Op de wijze zoals de
orthodoxe Egyptologie begin twintigste eeuw, de Egyptische dynastieën
foutief op de tijdsbalk geplaatst heeft, belandde de Amarna-tijd in de periode van de verovering van Kanaän door de
Israëlieten. De Amarna-periode in Egypte is de tijd van de ketterfaraos
Amonhotep III en Achnaton. De vazallen en gouverneurs van
farao in Kanaän onderhielden met farao een correspondentie in de vorm van
kleitabletten die te Amarna, nabij het Achetaton van de oudheid, de vorige
eeuw bij toeval gevonden werden. Volgens de kleitabletten is er meermaals een
verwijzing naar de Habiroe die de vazallen van farao in Kanaän het leven zuur
maakten. Deze Habiroe werden door de orthodoxie met de Hebreeërs
geïdentificeerd? Een identificatie die in het licht van het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid geen steek houdt. De Amarna-tijd hoort namelijk
thuis in de achtste eeuw voor Christus, een periode waar alle puzzelstukjes hun
plaats vinden.
Wat de Bijbel betreft bevinden we ons chronologisch gezien
op de tijdsbalk in de vijftiende eeuw voor Christus. De Israëlieten arriveerden
aan de Jordaan aan de oostelijke grens van Jericho, in de lente van het jaar
1443 v. Chr., na een verblijf van veertig jaar in de wildernis, na de exodus
uit Egypte. In mijn werk TIJD en TIJDEN,
2015, veranker ik het jaartal van de Exodus op de tijdsbalk met het jaar 1483
v. Chr. Dit jaartal is het resultaat van het chronologisch hanteren van de
Jubeljaren volgens de opgave door William Whiston. In totaal waren er dertig
jubeljaren van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het aangename jaar des
HEREN of Jubeljaar uitriep en zich als Messias bekendmaakte, tot het jubeljaar
van oct1395sep1394 v. Chr. Vanaf het eerste Jubeljaar van het jaar 1395/1394
v. Chr. zijn het zeven maal zeven jaar (=49) terug de tijd in gerekend tot de start
van de inname van het Beloofde Land in de lente van 1443 v. Chr.
Jozua 4:19 Het volk nu is uit de
Jordaan opgeklommen op de tiende der
eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van
Jericho.
Jozua 5:10 Terwijl de
Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de
vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van
het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna
hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus
hadden de Israëlieten geen manna meer, maar
zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.
Deze twee Bijbelcitaten plaatsen we chronologisch op de
tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit
Jozua 5:12 maken we op dat toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de
sabbatjaarcyclus van start ging met zes jaar later het eerste sabbatjaar in het
jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.

Wat diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het
Pesachfeest chronologisch volgde, was de inname van Jericho, zoals beschreven
in het Bijbelboek Jozua hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij
Ai (Jozua 7:1-26) op de tijdsbalk, gevolgd met de overwinning over Ai (Jozua
8;1-29), nog altijd in het voorjaar van 1443 v. Chr.
Vervolgens gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de
verovering van Ai, verder met een bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar
voor de HERE God van Israël bouwt en daar de Wet van Mozes aan het volk
voorleest. Ook in de Legends of the Jews merken we dezelfde chronologische volgorde,
waarbij men onmiddellijk na het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal
optrekt. De mobilisatie van de overige koningen van Kanaän volgt na het bouwen
van het altaar op de berg Ebal. Dit feit plaats ik op de tijdsbalk in de herfst van 1443 v.,
Chr.

Jozua 9:1 Zodra al de koningen aan de westzijde van de Jordaan,
op het Gebergte, in de Laagte en langs de ganse kust der Grote Zee tot
tegenover de Libanon, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de
Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten dit hoorden, 2 sloten zij zich aaneen om eendrachtig Jozua en
Israël te bestrijden.
De inwoners van de stad Gibeon hadden intussen met een list
een bondgenootschap met Jozua en de Israëlieten gesloten en werden vervolgens
het doelwit van de overige koningen van Kanaän. Deze geschiedenis staat in
Jozua hoofdstuk 9 beschreven. Chronologisch zitten we nu in de herfst van 1443
v. Chr. Wat daarna volgt is de in Jozua hoofdstuk 10, beschreven oorlog:
Jozua 10:1 Zodra Adonisedek, de koning van Jeruzalem,
hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen had evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had, zo
had hij ook met Ai en zijn koning
gedaan en dat de inwoners van Gibeon
met Israël vriendschap gesloten hadden en in hun midden waren, 2 toen werd men
zeer bevreesd, want Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke steden,
ja, het was groter dan Ai, en al haar mannen waren helden. 3 Daarom zond Adonisedek, de koning van Jeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron,
aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis,
en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap: 4 Trekt op tot
mij en helpt mij, opdat wij Gibeon
slaan, omdat het vriendschap gesloten heeft met Jozua en de Israëlieten. 5
Hierop verenigden zich de vijf koningen
der Amorieten en trokken op: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de
koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning van Eglon, zij met al hun
legers; zij belegerden Gibeon en
streden ertegen. 6 Toen zonden de mannen van Gibeon tot Jozua, naar de
legerplaats te Gilgal, deze boodschap: Trek uw hand niet van uw knechten af,
ruk haastig tot ons op, verlos ons en help ons, want alle koningen der
Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons verzameld. 7 Toen trok Jozua uit Gilgal op, hij en
al het krijgsvolk met hem, allen dappere helden. 8 En de HERE zeide tot Jozua:
Vrees niet voor hen, want Ik geef hen in uw macht, niemand van hen zal voor u
standhouden. 9 En Jozua overviel hen plotseling de ganse nacht was hij, van
Gilgal uit, opgetrokken 10 en de HERE
bracht hen voor het aangezicht van Israël in verwarring, zodat hij hun een
grote nederlaag toebracht bij Gibeon, hen vervolgde in de richting van de
bergpas van Bet-Choron en hen versloeg tot bij Azeka en Makkeda. 11 Terwijl zij
nu voor Israël vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp
de HERE uit de hemel grote stenen op hen,
tot Azeka toe, zodat zij stierven; die door de hagelstenen stierven, waren
talrijker dan die, welke de Israëlieten met het zwaard doodden. 12 Toen sprak
Jozua tot de HERE ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten
overleverde, en hij zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon! 13 En de
zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand
gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu
bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks
een volle dag. 14 Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest,
waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. 15
Hierop keerde Jozua en geheel Israël met hem terug naar de legerplaats te
Gilgal. (NBG Vertaling 1951)
Het hiervoor beschreven treffen tussen het leger van de
Israëlieten onder leiding van Jozua en de
Kanaänietische coalitie van de vijf koningen plaats ik op de tijdsbalk in
de maand oktober van het jaar 1443 v. Chr., nog in hetzelfde jaar dat Jericho
en Ai ingenomen werden. De meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die het
Bijbelboek Jozua beschrijft, is hiermee door de plaatsing van de sabbat-
en jubeljaren op de tijdsbalk, verankerd en gedateerd.
Het stilstaan van de zon, op het woord van Jozua, is een
aller ongelooflijkst verhaal, schreef Dr. I. Velikovsky in zijn werk Werelden
in botsing, 1950, hfst.1. De verdienste van de erudiete Velikovsky is dat hij
het gebeuren met de zon over het slagveld bij Gibeon, wetenschappelijk
aanvaardbaar vanuit andere oudheid-bronnen, kosmologisch verklaard heeft. De
wereld van de oudheid werd al vanaf het jaar 2341/2340 v. Chr. tot en met het
jaar 709 v. Chr. door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong, geplaagd.
In de Amarna-briefwisseling vinden we geen verwijzing naar
de in de Bijbel beschreven meganatuurcatastrofe. Geen een van de vazallen van
farao rapporteert over een buitengewoon natuurfenomeen, dat toch over heel het
gebied van Kanaän moet waargenomen zijn. De meest logische verklaring hiervoor is dat de
Amarna-tijd niet in de vijftiende en veertiende eeuw v. Chr., thuishoort.
Maar nu verder met de beschrijving van de politieke toestand
van het land Kanaän ten tijde van de inbezitneming door de Israëlieten. Op de
kaart heb ik de vijf zuidelijke koningen der Amorieten en hun steden in Kanaän,
met een rood kader gemerkt. De koningen van Jericho en Ai waren op dat ogenblik
al door Jozua verwijderd en hun plaatsen in bezitgenomen. Voor de goede orde
herhaal ik hierna de vijf koningen der Amorieten:
Adonisedek, de koning van Jeruzalem
Hoham, de koning van Hebron
Piram, de koning van Jarmut
Jafia, de koning van Lakis
Debir, de koning van Eglon

Indien de Amarna-tijd
contemporain was met de tijd van de inname van Kanaän door de Israëlieten,
dienen alle puzzelstukjes exact in elkaar te passen, wat echter niet het geval is.
Wanneer we bijvoorbeeld de vijf zuidelijke koningen der Amorieten die het
Bijbelboek Jozua hoofdstuk 10 vermeldt, op een landkaart van de Amarna-tijd
plaatsen wringt het schoentje aan alle zijden. De landkaart van de Amarna-periode,
toont in het zuiden van Kanaän zes stadstaten waarvan echter vier steden door
Jozua niet vermeldt worden.
Alleen Jeruzalem en Lakis passen in het Amarna-plaatje, de
resterende opgegeven steden (stadstaten) in het Bijbelboek Jozua: Eglon, Hebron
en Jarmut, ontbreken. De Bijbel is duidelijk in de opgave en plaatsing van de
vijf zuidelijke koningen ten tijde van Jozua. De plaatsen Hebron, Jarmuth en Eglon worden in de Bijbel beschreven als
stadstaten met koningen. De leider van de vijf vermelde koningen in het zuiden
van Kanaän was koning Adonisedek van
Jeruzalem. Volgens de fabricatie van de orthodoxe Egyptologie zou koning
Adonisek, wat zijn Hebreeuwse naam was, gelijk moeten zijn aan de
Amarna-briefschrijver vanuit Jeruzalem: Abdi
Hiba, wat een Akkadische naam is. De Akkadische taal werd in de
Amarna-briefwisseling gebruikt zoals vandaag de Engelse taal het
communicatiemiddel is.
In totaal zijn er vijf brieven (kleitabletten) van Abdi Hiba
uit Jeruzalem te Amarna, het Achetaton uit de oudheid, gevonden. Deze brieven
werden door de wetenschappers gecatalogeerd onder de nummers: EA 285 tot 290 en
zijn inmiddels alle online op het internet-vertaald naar het Engels, te lezen.
Nergens blijkt uit de vijf brieven dat Abdi Hiba de leider
van een federatie van vijf koningen zou geweest zijn, geallieerd voor het
afslaan van de Habiroe, zoals het Bijbelboek Jozua 10:1-15 leert. Integendeel,
vanuit de brieven zien we een koning beschreven worden, die geïsoleerd in
Jeruzalem iedere keer opnieuw aan farao om militaire hulp tegen de Habiroe smeekt.
De Habiroe worden door de orthodoxie met de Hebreeërs van de
vijftiende/veertiende eeuw v. Chr. geïdentificeerd. Er zijn echter onderzoekers
die de identificatie van de Habiroe als etnische groep van de hand wijzen. De
Habiroe worden in alle Amarna-brieven namelijk als soldaten of knechten gezien.
Ook kan men ze vanuit de brieven herkennen als een onafhankelijke bende
huurlingen. Hun leider was Labaja naar wie ook in andere brieven van vazallen
van farao, verwezen wordt. In mijn variant is Labaja de usurpator en koning van
het tienstammenrijk: Pekah. De Amarna-briefschrijver uit Jeruzalem was koning
Achaz.
In mijn boek De
Zonaanbidder, 2016, blz. 89-104, toon ik een en ander aan. Zie link, voor
wie het boek wil aanschaffen: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

De leider van de Habiroe volgens de Amarna-briefwisseling
had de naam: Labaja. Wanneer we volgens de fabricatie van de orthodoxe
Egyptologie logisch doorredeneren, moet de Akkadische naam Labaja identiek zijn
met het Hebreeuwse Jozua, de leider van de Israëlieten na de dood van Mozes. Van
Labaja zijn er drie kleitabletten van zijn correspondentie met farao gevonden. Dit
naast de andere brieven van de vazallen die naar Labaja verwijzen in hun
correspondentie met farao. In mijn eerder geciteerde werk De Zonaanbidder heb ik de correspondentie van en over Labaja
beschreven in het hoofdstuk: de Amarna-briefwisseling van Labaja met farao
Amonhotep III, blz. 105-124. De aard van de correspondentie past niet in het
Bijbelse plaatje en staat er haaks op.
Iets wat trouwens moet opvallen wanneer we het Bijbelboek
Jozua gevolgd door het Bijbelboek Richteren doornemen, is het ontbreken van
enige verwijzing naar Egypte als een machtsfactor over het gebied van Kanaän.
De reden hiervoor is dat Egypte veertig jaar eerder door Amalek onder de voet
gelopen was.
Deze invasie, voorafgegaan door de tien plagen en de
vernietiging van het Egyptische leger in de Rode Zee, betekende het einde van
het Egyptische Oude- en Midden-Rijk. De troonopvolger, de eerstgeborene van
farao was in de Pesachnacht door de verderfengel omgebracht. Dit alles was een
debacle zonder weerga voor Egypte.
Het was tegen dit Egypte in chaos, dat Amalek oprukte en het
overrompelde. Het is Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) die in zijn revisie
van de geschiedenis van de oudheid, de Bijbelse Amalekieten met de Hyksos en/of
Amoe uit Egyptische bron identificeerde (Eeuwen in Chaos, 1952, hoofdstuk II).
Op het bijgevoegde schema ziet men de reconstructie die Velikovsky van de
Egyptische geschiedenis via Bijbelse ankerpunten, maakte. Het Oude Rijk en het
Midden-rijk kwamen gezamenlijk als een gevolg van de exodus in de vijftiende
eeuw v. Chr., aan hun einde. Daarna volgt de Hyksos-periode voor Egypte, die
vijf eeuwen over Egypte heersen. Daarna volgt het Nieuwe Rijk wiens eerste
faraos tijdgenoten van Saul en David waren.

In mijn uitgave TIJD
en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27, (
zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)
toon ik aan dat de Sothis-kalender van de Egyptologie foute
ankerpunten op de tijdsbalk levert. De Sothis-kalender is door het revisionisme
van de geschiedenis onderuit gehaald en wordt er sindsdien gewerkt aan een
opnieuw invullen van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk. Waar de meeste
onderzoekers het over eens zijn is dat de Bijbelse Amalekieten identiek zijn
met de Hyksos uit Egyptische bron, en verantwoordelijk voor de (gereviseerde)
eerste tussenperiode in de geschiedenis van het oude Egypte.
De conclusie moet zijn dat de Amarna-tijd niet in de vijftiende
eeuw v. Chr. ten tijde van de intocht van de Israëlieten in Kanaän, thuishoort.
Er zijn geen historische aanknopingspunten beschikbaar.
De enige schijnbare verbinding die er in de veertiende eeuw
v. Chr. met de Amarna-tijd bestaat, is de briefwisseling van een Assyrische
heerser met de naam Assur Uballit.
Maar ook deze schakel
is verbroken. De Amarna-briefschrijver Assur Uballit noemt zich namelijk de zoon van Assur-Nadin-Ahe. Dit is in
tegenspraak met de Assyrische Eponiemlijsten, waar de Assur Uballit van de
veertiende eeuw v. Chr. vermeldt staat als de
zoon van Eriba-Adad. Klaarblijkelijk zijn er meerdere Assyrische koningen
met de naam Assur Uballit geweest. De laatste koning van Assur droeg overigens
ook de naam Assur Uballit. De Assur Uballit van de achtste eeuw v. Chr. was een
van de vele koningen van Assyrië die toen in triumviraat de troon met elkaar
deelden.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder