Het was
niet toevallig een vrijdag dat Jezus Christus als het Lam Gods zijn leven voor
de verlossing van Israël en de wereld, gaf. De verlossing uit Egypte met de
Exodus van de Israëlieten onder leiding van Mozes, geschiedde namelijk ook op
een vrijdag. In mijn boek EXODUS,
2016, blz. 71, in het hoofdstuk: de maand, de dag en de route van de Exodus,
toon ik dit aan. De Joodse overlevering leert dat de Tien Woorden Gods met Sjavoeot op een zaterdag aan Mozes
overhandigd werden. Zo wordt het eenvoudig te berekenen dat zeven maal zeven
weken of negenenveertig dagen eerder, de Exodus op een vrijdag aan het einde
van de eerste Pesachweek in de geschiedenis, plaatsvond.
Het
oude Israël had een maankalender. Volgens die kalender was de eerste maand van het jaar de maand Nisan (maart/april), de maand van de verlossing uit
Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe maand begon met de avond waarop de opkomende
maan na zonsondergang voor het eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse Pesachfeest
werden geslacht op de veertiende Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij
zonsondergang gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).
Merkwaardig is, dat het volgend jaar in 2018 exact 3500 jaar geleden zal zijn dat de verlossing uit Egypte plaatsvond.
Nog een merkwaardigheid is dat de Joodse Pesachweek volgend jaar van 30 maart
tot 7 april 2018 genoteerd staat. Zeven
april is hier dezelfde kalenderdag als in 30 AD.
Astronomen
kunnen tegenwoordig berekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia
geleden een nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus
vastgesteld worden en de veertiende dag van de maand Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy
and the date of the Crucifixion Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren
de volgende data af voor de veertiende Nisan op specifiek een vrijdag: 11 april
27 AD, 7 april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik vermeld de drie data aangezien
er verschil van mening bestaat betreffende het correcte jaar
van de kruisdood en Opstanding van Jezus Christus. Mijn bronvermelding van
Colin Humphreys hierboven hanteert overigens 33 AD voor het jaar van de
kruisiging. De motieven voor het hanteren van een late datum zijn (soms) ontstaan als een gevolg van de de vervangingsleer die het christendom aanhangt. Het is
een leer die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen is en alle oudtestamentische
profetie in haar vervult. De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld
volgt onmiddellijk op de negenenzestigste jaarweek, zonder een tijdskloof
van twee millennia, is al geschiedenis, en kende haar eindvervulling in 33 AD. Dit
is één handige reden voor de keuze van 33 AD.
Waarom kies ik voor 7 april 30 AD? Omdat
deze datum bevestigd wordt door de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste
jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit
aangename jaar des HEREN door Jezus in de synagoge van zijn vaderstad met Jom
Kippoer afgekondigd, zoals we lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het
jaar 27 AD en de maand oktober worden ijkpunten waar we de overige chronologische
gegevens van de evangeliën mee verankeren.

De vier
pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het
eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeldt viel in de maand nisan van 27 AD.
Het tweede pelgrimsfeest volgens Johannes 5:1 in 28 AD, het derde
paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het vierde paasfeest in 30 AD met het
beschreven lijden, sterven, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus.
Betreffende het derde paasfeest, door de evangelist Johannes vermeld, bestaat
er onder onderzoekers verschil van mening. Sommigen lezen Johannes 6:1 door een
westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren dat Jezus die op een berg de
broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het noorden van Israël,
onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie van sommige
onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is en later
toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:
Johannes
6:1 Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de
zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen
zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en zat daar
neder met zijn discipelen. 4 En
het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus dan de ogen
opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar
zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?
Wanneer
we dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat
de vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha.
Met kort voor, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van
Israël naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor
sommigen is de vermelding van het feest der Joden in Johannes hoofdstuk 5:1.
Is dit nu een verwijzing naar de Pesachweek of is een ander feest bedoeld? De
verklaring levert weer de invulling van de sabbat- en jubeljarenopgave volgens
William Whiston, op de tijdsbalk.
Het
paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van zeven maal zeven jaar aanvangen.
Het was tevens de periode van het dertigste Jubeljaar en volgens een Rabbijnse traditie zat men bovendien in het vierde millennium
anno mundi, de vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond.
De zon der gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in
Israël was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst
van de profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat
de evangelist Johannes naar het feest
der Joden verwijst. Het was inderdaad ook een feest met toen al in gedachten de nakende vertroosting van Israël.
Met het
paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde
jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep van april 26 AD tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes
de Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het
uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van
Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertigplus jaar oud.
Hij was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar
vijf voor Christus.
Deze
constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer
Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van
Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas
die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van
Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius
bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van
keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als co-princeps van
Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze
aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib.
Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden
chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor
wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een
onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.
Vanaf
het eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in
27 AD zijn het zesenveertig jaar terug tot het begin van de herbouw van de
Tempel te Jeruzalem door Herodes de Grote.
Johannes
2:20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig
jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen
herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams.
22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen
zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat
Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in
zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed;
Dit Schriftgedeelte leert dat
er zesenveertig jaar zijn vanaf het beginjaar van de herbouw van de tempel door
Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste Pesachfeest dat de evangelist
Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de Joodse historicus uit de eerste
eeuw na Christus, die jaartallen geeft.
Josephus (Joodse Oudheden Boek
XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn achttiende regeringsjaar besloot tot
herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus dat aanvankelijk achttien
maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact zesenveertig jaar later speelt
Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-453)
Al de verkregen jaartallen via
de jubeljaartelling van William Whiston in dit artikel, bevestigen het jaar 30
AD als het jaar van de kruisdood van de Christus, gevolgd door Zijn Opstanding
en Hemelvaart. En de belofte van Zijn wederkomst.

1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt,
waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó
vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt
gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen
heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor
onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage
opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan
de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders
tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn
ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de
apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een
ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)
Paulus aan de Korintiërs.
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder