Het achtste historische jubeljaar 1052/1051 v. Chr.
Op onze
reis door de tijd vanaf het eerste historische jubeljaar van oktober 1395/september
1394 v. Chr. zijn we met dit artikel aan het achtste jubeljaar van oktober
1052/september 1051 v. Chr. gearriveerd. Het artikel over het eerste jubeljaar
dateert van 19.04.2017 op dit
blog.
De jubeljaren en de wijze van
rekenen van de sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete
Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V)
overgenomen. William Whiston (1667/1752) was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse
taal. In zijn dissertatie V geeft Whiston tien historische verwijzingen naar
het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de Bijbel, de
werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken Makkabeeën. Deze
verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op de tijdsbalk naar
het verleden toe kan navigeren. Aan deze lijst van tien historische
verwijzingen voegde ik in mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, Appendix 6, blz. 482-494, nog een jaartal toe: het
jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr. Het eerste regeringsjaar van de
Babylonische koning Evil Merodach wanneer deze de kroon overnam op 11 januari
561 v. Chr. viel tijdens het achttiende
jubeljaar. Een van zijn eerste regeringsdaden was het vrijlaten van de
Judese banneling koning Jojachin uit diens gevangenis (2 Koningen 27:27). Dit
geschiedde volgens het Bijbelcitaat in het zevenendertigste jaar van Jojachin
s ballingschap. Het achttiende jubeljaar wordt hierbij een ijkpunt op de
tijdsbalk dat ons navigeren van 27 AD terug te tijd in als een kruispeiling
bevestigd.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V. Er zijn
dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het
aangename jaar des HEREN uitriep en zich als Messias bekendmaakte.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
De
sabbatjaar- en jubeljaar-telling nam een aanvang bij de intocht in Kanaän door
de Israëlieten onder leiding van Jozua in april 1443 v. Chr. exact op de dag af
toen ze veertig jaar eerder in 1483 v. Chr. uit Egypte op weg gingen.
Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek
tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef,
dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE. 3 Zes jaar zult gij uw akker
bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan
inzamelen, 4 maar in het zevende jaar
zal het land een volkomen sabbat
hebben, een sabbat voor de HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw
wijngaard niet snoeien.
God s
tijdsklok wat de sabbat- en jubeljaren betreft ging in 1443 v. Chr. van start.
Hoewel er weinig historische verwijzingen zijn naar het houden van het
Jubeljaargebod zijn de weinige die er zijn toch duidelijk herkenbaar zoals
bijvoorbeeld het achttiende jubeljaar met de vrijlating van koning Jojachin uit
zijn gevangenschap te Babylon. Voor Israël was het toen een vingerwijzing God
s dat Hij met Jubeljaren rekende.
Als
gevolg echter van hun afwijzen van Messias Jezus in oktober 27 AD bij de
aanvang van het dertigste Jubeljaar (Lucas 4:16-30) ligt er sindsdien een geestelijke
bedekking over het huidige Israël (2 Korintiërs 3:14-16). Daarenboven hebben
zij bij het afwijzen van Jezus van Nazareth als Messias daarna gesleuteld aan
de Genesis-jaartelling. Het moderne Israël hanteert een anno mundi jaartelling
met het jaar 5777 als uitkomst sinds de Schepping.
Ik vermoed
dat de inkorting van de wereldgeschiedenis te maken had met de vierde scheppingsdag
en de verwachte komst toen van de Messias, de zon der gerechtigheid, zoals de
profeet Maleachi Hem aankondigt. Als volgens de traditie elke scheppingsdag
voor duizend jaar staat en op de vierde dag de zon te voorschijn kwam, was rond
het jaar 4000 anno mundi de komst van de Messias te verwachten. De era van
Salomo zat duizend jaar eerder op de tijdsbalk en de Tempel van Salomo was
volgens de traditie drieduizend jaar na de Schepping te plaatsen. De
oorspronkelijke anno mundi-jaarrekening gaf alzo rond de tijd van de geboorte
van Jezus van Nazareth het jaar vierduizend aan. De algemene verwachting in
Israël was toen dat de komst van de Messias zeer nabij was. Het land was sinds
63 v. Chr. door de Romeinen bezet en het verlangen bij de Joden naar bevrijding
was groot. Rome was ook het vierde beest-rijk van de profeet Daniël. De profeet
Daniël had de vier wereldrijken voorspeld die in opeenvolging over het gebied
van Israël zouden heersen: namelijk Babylon, de Meden en de Perzen, de Grieken
en de Romeinen. Sinds het jaar 63 v. Chr. was deze profetie dan ook vervuld en
de verwachting was dat de komst van de Messias nu zeer nabij was. Het was dan
ook een tijd van meerdere aspirant-messiassen, zoals o. a. blijkt uit het
Bijbelboek Handelingen (hoofdstuk 5:26-42) waar we enkele namen van aspirant of
pseudo-messiassen voor deze periode vermeld zien: Teudas en Judas de Galileeër.
Wanneer
in 26 AD Johannes de Doper in de geest en de kracht van Elia de nakende komst
van de Messias voor Israël aankondigde had hij dan ook de aandacht van heel het
volk van laag tot hoog. In het najaar van 26 AD bij de doop van Jezus van
Nazareth verkondigde Johannes de Doper het Messias-schap van Jezus.
Johannes
1:29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen
en zeide: Zie, het lam Gods, dat de
zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt
een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 31 En zelf wist ik
niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik
dopen met water. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de
Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. 33 En ik
kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had
tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is
het, die met de heilige Geest doopt. 34 En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.
De Heer
Jezus Christus werd echter in 30 AD door Israël afgewezen:
Johannes
1:11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem
aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun,
die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes,
noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.
Ongeveer
honderd jaar later was er onder het restant van de Joden die in het land Judea
na de catastrofe van 70 AD met de vernietiging van de Tempel door de Romeinen
waren achtergebleven opnieuw een verwachting naar de komst van de Messias.
Vermoedelijk
heeft men in de tweede eeuw na Christus in afwijzing van Jezus van Nazareth als
de Messias aan de anno mundi jaarrekening gesleuteld om een en ander met Bar
Kochba als Messias te laten inpassen. De vierde scheppingsdag of het jaar vierduizend
na de schepping werd met ongeveer twee eeuwen artificieel verlengd. De vierde
scheppingsdag viel via deze fabricatie gelijk met de tijd van Bar Kochba. En
dit was het motief voor de drastische inkorting van de tijd. Vooral de
Perzische tijdsperiode werd onder handen genomen en drastisch ingekort tot
slechts vierendertig jaar in plaats van de historisch verifieerbare periode van
208 jaar van 539 v. Chr. tot 331 v. Chr.
Hoewel
de verwachtingen met Bar Kochba en vermoedelijk nog andere aspirant-messiassen
niet werden ingevuld bleef men later toch aan de samengestelde anno mundi
jaartelling vasthouden met als resultaat vandaag het jaartal 5777 na de
Schepping.
Een
ander voorbeeld van het inkorten van de Genesisjaartelling is de regeerperiode
van koning Saul wat de Joodse overlevering tot slechts twee jaar herleid heeft maar dat het Nieuwe Testament over een
periode van veertig jaar bepaald.
Handelingen
13:19 en na zeven volken uitgeroeid te hebben in
het land Kanaän, heeft Hij hun land hun ten erfdeel gegeven, 20 omstreeks
vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun richters tot op de
profeet Samuël. 21 En van toen af vroegen zij om een koning en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de
stam Benjamin, veertig jaren lang;
Het is
een kluwen als een gordiaanse knoop geworden die alleen ontward kan worden door
het Nieuwe Testament. Koning Saul van Israël regeerde wel degelijk veertig jaar
en deze tijdsperiode past overigens harmonisch binnen het raamwerk van de
dertig jubeljaren volgens de wijze van tellen van William Whiston.
Saul
werd in het najaar van 1087 v. Chr. door de richter en profeet Samuël tot
koning over de twaalf stammen van Israël gezalfd.
1
Samuël 9:1 Er was nu een man van Benjamin, wiens naam was Kis, een zoon
van Abiël, den zoon van Zeror, den zoon van Bechorath, den zoon van Afiah, den
zoon eens mans van Jemini, een dapper held. 2 Die had een zoon, wiens naam was Saul, een jongeling, en schoon, ja, er
was geen schoner man dan hij onder de kinderen Israëls; van zijn schouderen en
opwaarts was hij hoger dan al het volk. (Statenvertaling)
De
regeerperiode van Saul liep van 1087 tot 1047 v. Chr. en is op de tijdsbalk
verankerd met het vierde regeringsjaar van Salomo in oktober 1004/september
1003 v. Chr. op basis van de sabbatjaar en jubeljaartelling. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 179-184.
De
zalving van Saul in 1087 v. Chr. betekende het einde van de richteren-periode
voor Israël. De twaalf stammen van Israël verlangden een koning zoals de
buurvolken en verwierpen in wezen hierbij de HEERE God als Koning over hen.
