In het
Egyptisch Museum te Cairo wordt de goed bewaarde mummie van de edelman Joeja
tentoongesteld. Joeja was tijdens zijn leven achtereenvolgens de
luitenant-generaal van de strijdwagens van de farao ’s Thothmosis IV en
Amonhotep III. In ‘De Zonaanbidder’, 2016, blz. 34, identificeer ik Joeja met
een Judeeër van het leger van koning Uzzia/Azaria van Juda.

Op de
afbeelding ziet u een close-up van de man. Op basis van zijn uitzonderlijke
(niet-Egyptische) naam en vooral zijn uiterlijk, gaan sommige deskundigen er
van uit dat Joeja van vreemde niet-Egyptische oorsprong was. De Egyptische
hiërogliefen-naam; Joeja, kan namelijk op verschillende wijzen gespeld worden, en
daarom is er onder andere het sterke vermoeden dat Joeja van vreemde oorsprong
was. Bij veel Egyptische namen was het gebruikelijk een godheid als beschermgod
in de naam te verwerken, zoals bijvoorbeeld bij de Egyptische goden ‘Amon’hotep en ‘Thoth’mosis. In het geval van Joe-‘ja’ zit de naam van de God van
Israël in zijn naam verwerkt: Joeja. Net zoals in bijvoorbeeld Hallelu-ja. De Egyptologen merkten ten tijde
van de ontdekking al op dat de lichaamslengte van Joeja langer was dan van de
gewone Egyptenaar van zijn tijd. Ook waren zijn gelaatstrekken anders dan de
typische Egyptenaar van de oudheid, namelijk eerder Klein-Aziatisch. De edelman
Joeja stamde uit de Egyptische achttiende dynastie. Joeja was getrouwd met
Thoeja, een edelvrouw, verbonden aan het hof van farao. Onder farao Thothmosis
IV werd Joeja benoemd tot de belangrijkste adviseur van de farao en ook onder
Amonhotep III, de opvolger van Thothmosis IV, voerde hij deze functie verder
uit. Hij was naast de Bijbelse Jozef, de enige persoon in het Oude Egypte die
de titel ‘Geliefde Vader van de Farao’ droeg. Joeja en Thoeja hadden een
dochter, Teje, die op haar beurt de ‘eerste vrouw’ was van farao Amonhotep III.
Joeja en Thoeja hadden ook een zoon met hoge titels zoals kanselier van
Beneden-Egypte, tweede profeet van Amon, priester te Heliopolis en ‘goddelijke Vader’.
Joeja en Thoeja werden na hun dood gemummificeerd en begraven in KV 46, een
graf in het Dal der Koningen. In 1905 werd het graf van de twee ontdekt door
James E. Quibell. Deze tombe zou tot aan de ontdekking in 1922 van de graftombe
van de inmiddels bekende Toetanchamon, de meest spectaculaire vondst van de
eeuw zijn. En dit ondanks het feit dat Joeja geen farao geweest was. Hoewel het
graf van Joeja en Thoeja in de oudheid al geplunderd werd, bleven heel wat
voorwerpen achter. De twee doodskisten waren bijvoorbeeld intact gebleven met
daarnaast heel wat onaangeraakte prachtige meubels en andere grafgiften. Ook de
beide mummies waren intact en wat preservatie betreft, in een buitengewone
staat. Vooral de gezichten waren ongeschonden bewaard en tonen ook vandaag nog
hoe ze er in werkelijkheid uitzagen.

Ik
postuleer dat Joeja een Israëliet was. De Egyptoloog Donald B. Redford
(Akhenaten, The Heretic King, 1984, Chapter three) identificeert Joeja overigens
als een Aziaat en als luitenant-generaal van de strijdwagens van het Egyptische
leger. Een buitenlander met een topfunctie bij de elitetroepen? Hoe was dat
mogelijk? De sleutel ligt naar mijn mening bij de machtige koningen Uzzia van
Juda en bij Jerobeam II van Israël. Enkele belangrijke puzzelstukjes komen bij
elkaar en maken het plaatje een beetje duidelijker. De Bijbel leert dat de roem
en macht van koning Uzzia tot in Egypte reikte:
2
Kronieken 26:6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den
muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde hij
steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen de
Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de
Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot den ingang van Egypte, want hij sterkte zich
ten hoogste.
In mijn
werk ‘TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de archeologische site in Egypte: TELL
EL DABA, Avaris’, verwees ik al eerder naar Uzzia/Azaria en zijn rol in Egypte
in die tijd. Hij blijkt de Aziatische veldheer te zijn die in het Egyptische
Harris-papyrus met de naam Irsu of Arsu beschreven wordt. Arsu overheerste
Egypte en was volgens Ramses III, de oorzaak voor een periode van anarchie in
het land. Het Harris-papyrus bevindt zich tegenwoordig in het British Museum.
Arsu was volgens het zogenaamde Harris-papyrus een veldheer uit Klein-Azië die
met een leger van ongeveer tweehonderdduizend man Egypte overheerste. De
soldaten werden ‘herders van Jeruzalem’ genoemd die de tempels van Egypte
verwoestten en hun steden verbrandden. Het was tijdens deze overheersing
verboden om te offeren aan de goden van Egypte. De seculiere revisionist van de
geschiedenis van de oudheid, Gunnar
Heinsohn (Die Sumerer gab es nicht, 1988 – blz. 175-182), stelt zondermeer
dat Arsu met de Bijbelse Azarja, koning van Juda te identificeren is. De
informatie in het papyrus-document is
summier en verklaart het ‘damnatio memoriae’ in Egypte dat volgde op de overheersing
van Arsu alias Azarja/Uzzia van Juda.

Dat een
man als Joeja zulk een hoge positie in Egypte kon bekleden wijst op een
bondgenootschap tussen Azarja/Uzzia en Thothmosis IV. Met de hulp van
Arsu/Azarja/Uzzia kon Thothmosis IV in de Nijldelta en elders orde op zaken
houden. Er was bijvoorbeeld vanuit Libië in deze periode inwijking in de
Nijldelta. De Nijldelta was tijdens deze periode als een lappendeken van
dynastieën die ieder over hun gedeelte van Egypte heersten. Zo regeerde ook de
vierentwintigste dynastie onder de farao’s Tefnakht en Bocchoris tijdens deze
periode over haar deel van Egypte.
In 788
v. Chr. begon ook de drieëntwintigste dynastie onder farao Petubast in de
Nijldelta haar regeerperiode. Dit jaartal is het resultaat van het verankeren
van het zesde regeringsjaar van Petubast met het twintigste regeringsjaar van
koning Azaria/Uzzia van Juda. Er bestaat namelijk een Egyptische inscriptie
(Breasted, A History of Egypt, p. 470; quoted by Courville, ibid, pp. 43,44)
dat het zesde regeringsjaar van Petubast met het twintigste regeringsjaar van
een onbekende koning verbindt. In mijn reconstructie van de geschiedenis van de
oudheid past dit perfect met de regeerperiode van Uzzia, de koning van Juda,
die in 788 v. Chr. de onbetwiste overheerser van Egypte was. Deze constructie
levert nog een interessante verankering op de tijdsbalk op. Het is Manetho die
via zijn kopieerder Africanus, de regeerperiode van Petubast met de Olympische
Spelen in het jaar 776 v. Chr. verbindt. Wanneer we Petubast een regeerperiode
van veertig jaar geven zoals Africanus, een van de kopieerders van Manetho, het
heeft opgeschreven, is diens laatste jaar 748 v. Chr. wat eveneens een
merkwaardig jaar was. Het was namelijk het jaar van het terugtrekken van het
Judese leger uit Egypte, wat nogmaals de regeerperiode van Petubast in relatie
tot Uzzia onderstreept.

Het
leger van Arsu/Azarja werd in het jaar 748 v. Chr. uit Egypte teruggetrokken,
en het is Flavius Josephus die de ankerpunten op de tijdsbalk aanreikt. In zijn
boek ‘Tegen de Griek Apion, Boek 2, 2, haalt Josephus uit naar Apion omdat die
de exodus van de Israëlieten uit Egypte verkeerd dateerde. Apion beweerde
namelijk dat de exodus geschiedde ten tijde van de zevende olympiade.
Of hoe
fascinerend de studie van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid
is.
Wordt
vervolgd…
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder