Beste lezeressen en lezers, beste vrienden en vriendinnen van verhalen over het verleden, geachte dames en heren,
Omdat ik nog niet weet wie mijn verhalen gaat lezen, weet ik ook niet goed hoe ik u moet aanspreken. Niettemin heet ik u hartelijk welkom op dit blog. Ik hoop hier met een zekere frequentie verhalen te publiceren over persoonlijke herinneringen en ervaringen. Dat doe ik om twee redenen. Allereerst omdat ik graag schrijf. In de tweede plaats omdat het opschrijven van herinneringen en verhalen-van-vroeger mij dwingt om nog eens goed na te denken over dat verleden. Bijvoorbeeld over het waarheidsgehalte van wat ik schrijf. Iets is al heel lang verleden tijd en beiden, u en ik, lezer en schrijver, zullen zich wellicht afvragen: is dit precies zo gebeurd? En: was dat wel zo of dénk je maar dat het zo was zoals je schrijft?
Schrijven is, anders dan wat u misschien dacht, een twee-richtingen proces. Een schrijver zet iets op papier en hoopt dat de lezer het op déze manier zal willen begrijpen en interpreteren. Maar de lezer zou er wel eens heel anders over kunnen denken, daar moet de schrijver zich van bewust zijn.
Dat geldt ook voor mijn verhalen. Ik schrijf over zaken uit mijn persoonlijk verleden. Ik schrijf natuurlijk ook met een bedoeling: ik hoop dat ik u vermaak, dat ik hier en daar bij u een glimlach ontlok. Of juist andersom: dat wat ik schrijf u ontroert en even stil maakt. Al naar gelang het verhaal. Ik schrijf ook zoals mijn snavel gebekt is, namelijk met een eigen stijl. Ik hoop dat wij elkaar zullen bereiken en aanvoelen.
In ieder geval bedank ik bij voorbaat iedereen voor haar of zijn komst hier op dit blog. Ik wens u veel leesgenot!
Nootje: (1) De verhalen staan na deze begroeting, chronologisch gezien, in omgekeerde volgorde van verschijnen, dus de jongste eerst en de oudste achteraan. Dat geeft niet, want ieder verhaal staat op zichzelf. Bovendien zijn alle verhalen mij even lief.
Dit, beste lezeressen en
lezers, is mijn laatste bijdrage op dit blog. Verhalen, korte verhalen, hebben
de eeuwigheid, maar aan dit blog komt nu een einde. Ik heb ze niet geteld, maar
honderden korte, onbeduidende herinneringen en verhalen zijn hier voorbijgekomen.
Ik dank de oprichters en
onderhouders van dit platform voor de gelegenheid die zij mij al die jaren
geboden hebben. Ik dank mijn trouwe lezeressen en lezers voor hun
belangstelling; een enkele keer gingen enkelen zelfs zover dat zij mijn
verhaaltje van commentaar voorzagen.
Tenslotte herhaal ik even mijn
allereerste bijdrage hier op dit forum: een eerste blog van 6 februari 2009.
Inderdaad, wat vliegt de tijd! Het ga u allen goed!
Jong van memorie
Een
interessante vraag is hoe oud je eerste herinneringen zijn. Kunnen wij
ons zaken voor de geest halen uit de tijd toen we zelf (zeg) twee jaar oud
waren? Of moet je toch een zekere wasdom hebben bereikt, bijvoorbeeld een jaar
of vier zijn, om überhaupt herinneringen te kunnen hebben? Zelfs
een hoogleraar psychologische functieleer van de Nijmeegse universiteit kon mij
geen sluitend antwoord geven. Het hing ook af van de intelligentie en overige
persoonskenmerken, was zijn dooddoener. Bovendien, zei hij, hád je wel jongste
herinneringen, maar zij zaten zo diep in je brein verborgen dat ze niet meer
aan de oppervlakte konden worden gebracht. Met andere woorden: ze waren er wel,
maar je kon ze niet meer terugvinden en opdiepen.
Op de foto's
bij dit verhaal ben ik ongeveer twee jaar, schat ik. Ik ben de jongste van de
vier kinderen die u hier ziet in de tuin achter ons huis aan de Kerkstraat.
Mijn vader, een enthousiast amateurfotograaf met een eigen donkere kamer, heeft
ons geportretteerd. Mijn oudste zus geeft hem een kushandje. Mijn oudste zus
overigens is zoveel ouder dan ik (ruim negen jaar) dat wij op deze leeftijd
weinig contact hebben. We leven in twee gescheiden werelden, zo lijkt het wel.
Toch kunnen we goed met elkaar overweg. De andere jongen op de foto is mijn
oudste broer. Hij is op het moment dat de foto wordt gemaakt een jaar of acht
en zit al in de derde klas van de lagere school. Het laatste familielid dat ik
u moet voorstellen is mijn andere zus, drie jaar ouder dan ik. Later, twee jaar
na deze foto, is mijn jongste broer geboren. Die is dus ruim vier jaar jonger
dan ik. Hij staat niet op een van de foto's om de simpele reden dat hij nog
niet bestond.
Ik mag dan in
theorie van dit moment geen herinnering hebben, ik weet zeker dat ik niet
naar de fotograaf kijk of naar het vogeltje in het fototoestel, maar naar de
buurvrouw die terzijde belangstellend meeleeft. U ziet dat ik wat aarzelend
naar haar zwaai. En ik herinner mij nog goed dat het de buurvrouw was, want
waarom zou ik naar een vreemde zwaaien? Ik weet zelfs haar naam nog: het was
tante Dora, een van de Dames te Beest, onze buren. Geen echte tante natuurlijk,
maar iedere buurvrouw in onze straat en omstreken noemden wij tante. Ik kan
niet bewijzen dat het tante Dora is naar wie ik zwaai, want tante Dora staat
zelf niet op de foto. U moet mij geloven op mijn woord. En ik moet vertrouwen
op mijn herinnering en geheugen. Er zit niets anders op.
Natuurlijk
weet u nog lang niet welk vlees u in de kuip hebt bij het lezen van dit
verhaal. Wat voor kinderen zijn dat eigenlijk, die daar op dat plaatje, in die
achtertuin? Wat voor vader is dat, die de foto heeft gemaakt? Wie is dat kleine
jongetje dat nu nog niet weet dat hij u via dit weblog later zijn verhaal zal
vertellen?
Stil maar,
de antwoorden komen allemaal in de loop van de tijd. Een tipje van de sluier is
al opgelicht. U kunt natuurlijk altijd naar de foto kijken en karakters
fantaseren bij de beelden die u ziet!
Tureluurs word je ervan. Van dat hanengekraai, op de vroege
ochtend en op de meest onzinnige momenten van de resterende dag. Onze twee
hanen beginnen hun arias om een uur of vijf als het buiten nog stikdonker is.
Zij verblijven dan nog in het nachthok, want ik heb ze wel zo goed gedresseerd
dat zij iedere avond het trapje opklimmen dat de weg markeert van de
vrijheid-blijheid buiten naar het saaie binnenleven. Zij weten dat ik bij leven
en welzijn iedere avond het deurtje sluit en s morgens weer open, maar dat
belet hen niet mij daaraan met hun gekraai te herinneren.Zij zijn niet de enigen, maar wel de aanstichters van het
kwaad. Her en der in de buurt antwoorden collega-kraaiers hun roep om gehoor.
Niet qua intonatie, zuiverheid en spanningsboog imponeren zij, maar vooral door
volume. Het gaat door merg en been.
Ik doe nu wel of ik het heel erg vind, maar dat is
natuurlijk onzin. Hanen volgen in hun gekraai gewoon hun roeping en wie ben ik
om daar een kwaad woord van te zeggen? Het scheelt dat wij vrij en blij zowel in
de Achterhoekse binnenlanden als in de plattelandse buitengebieden wonen. Het
geluid kan hier nog alle kanten uit zonder op dove en andermans oren te stoten.
Maar ik kan mij voorstellen dat je er in een dorp met de haan bijkans op
voelafstand horendol van wordt.
Zoals gezegd, twee hanen noemen wij de onze. De ene kent u
wellicht al. Dat is onze Habakuk. Hij is beroemd geworden doordat hij zich op
één poot verplaatst. Hij loopt mank en kan zijn linkerpoot niet gebruiken. Dat
belet hem echter niet om er kregel en monter uit te zien: zijn verenpak glimt
en zijn fier omhoog wijzend kammetje is bloedrood van genoegen. Ook in de
omgang met de hennetjes staat hij letterlijk zijn mannetje. Nee, laat
Habakuk maar schuiven.
De andere haan, die met zijn gefrommelde rozenkammetje, heeft
geen naam of het zou Haan-Zonder-Naam moeten zijn net als de Bond en het Orkest
Zonder Naam en koning Jan Zonder Land. Laten we hem hier voor het gemak HZN
noemen. Habakuk en HZN hebben na enige aanvankelijke wrijving over en weer
vrede gesloten. Het zijn vrienden geworden, vrienden voor het leven. Natuurlijk
is er sprake van enige na-ijver met name in de omgang met de krielen van de
andere kunne, maar door de bank genomen kunnen ze prima door één deur. HZN weet
dat hij, wanneer puntje bij paaltje komt, altijd wint, omdat hij fysiek de
sterkere is. Maar zijn gedrag ten aanzien van Habakuk wijst op meer dan een
louter tolereren en accepteren. Het lijkt echt op een mannenvriendschap. Met
een beetje geluk zie je ze bij het vallen van de avond samen naar de kroeg gaan
om er nog eentje te drinken.Habakuk mag dan qua lichaamskracht de mindere zijn, wat
kraaien betreft wint hij het van zijn kompaan. Zijn intonatie is doordringender
en hij maakt langere volzinnen, compleet met een aanloopje, een gloedvol
gefraseerd tussendeel en een krachtig slot.
Und alsbald krähete
der Hahn is een van de bekendste regels uit de klassieke
muziekgeschiedenis. Hij stamt uit Bachs Mattheüs Passie en de evangelist zingt
het bij de passage die het verraad van Petrus beschrijft. Bach heeft het zo
geschreven dat het met enige fantasie lijkt op het gekraai van Habakuk.
Een goed bericht veur alle liefhebbers van verhalen in de
streektaal!
Verschenen is: Schoppendag & zommerraegen - korte
verhalen in de streektaal
Eschreven deur Theodoor Boland
Een uutgave van de ADW, de Oudheidkundige Werkgemeenschap
Aalten-Dinxperlo-Wisch
De schriever hef zien archief dr nog s op nao-ekekken en
uut zien verzameling korte verhalen een bloemlaezing samen-esteld.
Zon viefteg korte en heel korte verhalen, meestal met een
(kleuren)foto of een plaatjen drbi-j, verteld in t Zuud-Achterhoekse
Nedersaksische dialect: samen in één buuksken!
Op-eschreven met behulp van de WALD-spelling.
Persoonleke herinneringen, Achterhoekse gewoontes en
gebeurtenissen, Dinxperse verhalen, hertaalde olde sprookjes, kolderieke
verhaaltjes: veur iederene is tr wel wat bi-j.
De pries van t boek is 6.80. Vanaf 16-11-2020 is t boek te
koop.
Belangstellenden in binnen- of butenland könt ook een mailtjen
met daorin eur postadres - sturen an theodoorboland@gmail.comDan kump t ook veur mekare.
Twee keer per jaar, in het
voorjaar rond maart en eind oktober nog een keer, komt hij langs. De
tijdverzetter. Hij komt onherroepelijk, net als de Sint en de kerstman. Hij
spijbelt nooit eens een keer. Hij komt op vaste, gezette tijden. Je kunt er de
klok op gelijk zetten. Hij gaat van huis tot huis, van blad naar boom naar laan
naar bos en laat overal zijn sporen achter. Hij ontziet niets en niemand. Hij
is de gerechtigheid in eigen persoon en doet zulks allemaal in zijn eigen tijd.
Dezelfde twee keer per jaar
is mijn huis in rep en roer. Mijn tekstverwerker had eigenlijk willen schrijven
dat .. er de pleuris uitbreekt, maar dat vond zelfs ík te vergaand. Op de hoogte
gebracht door krant en tv-gids en gemaand door de zaterdagse nieuwslezer van
het 8-uur journaal trekken wij de ochtend erop door het gehele huis om alle
uurwerken de juiste tijd te laten aanwijzen. Wintertijd: dan moet de klok een
uur vooruit of was het nu achteruit? Vroeger had je in ieder geval altijd nog
dat hilarische heerschap (pardon, die Heerschop) bij Kopspijkers dat ons uit de
droom hielp, maar nu moeten we het zonder hem stellen. Wat te doen als de
wintertijd aanbreekt? Óf je zet de klok een uurtje stil (om drie uur in de
nacht!) óf je draait alle wijzers een uurtje terug (wat je bij onze mechanische
klokken nooit moet doen!).
Wij weten niet hoe de
toestand bij u is, maar bij mij thuis wemelt het van uurwerken in alle mogelijk
denkbare maten en soorten. Bijna letterlijk ontelbaar. Van het historische
stukje vakwerk van een streekgebonden klokkenmaker tot digitale vlekjes
getallen op magnetrons, smartfoons en ipods. In iedere kamer is er wel iets dat
ons de tijd van de dag verraadt.
Genoeg. Genoeg over
uurwerken, over metingen van tijd, over pogingen de tijd te stabiliseren en
vast te houden in een opmerking als: bij de volgende piep is het precies zeven
voor half zes. Ja, en?
Als afbeelding toon ik u ook
nog even een mannenlinkerpols. Het is, met permissie, mijn eigen lichaamsdeel.
Ooit droeg het een polshorloge, maar nadat ik merkte hoezeer de tijd beslag
ging leggen op mijn leven, heb ik het horloge, inclusief de metalen
schakelarmband, voor eeuwig afgedaan. En u zult mij sindsdien nooit kunnen
betrappen op het dragen van een uurwerk. Waarom ook? Overal waar ik kom is met
een beetje goede wil een uurwerk te vinden waarop ik de tijd zou kunnen aflezen
als ik dat wilde. En voor sommige situaties, noodgevallen, waarbij ik absoluut
niet te laat mág komen, heb ik een klein smartfoontje in mijn broekzak. Ooit
was ik slaaf van de tijd. Nu is de tijd mijn dienaar.
Ondertussen ben ik nog geen
draad verder met het op wintertijd zetten van alle uurwerken. Wij denken ondertussen
wel aan een definitieve oplossing van het probleem. Ik schaf twee sets van uurwerken aan. Al onze klokken
en wekkertjes tezamen worden in twee groepen verdeeld. De ene groep noemen wij
de zomertijdwijzers. Zij doen dienst van eind maart tot eind
oktober. Dan worden zij één voor één van de wand gehaald om vervangen te worden
door een exemplaar uit de wintertijdcollectie. Geen gedoe meer
van het vooruit of achteruit zetten. Wij vinden het zelf een grandioos idee. De
eerbiedwaardige Chronos en zijn handlanger Tijdverzetter zullen dat met ons
eens moeten zijn.
Wanneer ik een schilder vraag het
buitenwerk van mijn huis van een nieuw verfje te voorzien moet ik niet raar
opkijken als deze na volbrachte arbeid mij een al dan niet gepeperde rekening
stuurt. Want voor wat hoort wat. Maar wat te doen - wat mij wel eens is
overkomen - als een docent van een of andere onderwijsinstelling in een uithoek
van het land mij vraagt om een lezing te komen houden over een onderwerp waar
ik toevallig veel van af weet?
"Nou," zei de directeur
van het instituut waar ik destijds werkte, "dan doe je hetzelfde."
Want voor niks gaat de zon op, zei hij er ook nog bij. Vanaf die dag werden wij
geacht na een verleende dienst een fikse rekening in te dienen. Het batig saldo
was niet voor ons, wij hadden immers een vast salaris, maar voor ons
instituut.
