De
zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse
mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed gebracht.
Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de overstroming van Deucalion
plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit de achttiende dynastie, en
het is op basis van deze informatie dat ik dit artikel wil uitwerken. Mijn
bedoeling is de meganatuurcatastrofe die ten tijde van Deucalion de oude wereld
trof, door middel van de cyclus van meganatuurcatastrofes (ongeveer) op de
tijdsbalk vast te leggen. Van belang is de juiste ankerpunten op de tijdsbalk
te vinden, ter navigatie naar het rampjaar ten tijde van de zesde farao van de
achttiende dynastie.

In
vorige afleveringen bracht ik de cyclus van meganatuurcatastrofes van de
wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six
Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is in de cyclus van deze rampen,
dat de beschreven zondvloed van Deucalion geplaatst moet worden. In een cyclus
van 54 jaar en zes maanden werd planeet aarde in de oudheid vanaf de
vierentwintigste eeuw tot aan de achtste eeuw v. Chr. getroffen. Daarna kwam
volgens de theorie ons zonnestelsel tot rust.
Belangrijke
al eerder bekomen jaartallen voor historisch-genoteerde meganatuurcatastrofes
maken dat we de zondvloed van Deucalion vrij goed kunnen dateren. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de
opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175, dateerde ik de
meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. Dit
is een jaartal dat in de cyclus van 54 jaar en zes maanden voor
meganatuurcatastrofes past. Vanaf het
ankerjaar 776 v. Chr. gerekend arriveert men namelijk in 1103 v. Chr. voor
de vanuit de Bijbelse chronologie gedateerde overwinning op de Filistijnen. Op mijn tijdsbalk blijkt dat
het bekomen jaartal 1103 v. Chr., het einde van de veertigjarige verdrukking
van de Israëlieten door de Filistijnen betekende. Dit is geen toeval uiteraard
en is een aanwijzing vanuit de verkregen chronologie van de Bijbel dat er een cyclus
van meganatuurcatastrofes in de oudheid, aan de hand was.
1
Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE
riep, antwoordde de HERE hem. 10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te
brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed
te dien dage machtig de donder rollen over de Filistijnen en
bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden. 11 De
mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de Filistijnen en
versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa en Sen; hij gaf hem de naam
Eben-Haëzer, en zeide: Tot hiertoe
heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen
het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling 1951)

De
onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer stellen
dat de steen die de naam Eben-Haëzer kreeg, een meteoriet was: in all likelihood a Mars-asteroid, once a
part of the fragmented planet, Electra.
The stone of
power was a large impressive meteorite, and it was selected, appropriately
enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic
Catastrophe)
Ook de
oudheidhistoricus Flavius Josephus beschrijft de geschiedenis van de steen Eben-Haëzer
(Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2.
Vierenvijftig
jaar en zes maanden later in april 1049
v. Chr. werd de oude wereld en vooral Egypte, opnieuw door een catastrofe van
kosmische oorsprong getroffen. Zie het artikel op dit blog van 18.10.2016: voorjaar 1049 v. Chr.: de
verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1476655200&stopdatum=1477260000
In het
hierboven geciteerde artikel verwijs ik naar mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016,
blz. 197-203 en blz. 220-223, waarin ik de regeerperiode van farao Thothmosis
III/Misphragmuthosis/Mencheperre, op
de tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie, verankerd heb.
Misphragmuthosis
of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de
achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus, vermeldt
laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd de vloed van Deucalion plaatsvond. De
andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed.
Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp
Egypte trof.
Uitgaande
van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat (ongeveer)
een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van Misphragmuthosis te geven.
Gerekend
vanaf oktober 1103 v. Chr. en vervolgens vanaf april 1049 v. Chr. met tijdschijven
van telkens 54 jaar en zes maanden arriveren we in april 941 v. Chr. tegen het
einde aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens
vijfenveertigste regeringsjaar. Dit jaartal staat of valt uiteraard indien er
geen afwijkingen in de cyclus van rampen voorkomen.
De
nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van
Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten
meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The
Theban Supremacy, page 197).
Na de
grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde
Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en
bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie,
schreef ik in TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 229-232, een hoofdstuk.

Op het
bijgevoegde schema merken we dat het jaar 941 v. Chr. tijdens de regeerperiode
van Asa van Juda viel, en tijdens de regeerperiode van Baesa van het
tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze periode over buitensporig
natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de Grieken en de Egyptenaren dat
jaar getroffen werden en het gebied van Israël grotendeels verschoond bleef.
De
volgende verstoring aan de hemel in de cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong, zou Israël wel treffen. Dit fenomeen staat beschreven in het
Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18 waar de profeet Elia getuige is van hemels (astronomisch)
vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de berg Karmel,
volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze beschreven
gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun
boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159,
uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter aan de
hand van Thiele s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een gevolg enkele
jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van Israël op
de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik al eerder op dit
blog behandeld. Zie het artikel van 08.12.2015:
Kroniek van koning Achab van Israël, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1449442800&stopdatum=1450047600
Het
fenomeen van het vuur des HEEREN (1 Kon.18:38) zit op de tijdsbalk
chronologisch verankerd met het jaar 893
v. Chr. Wanneer we vanaf dit ankerjaar 54 jaar en zes maanden terug in de
tijd rekenen is het resultaat: 947 v. Chr., of een verschil van zes jaar met
het eerdere resultaat: 941 v. Chr., wanneer gerekend vanaf 1103/1049 v. Chr. Er
heeft zich aldus een aantoonbare afwijking voorgedaan in de cyclus van
meganatuurcatastrofes.
De in
de Griekse mythologie overgeleverde geschiedenis van de zondvloed van Deucalion
door Manetho, ten tijde van de zesde farao van de achttiende dynastie: Misphragmuthosis,
plaatsen we aldus op de tijdsbalk tussen de jaren 947 v. Chr. en 941 v. Chr. met
een speling van zes jaar en een vraagteken erbij.

Ik besef
dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders
ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische
overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook
fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als
een klokwerk loopt, ooit tot slechts 2700 jaar terug de tijd in, in
beroering was.
Het
boek Werelden in botsing van Dr. I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975.
De kosmologische aspecten waren voor mij toen een vrij moeilijke materie, een
materie die ik niet onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen.
De motivatie van Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de
Bijbel, een Boek dat hij als seculiere Jood als een historisch Boek benaderde.
De Exodus uit Egypte van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de
tien plagen gevolgd door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de
kosmologie. Ik stond aldus open voor de voor mij nieuwe theorieën, die hij
bracht.
Op 21
februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter
Velde; Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en
in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen.
Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als
afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem
vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: The
Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer, en het andere boek was The Biblical Flood and
the Ice Epoch van Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van
deze werken dat ik ook de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam.
Vooral dan het chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg
mijn aandacht.
Ik ben
van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes
betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de
kosmische catastrofetheorie, een cyclus
van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius
Josephus en andere bronnen, chronologisch
aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.
Dat de
aarde in de oudheid voor een lange tijd in beroering was en werelden in botsing
waren, was een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël, die meenden in de
planeten in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder
leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al
mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een
afbeelding van een Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de
Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de
werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk
geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook slachtofferen en
offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren
in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel
van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt
hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon.

Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke, wanneer werelden in botsing komen, maakt men
geestelijk blind en doof zijnde de verkeerde keuzes en mist men zijn doel.
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat
voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die de planeet Saturnus zou
voorstellen. De verering van Saturnus en de naam Saturnus kan ook in verband
gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis. In het oude Babylon
werd de naam als Stur geschreven, een naam met een getalswaarde van
zeshonderdzesenzestig.
De
Bijbel leert een herhaling van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong
bij de tweede komst van Jezus Christus. Wanneer we het laatste Bijbelboek
Openbaring als vooraf geschreven geschiedenis willen bestuderen blijkt dat de
daarin geprofeteerde rampen ook van kosmische oorsprong zullen zijn. Of zoals ook
de Heer Jezus Christus zijn wederkomst aankondigde in zijn rede over de laatste
dingen, en door de evangelisten zo genoteerd:
Lucas
21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze
angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de
mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen.
Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een
wolk, met grote macht en heerlijkheid. (NBG 1951)
En weer
zal het in de toekomst, net zoals in het verleden in de dagen van de profeet
Elia op de Karmel, gaan om de vraag: Wie is God? De Baäls of de HEERE God van
Israël.
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties van Robert De Telder
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale
Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343