Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    11-08-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Salomo en het negende historische jubeljaar van 1003/1002 v. Chr.

    We vervolgen de geschiedenis van de jubeljaren met het negende jubeljaar van oktober1003/september1002 v. Chr. sinds we op 19.04.2017 op dit blog met het overzicht van de historische jubeljaren begonnen. Het laatste artikel met als onderwerp het achtste jubeljaar dateert alweer van 14.06.2017, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2997811

     

    Het Bijbelse Jubeljaar was een belangrijk onderdeel in de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land Kanaän dat de Israëlieten veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden binnentrekken. Het doel van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te herstellen en aan de rechtmatige eigenaar terug te bezorgen. De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke, denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Naomi. De bijzondere wet wordt in het derde boek van Mozes in de Bijbel Leviticus hoofdstuk 25:1-55 in detail beschreven.

    De sabbatjaar- en jubeljaartelling nam een aanvang bij de intrede van het land Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua. De historische sabbat- en jubeljaren zijn vanaf het jaar 1443 v. Chr. te rekenen.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE.

     

    Zeven jaar na het betreden van het land Kanaän in 1443 v. Chr. was het beloofde land veroverd en werd het onder de twaalf stammen verdeeld. Het eerste historische jubeljaar viel in oktober1395/september1394 v. Chr. zeven maal zeven jaar of negenenveertig jaar na de aankomst in het land Kanaän. Alhoewel de Israëlieten zelden het jubeljaargebod gehouden hebben zijn er toch enkele belangrijke aanwijzingen in de Bijbel die er op wijzen dat de HEERE God in Zijn handelen met Zijn verbondsvolk met jubeljaren rekende.

     

     

    We zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse jaartelling gebaseerd met de geboorte van Jezus Christus, onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden van januari tot december. De sabbatjaren staan daaronder in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan. Dit volgens de manier van tellen volgens William Whiston.

    Hierna een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V. Er zijn dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep en zich te Nazareth als Messias bekendmaakte.

    Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.

    Aantal en jaartallen v. Chr.:

    Historische periode:                       Historische jubeljaarverwijzing:

    v. Chr.:

    1.       1395/1394 Richter Othniël            geen

    2.      1346/1345          Richter Ehud               Ruth 6:6

    3.      1297/1296 Ehud & Samgar           geen

    4.      1248/1247 Debora en Gideon        geen

    5.      1199/1198  Richter Thola               geen

    6.      1150/1149  Richter Eli                   geen

    7.      1101/1100  Richter Samuël            geen

    8.      1052/1051 Samuël & Saul             geen

    9.      1003/1002 Salomo                    geen

    10.    954/953   Rehabeam                             geen

    11.     905/904   Josafat                          geen

    12.     856/855   Joas                              geen

    13.     807/806   Amazia                         geen

    14.     758/757    Uzzia                             geen

    15.     709/708   jaar 14 Hizkia               Jesaja 37:30

    16.     660/659   Manasse                       geen

    17.     611/610    Josia - Val Nineveh      Nahum 1:15

    18.     562/561    jaar 37 Jojachin           2 Koningen 25:27

    19.     513/512    Haggaï                          geen

    20.    464/463   Ezra                              geen

    21.     415/414     Nehemia                       geen

    22.    366/365    Perzische periode        geen

    23.    317/316     Griekse periode            geen

    24.    268/267    Griekse periode            geen

    25.    219/218     Griekse periode            geen

    26.    170/169     Griekse periode            geen

    27.    121/120     Makkabeeën                 geen

    28.     72/71        Makkabeeën                 geen

    29.    23/22       Hongersnood               Flavius Josephus

    30.    27/28 AD          Messias Jezus              Lucas 4:19

     

    Zoals in het artikel over het achtste jubeljaar vermeld viel de veertigjarige regeertijd van David tussen twee jubeljaren in. Zijn regeertijd nam een aanvang in het najaar van 1047 v. Chr. en liep tot het najaar van 1007 v. Chr. De regeertijd van David is op de tijdsbalk verankerd met het vierde regeringsjaar van Salomo in oktober 1004/september 1003 v. Chr. op basis van de sabbatjaar en jubeljaartelling. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 185-195. Het vierde regeringsjaar van Salomo is een ijkpunt op de tijdsbalk dat men bereikt door vanaf het verkregen exodusjaar in april 1483 v. Chr. via de jubeljaren, 480 jaar terug te rekenen tot het vierde jaar van Salomo en het begin van de bouw van Tempel te Jeruzalem.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda tussen het negende jubeljaar met Salomo en het achttiende jubeljaar met het zevenendertigste jaar van de ballingschap van koning Jojachin van Juda, op de tijdsbalk gerangschikt. Zie ook het artikel van 21.06.2017 op dit blog.

     

    Ik werk momenteel aan de afronding van mijn nieuw boek: ‘Kronieken der koningen van Israël’, dat in het najaar gepubliceerd zal worden. Ik hou mijn lezers van de verschijningsdatum op de hoogte. Het boek brengt specifiek de chronologie van de koningen van het tienstammenrijk vanaf Jerobeam I tot Hosea en hun historische verankering en plaats op de tijdsbalk op basis van de sabbat- en jubeljaren. Vooral veel aandacht besteed ik aan de revisie van de koningen van Assyrië op de tijdsbalk in relatie tot de historische gegevens over de koningen van Israël.

     

     

    Met de regeerperiode van David stevig op de tijdsbalk verankerd kunnen we de historische gegevens van de Bijbel aangaande David invullen. De eerste zeven jaar van zijn regeerperiode had David zijn hoofdplaats in Hebron. Daarna in zijn achtste regeringsjaar in het voorjaar van 1039 v. Chr. veroverde hij Jeruzalem op de Kanaänietische Jebusieten en vestigde zich daarop in Jeruzalem dat zijn hoofdstad werd (2 Samuel 5:6-10). David ’ s volgende daad zou het weghalen van de ark van het verbond te Gibeon zijn en het vervoer ervan naar Jeruzalem, naar een tent die David had laten klaarmaken. De Seder Olam plaatst deze geschiedenis chronologisch drieënveertig jaar voordat de ark van het Verbond haar plaats vond in de tempel te Jeruzalem, toen de tempel klaar was in het elfde regeringsjaar van Salomo: oktober van het jaar 996 v. Chr. Wanneer we vanaf oktober van het jaar 996 v. Chr. drieënveertig jaar op de tijdsbalk terugrekenen arriveren we op de tijdsbalk in oktober 1039 v. Chr. voor het plaatsen van de Ark van het Verbond in Jeruzalem. Dit toont aan dat chronologisch gezien de verovering van Jeruzalem in het voorjaar van 1039 v. Chr. plaatsvond en de beschreven oorlog met de Filistijnen (2 Samuël 5:1-25) volgde in de daaropvolgende maanden tot in het najaar. Na het verslaan van de Filistijnen begon David aan een reeks militaire veldtochten die maakten dat hij zijn heerschappij tot aan de Eufraat in het noorden, vestigde (2 Samuel 8:1-14).

    Op de tijdsbalk plaatsen we de in de Bijbel beschreven veldtochten van David vanaf het jaar dat hij Jeruzalem innam en de Filistijnen versloeg in het jaar 1039 v. Chr. tot aan het jaar 1022 v. Chr. Een periode van ongeveer zeventien jaar. Het is de Joodse Seder Olam die jaartallen aanreikt. Deze Joodse overlevering leert dat Salomo bij zijn troonsbestijging twaalf jaar oud was. Dit plaatst de geschiedenis van de moeder van Salomo: Bathseba, ongeveer veertien jaar voor de dood van David op de tijdsbalk. Het tiende hoofdstuk van het Bijbelboek 2 Samuël sluit af met de onbesliste strijd tegen Ammon. En hoofdstuk 11 vervolgd aldus:

    2 Samuel 11:1 In het daaropvolgende jaar, ten tijde, dat de koningen plegen ten strijde te trekken, zond David Joab uit en zijn knechten met hem, benevens geheel Israël, en zij vernietigden de Ammonieten en sloegen het beleg voor Rabba, maar David bleef in Jeruzalem. 2 Op zekere avond stond David van zijn rustbed op en wandelde op het dak van het paleis, en hij zag van het dak af een vrouw, bezig zich te baden; en die vrouw was zeer schoon van uiterlijk.

     

     

    Terwijl zijn leger het beleg van Rabba doorvoert blijft David te Jeruzalem en vindt de relatie met Bathseba de vrouw van Uria, een van zijn generaals, plaats. Het eerste kind dat uit deze relatie verwekt wordt sterft heel jong. Deze gebeurtenissen staan uitvoerig beschreven in de hoofdstukken 11 en 12 van het Bijbelboek 2 Samuël. Na het verlies van de eerstgeborene van Bathseba wordt Salomo verwekt.

    2 Samuël 12:24 Daarna troostte David zijn vrouw Batseba; hij kwam tot haar en had gemeenschap met haar, zij baarde een zoon en hij noemde hem Salomo. De HERE nu had hem lief: 25 Hij zond een boodschap door de profeet Natan en noemde hem Jedidja, om des HEREN wil.

     

    Voor deze geschiedenis reken ik met ongeveer twee jaar op tijdsbalk en plaats deze geschiedenis in het jaar 1022 v. Chr. Volgens een Joodse overlevering was Salomo twaalf jaar oud toen hij koning over het Verenigd Koninkrijk van Israël werd. Dat laat hem geboren worden in 1020 v. Chr. en plaatst de verhouding van David met Bathseba op de tijdsbalk tot twee jaar eerder. De Seder Olam leert ook dat er een periode van twaalf jaar gaat vanaf de verkrachting van Tamar, de zuster van Absalom, door zijn halfbroer Amnon tot aan het laatste jaar van de regeerperiode van David en dat deze misdaad in hetzelfde jaar geschiedde als de geboorte van Salomo.

    2 Samuel 13:1 Daarna gebeurde het volgende. Absalom, de zoon van David, had een bekoorlijke zuster, Tamar geheten; en Amnon, de zoon van David, kreeg haar lief. Enzoverder…

     

    ‘Daarna’ betekent volgens de Seder Olam dat in hetzelfde jaar dat Salomo geboren werd en van de HERE God door de profeet Nathan de naam Jedidja kreeg, de verkrachting van Tamar door Amnon geschiedde. Vanaf het jaartal 1020 v. Chr. laat de Bijbel toe deze geschiedenis chronologisch jaar na jaar op de tijdsbalk te plaatsen. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 191-195, ga ik in detail door de verschillende Bijbelgedeelten.

     

     

    Het Bijbelboek 2 Samuël 21:1 vermeldt ook een hongersnood van drie jaar in het land:

    2 Samuël 21:1 Er was in de dagen van David een hongersnood gedurende drie jaren achtereen; en David zocht het aangezicht des HEREN.

     

    Hier staat echter niet het chronologische ‘daarna’ maar alleen de vermelding: ‘in de dagen van David’. Toch kunnen we aannemen omdat deze geschiedenis praktisch aan het einde van het Bijbelboek 2 Samuël gebracht wordt, dat de hongersnood tegen het einde van de regeerperiode van David plaatsvond. Het was een straf van God naar aanleiding van de volkstelling die op bevel van David werd uitgevoerd en uitvoerig in de Bijbelboeken 2 Samuël 24 en 1 Kronieken 21:1-30 beschreven.

    2 Samuël 24:16 Toen de engel zijn hand naar Jeruzalem uitstrekte om het te verdelgen, berouwde het onheil de HERE, en Hij zeide tot de engel die verderf bracht onder het volk: Genoeg! Laat nu uw hand zinken. De engel stond toen bij de dorsvloer van de Jebusiet Arauna. 17 En David sprak tot de HERE, toen hij de engel zag, die onder het volk verderf bracht: Zie, ik heb gezondigd, en ik heb ongerechtigheid bedreven, maar deze schapen – wat hebben zij gedaan? Laat toch uw hand zijn tegen mij en mijn familie.

     

    1 Kronieken 21:16 Toen sloeg David zijn ogen op en zag de engel des HEREN staan tussen hemel en aarde, met in zijn hand het getrokken zwaard, uitgestrekt over Jeruzalem; en David en de oudsten, in rouwgewaad gehuld, wierpen zich op hun aangezicht. 17 Hierna zeide David tot God: Was ik het niet, die bevel gaf het volk te tellen?

     

    De beschreven verderfengel met een getrokken zwaard boven Jeruzalem is volgens Dr. I. Velikovsky in zijn werk ‘Werelden in botsing’ waarschijnlijk een beschrijving van een fenomeen van een kosmische oorsprong. De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer hebben in hun werk: (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI Catastrophes of the Davidic Era, The Greater Davidic Catastrophe 972 BC page 159), de bevindingen van Velikovsky verder uitgewerkt en wetenschappelijk vanuit de kosmologie verklaart.

    De ramp die in 1 Kronieken 21:16 beschreven wordt kunnen we aan de hand van de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in het laatste regeringsjaar van David dateren. Er was namelijk een cyclus van rampen van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong aan de hand met intervallen van 54 jaar en zes maanden. Gerekend vanaf oktober 1443 v. Chr. met het fenomeen rond de zon en de vallende stenen tijdens de slag bij Gibeon tussen de Israëlieten onder leiding van Jozua en de coalitie van Kanaänietische koningen kom ik uit in 1007 v. Chr., (niet toevallig) het laatste regeringsjaar van Koning David. Hierna een citaat uit het aangehaalde werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, dat de horror van de meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong beschrijft:

    In the closing days of David’s reign, a tense international situation developed . Baal/Mars was again expected to closely approach the earth. According to the Patten/Hatch model of orbital movement, Mars approached the earth every two years, coming successively closer each time. At 1000 BC the planets may have been within 8.000.000 miles of each other. By 972 BC (Thiele ‘s jaartal) the distance was probably reduced to 150.000 miles. Under these circumstances, no government could exercise real authority. Destruction from the close encounter of the planets could destroy cities, and armies, navies, perhaps even decimate whole coastlines. Who would escape the destruction? Nations began to arm themselves for the looting and pillaging that they knew must certainly come from marauding bands of warriors on the land and on the sea. Civil authority would break down in many places. In this context the Philistines began a revolt (1 Chronicles 21).

     

     

    Het is na de beschreven meganatuurcatastrofe dat David de berg Moria van de Jebusiet Ornan kocht voor de som van zeshonderd gouden sikkelen (1 Kronieken 21:18-30).

    Deze geschiedenis heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 193, chronologisch in het jaar 1007 v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst. De berg Moria had al eerder mijn bijzondere aandacht in het artikel op dit blog 16.08.2016: Unieke archeologische vondst te Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1471212000&stopdatum=1471816800

     

    In het najaar van 1007 v. Chr. stierf David en werd zijn zoon Salomo bij Bathseba na heel wat verwikkelingen de troonopvolger. Deze geschiedenis wordt in het Bijbelboek 1 Koningen in de eerste twee hoofdstukken gebracht. Twaalf jaar jong (1 Koningen 3:7) nam Salomo de kroon van David over. In zijn vierde regeringsjaar zou Salomo met zijn zestien jaar aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem beginnen. Voor Salomo waren dit volgens de Bijbel jaren van geestelijke en materiele voorspoed. Hoewel er al zich donkere wolken aan zijn geestelijk firmament aftekenden. Hij ging namelijk een verbond aan met de farao van Egypte door diens dochter tot vrouw te nemen. Het derde hoofdstuk van het Bijbelboek 1 Koningen verhaalt onder andere deze geschiedenis.

    1 Koningen 3:1 En Salomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte; en nam de dochter van Farao, en bracht ze in de stad Davids totdat hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN, en den muur van Jeruzalem rondom. 2 Alleenlijk offerde het volk op de hoogten, want geen huis was den Naam des HEEREN gebouwd, tot die dagen toe. 3 En Salomo had den HEERE lief, wandelende in de inzettingen van zijn vader David; alleenlijk offerde hij en rookte op de hoogten. 4 En de koning ging naar Gibeon, om aldaar te offeren, omdat die hoogte groot was; duizend brandofferen offerde Salomo op dat altaar. 5 Te Gibeon verscheen de HEERE aan Salomo in een droom des nachts en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. 6 En Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader, grote weldadigheid gedaan, gelijk als hij voor Uw aangezicht gewandeld heeft, in waarheid, en in gerechtigheid, en in oprechtheid des harten met U; en Gij hebt hem deze grote weldadigheid gehouden, dat Gij hem gegeven hebt een zoon, zittende op zijn troon, als te dezen dage. 7 Nu dan, HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van mijn vader David; en ik ben een klein jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. 8 En Uw knecht is in het midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot volk, hetwelk niet kan geteld noch gerekend worden, vanwege de menigte. 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 10 Die zaak nu was goed in de ogen des HEEREN, dat Salomo deze zaak begeerd had. 11 En God zeide tot hem: Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt, voor u vele dagen, noch voor u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer vijanden; maar hebt begeerd verstand voor u, om gerichtszaken te horen; 12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke voor u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. 13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. 14 En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo zal Ik ook uw dagen verlengen. 15 En Salomo waakte op, en ziet, het was een droom. En hij kwam te Jeruzalem, en stond voor de ark des verbonds des HEEREN, en offerde brandofferen, en bereidde dankofferen, en maakte een maaltijd voor al zijn knechten.

     

    Het zesde hoofdstuk van 1 Koningen geeft ons jaartallen waarmee we deze gebeurtenissen op de tijdsbalk kunnen plaatsen. De tempelbouw begon in het vierde jaar van Salomo in de tweede maand van de Israëlitische kalender, vierhonderdtachtig jaar na de Exodus uit Egypte:

    1 Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde.

     

    Op onze tijdsbalk uitgetekend merken we dat het vierde regeringsjaar van Salomo van oktober 1004 tot september 1003 v. Chr. liep. In oktober van 1004 v. Chr. zat men in het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus, een jaar van dubbele zegening over het land. De oogst van dat jaar was voldoende voor het overbruggen van het zevende sabbatjaar gevolgd ditmaal door het jubeljaar, jaren dat er niet gezaaid werd maar dat men leefde van wat het land vanzelf opbracht. In het voorjaar van 1003 v. Chr. begon het zevende en laatste sabbatjaar van de zeven maal zeven sabbatjaarcyclus, gevolgd in oktober 1003 v. Chr. met het begin van het negende jubeljaar. In de praktijk betekende dit dat een groot aantal landbouwarbeiders nu ter beschikking waren voor de bouw van de tempel. Een verwijzing naar het specifiek houden van het jubeljaar vinden we in de Bijbel niet terug. We mogen er echter van uit gaan dat de jonge devote Salomo zich hier aan de Wet des HEEREN gehouden heeft.

     

     

    Zeven jaar lang zou men aan de Tempel te Jeruzalem bouwen. In het elfde jaar van de regeerperiode van Salomo was het gebouw klaar.

    1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd de grond van het huis des HEEREN gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd. (Statenvertaling)

     

    De achtste maand van de Hebreeuwse kalender staat voor oktober/november van de westerse kalender. Volgens de westerse jaartelling zijn we hier in het najaar van 996 v. Chr.

    Onmiddellijk na het afwerken van de Tempel liet Salomo zijn paleis oprichten en nog een bijzondere woning met de naam: ‘het huis des wouds van Libanon’, een bouwkunstwerk dat hij liet versieren met driehonderd gouden schilden. Over Salomo ’s huis: woud van de Libanon, schreef ik eerder op dit blog op 09.03.2015 een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400

    1 Koningen 7: 1 Maar aan zijn huis bouwde Salomo dertien jaren, en hij volmaakte zijn ganse huis. 2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte, en vijftig ellen in zijn breedte, en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren.

     

    In vergelijking met de Tempel zou Salomo bijna de helft meer in tijd en energie aan zijn eigen bouwwerken laten besteden. Het toont al iets van de geestelijke metamorfose die zich aan het voltrekken was bij zijn groei van jongeling tot man. Met zijn zestien jaar was hij vol geestelijke ijver aan de Tempel begonnen die met zijn drieëntwintigste jaar afgewerkt was. In de tussentijd had hij de dochter van farao van Egypte gehuwd en deze in de Stad David ’s ondergebracht. Daarna zou hij als een ware oosterse potentaat een harem van 999 vrouwen verzamelen. Bij zijn dood in 967 v. Chr. scheurden zich vanwege het harde regeerbeleid van Salomo, tien van de twaalf stammen van Israël van zijn zoon en troonopvolger Rehabeam af. Rehabeam was de zoon van Salomo bij diens tot hoofdvrouw verkozen bruid: de Ammonietische Naäma. Het begin van de ongerechtigheid van Israël nam hier in 983 v. Chr. een aanvang. Zie ook het recente artikel op dit blog van 21.06.2017: Dr. Floyd Nolen Jones: 'The Chronology of the Old Testament' en de 390 jaar van de profeet Ezechiël ‘s ‘ongerechtigheid van het huis Israëls’.

    Na het afwerken van de Tempel te Jeruzalem vulde de ‘Heerlijkheid des HEEREN’ als een wolk het Heilige der heiligen in de Tempel.

    1 Koningen 8:10 En het geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. 11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen.

     

    Volgens de Joodse overlevering zou het wonen van de HEERE God in het Heilige der heiligen in de Tempel een jaar op zich hebben laten wachten.

    "The Temple was finished in the month of Bul, now called Marheshwan, but the edifice stood closed for nearly a whole year, because it was the will of God that the dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies of Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba," they said, "who built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah to rest upon it?" When the consecration of the house took place, and "the fire came down from heaven," they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once, for the torrential rains which annually since the deluge had fallen for forty days beginning with the month of Marheshwan, for the first time failed to come, and thenceforward appeared no more. "

    Louis Ginzberg, Legends of the Jews, V, Volume 4.

     

     

    Dat het met Salomo spoedig fout liep merken we in de Bijbel. Zo leert het hierna volgende Bijbelcitaat dat er jaarlijks bij Salomo 666 talenten goud werden binnengebracht. Dit getal is in het laatste Bijbelboek Apocalyps verbonden met de naam van het Beest, de pseudo-Messias van de eindtijd. Dit betekent historisch gezien dat Salomo zich van een oorspronkelijke vredevorst ontpopte tot een pseudo-vredevorst die zijn volk en zijn rijk uiteindelijk onheil bracht.

    1 Koningen 10:14 Het gewicht nu van het goud, dat voor Salomo op een jaar inkwam was zeshonderd zes en zestig talenten gouds; 15 Behalve dat van de kramers was, en van den handel der kruideniers, en van alle koningen van Arabië, en van de geweldigen van dat land. 16 Ook maakte de koning Salomo tweehonderd rondassen van geslagen goud; zeshonderd sikkelen gouds liet hij opwegen tot elke rondas. 17 Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; drie pond gouds liet hij opwegen tot elk schild; en de koning leide ze in het huis des wouds van Libanon. 18 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. 19 Deze troon had zes trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond, en aan beide zijden waren leuningen tot de zitplaats toe, en twee leeuwen stonden bij die leuningen. 20 En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide zijden, desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest.

     

    De Joodse overlevering voegt nog een geloofwaardig detail aan de afvallige Salomo toe. Zo leert de legende dat het huwelijksfeest van Salomo met zijn Egyptische bruid op dezelfde dag geschiedde als de inhuldiging van de Tempel. Zijn vreugde was volgens de legende groter over zijn huwelijk dan als over het afgewerkt zijn van de Tempel. In de huwelijksnacht zou de dochter van farao op talloze verschillende muziekinstrumenten voor Salomo laten spelen hebben. Muziekinstrumenten die zij uit Egypte had meegebracht en waarvan elk instrument aan een Egyptische god opgedragen was. En telkens wanneer een muziekinstrument gebruikt werd, werd de naam van de Egyptische god luid op aangeroepen (The Legends of the Jews, Volume IV, Chapter V, The Marriage of Solomon).

     

     

    2 Kronieken 9:17 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. 18 En de troon had zes trappen en een voetbank van goud, aan den troon vast zijnde, en leuningen aan beide zijden, tot de zitplaats toe; en twee leeuwen stonden bij de leuningen. 19 En twaalf leeuwen stonden daar aan beide zijden, op de zes trappen; desgelijks is in geen koninkrijk gemaakt geweest.

     

    Wie de farao van Egypte was met wie Salomo zich verzwagerde heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203, geïdentificeerd. Op het bijgevoegde schema staat de naam Thothmosis I van de Egyptische achttiende dynastie vermeld. Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid begon deze farao aan zijn regeerperiode in 1000/999 v. Chr. In zijn vijfde regeringsjaar in 996/995 v. Chr. leidde farao Thothmosis I een veldtocht naar Klein-Azië waarbij hij de stad Gezer innam. Deze stad schonk hij als bruidsschat aan Salomo voor het huwen met zijn dochter.

    1 Koningen 9:16 Want Farao, de koning van Egypte, was opgekomen, en had Gezer ingenomen, en haar met vuur verbrand, en de Kanaänieten, die in de stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw van Salomo, tot een geschenk gegeven. (Statenvertaling)

     

    Farao Thothmosis I was aanvankelijk een generaal van het Egyptische leger die door zijn huwelijk met prinses Ahmose de dochter van Ahmose I en koningin Nefertari, in de Koninklijke familie werd opgenomen. Op deze manier legitimeerde hij zijn farao-schap. Met de naam Thothmosis werd eer gebracht aan de god Thoth die vereerd werd i.v.m. de uitdrijving van de Hyksos. Thothmosis I maakte van Nubië een Egyptische provincie en voerde veldtochten tot aan de Eufraat. De noordelijke campagne van Thothmosis I naar Naharin aan de Eufraat wordt in zijn vijfde regeringsjaar gedateerd. Het is dezelfde veldtocht waarbij de stad Gezer door farao veroverd werd en aan Salomo als bruidsschat geschonken.

    De studie van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid kan soms heel boeiend zijn. Zo is er bijvoorbeeld het voortreffelijk werk van Peter H. Schulze met zijn boek: Herrin beider Länder Hatschepsut. In hoofdstuk 4 vermeldt hij het ontbreken van campagnedetails over de tocht doorheen Retenoe, wat voor het gebied van Israël staat, naar Naharin in het noorden aan de Eufraat, wat hem vreemd overkwam. In het revisionistische model bestaan er geen vraagtekens. Thothmosis I marcheerde door het bevriende Rijk van Salomo naar de Eufraat. Israël en Egypte waren sinds de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten geallieerde naties. Door zijn huwelijk met de dochter van farao maakte Salomo er een ware bond van.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Apocalyps

    11-08-2017 om 09:05 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-08-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jericho in het Middenbrons tijdperk

    Joshua (fit) fought the battle of Jericho and the walls came tumbling down

    Dit zijn de bekende woorden van het Amerikaanse gospellied geïnspireerd door het Bijbelverhaal van de verovering van Jericho door de Israëlieten onder leiding van Jozua. Een verhaal dat wereldwijd bekend is. Eerst zond Jozua twee verkenners naar Jericho om inlichtingen te vergaren over de verdedigingswerken en het moreel van de stadsbevolking. De twee mannen kregen onderdak in het huis van Rachab een prostitué, die bij de uiteindelijke verovering en vernietiging van Jericho door de Israëlieten samen met haar familie behouden bleef. De verovering van Jericho wordt op wonderlijke wijze in de Bijbel beschreven. Dag na dag zes dagen lang trok het leger van de Israëlieten in stilte omheen de stadsmuur. Op de zevende dag echter sloegen de Israëlieten toe. Die dag hieven zij na zes maal om de muur te zijn getrokken, een luid krijgsgehuil aan en werd er op de ramshorens geblazen en prompt kwam de muur naar beneden. Elke soldaat liep daarop recht voor zich uit, staat er geschreven, de ingestorte muur over en sloeg heel de stad in de ban. Daarna werd Jericho tot de grond toe afgebrand. Dit is een weergaloos verhaal en was een uitdaging voor de archeologen wanneer deze wetenschap van start ging, om te onderzoeken. In de tweede helft van de negentiende eeuw begon het werk. Verschillende expedities werkten over de jaren heen na elkaar in het gebied. De meest bekende namen zijn deze van de Bijbelgeleerde Ernst Sellin, professor John Garstang en Kathleen Kenyon.

     

     

    Een Duits-Oostenrijks team onder leiding van de theoloog Ernst Sellin werkte enkele jaren te Jericho van 1907 tot 1909. Zij hadden toelating tot graven gekregen van de toenmalige heersers over het gebied van het oude Israël: de Ottomanen. Sellin was een pionier op het gebied van Bijbelse archeologie. In zijn werk werd hij geassisteerd door de archeoloog Carl Watzinger. Hij bevond dat de noordelijke muur van Jericho niet volledig was neergekomen en concludeerde (terecht) dat deze zijde het huis van Rachab, die gespaard werd, moest gehuisvest hebben. Een gedeelte van de muur met een hoogte van ongeveer 2,40 meter stond in 1907 namelijk nog recht. Met de rapportering van zijn bevindingen betreffende de opgravingen te Jericho werd hij nog niet geplaagd door het gebruik van foutieve dateringsmethoden door latere archeologen.

     

    De Brit John Garstang werkte te Jericho in de dertiger jaren van de twintigste eeuw. De Britten hadden toen het zeggenschap over het gebied. Het huidige gebied van Israël en Jordanië werd na de Eerste Wereldoorlog een Brits mandaatgebied. Garstang bestudeerde de versterkingen en herkende vier achtereenvolgende bouwfasen, waarvan de laatste gewelddadig verwoest en verbrand was. Hij schreef die vernietiging toe aan de periode van de Israëlitische intocht, die hij dateerde rond 1400 voor Christus, dit in afwijking van het meer algemeen aangenomen jaartal 1250 v. Chr., de zogenaamde late en vroege datering. Wanneer Garstang de vloeren van de Midden-brons stad blootlegde vond hij kruiken tot de rand toe gevuld met verkoold graan wat het Bijbelse relaas bevestigde dat de Israëlieten Kanaän binnenkwamen met Pesach op het moment dat er geoogst was. Ook vermeldt de Bijbel dat alles met vuur verbrand werd.

     

    Deze bevindingen van Garstang werden echter in de vijftiger jaren door de archeologe Kenyon volledig onderuit gehaald. Zij bevond dat er een grote stad uit de vroege bronstijd in Jericho was geweest gedurende heel het derde millennium tussen 3000 en 2300 v. Chr., waarvan de muren niet minder dan zeventien maal gevallen en weer opgetrokken waren, toen de stad als een gevolg van een ramp vernietigd werd. De laatste drie fasen van deze versterkingen waren zeven meter voorbij de lijn van de oorspronkelijke muren gebouwd, lager langs de helling van de heuvel of Tell. Dit waren dan de muren geïdentificeerd door Garstang en gedateerd ten tijde van Jozua maar nu door Kenyon gereviseerd naar zo een duizend jaar eerder dan de intocht van de Israëlieten. Gedurende vele eeuwen na de vernietiging van Jericho in 2300 v. Chr. werd Jericho volgens Kenyon, alleen bezet door nomaden tot wanneer in ongeveer 1900 v. Chr. een nieuwe stad ontstond: het Jericho van de Midden-bronstijd. Deze stad kwam volgens haar, aan haar einde ten tijde van de laatste Hyksos-farao’s in Egypte rond 1550 v. Chr. op basis van de orthodoxe tijdsdatering. De verwoesting door vuur werd verklaard vanuit de theorie van de verdrijving van de Hyksos uit Egypte en een achtervolging door het leger van farao tot aan Jericho. Na deze vermeende vernietiging door het leger van farao, (waar geen enkel Egyptisch historisch verslag van bestaat), werd de plaats van Jericho volgens Kenyon verlaten en begon het puin van de verwoeste stad langs de hellingen van de Tell weg te spoelen. De plaats werd volgens Kenyon opnieuw bezet rond 1400 v. Chr. maar op een veel kleiner schaal. Er werden geen nieuwe muren gebouwd, maar vermoedelijk lapten de nieuwe bewoners de resten van de midden-brons muren op. Deze tweedehands muren zouden dan de muren geweest zijn die Jozua deed vallen. Kathleen Kenyon bleef er echter bij dat de herbezetting van Jericho minder dan een eeuw duurde totdat de stad opnieuw verlaten werd, niet later dan 1300 v Chr. Haar conclusie is dat Jericho al een ruïne was ten tijde van de Israëlitische intocht wanneer die orthodox gedateerd wordt in 1250/1225 v. Chr.

     

    Sindsdien heeft de Bijbel voor de wetenschap van de archeologie als historisch boek alle krediet verloren en wordt niet langer meer als een accuraat historisch boek beschouwd. Verlegenheid op verlegenheid was troef bij menig Bijbelgetrouw student vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw. Chronologische constructies werden opgezet en aangeboden om toch een en ander te kunnen verzoenen. Hierbij werd altijd uitgegaan van de juistheid van het aangeboden raamwerk door de orthodoxe Egyptologie?

     

     

    Het diabolische is dat de hiervoor vermeldde archeologen die overigens prachtig werk op het terrein geleverd hebben, een foute dateringsmethode hanteerden en als een gevolg daarvan tot hun boude verklaringen kwamen. Alle aardlagen en strata in Israël werden en worden namelijk aan de hand van de foutieve jaartallen van de orthodoxe Egyptologie, gedateerd. Wanneer bijvoorbeeld een scarabee van een zekere farao in een bepaalde laag aangetroffen wordt, wordt dit stratum op basis van het gevonden Egyptische object gedateerd. En aangezien het chronologische raamwerk van de Egyptologie fout is geeft dit foute dateringen weer in het gebied van het oude Israël. Zie ter illustratie het artikel van 16.08.2016 op dit blog: Unieke archeologische vondst te Jeruzalem, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1471212000&stopdatum=1471816800

    Alleen het revisionisme van de Egyptologie geeft uitkomst. Vooral Dr. Immanuël Velikovsky was in de tweede helft van de twintigste eeuw met zijn publicaties de aanzet tot een wereldwijde studie. De Bijbel had toch gelijk. In de tussentijd houdt de orthodoxie hardnekkig vast aan de juistheid van haar vermeende Egyptische Sothis-datering. Zie mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27-41.

    Betreffende de exodus uit Egypte en veertig jaar later de intocht in Kanaän door de Israëlieten leren de meeste boeken (en ook Hollywoodfilms) dat farao Ramses II de farao van de Exodus was. Deze farao wordt door de orthodoxie in het Laatbrons tijdperk geplaatst en dus zocht men naar sporen van een Israëlitische invasie in Kanaän op het einde van het Laatbrons tijdperk, meer nauwkeurig bij de overgang van Laatbrons LBIIb naar het IJzertijdperk IA. Farao Ramses II was een farao van de negentiende dynastie. De onderzochte strata van het Laatbrons te Jericho geven echter geen beeld weer van een vernietiging zoals de Bijbel die leert. Volgens het Bijbelrelaas kwam de vestingmuur van Jericho volledig naar beneden en werd de stad met alle voorraden erin verbrand.

     

     

    Een bekend revisionist van de geschiedenis van de oudheid is Dr. Donovan Courville. De onderzoeker B. Th., B.A., M.A., Ph. Dr. Donovan Courville laat de Exodus op het einde van de Egyptische zesde dynastie en het Oude Rijk plaatsvinden en verplaatst Vroeg Brons IV naar de tweede helft van de vijftiende eeuw voor Christus. Het Oude en het Midden-rijk waren volgens Courville contemporain met slechts één tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus met de vernietiging van het leger van farao, Egypte overrompelden. De Israëlieten vervolgden hun weg naar Kanaän dat zij veertig jaar later in bezit namen. Zij waren nieuwkomers met logischerwijze een nieuwe soort potten en pannen. Zij namen, gepaard gaande met natuurlijke catastrofes, op gewelddadige wijze het land in bezit. In het model van Courville volgt de Midden-brons periode onmiddellijk op het Vroeg-brons tijdperk. Het archeologische beeld in de streek van Jericho is duidelijk – een noodlottige catastrofe, gevolgd door bezetting door nieuwkomers. Het is in feite een eenvoudige oefening die Courville toepast. Hij toont aan dat de Egyptologie er zeshonderd jaar naast zit. Wanneer we de datering van het begin van Midden-brons aan de Bijbelse gegevens aanpassen valt veel op zijn plaats. Niemand twijfelt er aan dat de Israëlieten later het machtigste volk van Israël werden; dus veroverden ze op deze wijze het land. Dat is uitgangspunt, het fundamentele feit. Een citaat van de Bijbelvorser en Wetenschapper Courville:
    “...It must not be forgotten that the task of historians is not to create history.
    The events of history have occurred, and there is nothing that can be done to change the time relationships between these events by a single minute. The task is rather that of unraveling the confused records which have come down to us, and when this task has been done correctly, it is axiomatic that it should not be necessary to apologize for inconsistencies and anomalies at every turn of events.”1971, Donovan A. Courville, B.Th., B.A., M.A., Ph.D.

     

    Conclusie: het is alleen de volledige herziening van de chronologie van de orthodoxe Egyptologie dat echt uitkomst biedt. Er zijn onderzoekers die niettemin het Bijbelverhaal alsnog trachten recht te doen door het zoeken naar alternatieve oplossingen. Er worden constructies aangeboden waarbij men de moeilijke Bijbelse jaartallen loslaat en naar een zogenaamde late datering van de exodus gaat om een en ander te kunnen verklaren. De Griekse LXX Septuagint Bijbelvertaling met haar afwijkende jaartallen wordt ook gehanteerd wat alleen maar aan de verwarring toevoegt. Men zit namelijk in het keurslijf van de orthodoxe Egyptologie dat men als een historische bron beschouwd en zoekt naar aanvaardbare faraokandidaten voor de exodus in de achttiende en negentiende dynastie van Manetho. Een moeilijke opdracht aangezien de Bijbel leert dat farao samen met zijn leger (Psalm 136:15) in de Rode Zee verzoop wanneer hij de Israëlieten meende te kunnen achtervolgen. Zie mijn boek EXODUS, 2016, hoofdstuk; farao met zijn heir in de Schelfzee gestort, blz. 93-106.

    Men kan dan eventueel in een naïef geloof blijven zoals dat zondagsschoolventje dat nadat hij de onderwijzer had horen uitleggen dat de Rode Zee zich helemaal niet geopend had zoals het in de Bijbelfilm Exodus te zien is, maar dat de Israëlieten door een riet-zee trokken met water slechts tot aan de knieën. Het zondagsschoolmannetje merkte toen op: maar meester, dan is er toch een groter wonder geschied, want dan zijn al die Egyptenaren in een halve meter hoog water verzopen. Men kan hier om glimlachen, intussen blijft het onze verantwoordelijkheid om de geschiedenis te ontrafelen. Al diegenen die oprecht, naïef of moedwillig, in de strata van het Laatbrons tijdperk te Jericho op zoek gaan naar bewijzen van een vernietiging van Jericho zoals de Bijbel leert, zijn in feite bezig zoals de illustratie van dat dappere ventje in de zondag klas die de riet-zee-route maar op de koop toe neemt, maar verder geen onderzoek doet naar de correcte weg van de exodusroute.

     

     

    Het resultaat van het plaatsen van de vernietiging van Jericho in het Laatbrons tijdperk is dat dan ook het grote rijk van Salomo zoals beschreven in de Bijbel, in het IJzertijdperk valt en van de uitgebreide bouwactiviteiten van Salomo zijn in de strata van het IJzertijdperk geen echte sporen terug te vinden. De diabolische consequentie hiervan is dat heel de Bijbel dan mythe wordt. Of hoe belangrijk het werk van het revisionisme van de oudheid is. Tot slot nog even opmerken dat de benaming: brons en ijzertijd niet veel met het gebruik van deze metalen te maken heeft maar alles met het gebruik van de verschillende soorten aardewerk zoals potten en pannen die in de verschillende strata gevonden worden en die op basis van de orthodoxe Egyptologie gedateerd worden.

    Over de archeologie in het licht van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid publiceerde ik eerder op 11.08.2015 op dit blog het artikel van een specialist ter zake: Dr. John J. Bimson, Exodus and Conquest -- Myth or Reality? Can Archaeology Provide the Answer? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1439157600&stopdatum=1439762400

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Apocalyps, 2009: dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar.

    03-08-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-07-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren…

    Het feit dat we stoffelijk zijn en uiteindelijk over een leeftijdsspan heen tot stof wederkeren maakt dat we ook een mensenleven van de geboorte tot het sterven chronologisch op een tijdsbalk kunnen uittekenen. De Bijbel geeft de mens in Psalm 90 een leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, afhankelijk of een mens sterk is of niet. We weten allen dat hierop uitzonderingen mogelijk zijn. Boeiend is het te bedenken dat Mozes de auteur van Psalm 90 is en deze psalm al ongeveer 3500 jaar oud. Vooral boeiend vanwege de opgegeven leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, een levensspan die in het Westen pas in de twintigste eeuw als een gemiddelde bereikt werd. De voedings- en reinigings-wetten van Mozes zullen in het oude Israël hun rol gespeeld hebben.

    Psalm 90:1 Een gebed van Mozes, den man Gods. HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht. 2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. 3 Gij doet den mens wederkeren tot verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen! 4 Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als een nachtwaak. 5 Gij overstroomt hen; zij zijn gelijk een slaap; in den morgenstond zijn zij gelijk het gras, dat verandert; 6 In den morgenstond bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort. 7 Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt. 8 Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht Uws aanschijns. 9 Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; wij brengen onze jaren door als een gedachte.

    10 Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen.

    11 Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt? 12 Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. 13 Keer weder, HEERE! tot hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten. 14 Verzadig ons in den morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen. 15 Verblijd ons naar de dagen, in dewelke Gij ons gedrukt hebt, naar de jaren, in dewelke wij het kwaad gezien hebben. 16 Laat Uw werk aan Uw knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen. 17 En de liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons; en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat. (Statenvertaling)

     

    De vermelde zeventig tot tachtig jaar als leeftijdsspan kan ook volgens de Bijbel verder in belangrijke ontwikkelingsfasen ingedeeld worden. Ook op geestelijk gebied:

    1 Johannes 2:12 Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. 13 Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader gekend. (Statenvertaling)

     

    We beginnen (zowel geestelijk als lichamelijk) als kinderkens, vervolgens groeien we naar kinderen toe, daarna tot jongelingen en daarna het ouderschap. Het getal zeven valt in deze fase van ontwikkeling op. Zeven jaar oud, veertien jaar oud en vervolgens eenentwintig jaar oud toont een ontwikkeling in stappen. In het Oude Testament werd men voor zijn daden verantwoordelijk gesteld vanaf het eenentwintigste levensjaar (20plus). Dat merken we in de Exodusgeschiedenis waar alle van het Israëlitische geslacht, van ouder dan twintig jaar, die weigerden het Beloofde Land binnen te trekken, veroordeeld werden tot veertig jaar in de wildernis en daar ook aan hun einde kwamen.

    De beschreven leeftijdsspan van de mens, die overigens getekend is door moeite en verdriet, eindigt volgens Psalm 90:3 in de verbrijzeling van het lichaam.

     

     

    De dood is over de mens en de schepping gaan heersen vanaf Genesis 3:17 “…zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. 18 Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. 19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren”.

     

    Dit alles als een gevolg van het oordeel over de rebellie van de eerste mensen. Een oordeel dat van generatie op generatie aanhoudt (Romeinen 5:12), ook voor diegenen die niet op gelijke wijze zoals Adam hun doel gemist hebben.

    Doornen en distels brengt de vervloekte aarde sindsdien voort (Genesis 3:17:19), en het sterven heerst over alles. De Schepping is dienstbaar aan de vergankelijkheid geworden, en kreunt zoals in een barensnood in al haar delen (Romeinen 8:20-23).

    Het Bijbelboek Prediker hoofdstuk twaalf beschrijft in detail het aftakelingsproces dat zich al heel vroeg in een mensenleven inzet met uiteindelijk in vers zeven: de beschreven dood. Wat de mens onderscheidt van de dieren en de rest van de schepping is dat bij zijn of haar dood, zijn/haar levensadem wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.

    Prediker 12:7… en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.

     

    Prediker 3:19 Want het lot der mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja, eenzelfde lot treft hen: gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen hebben enerlei adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, 20 alles gaat naar één plaats, alles is geworden uit stof, en alles keert weder tot stof. 21 Wie bemerkt, dat de adem der mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt naar beneden in de aarde? (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Hierna het Bijbelgedeelte uit het boek Prediker dat in detail het aftakelingsproces beschrijft. Ik heb tussen haakjes de Bijbelse beeldspraak verduidelijkt.

    Prediker 12:Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zegt: Ik heb daarin geen behagen; 2 voordat de zon verduisterd wordt evenals het licht en de maan en de sterren en de wolken na de regen wederkeren; 3 op de dag, dat de wachters (de armen) van het huis (het lichaam) beven en de sterke mannen (de benen) zich krommen, en de maalsters (de tanden) ophouden, omdat haar aantal gering geworden is, en zij, die uit de vensters (de ogen) zien, hun glans verliezen (staar), 4 en de deuren (de oren) naar de straat gesloten worden; als het geluid van de molen verzwakt, en de stem hoog wordt als die van een vogel en alle tonen gedempt worden; 5 op de dag, dat men ook vreest voor de hoogte, en er verschrikkingen op de weg zijn (insomnia), de amandelboom (witte haren) bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de kapperbes niet meer helpt (seks) – want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat –; 6 voordat het zilveren koord (ruggengraat) losgemaakt en de gouden lamp (de schedel) verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het scheprad in de put verbroken wordt (falen van het hart), 7 en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.

     

    Dit beschreven dienstbaar zijn aan de vergankelijkheid is voor alle mensen van alle generaties van zowel verleden als heden gelijk. Dit zowel voor gelovigen als voor niet-gelovigen, andersgelovigen, binnen het verbond, buiten het verbond enzoverder, allen worden getroffen en er is geen uitzondering.

    De aarde is sinds de eerste rebellie van de mens door de Schepper aan de vruchteloosheid onderworpen (Romeinen 8:20), leert Paulus in het Nieuwe Testament.

    Paulus ondervond in zijn eigen lichaam de eerdere beschrijving van het verval van de mens. In zijn brief aan de Galaten lezen we in hoofdstuk 4 vers twaalf, dat hij ziek geworden was. Het was vermoedelijk een oogkwaal, zoals we kunnen opmaken uit Galaten 4:15 en Galaten 6:11:

    Galaten 4:12 Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt. 13 Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb, 14 en toch hebt gij de verzoeking, die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een bode Gods, (ja), als Christus Jezus. 15 Gij hebt u toen gelukkig geprezen; wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij gegeven zoudt hebben.

     

    Aan de Korintiërs schreef Paulus (2 Korintiërs 12:7-10) dat hem een doorn in het vlees gegeven was, een angel die hem lichamelijk zwak maakte, waar hij onder gebukt ging. Driemaal had hij God gebeden die angel weg te nemen, maar vergeefs. “Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid”, was het antwoord van God op Paulus gebed om genezing.

    Ook anderen kon Paulus niet altijd helpen. Aan Timoteüs zijn vriend en mede-evangelist, die aan gedurige maagongesteldheden leed schreef Paulus (1 Timoteüs 5:23) als recept voor zijn maag, dat hij niet alleen water zou drinken maar ook een beetje wijn.

    In de tweede brief aan Timoteüs (2 Tim. 4:20) schrijft Paulus dat hij een medewerker met de naam Trofimus te Milete, ziek zijnde had moeten achterlaten.

    Aan de Filippenzen schrijft Paulus in zijn brief aan hen over Epafroditus, een medestrijder en afgevaardigde van Paulus, dat deze doodziek was geweest, maar dat God Zich over hem ontfermd had.

    Filippenzen 2:25 Maar ik achtte het noodzakelijk, Epafroditus tot u te zenden, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, die uw afgevaardigde was om mij te helpen in hetgeen ik nodig had. 26 Immers, hij was vol verlangen naar u allen en ook in zorg, omdat gij gehoord hadt, dat hij ziek was. 27 Hij is ook ziek geweest, de dood nabij, maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet alleen over hem, maar ook over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben. 28 Ik zend hem dan met te meer spoed, opdat gij, als gij hem ziet, u weer verblijden moogt en ik minder zorg moge hebben.

     

    Vers 27 geeft vandaag hoop aangezien we mogen weten dat God in deze tijd de huidige bedeling van de genade, Zich wil ontfermen. Alhoewel er toch een groot onderscheid is met de toestand tijdens de bedeling onder de Wet. Aan het oude Israël dat als natie met de Exodus in 1483 v. Chr. uit Egypte getrokken was, was de belofte gegeven dat zij vrij van ziekten zouden zijn, indien zij de Wet zouden onderhouden.

    Exodus 15:26 En (Mozes) zeide: Is het, dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester!

     

    De troost die Paulus, de apostel der heidenen, aan de Romeinen onder de huidige bedeling doorgeeft is de volgende:

    Romeinen 8:18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 19 Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.

     

    Het openbaar worden van de zonen Gods, gebeurt bij de (tweede) komst van Jezus Christus. Het is de in de Bijbel beloofde opstanding. Een opstanding die in chronologische etappes gebeuren zal. Eerst de Christus, vervolgens de Ekklesia (1 Korintiërs 15:20-28), vervolgens Israël en de volken (Daniël 12:2, 3 en 13). Het is de vertroosting van de tweede komst van Christus en de daarmee gepaard gaande opstanding van de Ekklesia die Paulus aan de Thessalonicenzen doorgaf, wanneer zij geliefden aan de dood, aan de verbrijzeling moesten afgeven.

     

     

    (de hierboven getoonde afbeelding is niet naar waarheid getekend maar is alleen maar een poging tot visuele uitbeelding van de opstanding. De auteur is mij onbekend en ik zal de afbeelding bij eerste verwittiging dan ook verwijderen. De beeldspraak is wel zeer treffend. Het laat een kerkgebouw met kerkhof in verval zien alsof het christendom in die toekomende tijd van weinig tel meer is. Wat ook opvalt is de eerder beschreven opstanding in etappes. De tijdens hun leven wedergeboren christenen krijgen op de afbeelding hun opstanding terwijl de overige doden in hun graven (voorlopig) onberoerd blijven.)

     

    1 Thessalonicenzen 4:14 Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. 15 Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. 16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; 17 Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 18 Zo dan, vertroost elkander met deze woorden. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het begrijpen van de Romeinenbrief hoofdstuk 8 kan ook vandaag als een troost en berusting werken wanneer men zelf (of geliefden) getroffen wordt door de eerder in Psalm 90 beschreven moeite en verdriet eindigend in de verbrijzeling van het lichaam. De Romeinenbrief heeft het over het lijden van de tegenwoordige tijd. Dit lijden is gelijk voor gelovigen en niet-gelovigen. Alle zijn aan de dienstbaarheid van de vergankelijkheid onderworpen. De schepping zucht en is als in barensnood.

    Romeinen 8:20 Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 23 En niet alleen zij, maar ook wij zelf, [wij,] die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam.

     

    De enige hoop voor de van ouds rebellerende mens is het aannemen van Jezus Christus als zijn Heer en Heiland, en de verwachting van Zijn (weder)komst als de Losser die alles hersteld.

    Filippenzen 3:20 Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, 21 die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen

     

    Romeinen 8:24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25 Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. 26 En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. 27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit. 28 Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. 29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid  aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? 33 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; 34 wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. 35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? 36 Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen.

    37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. 38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt zeker vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Apocalyps, 2009: dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar.

    27-07-2017 om 15:28 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-07-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.360 dagen in een jaar in de oudheid?

    Er zijn schriftelijke overleveringen die leren dat de wereld van de oudheid ooit een jaar van 360 dagen kende in tegenstelling tot de huidige tijd waar een jaar uit 365, 25 dagen bestaat. De Bijbel bijvoorbeeld brengt de geschiedenis van de zondvloed van meer dan vierduizend jaar geleden op basis van een jaar van 360 dagen. Ook in andere beschavingen rekende men met maanden van dertig dagen (BW Bijbel en Wetenschap, Chronologie door F.J. Kerkhof, Blz. 25, ISBN 90 70145 04 9). De Assyriërs bijvoorbeeld rekenden met maan-maanden van dertig dagen. Een jaar telde 360 dagen en een decennium of Sarus telde 3600 dagen. In India verdeelden de Veda’s het jaar in twaalf maanden van dertig dagen. Pas in de zevende eeuw voor Christus begonnen de Hindoes te rekenen met een jaar van 365,25 dagen. In Babylon begonnen de maanden van dertig dagen met het licht van de nieuwe maan, twaalf maal per jaar. In de achtste eeuw voor Christus werden vijf dagen toegevoegd. Ook in Egypte rekende men aanvankelijk met een jaar van 360 dagen. Het papyrus Ebers, een bewaard document ten tijde van het Nieuwe Rijk had een jaar van twaalf maanden, elk van dertig dagen. De vijf extra dagen het epagomena, werden pas later toegevoegd. Deze toevoeging was niet het gevolg van een betere astronomische kennis maar was noodzakelijk als een gevolg van veranderingen aan de sterrenhemel, zoals het Canopus Decreet ook vermeldt. Dit document dateert uit 239 v. Chr. en stelt dat gedurende een bepaalde periode in de geschiedenis van Egypte een jaar slechts 360 dagen telde en dat later vijf dagen werden toegevoegd. Een ander Egyptisch document van de oudheid: het Sothisboek vermeldt dat het jaar van 360 dagen tijdens de Hyksos-heerschappij tot stand kwam en dat in de achtste eeuw v. Chr. de vijf epagomena aan het jaar werden toegevoegd.

     

     

    Een kalenderafbeelding uit de tempel van Senemmoet, een dienaar van Hatsjepsoet, achttiende dynastie.

     

    Hierna een citaat van de oudheidhistoricus Herodotos die over de Egyptische kalender van 360 dagen en de wijziging naar 365 dagen berichtte.

    Herodotos Boek II, 4. But as to those matters which concern men, the priests agreed with one another in saying that the Egyptians were the first of all men on earth to find out the course of the year, having divided the seasons into twelve parts to make up the whole; and this they said they found out from the stars: and they reckon to this extent more wisely than the Hellenes, as it seems to me, inasmuch as the Hellenes throw in an intercalated month every other year, to make the seasons right, whereas the Egyptians, reckoning the twelve months at thirty days each, bring in also every year five days beyond the number, and thus the circle of their seasons is completed and comes round to the same point whence it set out. They said moreover that the Egyptians were the first who brought into use appellations for the twelve gods and the Hellenes took up the use from them; and that they were the first who assigned altars and images and temples to the gods, and who engraved figures on stones; and with regard to the greater number of these things they showed me by actual facts that they had happened so. …

     

     

    En om af te sluiten: Plutarchus, een Griekse historiograaf en filosoof (ca. 46/120 AD), schreef in zijn ‘leven van Numa’, dat in de dagen van Romulus in de achtste eeuw v. Chr., de Romeinen een jaar van slechts 360 dagen hadden.

    De beschavingen van de oudheid bouwden veel van hun tempels en andere gebouwen in relatie tot en rekeninghoudend met de sterren- en planetenhemel en dit met een heden bekende verbazingwekkende nauwkeurigheid. Men kan er gerust van uitgaan dat zij een grote astronomische kennis hadden en dat zij ook accuraat veranderingen aan diezelfde hemel hebben genoteerd en doorgegeven. Deze veranderingen kunnen historisch geduid worden en tegen het einde aan van de achtste eeuw voor Christus werd een definitieve kalenderwijziging nodig.

    Er was een historisch verifieerbare cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong aan voorafgegaan en deze was de oorzaak van de storing van planeet aarde in haar omwenteling om de zon. Op dit blog heb ik regelmatig aan de cyclus van meganatuurcatastrofes in de oudheid aandacht gegeven. Het meest recente artikel dateert van 13.03.2017: de zondvloed van Deucalion, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400

    De hiervoor beschreven theorie dat planeet aarde nog in een recent verleden van slechts 2800 jaar geleden door een serie kosmische catastrofes getroffen werd wat een kalenderwijziging noodzakelijk maakte, wordt door de moderne wetenschap kosmologie op basis van de evolutietheorie afgewezen. De moderne wetenschap kosmologie volgt de uniformiteittheorie. 'The present is the key to the past': vanuit deze theorie neemt men aan dat wat men tegenwoordig in de kosmos vaststelt altijd zo geweest is. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw voor Christus worden door moderne kosmologen als een slecht lezen van de hemellichamen door de oudheidastronomen verklaard.

    Het zijn de Bijbel en de Joodse overleveringen die toelaten de periode van de kalenderwijziging nauwkeurig op de tijdsbalk te duidden. In het sterfjaar van koning Achaz van Juda in het voorjaar van 722 v. Chr. leert de Joodse overlevering een storing van de aarde in haar loop om de zon.

    While the northern kingdom was rapidly descending into the pit of destruction, a mighty upward impulse was given to Judah, both spiritually and materially, by its king Hezekiah. In his infancy the king had been destined as a sacrifice to Moloch. His mother had saved him from death only by rubbing him with the blood of a salamander, which made him fire-proof. In every respect he was the opposite of his father. As the latter is counted among the worst of sinners, so Hezekiah is counted among the most pious of Israel. His first act as king is evidence that he held the honor of God to be his chief concern, important beyond all else. He refused to accord his father regal obsequies; his remains were buried as though he had been poor and of plebeian rank. Impious as he was, Ahaz deserved nothing more dignified. God had Himself made it known to Hezekiah, by a sign, that his father was to have no consideration paid him. On the day of the dead king's funeral daylight lasted but two hours, and his body had to be interred when the earth was enveloped in darkness.

    (The Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, IV, Bible Times and Characters, From Joshua to Esther, Hezekiah)

     

    Vierenvijftig jaar en zes maanden eerder in oktober 776 v. Chr. werd de wereld van de oudheid door een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong getroffen. De magnitude van deze ramp en de datering heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 279-284, beschreven.

     

    Maar de meganatuurcatastrofe die planeet aarde trof in het veertiende regeringsjaar van Hizkia van Juda in 709 v. Chr. maakte dat daarna geen enkel religieus feest in Israël noch daarbuiten nog seizoen-correct gebeurde.

     

     

    In het Bijbelboek Jesaja vinden we een verwijzing naar een verstoring van de omloop van de aarde om de zon.

    Jesaja 38:1 In die dagen werd Hizkia ten dode toe ziek. Toen kwam de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, tot hem en zeide tot hem: Zo zegt de HERE: tref beschikkingen voor uw huis, want gij zult sterven en niet herstellen. 2 Toen keerde Hizkia zijn gelaat naar de wand en bad tot de HERE 3 en zeide: Ach, HERE, gedenk toch, dat ik voor uw aangezicht in trouw en met een volkomen toegewijd hart gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in uw ogen. 4 En Hizkia weende luid. Toen kwam het woord des HEREN tot Jesaja: 5 Ga en zeg tot Hizkia: zo zegt de HERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal aan uw levensdagen vijftien jaar toevoegen, 6 en Ik zal u en deze stad uit de macht van de koning van Assur redden en deze stad beschutten. 7 En dit zal u het teken zijn van des HEREN kant, dat de HERE ook doen zal wat Hij gesproken heeft: 8 zie, Ik doe de schaduw op de treden waarlangs zij door de zon op de trap van Achaz is afgedaald, weer tien treden teruggaan. En de zon ging tien treden (voeten) terug op de treden die zij gedaald was.

     

    Het resultaat dat het teruggaan van de schaduw op de trap van Achaz had wordt verhaald in de Joodse legenden:

    “Furthermore, the day of Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten hours longer than its wonted time.”( The Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, IV, Bible Times and Characters, From Joshua to Esther, Miracles wrought for Hezekiah)

     

     

    ‘De Trap van Achaz’ is volgens het studiewerk van Donald W. Patten (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 123) een zonnewijzer zoals het ook in Egypte gebruikt werd. Patten maakt zijn berekening op basis van een hoogte van zestig voet of ongeveer achttien meter en een breedte van acht tot tien voet aan de basis.

    Een conclusie echter die heel wat revisionistische onderzoekers van de geschiedenis van de oudheid niet maken is dat wanneer de vermelding van het teruggaan van de zon zoals vermeld door de profeet Jesaja een historisch feit is, men geen correcte zonsverduisteringen voorbij het jaar 709 v. Chr. in de tijd terug, meer kan uitvoeren.

     

    Naar mijn weten is er maar één onderzoeker geweest die op het feit van de kosmische catastrofe in het veertiende regeringsjaar van Hizkia wees en de onmogelijkheid er aan verbond om voorbij dit jaartal terug de tijd in exacte zonsverduisteringen te berekenen: de heer Christoph Marx (1932/2016). Zijn opmerking werd gepubliceerd in het Amerikaanse wetenschappelijk magazine ‘Ancient History and Catastrophism’ in juni 1980 maar kreeg geen bijval en niemand maakte naar mijn weten, daarna gebruik van zijn bevinding.

     

    De hoofdreden volgens mijn mening voor het afwijzen van de kalenderwijziging in de achtste eeuw v. Chr. is de Assyriologie en haar ijkpunt op de tijdsbalk: de genoteerde zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. Dit jaartal is voor de Assyriologie een ijkpunt op de tijdsbalk waar de regeerperioden van de koningen van Assyrië mee verbonden zijn.

    Het ankerjaar van de Assyriologie met de genoteerde veronderstelde zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. komt echter op losse schroeven te zitten wanneer we aannemen dat 709 v. Chr. en het veertiende regeringsjaar van Hizkia een mijlpaal op de tijdsbalk is. Accurate zonsverduisteringen voorbij dit jaartal de tijd zijn niet meer mogelijk. De geavanceerde computersystemen zijn alle geprogrammeerd op basis van de uniformiteittheorie: de aarde is nooit in haar baan om de zon verstoord en ons zonnestelsel loopt sinds mensengeheugenis als een klokwerk.

    Het orthodoxe ankerpunt en navigatiepunt in de tijd terug met de vermeende zonsverduistering over Nineveh ten tijde van de koning Assur Dan III in het eponiem van Bur-Saggile is nochtans van geen tel meer wanneer men aanneemt dat de omloop van de aarde om de zon inderdaad tegen het einde van de achtste eeuw voor Christus van een jaar van 360 dagen naar een jaar van 365,25 jaar is gewijzigd.

    De consuquentie is dat de datering van de Assyrische koningslijst volledig herzien moet worden.

     

    De genoteerde zonsverduistering over Nineveh ten tijde van de koning Assur Dan III in het eponiem van Bur-Saggile heb ik in mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2012, verankerd met het jaar van de meganatuurcatastrofe in 800 v. Chr. ten tijde van de profeet Amos.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 271-278 heb ik een hoofdstuk geschreven over de profeet Amos en het dateren van de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong waar hij het begin van zijn bediening aan koppelt.

    Amos 8:9 Te dien dage zal het geschieden, luidt het woord van de Here HERE, dat Ik op de middag de zon zal doen schuilgaan en bij klaarlichte dag het land in het donker zal zetten. 10 Dan zal Ik uw feesten in rouw verkeren, en al uw liederen in klaagzang. Dan zal Ik rouwgewaad brengen op alle heupen en kaalheid op elk hoofd. En Ik zal het maken als de rouw over een eniggeborene en het einde ervan als een bittere dag.

     

    De profeet Amos (4: 11) vergelijkt de ongewone zonsverduistering met de ramp die Sodom en Gomorra een millennium eerder getroffen had: “Ik heb onder u een omkering aangericht, gelijk God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft, zodat gij gelijk zijt geworden aan een brandhout uit het vuur gerukt”.

     

    Wanneer ik de aardbeving ten tijde van de profeet Amos een meganatuurcatastrofe noemde heb ik niet overdreven. De ramp die het Midden-Oosten en heel de wereld in 800 v. Chr. trof was gelijk aan het geweld toen Sodom en Gomorra in 1889 v. Chr. vernietigd werden.

    Genesis 19:24 Toen liet de HERE zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen, van de HERE, uit de hemel; 25 en Hij keerde die steden om, benevens de gehele Streek, met al de inwoners der steden en het gewas van de aardbodem. (NBG Vertaling 1951)

     

    Dat de kosmos in de dagen van de profeet Amos letterlijk in beroering was leert de Bijbel duidelijk. Hierna een citaat met tussen haken de namen der planeten toegevoegd:

    Amos 5:8 Die het Zevengesternte (KHIMA=Saturnus) en den Orion (KHESIL=Mars) maakt (ordonneert), en de doodsschaduw in den morgenstond verandert, en den dag als den nacht verduistert; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem, HEERE is Zijn Naam. 9 Die Zich verkwikt door verwoesting over een sterke; zodat de verwoesting komt over een vesting. (Statenvertaling)

     

    Het jaartal 800 v. Chr. is ook het resultaat-jaar waar men op de tijdsbalk arriveert wanneer men de regeerperiodes van de Assyrische koningen vanaf Salmaneser III aanbrengt. In het artikel van 23.01.2017 heb ik de regeerperiode van Salmaneser III met het rampjaar 860 v. Chr. verbonden. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485126000&stopdatum=1485730800

    Al de koningen van Assyrië en hun vermelde regeerperioden van Salmaneser III af tot Assur Dan III hebben aldus in mijn studie op de tijdsbalk hun plaats gevonden. Het is opmerkelijk hoe Salmaneser III en Assur Dan III via twee genoteerde meganatuurcatastrofes met elkaar verbonden zijn, en op de tijdsbalk nu meer dan één ankerpunt opleveren, in tegenstelling tot de conventionele zonsverduistering van 763 v. Chr. met slechts een ankerpunt.

    De verwijzing in het eponiem van Bur-Saggile zegt alleen dat de zon verduisterd werd. Wanneer men op de tijdsbalk de genoteerde zonsverduistering van Bur Saggile met de buitengewone zonsverduistering van de profeet Amos verankerd, was een ander hemellichaam verantwoordelijk voor de verduistering en overigens veel schrikwekkender. Ik vraag me ook af waarom men in de eponiemlijsten alleen de zonsverduistering ten tijde van Assur Dan III zou vermelden en niet het astronomisch fenomeen ten tijde van de profeet Amos? Beiden gaan volgens mij over dezelfde zonsverduistering dat zowel over Jeruzalem als Nineveh zichtbaar was.

     

    De afkeer bij onderzoekers voor het in twijfel trekken van het jaar 763 v. Chr. als ijkpunt voor de plaatsing van de Assyrische koningen op de tijdsbalk zijn de consequenties daarmee verbonden. Ik merkte al op dat de Assyrische koningslijst en haar regeerperioden opnieuw op de tijdsbalk gerangschikt dient te worden. Dit betekent ook dat heel wat constructies door revisionisten van de geschiedenis van de oudheid hun huiswerk opnieuw dienen te maken. Ik haal twee voorbeelden met dit artikel aan.

    De Egyptoloog David Rohl bijvoorbeeld maakt in zijn boek ‘A TEST OF TIME’ van Saul en David tijdgenoten en vazallen van farao Achnaton. Dit als gevolg van zijn hanteren en voor waar houden van de uitgedokterde tijdsconstructie van Edwin R. Thiele van de koningen van Israël en Juda in relatie tot de koningen van Assyrië. Zijn ankerpunt voor Achnaton op de tijdsbalk is een zonsverduistering over Oegarit in het jaar 1012 v. Chr. op 9 mei in de namiddag, precies te 18.09 u. (A Test of Time, Chapter Eleven, Navigating by the Stars. The Ugarit Solar Eclipse). Een astronoom berekende voor hem met een computerprogramma dat geprogrammeerd volgens de uniformiteittheorie de exacte (?) tijd voor de zonsverduistering over Oegarit. Rohl bouwt zijn thesis op rond de ontdekking van een kleitablet in de ruïnes van Oegarit. Het ontcijferde kleitablet KTU 1.78 bevat de volgende tekst: The day of the new moon of Hiyaru was put to shame as the sun (goddess) set, with Rashap (?) as her gate keeper. In de Amarnabrief EA151 beschrijft de koning van Tyrus: Abimilki, het catastrofale einde van Oegarit aan farao Achnaton: “En vuur heeft Oegarit, de stad van de koning, verteerd; de helft ervan is verteerd, en de andere helft niet; en het volk van het leger van Hatti is niet daar”. Rohl verankerde vanuit zijn bevindingen het twaalfde regeringsjaar van farao Achnaton met het jaar 1012 v. Chr., en rangschikte de overige regeerperioden van de farao ’s van de achttiende dynastie op basis van dit ankerjaar.

    De reconstructie van Rohl met Saul en David als tijdgenoten van Achnaton houdt echter alleen steek wanneer de uitgedokterde jaartallen van Thiele voor de koningen van Israël correct zijn? Thiele ’s reconstructie van de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk gaat er van uit dat er een genoteerde zonsverduistering in 763 v. Chr. was tijdens het eponiem van Bur Saggile, en dat de slag bij Karkar in 853 v. Chr. negentig jaar eerder gedateerd moet worden. Thiele verbond het laatste regeringsjaar van koning Achab van Israël met het jaartal van de slag bij Karkar waar Achab met zijn leger aan deelnam. De verankering van de regeerperiode van Achab met de slag bij Karkar maakt dat Salomo op de tijdsbalk met de regeerperiode 970/930 v. Chr. verbonden wordt. Saul krijgt volgens deze noodlottige constructie een regeerperiode van 1050/1010 v. Chr., gevolgd door David met een regeerperiode van 1010/970 v. Chr.

    Dat Schriftuurlijk gezien Saul en David geen vazallen of knechten van farao van Egypte konden zijn heb ik al eerder op dit blog aangetoond. Zie het artikel van 20.03.2017 : de Bijbelse farao Sisak, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en scrol naar beneden.

    Ik wil er op wijzen dat ik hier op een onderdeel van het werk van David Rohl opmerkingen heb en niet op heel zijn studie. Wie met regelmaat mijn blog volgt weet de maat van de waarde die ik aan het algemene onderzoek van de Egyptoloog David Rohl hecht.

     

    Een volgend voorbeeld dat ik wil aanhalen is de tijdsconstructie die Dr. Stephen E. Jones uitwerkte. Ook deze chronoloog gaat ervan uit dat het jaar 763 v. Chr. een ijkpunt op de tijdsbalk is en de schikking van de koningen van Assyrië correct. Ik gaf al aandacht aan de studie van Dr. Stephen E. Jones, Secrets of Time, 1996, in het artikel op dit blog van 07.07.2017.

    In zijn aangehaalde boek: Secrets of Time, 1996, hoofdstuk 2: Fundamentele Bijbelse chronologie, H: van Salomo ’s dood tot de dood van Achab, blz. 43, gaat Jones uit van de correctheid van de plaatsing van de regeerperioden van de koningen van Assyrië op de tijdsbalk door de orthodoxe Assyriologie aan de hand van de door de moderne astronomie gedateerde zonsverduistering in 763 v. Chr. over Nineveh. Hij laat Achab in hetzelfde jaar van de slag bij Karkar waar deze zich geallieerd met Aram/Syrië tegen Salmaneser III streed, tegen Aram keren en in de slag bij Ramoth-Gilead het leven laten.

    Indien Achab aan de slag bij Karkar geallieerde met Aram/Syrië heeft deelgenomen, want de Bijbel zwijgt over dit wapenfeit, dan is het toch de logica zelve dat hij dit deed ten tijde van het drie jaren-bestand (1 Koningen 22:1) tussen Israël en Aram (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 243-249).

    Het aanvaarden dat de slag bij Karkar in 853 v. Chr. hetzelfde jaar voorafging aan de slag bij Ramoth Gilead waar Achab sneuvelde levert bovendien een anomalie op. Twaalf jaar later namelijk in het achttiende regeringsjaar van Salmaneser III claimt de Assyriër schatting ontvangen te hebben van Jehu van het huis van Omri. Maar in dat jaar had Jehu de dynastie van Omri al uitgemoord en het koningschap over het tienstammenrijk overgenomen. Thiele ging er van uit dat de Assyriërs niet wisten wie hen schatting bracht, wat toch onzin is? Hier is het ook logischer het brengen van schatting aan Salmaneser III op de tijdsbalk onder te brengen toen Jehu nog generaal van het leger van Israël was. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik generaal Jehu van het huis van Joram, de kleinzoon van Achab, twee jaar eerder op de tijdsbalk passend ingevuld.

     

    Het is alleen een drastische herziening van de regeerperioden van de Assyrische koningen in lijn met de Bijbels-chronologische gegevens dat soelaas brengt. Zoals eerder opgemerkt ontbreken er zondermeer namen van Assyrische koningen in de lijst die om verschillende redenen door de Assyrische kroniekschrijvers van de oudheid in opdracht van hun koningen verwijderd werden. In het artikel van 14.07.2017 verhaalden we over de Bijbelse koning Jareb van Assur, een naam die in de Assyrische koningslijst ontbreekt. De niet bij naam genoemde Assyrische koning in de Bijbel die zich op de prediking van Jona tot de God van Israël ter uitredding richtte, wordt in de eponiemlijsten ook niet vermeld, noch de beschrijving van het afwenden van de aangekondigde meganatuurcatastrofe van 776 v. Chr. De Grieken begonnen in dat jaar hun Olympische Spelen als dank naar hun goden voor de afgewende ramp. In Assyrië was het een en al anarchie en chaos tijdens deze periode. De Griekse legende over Sardanapallos heb ik in mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ op de tijdsbalk tijdens deze periode ondergebracht. Het was ook in het jaar 776 v. Chr. dat we het optreden van de Hebreeuwse profeet Jona plaatsen. De Assyrische koning die niet bij naam in de Bijbel vermeldt wordt en zich op de prediking van Jona tot de God van Israël voor uitkomst keerde werd ook door de Assyrische kroniekschrijvers in opdracht van hun koningen van de lijst als onwaardig verwijderd.

    Voldoende redenen om de rangschikking door de orthodoxie van de Assyrische koningen op de tijdsbalk met als ijkpunt het jaar 763 v. Chr. af te wijzen. Er rest nu de taak tot een volledige revisie van de chronologie van de Assyrische koningen te komen. De Egyptoloog en revisionist van de geschiedenis van de oudheid Dr. David Rohl, maakte al een begin in zijn bekende boek: A TEST OF TIME, 1995, door een appendix E toe te voegen over de Assyrische chronologie en op de noodzaak tot correcties te wijzen. Hij gaat echter niet ver genoeg, blijft in zijn eigen vakgebied: de Egyptologie en laat in wezen de echte taak over aan een eventuele Assyrioloog (die nog moet opstaan) om tot actie over te gaan.

     

    Met het artikel van 21.06.2017 op dit blog gaf ik aandacht aan de chronoloog Dr. Floyd Nolen Jones en zijn boek 'The Chronology of the Old Testament'. Deze onderzoeker laat de fabricatie van Thiele vallen en keert terug naar de normale onverkorte regeertijd van de koningen van Israël en Juda, wat zondermeer lovenswaardig is. Ook deze onderzoeker beseft dat men dan in conflict met de gevestigde wetenschap Assyriologie komt en de noodzaak tot correctie van de bewaarde Assyrische gegevens. Ook deze onderzoeker gaat echter niet ver genoeg en laat bijvoorbeeld de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen in ballingschap door de Assyrische koning Sargon II voltrekken. Daar waar de Bijbel leert dat Salmaneser V hiervoor verantwoordelijk was (2 Koningen 17:2) en niet de usurpator Sargon II die met dit Schriftgedeelte als een leugenaar en geschiedvervalser ontmaskerd wordt.

     

    De sleutel tot het corrigeren van de regeerperioden van de Assyrische koningen Salmaneser V, Sargon II en Sanherib is het volgende Bijbelgedeelte:

    2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan. 13 Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. …(Statenvertaling)

     

    Tussen de val van Samaria door het leger van Salmaneser V in het zesde regeringsjaar van Hizkia en de vernietiging van het Assyrisch leger van Sanherib voor de poorten van Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Hizkia zitten er volgens de Bijbel acht jaar. In het chronologische model dat de moderne Assyriologie levert past de Bijbelse chronologie niet. De Assyriologie laat Samaria door Sargon II in 722 v. Chr. veroveren en de belegering van Jeruzalem door Sanherib in 701 v. Chr. of een periode van eenentwintig jaar wat een verschil van dertien jaar op de tijdsbalk oplevert. Voor Thiele was het onmogelijk de Bijbels-historische gegevens dienaangaande met de Assyrische bronnen te verzoenen en dus verklaarde hij schaamteloos dat 2 Koningen hoofdstuk 18 kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd was. Wanneer we echter de chronologische gegevens van 2 Koningen 18:9-13 als historisch correct hanteren (alsof er een andere wijze zou bestaan?) vormen zij de sleutel tot het op losse schroeven zetten van heel het Assyrische model en tegelijkertijd de oplossing.

    Het veertiende regeringsjaar van Hizkia zit namelijk op de tijdsbalk verankerd met het sabbat- en jubeljaar van 709/708 v. Chr. Het was het jaar dat het Assyrische leger van Sanherib bij Jeruzalem vernietigd werd en Jeruzalem gered. Acht jaar daarvoor in het zesde regeringsjaar van Hizkia zijnde 717 v. Chr. werd Samaria door Salmaneser V ingenomen.

    In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ heb ik de Assyrische koningen Salmaneser V, Sargon II en Sanherib op de tijdsbalk herschikt. Salmaneser V veroverde Samaria in 717 v. Chr. met Sargon II op dat ogenblik als co-regent en ondergeschikt aan Salmaneser V. Bij de belegering van Jeruzalem in 709 v. Chr. is Salmaneser V verdwenen en regeert Sargon II met zijn zoon Sanherib als co-regent. Sargon II was een usurpator van de Assyrische troon die een ‘damnatio memoriae’ naar zijn voorganger Salmaneser V doorvoerde. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1462140000&stopdatum=1462744800

    De bekende prismastele van Sanherib waar onder andere de belegering van Jeruzalem op beschreven wordt verwijst naar het aantal veldtochten en niet naar de regeringsjaren van Sanherib. Ten tijde van Achaz en Hizkia deelden meerdere Assyrische koningen de troon met elkaar. De Bijbel verwijst tijdens deze periode dan ook meerdere malen naar de koningen van Assyrië in het meervoud.

     

    Ik heb in mijn geciteerde boek een begin gemaakt met de herziening van de Assyrische koningslijst en haar plaatsing op de tijdsbalk. Het werk is echter niet af.

    Wat naar mijn mening nodig is, is een nieuwe autodidact zoals eertijds Dr. I. Velikovsky (1895/1979) er een was die schaamteloos met kennis van zaken buiten zijn vakgebied trad en op de vele anomalieën wees bij zowel kosmologie als geologie, egyptologie enzoverder en dit tot irritatie van velen.

     

    Wat als een paal boven water staat is dat de achtste eeuw voor Christus een eeuw van een planeet aarde in beroering was. Aan het eind van die eeuw werd een kalenderwijziging nodig die door de beschavingen van die tijd genoteerd werd. Daarenboven kende de oude wereld in de achtste eeuw voor Christus een klimaatwijziging. Flora en fauna waren in het Nabije Oosten nooit meer dezelfde als voorheen.

     

     

    Het laatste boek (Mankind in Amnesia, 1982) dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan het verdringen van de historische meganatuurcatastrofes dat hij catologeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het als het volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen daarin heel duidelijk stonden beschreven.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Apocalyps, 2009: dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar.

    21-07-2017 om 08:33 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-07-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De datering van de profeet Jona te Nineveh

    Met deze aflevering wil ik de Bijbelse profeet Jona chronologisch op de tijdsbalk plaatsen en de koning van Assyrië identificeren die zich op de prediking van Jona te Nineveh tot de God van Israël voor uitkomst wendde.

     

     

    De Bijbel leert dat Jona als profeet optrad ten tijde van de regering van koning Jerobeam II van het tienstammenrijk:

    2 Koningen 14:23 In het vijftiende jaar van Amasja, de zoon van Joas, de koning van Juda, werd Jerobeam, de zoon van Joas, de koning van Israël, koning te Samaria; hij regeerde eenenveertig jaar. 24 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, hij week niet af van al de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven. 25 Hij heroverde het gebied van Israël, van de weg naar Hamat tot de zee der Vlakte, volgens het woord dat de HERE, de God van Israël, gesproken had door zijn knecht, de profeet Jona, de zoon van Amittai, uit Gat-Hachefer. 26 Want de HERE had gezien, dat de ellende van Israël zeer bitter was, dat het met hoog als met laag gedaan was en dat er geen helper was voor Israël. 27 Maar de HERE had niet gezegd, dat Hij de naam van Israël van onder de hemel zou uitwissen; dus verloste Hij hen door Jerobeam, de zoon van Joas. (NBG Vertaling 1951)

     

    Ook de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus plaatst de bediening van Jona ten tijde van de eenenveertigjarige regeringsperiode van Jerobeam II maar geeft verder ook geen exacte tijdsaanduiding wanneer juist Jona de stad Nineveh bezocht.

    1. IN the fifteenth year of the reign of Amaziah, Jeroboam the son of Joash reigned over Israel in Samaria forty years. This king was guilty of contumely against God, and became very wicked in worshipping of idols, and in many undertakings that were absurd and foreign. He was also the cause of ten thousand misfortunes to the people of Israel. Now one Jonah, a prophet, foretold to him that he should make war with the Syrians, and conquer their army, and enlarge the bounds of his kingdom on the northern parts to the city Hamath, and on the southern to the lake Asphaltitis; for the bounds of the Canaanites originally were these, as Joshua their general had determined them. So Jeroboam made an expedition against the Syrians, and overran all their country, as Jonah had foretold.

    2. Now I cannot but think it necessary for me, who have promised to give an accurate account of our affairs, to describe the actions of this prophet, so far as I have found them written down in the Hebrew books. Jonah had been commanded by God to go to the kingdom of Nineveh; and when he was there, to publish it in that city, how it should lose the dominion it had over the nations. But he went not, out of fear; nay, he ran away from God to the city of Joppa, and finding a ship there, he went into it, and sailed to Tarsus, in Cilicia and upon the rise of a most terrible storm, which was so great that the ship was in danger of sinking, the mariners, the master, and the pilot himself, made prayers and vows, in case they escaped the sea: but Jonah lay still and covered [in the ship,] without imitating anything that the others did; but as the waves grew greater, and the sea became more violent by the winds, they suspected, as is usual in such cases, that some one of the persons that sailed with them was the occasion of this storm, and agreed to discover by lot which of them it was. When they had cast lots, the lot fell upon the prophet; and when they asked him whence he came, and what he had done? he replied, that he was a Hebrew by nation, and a prophet of Almighty God; and he persuaded them to cast him into the sea, if they would escape the danger they were in, for that he was the occasion of the storm which was upon them. Now at the first they durst not do so, as esteeming it a wicked thing to cast a man who was a stranger, and who had committed his life to them, into such manifest perdition; but at last, when their misfortune overbore them, and the ship was just going to be drowned, and when they were animated to do it by the prophet himself, and by the fear concerning their own safety, they cast him into the sea; upon which the sea became calm. It is also reported that Jonah was swallowed down by a whale, and that when he had been there three days, and as many nights, he was vomited out upon the Euxine Sea, and this alive, and without any hurt upon his body; and there, on his prayer to God, he obtained pardon for his sins, and went to the city Nineveh, where he stood so as to be heard, and preached, that in a very little time they should lose the dominion of Asia. And when he had published this, he returned. Now I have given this account about him as I found it written [in our books.]

    (Flavius Josephus, Joodse Oudheden Boek IX, x, 1-2)

     

    Koning Jerobeam II zit op de tijdsbalk verankerd met de regeerperiode van 816 tot 776 v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 279-284.

     

     

    Beide historische bronnen: de Bijbel en Josephus brengen een bijzondere geschiedenis over Nineveh, de bekering namelijk van een Assyrische koning tot de God van Israël naar aanleiding van de oordeelaankondiging van de Hebreeuwse profeet Jona te Nineveh. Deze historische gebeurtenis vinden we nochtans niet in de Assyrische kronieken terug. De vermaledijde Assyrische koning die de goden van Assur voor de God van Israël inruilde werd met zekerheid uit de annalen verwijderd en is een aanwijzing dat de wel genoteerde annalen van de Assyriërs onbetrouwbaar zijn. Men kan zelfs spreken van een ‘damnatio memoriae’ voor deze periode in Assyrië.

    Hierna het relevante Bijbelgedeelte over de bekering van de koningen van Assyrië ten tijde van Jerobeam II en Jona:

    Jona 3:1 Het woord des HEREN kwam ten tweeden male tot Jona: 2 Maak u op, ga naar Nineveh, de grote stad, en breng haar de prediking, die Ik tot u spreken zal. 3 Toen maakte Jona zich op en ging naar Nineveh, overeenkomstig het woord des HEREN. Nineveh nu was een geweldig grote stad, van drie dagreizen. 4 En Jona begon de stad in te gaan, één dagreis, en hij predikte en zeide: Nog veertig dagen en Nineveh wordt ondersteboven gekeerd! 5 En de mannen van Nineveh geloofden God en riepen een vasten uit en bekleedden zich, van groot tot klein, met rouwgewaden. 6 Toen het woord de koning van Nineveh bereikte, stond hij op van zijn troon, legde zijn opperkleed af, trok een rouwgewaad aan en zette zich neder in de as. 7 En men riep uit en zeide in Nineveh op bevel van de koning en van zijn groten: Mens en dier, runderen en schapen mogen niets nuttigen, niet grazen en geen water drinken. 8 Zij moeten gehuld zijn in rouwgewaden, mens en dier, en met kracht tot God roepen en zich bekeren, een ieder van zijn boze weg, en van het onrecht dat aan hun handen kleeft. 9 Wie weet, God mocht Zich omkeren en berouw krijgen en zijn brandende toorn laten varen, zodat wij niet te gronde gaan. 10 Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het afwenden van de geprofeteerde ramp die Nineveh ondersteboven zou keren plaats ik op de tijdsbalk in het jaar 776 voor Christus. Het is het jaar dat in de oude wereld de Olympische Spelen van start gingen en dit uit dankbaarheid naar hun goden toe, voor het afwenden van ‘de’ ramp. Er was namelijk al eerder een cyclus van meganatuurcatastrofes aan de hand die met een regelmaat van tijd planeet aarde met allerhande calamiteiten teisterde. Het recentste artikel op dit blog dateert van 13.03.2017: de zondvloed van Deucalion, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400

     

    Toen Jerobeam II de kroon in het tienstammenrijk overnam was de macht van Assyrië aan het tanen. Vooral ten tijde van de regeerperiode van Assur Dan III (808/790 v. Chr. – gereviseerde chronologie) vermelden de Eponiemlijsten regelmatig jaren van pestilentiën, revoluties en meerdere malen de laconieke opgave: ‘de koning bleef in het land’, wat in feite op niets doen wijst. Dit in contrast met de eerdere koningen van Assur die jaarlijks militaire veldtochten hielden.

    In mijn chronologische revisie van de Assyrische koningen heb ik de regeerperiode van Salmaneser III verbonden met het meganatuurcatastrofe-jaar 860 v. Chr., en met de Bijbelse ankerpunten van koning Achab en Jehu van Israël op de tijdsbalk. Vanaf 860 v. Chr. heb ik op de tijdsbalk teruggewerkt en de Assyrische opvolgers van Salmaneser III tot op koning Assur Nerari V, gerangschikt. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2012, verklaar ik een en ander.

    Als een gevolg van het linken van Salmaneser III aan de Bijbelse chronologische gegevens ontstaat er in de achtste eeuw v. Chr. ruimte op de tijdsbalk voor het inbrengen van de ontbrekende namen van Assyrische koningen die niet in de koningslijst vermeld werden.

    In het jaar 782 v. Chr. laat ik volgens mijn revisie bij de dood van Assur Nerari V in Assyrië een ‘damnatio memoriae’ aanvangen. Het laatste eponiem van zijn regeerperiode heeft als commentaar: ‘opstand in Kalhu’. Ik neem aan dat deze opstand zich over heel het Assyrische gebied uitgebreid heeft en plaats maakte voor koningen zoals Sardanapallos vanuit de Griekse overlevering en voor de Bijbelse koningen Jareb en Pul.

     

    De jaren voor Christus: 860, 830, 816, 800 en 790 waren jaren met meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong geweest. We kunnen ons voorstellen dat de oude wereld vol spanning en angst rond 776 v. Chr. uitzag naar de volgende ramp die over hen heen moest komen. In 776 v. Chr. werd deze ramp afgewend en het zou tot 761 v. Chr. duren alvorens een nieuwe calamiteit planeet aarde trof. In het jaar 722 v. Chr.. bij de dood van Achaz van Juda, exact 54 jaar en zes maanden na 776 v. Chr. zou een nieuwe meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong de aarde treffen. Aan deze rampen gingen telkens tekenen aan de hemel vooraf. Volgens het studiewerk van de geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, met hun werk: ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ uit 1973 was de planeet Mars verantwoordelijk voor het verstoren van de omloop van de aarde om de zon.

    Het jaar 776 v. Chr. is volgens mijn revisie het jaar van de grote aardbeving ten tijde van de regeerperiode van koning Azaria/Uzzia in Juda. Het gebied van Juda en Israël werd bijzonder zwaar getroffen want de kracht van de aardbeving ten tijde van Uzzia wordt door de profeet Zacharia als van apocalyptische aard beschreven.

    Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, gaan in hun studie zeer gedetailleerd te werk en leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. Hun ankerjaar op de tijdsbalk: 701 v. Chr. van waar af zij in de tijd teruggaan is echter van Edwin R. Thiele die foutief het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda met de Assyrische chronologie verbond. Er doet zich een afwijking van acht jaar voor met de historische-verifieerbare regeringstijd van Hizkia op basis van de sabbat- en jubeljaartelling. Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327, hoofdstuk: de kroniek van koning Hizkia.

    Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, zitten Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer wat hun ijkpunt op de tijdsbalk betreft er acht jaar naast en gaan historische verbanden verloren. Wanneer men echter het cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, binnen de sabbat- en jubeljaarchronologie hanteert zijn de resultaten nochtans verbluffend. De catastrofe-cyclus is volgens Patten nauwkeurig te berekenen tot 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium. Volgens het studiewerk van Donald W. Patten was de planeet Mars in de oudheid de boosdoener. Hierna een citaat van Patten met een beschrijving, en de gevolgen van zulk een interactie tussen planeten:

    “On one or two occasions of the Mars fly-bys, Mars was as close as 70.000 miles from Earth, and at such a distance would appear 50 times as large as the Moon, would reflect 100 times as much sunlight as the Moon (since its albedo or reflectivity is 15% compared to the lunar 7%). Mars at that distance would create tidal effects possibly as much as 350 times as intense as the average lunar tides experienced today. Thus earthquakes plus blizzards of meteors were experienced. Under such circumstances ancient Teutons might well implore Thor to control his “celestial son” Tyr or Tiwes

     

     

    Wanneer de profeet Jona voorafgaande aan oktober 776 v. Chr. naar Nineveh gestuurd werd waren de tekenen aan de hemel voor ieder sterveling zichtbaar en de boodschap van de profeet meer dan onheilspellend.

    Alhoewel het land Juda in oktober 776 v. Chr. zwaar getroffen werd kwamen de Grieken en de Assyriërs er met weinig kleerscheuren vanaf.

     

    De koning van Assyrië die zich volgens de historische bron de Bijbel op de prediking van de profeet Jona tot de God van Israël voor verlossing keerde, kennen we niet bij naam. De Assyriërs verwijzen ook niet naar een afgewende ramp in hun bewaard gebleven annalen. We mogen aannemen dat zijn naam uit alle registers verwijderd werd.

    Een eigennaam van een Assyrische koning die we in de Bijbel voor deze periode vinden is die van JAREB. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

    Hosea 5:8 Blaast de bazuin in Gibea, de trompet in Rama! Maakt alarm in Bet-Awen! Achter u, Benjamin! 9 Tot een woestenij zal Efraïm worden ten dage des oordeels. Over de stammen Israëls maak Ik bekend wat vast besloten is. 10 De vorsten van Juda zijn als zij die de grenzen verleggen. Op hen zal Ik mijn verbolgenheid uitgieten als water. 11 Verdrukt is Efraïm, verpletterd door het recht, omdat hij heeft verkozen het ijdele te volgen. 12 Daarom ben Ik voor Efraïm als een mot, en als een beeneter voor het huis van Juda. 13 Toen Efraïm zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, ging Efraïm naar Assur en zond boden naar koning JAREB (Strijdlust). Deze echter kan u geen genezing schenken, en zal het gezwel van u niet wegnemen.

     

    Hosea 10:1 Israël is een welige wijnstok, die zijn vruchten voortbrengt; naarmate hij meer vrucht verkreeg, maakte hij meer altaren; naarmate het zijn land beter ging, maakte hij mooiere gewijde stenen. 2 Bedrieglijk was hun hart, nu zullen zij hun schuld boeten: Hij zal hun altaren verwoesten, hun gewijde stenen vernielen. 3 Nu zeggen zij wel: Wij hebben geen koning – maar, wanneer wij de HERE niet vrezen, wat zou dan de koning voor ons kunnen doen? 4 Zij spreken holle woorden: zweren valse eden, sluiten maar verbonden. En het gericht schiet op als een gifplant in de voren van de akker. 5 Om dat kalf van Bet-Awen zijn de inwoners van Samaria bezorgd; ja, daarover treurt het volk, daarover maken de afgodspriesters misbaar, omdat de heerlijkheid daarvan is geweken. 6 Ja, het wordt zelf naar Assur gebracht als een geschenk voor koning Strijdlust (sv)JAREB.

     

    De profeet Hosea (1:1) trad in Israël op in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël. Deze tijdspanne is dezelfde als de tijd wanneer de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd. De profetische woorden aangaande JAREB werden uitgesproken/vervuld na de dood van Jerobeam tijdens de periode van 775 tot 764 v. Chr. wanneer het tienstammenrijk een hele tijd zonder koning zat. Deze tussenperiode in de lijn van de koningen van het tienstammenrijk werd eveneens door Hosea voorspeld:

    Hosea 3: … 4 Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. …

     

    Hosea hoofdstuk vijf en verder beschrijft de toestand in Israël na de dood van Jerobeam II. Dezelfde tijd dat JAREB koning van Assyrië was met als hoofdstad Nineveh.

    In de grondtekst van de Bijbel staat er ‘Jareb’ wat de SV Statenvertaling correct als een eigennaam doorgaf. De NBG Vertaling (1951) vertaalde JAREB met ‘Strijdlust’. De NBV vertaling (2004) maakte er ‘kemphaan’ van.

    We merken hier het gezag dat de wetenschap Assyriologie heeft ten overstaan van nieuwe Bijbelvertalingen. Aangezien de Bijbelse eigennaam JAREB in de Assyrische koningslijsten niet voorkomt neemt men aan dat het Hebreeuwse JAREB wel een andere betekenis moet gehad hebben. Volgens het studiewerk van Dr. Arie Dirkzwager kan de naam Jareb wat een Hebreeuwse verbasterde versie van een Assyrische naam is, in verband gebracht worden met de Griekse legende over Sardanapallos en zijn antagonist Arbakes. Zie link: http://www.dirkzwagerarie.be/joomla/files/Arbaces,%20Jareb,%20Assyr_%20chronol_.PDF

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    14-07-2017 om 08:18 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-07-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De tijden der heidenen: 2520 dagen of zijn het ook jaren?

    Het evangelie naar Lucas hoofdstuk 21:20

    Zodra gij nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is. 21 Laten dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen, en die binnen de stad zijn, de wijk nemen, en die op het land zijn, er niet binnengaan, 22 want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat. 23 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen!

     

     

    Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, 24 en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn. 25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid. 28 Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt. 29 En Hij sprak een gelijkenis tot hen: Let op de vijgenboom en op al de bomen. 30 Zodra zij uitlopen, weet gij uit uzelf, omdat gij het ziet, dat de zomer reeds nabij is. 31 Zo moet ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het Koninkrijk Gods nabij is. 32 Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat alles geschiedt. 33 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. (NBG Vertaling 1951)

     

    Op dit blog hou ik mij in de eerste plaats met chronologie bezig. Bij het onderwerp van ons artikel: het Bijbelcitaat van de evangelist Lucas 21:24, schrijven we anno 30 AD. Het jaartal namelijk wanneer de Heer Jezus Christus kort voor zijn lijden, sterven en opstanding, in zijn rede over de laatste dingen deze woorden uitsprak. De stad Jeruzalem en het land Judea zaten toen sinds het jaar 63 v. Chr. onder de Romeinse hiel en daarvoor waren het de Grieken, daarvoor de Meden en de Perzen en daarvoor de Babyloniërs geweest, die in opeenvolging over Jeruzalem geheerst hadden. Sinds de inname van Jeruzalem door de legers van de Babyloniër Nebukadnezar in 586 v. Chr. waren het de TIJDEN der Heidenen. ‘Tijden’ dat vreemde, niet-Joodse heersers over de stad Jeruzalem en de Tempelberg zouden heersen. Ik schrijf met opzet ‘Tempelberg’ in plaats van Tempel aangezien de Tempel in die lange geschiedenis tweemaal vernietigd werd. De profetische woorden van de Heer Jezus Christus in zijn rede over de laatste dingen zoals door de evangelist Lucas overgeleverd, zouden hun begin kennen in het jaar 70 AD wanneer de legioenen van de Romein Titus de stad en de Tempel vernietigden en de Joden in ballingschap wegvoerden. De Tempelberg te Jeruzalem zou er daarna een hele tijd desolaat bijliggen. Later herbouwden de Romeinen de stad en plaatsten een bouwwerk op de Tempelberg dat later na de verovering van Jeruzalem door de Arabische moslims in 691 AD door een Islamitisch heiligdom vervangen werd. Dit is de bekende achthoekige rotskoepel die tot op heden de Tempelberg overheerst.

     

     

    Zoals eerder vermeld vingen de zogenaamde ‘Tijden der Heidenen’ voor Jeruzalem en de Tempelberg aan in het jaar 586 v. Chr. toen de Babylonische legers van Nebukadnezar de stad en Tempel verwoesten. De eerste van drie wegvoeringen in Babylonische ballingschap geschiedde eerder in het jaar 605 v. Chr. Een wegvoering waar de profeet Daniël als jonge knaap deel van uitmaakte. Later zou Daniël in ballingschap een aantal profetische visioenen krijgen met betrekking op de toekomstige geschiedenis van Israël, de stad Jeruzalem en de (herbouwde) Tempel. In detail kan men in het gelijknamige Bijbelboek Daniël in de hoofdstukken twee en zeven de verschillende eerder genoemde wereldrijken die over Jeruzalem en de Tempelberg zouden heersen, terugvinden. Het is naar de profetie van Daniël, dat de Heer Jezus Christus in Zijn rede over de laatste dingen, verwijst:

     

    Matteüs 24:15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats; (die het leest, die merke daarop!) 16 Dat alsdan, die in Judea zijn, vlieden op de bergen; 17 Die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen; 18 En die op den akker is, kere niet weder terug, om zijn klederen weg te nemen. Enzoverder. (Statenvertaling)

     

    Bij de eerste komst van de Heer Jezus Christus zuchtte Israël al zes eeuwen onder vreemde overheersing. En sinds het optreden van de laatste profeet van het zogenaamde Oude Testament; Maleachi, was er geen Godsopenbaring meer geweest. Het optreden van Johannes de Doper in 26 AD in de geest van Elia en het Zich daaropvolgend bekendmaken van Jezus van Nazareth als de Christus of Messias had voor heel wat opschudding gezorgd maar leidde niet tot het aanvaarden van Jezus Christus. Wat volgde in 30 AD was Zijn overlevering aan de Romeinen ter executie aan een kruis. Het volk en haar leiders zouden in 70 AD daarna door de Romeinen uit het land gerukt worden en de stad en Tempel vernietigd. De tijdsklok van de ‘Tijden der heidenen’ tikt intussen verder ook na de verovering van Oost-Jeruzalem en de Tempelberg door de Israëli ’s in 1967. Sinds 586 v. Chr. zijn er inmiddels 2602 jaar verlopen.

    Het in staat zijn het einde van ‘de tijden der heidenen’ over Jeruzalem en de Tempelberg te berekenen is niet aan de Ekklesia gegeven. Dat maken de laatste woorden van de Heiland aan zijn discipelen kort voor Zijn Hemelvaart duidelijk:

    Handelingen 1:6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. 9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk  onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, 11 die ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen , als gij Hem ten hemel hebt zien varen. (NBG Vertaling 1951)

     

    Niettemin blijft dit voor velen binnen het christendom een belangrijke oefening. Het zijn vooral Anglo-Amerikanen die keer op keer op het internet nieuwe jaartallen de wereld insturen. Nochtans was het antwoord van de Heiland aan de discipelen die naar het ‘wanneer’ van het herstel van het koningschap voor Israël, vroegen: “Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft”.

    De eindvervulling van ‘de Tijden der Heidenen’ over Jeruzalem en de Tempelberg wordt beschreven in het laatste Bijbelboek Openbaring:

    Openbaring 11:1 En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. 2 Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang. 3 En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang.

     

    Het geciteerde Bijbelgedeelte vermeldt een toekomstige tijdsperiode van 1260 dagen wanneer er twee getuigen van de HEERE God tegen de herstelde offerdienst op de Tempelberg zullen spreken gevolgd door een periode van 42 maanden dat de heidenen over de stad zullen heersen. Het is in totaal een periode van zeven jaar, aan maanden van dertig dagen te rekenen. Het is dezelfde periode als de laatste jaarweek van de profeet Daniël waar Openbaring hoofdstuk 11 bij aansluit. Ook hier vinden we geen jaartal vermeld noch een sleutel om tot een eventuele berekening te kunnen komen.

    Hoewel dit duidelijke berichtgeving over een toekomstige tijdsbedeling is zijn er altijd eindtijdhoppers geweest die meenden de periode van de tijden der heidenen te kunnen berekenen. Een naar mijn mening grote inbeelding bij hen was de gedachte dat men de toekomstige jaarweek van de profeet Daniël van in totaal 2520 letterlijke dagen, van dagen naar jaren kon omrekenen.

     

    Een paar jaar geleden schafte ik via een internet-antiquariaat-boekhandel het boek van C. G. Ozanne, The First 7000 Years, 1970, aan. Deze onderzoeker van de chronologie van de Bijbel heeft zich ook aan het berekenen van het tijdstip van de tweede komst van Jezus Christus gewaagd (Chapter Eleven, page 153). Zijn uitgedokterd jaartal voor de wederkomst was het jaar 1996 en het begin van de zeventigste jaarweek berekende hij aldus voor het jaar 1989. Jaartallen die inmiddels al meer dan twintig jaar achter ons liggen.

    Het is de visie van Ozanne over de ‘Tijden der Heidenen’ en vooral de berekening daarvan waarmee hij de mist inging. De ‘Tijden der heidenen’ zijn voor C.G. Ozanne M.A. Ph.D een vaststaande berekende periode van 2520 jaar, een tijdsperiode die volgens hem in de Bijbelse geschiedenis zelfs al eens eerder gehanteerd werd. Zijn leidraad voor het getal ‘2520’ is het eerder geciteerde Bijbelcitaat uit Openbaring hoofdstuk 11 waar over een periode 42 maanden en 1260 dagen gesproken wordt; wat in totaal voor zeven jaar aan dertig dagen per maand staat. De zeven maal zevens van de profetie van Daniël hoofdstuk 9 hebben dezelfde waarde. Op basis van Hebreeën 4:9, Psalm 90:4 en 2 Petrus 3:8 waar staat geschreven dat duizend jaar als één dag gelden bij de HERE God, paste hij dit gegeven toe op het Bijbelgedeelte van Openbaring hoofdstuk 11, waar het nochtans om de alsnog letterlijke toekomstige periode van 2520 ‘dagen’ gaat. Zijn gebruik van een tijdsperiode van 2520 jaar op de tijdsbalk voor de Tijden der Heidenen, leidde hem van het jaar 604 v. Chr. naar het jaar 1917 AD. In de maand december van 1917 tijdens de eerste wereldoorlog veroverden de Britten de stad Jeruzalem en de Tempelberg op de Turken. Voor Ozanne betekende dit het einde van het vertrappen van Jeruzalem door de heidenen. De Britten zag hij duidelijk niet als heidenen maar als een ‘christelijke natie’. Hier liet hij echter de Bijbel los en gaf een invulling op basis van een christelijke traditie die op haar beurt de wereld indeelde in christenen, Joden en heidenen, daar waar in de brieven van Paulus in het Nieuwe Testament het woord heiden geen scheldwoord is, maar een term die alleen maar onderscheid maakt tussen Jood en niet-Jood. Ik verbaas me overigens iedere keer wanneer ik merk dat sommige Anglo-Amerikanen zich vereenzelvigen met hun zogenaamde christelijke naties en met blindheid geslagen zijn wat het imperialistische verleden van hun respectievelijke staten betreft.

     

    Nog een voorbeeld van Ozanne ‘s gebruik van de veronderstelde tijdsperiode van 2520 jaar is zijn stelling dat er ook 2520 jaar op de tijdsbalk zitten tussen de Schepping en de Exodus? Hij beschouwt deze Bijbelse tijdsperiode ook als ‘een’ tijd der heidenen? Ozanne bouwt zijn tijdconstructie op vanaf de schepping van Adam en hanteert een anno mundi jaarrekening (wat overigens ook het Jodendom tot op het heden doet). Ozanne maakt gebruik van de geslachtsregisters van het Bijbelboek Genesis hoofdstuk 5 en arriveert aldus bij Noach en de Zondvloed in anno mundi 1656. Daarna gaat het verder via hoofdstuk 11 van het Bijbelboek Genesis tot aan de dood van Thera, de vader van Abraham. Hij doet dit echter met slechts één navigatiepunt in tijd: de schepping van Adam. Daarna is het een kwestie van optellen van de Bijbelse geslachtsregisters om tot aan de dood van Thera de vader van Abraham te komen. Zijn eerste obstakel is de leeftijd van Thera bij de geboorte van Abram, waar de Bijbel schijnbaar leert dat Thera zeventig jaar oud was. Ozanne verklaart terecht dat Abram, alhoewel als eerstgeborene in Genesis 11:26 vermeld, vermoedelijk niet de oudste van de drie was maar zijn broer Haran. Het getal zeventig voor de leeftijd van Thera bij de geboorte van Abram is chronologisch niet bruikbaar. En het is hier dat Ozanne zijn eerste schijf van 2520 jaar inlast ter bepaling van de leeftijd van Thera bij de geboorte van Abraham. Zijn uitkomst hier zit fout.

     

     

    In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 11-21 breng ik ook een anno Mundi jaarrekening maar maak al eerder de verbinding met de westerse kalender en dit op basis van het hanteren van de sabbat- en jubeljaren in Israël volgens de rekenwijze van William Whiston. Van de dertig Jubeljaren die Whiston opgeeft tussen de instelling van de Jubeljaren en de eerste komst van Jezus Christus zijn er op de tijdsbalk elf verwijzingen naar historisch verankerde jubeljaren. En de verbinding die ik maak tussen Terah en Abram is op basis van een Rabbijns principe in de Seder Olam, de Joodse overlevering die leert dat ‘Scripture does not come to hide but to explain’. Abram vertrekt vanuit Haran naar Kanaän in het jaar dat zijn vader Thera sterft. En niet zeven jaar later zoals Ozanne het berekend op basis van een veronderstelde schijf van 2520 jaar. De theorie van meerdere heidenperiodetijdschijven van 2520 jaar is hiermee weerlegd.

    De conclusie moet zijn dat de Bijbelse periode van de ‘Tijden der Heidenen’ niet uit een bepaalde periode van 2520 jaar bestaat. Dit getal kan aldus niet gebruikt worden ter berekening van het einde van de periode van de Tijden der heidenen.

    De Tijden der Heidenen eindigen pas bij de komst van de Koning der koningen, de HEER der heren te Jeruzalem na de slag bij Harmageddon. In het Oude Testament beschrijft de profeet Zacharia het verslaan van de legers van de verenigde volkeren met de komst van de Here HEERE op de Olijfberg te Jeruzalem, wat het definitieve einde van de Tijden der Heidenen inluidt (zie Zacharia 14:1-21).

    Zacharia 14:9 En de HEERE zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de HEERE een zijn, en Zijn Naam één.

     

    Een andere Anglo-Amerikaan wiens studie op het internet te vinden is, is Dr. Stephen E. Jones, Secrets of Time, 1996, hoofdstuk 17, A, de 2520-jarige cyclus voorzegd, blz. 207.

    Ook Dr. Stephen E. Jones hanteert de tijdsperiode van 2520 jaar in zijn chronologie ter berekening van de wederkomst van Christus. Ook dit onderdeel van Jones’ tijdsconstructie meen ik met dit artikel onderuit gehaald te hebben. Tussen C.G. Ozanne en S. E. Jones bestaat er bovendien een groot verschil in die zin dat Jones de Brits-Israël leer aanhangt. Een leer die stelt dat de Angelen en de Saksen geen Germanen in de lijn van Jafeth de zoon van Noach zijn maar afstammelingen van de verloren tien stammen van Israël. Over de afstamming van de Britten en de andere volken van Europa bereid ik een volgend artikel voor op dit blog. In een notendop kan ik deze theorie als fantasie al weerleggen. De tien stammen van Israël werden in 717 v. Chr. (Bijbelse chronologie) door de Assyriërs in ballingschap weggevoerd. De Bijbel is duidelijk in welke landen zij toen terechtkwamen.

    2 Koningen 17:5 Want de koning van Assyrië toog op in het ganse land; ja, hij kwam op naar Samaria, en hij belegerde haar drie jaren. 6 In het negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrië Samaria in, en voerde Israël weg in Assyrië, en deed ze wonen in Halah, en in Habor, aan de rivier Gozan, en in de steden der Meden. (Statenvertaling)

     

    Met het Pinksterfeest van 30 AD bevonden zij zich acht eeuwen later nog altijd in dezelfde gebieden waar zij naar weggevoerd waren. Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling tot Paulus die de heidenen of niet-Joden met het evangelie bekend ging maken, schrijft vanuit de stad Babylon zijn brieven aan hen. Ook de apostel Jacobus schreef zijn brief aan de twaalf stammen in de verstrooiing. In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen vernemen we de landen van oorsprong van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met het Pinksterfeest van 30 AD. De lijst begint heel opmerkelijk in het Oosten met de vermelding van de Parten en Meden:

    Handelingen 2:En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. (NBG 1951 Vertaling)

     

    De conclusie moet zijn dat de tien stammen in 30 AD nog altijd hun woonplaats in de gebieden zoals beschreven in 2 Koningen 17:6 hadden.

    In 70 AD na de vernietiging van Jeruzalem en de Tempel door de Romeinen werden der Joden (de twee stammen plus een rest van de tien stammen) in ballingschap weggevoerd en deze kwamen binnen de grenzen van het Romeinse Rijk van toen terecht. In Europa liep de grens van het Romeinse Rijk ongeveer gelijk met de rivieren Rijn en Donau. Noordelijk en oostelijk van deze stromen leefden toen de Barbaren en de Scythen (Colossenzen 3:11), afstammelingen van Jafeth de zoon van Noach zoals het in het Bijbelboek Genesis te vinden is.

    Genesis 10:1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun werden zonen geboren na den vloed. 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras. 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma. 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten. 5 Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder hun volken. (Statenvertaling)

     

    De Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die werkzaam was ten tijde van de tweede vernietiging van de Tempel in 70 AD heeft de hierboven geciteerde volkerenlijst op de landkaart van zijn tijd geplaatst (Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk 6). In een afzonderlijk artikel zal ik op dit blog een landkaart dienaangaande plaatsen. De tien stammen van Israël bleven voor Flavius Josephus in hun oude vestigingsgebieden als een gevolg van de Assyrische ballingschap.

     

    Een volksverhuizing die de Bijbel indirect leert is die van de Germanen in de vierde eeuw na Christus. Zoals de profeet Daniël het profeteerde zou het Romeinse Beestrijk dat in 70 AD Jeruzalem en de Tempel vernietigde door een overstromende vloed van volkeren op zijn beurt vernietigd worden.

    Daniël 9:26 En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen. (Statenvertaling)

     

     

    Ik voeg dit maal al een kaart uit een historische atlas bij. Dit maakt overigens deel uit van onze vaderlandse geschiedenis. De kaart laat aanschouwelijk zien hoe de vele Germaanse volken waaronder onze voorouders de Salische Franken van over de Rijn komende het Romeinse Rijk in een onstuitbare vloed vanaf het jaar 370 AD overweldigden. De Germaanse stammen Angelen en Saksen hebben zich toen in Engeland gevestigd. Volgens de genealogie van het eerder geciteerde Genesis 10 gaan de Angelen en de Saksen terug tot op Jafeth, Gomer en Askenaz. De autochtone Vlamingen, Brabanders en Limburgers in België vinden hun oorsprong bij de Salische Franken die Bijbels gezien in dezelfde genealogische lijn als de Angelen en de Saksen zitten. De taalgrens in laag-België loopt overigens nog altijd langs de lijn waar de Salische Franken zich in de vierde eeuw na Christus vestigden.

    Een boek over de oorsprong van de volken in Groot-Brittannië dat ik kan aanbevelen is het werk van Bill Cooper, AFTER THE FLOOD, 1995. Er bestaan blijkbaar bewaard gebleven oude kronieken in Engeland die koningslijsten bevatten die tot op Jafeth teruggaan. Het boek is naar het Nederlands vertaald en op het internet ter beschikking, zie link:

    http://www.theologienet.nl/documenten/Cooper-vroegste%20historie%20Europa.pdf .

     

    wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    07-07-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.chronologie van de apocalyps (vervolg)

    Met onze aflevering van 27.03.2017 brachten we de chronologie van de Apocalyps, dat we beschreven als in de Bijbel vooraf geschreven geschiedenis. Een profetische toekomstgeschiedenis die chronologisch gebracht kan worden. Ik gaf aandacht aan de tijdsperiode die in het Bijbelboek Openbaring hoofdstuk elf beschreven wordt, en overeenstemd met de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2978155

    Met de aflevering van deze week vervolgen we met de chronologie van de rede over de laatste dingen van Jezus Christus zoals door de evangelist Matteüs doorgegeven en voegen deze chronologisch passend binnen het tijdskader van de Apocalyps in. De gebeurtenissen die Jezus Christus beschrijft die aan Zijn wederkomst voorafgaan passen chronologisch binnen de zevenjarige oordeelstijd zoals beschreven in het boek Openbaring van de Bijbel en de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.

    Matteüs 24:1 En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. 2 En Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken. 3 Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: Zeg ons wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst  en van de voleinding der wereld? 4 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ziet toe, dat niemand u verleide! 5 Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden. 6 Ook zult gij horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen. Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet. 7 Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn. 8 Doch dat alles is het begin der weeën. 9 Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijn ‘s naam ‘s wil. 10 En dan zullen velen ten val komen en zij zullen elkander overleveren en elkander haten. 11 En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden. 12 En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen. 13 Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. 14 En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.

     

    Het antwoord op de vraag van de discipelen naar de Tempel en het tijdstip van het teken van de wederkomst met de voleinding van de wereld beantwoordt de Heer Jezus met een opsomming van gebeurtenissen die we ook in het Bijbelboek Openbaring terugvinden. De verzen vier tot en met vijf vinden hun vervulling bij het uitrijden van de eerste ruiter op het witte paard (Openbaring 6:2). De verzen zes tot en met zeven vinden hun vervulling bij het uitrijden van het tweede rossige paard dat de vrede op de aarde wegneemt (Openbaring 6:3-4). De verzen acht tot en met dertien vinden hun vervulling in de eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd wanneer de twee getuigen van God in Jeruzalem optreden en tegen de herstelde offerdienst spreken (Openbaring 11). En vers veertien met de voorzegging dat dan het evangelie van het Koninkrijk over de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken waarna het einde volgt, vindt zijn vervulling in de twee getuigen te Jeruzalem en in de honderdvierenveertigduizend verzegelden uit de twaalf stammen van Israël die ‘het evangelie van het Koninkrijk’ over de gehele wereld zullen brengen (Openbaring 7). Het is het vervolg en eindvervulling van de uitnodiging tot het Koninklijke Bruiloftsmaal van Matteüs 22:1-14. Vervolgens lezen we vanaf Matteüs hoofdstuk 24 vers vijftien de beschrijving van wat er in de tweede helft van de zevenjarige oordeelstijd gebeurt:

     

     

    Matteüs 24:15 Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan – wie het leest, geve er acht op – laten dan wie in Judea zijn, 16 vluchten naar de bergen. 17 Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, en wie in het veld is, 18 kere niet terug om zijn kleed mede te nemen. 19 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen. 20 Bidt, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat. 21 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. 22 En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.

     

    Na een periode van twaalfhonderdzestig dagen of drie en half jaar wanneer de twee getuigen van de Heer God door ‘het beest’ vermoord worden ziet men, naar de woorden van Jezus Christus van 30 AD op de tempelberg op de heilige plaats een ‘gruwel der verwoesting’ staan. En dit is een teken voor degenen die dan in Judea zijn haastig te vluchten naar de bergen. Wat de ‘de gruwel der verwoesting’ die op de heilige plaats zal staan zijn zal, wordt niet onmiddellijk duidelijk gemaakt. De discipelen wisten echter wat ermee bedoeld was. Volgens mijn mening zal het een replica van de ark van het verbond zijn. Het toppunt van misleiding zal het plaatsnemen van ‘het beest’ op de Tempelberg zijn, in de tent (of tempel) der samenkomst. Voor Paulus in zijn tweede brief aan de Thessalonicenzen is dit het begin van het einde van de eindtijd:

    2 Thessalonicenzen 2:3 Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs , 4 de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is. 5 Herinnert gij u niet, dat ik, toen ik nog bij u was, u dit meermalen gezegd heb?

     

    Paulus spreekt over de afval van het geloof dat aan de komst van ‘de tegenstander’ voorafgaat. Uiteindelijk gaat het naar de aanbidding van ‘het beest’, in volledige afwijzing van de God van de Bijbel. Wanneer we verder de rede over de laatste dingen van de Heer Jezus Christus naar het Matteüs-evangelie volgen, blijkt de chronologie overeen te stemmen met de overige Bijbelboeken:

    Matteüs 24:23 Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet. 24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden. 25 Zie, Ik heb het u voorzegd. 26 Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen; zie, Hij is in de (geheime) binnenkamer, gelooft het niet.

     

     

    Het zich tot een god verheffen door ‘het beest’ te Jeruzalem, is het startsein voor het gelovig overblijfsel van de Israël om naar de bergen te vluchten zoals we in Matteüs 24:15-16 gelezen hebben. De overige Israëli’s die het merkteken van ‘het beest’ aanvaard hebben, worden spreekwoordelijk uitgespuwd en dit naar de waarschuwing in Leviticus 18:2-28 en Openbaring 3:16.

    De vlucht naar de bergen, naar de woestijn, is een omgekeerde exodus die in meerdere Bijbelboeken beschreven staat:

    Openbaring 12:6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen onderhouden zou worden.

     

    De vermelde plaats waar in Openbaring 12:6 verwezen wordt, is volgens het Bijbelboek Daniël, het over-Jordaanse gebied of de huidige landen Jordanië en het noordwesten van Saoedi-Arabië. Daniël beschrijft in het elfde hoofdstuk van het gelijknamige Bijbelboek de invasie van de koning van het Noorden ook ‘de Assyriër’ genaamd die vanuit zijn kernland het herstelde Assyrië, de landen van het Midden-Oosten zal overrompelen en hierbij drie koningen ten val brengt. Maar dan staat er geschreven dat het gebied van Edom, Moab en de Ammonieten aan zijn macht zullen ontkomen.

    Daniël 11:41 Ook het Sieraadland (=Israël) zal hij (=de koning van het noorden) binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten.

     

    Ook de profeet Jesaja verwijst naar de woestijn van het over-Jordaanse gebied:

    Jesaja 16:1 Heersers des lands, zendt de lammeren van de rotsen (Petra) de woestijn in naar de berg der dochter van Sion.

     

    Het is in deze woestijn dat zij veilig van de koning van het noorden alias ‘het beest’ drie en half jaar door de HERE God onderhouden zullen worden:

    Hosea 2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.

     

    Jeremia 31:2 Zo zegt de HERE: Het volk der ontkomenen aan het zwaard vond genade in de woestijn, Israël, op weg naar zijn rust.

     

    Openbaring 3:10 Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. 11 Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.

     

     

    (Het hierboven getoonde schema is niet dogmatisch op te nemen maar is gewoon een poging tot visuele uitbeelding van een tijdsbalk van zeven jaar met de focus op het bijzondere begin van de oordeelstijd, de gebeurtenissen tijdens de helft van de zeven jaar en het einde van de zevenjarige oordeelstijd met de wederkomst van Christus en het begin van het Messiaanse Vrederijk. De veelzijdigheid van het Profetische Woord van de Bijbel is niet zonder meer in beeld vast te leggen.)

     

    De vlucht van de getrouwe Israëli’s naar de bergen als een gevolg van het zien van de gruwel der verwoesting op de Tempelberg, geschied in de helft van de zevenjarige oordeelsperiode. Gedurende tweeënveertig maanden zullen zij daarna onaangetast door ‘het beest’ in de woestijn verblijven, in wezen een derde ballingschap waarna zij aan het einde van de zevenjarige eindtijdperiode het Beloofde Land binnengeleid zullen worden. In de woestijn vindt ook de geprofeteerde bruiloft plaats waarbij Israël geestelijk hersteld wordt:

    Hosea 2:15 En het zal te dien dage geschieden, luidt het woord des HEREN, dat gij Mij noemen zult: mijn man, en niet meer: mijn Baäl. 16 Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden. 17 Te dien dage zal Ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde. Dan zal Ik boog en zwaard en oorlogstuig in het land verbreken, en hen veilig doen wonen. 18 Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; 19 Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de HERE kennen.

     

    Openbaring 19:9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams.

     

    De genodigden tot de bruiloft zijn naar mijn mening de ‘vol’tallige Gemeente, de Ekklesia die kort voor de tijd van ‘het herstel van het koningschap van Israël’ (Handelingen 1:6-11) hun opstanding kregen (1 Thessalonicenzen 4:13-17), en naar de Stad van God in de hemel werden weggerukt. Vanuit die andere dimensie zijn zij vanuit hun transparante verblijfplaats van Bovenuit getuige van het herstel van Israël in de woestijn.

    De Ekklesia vindt men in het boek Openbaring niet terug. Vanaf het eerste hoofdstuk van Openbaring wordt de draad met het oude verbondsvolk Israël opnieuw opgenomen. Een draad dat verbroken werd bij het verwerpen van Messias Jezus door de Joden bij zijn eerste komst, zoals beschreven tussen de gebeurtenissen van Matteüs 13:1 tot Handelingen 28: 17-29. Zie ook het artikel op dit blog van 30-06-2015:

    Gedurende de nog resterende tweeënveertig maanden gaan intussen de oordelen zoals beschreven in het Bijbelboek Openbaring, over de wereld. De bazuinoordelen gevolgd door de schalen van gramschap. Tijdens deze oordelen gaat ‘het beest’ op aanraden van de valse profeet (Openbaring 13:16-18) over tot het registreren van alle mensen onder zijn controle, door middel van het aanbrengen van zijn merkteken, het getal van zijn naam op de hand en/of het voorhoofd van ieder mens. Diegenen die alsnog weigeren worden gedood. Helemaal aan het einde met de slag bij Harmageddon komt de Koning der koningen, de Heer der heren Jezus Christus naar Jeruzalem terug (Openbaring hoofdstuk 19). Wat weer aansluit bij de rede over de laatste dingen van de Heer Jezus Christus, volgens het evangelie naar Matteüs 24:

    Matteüs 24:27 Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. 28 Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen. 29 Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. 30 En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid.

     

    Het is aan het einde van de eindtijd zoals vermeld in Matteüs 24:29 dat er een bijzonder kosmisch fenomeen aan zon en maan geschied. Het is dezelfde gebeurtenis die de profeet Joël aankondigde:

    Joël 2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)

     

    Volgens de Bijbelexegese van het gevestigde christendom werd de profetie van Joël 2:28-32 met Pinksteren bij het begin van de Kerk volledig vervuld. Volgens hen leert de Bijbel geen derde herstel van Israël als volk, geestelijk en nationaal in het oude land der vaderen. De kerk is volgens deze leer in de plaats van het Jodenvolk of Israël gesteld. Wanneer we de profetie van Joël echter vrij van alle tradities willen lezen en innemen moet het duidelijk zijn dat in 30 AD met de uitstorting van de Heilige Geest over honderdtwintig mannen en vrouwen te Jeruzalem niet de volledige vervulling van het betreffende Bijbelcitaat geschiedde.

     

    Het hier beschreven scenario is niet voor morgen maar vergt nog een geruime tijd alvorens alle stukken voor de opvoering klaar staan. De Verenigde Staten van Amerika komen in de Apocalyps niet voor. Zij hebben zich naar mijn mening tegen die tijd op hun continent tussen twee oceanen teruggetrokken, een terugkeer naar de politiek van het isolationisme van tachtig jaar geleden. Hun huidige rol van politieman van de wereld is dan ook opgegeven. De redenen hiertoe kunnen vele zijn en het vandaag proberen invullen van deze redenen speculatie.

    Ik hoop dat ik heb bijgedragen aan het chronologisch invullen van alsnog toekomstige gebeurtenissen en niet toegevoegd aan de verwarring. Ik studeer en schrijf alleen maar naar ‘de mate van de genade’ die mij gegeven is (Efeze 4:7).

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Hierna mijn literatuurlijst van eschatologische boeken die ik als naslagwerk gebruik:

    C. I. Scofield, D.D.,1909, Die Neue Scofield Bibel mit Erklärungen.

    Dr. E. W. Bullinger (1837/1913), The Companion Bible Condensed

    Alexander Hislop, THE TWO BABYLONS, 1916

    Clarence Larkin, DISPENSATIONAL TRUTH, 1920

    Roeland Klein Haneveld, www kleinhaneveld nl/notities/index.html

    Huib Verweij, DE TERUGKEER VAN JEZUS CHRISTUS, 1978, GRENZEN DER VOLEINDING, 1984, IK BEN DIE IK BEN, 1968,

    DE BOOM DER KENNIS, 1973

    Huib Verweij & Ds. W. Glashouwer Sr., DE KOMST VAN JEZUS CHRISTUS, 1985

    Dr. F. De Graaff, ALS GODEN STERVEN, 1969, ANNO DOMINI 1000 2000

    Arie Kleijne, JEZUS KOMT, 1989

    B. Reinders Sr., ISRAEL EN HET MESSIAANSE VREDERIJK, 1971

    A. Keizer, De komende reformatie van de eindtijd - wat de kerken niet zien, 1996, De komende dertig jaar, 1997, De almachtige is de vader van alle mensen, 2003,

    Dr. Piet Borst, LIJNEN NAAR DE EINDTIJD, 2004

     

    Aanbevolen website:

    http://www.dekoningkomt.nl/

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    28-06-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dr. Floyd Nolen Jones: 'The Chronology of the Old Testament' en de 390 jaar van de profeet Ezechiël ‘s ‘ongerechtigheid van het huis Israëls’

    Ezechiël 1:1 In het dertigste jaar, in de vierde maand (juni/juli), op de vijfde der maand, toen ik te midden der ballingen aan de rivier de Kebar was, werd de hemel geopend en zag ik gezichten van Godswege. 2 Op de vijfde der maand – het was het vijfde jaar der ballingschap van koning Jojachin – 3 kwam het woord des HEREN tot de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën, aan de rivier de Kebar; de hand des HEREN was daar op hem. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Ezechiël 4:1 Gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, leg die vóór u en teken daarop een stad, Jeruzalem. 2 En breng haar in staat van belegering: bouw een schans tegen haar, werp een wal op tegen haar, sla legerkampen tegen haar op, breng aan alle kanten stormrammen tegen haar in stelling. 3 En gij, neem u een ijzeren bakplaat en zet die als een ijzeren muur tussen u en de stad. Richt uw blikken vast op haar, zodat zij in staat van belegering komt; en beleger haar. Dit zal voor het huis Israëls een teken zijn. 4 En gij, ga op uw linkerzijde liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israëls; naar het getal der dagen dat gij daarop liggen zult, zult gij hun ongerechtigheid dragen. 5 En Ik leg u de jaren van hun ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen. Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen. 6 Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op uw rechterzijde; dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het huis van Juda: veertig dagen; voor elk jaar leg Ik u een dag op. 7 Gij zult uw blikken vast op het belegerde Jeruzalem richten, met ontblote arm, en ertegen profeteren. 8 En zie, Ik zal touwen om u heen slaan, zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt keren, totdat gij de dagen van uw belegering ten einde hebt gebracht. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wanneer men onderzoek naar de chronologische toepassing van dit bepaald Bijbelgedeelte doet is men verrast door de verschillende meningen die er betreffende het plaatsen en het chronologisch gebruik van de periode van 390 jaar op de tijdsbalk bestaan. Ivan Panin (1855/1942) die een boek over Bijbelse chronologie schreef en wiens werk ik een tijd terug op dit blog aandacht gaf gebruikt de tijdschijf van 390 jaar zelfs niet in de chronologische opbouw voor zijn Anno Mundi jaartelling.

    Er zijn ook Bijbelvorsers die menen dat de tijdschijf van 390 jaar van Ezechiël 4:5 de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda beslaat gerekend vanaf de dood van Salomo tot aan de vernietiging van Jeruzalem en de Tempel in juli 586 v. Chr. De dood van Salomo en de scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël valt dan in oct976/sep975 v. Chr.

    De regeerperioden van de koningen van Israël worden door hen op de tijdsbalk gerangschikt tussen beide jaartallen in met het jaar 586 v. Chr. als ijkpunt op de tijdsbalk en waarbij het verkregen jaartal 975 v. Chr. ook tot ijkpunt op de tijdsbalk gedeclareerd wordt. Vanaf dit tot ijkpunt verklaarde jaartal berekend men het jaartal van de exodus voor 1491 v. Chr. Deze constructie staat of valt uiteraard indien de tijdsperiode van 390 jaar inderdaad een periode voorstelt gerekend vanaf de val van Jeruzalem tot aan de dood van Salomo? Bijbelvorsers die deze tijdsreconstructie volgen negeren eveneens de Jubeljaartelling die nochtans het alternatief biedt om tot een absolute Bijbelse chronologie te komen. Op basis van de sabbat- en jubeljaartelling volgens de wijze van tellen van William Whiston valt de dood van Salomo in 967 v. Chr. en zijn het 381 jaar tot de val van Jeruzalem in 586 v. Chr.

     

    Op het internet is het boek van Dr. Floyd Nolen Jones: 'The Chronology of the Old Testament' in PDF online te lezen. De boodschap van Jones is: A return to the Basics. Ook deze onderzoeker hanteert de tijdschijf van 390 jaar als de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda. Positief aan Dr. Floyd Nolen Jones is dat hij de inmiddels gangbare chronologie van Edwin R. Thiele met de dood van Salomo in 931/930 v. Chr. verwerpt en terugkeert naar de oude chronologie: A return to the Basics. Hij doet een poging tot correctie van de regeerperioden van de koningen van Assyrië want dat is nodig wanneer men Thiele afwijst die de Bijbelse chronologie van de koningen van Israël in lijn met de Assyrische koningen bracht, zij het met het geweld aandoen van bepaalde Bijbelgedeelten zoals bijvoorbeeld 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18.

    Jones beschouwd de tijdsperiode van 390 jaar van de profeet Ezechiël met begin- en eindpunt als ‘absolute boundaries’ waarbinnen de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda gerangschikt dienen te worden. Zie: Chronology of the Old Testament: A Return to the Basics, by FLOYD NOLEN JONES, Th.D., Ph.D., 2002, 15th Edition, Revised and Enlarged with Extended Appendix, (First Edition 1993), VI CHART FIVE, E. THE 390 YEARS OF THE KINGDOM OF JUDAH, page 138.

    En hij waarschuwt dat, quote: for without absolute boundaries, the door is left wide open for unbounded flights of imagination and conjecture on the part of the individual. Unquote.

    Ik verbaas me om de verbeten stelligheid waarmee Dr. Floyd Nolen Jones beweerd dat de 390 jaar als tijdsperiode voor de koningen van Israël en Juda absoluut vastligt en hij alternatieven gewoonweg uitsluit.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de koningen van Israël en Juda op de tijdsbalk gerangschikt op basis van ijkpunten die de sabbatjaar- en jubeljaartelling volgens William Whiston geven en dit is geen ‘unbounded flight of imagination’. Integendeel.

    Het vertrekpunt op de tijdsbalk voor de tijdschijf van 390 jaar is voor Jones het jaar 586 v. Chr. Nochtans leert het Bijbelboek Ezechiël hoofdstuk vier dat de tijdschijf van 390 jaar zeven jaar eerder dan 586 v. Chr. in 593 v. Chr. namelijk in het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin eindigde en niet bij de vernietiging van Jeruzalem en de Tempel door de legers van Nebukadnezar de koning van Babylon.

     

    Het gebruik van de 390 jaar van de profeet Ezechiël als een ononderbroken tijdschijf is blijkbaar ook een gegeven dat alleen christelijke chronologen hanteren? De Joodse Seder Olam leert namelijk dat de 390 jaar te rekenen/hanteren zijn vanaf de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua tot op hun wegvoering in ballingschap. Quote: …that proves that Israel were enraging the Holy One, Praised be He, 390 years from the time they entered the land until they left it. Unquote.

    Volgens deze stelling zijn de 390 jaar te spreiden over een lange periode met intervallen, net zoals bij de honderdtwintig historische sabbatjaren tussen 1443 v. Chr. en 605 v. Chr. waarbij Israël zeventig maal het sabbatjaargebod negeerde en vijftig maal het sabbatjaargebod gehoorzaamde.

    Voor Dr. Floyd Nolen Jones is de tijdschijf van 390 jaar essentieel voor zijn reconstructie van de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, Quote: Perhaps the most decisive factor in determining the chronology of the period of the "Disruption" of the Monarchy is that of establishing with certainty its terminus a quo and terminus ad quem, hence its duration;…unquote.

    Dit betekende wel dat hij niet eenvoudig weg de regeerperioden van de koningen van Israël kon optellen aangezien men dan niet het resultaat van exact 390 jaar bekomt. Jones was dan ook gedwongen hier en daar een of meerdere jaren in de regeerperioden van de koningen weg te laten. Hij doet dit bijvoorbeeld bij de regeerperiode van Ahazia, de zoon van Joram van Juda waar hij het laatste regeringsjaar van Ahazia gelijk laat vallen met het eerste regeringsjaar van zijn moeder Athalia wanneer deze zich na de dood van Ahazia de troon van David toe-eigende. In mijn reconstructie zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 251-256, gebracht hoeft deze inkorting niet en vallen de regeerperioden van Ahazia en Athalia verankerd met de koningen van het tienstammenrijk Joram en Jehu, op de tijdsbalk op hun plaats.

    Verder hanteert Jones slechts één co-regentschap tussen koningen van vader op zoon. Volgens hem is het enige co-regentschap dat van Joram met zijn vader Josafat.

    Quote: Again, the only Scriptural co-regency between these kings is that of Jehoshaphat and Jehoram: And in the fifth year of Joram the son of Ahab king of Israel, Jehoshaphat being then king of Judah, Jehoram the son of Jehoshaphat king of Judah began to reign. (II Ki.8:16) Chapter VI Chart Five 139. This verse requires that Jehoram was placed upon the throne while his father was still alive and reigning. From II Ki.3:1; 8:16; 8:25; and 9:29, the length of this overlapping co-regency was unequivocally determined to be 4 years (Chart Five and Chart 5c – 586 Triangulate). Unquote

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 237-241, heb ik de regeerperiode van Josafat en het co-regentschap van zijn zoon Joram aan de hand van de verankering met de koningen van Israël Achab, Ahazia en Joram beschreven. Er zitten in werkelijkheid zes jaar co-regentschap op de tijdsbalk wanneer men de verbinding met de koningen Israël maakt. Hier ook heb ik eenvoudigweg de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda op de tijdsbalk aangebracht. Maar ik zit dan ook niet in het zelf opgelegde keurslijf van de veronderstelde tijdsperiode van 390 jaar.

    Er zijn overigens meerdere co-regentschappen in de Bijbel waar te nemen waar de bekendste het co-regentschap van Jotham met zijn met melaatsheid geslagen vader Uzzia, van is. Dit co-regentschap bedroeg minimum vijf jaar tot zelfs vijfentwintig jaar volgens de Joodse overlevering.

    Een volgende opmerking die ik op de constructie van Dr. Floyd Nolen Jones moet maken is zijn statement dat het in totaal 134 jaar zes maanden en tien dagen zijn van de val van Jeruzalem tot het zesde regeringsjaar van Hizkia zijn met de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen in Assyrische ballingschap.

    Quote: Of course, the span to be determined is the length of time from Solomon's death, with the subsequent division of the kingdom, to the termination of the Kingdom of Judah at the hand of King Nebuchadnezzar of Babylonia in BC 586. The interval was found to be 390 years. It has already been stated as being a key Biblical anchor point in the second chapter dealing with Chart One and also may be found as such on the first chart itself. As indicated earlier, this length was determined by first adding the years of the reigns of the kings of Judah from the fall of Babylon to the sixth year of Hezekiah, when Israel was carried away to Assyria. This span is 134 years 6 months and 10 days or "in the 135th year" (Chart Five). Unquote.

    Uiteraard moet er vanaf de val van Jeruzalem in 586 v. Chr. gerekend worden en niet vanaf de val van Babylon in 539 v. Chr. Ik neem aan dat dit een zetfout in de tekst is. Of hoe belangrijk het is dat men zijn werk voor het publiceren door deskundigen laat lezen en eventueel corrigeren.

    Jones meent Flavius Josephus met vier tot vijf jaar te moeten corrigeren. Flavius Josephus stelt namelijk dat het 130 jaar, zes maanden en tien dagen waren vanaf de val van Jeruzalem tot de val van Samaria. (Flavius Josephus, Joodse Oudheden Boek X, ix. 7).

    “Now as to Shalmanezer, he removed the Israelites out of their country, and placed therein the nation of the Cutheans, who had formerly belonged to the inner parts of Persia and Media, but were then called Samaritans, by taking the name of the country to which they were removed; but the king of Babylon, who brought out the two tribes, (17) placed no other nation in their country, by which means all Judea and Jerusalem, and the temple, continued to be a desert for seventy years; but the entire interval of time which passed from the captivity of the Israelites, to the carrying away of the two tribes, proved to be a hundred and thirty years, six months, and ten days

     

    Wanneer men het veertiende regeringsjaar van Hizkia met het zevende sabbatjaar gevolgd door het vijftiende jubeljaar van 709/708 v. Chr. verbind dan is terugrekenend het resultaat voor het zesde regeringsjaar van Hizkia: 717 v. Chr. Wanneer we de tijdsperiode van 130 jaar, zes maanden en tien dagen volgens Flavius Josephus op de tijdsbalk hanteren is het resultaat hetzelfde: 717 v. Chr. voor de val van Samaria. Dit jaartal is echter is strijd met de Assyriologie die Sargon II in 722/721 v. Chr. Samaria laat innemen. Jones sleutelt dan wel aan de regeerperioden van de Assyrische koningen voor deze periode om een en ander sluitend te maken maar gaat niet ver genoeg. Met de val van Samaria in 721 v. Chr. blijft hij de chronologie van de Assyriologie in verband met Sargon II trouw. Hij verwijst ook naar ‘regeringsjaren’ van Sanherib terwijl de prismastele van Sanherib naar zijn veldtochten verwijst en niet naar regeringsjaren. Hizkia verwijst tijdens de belegering van Jeruzalem naar de koningen van Assyrië in het meervoud. De conclusie moet zijn dat de Assyrische koningen tijdens deze periode co-regentschappen kenden, en de regeerperioden van Sargon II en Sanherib zijn op de tijdsbalk opnieuw in te vullen. Sargon II was ook een usurpator van de Assyrische troon die een ‘damnatio memoriae’ naar zijn voorganger Salmaneser V doorvoerde. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1462140000&stopdatum=1462744800

    In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’, 2012, breng ik een drastische revisie van de chronologie van de koningen van Assyrië. Ik toon onder andere aan dat in de achtste eeuw v. Chr. een aantal namen van Assyrische koningen in de Assyrische koningslijst ontbreken. Enkele namen kunnen aan de hand van de Bijbel ingevuld worden. Namen die wegens verschillende redenen door Assyrische chronologen in opdracht van hun respectievelijke koningen verwijderd werden. De conclusie moet zijn dat de eponiemlijsten geen ononderbroken lijn van Assyrische koningen weergeeft. Dr. Floyd Nolen Jones doet deze oefening niet en het resultaat is dat wanneer hij Salmaneser III en de slag bij Karkar met Achab moet verbinden hij dit lijkt op te lossen met het in vraag brengen van de identificatie van Achab door de Assyriërs op de zogenaamde Karkar-stele? Wat mij te eenvoudig overkomt.

    Seculiere egyptologen zoals o.a. de bekende David Rohl (1950-) auteur van meerdere boeken over het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid hanteren de jaartallen van de Bijbelse koningen volgens de constructie van Edwin R. Thiele. Zij doen dit op basis van het gezag dat de Assyriologie en de rangschikking van de Assyrische koningen op de tijdsbalk voor hen heeft. Zo lang er geen degelijke sluitende revisie van de koningen van Assyrië in relatie tot de koningen van Israël komt zullen deze onderzoekers blijven uitgaan dat de dood van Salomo en de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Israël in het jaar 930 v. Chr. viel en op basis van dit ijkpunt op de tijdsbalk hun revisies presenteren. Het zou mooi zijn en de Bijbel recht doen indien zij het jaartal 975 v. Chr. zouden hanteren, 967 v. Chr. zou nog beter zijn.

    Begin dit jaar schreef ik een aantal artikels over de herziening van de datering van de Assyrische koningslijst op dit blog. Zie o.a. het artikel van 20.02.2017: de zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur Saggile, link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1487545200&stopdatum=1488150000

     

    Positief blijft dat Dr. Floyd Nolen Jones de constructie van Thiele afwijst en Bijbelgetrouw terugkeert naar de basis. Er blijft uiteraard nog heel wat werk aan de winkel, een statement dat hij ook onderschrijft, quote: This further helps explain why this author has stated his doubts that, apart from Divine revelation, an "Absolute" chronology, though a goal to which one should aspire, is almost certainly unattainable. This 390 year element should help all to see that the preparation of a "Standard" chronology, which may from time to time undergo modifications as new insights and even perhaps new data arises, is a more realistic attainment. Each should be true to oneself. Yet at the same time the 390 year prophecy serves to accentuate something even more meaningful. Unquote.

     

    Ik zou willen opmerken dat we in wezen geen ‘new insights’ nodig hebben. Er is bijvoorbeeld het werk van William Whiston (1667/1752) een Engelse wiskundige, historicus en theoloog, waarin deze zijn telling van de sabbat- en jubeljaren aanbiedt dat het raamwerk levert waarbinnen de koningen van Israël en Juda dienen gerangschikt te worden (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V). De dood van Salomo en de afscheuring van de tien stammen van Israël valt hier in het jaar 967 v. Chr.

     

     

    De tijdschijf van 390 jaar vindt in het raamwerk van Whiston ’s jubeljaren op de tijdsbalk zijn plaats, zij het niet als voorstelling van de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda.

    Het is belangrijk vooreerst het chronologische eindpunt op de tijdsbalk te verankeren. Het ijkpunt op de tijdsbalk wordt duidelijk gegeven in vers 2 van Ezechiël hoofdstuk 4:

    “Op de vijfde der maand – het was het vijfde jaar der ballingschap van koning Jojachin – 3 kwam het woord des HEREN tot de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën, aan de rivier de Kebar; de hand des HEREN was daar op hem.”

     

    Het vijfde jaar van de Babylonische ballingschap van koning Jojachin van Juda is het ankerpunt. Het vastpinnen van deze Bijbelse chronologische verwijzing aan de westerse jaartelling is eenvoudig. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 312-320, geef ik de meerdere ankerpunten waarmee de regeerperiode van de Babylonische koning Nebukadnezar op de tijdsbalk verankerd is, en de link naar de Judese jaartelling.

    In het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar zijnde mrt597/apr596 v. Chr. werd Jojachin in ballingschap weggevoerd:

    2 Koningen 24:8 Jojachin was achttien jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde drie maanden te Jeruzalem. Zijn moeder heette Nechusta; zij was een dochter van Elnatan uit Jeruzalem. 9 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, geheel zoals zijn vader gedaan had. 10 Te dien tijde trokken de knechten van Nebukadnessar, de koning van Babel, tegen Jeruzalem op; en de stad werd belegerd. 11 Nebukadnessar, de koning van Babel, kwam zelf vóór de stad, terwijl zijn knechten haar belegerden. 12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot de koning van Babel, hij, zijn moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. En de koning van Babel nam hem gevangen, in het achtste jaar van zijn regering. 13 Hij voerde vandaar weg al de schatten van het huis des HEREN en die van het koninklijk paleis; en van alles wat Salomo, de koning van Israël, gemaakt had in de tempel des HEREN, haalde hij het goud af, zoals de HERE gesproken had. 14 Hij voerde geheel Jeruzalem, al de vorsten en al de weerbare mannen – tienduizend – in ballingschap, ook al de handwerkslieden en de smeden; niemand werd overgelaten behalve de armen van het volk des lands. 15 Hij voerde Jojachin in ballingschap naar Babel; ook de koningin-moeder, de vrouwen des konings, zijn hovelingen en de machtigen des lands deed hij in ballingschap gaan van Jeruzalem naar Babel; 16 en de koning van Babel bracht heel de weerbare manschap – zevenduizend –, de handwerkslieden en de smeden – duizend –, altemaal dappere krijgslieden, als ballingen naar Babel. 17 En de koning van Babel maakte Jojachin ‘s oom Mattanja koning in zijn plaats en veranderde diens naam in Zedekia. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar was feb597/mrt596 v. Chr. De wegvoering in ballingschap van Jojachin geschiedde in het voorjaar van 597 v. Chr. Het vijfde jaar van Jojachin gerekend aan Tishri-jaren was okt594/sep593 v. Chr. Het ankerpunt op de tijdsbalk is okt594/sep593 v. Chr. De vierde maand waar Ezechiël 1:1 naar verwijst, is de maand Tammoez of juni/juli van het jaar 593 v. Chr.

     

     

    De ballingsjaren van koning Jojachin zijn verder nog via het achttiende jubeljaar van okt562/sep561 v. Chr. met de regeerperiode van Nebukadnezar en diens opvolger Evil Merodach op de tijdsbalk verankerd.

    2 Koningen 25:27 En het geschiedde in het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojakin, de koning van Juda, in de twaalfde maand, op de zevenentwintigste van de maand, dat Ewil-Merodak, de koning van Babel, in het jaar van zijn troonsbestijging, Jojakin, de koning van Juda, begenadigde en uit de gevangenis ontsloeg; 28 hij sprak vriendelijk met hem en stelde zijn zetel boven die van de koningen die met hem in Babel waren; 29 hij mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en hij at geregeld aan zijn tafel, zolang hij leefde. 30 En zijn levensonderhoud werd hem geregeld vanwege de koning verstrekt, zoveel hij elke dag nodig had, zolang hij leefde.

     

     

    Het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojachin viel in okt562/sep561 v.Chr. Het was het jaar dat het achttiende jubeljaar sinds de instelling ervan in de wet van Mozes in okt 562 v. Chr. aanving. Het zevenendertigste ballingsjaar van Jojachin viel ook gelijk met een regeringswissel in Babylon: na de dood van Nebukadnezar nam Evil Merodach de scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader over. En in februari/maart, de twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis verlost.

     

    Het jubeljaar van okt562/sep561 v.Chr. is bekomen volgens de wijze van het rekenen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. Het feit dat de vrijlating van Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde is heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in ballingschap als straf voor het niet houden van de sabbat- en jubeljaren in het verleden. Gedurende de periode van de Babylonische Ballingschap had het land Israël rust en werden de zeventig jaar vergoed, dat zij in hun lange geschiedenis sinds het in bezit nemen van het land Kanaän in 1443 v. Chr., het sabbatgebod zeventig maal negeerden (Leviticus 25:1-5).

     

    Het vertrekpunt voor het toepassen van de geprofeteerde periode van 390 jaar is hiermee bevestigd als het jaar oct594/sep593 v. Chr. in de maand Tammoez (juni/juli) van 593 v. Chr. zijnde het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin van Juda.

    Vanaf het jaartal 593 v. Chr. dienen we de geprofeteerde periode van 390 jaar naar het verleden toe te rekenen. Het resultaat is 983 v. Chr. voor de aanvang van de ongerechtigheid van Israël.

    Dat jaar was op de tijdsbalk het vierentwintigste regeringsjaar van Salomo of okt984/sep983 v. Chr. Het was het jaar van de geboorte van de troonopvolger Rehabeam bij de tot hoofdvrouw gekozen Naäma de Ammonietische. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 211-216.

    De veertigjarige regeerperiode van Salomo valt volgens de sabbatjaar- en jubeljaartelling in 1007/967 v. Chr.

    De ‘ongerechtigheid van Israël’ had haar beginpunt bij Salomo en niet bij de eerste koning van het tienstammenrijk Jerobeam die een bijzondere afgodendienst invoerde ter voorkoming dat de Israëlieten nog aan de pelgrim-feesten naar Jeruzalem zouden deelnemen.

    Het was Salomo die als eerste afgodendienst invoerde. Het toppunt was blijkbaar de uitverkiezing van de Ammonietische Naäma, de moeder van de troonopvolger Rehabeam.

    1 Koningen 11:1 Koning Salomo nu had behalve de dochter van Farao vele vreemde vrouwen lief, Moabietische, Ammonietische, Edomietische, Sidonische en Hethietische, 2 behorende tot die volken, van wie de HERE tot de Israëlieten had gezegd: Gij zult u met hen niet inlaten, en zij zullen zich met u niet inlaten, voorwaar, zij zouden uw hart meevoeren achter hun goden; haar hing Salomo met liefde aan. 3 En hij heeft als vrouwen gehad zevenhonderd vorstinnen en driehonderd bijvrouwen; en zijn vrouwen verleidden zijn hart. (NBG Vertaling 1951)

     

    In de wet van Mozes (Deuteronomium 23:3) staat er uitdrukkelijk geschreven dat het huwen van Ammonieten door Israëlieten verboden was. De naam ‘Naäma’ was bovendien verbonden met de Soemerische scheppingsgodin Nammu die volgens de Soemerische mythologie beschouwd werd als de schepper van alle oergodheden.

    De chronologie van Salomo en Rehabeam heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 211-216 behandeld.

    Het verkregen jaar 983 v. Chr. is op de tijdsbalk het correcte ‘terminus a quo’ volgens de Latijnse term die de geleerde Dr. Floyd Nolen Jones, Th.D., Ph.D, gebruikt. En het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin zijnde het jaar 593 v. Chr. is de ‘terminus ad quem’ als onbetwistbaar ijkpunt op de tijdsbalk.

     

    Ik wil er op wijzen dat ik deze uitkomst niet expliciet gezocht heb. Toen ik in de jaren negentig aan mijn boek KRONOS werkte heb ik na het uittekenen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston op een tijdsbalk en het opnieuw rangschikken van de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, de oefening met de tijdschijf van de 390 jaar gemaakt. Het resultaat was het jaar dat de Ammonietische Naäma door Salomo tot hoofdvrouw genomen werd.

     

    In de chronologische constructie van Edwin R. Thiele gaat het verband met het resultaat van 593 + 390 = 983 v. Chr. verloren. De regeerperiode van Salomo is volgens Thiele: 971/931 v. Chr. En in 983 v. Chr. regeerde volgens de fabricatie van Thiele, koning David over Israël de man naar God ’s hart.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    21-06-2017 om 09:05 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het achtste historische jubeljaar 1052/1051 v. Chr.

    Op onze reis door de tijd vanaf het eerste historische jubeljaar van oktober 1395/september 1394 v. Chr. zijn we met dit artikel aan het achtste jubeljaar van oktober 1052/september 1051 v. Chr. gearriveerd. Het artikel over het eerste jubeljaar dateert van 19.04.2017 op dit blog.

    De jubeljaren en de wijze van rekenen van de sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. William Whiston (1667/1752) was een Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse taal. In zijn ‘dissertatie V’ geeft Whiston tien historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden toe kan navigeren. Aan deze lijst van tien historische verwijzingen voegde ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, Appendix 6, blz. 482-494, nog een jaartal toe: het jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr. Het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach wanneer deze de kroon overnam op 11 januari 561 v. Chr. viel tijdens het achttiende jubeljaar. Een van zijn eerste regeringsdaden was het vrijlaten van de Judese banneling koning Jojachin uit diens gevangenis (2 Koningen 27:27). Dit geschiedde volgens het Bijbelcitaat in het zevenendertigste jaar van Jojachin ’s ballingschap. Het achttiende jubeljaar wordt hierbij een ijkpunt op de tijdsbalk dat ons navigeren van 27 AD terug te tijd in als een kruispeiling bevestigd.

     

     

    Hierna een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V. Er zijn dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep en zich als Messias bekendmaakte.

    Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.

    Aantal en jaartallen v. Chr.:

    Historische periode:                       Historische jubeljaarverwijzing

    V. Chr.:

    1.       1395/1394 Richter Othniël            geen

    2.      1346/1345          Richter Ehud               Ruth 6:6

    3.      1297/1296 Ehud & Samgar           geen

    4.      1248/1247 Debora en Gideon        geen

    5.      1199/1198  Richter Thola               geen

    6.      1150/1149  Richter Eli                   geen

    7.      1101/1100  Richter Samuël            geen

    8.      1052/1051 Samuël & Saul             geen

     

    9.      1003/1002 Salomo                        geen

    10.    954/953   Rehabeam                             geen

    11.     905/904   Josafat                          geen

    12.     856/855   Joas                              geen

    13.     807/806   Amazia                         geen

    14.     758/757    Uzzia                             geen

    15.     709/708   jaar 14 Hizkia               Jesaja 37:30

    16.     660/659   Manasse                       geen

    17.     611/610    Josia - Val Nineveh      Nahum 1:15

    18.     562/561    jaar 37 Jojachin           2 Koningen 25:27

    19.     513/512    Haggaï                          geen

    20.    464/463   Ezra                              geen

    21.     415/414     Nehemia                       geen

    22.    366/365    Perzische periode        geen

    23.    317/316     Griekse periode            geen

    24.    268/267    Griekse periode            geen

    25.    219/218     Griekse periode            geen

    26.    170/169     Griekse periode            geen

    27.    121/120     Makkabeeën                 geen

    28.     72/71        Makkabeeën                 geen

    29.    23/22       Hongersnood               Flavius Josephus

    30.    27/28 AD          Messias Jezus              Lucas 4:19

     

    De sabbatjaar- en jubeljaar-telling nam een aanvang bij de intocht in Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua in april 1443 v. Chr. exact op de dag af toen ze veertig jaar eerder in 1483 v. Chr. uit Egypte op weg gingen.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE. 3 Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen, 4 maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien.

     

    God ’s tijdsklok wat de sabbat- en jubeljaren betreft ging in 1443 v. Chr. van start. Hoewel er weinig historische verwijzingen zijn naar het houden van het Jubeljaargebod zijn de weinige die er zijn toch duidelijk herkenbaar zoals bijvoorbeeld het achttiende jubeljaar met de vrijlating van koning Jojachin uit zijn gevangenschap te Babylon. Voor Israël was het toen een vingerwijzing God ’s dat Hij met Jubeljaren rekende.

    Als gevolg echter van hun afwijzen van Messias Jezus in oktober 27 AD bij de aanvang van het dertigste Jubeljaar (Lucas 4:16-30) ligt er sindsdien een geestelijke bedekking over het huidige Israël (2 Korintiërs 3:14-16). Daarenboven hebben zij bij het afwijzen van Jezus van Nazareth als Messias daarna gesleuteld aan de Genesis-jaartelling. Het moderne Israël hanteert een anno mundi jaartelling met het jaar 5777 als uitkomst sinds de Schepping.

    Ik vermoed dat de inkorting van de wereldgeschiedenis te maken had met de vierde scheppingsdag en de verwachte komst toen van de Messias, de zon der gerechtigheid, zoals de profeet Maleachi Hem aankondigt. Als volgens de traditie elke scheppingsdag voor duizend jaar staat en op de vierde dag de zon te voorschijn kwam, was rond het jaar 4000 anno mundi de komst van de Messias te verwachten. De era van Salomo zat duizend jaar eerder op de tijdsbalk en de Tempel van Salomo was volgens de traditie drieduizend jaar na de Schepping te plaatsen. De oorspronkelijke anno mundi-jaarrekening gaf alzo rond de tijd van de geboorte van Jezus van Nazareth het jaar vierduizend aan. De algemene verwachting in Israël was toen dat de komst van de Messias zeer nabij was. Het land was sinds 63 v. Chr. door de Romeinen bezet en het verlangen bij de Joden naar bevrijding was groot. Rome was ook het vierde beest-rijk van de profeet Daniël. De profeet Daniël had de vier wereldrijken voorspeld die in opeenvolging over het gebied van Israël zouden heersen: namelijk Babylon, de Meden en de Perzen, de Grieken en de Romeinen. Sinds het jaar 63 v. Chr. was deze profetie dan ook vervuld en de verwachting was dat de komst van de Messias nu zeer nabij was. Het was dan ook een tijd van meerdere aspirant-messiassen, zoals o. a. blijkt uit het Bijbelboek Handelingen (hoofdstuk 5:26-42) waar we enkele namen van aspirant of pseudo-messiassen voor deze periode vermeld zien: Teudas en Judas de Galileeër.

    Wanneer in 26 AD Johannes de Doper in de geest en de kracht van Elia de nakende komst van de Messias voor Israël aankondigde had hij dan ook de aandacht van heel het volk van laag tot hoog. In het najaar van 26 AD bij de doop van Jezus van Nazareth verkondigde Johannes de Doper het Messias-schap van Jezus.

    Johannes 1:29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. 34 En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.

     

    De Heer Jezus Christus werd echter in 30 AD door Israël afgewezen:

    Johannes 1:11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.

     

    Ongeveer honderd jaar later was er onder het restant van de Joden die in het land Judea na de catastrofe van 70 AD met de vernietiging van de Tempel door de Romeinen waren achtergebleven opnieuw een verwachting naar de komst van de Messias.

    Vermoedelijk heeft men in de tweede eeuw na Christus in afwijzing van Jezus van Nazareth als de Messias aan de anno mundi jaarrekening gesleuteld om een en ander met Bar Kochba als Messias te laten inpassen. De vierde scheppingsdag of het jaar vierduizend na de schepping werd met ongeveer twee eeuwen artificieel verlengd. De vierde scheppingsdag viel via deze fabricatie gelijk met de tijd van Bar Kochba. En dit was het motief voor de drastische inkorting van de tijd. Vooral de Perzische tijdsperiode werd onder handen genomen en drastisch ingekort tot slechts vierendertig jaar in plaats van de historisch verifieerbare periode van 208 jaar van 539 v. Chr. tot 331 v. Chr.

    Hoewel de verwachtingen met Bar Kochba en vermoedelijk nog andere aspirant-messiassen niet werden ingevuld bleef men later toch aan de samengestelde anno mundi jaartelling vasthouden met als resultaat vandaag het jaartal 5777 na de Schepping.

     

    Een ander voorbeeld van het inkorten van de Genesisjaartelling is de regeerperiode van koning Saul wat de Joodse overlevering tot slechts twee jaar herleid heeft maar dat het Nieuwe Testament over een periode van veertig jaar bepaald.

    Handelingen 13:19 … en na zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaän, heeft Hij hun land hun ten erfdeel gegeven, 20 omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun richters tot op de profeet Samuël. 21 En van toen af vroegen zij om een koning en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig jaren lang;…

     

     

    Het is een kluwen als een gordiaanse knoop geworden die alleen ontward kan worden door het Nieuwe Testament. Koning Saul van Israël regeerde wel degelijk veertig jaar en deze tijdsperiode past overigens harmonisch binnen het raamwerk van de dertig jubeljaren volgens de wijze van tellen van William Whiston.

    Saul werd in het najaar van 1087 v. Chr. door de richter en profeet Samuël tot koning over de twaalf stammen van Israël gezalfd.

    1 Samuël 9:1 Er was nu een man van Benjamin, wiens naam was Kis, een zoon van Abiël, den zoon van Zeror, den zoon van Bechorath, den zoon van Afiah, den zoon eens mans van Jemini, een dapper held. 2 Die had een zoon, wiens naam was Saul, een jongeling, en schoon, ja, er was geen schoner man dan hij onder de kinderen Israëls; van zijn schouderen en opwaarts was hij hoger dan al het volk. (Statenvertaling)

     

     

    De regeerperiode van Saul liep van 1087 tot 1047 v. Chr. en is op de tijdsbalk verankerd met het vierde regeringsjaar van Salomo in oktober 1004/september 1003 v. Chr. op basis van de sabbatjaar en jubeljaartelling. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 179-184.

    De zalving van Saul in 1087 v. Chr. betekende het einde van de richteren-periode voor Israël. De twaalf stammen van Israël verlangden een koning zoals de buurvolken en verwierpen in wezen hierbij de HEERE God als Koning over hen.

    1 Samuel 8:6 Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons te richten, mishaagde dat aan Samuël, en hij bad tot de HERE. 7 De HERE zeide tot Samuël: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn…(NBG Vertaling 1951)

     

    Samuël zou als profeet tijdens de regeerperiode van Saul de HEERE God dienen. Volgens de Joodse overlevering stierf Samuël korte tijd na de strijd tegen Amalek.

     

     

    Het achtste Jubeljaar van oktober 1052/september 1051 v. Chr. viel nog tijdens het leven van Samuël. We kunnen echter de vraag stellen of Israël zich toen aan het jubeljaargebod gehouden heeft? In de Bijbel is er geen verwijzing naar het houden van het jubeljaar toen voorhanden. Vermoedelijk ging het volk en zijn eigenzinnige koning hun eigen weg. Op onze tijdsbalk bemerken we de zalving van David, de zoon van Isaï, door Samuël in het achtendertigste regeringsjaar van Saul. Saul werd wegens zijn ongehoorzaamheid aan de HEERE God in de slag tegen Amalek als koning verworpen. Twee jaar later in 1047 v. Chr. zou hij in een veldslag tegen de Filistijnen de dood vinden, waarna David koning over de twaalf stammen van Israël werd.

    Het jaar 1049 v. Chr. is op ons tijdsschema als een bijzonder jaar aangeduid wegens een meganatuurcatastrofe die toen de oude wereld trof en gelijk viel met de verdrijving van de Hyksos/Amoe/Amalekieten uit Egypte. Saul rukte toen met zijn leger tegen de stad van Amalek op en verloste daarmee alle buurvolken van het juk van de Amalekieten, de Egyptische Amoe of Hyksos. Zie het artikel van 18.10.2016 op dit blog: voorjaar 1049 v. Chr.: de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1476655200&stopdatum=1477260000

     

    De veertigjarige regeerperiode van koning David die een aanvang in het jaar 1047 v. Chr. nam zou tussen het achtste en het negende jubeljaar vallen. Maar dat gaan we in een nog te volgen artikel op dit blog behandelen.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    14-06-2017 om 06:51 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Door wie werd de Grote Piramide op het Gizeh plateau gebouwd en wanneer?

    Over de Grote Piramide blijven tot de huidige tijd hardnekkig de wildste theorieën zich handhaven. In de christenheid zijn er bijvoorbeeld nog altijd onderzoekers die menen dat de grote piramide het evangelie in steen zou bevatten en de bouwers Israëlieten? Een theorie die in de negentiende eeuw ingang vond. De beste manier om deze theorie te weerleggen is door aan te tonen wie de werkelijke bouwers van de grote piramide waren en de tijd te bepalen wanneer de grote piramide gebouwd werd. Volgens de oudheidhistoricus Herodotos was de bouwer farao Cheops en behoorden de twee overige piramiden op het Gizeh-plateau aan de farao ’s Chefren en Mykerinos. Deze namen werden door Herodotos in de Griekse taal overgeleverd. Deze namen vinden we nochtans niet terug in de farao-dynastielijst van de Egyptische oudheidhistoricus Manetho die eveneens in de Griekse taal zijn geschiedenis van het oude Egypte doorgaf. Daarenboven is het originele manuscript van Manetho verloren gegaan bij de laatste brand van de beroemde bibliotheek van Alexandrië in 642 AD toen de Arabieren Egypte overrompelden. Belangrijke gedeelten van het werk van Manetho werden echter gekopieerd door de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus uit de eerste eeuw van de westerse jaartelling en later door de christelijke chronologen Eusebius en Africanus.

     

     

    Doorsnede van de grote piramide van Cheops. Het vierkante grondoppervlak bedraagt ongeveer 220 meter per zijde. Met een hoek van 52° verheft de piramide zich tot een (oorspronkelijke) hoogte van 147 meter. De ingang ligt in het noorden, tegenover de poolster. Vanuit de koninginkamer werd er in het jaar 2002 onderzoek in de zogenaamde luchtschachten gedaan. Doorheen een eerder ontdekt deurtje in de zuidelijke luchtschacht werd met een steenboor een andere deur blootgelegd. Wat zich hier achter bevindt blijft een vraagteken.

     

    Dat de bouwers geen Israëlieten waren kan eenvoudig vanuit de bewaarde bronnen aangetoond worden. De Bijbel zwijgt over het bouwen van piramiden wanneer er bericht wordt over de voorraadsteden die de Israëlieten in slavernij verplicht werden te bouwen (Exodus 1:11). Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1468792800&stopdatum=1469397600

    Het bouwmateriaal bestond hier overigens uit tichelstenen (Exodus 5:7) en niet uit uitgehouwen stenen waar de piramiden op het Gizeh-plateau mee gebouwd zijn. Dat laatste was een observatie die de geleerde William Whiston (1667/1752) al maakte in de voetnoot van zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus van het Grieks naar het Engels in de achttiende eeuw:

    Joodse Oudheden Boek II, hoofdstuk 9,

    1. NOW it happened that the Egyptians grew delicate and lazy, as to pains-taking, and gave themselves up to other pleasures, and in particular to the love of gain. They also became very ill-affected towards the Hebrews, as touched with envy at their prosperity; for when they saw how the nation of the Israelites flourished, and were become eminent already in plenty of wealth, which they had acquired by their virtue and natural love of labor, they thought their increase was to their own detriment. And having, in length of time, forgotten the benefits they had received from Joseph, particularly the crown being now come into another family, they became very abusive to the Israelites, and contrived many ways of afflicting them; for they enjoined them to cut a great number of channels for the river, and to build walls for their cities and ramparts, that they might restrain the river, and hinder its waters from stagnating, upon its running over its own banks: they set them also to build pyramids, (17) and by all this wore them out; and forced them to learn all sorts of mechanical arts, and to accustom themselves to hard labor. And four hundred years did they spend under these afflictions; for they strove one against the other which should get the mastery, the Egyptians desiring to destroy the Israelites by these labors, and the Israelites desiring to hold out to the end under them.

     

    (voetnoot 17) Of this building of the pyramids of Egypt by the Israelites, see Perizonius Orig. Aegyptiac, ch. 21. It is not impossible they might build one or more of the small ones; but the larger ones seem much later. Only, if they be all built of stone, this does not so well agree with the Israelites' labors, which are said to have been in brick, and not in stone, as Mr. Sandys observes in his Travels. p. 127, 128.

     

    De conclusie is dat indien er al gebouwen in piramidevorm door de Israëlieten opgetrokken werden deze van tichelstenen waren. Van de twaalfde Egyptische dynastie zijn er bijvoorbeeld door archeologen bouwwerken blootgelegd die in tichelsteen opgetrokken waren.

     

    De door de oudheidhistoricus Herodotos opgegeven Cheops als de bouwer van de grote piramide wordt door de orthodoxe Egyptologie geïdentificeerd met farao Khoefoe van de vierde dynastie van Manetho. Een farao die als een gevolg van het veronderstelde gebruik van een dubbele Sothis-kalender in het oude Egypte door de conventionele egyptologie in het derde millennium voor Christus gedateerd werd. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 77-88, meen ik aangetoond te hebben dat farao Khoefoe onmogelijk de bouwer van de grote piramide geweest kon zijn. Verder heb ik aangetoond dat de farao ’s Cheops, Chefren en Mykerinos in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoren. De piramiden op het Gizeh-plateau werden namelijk in de achtste eeuw v. Chr. gebouwd. De historicus Herodotos plaatst Cheops, Chefren en Mykerinos op de tijdsbalk net voor zijn farao ’s met de Griekse namen: Asychis en Anysis. Deze laatste farao was volgens Herodotos een tijdgenoot van de bekende Sanherib koning van Assyrië uit de achtste eeuw v. Chr.

    Dat de grote piramide jong is blijkt ook uit de vondst van ijzer in de constructie van de piramide. De conclusie zou moeten zijn dat de grote piramide in het ijzertijdperk gebouwd werd. Een conclusie die de orthodoxe egyptologie niet maakt. Het is nochtans de eerste vrouwelijke Egyptoloog Margaret Murray die in 1949 waarheidsgetrouw melding maakte van het vinden van ijzer in de constructie van de piramide.

    “The use of iron in Egypt is peculiarly interesting for it is found there sporadically at various times long before it came into general use. The iron beads of the Gerzean period are the earliest worked iron known; a piece of sheet iron was found between the stones of the Great Pyramid and contemporary with that structure…”

    by Egyptologist Margaret A. Murray, THE SPLENDOUR THAT WAS EGYPT, 1949, Chapter V, Art and Science.

     

    In de grote piramide ontbreekt elke verwijzing naar de architect of koning-bouwer. Alle binnenmuren zijn blank. De enige verwijzing naar farao Khoefoe van de vierde dynastie werd aangetroffen (aangebracht) in de drukverminderingskamer boven de koningskamer. Zij werd aan het licht gebracht door Howard Vyse die zich in 1837 op brute wijze naar deze vertrekken een weg baande. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze inscripties in rode inkt door Vyse zelf aangebracht. De zogenaamde ontdekking gebeurde op het eind van een kostbaar archeologisch seizoen en de ontdekking van de bouwer van de grote piramide kwam zodoende op tijd om de gemaakte kosten te rechtvaardigen. Vyse zal zich vermoedelijk hebben laten (mis)leiden door de aanwezigheid van dodentempels in de nabijheid die tot het zogenaamde Oude Rijk behoorden.

     

    De grote piramide is tegenwoordig een hoop stenen waar zogenaamde kenners een volmaakte driehoek over projecteren. De grote piramide is dermate afgebrokkeld dat zelfs exacte metingen moeilijk zijn. Vele mooie plaatjes vandaag zijn dan ook bedrieglijk en niet naar waarheid getekend. De afmetingen van de grote piramide door onderzoekers uit christelijke hoek zoals Charles Piazzi Smith (1819-1900) in de negentiende eeuw gepubliceerd werden later door de Egyptoloog Flinders Petrie (1853/1942) fout bevonden en gecorrigeerd.

     

    Met de aangetoonde plaatsing van de bouw van de grote piramide in de achtste eeuw v. Chr. worden vier vanuit een bepaalde hoek van de christenheid veronderstelde bouwers uitgesloten: namelijk Adam, Henoch, Noach en/of Job.

     

    De bouwers van de piramiden op het Gizeh-plateau met de Griekse namen Cheops, Chefren en Mykerinos zijn volgens mijn reconstructie van het geschiedenis van de oudheid de farao ’s Achnaton, Smenkhkare en Toetanchat(m)on.

     

     

    Hierna een kort citaat uit mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 345-353 dat deze farao ’s gereviseerd in de achtste eeuw v. Chr. plaatst:

    “De beschrijving door Herodotos van de koningen Cheops, Chefren en Mykerinos past nochtans in het historische plaatje dat we kennen van de farao ‘s Achnaton, Smenkhkare en Toetanchamon. Herodotos (Boek 2:124) schrijft dat Cheops na Rampsinitos koning werd. Rampsinitos heb ik in mijn studie geïdentificeerd met de Zonnekoning Amonhotep III van de achttiende dynastie, de vader van de Achnaton. Rampsinitos wordt door Herodotos (Boek 2:121) beschreven als een wijs koning die Egypte tot grootheid bracht. Een grootheid, niet als gevolg van veroveringsoorlogen maar als een gevolg van handel. Daarna beschrijft Herodotos hoe de opvolger van Rampsinitos: Cheops, dit alles te niet deed. Daarenboven liet Cheops alle tempels sluiten en preste de Egyptenaren tot zware arbeid voor de bouw van zijn piramide. Een arbeid die twintig jaar in beslag zou nemen. Herodotos (Boek 2:127) geeft farao Cheops een regeerperiode van vijftig jaar waarna zijn broer Chefren de scepter zou overnemen en gedurende zesenvijftig jaar regeren. Ook de opvolger van Cheops zou een piramide laten bouwen. En na farao Chefren werd Mykerinos koning, die een zoon van Cheops was:

    Herodotos 2: 129. After him, they said, Mykerinos became king over Egypt, who was the son of Cheops; and to him his father's deeds were displeasing, and he both opened the temples and gave liberty to the people, who were ground down to the last extremity of evil, to return to their own business and to their sacrifices;: also he gave decisions of their causes juster than those of all the other kings besides. In regard to this then they commend this king more than all the other kings who had arisen in Egypt before him; for he not only gave good decisions, but also when a man complained of the decision, he gave him recompense from his own goods and thus satisfied his desire.

     

    Herodotos’ Mykerinos zou de tempels, na de lange regeerperiode van zijn vader en oom, opnieuw laten openen. Deze beschrijving van de historicus Herodotos past volkomen in het historische plaatje dat we kennen in de geschiedenis Toetanchaton, de zoon van Achnaton, die bij het aan de macht komen, de tempels inderdaad opnieuw liet openen en de eredienst aan de god Amon toeliet. Farao Toetanchaton liet zelfs zijn naam veranderen van Toetanch-‘aton’ naar Toetanch-‘amon’. De regeerperiode van Toetanchamon was kort, maar ook hij, schrijft Herodotos (boek 2:134) liet een piramide bouwen. Het is de derde piramide op het Gizeh-plateau die met dit hoofdstuk aandacht krijgt. De drie piramiden horen op de tijdsbalk thuis in de achtste eeuw v. Chr. en zijn inmiddels dus al ruim plus tweeduizendzevenhonderd jaar oud. Het eerste onderzoek door westerlingen van de piramide van Mykerinos/ Toetanchamon gaat terug tot de eerste helft van de negentiende eeuw. In 1837 ging een expeditie onder leiding van kolonel R. W. Howard Vyse op het Gizeh-plateau aan het werk. De piramide van Mykerinos was toen al aan een zijde zwaar beschadigd als gevolg van de poging van de Arabische heerser over Egypte in 1196 AD, de zoon van Saladin: Malek Abd al-Aziz Othman ben Jusuf, om de vermoede schatten diep in de piramide te vinden. Het resultaat was een aanbrengen van een grote uitholling, die heden boven de tegenwoordige toegangsweg tot de piramide, nog zichtbaar is. De onderzoeker kolonel Vyse maakte de opening van Malek Abd al-Aziz Othman ben Jusuf, nog groter door het gebruik van ditmaal buskruit, ter vrijmaking van een weg naar de grafkamer. Ook de muren aan de binnenzijde van de piramide van Mykerinos bleken volledig blank te zijn, net zoals de grote piramide van Cheops waar op de binnenmuren ook geen enkele afbeelding noch tekst te vinden was. Ik neem aan dat Vyse dezelfde pot rode verf gebruikte als in de grote piramide, waar hij naar alle waarschijnlijkheid de naam Khoefoe in de bovenste drukkingskamer op de muur aanbracht. Ook in de piramide van Mykerinos werd de naam van Menkaura in rode verf op de voor de rest blanke muren, aangebracht. Voor de gevestigde Egyptologie van de tweede helft van de twintigste eeuw was er geen twijfel meer. De piramide van Herodotos’ Mykerinos behoorde toe aan Menkaura van de vierde dynastie van Manetho. En toch blijven er meer vraagtekens dan antwoorden over. Een mummie of stoffelijke resten werden in de piramide van Mykerinos namelijk niet gevonden. De muren aan de binnenkant blijven blank en geven geen antwoord naar de vraag wie de architect, de godheid, noch de koning was, voor wie de tombe bereid werd. Toen de onderzoeker kolonel Vyse tot de grafkamer kon doorbreken bleek daar een sarcofaag te staan met de restanten van een doodskist, maar geen stoffelijke resten van een farao.

     

     

    De hier getoonde afbeelding is een ets van kolonel Vyse gemaakt van de door hem aangetroffen basalten sarcofaag. Deze afbeelding is de enige illustratie vandaag voorhanden van de sarcofaag. De sarcofaag in kwestie werd namelijk in 1838 naar Engeland, naar het British Museum verscheept, maar het schip dat de sarcofaag vervoerde leed in de buurt van Livorno (Italië) schipbreuk en ging verloren. De doodskist werd op een ander schip verladen en vond wel haar plek in het British Museum. Volgens het deskundige commentaar van het British Museum behoort de kist (of wat er van rest) echter tot de periode van de zesentwintigste dynastie. Een dynastie die op de tijdsbalk thuishoort in de zevende en zesde eeuw v. Chr. Voor de orthodoxie is het een raadsel hoe een kist uit de zesde eeuw v. Chr. in een grafkamer van het door hen gedateerde derde millennium v. Chr. kon terecht komen. Men gaat er van uit dat er ten tijde van de zesentwintigste dynastie een poging tot restauratie van het graf is uitgevoerd. Deze veronderstelling blijft echter gissen en levert vraagteken op vraagteken. Want het gaat niet alleen om de gevonden doodskist, ook de afgebeelde basalten sarcofaag op de ets van Vyse, wordt door specialisten ook niet ten tijde van de Egyptische vierde dynastie gedateerd maar eveneens in de zesde eeuw v. Chr., ten tijde van de Saïtische periode. Met deze twee gegevens voorhanden: de sarcofaag en de kist, kunnen we redelijk goed besluiten dat de piramide van Mykerinos niet in ongeveer 2500 v. Chr. gebouwd werd maar eerder rond 700/600 v. Chr.

    Einde citaat.

     

    Tot slot: wat de bewering van sommige zogenaamde kenners betreft dat de grote piramide een evangelie in steen zou bevatten maak ik mij de bedenking dat volgens de Bijbel het Woord van God in geschreven vorm is doorgegeven. Het derde millennium voor Christus heeft een massa aan geschreven materiaal in de vorm van kleitabletten in het Midden-Oosten opgeleverd. Handelstransacties, overeenkomsten aller aard, poëzie enzoverder werden door de betrokken  partijen opgeschreven. Er was als een gevolg geen nood aan het doorgeven van een zogenaamde mondelinge overlevering wat de Bijbel betreft.

    Toen Mozes, de auteur van de eerste vijf Bijbelboeken: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, aan zijn werk begon heeft hij hoogstwaarschijnlijk wat het Bijbelboek Genesis betreft gebruik gemaakt van een voorhanden zijnde bibliotheek van kleitabletten die de aartsvaders van vader op zoon doorgegeven hadden. Dat was de conclusie van de onderzoeker P. J. Wiseman (1888–1948), New discoveries in Babylonia about Genesis, 1936. Zie de volgende link: http://www.goedbericht.nl/plaatjes/2008/wiseman/content.html

     

    Ik hoop dat ik met dit artikel heb bijgedragen tot het belang van het bewaren van nuchterheid wanneer men geconfronteerd wordt met wilde theorieën betreffende de grote piramide op het Gizeh-plateau in Egypte.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    07-06-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het zesde en het zevende historische jubeljaar

    Met onze aflevering van 16.05.2017 sloten we het artikel af bij het vijfde jubeljaar van 1199/1198 v. Chr. Een jubeljaar dat tijdens het richter-schap van Thola viel.

     

     

    Thola richtte Israël na de dood van de usurpator Abimelech een zoon van Gideon voor een periode van drieëntwintig jaar. Tijdens zijn richter-schap was Israël behouden en hielden zij zich aan de wet. Het was tijdens het richter-schap van Thola dat het vijfde Jubeljaar sinds de inname van Kanaän door de Israëlieten plaatsvond. Een jubeljaar dat vermoedelijk door de Israëlieten toen in acht werd genomen. We schrijven vermoedelijk omdat er geen verwijzing in de Bijbel naar te vinden is. Wel weten we dat van de honderdtwintig historische sabbatjaren tussen de inname van Kanaän in 1443 v. Chr. en de eerste wegvoering in Babylonische ballingschap in 605 v. Chr. de Israëlieten vijftig maal het sabbatjaargebod gehouden hebben. Zeventig maal hebben zij verzaakt tijdens het zevende jaar van de cyclus het land zijn rust te geven en bij de zeventigste maal verzaken volgde als oordeel de Babylonische Ballingschap van zeventig jaar.

     

     

    Richteren 10:1 Na Abimelech nu stond op, om Israël te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraïm. 2 En hij richtte Israël drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven te Samir. 3 En na hem stond op Jaïr, de Gileadiet; en hij richtte Israël twee en twintig jaren. 4 En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelveulens, en die hadden dertig steden, die zij noemden Havvoth-jair, tot op dezen dag, dewelke in het land van Gilead zijn. 5 En Jaïr stierf, en werd begraven te Kamon. 6 Toen voeren de kinderen Israëls voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en dienden de Baäls, en Astharoth, en de goden van Syrië, en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen Ammons, mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet. 7 Zo ontstak de toorn des HEEREN tegen Israël; en Hij verkocht hen in de hand der Filistijnen, en in de hand der kinderen Ammons. 8 En zij onderdrukten en vertraden de kinderen Israëls in datzelve jaar; achttien jaren, onderdrukten zij al de kinderen Israëls, die aan gene zijde van de Jordaan waren, in het land der Amorieten, dat in Gilead is. (Statenvertaling)

     

     

    De verdrukking van Israël door de Filistijnen en Ammon begon bij de dood van de richter Jaïr in het voorjaar van 1161 v. Chr.

    Op onze tijdsbalk merken we ook het begin van de veertigjarige bediening van de priester en richter Eli in 1163 v. Chr. Dat Eli in dat jaar op de tijdsbalk zijn bediening aanving is het gevolg van de verankering van zijn dood in 1123 v. Chr. In het jaar van zijn dood kwam de eerder door de Filistijnen buitgemaakte ark van het verbond terug naar het gebied van de Israëlieten gevolgd door de onfortuinlijke dood van Eli. Twintig jaar zou de ark van het verbond daarna in Kirjath-jearim opgesteld worden tot in het jaar 1103 v. Chr. tijdens het richter-schap van Samuël. Zo dadelijk volgen hierover meer chronologische details.

     

     

    Het zesde jubeljaar van oktober 1150/september 1149 v. Chr. viel tijdens het richter-schap van Eli met de aanhoudende gelijktijdige verdrukking van de Filistijnen en Ammonieten. We kunnen aannemen dat de wet van het Jubeljaar volgens Leviticus hoofdstuk 25 door de Israëlieten toen niet in acht werd genomen. De veertigjarige richterperiode van de priester Eli kenmerkte zich door afval van de dienst aan de HEERE God. Over het huis van de richter Eli werd zelfs door de HEERE God oordeel aangekondigd (1 Samuël 3:11-21). De twee zonen van Eli: Hofni en Pinehas waren beide nietsnutten die alleen met zichzelf bezig waren en een oordeel over hen en het huis van hun vader brachten. Aan Eli werd specifiek verweten dat hij zijn zonen zelfs niet berispt had.

    1 Samuël 3:13 Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik zijn huis rechten zal tot in eeuwigheid, om der ongerechtigheids wil, die hij geweten heeft; want als zijn zonen zich hebben vervloekt gemaakt, zo heeft hij hen niet eens zuur aangezien. 14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: Zo de ongerechtigheid van het huis van Eli tot in eeuwigheid zal verzoend worden door slachtoffer of door spijsoffer! (Statenvertaling)

     

    Het is tijdens deze periode ook dat de bekende geschiedenis van Hanna de moeder van Samuël zich afspeelde. Hanna was aanvankelijk onvruchtbaar maar dat veranderde na haar gebed tot de HEERE God in het heiligdom te Silo. Het bezoek van Hanna aan het heiligdom te Silo plaatsen we op de tijdsbalk met Pesach van het jaar 1163 v. Chr. het jaar ook dat Eli zijn bediening begon.

    1 Samuël 1:17 Toen antwoordde Eli en zeide: Ga heen in vrede, en de God Israëls zal uw bede geven, die gij van Hem gebeden hebt. 18 En zij zeide: Laat uw dienstmaagd genade vinden in uw ogen! Alzo ging die vrouw haars weegs; en zij at, en haar aangezicht was haar zodanig niet meer. 19 En zij stonden des morgens vroeg op, en zij aanbaden voor het aangezicht des HEEREN, en zij keerden weder, en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende zijn huisvrouw Hanna, en de HEERE gedacht aan haar. 20 En het geschiedde, na verloop van dagen, dat Hanna bevrucht werd, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Samuël: Want, zeide zij, ik heb hem van den HEERE gebeden. 21 En die man, Elkana toog op met zijn ganse huis, om den HEERE te offeren het jaarlijkse offer, en zijn gelofte. 22 Doch Hanna toog niet op; maar zij zeide tot haar man: Als de jongen gespeend is, dan zal ik hem brengen, dat hij voor het aangezicht des HEEREN verschijne, en blijve daar tot in eeuwigheid.

     

     

    Na zijn geboorte werd Samuël gedurende vierentwintig maanden door zijn moeder verzorgd waarna zij na het spenen van Samuël hem naar de priester en richter Eli bracht in wiens dienst hij zou staan. Op dit blog hou ik mij haast uitsluitend met chronologie bezig maar het dankgebed van Hanna wil ik mijn lezers niet onthouden:

    1 Samuël 2:1 Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart springt van vreugde op in den HEERE; mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden; want ik verheug mij in Uw heil. 2 Er is niemand heilig, gelijk de HEERE; want er is niemand dan Gij, en er is geen rotssteen, gelijk onze God! 3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan. 4 De boog der sterken is gebroken; en die struikelden, zijn met sterkte omgord. 5 Die verzadigd waren, hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren, zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden. 6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. 7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij. 8 Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. 9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren; maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht. 10 Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd worden; Hij zal in den hemel over hen donderen; de HEERE zal de einden der aarde richten, en zal Zijn Koning sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen. (Statenvertaling

     

    Dit is het indrukwekkende dankgebed van een vrouw die al haar vertrouwen op de HEERE God van Israël stelde en verhoord werd. Dit was geen publiekelijk gebed noch een gebed met omhaal van woorden, maar een gebed in stilte uitgesproken naar de geest zoals de Heer Jezus Christus het later in Zijn berg-rede zou verkondigen (Matteüs 6:1-8)

     

     

    Het jaartal 1143 v. Chr. met het begin van het richter-schap van Jefta is een ijkpunt op de tijdsbalk. In april 1143 v. Chr. was het exact driehonderd jaar geleden dat de Israëlieten onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnentrokken. Het was naar deze tijdsschijf van driehonderd jaar dat de richter Jefta in zijn gesprek met de koning van Ammon (Richteren 11:15-25) verwees. De tijdsschijf van driehonderd jaar die Jefta aanhaalde is geen afgerond getal maar een historisch verifieerbare tijdsschijf die op de tijdsbalk zijn plaats vind. Het jaar 1143 v. Chr. is een ijkpunt op de tijdsbalk waar we de meeste richters voor en na het optreden van Jefta mee rangschikken binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. De chronologische rangschikking van de richters heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-153 behandelt.

     

    Richteren 12:7 Jeftha nu richtte Israël zes jaren; en Jeftha, de Gileadiet, stierf, en werd begraven in de steden van Gilead.

    8 En na hem richtte Israël Ebzan, van Bethlehem. 9 En hij had dertig zonen; en hij zond dertig dochteren naar buiten, en bracht dertig dochteren van buiten in voor zijn zonen; en hij richtte Israël zeven jaren. 10 Toen stierf Ebzan, en werd begraven te Bethlehem. 11 En na hem richtte Israël Elon, de Zebuloniet, en hij richtte Israël tien jaren. 12 En Elon, de Zebuloniet, stierf, en werd begraven te Ajalon, in het land van Zebulon. (Statenvertaling)

     

    In 1143 v. Chr. plaatsen we ook het begin van het richter-schap van de bekende Simson die Israël gedurende twintig jaar zou bijstaan (Richteren 16:31).

     

     

    Richteren 12:13 En na hem (Elon) richtte Israël Abdon, een zoon van Hillel, de Pirhathoniet. 14 En hij had veertig zonen, en dertig zoons zonen, rijdende op zeventig ezelveulens; en hij richtte Israël acht jaren. 15 Toen stierf Abdon, een zoon van Hillel, de Pirhathoniet; en hij werd begraven te Pirhathon, in het land van Efraïm, op den berg van den Amalekiet. (Statenvertaling)

     

    Op onze tijdsbalk merken we in 1123 v. Chr. het einde van de veertigjarige bediening van Eli als priester en richter. Dat het richter-schap van Eli over een periode van veertig jaar gaat leren we uit het Bijbelboek 1 Samuël 4:15-18. Eli stierf op een leeftijd van achtennegentig jaar nadat hij Israël veertig jaar gericht had. Hij was achtenvijftig jaar oud toen zijn priester- en richter-schap begon. Met wat er over hem in het Bijbelboek 1 Samuël geschreven staat begrijp ik dat Eli tijdens deze lange periode meer priester dan richter was.

    In het voorjaar van 1123 v. Chr. kende de priester Eli zijn smartelijk levenseinde toen hem bericht werd dat de Filistijnen de ark van het verbond op de Israëlieten buit hadden gemaakt.

    1 Samuël 4:17 Toen antwoordde hij, die de boodschap bracht, en zeide: Israël is gevloden voor het aangezicht der Filistijnen, en er is ook een grote nederlaag onder het volk geschied; daarenboven zijn uw twee zonen, Hofni en Pinehas, gestorven, en de ark Gods is genomen. 18 En het geschiedde, als hij van de ark Gods vermeldde, zo viel hij achterwaarts van den stoel af, aan de zijde der poort, en brak den nek, en stierf; want de man was oud en zwaar; en hij richtte Israël veertig jaren. (Statenvertaling)

     

    Zeven maanden lang zou de ark van het verbond in Filistijnse handen blijven waarna zij door hen terug naar het gebied van de Israëlieten gezonden werd (1 Samuël 6:1-2).

    1 Samuël 7:1 Toen kwamen de mannen van Kirjath-jearim, en haalden de ark des HEEREN op, en zij brachten ze in het huis van Abinadab, op den heuvel; en zij heiligden zijn zoon Eleazar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde. 2 En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark des Heeren te Kirjath-jearim bleef, en de dagen werden twintig jaren; en het ganse huis van Israël klaagde den HEERE achterna. 3 Toen sprak Samuël tot het ganse huis van Israël, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken.

     

     

    Te Kirjath-Jearim zou de ark van het verbond in het huis van Abinadab op een heuvel gedurende twintig jaar een plaats vinden. Het heiligdom te Silo waar Eli zijn bediening had werd door de HEERE God opgegeven (Psalm 78:60). De tijdschijf van twintig jaar zit op de tijdsbalk verankerd van het voorjaar van 1123 v. Chr. tot het najaar van 1103 v. Chr.

    In het twintigste jaar dat de ark een plaats in Kirjath-jearim gevonden had leert het Bijbelboek 1 Samuël 7:4-17 dat de Israëlieten te Mizpa bij Samuël vergaderden en dat de slag bij Eben-haezer plaatsvond. In oktober van het jaar 1103 v. Chr. werd het juk van de veertigjarige verdrukking door de Filistijnen afgeschud (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 169-175). De veertigjarige verdrukking van de Filistijnen hebben we gezien begon in 1143 v. Chr.

    De slag bij Eben-haezer met de Israëlitische zege over de Filistijnen is een ijkpunt op de tijdsbalk waarmee we ook het stervensjaar van Eli kunnen berekenen. Twintig jaar eerder was het terugzenden van de ark van het verbond door de Filistijnen namelijk indirect de oorzaak van het overlijden van Eli.

     

    Op onze tijdsbalk vermeld ik Samuël als enig overblijvende Richter na de dood van Abdon in 1112 v. Chr. Hij zou de laatste richter over de twaalf stammen van Israël zijn waarna het volk in afwijzing van de HEERE God naar een koning verlangde.

    Mijn reconstructie van de chronologische gegevens die we over Samuël ter beschikking hebben, maakt dat het vanaf het jaar van het overlijden van de richter Abdon in 1112 v. Chr. het vijftig jaar terug in de tijd zijn, tot het opdragen van Samuël in het heiligdom te Silo. Vijftig jaar was volgens de Wet de maximum leeftijd voor de bijzondere dienst van een Levitische priester (Numeri 8:25). De geboorte van Samuël plaatsen we in het najaar van 1163 v. Chr. na een zwangerschap van slechts zes maanden en enkele dagen voor Hanna, volgens de Joodse overlevering (Legends of the Jews, Volume IV, chapter III). De bediening van Samuël had al een aanvang genomen op zeer jonge leeftijd. Volgens de Joodse overlevering was hij twee jaar oud wanneer zijn moeder hem naar de priester Eli bracht. De Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus schrijft (Joodse Oudheden, Boek V. 10,4) dat Samuël twaalf jaar oud was toen hij in de dienst van Eli te Silo voor de eerste maal door de HEERE God geroepen werd (1 Samuël 3:1-21).

    1 Samuël 3:1 De jonge Samuël was in de dienst des HEREN onder toezicht van Eli. Nu was in die dagen het woord des HEREN schaars; gezichten waren niet talrijk. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het twaalfde levensjaar van de jonge Samuël viel niet toevallig in het zesde jaar 1151/1150 v. Chr. van de sabbatjaarcyclus, het jaar van de dubbele zegening over het land dat ook een geestelijke betekenis had. Onder het richter-schap van Eli was het geestelijk gezien stil geweest. Onder Samuël ’s richter-schap zou dit veranderen.

     

     

    Het zevende jubeljaar van oktober 1101 tot september 1100 v. Chr. viel twee jaar na de overwinning op de Filistijnen tijdens het richter-schap van Samuël. We kunnen aannemen dat het zesde jaar van de zevende sabbatjaarcyclus zijn dubbele zegening over het land gaf want op het woord van Samuël hadden de Israëlieten hun afgoden uit hun midden weggedaan en dienden alleen de HEERE God.

    1 Samuël 7:3 Toen sprak Samuël tot het ganse huis van Israël, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken. 4 De kinderen Israëls nu deden de Baäls en de Astharoths weg, en zij dienden den HEERE alleen. 5 Verder zeide Samuël: Vergadert het ganse Israël naar Mizpa, en ik zal den HEERE voor u bidden. 6 En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte Samuël de kinderen Israëls te Mizpa. (Statenvertaling)

     

    Het Bijbelboek 1 Samuël verwijst niet impliciet naar het in acht nemen van het Jubeljaargebod door de Israëlieten ten tijde van Samuël maar we kunnen aannemen volgens vers vier van het hiervoor vermelde Bijbelcitaat dat het dienen van de HEERE ook het houden van de sabbatjaren en het jubeljaar inhield.

     

    De periode van de richteren die we in dit artikel behandelden van de richter Thola af tot op richter Samuël past chronologisch binnen het kader van de sabbat- en jubeljaren volgens de telling William Whiston. Er waren dertig jubeljaren van het optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4 wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep terug de tijd in tot het eerste jubeljaar van 1395/1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde ook Saul voor een periode van veertig jaar van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. In 1087 v. Chr. zalfde de laatste richter Samuël, Saul tot koning. Binnen dit tijdskader dienen de chronologische gegevens van de Bijbelboeken Richteren en 1 Samuël op de tijdsbalk aangebracht te worden. Hierbij hebben we gezien overlapten sommige richters elkaar en vielen verdrukkingen van de buurvolken zoals bijvoorbeeld die van de Ammonieten en de Filistijnen binnen hetzelfde tijdsbestek.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    30-05-2017 om 07:41 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De datering van de Grote Vloed in het jaar 2340 v. Chr.

    Ik heb recent het boek van de Amerikaanse wetenschapper Donald Wesley Patten: The Biblical Flood and the Ice Epoch, gelezen. Het boek dat in 1966 voor de eerste maal gepubliceerd werd en meerdere herdrukken kende blijft een aanrader. Voor diegene die meende dat de Bijbelse Grote Vloed alleen maar een periode van veel regen over een bepaald gebied op aarde betekende krijgt met het boek een beter begrip van de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die planeet aarde in het derde millennium voor Christus getroffen heeft.

     

     

    Zoals de cover van het boek al laat zien verbindt Patten de IJstijd met de Zondvloed en verklaart hij het ontstaan van de ijskappen op de Noord- en Zuidpool door ijs dat uit ‘outer space’ met catastrofale gevolgen op planeet aarde gedeponeerd werd. Ik had het boek al langer in bezit nadat ik het jaren geleden samen met dat andere boeiende boek van Patten: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, verkreeg. Dit laatste boek kreeg op mijn blog al heel wat aandacht. De opdracht is om de historische cyclus van meganatuurcatastrofes op de tijdsbalk chronologisch aan te brengen. De wetenschapper Donald Wesley Patten en zijn medewerkers Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer hanteerden namelijk ter berekening van hun cyclus de jaartallen van de Bijbelse koningen volgens de fabricatie van de chronoloog Edwin R. Thiele die in de twintigste eeuw de Bijbelse koningslijsten met die van de Assyrische koningen verbond. Thiele verkorte hierbij de regeerperiode van de koningen van Israël en Juda met zo maar even een afwijking van acht tot veertig jaar ter inpassing in het Assyrische koningslijstkeurslijf. Zie het artikel op dit blog van 06.02.2017: De Assyriologie, Thiele en het noodlottige jaartal: 930 v. Chr. link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1486335600&stopdatum=1486940400

    Een exact jaartal voor de Grote Vloed of Zondvloed geeft Patten niet maar werkt met circa ‘s.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de Grote Vloed gedateerd van oktober/november Anno Mundi 1656 tot oktober/november van AM 1657 of 2341/2340 v. Chr. volgens de westerse jaartelling. Dat de meganatuurcatastrofe dat de zondvloed was, een volledig jaar duurde leert het Bijbelboek Genesis:

    Genesis 7:10 Na zeven dagen kwamen de wateren van de vloed over de aarde. 11 In Noach ‘s zeshonderdste levensjaar, in de tweede maand (oktober/november), op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden de sluizen des hemels geopend. 12 En de slagregen was veertig dagen en veertig nachten over de aarde.

    Genesis 8:13 In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand (september/oktober), op de eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem droogde op. 14 In de tweede maand (oktober/november), op de zevenentwintigste dag der maand, was de aarde droog.

     

    De beschrijving in Genesis 7:11 dat alle kolken der grote waterdiepten openbraken verklaart Patten vanuit kosmische krachten veroorzaakt wanneer planeet aarde in haar baan om de zon door andere hemellichamen verstoord werd. Patten verklaart verder de continentale drift op aarde en de vorming wereldwijd van bergketens als een gevolg van de zondvloedramp. Zie het commentaar op de cover van het boek hierna:

    The author contends that, through the agency of astral principles, the Earth became engaged, or engulfed, in simultaneous gravitational upheavals and magnetic conflicts. There came with suddenness to our fragile, spiraling sphere, The Biblical Flood and The Ice Epoch. Readers of this unique book will find a challenging and refreshing view of ancient catastrophism and its conclusion, Divine Creation, a subject of importance in this age of increasing intellectual rootlessness.

    It is over and against the prevailing monopoly of uniformitarian thought (which proposes that oceans of time are necessary for anything and everything, both geologically and biologically) that Mr. Patten proposes his view of historical celestial crises, global catastrophes. Such catastrophes may explain many features about several planets. Such catastrophes, relative to the Earth-Moon system, explain the raising up of mountain ranges, sweeping across the face of the Earth in arcuate alignment, similar to the mountain patterns of the Moon.

    This was achieved suddenly, and by tidal upheavals within the oceans (of centrifugally rotating lava) within the Earth's crust. Simultaneously, tidal upheavals engulfing the oceans raised tides of subcontinental dimensions on the Earth's crust, thus the historically recorded Deluge, or Flood.

    (The Biblical Flood and the Ice Epoch by Donald Wesley Patten, 1966)

     

    Bijzonder fascinerend vond ik Patten ‘s theorie in hoofdstuk IX, 4, dat planeet aarde ook al voor de zes-dagenschepping door meganatuurcatastrofes van kosmische aard getroffen werd en hij geeft een wetenschappelijke verklaring voor het Bijbelgedeelte van Genesis 1:1-2: In den beginne schiep God den hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; …

    Hierna een citaat uit het boek:

    The Earth then became a dark, hydrocarboniferous dump at the time of the earlier catastrophe or catastrophes. Part of the surface tar (bitumen) from that period may have been utilized by Noah and his sons for the pitching of the Ark (Genesis 14). Bitumen was also gathered several centuries after the Flood in the oil-rich Mesopatamian Valley. It was used at that later time to pitch the Tower of Babel so that it, too, like the Ark, would be impervious to water if another Flood might recur (Genesis 11:3). Similarly, bitumen was reported in the slime pits of Sodom and Gomorrah (Genesis 14:10) at a time which may have just preceded a rifting of the Earth's crust in that region. Thus, it is posited, some 10,000 or 20,000 years ago, our planet may well have been the scene of a dark, celestial, carboniferous dump. This might help explain why horizontal seams of coal, like subterranean pools of petroleum, contain virtually no Carbon-14 (along with limestones). Perhaps this is how our antediluvian canopy originated, with its abundances of water vapor and carbon dioxide, merely oxygenated hydrogen and carbon. Our planet may have become literally a dark dump or void, a contention suggested in Genesis 1:2.

    The Earth became without form and an empty waste (or void), and darkness was upon the face of the very great deep. (King James)

     

    Hoe ik de datering van de zondvloed in het jaar 2341/2340 v. Chr. bekomen heb is vrij eenvoudig uit te leggen. De chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN is opgebouwd binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens de telling van William Whiston als fundament. Er waren dertig jubeljaren vanaf het optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4, wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het eerste jubeljaar terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 1087 en 586 v. Chr. op de tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.

    Vanaf Pesach in het voorjaar van 1483 v. Chr. met de Exodus en negenenveertig dagen later Sjavoeot en het geven van de Tien Woorden aan Mozes zijn het vierhonderddertig jaar terug tot de roeping van Abram/Abraham (Galaten 3:17) in 1913 v. Chr. Het was in het stervensjaar van Thera dat Abram uit Haran naar Kanaän vertrok (Genesis 11:32 en 12:1-4). Vanaf Thera de vader van Abram/Abraham hanteren we de jaartallen van de geslachtslijn van Sem de zoon van Noach (Genesis 11:10-22) tot op Thera. Het resultaat is 2340 v. Chr. voor het einde van de Grote Vloed. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 13-21, wijs ik ook op de hogere jaartallen die de Griekse Septuagintvertaling hanteert ter berekening van het jaar van de zondvloed en leg uit waarom ik de Masoretische tekst van onze Bijbel verkies.

    Mijn keuze voor een jong jaartal voor de zondvloed werd bevestigd door de studie van Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch – nach 4000 Jahren entschlüsselt”. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN. En dit op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding met het tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders. Ik beschouw de verkregen astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. Verbazend bij het lezen van het werk van Dr. Werner Papke was ook de astronomische kennis van de Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus vierduizend jaar vooraf. Zij wisten bijvoorbeeld dat de planeten niet om de aarde, maar om de zon cirkelen en dat planeet aarde met haar maan op de vierde plaats na Saturnus komt. Het toont veel over de kennis van de nakomelingen van Noach in het derde millennium v. Chr. Dit alles is een kennis die later verloren ging en in het Westen slechts vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.

    Het Bijbelboek Genesis leert een wereldwijde grote vloed dat het einde van de eerste beschaving sinds de Schepping betekende met een nieuw begin in 2340 v. Chr. De wereld die onderging was een beschaving zonder weerga gelijk aan het Atlantis uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest die haar eigen weg naar de ondergang ging. Honderdtwintig jaar voor de Grote Vloed was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot sterven. Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de dochters der mensen, met als resultaat: de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat meestal vertaald wordt met reuzen of geweldenaars.

    Genesis 6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, 2 zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. 4 De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. 5 Toen de HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het de HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. 7 En de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEREN.

     

     

    Een periode van Gods handelen met de mens werd in 2341/2340 v. Chr. definitief afgesloten. Ik vind het opmerkelijk dat er in het Bijbelboek Genesis staat geschreven dat de HEERE God de deur van de ark sloot en niet Noach:

    Genesis 7:16b … En de HEERE sloot achter hem toe..

    Het betekende het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen: vier mannen en vier vrouwen overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en begonnen daarna met een verbond van God en met de belofte dat Hij nooit meer de aarde zou verderven (Genesis 9:9-11) aan een nieuw leven met nieuwe verantwoordelijkheden. Het ‘kwaad’ (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan en in de geslachtslijn van Cham zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was de Bijbelse Nimrod die het verzet na de grote vloed leidde. Met de roeping van Abram/Abraham in 1913 v. Chr. werd ook de bedeling van na de vloed afgesloten en ving de periode van de belofte aan.

     

    Het belang van exacte chronologie blijkt iedere keer opnieuw wanneer men merkt dat wetenschappers zoals bijvoorbeeld Patten en zijn medewerkers vanuit hun bepaalde vakwetenschap in vertrouwen gebruik maken van de algemeen aanvaarde Bijbelse chronologie zoals de geleerde Edwin R. Thiele ze gefabriceerd heeft, en zodoende verbanden missen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343



    23-05-2017 om 13:32 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gemummificeerde dino ontdekt: huid en ingewanden intact

    Job 40: 10 Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een rund. 11 Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks. 12 Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten. 13 Zijn beenderen zijn als vast koper; zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen. 14 Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; die hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht. 15 Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar. 16 Onder schaduwachtige bomen ligt hij neder, in een schuilplaats des riets en des slijks. 17 De schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem. 18 Zie, hij doet de rivier geweld aan, en verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken. 19 Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen? (Statenvertaling)

     

    De NBG Vertaling uit 1951 heeft gemeend het Hebreeuwse woord BEHEMOTH te mogen vertalen met nijlpaard. De Statenvertaling echter heeft heel wijselijk de Hebreeuwse naam Behemoth behouden. Behemoth is een Oud-Hebreeuwse naam van een reusachtig dier dat beschreven wordt in het Bijbelboek Job. Volgens de beschrijving is het de koning der dieren. Sinds de zeventiende eeuw al is getracht de Behemoth te identificeren. Toen de Statenvertaling tot stand kwam bestond de naam Dinosaurus nog niet, die naam kwam pas in de negentiende eeuw in gebruik en betekent reuzenhagedis. De NBG-vertalers van de Bijbel in 1953 vertaalden tegen beter weten in met: nijlpaard. De beschrijving van de Behemoth in het Bijbelboek Job doet nochtans niet aan het nijlpaard denken. Het Nijlpaard heeft bijvoorbeeld ook vandaag geen staart als een ceder maar eerder een staartje.

    De Behemoth uit het Bijbelboek Job is een historisch dier dat zijn woonplaats ten tijde van Job aan de rivier de Jordaan had en was volgens de beschrijving in het Bijbelboek Job zondermeer een reuzenhagedis. Het monster dat Job beschrijft was een vegetarisch dier dat hooi at als een rund (Job 40:10). Zijn biotoop was (Job 40:16) de oever van de Jordaan waar hij een schuilplaats had in het riet en in het slijk onder schaduwachtige bomen.

    In een artikel op dit blog van 07.04.2016 gaf ik aandacht aan de chronologische plaatsing van Job op de tijdsbalk en dateerde hem in de zeventiende eeuw v. Chr. zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1459720800&stopdatum=1460325600

    De beschreven reuzenhagedis in het Bijbelboek Job dateert uit dezelfde periode. In de zeventiende eeuw voor Christus was de drastische klimaatwijziging die het gebied in de achtste eeuw v. Chr. (Jesaja 5:6) trof nog ver weg en al het land oostelijk en westelijk van de Jordaan was als de tuin van Eden.

     

    De dinosauriërs of reuzenhagedissen worden door de wetenschap vandaag op aarde geplaatst miljoenen jaren vooraleer de mens volgens de theorie zijn intrede deed. Volgens het Bijbelboek Job waren de behemoth (of reuzenhagedis) en de mens gelijktijdig op aarde. De dino ’s waren gisteren opnieuw wetenschappelijk nieuws met de opmerkelijke ontdekking van een dino in 2011 die uitzonderlijk in goede staat als gemummificeerd met huid en al ontdekt werd. Men noemt het geen gewoon fossiel maar een "dinosaurusmummie". Het monster werd door een oliemijnwerker ontdekt en sinds dit jaar in het ‘Royal Tyrrell Museum of Paleontology’ in Alberta, Canada tentoongesteld. Zie de link:

    http://www.demorgen.be/wetenschap/gemummificeerde-dino-ontdekt-huid-en-ingewanden-intact-bd751bc4/

    De beschreven dino in het artikel was een enorme planteneter op vier benen met een beschermend stekelig pantser. De dinosaurus zou naar schatting ongeveer 1.360 kilogram wegen. Vandaag is de nieuwgenoemde ‘nodosaurus’ nog zo intact dat hij nog altijd 1.134 kilogram weegt.

     

    De vondst van een goed geconserveerde reuzenhagedis stelt ons in staat een beter beeld van de Bijbelse behemoth te krijgen en de dateringsmethode van de evolutietheorie in vraag te brengen.

    In het artikel van 07.04.2016 gaf ik niet alleen aandacht aan de chronologische plaatsing van Job op de tijdsbalk maar dateerde ook de meganatuurcatastrofe van kosmisch oorsprong die de aarde ten tijde van Job trof en in het Bijbelboek te vinden is. De cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde van de vierentwintigste eeuw tot in de achtste eeuw voor Christus trof geeft een verklaring voor de ondergang van de reuzenhagedissen.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    17-05-2017 om 14:54 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het vierde historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.) 1248/(sept.) 1247 v. Chr.

    Met de aflevering van 08.05.2017 op dit blog gaf ik aandacht aan het derde jubeljaar sinds de inname van Kanaän door de Israëlieten. Met de aflevering van deze week vervolgen we onze reis in de tijd met de chronologie van de historische sabbat- en jubeljaren en geven aandacht aan het vierde en het vijfde jubeljaar.

     

     

    We hebben gezien dat tegen het einde aan van de tachtig jaar vrede bij de dood van de richter Ehud in 1269 v. Chr. de Israëlieten zich niet meer aan het sabbatjaargebod hielden. De dood van Ehud viel uitgerekend in het zesde jaar van de derde sabbatjaarcyclus. Een jaar dat vermoedelijk geen dubbele zegening over het land zag. De verdrukking door Jabin begon niet toevallig in het vierde sabbatjaar van de zeven maal zeven jaarcyclus. Een jaar dat zij normaal gezien rust moesten hebben, indien zij trouw waren gebleven aan de Wet des HEEREN en trouw aan hun belofte deze wetten te houden.

    Richteren 4:1 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, als Ehud gestorven was. 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth der heidenen. (Statenvertaling)

     

     

    De verdrukking door de Kanaäniet Jabin zou twintig jaar duren tot het voorjaar van 1249 v. Chr. Het laatste jaar van de verdrukking was (niet toevallig) weer een jaar van dubbele zegening over het land toen de Israëlieten op de HEERE God riepen en Hij hen de richter Deborah gaf ter verlossing van het juk van Jabin.

    Op uitnodiging van de Israëlieten nam de profetes Deborah de leiding over van het Israëlitische militieleger en versloeg het gigantische leger van Sisera de generaal van Jabin. De Israëlitische legertroep was in staat het vijandelijke leger van negenhonderd strijdwagens te overkomen als een gevolg van een heel bijzonder ingrijpen van de zijde van de HEERE God.

    Richteren 4:13 Zo riep Sisera al zijn wagenen bijeen, negenhonderd ijzeren wagenen, en al het volk, dat met hem was, van Haroseth der heidenen tot de beek Kison. 14 Debora dan zeide tot Barak: Maak u op; want dit is de dag, in welken de HEERE Sisera in uw hand gegeven heeft; is de HEERE niet voor uw aangezicht henen uitgetogen? Zo trok Barak van den berg Thabor af, en tien duizend man achter hem. 15 En de HEERE versloeg Sisera, met al zijn wagenen, en het ganse heirleger, door de scherpte des zwaards, voor het aangezicht van Barak; dat Sisera van den wagen afklom, en vluchtte op zijn voeten. (Statenvertaling)

    In Richteren hoofdstuk 5 vers 20 in het overwinningslied van Debora staat er geschreven: van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera. …Het Bijbelboek Richteren geeft hier een verwijzing naar een kosmisch fenomeen dat zich over het slagveld afspeelde in de strijd tussen de Israëlieten en het leger van Jabin:

    Richteren 5:20 van de hemel streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws: MECILLAH) streden zij tegen Sisera. (NBG Vertaling 1951)

    De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer verbinden in hun studie: The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes, Chapter VI, 1973, het kosmisch fenomeen van Richteren 5:20 met een ‘fly-by’ van de planeet Mars. De Hebreeuwse grondtekstwoorden die ik in het Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken vermeldde zijn van hen. Hierna hun commentaar voor de Hebreeuwse woorden KOWKAB en MECILLAH.

    KOWKAB: a blazing or rolling star, a shining star, a luminary, and we propose, a rotating planet such as Mars.

    MECILLAH: which Strong’s Concordance translates as a viaduct, a staircase, a causeway, a course, a highway, a path, a terrace, and our belief is it could also be accurately translated ‘an orbit’, or ‘orbits’, paths of the luminaries.

    Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 krijgt in het licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Het jaartal van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer voor de ramp ten tijde van Debora corrigeren we op basis van de sabbatjaar- en jubeljaartelling volgens William Whiston naar 1249 v. Chr. en dit jaar wordt een ijkpunt op de tijdsbalk waar we andere kosmische fenomenen mee kunnen verbinden. Wanneer we bijvoorbeeld vanaf 1249 v. Chr. in de tijd terugrekenen met Patten-schijven van 54 jaar en zes maanden voor de cyclus van meganatuurcatastrofes verkrijgen we volgende resultaten:

    september/oktober     1304 v. Chr.

    Maart/april                  1358 v. Chr.

    Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen historische verwijzing naar een eventuele natuurcatastrofe op maar het jaar 1358 v. Chr. wel. Het is een jaartal dat verbonden is met de genoteerde hongersnood ten tijde van Naomi een hongersnood die voorafging aan het tweede jubeljaar. Zie het artikel op dit blog van 24.04.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2985037

    De meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong van 1358 v. Chr. is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers als een gevolg van hun hanteren van Edwin R. Thiele ’s gefabriceerde jaartallen en ankerpunt op de tijdsbalk niet herkend hebben. Wanneer we echter hun aangetoonde cyclus van kosmische meganatuurcatastrofes de juiste ijkpunten op de tijdsbalk geven met intervallen van 54 jaar en zes maanden komen er extra historische verbanden tevoorschijn. Recent schreef ik nog een artikel op 13.03.2017 over de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong: de zondvloed van Deucalion, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400

     

    Op onze tijdsbalk merken we dat het jaar 1249 v. Chr. ook het Richter-schap van de bekende Gideon zag aanvangen. De voorafgaande verdrukking van zeven jaar door Midian kwam toen aan haar einde.

    Richteren 6:1 Maar de kinderen Israëls deden, dat kwaad was in de ogen des HEEREN; zo gaf hen de HEERE in de hand der Midianieten, zeven jaren. 2 Als nu de hand der Midianieten sterk werd over Israël, maakten zich de kinderen Israëls, vanwege de Midianieten, de holen, die in de bergen zijn, en de spelonken, en de vestingen. 3 Want het geschiedde, als Israël gezaaid had, zo kwamen de Midianieten op, en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen ook op tegen hen. 4 En zij legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst des lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht overig in Israël, noch klein vee, noch os, noch ezel. 5 Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemelen niet tellen kon; en zij kwamen in het land, om dat te verderven. 6 Alzo werd Israël zeer verarmd, vanwege de Midianieten. Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE. (Statenvertaling)

     

     

    Debora en Gideon zouden vanaf 1249 v. Chr. beiden gedurende veertig jaar de Israëlieten richten. De chronologische rangschikking van de richters heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-153 behandelt. Het ijkpunt op de tijdsbalk ter plaatsing van het raamwerk der richteren is het jaar 1143 v. Chr. bij het begin van het optreden van richter Jefta. Dat jaar (Richteren 11:12-29) waren er namelijk driehonderd jaar sinds de intocht in Kanaän ten tijde van Jozua verlopen. Vanaf 1143 v. Chr. heb ik op de tijdsbalk de richters voor en na Jefta gerangschikt en dit binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. Hierbij hadden we ook richters zoals bijvoorbeeld Gideon en Debora die tegelijkertijd de verdrukkers van de Israëlieten aanpakten. In 1249 v. Chr. rukte Gideon tegen de Midianieten op en hetzelfde jaar versloeg Debora de Kanaänieten onder leiding van Sisera.

     

     

    In Egypte was de vijftiende Hyksos-dynastie opgevolgd door de zestiende Hyksos-dynastie. Volgens de herziening van de geschiedenis van de oudheid hebben de Hyksos na de Exodus Egypte overrompeld en deze vreemde heersers zouden over Egypte de scepter zwaaien tot aan koning Saul van het verenigd koninkrijk van Israël. De naam Griekse naam Hyksos bereikte ons via Flavius Josephus die gedeelten van het werk van Manetho met betrekking tot de Joden kopieerde. Zij zijn volgens de revisie identiek met de Amoe uit Egyptische bron en met de Bijbelse Amalekieten. Van de zestiende dynastie hebben we haast geen namen van Hyksos-farao ‘s als een gevolg van de beeldenstorm door farao Ahmose van de achttiende dynastie na hun verdrijving uitgevoerd.

     

     

    In het voorjaar van 1209 v. Chr. kwam aan de periode van rust bij de dood van Debora en Gideon een einde. Wat volgde was het optreden van de usurpator Abimelek een van de zonen van Gideon (Richteren 9:1-57) voor een korte periode van drie jaar. Dit waren drie jaren dat de Israëlieten na de dood van Gideon zich van de HEERE God omkeerden en de Baäls gingen dienen.

    Richteren 8:32 En Gideon, de zoon van Joas, stierf in goeden ouderdom; en hij werd begraven in het graf van zijn vader Joas, te Ofra, des Abi-ezriets. 33 En het geschiedde, als Gideon gestorven was, dat de kinderen Israëls zich omkeerden, en de Baäls nahoereerden; en zij stelden zich Baäl-berith tot een God. 34 En de kinderen Israëls dachten niet aan den HEERE, hun God, Die hen gered had van de hand van al hun vijanden van rondom. 35 En zij deden geen weldadigheid bij het huis van Jerubbaäl, dat is Gideon, naar al het goede, dat hij bij Israël gedaan had.

     

    In 1206 v. Chr. bij het begin van het zesde sabbatjaar stond de Richter Thola op, die Israël voor een periode van drieëntwintig jaar zou richten.

    Richteren 10 1 Na Abimelech nu stond op, om Israël te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraïm. 2 En hij richtte Israël drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven te Samir.

     

     

    Het was tijdens het richter-schap van Thola dat het vijfde Jubeljaar sinds de inname van Kanaän door de Israëlieten plaatsvond. Een jubeljaar dat vermoedelijk door de Israëlieten toen in acht werd genomen. We schrijven vermoedelijk omdat er geen verwijzing in de Bijbel naar te vinden is. Wel weten we dat van de 120 sabbatjaren die er waren tussen de inname van Kanaän in 1443 v. Chr. en de eerste wegvoering in Babylonische ballingschap in 605 v. Chr. de Israëlieten vijftig maal het sabbatjaargebod gehouden hebben.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    16-05-2017 om 08:34 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het derde historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.) 1297/ (sept.) 1296 v. Chr.

    Met onze aflevering van 24.04.2016 op dit blog brachten we de geschiedenis van het tweede jubeljaar (oktober) 1346/(september) 1345 v. Chr. sinds de verovering van het Beloofde Land Kanaän door de Israëlieten.

     

     

    We gingen er van uit dat aan de bepalingen van het Jubeljaar zoals beschreven in Leviticus hoofdstuk 25 door de Israëlieten toen voldaan werd. Het bijzondere zesde jaar waar de tweede sabbatjaarcyclus van zeven maal zeven jaar mee afsloot zag inderdaad een dubbele zegening van Boven over het land dat dat jaar zijn vrucht gaf ter overbrugging van de twee volgende jaren dat er niet gezaaid mocht worden.

    Leviticus 25:20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen – 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten. (Statenvertaling)

     

    Het was deze bijzondere zegening over het land dat ook de uitgeweken berooide weduwe Naomi in de velden van Moab bereikte en maakte dat zij naar het land Juda terugkeerde:

    Ruth 1:6 Toen maakte zij (Naomi) zich op met haar schoondochters, en keerde weder uit de velden van Moab; want zij had gehoord in het land van Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hun brood. 7 Daarom ging zij uit van de plaats, waar zij geweest was en haar twee schoondochters met haar. Als zij nu gingen op den weg, om weder te keren naar het land van Juda,… (Statenvertaling)

     

     

    Onder het richter-schap van Ehud gevolgd met dat van de richter Samgar zouden de Israëlieten tachtig jaar rust hebben.

    Richteren 3:30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israëls hand te ondergebracht; en het land was stil tachtig jaren. 31 Na hem nu was Samgar, een zoon van Anath, die sloeg de Filistijnen, zeshonderd man, met een ossenstok; alzo verloste hij ook Israël. (Statenvertaling)

     

     

    De lange periode van tachtig jaar rust nam een aanvang in 1349 v. Chr. en liep tot 1269 v. Chr. waarna de verdrukking van de Kanaäniet Jabin zou volgen:

    Richteren 4:1 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, als Ehud gestorven was. 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth der heidenen. (Statenvertaling)

     

    Maar voor een lange periode van tachtig jaar zouden de Israëlieten rust hebben, zou het stil zijn en dit als een gevolg van hun houden van de wet in het algemeen en in het bijzonder van de sabbatjaren. Tachtig jaar is ook vandaag nog een lange tijd voor een periode van vrede. Het einde van de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld is dit jaar al tweeënzeventig jaar geschiedenis en ieder mens in het westen hoopt en bidt dat de vrede nog lang mag aanhouden (1 Timoteüs 2:1-2). Vijfenzeventig jaar geleden was het voor de Joodse medeburgers in ons land een tijd van grote verdrukking. In de zomer van 1942 begonnen de nazi ’s namelijk na twee jaar harassment met de fysieke wegvoering van hen naar de vernietigingskampen in het oosten. Een lichtpunt voor velen was dat de helft van de Joodse bevolking in België bij niet-Joodse medeburgers (van alle politieke- en geloofsovertuigingen) spontaan kon onderduiken. Dit was een uniek feit in de geschiedenis van de andere door de nazi-Duitsers bezette landen (met uitzondering van Denemarken) waar Joodse mensen niet altijd als medeburgers aanzien werden. De beloofde zegening in de Bijbel (Genesis 12:3) bleek in september 1944 toen België op slechts enkele dagen bevrijd werd en aan de nachtmerrie een einde kwam. In mijn boek ‘De tweede wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, heb ik deze bijzondere geschiedenis uitgediept.

     

     

    De bijgevoegde tijdsschema ‘s zijn inmiddels vertrouwd en tonen bovenaan met een blauwe tijdsbalk de sabbatjaren van april tot maart aan. Het Jubeljaar zag altijd zijn start in oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn volgens de westerse jaartelling gebaseerd op de geboorte van Jezus Christus, onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden.

     

     

    Het derde jubeljaar van 1297/1296 v. Chr. zal vermoedelijk door de Israëlieten onder het Richter-schap van Ehud gehouden zijn. In 1297 v. Chr. waren er op de tijdsbalk al drieënvijftig van de tachtig jaar verstreken sinds de richter Ehud de Israëlieten van de verdrukking van Moab bevrijdde. Ik merkte al eerder op dat er in totaal 120 sabbatjaren zaten vanaf de inname van Kanaän tot aan de wegvoering in Babylonische Ballingschap in 605 v. Chr. Zeventig sabbatjaren hadden de Israëlieten tegen het jaar 605 v. Chr. niet gehouden en vandaar het oordeel van de Babylonische Ballingschap waarbij het land als een gevolg van de ontvolking zijn rust kreeg. Dit oordeel was bij het overhandigen van de Wet in 1483 v. Chr. aangekondigd en kan men nalezen in het Bijbelboek Leviticus hoofdstuk 26. De volledige tekst heb ik in de aflevering van 19.04.2017 op dit blog geciteerd. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1492380000&stopdatum=1492984800

     

     

    In het voorjaar van 1296 v. Chr. begon de vierde sabbatjaarcyclus van zeven maal zeven jaren, sinds de verovering van Kanaän onder leiding van Jozua. Op het getoonde schema merken we onderaan met een blauwe tijdsbalk de periode van het Richter-schap van Ehud en Samgar. Daarboven met een groene kleur merken we de tijdsbalk van de Hyksos-heersers over Egypte en daarboven zien we de gereviseerde Assyrische koningslijst. Zowel Egypte als Assyrië kregen in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, aandacht met de respectievelijke koningslijsten gereviseerd op een tijdsbalk aangebracht.

    De Hyksos-farao met de Griekse naam Assis was de laatste van de eerste zes Hyksos-farao ’s sinds zij in 1483 v. Chr. twee maanden na de exodus Egypte zonder slag of stoot overrompelden. Het was de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die een belangrijk gedeelte van de Egyptische geschiedenis samengesteld door de Egyptische historicus Manetho doorgaf. Over de periode van de Hyksos-heerschappij over Egypte schreef ik eerder op dit blog op 12.09.2016 een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000

     

    De Assyriërs zitten in de geslachtslijn van Abraham die na de dood van Sara met Ketura hertrouwde. Het prille begin van de Assyrische clan kan vanaf 1848 v. Chr. gereconstrueerd worden. Maar dit heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De Assyriërs en Abraham, blz. 47-58, uitgewerkt.

     

     

    Naar het einde toe van het Richter-schap van Ehud liep het met de Israëlieten fout. In het voorjaar van 1269 v. Chr. stierf Ehud en begon onmiddellijk de verdrukking door de Kanaäniet Jabin die twintig jaar zou aanhouden.

    Richteren 4:1 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, als Ehud gestorven was. 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth der heidenen. (Statenvertaling)

     

    De dood van Ehud valt uitgerekend in het zesde jaar van de derde sabbatjaarcyclus. Een jaar dat vermoedelijk geen dubbele zegening over het land zag. De verdrukking door Jabin begon niet toevallig in het vierde sabbatjaar van de zeven maal zeven jaarcyclus. Een jaar dat zij normaal gezien rust moeten hebben, indien zij trouw waren gebleven aan de Wet des HEEREN en trouw aan hun belofte deze wetten te houden.

     

    Epiloog

    Enkele weken geleden werd mijn aandacht gevestigd op een website van de Amerikaan Wayne L. Atchison, een website die ik verwacht werd te onderzoeken en commentaar te geven. Atchison levert een theorie waarbij hij de Jubeljaren vanaf de Schepping meent te kunnen tellen ter berekening van het einde der tijden? Een nieuw jaartal voor de Apocalyps is volgens hem 2023? In het weerleggen van een stelling gaat al dadelijk heel veel tijd in, tijd die dan verloren gaat voor naar mijn mening meer interessante studie. Wat het onwaarschijnlijke jaartal 2023 betreft zal de tijd ook dit jaartal en de berekening ontmaskeren als een futiel ‘tijd’ verdrijf. We kunnen echter met zekerheid stellen dat dit sommige onderzoekers niet zal weerhouden nieuwe jaartallen te berekenen alsof de tijden of gelegenheden betreffende het herstel van Israël aan de Ekklesia geopenbaard zou zijn.

    Handelingen 1:6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. (NBG Vertaling 1951) Tijd: 30 AD kort voor de Hemelvaart van de Heiland Jezus Christus.

    De historische Jubeljaren hebben alleen zin en waarde wanneer men ze Bijbels-concordant vanaf de inname van Kanaän door de Israëlieten rekent en niet eerder. Wanneer men de historisch bevestigde jubeljaren als ijkpunten op de tijdsbalk hanteert dan blijkt overigens de constructie van Atchison daar volledig haaks op te staan. Als een gevolg van zijn gebruik van verkeerde ijkpunten op de tijdsbalk zit ook zijn eindtijdjubeljaar fout.

    Men wil blijkbaar niet leren van de foutieve jaartallen die in het verleden gelanceerd werden. Het is inmiddels sinds het nationale herstel van Israël in 1948 een hele lijst van jaartallen geworden. Enkele voor mij bekende jaartallen waren: 1988, 1989, 1996, 2000, 2005, 2012, 2014, 2015, 2017 en vermoedelijk ontbreken er nog enkele jaartallen aan deze lijst.

    In Weet Magazine van april 2017 stond er een column over de tekenen der tijden met aandacht voor het astronomische sterrenbeeld maagd van 23 september 2017. Men wekt de verwachting dat er misschien dan iets rond Israël zou kunnen gebeuren. De theorie is dat het sterrenbeeld maagd van 23 september 2017 in verband zou kunnen gebracht worden met het Bijbelboek Openbaring hoofdstuk 12?

    Daarom is chronologie zo belangrijk, niet alleen voor het verleden waar chronologie de ruggengraat van alle geschiedenisonderzoek is, maar ook voor de toekomst. De zevenjarige eindtijdperiode van het Bijbelboek Openbaring en de meeste toekomstige gebeurtenissen daarin vermeld kunnen chronologisch ingevuld worden. Dan zal dat gebeuren en daarna dat, en dat kan niet gebeuren alvorens dat gebeurd is enzoverder. Vooral het begin van de zevenjarige eindtijdperiode, het midden en het einde zit chronologisch op een alsnog toekomstige tijdsbalk verankerd. Zie het artikel op blog van 27.03.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1490565600&stopdatum=1491170400

    Bij Openbaring hoofdstuk 12 bijvoorbeeld zitten we chronologisch in de helft van de zevenjarige eindtijdperiode en daar is voor ‘23 september 2017’ op de eindtijdtijdsbalk geen plaats voor.

    In de Bijbel zitten geen verborgen tijdslijnen verstopt. Iets wat Bijbelvorsers zoals Atchison en anderen menen te beweren. Integendeel, zowel het chronologisch-historische als het chronologische toekomstige handelen van de HEERE God met Israël, de Ekklesia en de wereld is in de Bijbel geopenbaard en vindbaar voor elke gelovige Bijbelvorser.

    2 Timoteüs 3:14 Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wèl bewust van wie gij het hebt geleerd, 15 en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. 16 Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, 17 opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    08-05-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geschiedenis van Juda en Thamar – chronologie en hoerenkleding

    In het Bijbelboek Genesis hoofdstuk 38 wordt de bijzondere geschiedenis gebracht van Juda en Thamar. Thamar was de schoondochter van Juda door haar huwelijk met Er, de eerstgeboren zoon (en erfgenaam) van Juda bij de dochter van de Kanaänietische man Sua, uit Adullam. In Kanaän zouden aan Juda bij de dochter van Sua drie zonen geboren worden: Er, Onan en Sela. Het huwelijk van Thamar met de eerstgeborene van Juda: Er, bleef kinderloos. Over Er staat er geschreven (Genesis 38:7) dat hij kwaad was in des HEEREN ogen en dat Hij hem doodde. Toen gaf Juda de opdracht aan Onan zijn tweede zoon bij de dochter van Sua, bij Thamar nageslacht voor Er te verwekken volgens het later in de wet van Mozes beschreven zwagerhuwelijk. Maar Onan die waarschijnlijk zichzelf na de dood van de eerstgeborene Er als de erfgenaam zag, verspilde zijn zaad via coitus interruptus opdat aan Er via Thamar, geen erfgenaam voor Juda geboren zou worden. Dit was kwaad in de ogen des HEEREN en Hij doodde ook Onan (Genesis 38:8-10) staat er geschreven. Daarop lezen we dat Juda bevreesd werd dat ook zijn derde zoon Sela via het zwagerhuwelijk het leven zou verliezen, en zei met een smoes tot Thamar in het huis van haar vader te blijven totdat Sela volwassen zou zijn (Genesis 38:11). Na het overlijden van de dochter van Sua, de moeder van Er en het elders troost zoeken door de aartsvader Juda (Genesis 38:12-13) bedacht Thamar een list ter verkrijging van nageslacht ter veiligstelling van het erfrecht van haar overleden man Er, de eerstgeborene van Juda. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

    Genesis 38:13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren. 14 Toen leide zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had.

     

     

    16 En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, laat mij tot u ingaan; want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat? 17 En hij zeide: Ik zal u een geitenbok van de kudde zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem zendt. 18 Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem. 19 En zij maakte zich op, en ging heen, en leide haar sluier van zich af, en zij trok aan de klederen van haar weduwschap. 20 En Juda zond den geitenbok door de hand van zijn vriend, den Adullamiet, om het pand uit de hand der vrouw te nemen; maar hij vond haar niet. 21 En hij vraagde de lieden van haar plaats, zeggende: Waar is de hoer, die bij deze twee fonteinen aan den weg was? En zij zeiden: Hier is geen hoer geweest. 22 En hij keerde weder tot Juda, en zeide: Ik heb haar niet gevonden; en ook zeiden de lieden van die plaats: Hier is geen hoer geweest. 23 Toen zeide Juda: Zij neme het voor zich, opdat wij misschien niet tot verachting worden; zie, ik heb dezen bok gezonden; maar gij hebt haar niet gevonden. 24 En het geschiedde omtrent na drie maanden, dat men Juda te kennen gaf, zeggende: Thamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd, en ook zie, zij is zwanger van hoererij. Toen zeide Juda: Breng ze hervoor, dat zij verbrand worde! 25 Als zij voorgebracht werd, schikte zij tot haar schoonvader, om te zeggen: Bij den man, wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger; en zij zeide: Beken toch, wiens deze zegelring, en deze snoeren, en deze staf zijn. 26 En Juda kende ze, en zeide: Zij is rechtvaardiger dan ik, daarom, omdat ik haar aan mijn zoon Sela niet gegeven heb. En hij bekende haar voortaan niet meer. 27 En het geschiedde ten tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. 28 En het geschiedde, als zij baarde, dat een de hand uitgaf; en de vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een scharlaken draad om zijn hand, zeggende: Deze komt het eerst uit. 29 Maar het geschiedde, als hij zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez. 30 En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand de scharlaken draad was; en men noemde zijn naam Zera. (Statenvertaling)

     

    De naam van de dochter van de Kanaäniet Sua wordt in de Bijbel niet meegedeeld. Maar de Griekse Septuagint-vertaling heeft de naam Sava overgeleverd:

    LXX-Genesis 38:1 And it came to pass at that time that Judas went down from his brethren, and came as far as to a certain man of Odollam, whose name was Iras. 2 And Judas saw there the daughter of a Chananitish man, whose name was Sava; and he took her, and went in to her. 3 And she conceived and bore a son, and called his name, Er.

     

    Historisch-chronologisch gezien lijkt het dat de beschreven geschiedenis in Genesis hoofdstuk 38 volgt op de geschiedenis van het overleveren van Jozef door zijn halfbroers, inclusief Juda, aan Midianieten op weg naar Egypte, in 1722 v. Chr. (Genesis 37). Er staat namelijk geschreven:

    Genesis 38: 1 En het geschiedde ten zelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam was Hira.

     

    De Seder Olam (de Joodse overlevering) volgt deze chronologie en plaatst de beschreven geschiedenis van hoofdstuk 38 na het overleveren van de zeventienjarige Jozef aan Midianieten, in hoofdstuk 37. Dit maakt echter dat er slechts drieëntwintig jaar resten tot op het tweede jaar van de zevenjarige hongersnood in 1699 v. Chr. voor de achtereenvolgende geboorten van Er, Onan en Sela. In 1699 v. Chr. vertrok de clan van Jakob, Juda incluis, naar Egypte. Zie de aflevering op dit blog van 08.12.2016, de chronologie van de aartsvaders Jakob en Jozef. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1480892400&stopdatum=1481497200

     

    De negentiende-eeuwse Bijbelvorser Dr. E. W. Büllinger (1838/1913) merkt in zijn commentaar (link: http://www.companionbiblecondensed.com/OT/Genesis...pdf) op dat het hoofdstuk 38 met de geschiedenis van Juda, Thamar en Perez, vanwege het geslachtsregister van Jezus Christus volgens Matteüs, ingevoegd is, maar chronologisch gezien voor de overlevering van Jozef naar Egypte, op de tijdsbalk te plaatsen is.

    Na het Bijbelgedeelte van Genesis 38:13-30 te hebben doorgenomen leren we veel over de mannenwereld van die tijd (en van alle tijden). Juda, die evenzeer schuldig is als Thamar beveelt aanvankelijk dat Thamar (naar de pre-Hammoerabi-code) verbrand zou worden. Met list en met groot gevaar voor haar leven moest Thamar ervoor zorgen dat het erfenisrecht van Er, haar overleden man en eerstgeborene van Juda niet verloren ging maar via haar naar haar eerstgeborene ging. Het is een onfrisse geschiedenis die niet verdoezeld werd maar onverbloemd in de Bijbel gebracht.

    Het is in de huidige tijd verrassend in de Bijbel te lezen dat een prostitué in de oudheid herkend werd door kleding die heel haar lichaam bedekte, zoals beschreven staat in Genesis 38: “14 Toen leide zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had. …”

     

     

    We hebben een vrij goed beeld van de klederdracht in Kanaän ten tijde van Juda en Thamar vanuit een tombe in Egypte daterend uit het Midden-rijk. De vrouwen op de afbeelding hierboven hebben slechts een haarband voor hun lange ravenzwarte haren, maar geen sluier, noch andere hoofdbedekking. De kleding doet voor wie algemene Bijbelkennis heeft, denken aan de veelvervigen mantel van de aartsvader Jozef.

     

    Het is de Rooms-katholieke kerk met haar heiligenbeelden en sinds de twintigste eeuw Hollywood met haar zogenaamde sandalen-filmen die verantwoordelijk zijn voor het foutief beeld van de klederdracht van Bijbelse vrouwen. Steevast worden vrouwen altijd met lange gewaden en hoofdbedekking afgebeeld.

    Ik vermoed dat de Griekse wereld van de oudheid model stond voor de bijzondere klederdracht van vrouwen zoals die zich in de overlevering heeft vastgezet. In de derde eeuw voor Christus strekte de Griekse beschaving zich van Europa uit tot aan de Indus in Azië en had een impact op alle gebied van de samenleving. Op afbeeldingen die bewaard bleven zoals die hieronder getoond, merken we de lange gewaden voor vrouwen die in die tijd ingang vonden.

     

     

    Wanneer we de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs in verband met ‘de hoofdtooi der vrouw’ (1 Kor. 11:3-16) lezen en in gedachten de klederdracht en hoofdbedekking van de Griekse vrouwen van toen voor ogen hebben, kunnen we een andere invulling tegen de traditie in, geven. Het lange haar van een vrouw is haar tot een sluier gegeven, schrijft Paulus in vers vijftien. Tegelijkertijd wil hij in vers zestien vermijden dat cultuurverschillen tussen de Griekse wereld van toen en de Israëlitische tot scheuring binnen de gemeente zou leiden. Paulus haalt in zijn betoog de natuur erbij die ook vanuit de Schepping een boodschap heeft:

    1 Korintiërs 11:14 Leert de natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar draagt, dit een schande voor hem is, 15 doch dat, indien een vrouw lang haar draagt, dit een eer voor haar is? Immers, het haar is haar tot een sluier gegeven. 16 Maar, indien het er iemand om te doen is gelijk te hebben, wij hebben zulk een gewoonte niet, en evenmin de gemeenten Gods. (NBG Vertaling 1951)

     

    Op zijn sterfbed in Egypte zou de aartsvader Juda, volgens een Joodse legende, zijn grove misstap met Thamar aan zijn kinderen met spijt in zijn hart nog verhalen. Volgens de legende werd Juda honderdnegentien jaar oud. Op onze tijdsbalk uitgerekend was dit het jaar 1619 v. Chr. Jozef, zijn halfbroer en onderkoning van Egypte, was al enkele jaren daarvoor in 1628 v. Chr. gestorven.

    Hierna het betreffende citaat uit de Joodse legende:

    Legends of the Jews, Volume II, From Joseph to the Exodus, Chapter II, The Sons of Jacob, compiled by by Louis Ginzberg

    Judah did not conceal his shortcomings, either. He confessed how drunkenness and passion had betrayed him first into marriage with a Canaanitish woman, and then into improper relations with his daughter-in-law Tamar. He said to his children:

    "Do not walk after the desire of your hearts, and vaunt not the valiant deeds of your youth. This, too, is evil in the eyes of the Lord. For while I boasted that the face of a beautiful woman had never allured me in the wars, and reviled my brother Reuben for his transgression with Bilhah, the spirit of passion and unchastity gained possession of me, and I took Bath-shua to wife, and trespassed with Tamar, though she was the affianced of my son. First I said to Bath-shua's father, 'I will take counsel with my father Jacob, to know whether I should marry thy daughter,' but he was a king, and he showed me an untold heap of gold accredited to his daughter, and he adorned her with the magnificence of women, in gold and pearls, and he bade her pour the wine at the meal. The wine turned my eyes awry, and passion darkened my heart. In mad love for her, I violated the command of the Lord and the will of my father, and I took her to wife. The Lord gave me a recompense according to the counsel of my heart, for I had no joy in the sons she bore me.

    "And now, my children, I pray you, do not intoxicate yourselves with wine, for wine twists the understanding away from the truth, and confuses the sight of the eyes. Wine led me astray, so that I felt no shame before the throngs of people in the city, and I turned aside and went in to Tamar in the presence of them, and committed a great sin. And though a man be a king, if he leads an unchaste life, he loses his kingship. I gave Tamar my staff, which is the stay of my tribe, and my girdle-cord, which is power, and my signet-diadem, which is the glory of my kingdom. I did penance for all this, and unto old age I drank no wine, and ate no flesh, and knew no sort of pleasure. Wine causes the secret things of God and man to be revealed unto the stranger. Thus did I disclose the commands of the Lord and the mysteries of my father Jacob to the Canaanite woman Bath-shua, though God had forbidden me to betray them. I also enjoin you not to love gold, and not to look upon the beauty of women, for through money and through beauty I was led astray to Bath-shua the Canaanite. I know that my stock will fall into misery through these two things, for even the wise men among my sons will be changed by them, and the consequence will be that the kingdom of Judah will be diminished, the domain that the Lord gave me as a reward for my obedient conduct toward my father, for never did I speak in contradiction of him, but I did all things according to his words. And Isaac, my father's father, blessed me with the blessing that I should be ruler in Israel, and I know that the kingdom will arise from me. In the books of Enoch the just I read all the evil that ye will do in the latter days. Only beware, my children, of unchastity and greed, for love of gold leads to idolatry, causing men to call them gods that are none, and dethroning the reason of man. On account of gold I lost my children, and had I not mortified my flesh, and humbled my soul, and had not my father Jacob offered up prayers for me, I had died childless. But the God of my fathers, the merciful and gracious One, saw that I had acted unwittingly, for the ruler of deception had blinded me, and I was ignorant, being flesh and blood, and corrupt through sins, and in the moment when I considered myself invincible, I recognized my weakness."

    Then Judah revealed to his sons, in clear, brief words, the whole history of Israel until the advent of the Messiah, and his final speech was: "My children, observe the whole law of the Lord; in it is hope for all that keep His ways. I die this day at the age of one hundred and nineteen years before your eyes. None shall bury me in a costly garment, nor shall ye cut my body to embalm it, but ye shall carry me to Hebron."

    Having spoken these words, Judah sank into death.

     

    De verwekte baby Perez bij de moedige Thamar zit zoals eerder opgemerkt, in de geslachtslijn van de Heer Jezus Christus.

    Matteüs 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning. … (NBG Vertaling 1951)

     

    Wie gedacht zou hebben dat in de geslachtslijn van Jezus alleen heilige heel bijzondere mensen zouden zitten, vergist zich. Hij is de mens gelijk geworden op alle gebied met uitzondering van de zonde.

    Filippenzen 1:5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, 6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. 8 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    01-05-2017 om 06:57 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het tweede historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.)1346/(sept.)1345 v. Chr.

    Met onze aflevering van 19.04.2017 brachten we de geschiedenis van het eerste jubeljaar van oktober1395/september1394 v. Chr. dat gehouden werd in het vijftigste jaar sinds de inname van het Beloofde Land Kanaän. De sabbatjaar- en jubeljaartelling (Leviticus 25:1-55) nam namelijk een aanvang bij de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr., veertig jaar na de Exodus gevolgd door het geven van de Wet aan Mozes.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE.

     

     

    De sabbatjaar- en jubeljaartelling dienen we Schriftuurlijk concordant gezien te rekenen vanaf de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua en niet eerder.

    We zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn de westerse jaartellingen gebaseerd op de geboorte van Jezus Christus onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden. De sabbatjaren staan in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan.

     

     

    We gingen er in de vorige aflevering bij het eerste jubeljaar van 1395/1394 v. Chr. van uit dat de Israëlieten toen onder de Richter Othniël de bepalingen van het jubeljaar gehouden hebben. In het voorjaar van 1407 v. Chr. had Othniël de Israëlieten bevrijd van de verdrukking door Koning Kusan-Risataïm van Mesopotamië, een verdrukking die acht jaar geduurd had. Voor een periode van veertig jaar had het land onder het richter-schap van Othniël daarna rust, staat er geschreven:

    Richteren 3:7 De Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN, zij vergaten de HERE, hun God, en dienden de Baäls en de Asjera’s. 8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar. 9 Toen riepen de Israëlieten tot de HERE, en de HERE verwekte de Israëlieten een verlosser om hen te bevrijden: Otniël, de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb. 10 De Geest des HEREN kwam over hem, hij richtte Israël en trok uit ten strijde. De HERE gaf Kusan-Risataïm, de koning van Aram, in zijn macht, zodat hij de overhand kreeg over Kusan-Risataïm. 11 Toen had het land veertig jaar rust. En Otniël, de zoon van Kenaz, stierf. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het hierboven getoonde schema geeft de periode 1381/1368 v. Chr. weer. Het valt binnen de tijdsperiode dat de eerste richter Othniël het land Israël leidde. De blauwe tijdsbalk bovenaan het schema toont de sabbatjaarcyclus met sabbatjaren in apr1381/mrt1380 en apr1364/mrt1373 v. Chr. We kunnen er nochtans niet zondermeer van uitgaan dat de Israëlieten alle sabbatjaren ten tijde van het richter-schap van Othniël gehouden hebben. De reden ligt bij de nieuwe verdrukking die zich aandiende na de dood van Othniël. Het sabbatjaar 1367/1366 v. Chr. zag het begin van de verdrukking door de koning van Moab: Eglon. Een verdrukking die achttien jaar zou aanhouden en de oorzaak was van het niet houden van de Wet des HEEREN door de Israëlieten.

     

     

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-153, heb ik het chronologisch kader geleverd waarbinnen de Richteren op de tijdsbalk gerangschikt moeten worden.

    De hierboven getoonde tijdsbalk toont via de rode tijdsbalk het begin van de achttienjarige verdrukking door Moab. Daar kwam bovenop de in het Bijbelboek Ruth beschreven hongersnood die onder meer maakte dat de Israëliet Elimelek en zijn vrouw Naomi en hun twee zonen naar Moab emigreerden. De grijze verticale lijn op de tijdsbalk in 1357 v. Chr. geeft de hongersnood weer voorafgegaan door de grijze lijn van het voorjaar van 1358 v. Chr. die de meganatuurcatastrofe voorstelt die de oude wereld toen trof en verantwoordelijk was voor de hongersnood als een gevolg van mislukte. In TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 157-163, heb ik aangetoond dat de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong was en de oorzaak van alle ellende op aarde. Het voorjaar van 1358 v. Chr. was getuige van ‘werelden in botsing’ en een ‘aarde in beroering’ om Velikovskyaanse termen te gebruiken.

    De hongersnood staat beschreven in het Bijbelboek Ruth:

    Ruth 1:1 In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam van de man was Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn beide zonen Machlon en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld van Moab aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi, zodat deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven ook die twee, Machlon en Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide zonen en haar man. 6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Onze laatste tijdsbalk voor deze aflevering is die van de periode 1353/1340 v. Chr. Aan de verdrukking door koning Eglon van Moab kwam een einde door de linkerhand van de Richter Ehud die Eglon in zijn paleis met een kort tweesnijdend zwaard doodde.

    Richteren 3:14 En de kinderen Israëls dienden Eglon, koning der Moabieten, achttien jaren. 15 Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE, en de HEERE verwekte hun een verlosser, Ehud, den zoon van Gera, een zoon van Jemini, een man, die links was. En de kinderen Israëls zonden door zijn hand een geschenk aan Eglon, den koning der Moabieten. 16 En Ehud maakte zich een zwaard, dat twee scherpten had, welks lengte een el was; en hij gordde dat onder zijn klederen, aan zijn rechterheup. 17 En hij bracht aan Eglon, den koning der Moabieten, dat geschenk; Eglon nu was een zeer vet man. 18 En het geschiedde, als hij geëindigd had het geschenk te leveren, zo geleidde hij het volk, die het geschenk gedragen hadden; 19 Maar hij zelf keerde wederom van de gesneden beelden, die bij Gilgal waren, en zeide: Ik heb een heimelijke zaak aan u, o koning! dewelke zeide: Zwijg! En allen, die om hem stonden, gingen van hem uit. 20 En Ehud kwam tot hem in, daar hij was zittende in een koele opperzaal, die hij voor zich alleen had; zo zeide Ehud: Ik heb een woord Gods aan u. Toen stond hij op van den stoel. 21 Ehud dan reikte zijn linkerhand uit, en nam het zwaard van zijn rechterheup, en stak het in zijn buik; 22 Dat ook het hecht achter het lemmer inging, en het vet om het lemmer toesloot (want hij trok het zwaard niet uit zijn buik), en de drek uitging. 23 Toen ging Ehud uit van de voorzaal, en sloot de deuren der opperzaal voor zich toe, en deed ze in het slot. 24 Als hij uitgegaan was, zo kwamen zijn knechten, en zagen toe, en ziet, de deuren der opperzaal waren in het slot gedaan; zo zeiden zij: Zeker, hij bedekt zijn voeten in de verkoelkamer. 25 Als zij nu tot schamens toe gebeid hadden, ziet, zo opende hij de deuren der opperzaal niet. Toen namen zij den sleutel en deden open; en ziet, hunlieder heer lag ter aarde dood. 26 En Ehud ontkwam, terwijl zij vertoefden; want hij ging voorbij de gesneden beelden, en ontkwam naar Sehirath. 27 En het geschiedde, als hij aankwam, zo blies hij met de bazuin op het gebergte van Efraïm; en de kinderen Israëls togen met hem af van het gebergte, en hij zelf voor hun aangezicht heen. 28 En hij zeide tot hen: Volgt mij na; want de HEERE heeft uw vijanden, de Moabieten, in ulieder hand gegeven. En zij togen af, hem na, en namen de veren van de Jordaan in naar Moab, en lieten niemand overgaan. 29 En zij sloegen de Moabieten te dier tijd, omtrent tien duizend man, allen vette en allen strijdbare mannen, dat er niet een man ontkwam. 30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israëls hand te ondergebracht; en het land was stil tachtig jaren. 31 Na hem nu was Samgar, een zoon van Anath, die sloeg de Filistijnen, zeshonderd man, met een ossenstok; alzo verloste hij ook Israël. (Statenvertaling)

     

    Het resultaat van het optreden van de Richter Ehud was het begin van een lange periode van vrede voor de Israëlieten. Samen met het Richter-schap van Samgar betekende het tachtig jaar rust voor het land. Een periode ook dat de Israëlieten met zekerheid de sabbat- en jubeljaren gehouden werden.

    Het historische tweede Jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. viel in het vierde jaar van het Richter-schap van Ehud. Op het hierboven getoonde schema merken we het zesde jaar van de zevende sabbatjaarcyclus met een gele verticale balk aangeduid. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus was een jaar van dubbele zegening over het land. Het land moest immers voedsel leveren ter overbrugging van het zevende sabbatjaar gevolgd door het vijftigste jubeljaar.

    Leviticus 25:20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen – 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten. (Statenvertaling)

     

    Ten tijde van de Richter Ehud werd aan de voorwaarde die de Wet van Mozes stelde voldaan en gaf het land zijn wonderlijke dubbele vrucht. Het was de zegening van het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus waar Naomi in de velden van Moab over bericht werd. Er waren tien jaar verlopen sinds zij haar man Elimelek naar Moab moest volgen. Berooid was zij na de dood van haar man en haar twee zonen met haar twee schoondochters in het veld van Moab achtergebleven.

    Ruth 1:6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Het boek Ruth is het achtste Bijbelboek in de Joodse Bijbel en volgt op het boek Richteren. Het begint met een hongersnood en de beslissing van een man om zijn heil buiten Israël in Moab te gaan zoeken. Zijn eigenzinnige keuze sleurt zijn vrouw en zonen mee, weg in het ongeluk. Na zijn dood en de dood ook van zijn zonen die in Moab Moabietische vrouwen gehuwd hebben blijft de weduwe Naomi alleen met haar twee schoondochters achter. Na het nieuws dat de HEERE God naar zijn volk heeft omgezien door hun brood te geven, besluit Naomi naar Israël terug te keren. Een van haar schoondochters genaamd Ruth is degene die beslist om bij haar schoonmoeder te blijven en mee naar Israël te trekken.

    Het Jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. maakt dat de berooide Naomi door haar Losser Boaz in haar verloren gegane bezittingen hersteld wordt. Deze geschiedenis is goed bekend. De losser Boaz huwt met de Moabietische Ruth en verwekt Obed bij haar, de grootvader van David. Het Bijbelboek Ruth sluit dan ook af met de geslachtslijst van David:

    Ruth 4:18 Dit nu zijn de nakomelingen van Peres: Peres verwekte Chesron, 19 Chesron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, 20 Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salma, 21 Salmon verwekte Boaz, Boaz verwekte Obed, 22 Obed verwekte Isaï en Isaï verwekte David. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het Nieuwe Testament sluit hierbij aan met het geslachtsregister van Jezus Christus:

    Matteüs 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning.

     

    Het huwelijk van de Moabietische Ruth de schoondochter van Naomi met de losser Boaz in het jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. maakt van Boaz een oude man van tachtig à negentig jaar. De geslachtsregisters van de Bijbelboeken Ruth en Matteüs maken dit duidelijk. Boaz was de zoon namelijk van Rachab de geredde hoer van Jericho en door Salmon verwekt na de inname van het land Kanaän in 1436 v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 1: het geslachtsregister van Jezus Christus, blz.454-462.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

    24-04-2017 om 08:13 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het eerste historische Jubeljaar van (oktober)1395/(september)1394 v. Chr.

    Het Bijbelse Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze veertig jaar later zouden binnentrekken. Het doel van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke individueel verlies van land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte dat een en ander duidelijk maakt.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE. 3 Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen, 4 maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien. 5 Wat vanzelf opkomt van uw oogst, zult gij niet inoogsten en de druiven van uw ongesnoeide wijnstok zult gij niet inzamelen; het zal een jaar van rust voor het land zijn. 6 De sabbatopbrengst van het land zal u tot voedsel zijn: u en uw slaaf en uw slavin, uw dagloner en uw bijwoner, die bij u vertoeven. 7 Ook voor uw vee en voor het gedierte, dat in uw land is, zal de gehele opbrengst daarvan tot voedsel zijn. 8 Voorts zult gij u zeven jaarsabbatten tellen, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen van de zeven jaarsabbatten negenenveertig jaren zijn. 9 Dan zult gij bazuingeschal doen rondgaan in de zevende maand op de tiende van de maand; op de Verzoendag zult gij de bazuin doen rondgaan door uw ganse land. 10 Gij zult het vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor al zijn bewoners, een jubeljaar zal het voor u zijn, dan zal ieder van u tot zijn bezitting en tot zijn geslacht terugkeren. 11 Een jubeljaar zal dit vijftigste jaar voor u zijn, dan zult gij niet zaaien, en wat dan vanzelf opkomt zult gij niet oogsten en dan zult gij de ongesnoeide wijnstok niet aflezen. 12 Want het zal u een jubeljaar zijn, heilig zal het u zijn; van de akker zult gij eten wat hij opbrengt. 13 In dit jubeljaar zal ieder van u zijn bezitting terugkrijgen. 14 Wanneer gij iets aan uw volksgenoot verkoopt of iets van hem koopt, dan zal de een de ander niet benadelen. 15 Rekening houdend met de jaren na een jubeljaar, zult gij het van uw volksgenoot kopen; rekening houdend met de oogstjaren zal hij het u verkopen. 16 Bij een groter aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding hoger stellen; bij een geringer aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding lager stellen: want het getal der oogsten verkoopt hij u. 17 Gij zult elkander niet benadelen, maar voor uw God vrezen, want Ik ben de HERE, uw God. 18 Zo zult gij mijn inzettingen opvolgen en mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen; dan zult gij veilig wonen in het land. 19 En het land zal zijn vrucht geven, zodat gij tot verzadiging eet en daarin veilig woont. 20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen – 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten. 23 En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij. 24 In het gehele land, dat gij in bezit hebt, zult gij lossing voor het land toestaan. 25 Wanneer uw broeder verarmd is en iets van zijn bezitting heeft moeten verkopen, dan zal zijn naaste bloedverwant als losser optreden, en hij zal loskopen wat zijn broeder heeft moeten verkopen. 26 Wanneer iemand geen losser heeft, maar zijn vermogen wordt toereikend, zodat hij verwerft, wat hij voor lossing nodig heeft, 27 dan zal hij de jaren sinds de verkoop in rekening brengen, en wat nog overblijft de man terugbetalen aan wie hij het verkocht heeft, opdat hij zijn bezitting terugkrijgt. 28 Maar indien hij niet verwerft wat nodig is, om hem terug te betalen, dan blijft wat hij verkocht heeft, in het bezit van hem die het gekocht heeft, tot het jubeljaar: maar in het jubeljaar zal het vrijkomen, en hij zal zijn bezitting terugkrijgen. 29 Wanneer iemand een woonhuis verkoopt in een ommuurde stad, dan zal het recht van lossing duren tot er een jaar na de verkoop verstreken is; een jaar zal het recht van lossing duren. 30 Maar indien het niet gelost is, voordat een vol jaar verstreken is, dan komt dat huis, dat in een ommuurde stad stond, voorgoed aan hem die het gekocht heeft, in zijn geslacht: in het jubeljaar zal het niet vrijkomen. 31 De huizen echter in de dorpen, waar geen muur om is, zullen bij het akkerland gerekend worden, daarvoor zal wel recht van lossing zijn en in het jubeljaar zullen zij vrijkomen. 32 En aangaande de steden der Levieten, de huizen der steden, die zij in bezit hebben – de Levieten zullen een altoosdurend recht van lossing hebben. 33 Als iemand van de Levieten het inlost, dan zal het verkochte huis, in de stad van zijn bezit, in het jubeljaar vrijkomen; want de huizen van de steden der Levieten zijn hun bezit in het midden van de Israëlieten. 34 En het weideland bij hun steden zal niet verkocht worden, want dat is hun altoosdurend bezit. 35 Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem – vreemdeling en bijwoner – ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve. 36 Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve. 37 Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst. 38 Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zou zijn. 39 Wanneer uw broeder verarmt bij u en zich aan u verkoopt, dan zult gij hem geen slavenarbeid laten verrichten. 40 Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u arbeiden. 41 Dan zal hij van u weggaan, hij met zijn kinderen, en naar zijn geslacht terugkeren en hij zal het bezit zijner vaderen terugkrijgen. 42 Want zij zijn mijn knechten, die Ik uit het land Egypte heb geleid: zij zullen niet verkocht worden, zoals men een slaaf verkoopt. 43 Gij zult niet met hardheid over hem heersen, maar gij zult voor uw God vrezen. 44 Doch uw slaaf of slavin, die gij houdt, zullen zijn uit de volken rondom u; uit hen zult gij een slaaf of slavin kopen. 45 Ook uit de kinderen der bijwoners die bij u vertoeven, uit hen zult gij ze kopen en uit hun geslacht, dat bij u is, dat zij in uw land hebben voortgebracht, en zij zullen uw bezit zijn; 46 gij zult hen aan uw kinderen na u tot een erfenis geven, zodat zij in hun bezit overgaan; voor altoos zult gij hen in dienst houden, maar over uw broeders, de Israëlieten, zult gij niet, de een over de ander, met hardheid heersen. 47 Wanneer het vermogen van een vreemdeling of bijwoner bij u toeneemt, en uw broeder bij hem verarmt en zich aan die vreemdeling of bijwoner bij u, of aan iemand die uit een geslacht van vreemdelingen afkomstig is, verkoopt, 48 dan zal hij, nadat hij zich verkocht heeft, recht van lossing hebben: een van zijn broeders mag hem loskopen; 49 of zijn oom of de zoon van zijn oom mag hem loskopen, of zijn naastbestaande uit zijn geslacht mag hem loskopen, of, als zijn vermogen toereikend wordt, mag hij zich zelf loskopen. 50 Dan zal hij samen met zijn koper een berekening maken van het jaar af, dat hij zich aan hem verkocht, tot het jubeljaar, en de prijs van zijn verkoop zal zich richten naar het aantal jaren; op de wijze van een dagloner zal hij bij hem zijn. 51 Indien het nog vele jaren zijn, zal hij dienovereenkomstig zijn losgeld terugbetalen van het geld, waarvoor hij was gekocht. 52 Indien er weinige jaren overblijven tot het jubeljaar, dan zal hij met hem een berekening maken; overeenkomstig die jaren zal hij zijn losgeld terugbetalen. 53 Zo zal hij als een dagloner van jaar tot jaar bij hem zijn; deze zal bij u niet met hardheid over hem heersen. 54 Maar indien hij op deze wijze niet gelost wordt, dan komt hij in het jubeljaar vrij, hij met zijn kinderen. 55 Want de Israëlieten zijn Mij tot knechten: mijn knechten zijn zij, die Ik uit het land Egypte heb geleid; Ik ben de HERE, uw God. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Het sabbat-en het jubeljaargebod van Leviticus hoofdstuk 25 dat we hierboven in zijn geheel citeerden leert onder meer duidelijk dat de sabbatjaar- en jubeljaar-telling een aanvang nam bij de inbezitneming van het land Kanaän door de Israëlieten.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE.

     

    Israël heeft in zijn lange geschiedenis zelden het jubeljaargebod gehouden. Volgens mij zonder twijfel als reden van winstbejag door de machthebbers. De wortel van alle kwaad is de geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het eerste sabbatjaar van apr1437/mrt1436 v. Chr. gerekend, tot en met het sabbatjaar van apr604/mrt603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die exact zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het (ontvolkte) land dat toen zijn sabbatrust kreeg.

    De geschiedvertelling die we hier brengen is geen gewone geschiedschrijving zoals met de geschiedenis van bijvoorbeeld Egypte, Assyrië en andere volken, maar is Heilsgeschiedenis. De HERE God heeft in Zijn eeuwig voornemen, de Israëlieten uitverkoren om tot Zijn doel te komen: het herstel van alle dingen.

    Exodus 19:1 In de derde maand na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, op dezelfde dag, kwamen zij in de woestijn Sinai. 2 Nadat zij van Refidim opgebroken waren, kwamen zij in de woestijn Sinai en legerden zich in de woestijn; en Israël legerde zich daar tegenover de berg. 3 Toen klom Mozes op tot God, en de HERE riep tot hem van de berg, en zeide: Zó zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de Israëlieten: 4 gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. 5 Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. 6 En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult.

     

    Jesaja 49:6 Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde. (Statenvertaling)

     

     

    Het gaat om de beloofde Verlosser, waarvan de draad aanvangt in het eerste Bijbelboek Genesis, met de belofte van een herstel van alle dingen. De dood, het sterven, dat was gaan heersen vanaf de eerste rebellie van de mens, zou ooit aan zijn einde komen. Doorheen de Bijbel zien we dan ook de ontvouwing van de belofte van de komende Verlosser, van Genesis naar Exodus, naar Leviticus en zo verder, ingevuld worden. Het begint bij Adam, daarna naar Seth, naar Noach, naar Sem, naar Abraham, naar Izaak, naar Jakob, naar Juda, naar David, om uiteindelijk de vervulling te vinden in Jezus Christus, de (ver)Losser. Ten tijde van Jozua en later de Richterenperiode, was de invulling van de belofte van de Losser nog niet compleet. De Bijbel bestond toen alleen uit de eerste vijf boeken van Mozes, enkele Psalmen en het Boek Jozua. Later zou via de overige Bijbelboeken het beeld van de komende Verlosser van de dood duidelijker worden. De profeet Jesaja van de achtste eeuw v. Chr. zag en beschreef zowel de ene komst van de komende Koning der koningen als degene die zou komen als plaatsvervangend Lamslachtoffer. Het tijds-dal tussen de twee komsten van de ene Verlosser mochten de Hebreeuwse profeten niet zien (1 Petrus 1-10-12 – Efeze 3:1-7)

    Jesaja 53:5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.

     

    Het is ook belangrijk om het beloofde land Kanaän van toen voor de geest te halen. Het was namelijk een zeer vruchtbaar land zonder weerga, dat in de Bijbel beschreven wordt, een land overvloeiende van melk en honing. Het is een beschreven vruchtbaarheid die tegenwoordig sinds de klimaatwisseling van de achtste eeuw v. Chr. nog moeilijk voor te stellen is. De zogenaamde Bijbelse vroege en late regen was als een zegen van Boven verantwoordelijk voor jaarlijks meerdere rijke oogsten, aller aard.

     

     

    Nu moeten we ons het volk van die tijd voorstellen. Het begon met de belofte aan één man Abraham. Een belofte die aan zijn zoon Izaak herhaald werd en daarna aan diens zoon Jakob. Ten tijde van Jakob en zijn twaalf zonen was het een familieverband van zeventig mensen, die in 1698 v. Chr. ten tijde van de wereldwijde hongersnood, Egypte binnentrokken. En tweehonderdvijftien jaar later was het een volk geworden van ruim twee miljoen mensen die in april 1483 v. Chr. met Pesach op een vrijdag Egypte o.l.v. Mozes op weg naar het Beloofde Land uittrokken. Vijftig dagen later, in datzelfde jaar 1483 v. Chr. kregen zij in de wildernis de Wet, hun grondwet. Van de Israëlieten werd gehoorzaamheid aan de wet en geloofsvertrouwen op God verlangd. In het tweede jaar sinds de uittocht uit Egypte (Numeri 10:11) trokken zij uit de wildernis op, richting Kanaän. Een meerderheid van de verspieders (10/12) die het land Kanaän verkend hadden weigerden echter het land Kanaän binnen te trekken, uit vrees voor de bewoners en slaagden erin het volk van hun eigen angst en ongeloof te overtuigen. Het resultaat was dat het volk weigerde binnen te trekken. Als straf volgden 38 jaar in de wildernis voor heel het volk. Heel het geslacht ouder dan twintig jaar zou in de wildernis achterblijven. Veertig jaar (2+38) later trokken Jozua en Kaleb, de twee moedige verspieders (van de twaalf) met de nieuwe in de wildernis geboren generatie het land Kanaän binnen.

    De intocht in Kanaän en de verovering van het land heb ik uitvoerig beschreven in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-142.

     

    Jozua 5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.

     

    Dit Bijbelcitaat plaatsen we chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit Jozua 5:12 maken we op dat toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met zeven jaar later het eerste sabbatjaar in apr1437/mrt1436 v. Chr.

     

    Het eerste sabbatjaar viel in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr. Een sabbatjaar dat ongetwijfeld onder leiding van Jozua gehouden werd. Na de dood van Jozua namen zogenaamde oudsten de leiding over. En de vraag is of dat ook ten tijde van de oudsten, het tweede volgende sabbatjaar (van apr1430/mrt1429 v. Chr.) sinds de intocht, gehouden werd, en het land zijn rust kreeg? Ik betwijfel het, omdat na het vierde sabbatjaar apr1416/mrt1415 v. Chr. de verdrukking van de Israëlieten door Mesopotamië al een aanvang nam. Een verdrukking die als een oordeel over de twaalf stammen van Israël ging.

    De chronologische schikking van de richters op de tijdsbalk heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-156, gegeven.

     

     

    Ons schema (1423/1410 v. Chr.) toont de sabbatjaren van apr1423/mrt1422 v. Chr. en apr1416/mrt1415 v. Chr., ten tijde van de oudsten als opvolgers van Jozua, waarna in het voorjaar van 1415 v. Chr., bij het begin van een nieuwe sabbatjaarcyclus, de eerste verdrukking van de Israëlieten door de hand van Kushan Rischataïm begint. Voor deze verdrukking en nog zes te volgen, had de HERE God gewaarschuwd. Zie het relevante Bijbelcitaat hierna:

    Leviticus 26:1 Gij zult u geen afgoden maken; een gesneden beeld noch een gewijde steen zult gij u oprichten; ook een steen met beeldhouwwerk zult gij in uw land niet zetten, om u daarvoor neder te buigen, want Ik ben de HERE, uw God. 2 Mijn sabbatten zult gij houden en mijn heiligdom ontzien, Ik ben de HERE. 3 Indien gij in mijn inzettingen wandelt en mijn geboden nauwgezet in acht neemt, 4 dan zal Ik u te rechter tijd uw regens geven, zodat het land zijn opbrengst geeft en het geboomte des velds zijn vrucht draagt; 5 de dorstijd zal bij u duren tot de wijnoogst, en de wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw brood eten tot verzadiging en veilig in uw land wonen. 6 En Ik zal vrede in het land geven, zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u opschrikt; Ik zal de wilde dieren uit het land uitroeien, en het zwaard zal uw land niet teisteren. 7 En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. 8 Vijf van u zullen honderd achtervolgen, en honderd van u zullen tienduizend achtervolgen, en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. 9 En Ik zal Mij tot u wenden, u vruchtbaar doen zijn en u talrijk maken, en Ik zal mijn verbond met u bevestigen. 10 En gij zult het overjarige, dat overgebleven is, eten, en het overjarige zult gij vóór het nieuwe moeten wegdoen. 11 En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, 12 maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn. 13 Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, opdat gij hun niet meer tot slaven zoudt zijn; Ik heb de stangen van uw juk verbroken en u rechtop doen gaan.

     

    14 Maar indien gij naar Mij niet luistert en al deze geboden niet doet, 15 indien gij mijn inzettingen versmaadt en van mijn verordeningen een afkeer hebt, zodat gij geen van mijn geboden doet en mijn verbond verbreekt, 16 dan zal Ik ook aldus met u doen en met verschrikking u bezoeken: tering en koorts, die de ogen verteren en het leven doen verkwijnen; dan zult gij tevergeefs uw zaad zaaien, want uw vijanden zullen het eten. 17 Ik zal mijn aangezicht tegen u keren, zodat gij voor uw vijanden geslagen zult worden, en die u haten, zullen over u heersen, en gij zult vluchten, zonder dat iemand u vervolgt. 18 En indien gij desniettegenstaande niet naar Mij luistert, dan zal Ik u blijven tuchtigen wegens uw zonden, tot zevenmaal toe, 19 en uw trotse macht zal Ik breken en uw hemel maken als ijzer en uw land als koper. 20 Dan zal uw kracht tevergeefs verbruikt worden; uw land zal zijn opbrengst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet dragen. 21 Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden; 22 Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn. 23 Indien gij u door deze tuchtiging nog niet tot Mij keert en u tegen Mij blijft verzetten, 24 dan zal ook Ik Mij tegen u verzetten en dan zal Ik u ook zevenmaal slaan wegens uw zonden, 25 en over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het verbond; wanneer gij dan in uw steden bijeenkomt, dan zal Ik de pest onder u zenden en gij zult aan de vijand overgeleverd worden. 26 Als Ik u de staf des broods verbreek, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zij zullen uw brood afgewogen teruggeven, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. 27 En indien gij desondanks niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft verzetten, 28 dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden, 29 en gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees uwer dochters zult gij eten. 30 En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw wierookaltaren uitroeien; Ik zal uw lijken werpen op de lijken uwer afgoden en Ik zal een afkeer van u hebben. 31 Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. 32 Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. 33 Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop. 34 Dan zal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dat het woest ligt en gij in het land uwer vijanden zijt; dan zal het land rusten en zijn sabbatsjaren vergoeden. 35 Al de tijd der verwoesting zal het rusten, de rust die het niet gehad heeft gedurende uw sabbatsjaren, toen gij daarin woondet. 36 En Ik zal vrees brengen in de harten van hen die van u zijn overgebleven, in de landen hunner vijanden, zodat het geluid van een opgewaaid blad hen opjaagt, en zij zullen vluchten, zoals men vlucht voor het zwaard, en vallen, zonder dat er een vervolger is. 37 En de een zal over de ander struikelen als voor het zwaard, zonder dat er een vervolger is, en gij zult voor uw vijanden geen stand kunnen houden. 38 En gij zult onder de volken te gronde gaan, en het land uwer vijanden zal u verteren. 39 En wie van u overgebleven zijn, zullen in de landen hunner vijanden wegkwijnen vanwege hun ongerechtigheid en ook vanwege de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij, evenals dezen, wegkwijnen. 40 Maar belijden zij hun ongerechtigheid en die hunner vaderen, in de ontrouw waarmede zij tegen Mij ontrouw zijn geweest, en ook dat zij zich tegen Mij verzet hebben, – 41 ook Ik verzette Mij tegen hen en bracht hen in het land hunner vijanden – of vernedert zich dan hun onbesneden hart en boeten zij dan hun ongerechtigheid, 42 dan zal Ik mijn verbond met Jakob gedenken; ook mijn verbond met Isaak en ook mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken. 43 Maar het land zal door hen verlaten worden en het zal zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, terwijl het verwoest ligt zonder hen, en zij zullen hun ongerechtigheid boeten, omdat, ja, omdat zij mijn verordeningen versmaadden en van mijn inzettingen een afkeer hadden. 44 Maar ook zelfs, wanneer zij in het land hunner vijanden zijn, versmaad Ik hen niet en heb Ik geen afkeer van hen, zodat Ik hen zou vernietigen en mijn verbond met hen verbreken: want Ik ben de HERE, hun God. 45 Maar Ik zal hun ten goede gedenken het verbond met hun voorvaderen, die Ik voor de ogen der volken uit het land Egypte heb geleid, om hun tot een God te zijn. Ik ben de HERE. 46 Dit zijn de inzettingen en verordeningen en wetten, die de HERE gegeven heeft tussen Zich en de Israëlieten op de berg Sinai, door de dienst van Mozes. (NBG Vertaling 1951)

     

    Voorwaar, men wordt niet vrolijk van het lezen van deze waarschuwing aan de Israëlieten over wat er zou gebeuren indien zij het sabbat- en jubeljaargebod in het land Kanaän zouden negeren. Wanneer we door de geschiedenis van Israël heengaan merken we hoe nauwkeurig dit alles uitgekomen is. Er zijn bijvoorbeeld inderdaad zeven verdrukkingen geweest. Zes ervan vinden we in het Bijbelboek Richteren vermeldt. Zie hierna de relevante Bijbelcitaten.

    1)     Richteren 3:8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar.

    2)   Richteren 3:12 Maar de Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; toen maakte de HERE Eglon, de koning van Moab, sterk tegen Israël, omdat zij gedaan hadden wat kwaad is in de ogen des HEREN. 13 Hij dan verbond zich met de Ammonieten en de Amalekieten, trok op en versloeg Israël; de Palmstad namen zij in bezit. 14 Achttien jaar dienden de Israëlieten Eglon, de koning van Moab.

    3)   Richteren 4:2 Toen gaf de HERE hen over in de macht van Jabin, de koning van Kanaän, die regeerde te Hasor, en wiens krijgsoverste Sisera was, die te Charoset-Haggojim woonde. 3 En de Israëlieten riepen tot de HERE, want hij bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt, twintig jaar.

    4)   Richteren 6:1 Maar de Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN; daarom gaf de HERE hen over in de macht van Midjan gedurende zeven jaar, 2 waarin Midjan de overhand had over Israël.

    5)    Richteren 10:7 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen over in de macht der Filistijnen en der Ammonieten. 8 In datzelfde jaar verdrukten en vertrapten zij de Israëlieten: en achttien jaar lang deden zij dit met alle Israëlieten aan de overzijde van de Jordaan, in het land der Amorieten in Gilead.

    6)   Richteren 13:1 De Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; toen gaf de HERE hen over in de macht der Filistijnen, veertig jaar.

    7)    En de zevende verdrukking volgde nadat de Israëlieten voor de zeventigste maal het sabbatjaargebod genegeerd hadden: de Babylonische Ballingschap die zeventig jaar in beslag nam.

     

    Het volgende schema geeft de periode 1409/1396 v. Chr. weer en toont de sabbatjaren van apr1409/mrt1408 v. Chr. en apr1402/mrt1401 v. Chr. In het voorjaar van 1407 v. Chr. komt aan de verdrukking door de koning van Aram; Kusan-Risataïm, een einde door het optreden van de eerste richter in Israël: Othniël.

     

    Richteren 3:1 Dit nu zijn de volken, die de HERE liet overblijven om door hen al die Israëlieten op de proef te stellen, welke geen van de oorlogen om Kanaän gekend hadden, 2 slechts opdat de geslachten der Israëlieten, voorzover zij daarvan tevoren geen ervaring hadden, met de strijd vertrouwd zouden raken, doordat Hij hen daarin oefende: 3 de vijf stadsvorsten der Filistijnen en al de Kanaänieten, Sidoniërs en Chiwwieten, die het gebergte Libanon bewonen, van de berg Baäl-Hermon tot de weg naar Hamat. 4 Zij toch waren ertoe bestemd, dat Hij door hen Israël op de proef zou stellen, om te weten, of zij zouden luisteren naar de geboden, die de HERE hun vaderen door de dienst van Mozes geboden had. 5 De Israëlieten dan woonden te midden der Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten; 6 zij namen zich hun dochters tot vrouw en gaven de eigen dochters aan hun zonen en dienden hun goden. 7 De Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN, zij vergaten de HERE, hun God, en dienden de Baäls en de Asjera’s. 8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar. 9 Toen riepen de Israëlieten tot de HERE, en de HERE verwekte de Israëlieten een verlosser om hen te bevrijden: Otniël, de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb. 10 De Geest des HEREN kwam over hem, hij richtte Israël en trok uit ten strijde. De HERE gaf Kusan-Risataïm, de koning van Aram, in zijn macht, zodat hij de overhand kreeg over Kusan-Risataïm. 11 Toen had het land veertig jaar rust. En Otniël, de zoon van Kenaz, stierf. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Met het volgende schema met de periode van 1395/1382 v. Chr. zien we in het jaar okt1395/sep1394 v. Chr. het eerste jubeljaar vermeld.

    De historische boeken van de Bijbel zwijgen over een eventueel wel of niet houden van het jubeljaargebod door de Israëlieten. De enige vermelding is dat de richter Othniël de overhand kreeg over Kusan-Risataïm en dat het land daarna veertig jaar rust had tot aan de dood van Othniël, waarna echter onmiddellijk een nieuwe verdrukking begon.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

    19-04-2017 om 07:43 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Goede vrijdag 7 april 30 AD

    Het was niet toevallig een vrijdag dat Jezus Christus als het Lam Gods zijn leven voor de verlossing van Israël en de wereld, gaf. De verlossing uit Egypte met de Exodus van de Israëlieten onder leiding van Mozes, geschiedde namelijk ook op een vrijdag. In mijn boek ‘EXODUS’, 2016, blz. 71, in het hoofdstuk: de maand, de dag en de route van de Exodus, toon ik dit aan. De Joodse overlevering leert dat de Tien Woorden Gods met Sjavoeot op een zaterdag aan Mozes overhandigd werden. Zo wordt het eenvoudig te berekenen dat zeven maal zeven weken of negenenveertig dagen eerder, de Exodus op een vrijdag aan het einde van de eerste Pesachweek in de geschiedenis, plaatsvond.

    Het oude Israël had een maankalender. Volgens die kalender was de eerste maand van het jaar de maand Nisan (maart/april), de maand van de verlossing uit Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe maand begon met de avond waarop de opkomende maan na zonsondergang voor het eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse Pesachfeest werden geslacht op de veertiende Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij zonsondergang gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).

     

    Merkwaardig is, dat het volgend jaar in 2018 exact 3500 jaar geleden zal zijn dat de verlossing uit Egypte plaatsvond. Nog een merkwaardigheid is dat de Joodse Pesachweek volgend jaar van 30 maart tot 7 april 2018 genoteerd staat. Zeven april is hier dezelfde kalenderdag als in 30 AD.

     

    Astronomen kunnen tegenwoordig berekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia geleden een nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus vastgesteld worden en de veertiende dag van de maand Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy and the date of the Crucifixion – Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren de volgende data af voor de veertiende Nisan op specifiek een vrijdag: 11 april 27 AD, 7 april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik vermeld de drie data aangezien er verschil van mening bestaat betreffende het correcte jaar van de kruisdood en Opstanding van Jezus Christus. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys hierboven hanteert overigens 33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven voor het hanteren van een late datum zijn (soms) ontstaan als een gevolg van de de vervangingsleer die het christendom aanhangt. Het is een leer die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen is en alle oudtestamentische profetie in haar vervult. De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld volgt onmiddellijk op de negenenzestigste jaarweek, zonder een tijdskloof van twee millennia, is al geschiedenis, en kende haar eindvervulling in 33 AD. Dit is één handige reden voor de keuze van 33 AD.

     

    Waarom kies ik voor 7 april 30 AD? Omdat deze datum bevestigd wordt door de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit aangename jaar des HEREN door Jezus in de synagoge van zijn vaderstad met Jom Kippoer afgekondigd, zoals we lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het jaar 27 AD en de maand oktober worden ijkpunten waar we de overige chronologische gegevens van de evangeliën mee verankeren.

     

     

    De vier pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeldt viel in de maand nisan van 27 AD. Het tweede pelgrimsfeest volgens Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven lijden, sterven, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus. Betreffende het derde paasfeest, door de evangelist Johannes vermeld, bestaat er onder onderzoekers verschil van mening. Sommigen lezen Johannes 6:1 door een westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren dat Jezus die op een berg de broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het noorden van Israël, onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie van sommige onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:

    Johannes 6:1 Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?

     

    Wanneer we dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat de vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met ‘kort voor’, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor sommigen is de vermelding van ‘het feest der Joden’ in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu een verwijzing naar de Pesachweek of is een ander feest bedoeld? De verklaring levert weer de invulling van de sabbat- en jubeljarenopgave volgens William Whiston, op de tijdsbalk.

    Het paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van zeven maal zeven jaar aanvangen. Het was tevens de periode van het dertigste Jubeljaar en volgens een Rabbijnse traditie zat men bovendien in het vierde millennium anno mundi, de vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond. De zon der gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in Israël was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de evangelist Johannes naar ‘het feest der Joden’ verwijst. Het was inderdaad ook een feest met toen al in gedachten de nakende vertroosting van Israël.

    Met het paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep van april 26 AD tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertigplus jaar oud. Hij was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor Christus.

     

    Deze constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als ‘co-princeps’ van Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.

     

    Vanaf het eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in 27 AD zijn het zesenveertig jaar terug tot het begin van de herbouw van de Tempel te Jeruzalem door Herodes de Grote.

    Johannes 2:20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams. 22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed;…

     

    Dit Schriftgedeelte leert dat er zesenveertig jaar zijn vanaf het beginjaar van de herbouw van de tempel door Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de Joodse historicus uit de eerste eeuw na Christus, die jaartallen geeft.

    Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn achttiende regeringsjaar besloot tot herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus dat aanvankelijk achttien maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact zesenveertig jaar later speelt Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-453)

    Al de verkregen jaartallen via de jubeljaartelling van William Whiston in dit artikel, bevestigen het jaar 30 AD als het jaar van de kruisdood van de Christus, gevolgd door Zijn Opstanding en Hemelvaart. En de belofte van Zijn wederkomst.

     

     

    1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)

    Paulus aan de Korintiërs.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    14-04-2017 om 11:47 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tirhaka, de koning van Koesj, farao over Egypte.

    2 Koningen 19:6 En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE: Vrees niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, waarmede Mij de dienaars van den koning van Assyrië gelasterd hebben. 7 Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. 8 Zo kwam Rabsake weder, en vond den koning van Assyrië, strijdende tegen Libna; want hij had gehoord, dat hij van Lachis vertrokken was. 9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden. (Statenvertaling)

     

    Jesaja 37:9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Hij is uitgetogen, om tegen u te strijden; toen hij zulks hoorde, zo zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: …(Statenvertaling)

     

     

    De koning van Koesj of Nubië, die in de Bijbelboeken 2 Koningen en Jesaja vermeld wordt, was een farao van de vijfentwintigste dynastie van Manetho ‘s Egypte. Het historische Koesj lag binnen de grenzen van het huidige Soedan.

    De orthodoxe egyptologie geeft hem tegenwoordig de volgende regeerperiode: 689/664 v. Chr. De gegevens van de oudheidhistoricus Manetho die ons via zijn kopieerders Africanus en Eusebius bereikten zijn wat de duur der regeerperioden betreft, met elkaar in tegenstrijd. Beide kopieerders geven weliswaar drie namen voor de vijfentwintigste dynastie op, maar met een verschil in regeerduur van 40 tot 44 jaar voor de hele dynastie. Africanus vermeldt achttien jaar als regeerduur voor Tirhaka, maar Eusebius noteerde twintig jaar.

    De regeerperiode van de egyptologie voor Tirhaka wijkt enkele jaren af van de Bijbelse jaartallen in verband met koning Hizkia van Juda en de belegering van Jeruzalem in diens veertiende regeringsjaar. Het jaar van de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia dateren we in het jaar 709 v. Chr., en dit op basis van de herschikking van de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk volgens de sabbat- en jaartelling.

    Dat Tirhaka, de koning van Koesj, tegen het Assyrische leger oprukte, in het veertiende regeringsjaar van Hizkia, maakt de Bijbel duidelijk:

    2 Koningen 19:9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden.

     

    Jesaja 36:1 En het geschiedde in het veertiende jaar van den koning Hizkia, dat Sanherib, de koning van Assyrië, optoog tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)

     

    In het citaat van Jesaja 37:9 wordt de koning van Koesj vermeld: Tirhaka, die naar de grens van Egypte bij Eltekeh oprukte.

    Het volgende hoofdstuk achtendertig van de profeet Jesaja verhaalt de geschiedenis van het dodelijk ziek worden van Hizkia, diens genezing en het toevoegen van vijftien levensjaren aan zijn leeftijd.

    De Seder Olam verhaalt de duur van de ziekte van Hizkia voor een periode van drie dagen, waarna zijn herstel volgde, en dit tijdens de belegering in zijn veertiende regeringsjaar. Daarna werden vijftien jaar aan zijn leven toegevoegd.

    De regeerperiode van Hizkia en de verankering op de tijdsbalk via het vijftiende jubeljaar heb ik verklaard in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327-330. Voor wie het boek eventueel wil aanschaffen: zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Koning Tirhaka van Koesj en de vijfentwintigste dynastie hadden ook mijn aandacht in mijn boek ‘De zonaanbidder, 2016, blz. 73-75. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    De belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib en het ter hulp komen van Tirhaka voor Hizkia had al eerder op dit blog mijn aandacht. Zie het artikel op dit blog van 06.06.2016: maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465164000&stopdatum=1465768800

     

    Met de belegering van Jeruzalem door Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia in 709 v. Chr. breek ik met een onderdeel van Velikovsky ’s werk, die de vernietiging van Sanherib ’s leger in 687 v. Chr. plaatst, op basis van een genoteerde meganatuurcatastrofe in het oude China (Werelden in botsing, 1950, tweede hoofdstuk: het jaar -687)

     

    De koning van Koesj: Tirhaka, werd tijdens de slag bij Eltekeh in 709 v. Chr. door de Assyriërs verslagen, in ketenen geslagen en gevankelijk naar de Assyrische hoofdmacht die Jeruzalem belegerde, weggevoerd. Na de Pesachnacht, waarbij het belegerende Assyrische leger grotendeels vernietigd werd, werden Tirhaka en andere koningen en prinsen volgens de Joodse overlevering, door Hizkia bevrijd.

    Ook Sanherib beschrijft het treffen met het Egyptische leger en de gevangenneming van de Egyptische prinsen (meervoud!) op zijn prisma-stele. Hierna het betreffende citaat:

    “…. The officials, nobles, and people of Ekron, who had thrown Padi their king—bound by oath and curse of Assyria— into fetters of iron and had given him over to Hezekiah, the Judahite—he kept him in confinement like an enemy— their heart became afraid, and they called upon the Egyptian kings, the bowmen, chariots and horses of the king of Meluhha [Ethiopia], a countless host, and these came to their aid. In the neighborhood of Eltekeh, their ranks being drawn up before me, they offered battle. With the aid of Assur, my lord, I fought with them and brought about their defeat. The Egyptian charioteers and princes, together with the Ethiopian king's charioteers, my hands captured alive in the midst of the battle. Eltekeh and Timnah I besieged, I captured, and I took away their spoil. …(Prisma-stele van Sanherib)

     

    De Joodse overlevering (The Legends of the Jews, Boek IX) verhaalt dat de vernietiging van het Assyrisch leger voor de poorten van Jeruzalem geschiedde tijdens de Pesach-nacht. Het neerslaan van het Assyrische leger door de Engel des HEREN wordt door Patten, Hatch en Steinhauer in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, vanuit kosmische oorsprong, verklaard. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337.

    Als het stof van de kosmische meganatuurcatastrofe van 709 v. Chr. ging liggen werd zelfs een kalenderhervorming noodzakelijk. Het boek ‘The Legends of the Jews’ lijkt ook een verstoring van de aarde in haar loop om de zon te leren:

    …. A number of miracles besides were connected with the recovery of Hezekiah. In itself it was remarkable, as being the first case of a recovery on record. Previously illness had been inevitably followed by death. Before he had fallen sick, Hezekiah himself had implored God to change this order of nature. He held that sickness followed by restoration to health would induce men to do penance. God had replied: "Thou art right, and the new order shall be begun with thee." Furthermore, the day of Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten hours longer than its wonted time. The remotest lands were amazed thereat, and Baladan, the ruler of Babylon, was prompted by it to send an embassy to Hezekiah, which was to carry his felicitations to the Jewish king upon his recovery.

     

    Bij het doornemen van de Joodse legendes probeer ik altijd het historisch-betrouwbare van het fantastische te filteren, en te gebruiken. De legende leert dat na het wegtrekken van het restant van het leger van Sanherib, de Joden de volgende morgen het Assyrische bivak binnentrokken en daar de farao van Egypte en de Ethiopische koning Tirhaka uit hun ketenen verlosten, en huiswaarts zonden. Deze beide koningen waren eerder in de slag bij Eltekeh aan de grens met Egypte, door Sanherib verslagen en krijgsgevangen genomen.

    “…..In view of all the wonders God had done for him, it was unpardonable that Hezekiah did not feel himself prompted at least to sing a song of praise to God. Indeed, when the prophet Isaiah urged him to it, he refused, saying that the study of the Torah, to which he devoted himself with assiduous zeal, was a substitute for direct expressions of gratitude. Besides, he thought God's miracles would become known to the world without action on his part, in such ways as these: After the destruction of the Assyrian army, when the Jews searched the abandoned camps, they found Pharaoh the king of Egypt and the Ethiopian king Tirhakah. These kings had hastened to the aid of Hezekiah, and the Assyrians had taken them captive and clapped them in irons, in which they were languishing when the Jews came upon them. Liberated by Hezekiah, the two rulers returned to their respective realms, spreading the report of the greatness of God everywhere. And again, all the vassal troops in Sennacherib's army, set free by Hezekiah, accepted the Jewish faith, and on their way home they proclaimed the kingdom of God in Egypt and in many other lands.”

     

     

    De chronologie van Tirhaka en de vijfentwintigste dynastie op de tijdsbalk had al eerder mijn aandacht in mijn geciteerde boeken. Hierna een korte samenvatting. Vooreerst moet het duidelijk zijn dat de Bijbel in het veertiende regeringsjaar van Hizkia, naar Tirhaka verwijst als koning van Koesj, en niet als koning van Egypte. De installering van Tirhaka als farao over Egypte geschiedde later.

    Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid zoals o.a. in ‘de zonaanbidder’ uiteengezet, waren de Nubiërs aanvankelijk bondgenoten van farao Amonhotep III en de Aton-ketters, maar keerden ze zich later tegen hen. In 722 v. Chr., het jaar van een meganatuurcatastrofe, rukte de oom van Tirhaka: Sjabaka, Egypte binnen, doodde farao Bokchoris van de vierentwintigste dynastie en maakte dat farao Anysis uit de stad Anysis naar een moerasgebied moest vluchten. De Nubiër Sjabaka is dezelfde als de Griekse naam Sabacon waarmee de oudheidhistoricus Herodotos hem aanduidde. Farao Anysis uit de stad Anysis van Herodotos is dezelfde als Achnaton uit Achet-aton (De Zonaanbidder, 2016, blz. 55-64). De alleenheerschappij over Egypte hadden de Nubiërs niet. De Nijl-delta was tijdens deze epoque een lappendeken van dynastieën die de macht met elkaar deelden. De belangrijkste was farao Sethoos van Herodotos die we eerder geïdentificeerd hebben met farao Zet van de drieëntwintigste dynastie (TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311), een andere naam voor farao Setnakht van de twintigste dynastie en de Ramessieden.

    Dat Tirhaka met zijn divisie als een onderdeel van het Egyptische leger aan de slag bij Eltekeh deelnam, heeft met het delen van de macht in de Nijldelta te maken.

    Als koning van Koesj deelde Tirhaka de troon met de koningen Sjabaka en Sjebitkoe, dat maakt de zogenaamde Kawa-stele duidelijk. Deze inscriptie leert dat het zesde jaar van Tirhaka gelijk was aan het vijftiende jaar van Sjabaka en het derde jaar van Sjebitkoe. Tirhaka was de zoon van Pianchi, wiens eenentwintigjarige regeerperiode aan die van Sjabaka voorafging. Sjabaka was de broer van Pianchi en aldus oom van Tirhaka. Sjebitkoe was de broer van Tirhaka.

    De verankering van de regeerperiode van de koningen van Koesj op de tijdsbalk doe ik aan de hand van het veertiende regeringsjaar van Hizkia en de notering van een meganatuurcatatastrofe in de Bijbel in dat jaar.

    Voor het derde regeringsjaar van Sjebitkoe vinden we een notering in Egypte van een ongewoon hoge Nijlwaterstand in de maand april, de enige die tijdens zijn bewind overigens genoteerd werd. Ook Tirhaka liet de bijzonder hoge Nijl van zijn zesde regeringsjaar noteren, samen met een buitengewone grote oogst als gevolg van de Nijloverstroming (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, XII, Egypt under foreign rule, page 344).

    Als er inderdaad volgens de theorie een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong plaatsvond en de aarde in haar baan om de zon verstoord werd, is een hoge waterstand van de Nijl buiten het gewone seizoen verklaarbaar. Ik gebruik het jaar 709 v. Chr. als een ankerpunt om de koningen van Koesj op de tijdsbalk te rangschikken. Tirhaka begint zijn co-regentschap-regeerperiode in het jaar 715 v. Chr. en dit als een gevolg van de verankering van zijn zesde jaar in 709 v. Chr., en Sjebitkoe met zijn derde jaar in 709 v. Chr. heeft als resultaat het jaar 712 v. Chr. voor zijn eerste regeringsjaar. Sjabaka ’s regeerperiode vangt aan in 724 v. Chr. In het tweede regeringsjaar van Sjabaka in 722 v. Chr. vermoordde hij farao Bocchoris van de vierentwintigste dynastie. Deze geschiedenis heb ik uitvoerig in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 301-306, beschreven.

     

    De regeerperiode van Tirhaka als koning over Egypte is verankerd via de Apis-lijsten. Een Apis-stier die stierf op eenentwintigjarige leeftijd in het twintigste regeringsjaar van Psammetichus werd geboren in het zesentwintigste jaar van Tirhaka. Dit maakt dat Tirhaka in zijn veertiende regeringsjaar als koning van Koesj, in het jaar 702 v. Chr.,te Memfis als farao over Egypte erkend werd. Over de Apislijsten schreef ik op 30.01.2017 op dit blog een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600

     

    De Assyriërs die onder leiding van de zoon van Sanherib: Essarhaddon, Egypte in 671 v. Chr. zouden binnenrukken vonden opnieuw Tirhaka op hun weg. Ook ditmaal werd Tirhaka met zijn Nubisch leger teruggedreven. Zie het artikel van 20.06.2016 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400

     

     

    Het volgehouden verzet van de Nubische soldaten maakte hen gehaat bij de Assyriërs. Essarhaddon maakt in zijn annalen melding over de Nubiërs en Tirhaka. Hij vermeldt cynisch dat hij alle Nubiërs deporteerde en er zelfs geen één overhield om hem hulde te brengen. Over Egypte stelde Essarhaddon nieuwe koningen en gouverneurs aan, van wie de belangrijkste Horemheb was. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, Horemheb, blz. 357-358. De afbeelding hierboven is een overwinnings-stele van Essarhaddon met vermoedelijk Tirhaka er op afgebeeld. Er bestaat nochtans een meningsverschil betreffende de identiteit van de afgebeelde Nubiër, sommige Assyriologen menen dat de gevangengenomen zoon van Tirhaka afgebeeld staat, en andere menen Tirhaka te herkennen vanwege de afgebeelde Uraeus op het hoofd.

    Na de plotse dood van Essarhaddon slaagde Tirhaka er in om Memfis te heroveren. In het jaar 668 v. Chr. viel de zoon van Essarhaddon: Assurbanipal, Egypte opnieuw binnen en rukte helemaal naar het zuiden naar Thebe op, dat hij ook innam. Tirhaka kon echter ook ditmaal verder naar het zuiden, naar Napata ontkomen.

    Over zijn levenseinde is niets bekend. Zijn grafpiramide bevindt zich te Nuri, zuidelijk van Napata, zijn hoofdplaats.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    10-04-2017 om 13:37 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs