Oegarit
of het huidige Ras Shamra in Syrië niet ver van de Middellandse zeekust,
is een archeologische site. Boringen hebben aangetoond dat de plaats al bewoond
was in het derde millennium vóór Christus in het Neolithicum-tijdperk. In de
vroege Bronstijd en de Late Bronstijd was Oegarit een Kanaänitische stad met
een zeehaven, die de verbinding met Cyprus, Egypte en de Griekse wereld verzekerde.
Er werd vooral kopererts en cederhout verhandeld. Via de haven werd koper uit
Cyprus ingevoerd. Ingevoerd tin werd samen met dit koper tot brons verwerkt.
Oegarit had een eigen metaalverwerkende industrie. Ook werd handel gedreven met
het hinterland Mesopotamië. Oegarit had, op het gebied van landbouw, een zeer
vruchtbaar achterland en kon zijn landbouwproducten exporteren. Graan, wijn en
olijfolie werden verhandeld. Een andere belangrijke industriële activiteit was
het winnen van purperen kleurstof uit de purperslak.
Volgens
de conventionele tijdrekening beleefde Oegarit zijn belangrijkste bloeiperiode tijdens
het Laat Brons tijdperk dat orthodox gezien, geplaatst wordt van de zestiende tot
de dertiende eeuw v. Chr.
Oegarit
was in deze periode een stadstaat met een koning aan het hoofd. Een
koningslijst werd door onderzoekers samengesteld. De stad werd volgens de
orthodoxe tijdrekening na haar vernietiging door vuur rond 1190 v. Chr. verlaten
en werd bij toeval in 1928 herontdekt. Een landbouwer opende bij het ploegen
van het veld een graf wat leidde tot de ontdekking van de necropolis van Oegarit
en vervolgens werd de oude stad en haven door archeologen blootgelegd.

Reconstructietekening
van het paleis van Oegarit, het huidige Ras Shamra in Syrië. Rechtsonder: een
afbeelding van het spijkerschrift-alfabet
De
belangrijkste vondst was de intacte bibliotheek van Oegarit vol met archieven
van schrijftabletten met teksten in spijkerschrift. Oegarit was een maritieme
handelsstad met een bevolking die uit diverse etnische groepen en talen
bestond. Oegarit had een school voor schrijvers. Op deze school werden de
schrijvers geleerd ten minste vier talen te lezen en te schrijven. Twee
van die talen waren gemakkelijk te herkennen: het Soemerisch en het Akkadisch,
de laatste was de diplomatieke taal van die era. Verbaasd waren de eerste
onderzoekers over het gebruikte alfabet van dertig tekens. Naast het Soemerisch
en het Akkadisch werd tot ieders verbazing (en in feite voor de orthodoxie een
anomalie): ook het oud-Hebreeuws als gebruikstaal geschreven in
spijkerschrift herkend. De vierde taal die gevonden werd was het Char,
wat de plaatselijke taal van een groot deel van de bevolking en van de regering
was. Dr. I. Velikovsky identificeert deze laatst vermelde taal als de taal van
de Cariërs en maakt overtuigend de link naar de Griekse wereld.
Dat
het oud-Hebreeuws als gebruikstaal in Oegarit gevonden werd was voor de eerste
onderzoekers een anomalie omdat zij zo vroeg in de geschiedenis van het Nabije
Oosten geen Hebreeuwse taal verwacht hadden. In de periode 1928/1958, de jaren
van de belangrijke ontdekkingen te Oegarit, ging men er nog van uit dat de
Bijbelkritiek van de tweede helft van de negentiende eeuw (in het kielzog van
Darwin s evolutietheorie) gelijk had in haar stelling dat Mozes niet kon lezen
noch schrijven en dat de Bijbel die wij vandaag kennen tot stand was gekomen
tijdens de Babylonische Ballingschap van de Joden in de zesde eeuw voor
Christus.
Het
revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid heeft intussen dit alles
weerlegd. De tijdsdatering van het Laat-Brons in Oegarit werd bepaald vanuit de
foutieve Egyptische Chronologie zoals gefabriceerd door de Egyptoloog Eduard
Meyer aan het begin van de twintigste eeuw van onze tijdrekening.
Er
was overigens heel wat contact tussen Egypte en Oegarit. Farao Thothmosis III en
zijn opvolgers van de achttiende dynastie overheersten heel het gebied, Oegarit
incluis. Tijdens de zogenaamde Amarnaperiode wordt in de correspondentie met
farao en zijn Klein-Aziatische vorsten naar Oegarit verwezen en naar het
gewelddadige einde van de stad. Er werden ook heel wat Egyptische artefacten in
Oegarit opgegraven en de herkomst van deze vondsten bepaald tot de Egyptische achttiende
dynastie.

In
mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Bijbelse farao met de naam
Sisak, blz. 220-224 (zie link: Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)
volg
ik de identificatie van de Bijbelse farao Sisak van Dr. I. Velikovsky met farao
Thothmosis III van de achttiende dynastie als tijdgenoot van Salomo en Rehabeam
en verhuist Thothmosis III op de tijdsbalk van de vijftiende eeuw naar de tiende
eeuw v. Chr. De Amarnatijd en de invallen van de Zeevolken plaatst ik in
afwijking van Velikovsky s revisie, in de achtste eeuw v. Chr. Zodoende is het
gebruik van het Hebreeuws in Oegarit geen anomalie meer maar de logica zelf
wanneer we het tijdperk van Salomo naar het Laat-Brons verplaatsen.
Het
catastrofale einde van Oegarit gebeurde volgens mijn revisie in 709 v. Chr.,
het jaar van de meganatuurcatastrofe, dat ook het leger van de Assyriër
Sanherib bij Jeruzalem trof. In de Amarnabrief
EA151 beschrijft de koning van Tyrus, Abimilki het catastrofale einde van
Oegarit aan de koning van Egypte: En vuur heeft Oegarit, de stad van de koning, verteerd; de helft ervan is
verteerd, en de andere helft niet; en het volk van het leger van Hatti is niet
daar.
Dr. I. Velikovsky
(Eeuwen in Chaos hoofdstuk 5) plaatste de vernietiging van Oegarit in de
negende eeuw voor Christus ten tijde van het koningschap van de Assyriër
Salmaneser III.
Het was
volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid, echter de meganatuurcatastrofe
van het jaar 709 v. Chr. dat de oorzaak van de vernietiging van Oegarit was. Ik
kies voor het jaar 709 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes, omdat er
een vermelding bestaat van een onbekende koning over het verdrijven van
zeevolken na de ramp:
Een of
andere binnenvallende koning decreteerde dat de Jaman (Ioniërs), het volk van
Didyme (Danuna), de Char (Cariërs), de Cyprioten, alle vreemdelingen, tezamen
met koning Nikmed uit Oegarit verbannen moesten worden, al degenen die u
beroven, al degenen die u onderdrukken, al degenen die u te gronde richten.
De invasie van de
zeevolken in de Levant heb ik gereviseerd naar het jaar 712 v. Chr. De
ondergang van Oegarit met het meganatuurcatastrofe-jaar van 709 v. Chr., laat
zich aldus logisch in passen.
Binnen zeer korte tijd zal
mijn nieuw boek De Zonaanbidder op het internet ter beschikking komen. De
Amarna-periode met de Aton-ketter farao Achnaton op kop, wordt op de tijdsbalk
naar de correcte plaats geloodst, en tijdgenoot gemaakt met de Bijbelse
koningen van Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en
Abdi Hiba van de Amarna-correspondentie. Verder identificeer ik Achnaton met
farao Anysis van de vader der historie: Herodotos, en geef opnieuw aandacht aan
het werk van Dr. Immanuel Velikovsky: Oedipus en Achnaton. De Griekse legende
heeft haar oorsprong in het Egyptische Thebe. Het zijn allemaal puzzelstukjes
die in het plaatje van de achtste en begin zevende eeuw v. Chr., volkomen
passen.
Zodra het boek ter
beschikking komt geef ik de gepaste link door.
Wordt vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder