Een paar weken geleden hebben
we de knoop doorgehakt. We hebben een nieuwe, platte tv gekocht. Om twee
redenen: iedereen heeft er tegenwoordig eentje en je loopt voor spot en schande
wanneer je nog naar het journaal kijkt op zo'n ouderwets dikbuikig toestel. De
tweede reden is de scherpte. Onze nieuwe tv laat zogenoemde HD-beelden zien.
(Wat dat betekent weten we niet, maar de leverancier beweert dat het beeld stukken scherper
is dan vroeger. Dat kunnen wij niet kunnen beoordelen, maar wij hadden altijd al een superieur beeld, ook op onze oude dikzak.)
In elk geval zien we nu 's
avonds prachtige bewegende plaatjes aan onze ogen voorbijgaan. Áls we tenminste
kijken, want er gaan genoeg dagen voorbij dat de tv niet of nauwelijks aan
staat. Wanneer we kijken, zeggen we soms tegen elkaar: weet je nog van die
eerste tv-uitzendingen in de jaren vijftig van de vorige eeuw? Herinner je je
nog dat het toen vaak zo sneeuwde?
Reden genoeg om even terug te
gaan naar het jaar 1956. Op een novembermiddag speelt het Nederlands voetbalelftal
tegen Duitsland, de wereldkampioen. De wedstrijd wordt life uitgezonden op de Nederlandse tv.
We mogen kijken bij groenteboer B. te B, woonachtig in
hetzelfde dorp, vlakbij, aan de andere kant van de kerk. Te B. is zelf verzot
op voetbal en zijn zoon Jan hoedt het doel van de plaatselijke voetbalclub SVD.
De opslagruimte achter de groentewinkel wordt ingericht als bioscoop. Kratjes
en planken worden gezamenlijk getransformeerd tot kleine tribunes. Het raam
wordt zoveel mogelijk met oude jutezakken geblindeerd zodat het geheel is gehuld
in een onaardse schemer die prachtig past bij de knisperende spanning die
ongetwijfeld zal heersen wanneer de twee elftallen het speelveld betreden.
Omdat het verschijnsel lichtwedstrijd onsnog volslagen vreemd is, wordt de wedstrijd niet s avonds maar in de
namiddag gespeeld.
Op een stellage staat het wonderapparaat: een
televisietoestel (43 cm
beelddiagonaal) dat ons straks in zwart/wit de beelden zal laten zien waarop
wij ons nu al, ruim voor het begin van de wedstrijd, verheugen. Enkele familieleden,
vrienden en kennissen komen kijken. Ik heb mijzelf gebombardeerd tot vriendje
van keeper Jan zodat ik ook mag komen. Op de afgesproken tijd bij het begin van
Duitsland-Nederland is de opslagruimte afgeladen vol. Het lijkt wel of het hele
dorp zich tot de familie- of vriendenschaar van de familie te B. rekent. Ik kom
achter buurman K. te zitten die mij met zijn brede rug bijkans alle uitzicht
ontneemt. Tot overmaat van ramp beginnen de zenuwen een rol te spelen, zodat
iedereen plotseling een shagje moet opsteken waarvan de rook het nog
overblijvende zicht halveert. Maar de spanning vergoedt veel.
Op het piepkleine tv-schermpje in de verte sneeuwt
het. Onafgebroken, en begeleid door gesuis en gekreun. Er is verder geen beeld
en geluid totdat een van de aanwezige buren zich ermee bemoeit. Hij controleert
de verbindingen en vraagt aan gastheer te B. of er ook een antenne op het dak
staat. Want zonder een antenne, zegt hij, wordt het niks. Dan kunnen we allen
beter naar huis gaan (en daar zeker naar de radio luisteren ) Te B. is woedend
over de insinuaties in de gemaakte opmerkingen en slaat even kort maar krachtig
met de vlakke hand op het tv-toestel. En zie daar:tussen de sneeuwvlokken door zien wij enkele
spelers en een speelveld. Een bal is niet te bekennen, maar dat zal wel aan ons
liggen. Aan ons gezichtsvermogen, bedoel ik dan. Ook horen wij iemand
commentaar geven. Van Emmenes heet hij en hij schijnt van beroep ingenieur te
zijn.
Nadat iemand luid om STILTE! heeft verzocht, proberen
wij het spelverloop te volgen. Groot is het kabaal wanneer het Nederlands
elftal scoort en even groot is de daverende stilte bij de Duitse treffer. U
zult het niet willen geloven, maar nergens gedijt het voetbalnationalisme zo
goed als bij ons aan de landsgrens. - En wanneer het laatste fluitsignaal
klinkt, de voetbalcommentator Ad van Emmenes zijn laatste voetbalcliché uit de
kast heeft gehaald, en wanneer blijkt dat Nederland met 2-1 heeft gewonnen, is
het hek van de dam. Het lijkt wel of de oorlog na elf jaar weer opnieuw is gewonnen.
De vrienden en kennissen van gastheer B. te B. slaan hem en elkaar eens goed op
de schouder en prijzen het wonderbaarlijke spel van die Hollanders die het hem
toch maar weer mooi hebben geflikt.
Ik doe daar niet aan mee. Ik verheug mij natuurlijk
ook, maar met mate. Want ik heb behalve wat bewegende figuren op een schimmig
speelveld en een brede rug van buurman K. alleen maar sneeuw gezien.
Toegift: een actiefoto van de nog jonge Johan Cruijff. Plus een plaatje van een ouderwetse sneeuwantenne.
Het was maar een klein
eindje, van hier naar daar. Híer was de stoep voor mijn ouderlijk huis, in een
rustige Kerkstraat in het grensdorp. Dáár was Hotel t Wapen van Oldenburg, het enige fatsoenlijke hotel-café-restaurant
in het centrum van hetzelfde grensdorp. Ik liep altijd binnendoor van hier naar
daar. Oversteken, dan door het gangetje bij ons tegenover naast de Albino (een soort Spar in de jaren zestig van de vorige eeuw), een klimpartij over
een het hek met gaas, een klein stukje halfverhard zandpad en je was er. Je
stond voor de zij-ingang van het hotel, tevens de ingang van de enige echte
plaatselijke bioscoop. Hemelsbreed tweehonderd meter; ik deed er nog geen twee minuten over.
Op zaterdag en zondag kon je
naar de film. Aanvang der voorstelling 20.00 uur stond op het
aanplakbord-achter-glas bij de ingang naast een paar aantrekkelijke fotos van
de komende film. Ik ging bijna altijd op zaterdagavond. Dat wil zeggen: áls ik
ging en dat was misschien zon tien keer per seizoen. De kosten bedroegen twee
kwartjes, waarbij ik het geluk had dat de jongen achter de kassa (tevens de
filmvertoner) mij matste en mij toeliet tegen het kindertarief. De kwartjes
kreeg ik vaak van mijn vader, want die ging zelf ook. Pa was lid van de
commissie die er op toezag dat er bij een film van boven de achttien (of
veertien) geen personen die deze leeftijd nog niet hadden bereikt werden binnengelaten.
Als beloning voor dit veelomvattende werk had hij te allen tijde vrije toegang.
Daar zaten we dan met zijn
tachtigen. Er waren geen rangen en standen. Sommige groepjes jongens zaten
altijd helemaal vooraan op de eerste rij. Daarachter kwam een leeg tussenstuk
en achteraan, op wat men zei de beste plaatsen, zat de rest van het publiek.
Voor aanvang, in het schemerdonker, heerste er altijd een opgewonden sfeertje
waarbij iedereen zich even luidkeels liet gelden. Nadat de kassier zijn
schamele contanten in het sigarenkistje had weggeborgen, klom hij het laddertje
op naar boven waar de projector stond. Gelijktijdig met de muziek van het
Polygoonjournaal (k Heb u lief mijn Né-hé-der-land) stierf het zaallicht uit,
schoof het gordijn naar beide zijden opzij en vertoonden zich de eerste
flikkerende beelden. De volgorde was bijna altijd dezelfde: Nederlands nieuws,
wereldnieuws, een trailer (hoewel het woord trailer
nog niet bestond) van de film voor de komende week en dan een pauze. Soms werd
om onnaspeurlijke redenen een extra filmpje ingelast. Meestal een slechte oude
zwartwitkopie van Chaplin op de kunstijsbaan of het verhaal van Stan en Ollie
die pogingen deden een piano een trap op te zeulen. Ik moest er altijd
vreselijk om lachen, ook al was het de dertiende keer.
In de pauze moest iedereen
naar het toilet. De rest liet zich een Vami-ijsje tussen twee wafels of een
zakje pindas aansmeren door het hulpje van de bioscoopexploitant. Vijf minuten
later begon de hoofdfilm en gingen we er allemaal eens goed voor zitten.
Van de films die ik heb
gezien, zijn er me enkele tot op de dag van vandaag bijgebleven. De eerste film
die ik mij herinner gezien te hebben, was er een met de Engelse komiek Georg
Formby, die opviel omdat hij zo virtuoos op zijn banjo kon spelen. Dan
natuurlijk de Stan & Ollie-films, maar daar hebben we het al over gehad. Van
Chaplins City Lights blijft de scène
met het konijnenpootje (dat boksers untouchable
maakte) onvergetelijk.Verder vanzelfsprekend de klassieken: Casablanca, The third man, Citizan Cane
en Gone with the wind. En natuurlijk
niet te vergeten de onvergetelijke avonturen van het stel Don Camillo & Peppone en
de individualist Monsieur Hulot die tijdens
zijn vakantie en op Jours de fêtes
alles in zijn eentje probeert op te lossen. Nu ik films zit op te noemen die me
te binnen schieten, valt het op dat er weinig Duits bij is. Terwijl wij een
steenworp van de grens woonden.
Om kwart over tien kwam je
thuis. Dezelfde weg terug: over het hek met gaas, door het Albinosteegje en dan
de Kerkstraat overstekend naar huis. Ik liet meestal de voordeur openstaan voor
Pa die via de normale weg en in een bezadigd tempo huiswaarts keerde. Soms
glimlachte hij zachtjes voor zich uit. Nagenietend van een briljante Tati-scène
of nog steeds onder de indruk van de verblindende schoonheid van Sophia Loren. Want onder ons gezegd
Pa mocht graag een mooie vrouw zien, ook al was het op een filmdoek. Trouwens,
zijn zoon was geen haar beter.
Het wemelt tegenwoordig van
eet- en kookprogramma's op de tv en om die reden kunnen wij natuurlijk niet
achterblijven. Bovendien mogen wij ons dit najaar gelukkig weten met een rijke
appelenoogst en daarom stellen wij vandaag het gerecht hete bliksem in
het middelpunt van de belangstelling. Omdat wij op dit gebied behoorlijke experts
zijn en tamelijk van wanten weten, voelen wij ons gerechtigd tot het geven van
een kritisch commentaar en een heldere toelichting op zowel de ingrediënten als
de bereidingswijze.
Men neme, zegt mijn vrouw
want díe kookt vandaag, een aantal aardappels, zoete appels, (de rassen met de Oost-Nederlandse
namen honningzuten en breezuten zijn heel geschikt,) een enkele
zure appel, (dikke) slabonen, dik vet spek (géén rookspek) en spekvet,
komkommer in t zuur met een snippertje bieslook. Naar keuze eten wij er een
gehaktbal, een lekker stukje gebraden worst of een gepaneerd speklapje bij.
Natuurlijk is dit geen recept van meden en perzen; ieder doet het op zijn eigen
wijs. Sommige afvalligen gaan zelfs zover dat zij in plaats van zoete appels
zoete peren nemen, maar dat moeten zij natuurlijk zelf weten.
Tot hiertoe is dit een
behoorlijk flauw stukje, maar dat past bij de smaak. Niet dat er helemaal
geen kraak of smaak aan zit, maar hete bliksem is van nature niet bijzonder
smaakvol. Eigenlijk moeten de bijgerechten voor de smaak zorgen. Heet is het
echter wel, zodat we zonder overdrijven van een passende naam kunnen spreken.
Je moet het ook heet eten. Dus tussen de verschillende happen door over je
volgeladen vork blazen om tenminste je tong niet te branden.
Hete bliksem is, anders dan
biefstuk, zalm en kaviaar, een arme-luis voedsel. Dus passend bij onze status.
Zelfs de arme keuterboeren van het platteland konden het zich veroorloven,
omdat alle ingrediënten praktisch voor het grijpen lagen. Ook onze Duitse buren
van over de grens kennen hete bliksem. Zij noemen het Himmel und Erde.
Genoemd naar de hoofdbestanddelen: de appels uit de hemel (vallend uit de
bomen) en de aardappels (opgroeiend in de aarde).
Hete bliksem is taalkundig
dubbel-op, een pleonasme of hoe heet zoiets ook weer? Heet is overbodig, want
hebt u ooit een koude bliksem gezien? Een opgewarmde bliksem bestaat wel. Dat
is een opgewarmd prakje hete bliksem van gisteren. Net als veel andere prakjes
lekkerder dan het origineel.
Onlangs vierde onze oudste
zoon zijn zoveelste verjaardag. De hoeveelste zal ik u niet aan uw neus hangen,
want een béétje privacy moet er zijn. Op het fotootje beneden ziet u hem naar
de ene kaars op de eerste-verjaardagstaart wijzen die door zijn moeder is
gebakken. Hij is nu al jaren het huis uit, woont op zichzelf, en bevindt zich
op een tamelijk grote afstand van zijn jeugdjaren thuis.
Af en toe vinden wij een
levensteken uit die tijd. Bijvoorbeeld een stukje tekst dat door hem op een
gammele typemachine is geschreven. Ik vermoed in de tijd dat de computer in
opkomst was, maar dat brieven en teksten veelal nog met de klassieke
pen-en-inkt of met de typemachine werden geschreven. De machine waarop onze
oudste zoon - geschatte leeftijd toentertijd: dertien jaar - zit te rammelen,
stamt van zijn vader en die heeft hem weer van zíjn vader, de grootvader van de
oudste zoon. Beiden hebben elkaar niet gekend. De kleinzoon is geboren een jaar
nadat de grootvader plotseling was overleden.
Het is - niet alleen voor
zijn ouders of andere familieleden - interessant te zien waarmee de oudste zoon
zich al typend bezig houdt. Leest u het epistel aan het eind van dit verhaaltje
maar eens na. De oudste zoon schrijft quasi een brief aan zijn één jaar jongere
jongere broer. ("Ik geef een rondje weg op deze typewriter en ik zal jou
eens laten zien hoe goed ik al kan typen" en dan volgt de rest.)
Van de hak op de tak. Na een
STER-reclamespotje volgt een gedicht van Christian Morgenstern over twee
parallelle lijnen die lichtjaren evenwijdig aan elkaar doorbrengen en
uiteindelijk (maar dat staat niet in dit stukje) toch in elkaar versmelten tot
één eeuwigdurend samenzijn. Misschien kun je uit het onderwerp van dit
gedichtje al een beetje opmaken waar zijn schoolse belangstelling vooral naar
zal uitgaan: naar de wiskunde.
Volgt een ander
interessegebied dat net als de wiskunde bij de meeste van zijn jaargenoten uit
de tweede klas van het atheneum weinig aanhangers zal hebben gevonden: het Latijn.
Hij heeft het vak maar enkele jaren gevolgd, maar heeft het daarna laten
vallen. Volgens ons heeft hij daar nu nog steeds spijt van.
Daarna een mopje en een
berichtje over de plaatsing van kruisraketten. Dat was destijds (1984) waarschijnlijk
het beheersende thema.
Tot besluit een verhaaltje
over een stierenvechter die klaarblijkelijk te veel risico's heeft genomen.
Opvallend hierin is het gebruik van het woord 'pisang' en de
kort-maar-krachtige manier van rapporteren.
Het stukje tekst is vlot en
goed getypt. Hier en daar wat moeilijk te lezen, maar dat ligt niet aan de
kwaliteit van de schrijver, maar aan die van de typemachine. Dat was een
Olympia koffermachine die zijn grootvader bij diens pensionering als cadeautje
van zijn werkgever mee naar huis kreeg.
Wat niet zichtbaar is, zijn
de tekeningetjes waarmee onze oudste zoon zijn verhaaltjes vaak illustreerde.
Priegelkleine strips met meestal een erg geestige inhoud. Hij heeft er veel
tekenschriften en schoolagenda's mee gevuld.
De schoppenboer is een belangrijke kaart bij het hartenjagen, maar dat
interesseert mij nu even niet. Ik heb ook niet de verzameling schoppen en spaden op het oog die tegen
de schaftkeet staan geparkeerd omdat de spitters de tijd nemen om hun
meegebrachte boterham te eten. En ik bedoel ook niet de verzameling spelers die
de kost verdienen door met hun voeten een leren bal te beroeren. Hun schoppen tegen die bal gaat soms zover dat
zij daarvoor een vrije schop tégen krijgen. Namelijk wanneer zij niet de bal,
maar de benen van de tegenstander raken.
Achterhoekers op tamelijk
gevorderde leeftijd kunnen het u uitleggen. Vooral wanneer zij iets te maken
hebben met het boerenbedrijf. Zij laten de n weg zodat het woord schoppe
overblijft. Een schoppe, zeggen zij, is een schuur. Een soort bergplaats bij
een oude boerderij. Een schoppe is aan één zijde kant open zodat er de wind
vrij spel heeft. Wel zorgt een dak ervoor dat je in elk geval droog blijft.
Goed gezien: het is inderdaad een soort carport. Een stalling voor machines en
andere gebruiksvoorwerpen.
Wat een schoppe is, weten we
nu. Een wat ouwelijk aandoende garage/bergplaats/schuur die je goed kunt
gebruiken voor het stallen en het klussen. Je stalt er je tien jaar oude
dieseltje of je vlecht er van lange, soepele wilgentenen een mand waarin je
straks de gerooide aardappels verzamelt. Dat werken-in-de-schoppe doe je op
dagen dat er geen dringende andere werkzaamheden wachten. Dagen waarop het
koud, nat en guur is. Dagen waarop het maar één keer motregent, maar dan wel de
hele dag.
Het wordt langzamerhand
herfst en vandaag merken we dat. Het regent al vanaf de vroege ochtend fijne pijpenstelen.
De druppels zorgen voor kringetjes en blaasjes op het water van de oude
drinkbak die bij ons buiten in de tuin onder de pomp staat. We zeggen tegen
elkaar: dit wordt een echte schoppendag. Eigenlijk hadden we in de moestuin
willen werken om die klaar te maken voor de winter. Maar met zo'n weer is het
geen doen: wij wijken uit naar de schoppe om daar een paar simpele karweitjes
te gaan opknappen.
Een schoppendag gebruiken wij
meestal om klusjes te gaan doen die eigenlijk best kunnen wachten. Zoals het
poetsen van de fiets van mevrouw (al in tien jaar niet gebeurd) of het
afschuren van een roestige melkbus die straks zal veranderen in een
tuinornament waar de hele buurt jaloers op is. Natuurlijk kun je op een
schoppendag neerzijgen op je klapstoeltje en nadenken over de zin van het
leven, maar dat hou je ook niet lang vol.
Een schoppendag in de nazomer
is mooi, maar niet langer dan een halve dag. Dan kijk je naar de lucht. En
kijk! je ziet hier en daar een klein blauw stukje hemel. En is het niet of de
kringetjes en blaasjes op de waterbak minder en kleiner worden? Je ziet dat de
zon moeite doet om door het wolkendek heen te breken. Je hoort hoe de merel de
komst van mooi weer aankondigt.
Dan zet je de half gepoetste
fiets van je vrouw terug in het fietsenhok. En je laat de roest op de melkbus
zitten waar die zit. Gelukkig, de schoppendag is voorbij. Maar daarom niet
getreurd: binnenkort komt er wel wéér één.