In het Bijbelboek Numeri
hoofdstuk 33 vinden we de samenvatting door Mozes opgesteld, van de reizen
van het volk Israël vanaf de Exodus uit Egypte tot de intocht in het Beloofde
Land Kanaän veertig jaar later. Zij hebben weliswaar geen veertig jaar nodig
gehad tot het bereiken van de grens van Kanaän. Daar arriveerden zij één jaar
na de exodus uit Egypte al, maar weigerden toen het land in geloof binnen te
trekken uit vrees voor de inwoners. Het oordeel was een verblijf in de
wildernis aan de buitenrand van de grenzen van het Beloofde Land, totdat de
generatie van de exodus vanaf twintig jaar en ouder in de wildernis gestorven zou
zijn. Hoofdstuk 33 van het Bijbelboek Numeri geeft de reizen van Israël weer
van pleisterplaats tot pleisterplaats en begint de reisroute vanaf Rameses in
Egypte in de eerste maand Nisan (maart/april), op de vijftiende dag der eerste
maand; daags na het Pascha toen het leger van Israël aan haar grote trek begon.
Ik ga hierna het volledige hoofdstuk 33 citeren met de bekende namen der
pleisterplaatsen in vette druk weergeven. De meeste namen van de
pleisterplaatsen in de wildernis zijn vandaag moeilijk te identificeren. Dat de
pleisterplaatsen zich echter in de wildernis zuidelijk en oostelijk van Kanaän aan
de grenzen van Edom en Moab bevonden staat buiten twijfel. Er bestaat heel wat
verwarring over de reisroute van de Israëlieten. Het grote struikelblok voor
velen is de egyptologie en de datering van de geologische aardlagen in Kanaän
aan de hand van de Egyptische tijdlijn. Men zoekt namelijk bewijs van de
intocht van de Israëlieten in de verkeerde aardlagen. Dit onderwerp heeft de
voorbije vier jaren al heel wat aandacht op mijn blog gekregen. Het meest
recente artikel dienaangaande dateert alweer van 28.01.2019, de late datering van de exodus, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1548630000&stopdatum=1549234800
Numeri 33:1 Dit zijn de reizen der kinderen Israëls,
die uit Egypteland uitgetogen zijn, naar hun heiren, door de hand van Mozes en
Aäron. 2 En Mozes schreef hun
uittochten, naar hun reizen, naar den mond des HEEREN; en dit zijn hun reizen,
naar hun uittochten. 3 Zij reisden dan van Rameses; in de eerste maand, op
den vijftienden dag der eerste maand, des anderen daags van het pascha, togen
de kinderen Israëls uit door een hoge hand, voor de ogen van alle Egyptenaren; 4
Als de Egyptenaars begroeven degenen, welke de HEERE onder hen geslagen had,
alle eerstgeborenen; ook had de HEERE gerichten geoefend aan hun goden. 5 Als
de kinderen Israëls van Rameses
verreisd waren, zo legerden zij zich te Sukkoth.
6 En zij verreisden van Sukkoth, en legerden zich in Etham, hetwelk aan het
einde der woestijn is. 7 En zij verreisden van Etham, en keerden weder naar
Pi-hachiroth, dat tegenover Baäl-sefon is, en zij legerden zich voor Migdol. 8
En zij verreisden van Hachiroth, en gingen over, door het midden van de zee,
naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen in de woestijn Etham, en legerden
zich in Mara. 9 En zij verreisden
van Mara, en kwamen te Elim; in Elim
nu waren twaalf waterfonteinen en zeventig palmbomen, en zij legerden zich
aldaar. 10 En zij verreisden van Elim, en legerden zich aan de Schelfzee. 11 En
zij verreisden van de Schelfzee, en legerden zich in de woestijn Sin. 12 En zij verreisden uit de woestijn Sin, en zij
legerden zich in Dofka. 13 En zij verreisden van Dofka, en legerden zich in
Aluz. 14 En zij verreisden van Aluz, en legerden zich in Rafidim; doch daar was geen water voor het volk, om te drinken. 15
En zij verreisden van Rafidim, en legerden zich in de woestijn van Sinaï. 16 En zij verreisden uit de woestijn van
Sinaï, en legerden zich in Kibroth-thaava. 17 En zij verreisden van
Kibroth-thaava, en legerden zich in Hazeroth.
18 En zij verreisden van Hazeroth,
en legerden zich in Rithma. 19 En zij verreisden van Rithma, en legerden zich
in Rimmon-perez. 20 En zij verreisden van Rimmon-perez, en legerden zich in
Libna. 21 En zij verreisden van Libna, en legerden zich in Rissa. 22 En zij
verreisden van Rissa, en legerden zich in Kehelatha. 23 En zij verreisden van
Kehelatha, en legerden zich in het gebergte van Safer. 24 En zij verreisden van
het gebergte Safer, en legerden zich in Harada. 25 En zij verreisden van Harada,
en legerden zich in Makheloth. 26 En zij verreisden van Makheloth, en legerden
zich in Tachath. 27 En zij verreisden van Tachath, en legerden zich in Tharah. 28
En zij verreisden van Tharah, en legerden zich in Mithka. 29 En zij verreisden
van Mithka, en legerden zich in Hasmona. 30 En zij verreisden van Hasmona, en
legerden zich in Moseroth. 31 En zij verreisden van Moseroth, en legerden zich
in Bene-jaakan. 32 En zij verreisden van Bene-jaakan, en legerden zich in
Hor-gidgad. 33 En zij verreisden van Hor-gidgad, en legerden zich in Jotbatha. 34
En zij verreisden van Jotbatha, en legerden zich in Abrona. 35 En zij
verreisden van Abrona, en legerden zich in Ezeon-geber.
36 En zij verreisden van Ezeon-geber, en legerden zich in de woestijn Zin, dat
is Kades.

De voortreffelijke atlas van J. B. Wolters,
1961, schafte ik in 1975 bij het begin van mijn studie van de Bijbel aan. Het
was de eerste atlas van een inmiddels hele privéverzameling die ik sindsdien
opbouwde. Sinds het ontstaan van het www-internet kwamen daar nog ettelijke
interessante kaarten bij. De kaart van J.B. Wolters is voortreffelijk omdat het
via één rode lijn de trek van de Israëlieten toont zonder vraagtekens erbij.
Dat men de berg Gods in de Sinaïwoestijn plaatste heeft te maken met de
christelijke traditie die toen niet in vraag werd gebracht. Via een blauwe lijn
heb ik de trek vanuit Egypte tot de berg Gods in Arabië gecorrigeerd aangebracht.
Van daar af gaat het via een rode lijn naar Kades waar we de draad weer
opnemen. Vanuit Kades keerden zij na geruime tijd terug naar het gebied van
Ezeon-Geber aan de Schelfzee daarbij het gebied van Edom omcirkelende. Vandaar
ging het naar het noorden toe, naar het Beloofde Land.
37 En
zij verreisden van Kades, en legerden zich aan den berg Hor, aan het einde des lands van Edom. 38
Toen ging de priester Aäron op den berg Hor, naar den mond des HEEREN, en
stierf aldaar, in het veertigste jaar na
den uittocht van de kinderen Israëls uit Egypteland, in de vijfde maand, op den
eersten der maand. 39 Aäron nu was honderd drie en twintig jaren oud, als
hij stierf op den berg Hor. 40 En de Kanaäniet, de koning van Harad, die in het
zuiden woonde in het land Kanaän, hoorde, dat de kinderen Israëls aankwamen. 41
En zij verreisden van den berg Hor, en legerden zich in Zalmona. 42 En zij
verreisden van Zalmona, en legerden zich in Funon. 43 En zij verreisden van
Funon, en legerden zich in Oboth. 44 En zij verreisden van Oboth, en legerden
zich aan de heuvelen van Abarim, in de
landpale van Moab. 45 En zij verreisden van de heuvelen van Abarim, en
legerden zich in Dibon-gad. 46 En zij verreisden van Dibon-gad, en legerden
zich in Almon-diblathaim. 47 En zij verreisden van Almon-diblathaim, en
legerden zich in de bergen Abarim, tegen Nebo.
48 En zij verreisden van de bergen Abarim, en
legerden zich in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho.
