Je denkt eraan wanneer je
toevallig de fotos ziet. Gebeurtenissen die bijna uit je geheugen waren
verdwenen. Toevallig, in een tijd van het jaar waarin iedereen met vakantie
gaat, vond ik een setje dias van een fietsvakantie in het schone Vlaamse
land. In welk jaar? Ik schat zo omstreeks 1965. Ik deed wat veel anderen deden: ik nam in Nederland de
trein naar Roosendaal en huurde daar bij het NS-station een fiets. Daarop
peddelde ik naar de Belgische grens en verder het Vlaanderenland binnen.
Overnachten deed ik in kleine hotelletjes. Niet in B & Bs, want die
bestonden toen nog niet. De eerste nacht bracht ik door bij een vriendelijke
echtpaar in Brasschaet dat hun hotelletje veertien dagen geleden had geopend en
dolblij was met dn eersten Ollander-op-dn-bicyclette. De volgende etappes
voerden mij naar Gent en Brugge.
In Gent heb ik de eerste
patat van mijn leven gegeten die écht lekker was. Vlaamse frieten in zon lichtbruine
puntzak. Bij een kot op de markt bij het Belfort. Natuurlijk heb ik de
traditionele toeristische bezienswaardigheden gezien, zoals het Begijnhof en de
onvergelijkelijk mooie altaarstukken van de van Eijcks. Maar ook de imponerende
vrouw op de vismarkt die rustig doorging met het schoonmaken van de vis en zich
niets aantrok van de fotograferende toerist.
Bijna had ik al mijn jaren
verder in Gent moeten slijten. Want toen ik op de dag van vertrek mijn
huurfiets uit de fietsenstalling onder het Belfort wilde halen, was die
(fietsenbewaarplaats) gesloten. Het was, zei een voorbijganger medelijdend,
vandaag de 21ste juli, de nationale feestdag. Alle openbare
gebouwen, ook de fietsenstallingen, waren tot nader order gesloten.
Het is dat de medelijdende
voorbijganger even de conciërge waarschuwde waarop deze met een kolossale sleutel
de deuren voor mijn fiets opende. Zodoende kon ik mijn tocht voortzetten.
Anders had ik vandaag nog ergens tussen Gent en Brugge gelopen.