We
vervolgen de geschiedenis van de jubeljaren met het negende jubeljaar van
oktober1003/september1002 v. Chr. sinds we op 19.04.2017 op dit blog met het overzicht van de historische
jubeljaren begonnen. Het laatste artikel met als onderwerp het achtste
jubeljaar dateert alweer van 14.06.2017,
zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2997811
Het Bijbelse
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel in de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende
het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land Kanaän dat de
Israëlieten veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden binnentrekken. Het doel
van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te
herstellen en aan de rechtmatige eigenaar terug te bezorgen. De toepassing van
de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke,
denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Naomi. De bijzondere wet wordt in het
derde boek van Mozes in de Bijbel Leviticus hoofdstuk 25:1-55 in detail
beschreven.
De
sabbatjaar- en jubeljaartelling nam een aanvang bij de intrede van het land
Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua. De historische sabbat- en
jubeljaren zijn vanaf het jaar 1443 v. Chr. te rekenen.
Leviticus
25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2
Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer
gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat
voor de HERE.
Zeven
jaar na het betreden van het land Kanaän in 1443 v. Chr. was het beloofde land
veroverd en werd het onder de twaalf stammen verdeeld. Het eerste historische
jubeljaar viel in oktober1395/september1394 v. Chr. zeven maal zeven jaar of
negenenveertig jaar na de aankomst in het land Kanaän. Alhoewel de Israëlieten
zelden het jubeljaargebod gehouden hebben zijn er toch enkele belangrijke
aanwijzingen in de Bijbel die er op wijzen dat de HEERE God in Zijn handelen met
Zijn verbondsvolk met jubeljaren rekende.
We
zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken
verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien
jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse
jaartelling gebaseerd met de geboorte van Jezus Christus, onderverdeeld in vier
vakken van elk drie maanden van januari tot december. De sabbatjaren staan daaronder
in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot
september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de negenenveertigste
sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar
inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan. Dit
volgens de manier van tellen volgens William Whiston.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V. Er zijn
dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het
aangename jaar des HEREN uitriep en zich te Nazareth als Messias
bekendmaakte.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
Aantal en jaartallen v.
Chr.:
Historische
periode: Historische
jubeljaarverwijzing:
v.
Chr.:
1. 1395/1394 Richter Othniël geen
2. 1346/1345 Richter
Ehud Ruth 6:6
3. 1297/1296 Ehud & Samgar geen
4. 1248/1247 Debora en Gideon geen
5. 1199/1198 Richter Thola geen
6. 1150/1149 Richter Eli geen
7. 1101/1100 Richter Samuël geen
8. 1052/1051 Samuël & Saul geen
9. 1003/1002 Salomo geen
10. 954/953 Rehabeam geen
11. 905/904 Josafat geen
12. 856/855 Joas geen
13. 807/806 Amazia geen
14. 758/757 Uzzia geen
15. 709/708 jaar 14 Hizkia Jesaja 37:30
16. 660/659 Manasse geen
17. 611/610 Josia - Val
Nineveh Nahum 1:15
18. 562/561 jaar 37
Jojachin 2 Koningen 25:27
19. 513/512 Haggaï geen
20. 464/463 Ezra geen
21. 415/414 Nehemia geen
22. 366/365 Perzische periode geen
23. 317/316 Griekse periode geen
24. 268/267 Griekse periode geen
25. 219/218 Griekse periode geen
26. 170/169 Griekse periode geen
27. 121/120 Makkabeeën geen
28. 72/71 Makkabeeën geen
29. 23/22 Hongersnood Flavius Josephus
30. 27/28 AD Messias Jezus Lucas 4:19
Zoals
in het artikel over het achtste jubeljaar vermeld viel de veertigjarige
regeertijd van David tussen twee jubeljaren in. Zijn regeertijd nam een aanvang
in het najaar van 1047 v. Chr. en liep tot het najaar van 1007 v. Chr. De
regeertijd van David is op de tijdsbalk verankerd met het vierde regeringsjaar
van Salomo in oktober 1004/september 1003 v. Chr. op basis van de sabbatjaar en
jubeljaartelling. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 185-195. Het vierde regeringsjaar van Salomo is een ijkpunt op de
tijdsbalk dat men bereikt door vanaf het verkregen exodusjaar in april 1483 v.
Chr. via de jubeljaren, 480 jaar terug te rekenen tot het vierde jaar van
Salomo en het begin van de bouw van Tempel te Jeruzalem.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
regeerperioden van de koningen van Israël en Juda tussen het negende jubeljaar met
Salomo en het achttiende jubeljaar met het zevenendertigste jaar van de
ballingschap van koning Jojachin van Juda, op de tijdsbalk gerangschikt. Zie
ook het artikel van 21.06.2017 op
dit blog.
Ik werk
momenteel aan de afronding van mijn nieuw boek: Kronieken der koningen van Israël, dat in het najaar gepubliceerd
zal worden. Ik hou mijn lezers van de verschijningsdatum op de hoogte. Het boek
brengt specifiek de chronologie van de koningen van het tienstammenrijk vanaf
Jerobeam I tot Hosea en hun historische verankering en plaats op de tijdsbalk
op basis van de sabbat- en jubeljaren. Vooral veel aandacht besteed ik aan de revisie van de koningen van Assyrië
op de tijdsbalk in relatie tot de historische gegevens over de koningen van
Israël.
Met de
regeerperiode van David stevig op de tijdsbalk verankerd kunnen we de
historische gegevens van de Bijbel aangaande David invullen. De eerste zeven jaar
van zijn regeerperiode had David zijn hoofdplaats in Hebron. Daarna in zijn
achtste regeringsjaar in het voorjaar van 1039 v. Chr. veroverde hij Jeruzalem
op de Kanaänietische Jebusieten en vestigde zich daarop in Jeruzalem dat zijn hoofdstad
werd (2 Samuel 5:6-10). David s volgende daad zou het weghalen van de ark van
het verbond te Gibeon zijn en het vervoer ervan naar Jeruzalem, naar een tent
die David had laten klaarmaken. De Seder Olam plaatst deze geschiedenis chronologisch
drieënveertig jaar voordat de ark van het Verbond haar plaats vond in de tempel
te Jeruzalem, toen de tempel klaar was in het elfde regeringsjaar van Salomo: oktober
van het jaar 996 v. Chr. Wanneer we vanaf oktober van het jaar 996 v. Chr.
drieënveertig jaar op de tijdsbalk terugrekenen arriveren we op de tijdsbalk in
oktober 1039 v. Chr. voor het plaatsen van de Ark van het Verbond in Jeruzalem.
Dit toont aan dat chronologisch gezien de verovering van Jeruzalem in het
voorjaar van 1039 v. Chr. plaatsvond en de beschreven oorlog met de Filistijnen
(2 Samuël 5:1-25) volgde in de daaropvolgende maanden tot in het najaar. Na het
verslaan van de Filistijnen begon David aan een reeks militaire veldtochten die
maakten dat hij zijn heerschappij tot aan de Eufraat in het noorden, vestigde (2
Samuel 8:1-14).
Op de
tijdsbalk plaatsen we de in de Bijbel beschreven veldtochten van David vanaf
het jaar dat hij Jeruzalem innam en de Filistijnen versloeg in het jaar 1039 v.
Chr. tot aan het jaar 1022 v. Chr. Een periode van ongeveer zeventien jaar. Het
is de Joodse Seder Olam die jaartallen aanreikt. Deze Joodse overlevering leert
dat Salomo bij zijn troonsbestijging twaalf jaar oud was. Dit plaatst de
geschiedenis van de moeder van Salomo: Bathseba, ongeveer veertien jaar voor de
dood van David op de tijdsbalk. Het tiende hoofdstuk van het Bijbelboek 2
Samuël sluit af met de onbesliste strijd tegen Ammon. En hoofdstuk 11 vervolgd
aldus:
2
Samuel 11:1 In het daaropvolgende jaar, ten tijde,
dat de koningen plegen ten strijde te trekken, zond David Joab uit en zijn
knechten met hem, benevens geheel Israël, en zij vernietigden de Ammonieten en
sloegen het beleg voor Rabba, maar David
bleef in Jeruzalem. 2 Op zekere avond stond David van zijn rustbed op en
wandelde op het dak van het paleis, en hij zag van het dak af een vrouw, bezig
zich te baden; en die vrouw was zeer schoon van uiterlijk.
Terwijl
zijn leger het beleg van Rabba doorvoert blijft David te Jeruzalem en vindt de
relatie met Bathseba de vrouw van Uria, een van zijn generaals, plaats. Het
eerste kind dat uit deze relatie verwekt wordt sterft heel jong. Deze
gebeurtenissen staan uitvoerig beschreven in de hoofdstukken 11 en 12 van het
Bijbelboek 2 Samuël. Na het verlies van de eerstgeborene van Bathseba wordt
Salomo verwekt.
2
Samuël 12:24 Daarna troostte David zijn vrouw
Batseba; hij kwam tot haar en had gemeenschap met haar, zij baarde een zoon en
hij noemde hem Salomo. De HERE nu had hem lief: 25 Hij zond een boodschap door
de profeet Natan en noemde hem Jedidja,
om des HEREN wil.
Voor
deze geschiedenis reken ik met ongeveer twee jaar op tijdsbalk en plaats deze
geschiedenis in het jaar 1022 v. Chr. Volgens een Joodse overlevering was
Salomo twaalf jaar oud toen hij koning over het Verenigd Koninkrijk van Israël
werd. Dat laat hem geboren worden in 1020 v. Chr. en plaatst de verhouding van
David met Bathseba op de tijdsbalk tot twee jaar eerder. De Seder Olam leert ook
dat er een periode van twaalf jaar gaat vanaf de verkrachting van Tamar, de
zuster van Absalom, door zijn halfbroer Amnon tot aan het laatste jaar van de
regeerperiode van David en dat deze misdaad in hetzelfde jaar geschiedde als de
geboorte van Salomo.
2
Samuel 13:1 Daarna
gebeurde het volgende. Absalom, de zoon
van David, had een bekoorlijke zuster, Tamar geheten; en Amnon, de zoon van
David, kreeg haar lief. Enzoverder
Daarna
betekent volgens de Seder Olam dat in hetzelfde jaar dat Salomo geboren werd en
van de HERE God door de profeet Nathan de naam Jedidja kreeg, de verkrachting
van Tamar door Amnon geschiedde. Vanaf het jaartal 1020 v. Chr. laat de Bijbel
toe deze geschiedenis chronologisch jaar na jaar op de tijdsbalk te plaatsen.
In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 191-195, ga ik in detail door de
verschillende Bijbelgedeelten.
Het
Bijbelboek 2 Samuël 21:1 vermeldt ook een hongersnood van drie jaar in het
land:
2
Samuël 21:1 Er was in de dagen van David een
hongersnood gedurende drie jaren achtereen; en David zocht het aangezicht des
HEREN.
Hier
staat echter niet het chronologische daarna maar alleen de vermelding: in de
dagen van David. Toch kunnen we aannemen omdat deze geschiedenis praktisch aan
het einde van het Bijbelboek 2 Samuël gebracht wordt, dat de hongersnood tegen
het einde van de regeerperiode van David plaatsvond. Het was een straf van God
naar aanleiding van de volkstelling die op bevel van David werd uitgevoerd en
uitvoerig in de Bijbelboeken 2 Samuël 24 en 1 Kronieken 21:1-30 beschreven.
2
Samuël 24:16 Toen de engel zijn hand naar Jeruzalem
uitstrekte om het te verdelgen, berouwde het onheil de HERE, en Hij zeide tot de engel die verderf bracht onder het
volk: Genoeg! Laat nu uw hand zinken. De engel stond toen bij de dorsvloer van
de Jebusiet Arauna. 17 En David sprak tot de HERE, toen hij de engel zag, die
onder het volk verderf bracht: Zie, ik heb gezondigd, en ik heb ongerechtigheid
bedreven, maar deze schapen wat hebben zij gedaan? Laat toch uw hand zijn
tegen mij en mijn familie.
1
Kronieken 21:16 Toen sloeg David zijn ogen op en
zag de engel des HEREN staan tussen
hemel en aarde, met in zijn hand het getrokken zwaard, uitgestrekt over
Jeruzalem; en David en de oudsten, in rouwgewaad gehuld, wierpen zich op hun
aangezicht. 17 Hierna zeide David tot God: Was ik het niet, die bevel gaf het
volk te tellen?
De
beschreven verderfengel met een getrokken zwaard boven Jeruzalem is volgens Dr.
I. Velikovsky in zijn werk Werelden in botsing waarschijnlijk een
beschrijving van een fenomeen van een kosmische oorsprong. De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer hebben in hun werk: (The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973, Chapter VI Catastrophes of the Davidic Era, The Greater
Davidic Catastrophe 972 BC page 159), de bevindingen van Velikovsky verder
uitgewerkt en wetenschappelijk vanuit de kosmologie verklaart.
De ramp
die in 1 Kronieken 21:16 beschreven wordt kunnen we aan de hand van de studie
van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in het laatste
regeringsjaar van David dateren. Er was namelijk een cyclus van rampen van
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong aan de hand met intervallen van
54 jaar en zes maanden. Gerekend vanaf oktober 1443 v. Chr. met het fenomeen
rond de zon en de vallende stenen tijdens de slag bij Gibeon tussen de Israëlieten
onder leiding van Jozua en de coalitie van Kanaänietische koningen kom ik uit
in 1007 v. Chr., (niet toevallig) het
laatste regeringsjaar van Koning David. Hierna een citaat uit het aangehaalde
werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, dat de
horror van de meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong beschrijft:
In the
closing days of Davids reign, a tense international situation developed .
Baal/Mars was again expected to closely approach the earth. According to the Patten/Hatch
model of orbital movement, Mars approached the earth every two years, coming
successively closer each time. At 1000 BC the planets may have been within
8.000.000 miles of each other. By 972 BC (Thiele s jaartal)
the distance was probably reduced to 150.000 miles. Under these circumstances,
no government could exercise real authority. Destruction from the close
encounter of the planets could destroy cities, and armies, navies, perhaps even
decimate whole coastlines. Who would escape the destruction? Nations began to
arm themselves for the looting and pillaging that they knew must certainly come
from marauding bands of warriors on the land and on the sea. Civil authority
would break down in many places. In this context the Philistines began a revolt
(1 Chronicles 21).
Het is
na de beschreven meganatuurcatastrofe dat David de berg Moria van de Jebusiet
Ornan kocht voor de som van zeshonderd gouden sikkelen (1 Kronieken 21:18-30).
Deze
geschiedenis heb ik in mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 193, chronologisch in het jaar 1007 v. Chr. op de
tijdsbalk geplaatst. De berg Moria had al eerder mijn bijzondere aandacht in
het artikel op dit blog 16.08.2016:
Unieke archeologische vondst te Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1471212000&stopdatum=1471816800
In het
najaar van 1007 v. Chr. stierf David en werd zijn zoon Salomo bij Bathseba na
heel wat verwikkelingen de troonopvolger. Deze geschiedenis wordt in het
Bijbelboek 1 Koningen in de eerste twee hoofdstukken gebracht. Twaalf jaar jong
(1 Koningen 3:7) nam Salomo de kroon van David over. In zijn vierde
regeringsjaar zou Salomo met zijn zestien jaar aan de bouw van de Tempel te
Jeruzalem beginnen. Voor Salomo waren dit volgens de Bijbel jaren van
geestelijke en materiele voorspoed. Hoewel er al zich donkere wolken aan zijn
geestelijk firmament aftekenden. Hij ging namelijk een verbond aan met de farao
van Egypte door diens dochter tot vrouw te nemen. Het derde hoofdstuk van het
Bijbelboek 1 Koningen verhaalt onder andere deze geschiedenis.
1
Koningen 3:1 En
Salomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte; en nam de dochter van
Farao, en bracht ze in de stad Davids totdat
hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN, en den muur van Jeruzalem rondom. 2 Alleenlijk
offerde het volk op de hoogten, want geen huis was den Naam des HEEREN gebouwd,
tot die dagen toe. 3 En Salomo had den
HEERE lief, wandelende in de inzettingen van zijn vader David; alleenlijk
offerde hij en rookte op de hoogten. 4 En de koning ging naar Gibeon, om aldaar
te offeren, omdat die hoogte groot was; duizend brandofferen offerde Salomo op
dat altaar. 5 Te Gibeon verscheen de HEERE aan Salomo in een droom des nachts
en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. 6 En Salomo zeide: Gij hebt aan Uw
knecht David, mijn vader, grote weldadigheid gedaan, gelijk als hij voor Uw
aangezicht gewandeld heeft, in waarheid, en in gerechtigheid, en in oprechtheid
des harten met U; en Gij hebt hem deze grote weldadigheid gehouden, dat Gij hem
gegeven hebt een zoon, zittende op zijn troon, als te dezen dage. 7 Nu dan,
HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van mijn vader
David; en ik ben een klein jongeling,
ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. 8 En Uw knecht is in het midden van
Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot volk, hetwelk niet kan geteld noch
gerekend worden, vanwege de menigte. 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart,
om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want
wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 10 Die zaak nu was goed in de ogen
des HEEREN, dat Salomo deze zaak begeerd had. 11 En God zeide tot hem: Daarom
dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt, voor u vele dagen, noch
voor u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer vijanden; maar hebt
begeerd verstand voor u, om gerichtszaken te horen; 12 Zie, Ik heb gedaan naar
uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke voor
u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. 13 Zelfs ook wat gij
niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke
niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. 14 En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn
inzettingen en Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo zal
Ik ook uw dagen verlengen. 15 En Salomo waakte op, en ziet, het was een droom.
En hij kwam te Jeruzalem, en stond voor de ark des verbonds des HEEREN, en
offerde brandofferen, en bereidde dankofferen, en maakte een maaltijd voor al
zijn knechten.
Het
zesde hoofdstuk van 1 Koningen geeft ons jaartallen waarmee we deze
gebeurtenissen op de tijdsbalk kunnen plaatsen. De tempelbouw begon in het
vierde jaar van Salomo in de tweede maand van de Israëlitische kalender,
vierhonderdtachtig jaar na de Exodus uit Egypte:
1
Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na
den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede
maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde.
Op onze
tijdsbalk uitgetekend merken we dat het vierde regeringsjaar van Salomo van
oktober 1004 tot september 1003 v. Chr. liep. In oktober van 1004 v. Chr. zat
men in het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus, een jaar van dubbele zegening
over het land. De oogst van dat jaar was voldoende voor het overbruggen van het
zevende sabbatjaar gevolgd ditmaal door het jubeljaar, jaren dat er niet
gezaaid werd maar dat men leefde van wat het land vanzelf opbracht. In het
voorjaar van 1003 v. Chr. begon het zevende en laatste sabbatjaar van de zeven
maal zeven sabbatjaarcyclus, gevolgd in oktober 1003 v. Chr. met het begin van het negende jubeljaar. In
de praktijk betekende dit dat een groot aantal landbouwarbeiders nu ter
beschikking waren voor de bouw van de tempel. Een verwijzing naar het specifiek
houden van het jubeljaar vinden we in de Bijbel niet terug. We mogen er echter
van uit gaan dat de jonge devote Salomo zich hier aan de Wet des HEEREN
gehouden heeft.
Zeven
jaar lang zou men aan de Tempel te Jeruzalem bouwen. In het elfde jaar van de
regeerperiode van Salomo was het gebouw klaar.
1 Koningen 6:37 In het vierde jaar
werd de grond van het huis des HEEREN gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het
elfde jaar, in de maand Bul, welke is de
achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn
behoren; alzo heeft hij zeven jaren
daaraan gebouwd. (Statenvertaling)
De achtste maand van de
Hebreeuwse kalender staat voor oktober/november van de westerse kalender.
Volgens de westerse jaartelling zijn we hier in het najaar van 996 v. Chr.
Onmiddellijk na het afwerken van
de Tempel liet Salomo zijn paleis oprichten en nog een bijzondere woning met de
naam: het huis des wouds van Libanon, een bouwkunstwerk dat hij liet
versieren met driehonderd gouden schilden. Over Salomo s huis: woud van de
Libanon, schreef ik eerder op dit blog op 09.03.2015
een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400
1 Koningen 7: 1 Maar
aan zijn huis bouwde Salomo dertien
jaren, en hij volmaakte zijn ganse huis. 2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte,
en vijftig ellen in zijn breedte, en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen
van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren.
In vergelijking met de Tempel zou
Salomo bijna de helft meer in tijd en energie aan zijn eigen bouwwerken laten
besteden. Het toont al iets van de geestelijke metamorfose die zich aan het
voltrekken was bij zijn groei van jongeling tot man. Met zijn zestien jaar was
hij vol geestelijke ijver aan de Tempel begonnen die met zijn drieëntwintigste
jaar afgewerkt was. In de tussentijd had hij de dochter van farao van Egypte
gehuwd en deze in de Stad David s ondergebracht. Daarna zou hij als een ware
oosterse potentaat een harem van 999 vrouwen verzamelen. Bij zijn dood in 967
v. Chr. scheurden zich vanwege het harde regeerbeleid van Salomo, tien van de
twaalf stammen van Israël van zijn zoon en troonopvolger Rehabeam af. Rehabeam
was de zoon van Salomo bij diens tot hoofdvrouw verkozen bruid: de
Ammonietische Naäma. Het begin van de ongerechtigheid van Israël nam hier in
983 v. Chr. een aanvang. Zie ook het recente artikel op dit blog van 21.06.2017: Dr. Floyd Nolen Jones: 'The
Chronology of the Old Testament' en de
390 jaar van de profeet Ezechiël s ongerechtigheid van het huis Israëls.
Na het afwerken van de Tempel te
Jeruzalem vulde de Heerlijkheid des HEEREN als een wolk het Heilige der
heiligen in de Tempel.
1 Koningen 8:10 En het geschiedde, als de priesters uit het heilige
uitgingen, dat een wolk het huis des
HEEREN vervulde. 11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de
wolk; want de heerlijkheid des HEEREN
had het huis des HEEREN vervuld. 12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd,
dat Hij in donkerheid zou wonen.
Volgens de Joodse overlevering
zou het wonen van de HEERE God in het Heilige der heiligen in de Tempel een
jaar op zich hebben laten wachten.
"The Temple was finished in the month of Bul, now called Marheshwan,
but the edifice stood closed for nearly
a whole year, because it was the will of God that the dedication take place
in the month of Abraham's birth. Meantime
the enemies of Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of
Bath-sheba," they said, "who built the Temple? How, then, could God
permit His Shekinah to rest upon
it?" When the consecration of the house took place, and "the fire came down from heaven,"
they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once,
for the torrential rains which annually since the deluge had fallen for forty
days beginning with the month of Marheshwan, for the first time failed to come,
and thenceforward appeared no more. "
Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, V, Volume 4.
Dat het
met Salomo spoedig fout liep merken we in de Bijbel. Zo leert het hierna
volgende Bijbelcitaat dat er jaarlijks bij Salomo 666 talenten goud werden
binnengebracht. Dit getal is in het laatste Bijbelboek Apocalyps verbonden met
de naam van het Beest, de pseudo-Messias van de eindtijd. Dit betekent
historisch gezien dat Salomo zich van een oorspronkelijke vredevorst ontpopte
tot een pseudo-vredevorst die zijn volk en zijn rijk uiteindelijk onheil
bracht.
1
Koningen 10:14 Het gewicht nu van het goud, dat
voor Salomo op een jaar inkwam was zeshonderd
zes en zestig talenten gouds; 15 Behalve dat van de kramers was, en van den
handel der kruideniers, en van alle koningen van Arabië, en van de geweldigen
van dat land. 16 Ook maakte de koning Salomo tweehonderd rondassen van geslagen
goud; zeshonderd sikkelen gouds liet hij opwegen tot elke rondas. 17 Insgelijks
driehonderd schilden van geslagen
goud; drie pond gouds liet hij opwegen tot elk schild; en de koning leide ze in
het huis des wouds van Libanon. 18
Nog maakte de koning een groten
elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. 19 Deze troon
had zes trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond, en aan beide
zijden waren leuningen tot de zitplaats toe, en twee leeuwen stonden bij die
leuningen. 20 En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide
zijden, desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest.
De
Joodse overlevering voegt nog een geloofwaardig detail aan de afvallige Salomo
toe. Zo leert de legende dat het huwelijksfeest van Salomo met zijn Egyptische
bruid op dezelfde dag geschiedde als de inhuldiging van de Tempel. Zijn vreugde
was volgens de legende groter over zijn huwelijk dan als over het afgewerkt
zijn van de Tempel. In de huwelijksnacht zou de dochter van farao op talloze
verschillende muziekinstrumenten voor Salomo laten spelen hebben.
Muziekinstrumenten die zij uit Egypte had meegebracht en waarvan elk instrument
aan een Egyptische god opgedragen was. En telkens wanneer een muziekinstrument
gebruikt werd, werd de naam van de Egyptische god luid op aangeroepen (The
Legends of the Jews, Volume IV, Chapter V, The Marriage of Solomon).
2
Kronieken 9:17 Nog maakte de koning een groten
elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. 18 En de troon had
zes trappen en een voetbank van
goud, aan den troon vast zijnde, en leuningen aan beide zijden, tot de
zitplaats toe; en twee leeuwen stonden bij de leuningen. 19 En twaalf leeuwen
stonden daar aan beide zijden, op de zes trappen; desgelijks is in geen koninkrijk
gemaakt geweest.
Wie de
farao van Egypte was met wie Salomo zich verzwagerde heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203,
geïdentificeerd. Op het bijgevoegde schema staat de naam Thothmosis I van de
Egyptische achttiende dynastie vermeld. Volgens mijn revisie van de
geschiedenis van de oudheid begon deze farao aan zijn regeerperiode in 1000/999
v. Chr. In zijn vijfde regeringsjaar in 996/995 v. Chr. leidde farao Thothmosis
I een veldtocht naar Klein-Azië waarbij hij de stad Gezer innam. Deze stad
schonk hij als bruidsschat aan Salomo voor het huwen met zijn dochter.
1
Koningen 9:16 Want Farao, de koning van Egypte, was
opgekomen, en had Gezer ingenomen, en haar met vuur verbrand, en de
Kanaänieten, die in de stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de
huisvrouw van Salomo, tot een geschenk gegeven. (Statenvertaling)
Farao
Thothmosis I was aanvankelijk een generaal van het Egyptische leger die door
zijn huwelijk met prinses Ahmose de dochter van Ahmose I en koningin Nefertari, in de
Koninklijke familie werd opgenomen. Op deze manier legitimeerde hij zijn
farao-schap. Met de naam Thothmosis werd eer gebracht aan de god Thoth die
vereerd werd i.v.m. de uitdrijving van de Hyksos. Thothmosis I maakte van Nubië
een Egyptische provincie en voerde veldtochten tot aan de Eufraat. De
noordelijke campagne van Thothmosis I naar Naharin aan de Eufraat wordt in zijn
vijfde regeringsjaar gedateerd. Het is dezelfde veldtocht waarbij de stad Gezer
door farao veroverd werd en aan Salomo als bruidsschat geschonken.
De studie van het revisionisme
van de geschiedenis van de oudheid kan soms heel boeiend zijn. Zo is er bijvoorbeeld
het voortreffelijk werk van Peter H. Schulze met zijn boek: Herrin beider
Länder Hatschepsut. In hoofdstuk 4 vermeldt hij het ontbreken van
campagnedetails over de tocht doorheen Retenoe, wat voor het gebied van Israël
staat, naar Naharin in het noorden aan de Eufraat, wat hem vreemd overkwam. In
het revisionistische model bestaan er geen vraagtekens. Thothmosis I marcheerde
door het bevriende Rijk van Salomo naar de Eufraat. Israël en Egypte waren
sinds de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten geallieerde naties. Door zijn
huwelijk met de dochter van farao maakte Salomo er een ware bond van.
Wordt
vervolgd
.
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie
herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede
Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343
Apocalyps