49 En zij legerden zich aan de Jordaan van Beth-jesimoth, tot aan Abel-sittim,
in de vlakke velden der Moabieten. 50 En de HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke velden der Moabieten, aan de
Jordaan van Jericho, zeggende: 51 Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg
tot hen: Wanneer gijlieden over de Jordaan zult gegaan zijn in het land Kanaän;
52 Zo zult gij alle inwoners des lands voor uw aangezicht uit de bezitting
verdrijven, en al hun beeltenissen verderven; ook zult gij al hun gegotene
beelden verderven, en al hun hoogten verdelgen. 53 En gij zult het land in
erfelijke bezitting nemen, en daarin wonen; want Ik heb u dat land gegeven, om hetzelve erfelijk te bezitten. 54
En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen door het lot, naar uw
geslachten; dengenen, die veel zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en
dien, die weinig zijn, zult gij hun erfenis minder maken; waarheen voor iemand
het lot zal uitgaan, dat zal hij hebben; naar de stammen uwer vaderen zult gij
de erfenis nemen. 55 Maar indien gij de inwoners des lands niet voor uw
aangezicht uit de bezitting zult verdrijven, zo zal het geschieden, dat, die
gij van hen zult laten overblijven, tot doornen zullen zijn in uw ogen, en tot
prikkelen in uw zijden, en u zullen benauwen op het land, waarin gij woont. 56
En het zal geschieden, dat Ik u zal doen, gelijk als Ik hun dacht te doen.
(Statenvertaling)
Hierna volgen nog enkele accenten wat de chronologie
van de veertig jaren betreft. Het Bijbelboek Exodus 19:1 leert dat de Israëlieten in de derde maand na de exodus uit Egypte, op dezelfde dag, in de
woestijn aan de berg Gods arriveerden. Het vertrek uit Egypte hebben we gezien geschiedde
op 15 nisan van het jaar 1483 v. Chr., en hun aankomst bij de berg Gods viel in
de derde maand op 15 Siwan. Een dag later besteeg Mozes alleen de berg Gods. Dit
is een geschiedenis die algemeen goed bekend is. Mozes krijgt op de berg het
Woord van God, geschreven op stenen tabletten. Terwijl Mozes veertig dagen en
veertig nachten op de berg Gods verblijft, keert in de aanbidding van een
gouden kalf, het volk van Israël hem de rug toe, terug naar de goden van
Egypte. Deze bekende geschiedenis verhaalt Stefanus in het Nieuwe Testament in
30 AD opnieuw voor de leiders van Israël, toen:
Handelingen 7:36
Deze heeft hen uitgeleid, doende
wonderen en tekenen in het land van Egypte, en in de Rode zee, en in de woestijn, veertig jaren. 37 Deze is de Mozes, die tot de kinderen
Israëls gezegd heeft: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken uit uw
broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen. 38 Deze is het, die in de
vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op
den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de
levende woorden ontving, om ons die te geven. 39 Denwelken onze vaders niet
wilden gehoorzaam zijn, maar verwierpen
hem, en keerden met hun harten weder naar Egypte; 40 Zeggende tot Aäron:
Maak ons goden, die voor ons heengaan; want wat dezen Mozes aangaat, die ons
uit het land van Egypte geleid heeft, wij weten niet, wat hem geschied is. 41
En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en
verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen
over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der
profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig
jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den
tabernakel van Moloch, en het
gesternte van uw god Remfan, de
afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren
op gene zijde van Babylon. 44 De tabernakel der getuigenis was onder onze
vaderen in de woestijn, gelijk geordineerd had Hij, Die tot Mozes zeide, dat
hij denzelven maken zou naar de afbeelding, die hij gezien had;
De
tabletten met het Woord van God die Mozes bij zijn eerste verblijf op de berg
Gods ontvangen heeft, verbreekt hij voor de ogen van de Israëlieten, die
tijdens zijn afwezigheid in hun hart naar de goden van Egypte waren
teruggekeerd. Daarna gaat Mozes opnieuw de berg op (Deuteronomium 9:17-19),
voor veertig dagen en veertig nachten.
Tweemaal
veertig dagen later zijn we haast drie maanden verder en volgens de Joodse overlevering in de Seder Olam
was het pas met Jom Kippoer, de
grote Verzoendag in de maand Tisjri (september/oktober) 1483 v. Chr., dat Mozes
van de berg Gods kwam en de bouw van het Heiligdom met de ark van het verbond
begon. Het volk Israël werd vergeven en kreeg nogmaals een kans tot het
bereiken van hun doel.
Exodus
39:42 Naar alles, wat de HEERE aan Mozes geboden had, alzo hadden de kinderen
Israëls het ganse werk gemaakt. 43 Mozes nu bezag het ganse werk, en ziet, zij
hadden het gemaakt, gelijk als de HEERE geboden had; alzo hadden zij het
gemaakt. Toen zegende Mozes hen.

Eén jaar na de exodus was de tent der
samenkomst in de woestijn in de maand april 1482 v. Chr. klaar.
Exodus
40:16 Mozes nu deed het naar alles, wat hem de HEERE geboden had; alzo deed
hij. 17 En het geschiedde in de eerste
maand, in het tweede jaar, op den eersten der maand, dat de tabernakel
opgericht werd….
Exodus
40:34 Toen
bedekte de wolk de tent der samenkomst; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde
den tabernakel. 35 Zodat Mozes niet kon ingaan in de tent der
samenkomst, dewijl de wolk daarop bleef, en de heerlijkheid des HEEREN den
tabernakel vervulde. 36 Als nu de wolk opgeheven werd van boven den tabernakel,
zo reisden de kinderen Israëls voort in
al hun reizen. 37 Maar als de wolk niet opgeheven werd, zo reisden zij niet
tot op den dag, dat zij opgeheven werd. 38 Want de wolk des HEEREN was op den
tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op, voor de ogen van het ganse
huis Israëls in al hun reizen.
De
datering van het wonen van de HEERE God, de Sjekinah of de Heerlijkheid des HEEREN,
in de wolkkolom in de tent der samenkomst, valt naar Exodus 40:17, in de eerste maand van het tweede jaar
sinds de Exodus uit Egypte, op de eerste dag van die maand ofwel
april van de westerse kalender in het jaar 1482
v. Chr. en vierden zij veertien dagen later hun eerste Pesachfeest in de
woestijn:
Numeri 9:1 En de HEERE sprak
tot Mozes in de woestijn van Sinaï, in het tweede jaar, nadat zij uit
Egypteland uitgetogen waren, in de eerste maand, zeggende: 2 Dat de kinderen
Israëls het pascha houden zouden, op zijn gezetten tijd. 3 Op den veertienden dag in deze maand, tussen twee avonden zult gij dat
houden, op zijn gezetten tijd; naar al zijn inzettingen, en naar al zijn
rechten zult gij dat houden. 4 Mozes dan sprak tot de kinderen Israëls, dat zij
het pascha zouden houden. 5 En zij hielden het pascha op den veertienden dag
der eerste maand, tussen de twee avonden, in de woestijn van Sinaï; naar alles,
wat de HEERE Mozes geboden had, alzo deden de kinderen Israëls.
Vijftig
dagen later zouden ze de woestijn van Sinaï – de berg Gods – op hun trektocht
naar het Beloofde Land, verlaten.
Numeri
10: 11
En het geschiedde in het tweede jaar, in
de tweede maand, op den twintigsten van de maand, dat de wolk verheven werd
van boven den tabernakel der getuigenis. 12 En de kinderen Israëls togen op,
naar hun tochten, uit de woestijn Sinaï; en de wolk bleef in de woestijn Paran.
13 Alzo togen zij vooreerst op, naar
den mond des HEEREN, door de hand van Mozes.

Vanuit
de wildernis rondom de berg Sinaï, trokken ze in mars kolom naar de woestijn
van Paran.
Numeri
12:16 Maar daarna verreisde het volk van Hazeroth (zie 33:17), en zij legerden
zich in de woestijn van Paran.
Het is
vanuit de woestijn van Paran nabij Kades dat twaalf verspieders naar het Beloofde Land Kanaän werden
uitgezonden.
Numeri
13:1 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: 2 Zend u mannen uit: die het land
Kanaän verspieden, hetwelk Ik den kinderen Israëls geven zal; van elken stam
zijner vaderen zult gijlieden een man zenden, zijnde ieder een overste onder
hen. 3 Mozes dan zond hen uit de woestijn van Paran, naar den mond des HEEREN;
al die mannen waren hoofden der kinderen Israëls.
Dit is
een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen gedurende
veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper kunnen dragen,
bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een vruchtbaar land
van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen het volk dat het
land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met zekerheid zouden zij
ten onder gaan moesten ze pogen het land in te nemen. Het zijn alleen Jozua en
Kaleb die geloof hebben en het land willen binnentrekken. Het volk echter laat
zich overtuigen door de tien ongehoorzame verspieders en weigert binnen te
trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen van twintig jaar en daarboven
gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het Beloofde Land te blijven, tot
zij allen gestorven zijn. De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb
achtendertig jaar later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.
Numeri 14:28 Zeg tot hen: Zo
waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, indien Ik ulieden zo niet doe, gelijk
als gij in Mijn oren gesproken hebt! 29 Uw dode lichamen zullen in deze
woestijn vallen; en al uw getelden, naar uw gehele getal, van twintig jaren oud en daarboven, gij, die tegen Mij gemurmureerd
hebt. 30 Zo gij in dat land komt, over hetwelk Ik Mijn hand opgeheven heb, dat
Ik u daarin zou doen wonen, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de
zoon van Nun. 31 En uw kinderkens, waarvan gij zeidet: Zij zullen ten roof
worden! die zal Ik daarin brengen, en die zullen bekennen dat land, hetwelk gij
smadelijk verworpen hebt. 32 Maar u aangaande, uw dode lichamen zullen in deze
woestijn vallen! 33 En uw kinderen zullen gaan weiden in deze woestijn, veertig
jaren, en zullen uw hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen verteerd zijn in
deze woestijn. 34 Naar het getal der dagen, in welke gij dat land verspied
hebt, veertig dagen, elken dag voor elk jaar, zult gij uw ongerechtigheden dragen,
veertig jaren, en gij zult gewaar worden Mijn afbreking. 35 Ik, de HEERE, heb
gesproken: zo Ik dit aan deze ganse boze vergadering dergenen, die zich tegen
Mij verzameld hebben, niet doe, zij zullen in deze woestijn te niet worden, en
zullen daar sterven!
Na de
oordeelaankondiging van Numeri 14:28-35 was er een poging van de Israëlieten
toch het Beloofde Land vanuit het zuiden binnen te rukken, maar werden naar het
woord van Mozes smadelijk door de Kanaänieten en Amalekieten verslagen ( Num.
14:40-45) en teruggedreven tot Horma toe.
Te
Kades-barnea zouden de Israëlieten lange tijd vertoeven. De Joodse overlevering
volgens de Seder Olam laat hen
gedurende negentien jaar, de helft
van de achtendertigjarige wildernistocht, te Kades verblijven (Deut. 1:46).
Deuteronomium
2:14 De dagen nu, die wij gewandeld hebben van Kades-barnea, totdat wij over de beek Zered getogen zijn, waren acht en dertig jaren; totdat het ganse
geslacht der krijgslieden uit het midden der heirlegers verteerd was, gelijk de
HEERE hun gezworen had.
De trek
door de woestijn van pleisterplaats naar pleisterplaats, na deze
gebeurtenissen, staat in het Bijbelboek Numeri hoofdstuk 33 gedetailleerd
beschreven. In totaal waren er tweeënveertig
pleisterplaatsen op hun reis door de wildernis. De trek van de ene
pleisterplaats naar de andere geschiedde onder leiding van ‘de wolk des HEEREN’
zoals we in Exodus 40:36-38 eerder gelezen hebben.
Exodus
40:36 Als nu de wolk opgeheven werd van
boven den tabernakel, zo reisden de kinderen Israëls voort in al hun reizen.
37 Maar als de wolk niet opgeheven werd, zo reisden zij niet tot op den dag,
dat zij opgeheven werd. 38 Want de wolk des HEEREN was op den tabernakel bij
dag, en het vuur was er bij nacht op, voor de ogen van het ganse huis Israëls in al
hun reizen.
Het
getal tweeënveertig ‘42’ zien we ook in het Bijbelboek Openbaring vermeld. Daar
niet als een getal dat 42 pleisterplaatsen voorstelt maar als een getal dat de
toekomstige tijdsperiode weergeeft dat een gelovige rest van de Israëli’s een
ballingschap in de over-Jordaanse woestijn doorbrengt terwijl in Israël en de
wereld het eindtijd-’beest’ beter bekend onder de naam antichrist, gedurende
tweeënveertig maanden (Openbaring 13:) zijn ding mag doen. Aan het einde van
die tijdsperiode, ook Jacob ’s benauwdheid genoemd, zal de Koning der koningen
en de Heer der heren Zijn koninkrijk oprichten en Israël definitief herstellen.
Het meest recente artikel op dit over dit onderwerp dateert van 25.02.2019, het dal Achor, een deur der
hoop…, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1551049200&stopdatum=1551654000
Over de
tijdsperiode van achtendertig jaar geeft Mozes geen jaartallen door. Het waren
wat chronologie betreft achtendertig ‘stille’
jaren. We weten niet hoelang zij telkens op hun trek door de wildernis in
de tweeënveertig vermelde pleisterplaatsen verbleven hebben. Het veertigste
jaar echter, het jaar van de intocht, is nauwkeurig weergegeven tot op de dag,
maand en jaar toe.
De
jongeren tot en met twintig jaar wiens leven gespaard werd groeiden tijdens
deze periode samen met de nieuwe generaties die in die achtendertigjarige
periode in de woestijn geboren werden, tot volwassenen op. En nu tot een volk
dat op de HEERE God vertrouwde. De Bijbel noemt dit de bruidstijd
van het oude Israël.
Jeremia
2:1 Het woord des HEREN nu kwam tot mij: 2 Ga, predik ten aanhoren van
Jeruzalem: Zo zegt de HERE: Ik gedenk de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw
bruidstijd, toen gij Mij gevolgd waart in de woestijn, in onbezaaid land;
3 Israël was de HERE geheiligd, de eersteling zijner opbrengst; allen die
daarvan wilden eten, zouden schuld op zich laden, onheil zou over hen komen,
luidt het woord des HEREN.
Hosea
2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken
tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor
maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.
Het
Bijbelboek Numeri hoofdstuk 33 geeft een samenvatting van alle reizen van
pleisterplaats tot pleisterplaats in de wildernis. Andere reisvermeldingen
zoals in Numeri 21:1-35 dienen naar best vermogen in Numeri 33 ingevoegd te
worden. De pleisterplaatsen bevonden zich rond omheen het gebied van Edom in
het gebergte van Seïr (Deuteronomium 2:1), zoals de bijgevoegde landkaart uit
de Bijbelatlas van J. B. Wolters aantoont. Alle pleisterplaatsen vandaag
identificeren is niet meer mogelijk. Ik neem aan dat net zoals het geval was bij
Sukkot de Israëlieten dikwijls zelf namen aan hun pleisterplaatsen gaven
(Exodus, 2016, blz. 79-80). De archeologie (wanneer ze eerlijk is) kan ook geen
soelaas brengen, aangezien de Israëlieten gedurende veertig jaar een
nomadenbestaan leidden, dat geen sporen in de grond nalaat.
In
Egypte is het overigens op dit gebied nog erger gesteld waarbij heelder
hoofdsteden tot op heden niet geïdentificeerd werden, door de archeologie
tevoorschijn gebracht. Een voorbeeld is de hoofdplaats Itj-taoey van de
twaalfde dynastie waar de juiste ligging tot op heden een vraagteken blijft
(zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 89/98). Een ander voorbeeld is de hoofdplaats
Saïs van de zesentwintigste dynastie waar twijfel over de juiste ligging
bestaat.
De Koninklijke begraafplaats van de farao ’s van de zesentwintigste dynastie
met alle pracht en praal door de oudheidhistoricus Herodotos (boek 2:169/170)
beschreven werd tot op heden niet gevonden (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
375/384). Nog een voorbeeld is de hoofdstad Avaris die de Hyksos volgens
Manetho bouwden. Tegenwoordig wordt de plaats Tell el Daba in de Nijldelta als
het Avaris van de oudheid geïdentificeerd alhoewel heel wat vragen blijven. Zie
het artikel van 21.05.2018 op dit
blog: Waar lag de vestingstad stad Avaris en wie bouwde ze?, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1526853600&stopdatum=1527458400
Wordt
vervolgd…
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Dertig
Jubeljaren, 2018, zie link: https://www.bol.com/nl/p/dertig-jubeljaren/9200000101929798/?suggestionType=searchhistory&bltgh=jLyCAgDUe71UKHV4eLlBLQ.1.7.ProductImage&fbclid=IwAR1FW-GC4SRsGCLFOa0BP_MG9IXEYx3Uo2Ugz3s6x74aPfO0kexdKcN4hqU
Kronieken van
de koningen van Israël, 2017, zie
link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
Dit boek kan inmiddels volledig online gelezen worden via de volgende link: https://jezusleeft.weebly.com/exodus.html
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie
herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede
Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343
Genesis
versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar
kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html
Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document
gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar)