Mijn hele leven al houd ik
van bomen en maak fotos van hen. Het bewijs lever ik u op de voet. Onder dit
verhaal staat twee keer dezelfde boom, een eerbiedwaardige beuk. Hij staat met
een stuk of vijf soortgenoten aan de rand van een groot bos, het Anholtse Broek
genaamd, daar waar het beekje (de zogenoemde zwarte beek) stroomt en de fietser
haar tocht kan vervolgen op de asfaltweg in plaats van op het smalle, rulle
bospaadje. Tussen de zwartwitte en de kleurige foto van dezelfde magistrale
boom ligt om en nabij veertig jaar. De eerste foto is gemaakt met mijn
eenvoudige Adox-kleinbeeldcamera; de tweede met mijn digitale alleskunner.
Bomen hebben niet het eeuwige
leven. Het mag dan waar zijn dat sommige Wodans eiken eeuwen trotseren, maar
onze fruitbomen in de kleine boomgaard hebben nu na tachtig jaar allemaal het
tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Ze zijn dood, ze zijn óp, hun tijd is
definitief voorbij. Tachtig jaar is trouwens ook een mooie leeftijd voor een
goudrenet of voor een stoofperenboom. Populieren (peppels zeggen wij) leven
hoogstens veertig jaar. Dan is het over en uit. Maar geen enkele populier maakt
dat stadium mee. Ze zijn eerder gekapt en verwerkt tot lage of hoge klompen.
Toen wij noodgedwongen van
onze oude fruitbomen afscheid hebben genomen, waren er al plannen voor
vervanging. Want een boomgaard zonder bomen is onbestaanbaar. Dus heb ik bij
een kweker in de buurt een aantal appel-, pruimen- en kersenbomen alsmede
enkele perelaars uitgezocht en geplant. Om ze te behoeden voor omvallen in
hevige herfststormen heb ik bij ieder een steunpaal gezet.
Steunpalen bij pas geplante bomen hebben hun voor- en
tegenstanders. Voorstanders betogen dat een steunpaal nodig is om te voorkomen dat
door onverhoedse bewegingen de tere wortels schade lijden. Bovendien zou de
paal het aanslaan bevorderen. Tegenstanders zeggen dat dit wel waar mag zijn,
maar dat ieder jong levend wezen, dus ook een boom, vanaf het begin geoefend
moet worden in het omgaan met tegenslagen en tegenwind. Dus niet pamperen, geen
in-de-watten-leggerij of vertroeteling.
Sommigen schijnen gesprekken
te voeren met bomen. Dat doe ik persoonlijk zelden, maar ik kan me er wel iets
bij voorstellen. Zelf leg ik graag mijn hand op een beukenstam en verbeeld mij
dat iets van de sapstroom op mij overgaat. En toen onze pas geplante fruitbomen
in de droge zomer van 2005 dreigden te verdrogen, kregen ze van mij iedere
avond elk een gieter water. Dan legde ik mijn hand teder om hun dunne stammetje
en zei: kom op, recht je rug, er komen best wel weer andere tijden.
Het wemelt van spreekwoorden en zegswijzen waarin over
bomen gesproken wordt. Daaraan kun je zien hoe groot de plaats is van de boom
in s mensen leven. Ter afsluiting noem ik er een die tegelijk het leed van de
bomenplanter aangeeft: boompje groot, plantertje dood.
Nee dan mijn grote favoriet Martin Luther. Die sprak
immers de volgende onvergetelijke woorden: ꞌAls ik wist dat ik morgen zou
sterven, zou ik vandaag een kind verwekken en een boom planten.ꞌ Zo mag ik het
horen.
In deze kille donkere
winterdagen helpt een vrolijk muzikaal smokkelverhaal de zinnen te verzetten.
Het betreft een gebeurtenis die plaats vindt op de Heelweg, zoals de weg in Nederland heet, of de Hellweg zoals hij in Duitsland (Pruisen voor degene die het naadje
van de kous wil weten) wordt genoemd. De Heelweg scheidt twee nationale
territoria, maar daar zie je tegenwoordig niets meer van. In ons verenigd
Europa zijn de grenzen vervaagd en niets let mij om even vlug naar de Duitse bakker
te gaan om s morgens mijn harde broodjes te kopen.
Het is wel eens anders
geweest, bijvoorbeeld in de tijd van en na de eerste wereldoorlog, zoals de eerste
foto hieronder laat zien. Een stevige prikkeldraadversperring houdt iedereen tegen
die even over wil steken naar het beloofde land en wanneer je het toch
probeert, heb je binnen de kortste keren de douaniers, de commiezen zeggen wij, op je dak.
De linkerkant op de foto is
Nederland, rechts bevindt zich Duitsland. Duitsland begint niet meteen na het prikkeldraad.
Eerst komt een strook niemandsland. De precieze grens kunt u herkennen aan de
kleine betonnen grenspalen.
Ik ben niet zo oud dat ik mij
deze situatie precies zó voor de geest kan halen, maar oud genoeg om mij vaag
het prikkeldraad (van na de tweede wereldoorlog) te herinneren. Maar wat ik -
en met mij iedere bewoner van het dorp waar de Heelweg doorheen trekt - nooit
zal vergeten zijn de ware en verzonnen avonturen over het smokkelen van waren
van de ene naar de andere kant. Het is een eeuwigdurende strijd van commiezen
die de wet wensen te handhaven en iedere vorm van onwettig warentransport willen
verhinderen contra het vernuft en het boerenverstand van de dorpsbewoners die
telkens weer de commiezen te slim af zijn of zeggen te zijn.
Gelooft u mij: de mooiste
smokkelverhalen zijn bijna allemaal verzonnen.
Toch zijn er enkele fraaie
smokkelgeschiedenissen die kunnen bogen op een zeker waarheidsgehalte. Zoals
dat van de dikke matrone die door commiezen op een koude winterdag meegenomen wordt
naar het douanekantoor. Zij wordt naast de kachel geposteerd waardoor de boter
die in rollen om haar blote lichaam is aangebracht van de weeromstuit begint te
smelten. Of het verhaal van de boer wiens koeien uit de wei zijn gebroken.
Behulpzame commiezen helpen hem de koeien terug in de wei te jagen. Waarbij zij
(die commiezen) even uit het oog verliezen dat het de verkeerde wei aan de
verkeerde kant van de grens is waarheen ze de beesten verjagen.
Misschien is het u opgevallen
dat het op de eerste foto onrustbarend stil en leeg is. Geen mens te zien. Foto
gemaakt tijdens de hoogmis? Of genomen op het moment dat iedereen een
middagdutje aan het doen is? De werkelijke reden is een andere.
Er is namelijk een Amsterdams
draaiorgel gearriveerd bij het gemeentehuis een eindje verderop. Slimme commiezen
(want die zijn er natuurlijk ook) hebben een verdacht luchtje opgesnoven en na
grondig onderzoek blijkt dat het draaiorgel dubbelwandig is. De ruimte tussen
buiten- en binnenwand is volgestouwd met bohnenkaffee
van het beste soort. Koffie en draaiorgel worden in beslag genomen en verbeurd
verklaard. De aanwezige hoofdkommies heeft een beetje medelijden met de
draaiorgelorganist, strijkt over zijn hart en zegt: Geef voor de laatste keer
nog maar eens een mooi concert. Dan laat ik je daarna nog één keer met de pet
rondgaan.
Daarom is het zo stil op de
eerste foto. De hele Heelweg is uitgelopen om het feest mee te maken. Iedereen
geniet van de vrolijke deuntjes van het geconfisqueerde Amsterdamse draaiorgel.
De dorpsfotograaf wordt opgetrommeld en maakt een prachtig afscheidsportret.
Daarop staat ook een paar smokkelvrouwen die straks over de grens naar Pruisen worden
gezet. In een balorige bui en onder de indruk van enkele neutjes bij het
aanpalende café poseren de dames met de hoofddeksels van de commiezen op hun
hoofden. Maar, zo besluit het smokkelverhaal, binnen de kortste keren zijn de
dames terug, ditmaal met verborgen vaatjes margarine.
Naschrift: De Heelweg scheidt het Nederlandse Dinxperlo van het Duitse Süderwick. Tegenwoordig grensoverschrijdend bezig onder de naam Dinxperwick.
Je hebt voor-, hoofd- en
nagerechten. Het voorgerecht dient om de smaakzintuigen in de goede stemming te
brengen, het nagerecht om ze weer een beetje in de pas te laten lopen na al die
ophef in het hoofdgerecht.
Laten we voor de verandering eens
de schijnwerper niet richten op het hoofdgerecht, (dat krijgt sowieso te veel overdreven aandacht,) en
ook niet op het voorgerecht dat door sommige tv-koks-met-witte-mutsen geheel ten
onrechte een amuse wordt genoemd.
Neen, laten we ons vandaag eens grondig verdiepen in het nagerecht, het dessert
oftewel het toetje. Toespijs in
oudtestamentisch Nederlands. Hoog tijd om de vraag na te gaan waarom voor veel,
vooral jonge eters, het toetje zonder enige twijfel het hoogtepunt van de
maaltijd is.
Natuurlijk is een
overheerlijk puddinkje, meer dan het trosje druiven of de coupe Melba, het ultieme voorbeeld van een geslaagd toetje.
Tegenwoordig koop je van die eenpersoonstoetjes in een plastic behuizing. Met
veel moeite verwijder je het deksel, en met nog meer zorg en moeite stulp je de
inhoud omgekeerd op een maagdelijk leeg dessertbordje. Met enig geluk blijft
een glibberig tulbandje staan, waarbij het sap, dat eerst op de bodem verbleef,
door het stulpen plotseling van boven langs de zijnaden langzaam maar zeker
naar beneden druipt.
De lekkerste puddinkjes zijn
de zelfgemaakte. Dat is waar, ware het niet dat niet iedereen het talent bezit
om uit diverse grondstoffen met kunde, kennis, raffinement en een scheutje
vakmanschap een puddingte voorschijn te
toveren waarbij zelfs het meest geslaagde machinaal vervaardigde toetje niet in
de schaduw kan staan. Zelf ben ik wat dit betreft een volstrekte zero, een nul. Mijn echtgenote
daarentegen had het in haar vingers. Zij erfde het van haar moeder en tante die
tot in de verre omtrek beroemd waren om hun mokkapuddingen.
Nu ik het toch over
bijzondere puddinkjes heb, moet ik nog even wijzen op de twee succesnummers van
Ma, mijn moeder. Om te beginnen de chocoladepudding. Vanzelfsprekend
zelfgemaakt, bestemd voor de zondagse dis, en niet gemaakt van gesmolten koetjesrepen,
maar van cacaopoeder. Het smaakte inderdaad naar pure chocolade, en de jeugd
aan tafel vond het maar niks: veel te bitter. Nee, dan de halfdoorzichtige,
beroemde gelatinepudding waarmee Ma ons dacht een plezier te doen. Zon
geelachtige massa in tulbandvorm waar je dwars doorheen kon kijken om op de
staartklok aan de overkant van de eetkamer te kunnen zien hoe laat het was.
Volgens mijn herinnering zat er weinig kraak of smaak aan. Interessant vond ik
wel dat je de pudding met vork en mes kon eten.
Tenslotte vermeld ik nog even
wat door een collega uit Wenen (waar men op culinair gebied toegegeven weinig gewend
is) het beste Nederlandse exportproduct is genoemd. Ik bedoel de dubbelvla
oftewel de dag- en nachtvla. In één pak, bruin en geel, maar bij voorkeur in
twee afzonderlijke pakken en die dan tegelijk je dessertbakje binnen laten
stromen. Buitengewoon lekker en voedzaam volgens de Friese makers. Dat vind ik
ook.
Wat karnemelksgortepap (één
van mijn favorieten) en dubbelvla gemeen hebben is dat je er met je lepel de
mooiste figuren in kunt draaien. Zowel positief als negatief. Kijk hieronder maar
eens.
Geheimzinnige lettertekens
stonden er op de bedieningsknoppen van onze Loewe-Opta
radio die pontificaal in een hoekje van de woonkamer stond. LW, KW, MW en UKW;we waren er al gauw achter dat de W golf
betekende, de W van Welle, zodat we na enig wikken en wegen uitkwamen bij
respectievelijk de lange, korte, midden en tenslotte de ultrakorte golf.
Hilversum II zat op 298
meter middengolf en Hilversum I (ergens onlogisch) een
eindje verder op 401. (Hilversum 3 bestond nog niet.) Luid en duidelijk klonken
s morgens tussen tien en twaalf AVROs arbeidsvitaminen door het huis en s
avonds heette de klok negen.
Er zat nog een knop op deze
radio, deze keer zonder een golf, maar met de geheimzinnige afkorting TA. TonAbnehmer of zoiets betekende dat, zei Pa. Het had iets te maken
met de aparte grammofoon die, ingebouwd in een houten bekisting, onder de radio
verborgen zat. Je deed de klep open, legde een plaat op de draaitafel, bewoog
de arm plus naald naar opzij waarop de tafel op de gewenste snelheid begon te draaien,
zette de naald in de begingroef en via de luidsprekers van de radio hoorde je
Franz von Suppés ouverture met de beroemde dichter en de boer. Of je hoorde de
Ramblers onder leiding van Theo Uden Masman die een onbekende solist
begeleidden bij het fameuze lied: Meneer de baron is niet thuis.
Verleden tijd. Want wie
draait er hedentendage nog vinyllen langspelers? We hebben onze platencollectie
ingewisseld voor een kast met cds en op hun beurt worden al die cds gedigitaliseerd
en in de vorm van mp3-tjes op een of ander bewaarmedium opgeslagen. De
grammofoons en draaitafels zijn opgedoekt (behalve bij de fanatieke djs en de
onverbeterlijke vinylaanbidders) en onze, in de jaszak passende ipod bevat
evenveel muzikale data als de drie meter lps van vroeger.
Mensen zoals u en ik, die het
niet over hun hart konden verkrijgen hun platencollectie de deur uit te doen,
kunnen tegenwoordig hun platen niet alleen via een TA-, maar ook via een
USB-aansluiting ten gehore brengen. Een simpel kabeltje is genoeg om de
draaitafel met de computer te combineren.
Zo snijdt het mes van
verschillende kanten. De rituelen van het platen afspelen via de grammofoon
kunnen worden gekoesterd. De geluidskaart en de luidsprekertjes van de pc
zorgen voor oorstrelende geluiden. Afhankelijk natuurlijk van wat je muzikale
smaak ten gehore gebracht wil hebben. Bovendien kun je, als je dat zou willen,
Mozarts Ave Verum opslaan op je harde
schijf. Eén ding kun je niet: 78-toeren platen draaien. Waarom niet? Omdat die
moderne draaitafels alleen 45 en 33 toeren per minuut kennen.
Nee hoor, ik geloof hen niet.
Zij die beweren zonder te kunnen. Werken met je hoofd of met je handen zonder
dat er ooit iemand komt die waardering toont voor wat je doet. Een
complimentje, een schouderklop, een extra stevige handdruk, een aai over je
bol, een koninklijke onderscheiding, een zoen van de juffrouw en een gemeend
waarderend woordje van je baas. Iedereen leeft bij de gratie van het gevoel dat
alles wat je doet er op enigerlei wijze toe doet. Echter, niet alleen trouw
moet blijken, respect en waardering evenzo. Dat doen we onder andere met
oorkondes en getuigschriften. Waarbij we bullen, medailles en diplomas zodanig
scharen dat ze onder de getuigschriften vallen.
Het is wel duidelijk waarom
wij onze toevlucht zoeken in déze manier van waardering. Complimentjes en van
respect getuigende toespraken zijn vluchtig en sterven langzaam uit tot een
onhoorbaar niveau. En de zoen van de juffrouw mag lang blijven hangen, hij
droogt een keer op. De omhelzing en het schouderklopje verliezen op de duur hun
lichamelijkheid, je weet drie maand later niet meer hoe het voelde wil ik maar
zeggen.
De oplossing is een stoffelijk blijk van waardering. En de
stof kan bestaan uit papier (zoals daar zijn bankbiljetten en tegoedbonnen) of
uit edel dan wel onedel metaal (zoals medailles en vierdaagsekruisjes).
Sommigen maken er een potje
van, ze overdrijven in hoge mate, ze misbruiken de mogelijkheid tot het
openlijk tonen van waarderingen voor prestaties. Ik doel hier óók op de
Kaukasische generaal Schplitthoff die op de eerste mei zijn brede borst annex
buik zo volgehangen heeft met medailles dat je niet kunt zien dat de uniform
gemaakt is van kostbaar groen velours. (In Rusland is het woord uniform
mannelijk en u weet nu ook waarom.)
Een tijd geleden was ik in de
USA op bezoek bij Dr. Harry Schildknecht (zo te horen en te zien van Duitse
origine) die er een typisch Amerikaanse gewoonte op na bleek te houden. Hij was
niet de enige, merkte ik later. Wat is het geval? Om te imponeren op Europese
bezoekers hebben Amerikaanse wetenschappers hun werkkamers op de diverse Colleges
and Universities volgehangen met álle, ik herhaal álle, oorkondes en
getuigschriften die zij hun eigen kunnen noemen. Allemaal eerlijk verdiend
thuis en op school en soms verworven in sportieve evenementen. De collectie van
genoemde Dr. Schildknecht varieerde van zijn zwemdiploma A (met het tien meter
onderwaterzwemmen) via zijnEHBO-
enkookdiploma (met erwtensoep als
specialiteit) tot zijn Masters-Degree en de vermelding als rookie-van-het-jaar
in de baseballcompetitie van South Carolina (beste achtervanger in één inning).
In Vlaanderen en Nederland zouden wij zulke lieden als uitslovers bestempelen, maar goed, in de VS liggen de zaken
blijkbaar anders.
Enigszins blozend en met een
gevoel van oprechte schaamte beken ik hier en nu dat ik, wat de oorkondes &
getuigschriften betreft, mij niet heb kunnen verweren tegen de Amerikaanse
invloeden. Er is wel een excuus voorradig, namelijk dat van de onwetendheid,
maar als iedereen zo begint kunnen we wel ophouden. Ik heb de Amerikaanse trend
gevolgd en voordat ik het zelf in de gaten had, was het te laat om het ongedaan
te maken.
Op een van de fotos die ik
met schroom presenteer, ziet u mijn voorste werkkamer tijdens avondlijke uren.
Aan de wand rechts ziet u enkele oorkondes en getuigschriften netjes
gerangschikt en gegroepeerd. Het is al erg genoeg dat ze er hangen dus laat ik
helemaal in het midden wat ze voorstellen en waarom ze het waard zijn daar te
hangen. Laat ik in het algemeen zeggen dat het om tamelijk schoolse prestaties gaat. Voor mijn veiligverkeersdiploma en
de door een tamelijk lage officier geschreven tevredenheidsbetuiging wegens
mijn voorbeeldige dienstplicht voor het vaderland was helaas geen plaats meer.
Bovenstaand relaas is dus een
reden te meer om nooit uit Amerika overwaaiende tendensen klakkeloos te volgen.
Laat dit een les voor mij zijn voor de volgende keer.
De dag waarop ik dit epistel
schrijf staat op de kalender genoteerd als maandag de zestiende juli van het
jaar tweeduizend achttien, een dag van verveling. Anders dan vrijdag de
dertiende (de dag van het vermaledijde pech) en zaterdag de veertiende
(Quatorze Juillet, de dag waarop de Franzosen (m/v) zich met de Franse slag op
het nationale hart kloppen) is deze dag van verveling niet een jaarlijks of
herhaaldelijk event (nieuw-Nederlands
voor gebeurtenis), maar een eenmalig gebeuren. Dat wil zeggen: er zijn wel
vaker dagen van verveling, maar ze zijn niet in een kalender vast te leggen en
niet te voorspellen. Dat maakt ze ook zo verraderlijk; we zijn er slecht op
voorbereid.
Deze dag, zestien juli tweeduizend
achttien, is typisch zon dag van verveling. Wat wil je ook: Wimbledon is ten
einde, het WK in Rusland voetbal is geëindigd met een overwinning van een niet
bijster bevlogen (zeg maar vervelend spelen) Frans elftal. (Dit in schrijnende
tegenstelling met de famoos opspelende Belgen die wij nu even rode duivels
moeten noemen.) En bovendien, als kers op de taart-der-verveling, houdt de Tour
de France vandaag een rustdag. Redenen genoeg om deze dag terecht tot dag der
verveling te proclameren.
Wat ook niet bijdraagt aan
het oplossen van de verveling is de aanhoudende warmte c.q. droogte. Goed voor
de vakantiegangers en geen kwaad woord over hen, maar voor ons thuisblijvers en
lijders aan de kwaal der verveling een kwelling. Wij kunnen natuurlijk de koelte
verschaffende nabijgelegen loofbossen opzoeken en daar de bloemetjes buiten
zetten. Wij kunnen ook, en dat zou mijn advies zijn, ons nederzetten en over de
verveling een verkoelend verhaaltje schrijven. Waaraan toegevoegd een afkoelend
buitje.
Enkele tv-meteorologen hebben in hun onmetelijke wijsheid
voorspeld dat het fraaie, warme zomerweer (inclusief de droogte) nog wel een
tijdje aanhoudt. Een maximum temperatuur van dik boven de dertig graden wordt
niet onmogelijk geacht. Voor zonaanbidders op de stranden en voor barbecueënde
campinggasten een aantrekkelijk vooruitzicht dat nauwelijks getemperd wordt
door de eveneens weerkundige dooddoener dat deze hittegolf soms door enkele
pittige onweersbuienwordt afgelost.
Over het weer gesproken, het lijkt erop of vergis ik mij en
is mijn feitelijke kennis van zaken door de warmte vertroebeld dat de
weersveranderingen zich meer en meer tussen extremen bewegen. Als het regent,
regent het harder met meer watertoevoer per vierkante meter dan vroeger. De
winters zijn gemiddeld niet meer zo koud als destijds, maar áls het vriest, dan
kraakt het ook. Vraag het aan de weerdames endito heren uit De Bilt en Ukkel: weerrecords worden bij de vleet
gebroken.
Dat je, ondanks de hitte, nooit te oud bent om te leren, leert
het volgende verhaal. Jarenlang, vanaf mijn vroegste jeugd tot heden, heb ik
genoten van de uitspraak: Het was zó warm: de mussen vielen dood van het dak.
En in mijn barre fantasieën zag ik de mussen die onze boerderij bevolken op een
bloedhete dag in scharen van het pannendak vallen. Net als lemmingen die zich
in panische angst vanaf de klippen in zee storten.
Totdat een illustere schrijver van dagkalenderspreuken mij het
volgende voorhield. Je ziet het helemaal verkeerd. De uitspraak moet luiden:
Het was zó warm: de mossen vielen
van het dak. Waarop ik terstond naar buiten liep om te kunnen constateren dat
de geachte kalenderschrijver gelijk had. Door de hitte en de aanhoudende
droogte liet het mos op onze schuurdaken los. En op een gegeven ogenblik schoof
een deel van het mostapijt naar beneden en viel op de begane grond te pletter.
Weer een illusie armer en een beetje kennis rijker bezie ik nu
de weersontwikkelingen op korte en lange termijn. Komt er een tijd dat wij op
onze zonnepanelen zonder probleem spiegeleieren kunnen bakken? En s winters
sneeuwmassas inkuilen om die koude-energie later weer te gebruiken voor
koeling en airco?
Hoe het ook zij, wist u wel dat mosjes op het dak in een
vochtige toestand prachtig zijn om naar te kijken? Daar kunnen natte mussen niet
tegenop.
(Een verhaal uit de zomer 2009; nu herhaald wegens een dreigend
aanstaande hittegolf begin juli 2018)
Dat ons Nederlandse weer van
het KNMI te De Bilt komt, weten wij sinds mensenheugenis. Maar ook daarvóór was
er ook al weer. Dat kwam van de Deventer, Enkhuizer of Achterhoekse almanak.
Maar die zijn aanmerkelijk minder betrouwbaar, want niet voor niets zeggen wij
dat een almanak een leugenzak is!
Bij ons op het Achterhoekse
platteland hechten wij bij het voorspellen van het weer nog steeds veel waarde
aan de oude, vertrouwde boerenregels. Zoals de verwachting dat het roerig
weer wordt, met veel regen en wind, wanneer de fietsende schooljeugd op weg
naar huis op de grindweg ontzettend te keer gaat. Of de stellige verwachting
dat het morgen fraai herfstweer zal zijn, omdat vandaag de muggen zo opgewekt
dansen in de laatste zonnestralen.
Een ander oud vertrouwd
hulpmiddel bij de voorspelling van het komende weer is nog steeds de barometer.
Of zoals onze oude buren plegen te zeggen: het weerglas. Een echte klassiek weerglas
heeft een wijzerplaat met twee wijzers daarboven: een met de hand instelbare vaste
(koperen) wijzer en een zwarte, veranderlijke. Op de wijzerplaat zien we een schaalverdeling
met een reeks cijfers, van 690 oplopend naar 780. De getallen geven het aantal millimeters
kwikdruk aan. (Wanneer je dat getal met 4 vermenigvuldigt en even later weer
door 3 deelt, krijg je de waarde in hectopascal.) Wordt de luchtdruk minder, dan verschuift de
(zwarte) veranderlijke wijzer naar links, naar lagere waarden. Stijgt de
luchtdruk daarentegen, dan heb je kans dat de wijzer rechtsaf gaat en op 770 of
zelfs 780 gaat staan. Op de schaalverdeling staat in vriendelijke bewoordingen
wat je daarvan moet denken.
De koperen, vaste wijzer,
helpt je bij het zien van de grootte
van de verandering. Je zet hem vandaag precies boven de veranderlijke wijzer en als die de neiging heeft te
stijgen, dan kun je dat morgen zien aan het stukje schaalafstand tussen vaste
en veranderlijke wijzer. Wel altijd even tegen het glas tikken wanneer je de
stand opneemt! Vandaag, de dertigste dag van januari, een droge, heldere, licht
vrieskoude dag, staat het weerglas op 767. Mooi weer lees ik verheugd. Niet
te vergelijken met een week geleden.
Vanochtend een week geleden
(23-1) kon ik mijn ogen niet geloven. De barometer in onze voorkeuken wees zon
laag getal aan dat ik eerst dacht dat er sabotage of een misverstand in het
spel was. Of een vuiltje in mijn oog. Het was dat ik er een foto van kon maken,
anders had u gezegd dat ik raaskalde of slaapwandelde. Een stand van 718 mm kwikdruk. Je gelooft je ogen niet! Omgerekend
in hectopascal: 957 hPa, een ongekend lage waarde die je alleen in theorie
verwacht. Welke onzalige weersverschijnselen staan ons te wachten? Normaliter
staat de barometer in de buurt van de 760 en bij het mooie, heldere vriesweer
half januari op 775. En bij een beetje motregenachtig, mistig weer met
zuidwestenwind en vijf graden dooi loopt het weerglas terug tot iets als 745.
Maar deze morgen: 718! Nog nooit vertoond!
Ik hoor u denken: wat een
wonder! Die oude barometer deugt natuurlijk van geen kant, is volstrekt
onbetrouwbaar en wijst maar wat aan. Daarom heb ik meteen het officiële
weerstation hier in de buurt (Silvolde) geraadpleegd. Dat meldde een luchtdrukstand
van 965.9 hPa, dus iets meer dan onze trouwe weersvoorspeller, maar niet veel.
Het station zei er niet bij dat de luchtdruk extreem laag was, maar dat was
natuurlijk wél zo.
Op deze vrijdag de 23ste
dacht ik het volgende. Een barometer is een weersvoorspeller. Hij zegt iets
over komende weerstoestanden. Niets
over het weer van vandaag, want dat zie ik wel als ik naar buiten kijk. De
vraag is natuurlijk: nu het kwik vandaag
zo extreem laag staat, welk weer hebben wij dan te verwachten? Ik kan het u nú
nog niet zeggen, maar zal u er morgen
over berichten. Onder de streep dus.
Zaterdagochtend, vierentwintig
uur later, is de situatie genormaliseerd. De oude barometer staat op 738
(omgerekend 984 hPa). Dat is nog wel wat laag, maar lang niet zo extreem als
gisteren en de tendens is stijgend. Buiten is het praktisch windstil bij een
temperatuur van drie graden plus.
De verwoestende
weersverwachting van gisteren is niet uitgekomen. Behalve wat hevige
regenvlagen en zware windstoten is er niets bijzonders gebeurd, in
tegenstelling tot Zuid-Frankrijk en het Baskenland waar de storm ontzettend
heeft huisgehouden. Wel meldde Meteo Consult, de tegenhanger van het KNMI, dat
gisteren de op-één-na laagste barometerstand ooit was geconstateerd. En ooit
duurt hier honderd jaar.
Over onze oude barometer kan
ik u nog een mooi verhaal vertellen. Dat doe ik een volgende keer. Goed?