Het was ook de tijd dat wij
begonnen tijd te schrijven. Noteren waar je je werkzame uren aan besteedt. Per
jaar moest je een aantal declarabele dagen kunnen aantonen; dagen waarinje werk deed waarvoor je een rekening kon
indienen. Voor mij was dat geen probleem want ik deed ik die dagen nogal wat
advieswerk in binnen- en buitenland dat prima vergoed werd.
Ik geef het toe: ik had een tamelijk gruwelijke hekel
aan dat tijdschrijven. Voor mij waren alle werkdagen, ook die waar ik geen
rekening voor indiende, declarabel. Want ik had nuttig, aangenaam en prettig
werk waar ik iedere dag fluitend naar toe ging.
Samen met mijn vriend en collega
Jos zat ik wel eens te mopperen over dat tijdschrijfgedoe en die declarabele
dagenterreur. Ik mopperde dan en schreef er dit stukje over. Mijn vriend Jos maakte
er prachtige tekeningen bij.
Ergens bij ons in de woonkamer
staat een vitrinekast. U weet wel: een kast met glazen wanden waarin u alle
kostbare pronkstukken te kijk zet. Bij mij zijn het overigens geen dure,
kostbare pronkjuwelen, maar voorwerpen van relatief weinig waarde, maar
allemaal met min of meer dierbare herinneringen. Dingen met een verhaal.
Zo ligt er een houten schaaltje
met allerlei frutseltjes. Zoals: een oeroude tinnen lepel van mijn
schoongrootmoeder of een knoop van de Zuid-Afrikaanse Boland rugbyclub. Van ver
af lijkt het niks bijzonders en dat is inderdaad zo. Maar bij nadere beschouwing
vallen enkele zaken op. Waarom ligt er bijvoorbeeld zo'n raar wit stokje?
Laten we nog een beetje dichterbij
komen. Op het witte stokje zijn letters zichtbaar: met een beetje moeite lezen
we de woorden Lucky Strike. Dat is t sigarettenmerk dat ik vroeger jarenlang
heb gerookt. Ik kocht ze bij de mölder, de plaatselijke molenaar, die naast
zijn broodwinning als vermaler van gerst en rogge de kost verdiende met de
handel in vloeibare brandstoffen als benzine, lpg en stookolie en tevens met de
verkoop van kruidenierswaren. Hij, die molenaar, moest ze speciaal voor mij
bestellen want ik was de enige in de verre omtrek die deze soort rookte.
Lucky Strikes waren zware
Amerikaanse sigaretten met een apart geurtje. Ze zaten met zn twintigen samen
in een pakje en kostten toentertijd éénvijftig (zegge f. 1.50). Ik was destijds
student in Nijmegen en kocht ze op weg daarnaartoe. Dat heb ik jaren
volgehouden ook toen ik van werkplaats veranderde en mijn Lelijke Eend (2CV)
ingewisseld had voor een Citroen BX.
Ik heb gerookt totdat de vriendelijke
cardioloog in het Winterswijkse ziekenhuis, na mijn eerste hartprobleem, tegen
me zei dat ik toch maar beter kon stoppen. Dat deed ik getrouw. (Mijn vrouw was
solidair en stopte even abrupt.) Wij hebben nadien geen enkele sigaret meer
aangeraakt, laat staan een zware Lucky Strike.
Deze oude, witte Lucky Strike is
de laatste sigaret uit het laatste pakje dat ik twintig jaar geleden heb
gekocht. Deze ene bewaar ik. Om niet te vergeten hoe slecht roken is voor mijn
en uw gezondheid. Daarom ligt hij hier op dit houten schaaltje in mijn glazen
vitrinekast. Om achter zijn geheim en dat van de andere tentoongestelde
frutseltjes te komen moet u wel een beetje dichterbij komen.
Je hebt voor-, hoofd- en
nagerechten. Het voorgerecht dient om de smaakzintuigen in de goede stemming te
brengen, het nagerecht om ze weer een beetje in de pas te laten lopen na al die
ophef in het hoofdgerecht.
Laten we voor de verandering
eens de schijnwerper niet richten op het hoofdgerecht, (dat krijgt sowieso te veel overdreven aandacht,) en
ook niet op het voorgerecht dat door sommige tv-koks-met-witte-mutsen geheel ten
onrechte een amuse wordt genoemd.
Neen, laten we ons vandaag eens grondig verdiepen in het nagerecht, het dessert
oftewel het toetje. Toespijs in
oudtestamentisch Nederlands. Hoog tijd om de vraag na te gaan waarom voor veel,
vooral jonge eters, het toetje zonder enige twijfel het hoogtepunt van de
maaltijd is.
Natuurlijk is een
overheerlijk puddinkje, meer dan het trosje druiven of de coupe Melba, het ultieme voorbeeld van een geslaagd toetje.
Tegenwoordig koop je van die eenpersoonstoetjes in een plastic behuizing. Met
veel moeite verwijder je het deksel, en met nog meer zorg en moeite stulp je de
inhoud omgekeerd op een maagdelijk leeg dessertbordje. Met enig geluk blijft
een glibberig tulbandje staan, waarbij het sap, dat eerst op de bodem verbleef,
door het stulpen plotseling van boven langs de zijnaden langzaam maar zeker
naar beneden druipt.
De lekkerste puddinkjes zijn
de zelfgemaakte. Dat is waar, ware het niet dat niet iedereen het talent bezit
om uit diverse grondstoffen met kunde, kennis, raffinement en een scheutje
vakmanschap een puddingte voorschijn te
toveren waarbij zelfs het meest geslaagde machinaal vervaardigde toetje niet in
de schaduw kan staan. Zelf ben ik wat dit betreft een volstrekte zero, een nul. Mijn echtgenote
daarentegen had het in haar vingers. Zij erfde het van haar moeder en tante die
tot in de verre omtrek beroemd waren om hun mokkapuddingen.
Nu ik het toch over
bijzondere puddinkjes heb, moet ik nog even wijzen op de twee succesnummers van
Ma, mijn moeder. Om te beginnen de chocoladepudding. Vanzelfsprekend
zelfgemaakt, bestemd voor de zondagse dis, en niet gemaakt van gesmolten chocoladerepen,
maar van cacaopoeder. Het smaakte inderdaad naar pure chocolade, en de jeugd
aan tafel vond het maar niks: veel te bitter. Nee, dan de halfdoorzichtige,
beroemde gelatinepudding waarmee Ma ons dacht een plezier te doen. Zon
geelachtige massa in tulbandvorm waar je dwars doorheen kon kijken om op de
staartklok aan de overkant van de eetkamer te kunnen zien hoe laat het was.
Volgens mijn herinnering zat er weinig kraak of smaak aan. Interessant vond ik
wel dat je de pudding met vork en mes kon eten.
Tenslotte vermeld ik nog even
het nagerecht dat door Dr. Harald Eichelberger, een behulpzame collega uit Wenen (waar men op
culinair gebied toegegeven toch wel iets gewend is) het beste Nederlandse
exportproduct is genoemd. Ik bedoel de dubbelvla oftewel de dag-
en nachtvla. In één pak, bruin en geel, maar bij voorkeur in twee
afzonderlijke pakken en die dan tegelijk je dessertbakje binnen laten stromen.
Buitengewoon lekker en voedzaam volgens de makers. Dat vind ik ook.
Wat karnemelksgortepap (één
van mijn overige favorieten) en dubbelvla gemeen hebben is dat je er met je lepel de
mooiste figuren in kunt draaien. Zowel positief als negatief. Kijk hieronder maar
eens.
Vraag: Kent u het regelmatig en als het kan maandelijks
verschijnend muziektijdschrift Hoor &
Wederhoor?
Antwoord: Natuurlijk. Het is
de opvolger van het roemruchte Melodie
& Menskracht. Nagenoeg alle aspecten van de populaire en klassieke
muziek hier te lande en omstreken worden op passende, muzikale wijze uit de
doeken gedaan. Het eerste wat ik doe, nadat ik H&W uit de brievenbus heb
gehaald, is pagina 56 opzoeken. Vanaf die plek wordt de lezer in de rubriek
Veel gestelde vragen verlost van alle klemmende onzekerheid op muzikaal
gebied. Het is verbazingwekkend hoe redacteur Frans Mondharpje er steeds weer
in slaagt passende antwoorden te vinden op onmogelijke vragen. In deze bijdrage
een kleine, leerzame bloemlezing.
Vraag: In maat 54 van de Nocturne in c-klein, opus 112,
van de heer F. Chopin is de tweede noot in de triool een tweedubbel gestreepte bes. Zou een as daar eigenlijk niet beter op zijn plaats zijn? (Mevr. H. te G-H
te Winterswijk)
Antwoord: U zou best wel eens
gelijk kunnen hebben. Waarschijnlijk weet u dat de nocturne geschreven is toen
Chopin en George Sand op Mallorca lagen te zonnebaden en George haar
parasolletje vergeten was. Kenners, waaronder de Rus Blefsky, veronderstellen
dat dáárdoor een foute noot is genoteerd. De oplossing bestaat hieruit dat de eerste
keer een bes en bij de herhaling
later een as wordt gespeeld.
Vraag: Wir, die
wir wohnachtig sein in Hamburg Harburg, hören vaak dass Niederländer es haben
über ein Flötchen von ein Cent. Wissen Sie missjien wo dieser Ausdruck
vondannen kommt? (Frau Katharine Zehlendorff, HH)
Antwoord: Gut von Sie Frau Z.
dass sie probieren eine Frage zu stellen in die niederländische Taal. Das beklemmtoont
wiederum das internationale Karakter von unzer Zeitschrift. Sehr früher
benutzen die Scheidsrechter beim Fussballspiel in Holland eine goedkaufe
Trillerpfeife mit einem Erbse darin. (Soms auch eine Spliterbse.) Die kostete
(1938) bei der Hema in Amsterdam ein Cent. Sehr gutkauf also. Darum sprechen
wir noch immer von ein Flötchen von einem Cent.
Vraag: Kunt u mij helpen aan het patroon van het
mutsje datde beroemde pianist Friedrich
Gulda (de vooralsnog enige pianist die in het openbaar bekende te zijn
overleden en dat later weer introk) tijdens zijn concerten placht te dragen?
(H. Onderde-wijngaard te Dordt)
Antwoord: Het mutsje is
gemaakt van opgerold koord dat u eerst dient te maken door middel van het
bekende punniken (u weet wel, met een leeg, houten garenklosje met spijkers daarop.)
Het patroon kan gedownload worden bij www punt guldamuts punt de.Rekent u wel op een levertijd van drie weken.
De vraag is groot.
Vraag: Een verre kennis vertelde mij onlangs dat hij
in Wenen een verkleinde midwinterhoorn in leer had gezien die door Beethoven
gebruikt werd als gehoorapparaat. Ik heb altijd in de veronderstelling geleefd
dat Beethoven geen apparaat gebruikte, maar zich behielp met Boheemse
gehoorzalf. Gaarne uw opvatting terzake. (K. de Graal, Berkel zonder Rodenrijs)
Antwoord: Uw kennis heeft ten
dele gelijk. In zijn latere leven bediende Beethoven zich inderdaad van een
hoortoestel (zie afbeelding). Voordien, en dat weten de meesten niet, was hij
Oost-Indisch doof. En daar helpt geen zalfje- noch moedertjelief aan.
Vraag: Kunt u er niet bij de eindredactie van H&W
op aandringen dat het aantal paginas voor uw rubriek wordt verdubbeld? Dit
gezien de brisante relevantie van uw onderwerpen. (H.J. Breedveld te Nieuw-Leuven)
Antwoord: Helaas, ik moet u
teleurstellen. Een verdubbeling zou ten koste gaan van de rubriek Met de diva
op de divan van collega Hongerklop. En die heeft al gedreigd de paginadruk
voelend met een bij zijn naam passende staking. Misschien helpt een mailtje
naar de hoofdredacteur. Voor enkele steekpenningen doet hij wel wat water bij
de wijn, want zoals de beroemde Verdi-tenor Armatore di Capri in Othello zingt: Pecunia non olet! Geld stinkt inderdaad niet! Bis! Bis!