1
Samuel 8:6 Toen zij zeiden: Geef ons een koning om
ons te richten, mishaagde dat aan Samuël, en hij bad tot de HERE. 7 De HERE
zeide tot Samuël: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want
niet ú hebben zij verworpen, maar Mij
hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn (NBG
Vertaling 1951)
Samuël
zou als profeet tijdens de regeerperiode van Saul de HEERE God dienen. Volgens
de Joodse overlevering stierf Samuël korte tijd na de strijd tegen Amalek.
Het
achtste Jubeljaar van oktober 1052/september 1051 v. Chr. viel nog tijdens het
leven van Samuël. We kunnen echter de vraag stellen of Israël zich toen aan het
jubeljaargebod gehouden heeft? In de Bijbel is er geen verwijzing naar het
houden van het jubeljaar toen voorhanden. Vermoedelijk ging het volk en zijn
eigenzinnige koning hun eigen weg. Op onze tijdsbalk bemerken we de zalving van
David, de zoon van Isaï, door Samuël in het achtendertigste regeringsjaar van
Saul. Saul werd wegens zijn ongehoorzaamheid aan de HEERE God in de slag tegen
Amalek als koning verworpen. Twee jaar later in 1047 v. Chr. zou hij in een
veldslag tegen de Filistijnen de dood vinden, waarna David koning over de
twaalf stammen van Israël werd.
Het
jaar 1049 v. Chr. is op ons tijdsschema als een bijzonder jaar aangeduid wegens
een meganatuurcatastrofe die toen de oude wereld trof en gelijk viel met de
verdrijving van de Hyksos/Amoe/Amalekieten uit Egypte. Saul rukte toen met zijn
leger tegen de stad van Amalek op en verloste daarmee alle buurvolken van het
juk van de Amalekieten, de Egyptische Amoe of Hyksos. Zie het artikel van 18.10.2016 op dit blog: voorjaar 1049
v. Chr.: de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van
een meganatuurcatastrofe. Zie link:
De
veertigjarige regeerperiode van koning David die een aanvang in het jaar 1047
v. Chr. nam zou tussen het achtste en het negende jubeljaar vallen. Maar dat
gaan we in een nog te volgen artikel op dit blog behandelen.
Door wie werd de Grote Piramide op het Gizeh plateau gebouwd en wanneer?
Over de
Grote Piramide blijven tot de huidige tijd hardnekkig de wildste theorieën zich
handhaven. In de christenheid zijn er bijvoorbeeld nog altijd onderzoekers die
menen dat de grote piramide het evangelie in steen zou bevatten en de bouwers
Israëlieten? Een theorie die in de negentiende eeuw ingang vond. De beste
manier om deze theorie te weerleggen is door aan te tonen wie de werkelijke
bouwers van de grote piramide waren en de tijd te bepalen wanneer de
grote piramide gebouwd werd. Volgens de oudheidhistoricus Herodotos was de
bouwer farao Cheops en behoorden de twee overige piramiden op het Gizeh-plateau
aan de farao s Chefren en Mykerinos. Deze namen werden door Herodotos in de
Griekse taal overgeleverd. Deze namen vinden we nochtans niet terug in de
farao-dynastielijst van de Egyptische oudheidhistoricus Manetho die eveneens in
de Griekse taal zijn geschiedenis van het oude Egypte doorgaf. Daarenboven is
het originele manuscript van Manetho verloren gegaan bij de laatste brand van
de beroemde bibliotheek van Alexandrië in 642 AD toen de Arabieren Egypte
overrompelden. Belangrijke gedeelten van het werk van Manetho werden echter
gekopieerd door de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus uit de eerste eeuw
van de westerse jaartelling en later door de christelijke chronologen Eusebius
en Africanus.
Doorsnede van de grote piramide
van Cheops. Het
vierkante grondoppervlak bedraagt ongeveer 220 meter per zijde. Met
een hoek van 52° verheft de piramide zich tot een (oorspronkelijke) hoogte van 147 meter. De ingang ligt
in het noorden, tegenover de poolster. Vanuit de koninginkamer werd er in het
jaar 2002 onderzoek in de zogenaamde luchtschachten gedaan. Doorheen een eerder
ontdekt deurtje in de zuidelijke luchtschacht werd met een steenboor een andere
deur blootgelegd. Wat zich hier achter bevindt blijft een vraagteken.
Dat de
bouwers geen Israëlieten waren kan eenvoudig vanuit de bewaarde bronnen
aangetoond worden. De Bijbel zwijgt over het bouwen van piramiden wanneer er
bericht wordt over de voorraadsteden die de Israëlieten in slavernij verplicht
werden te bouwen (Exodus 1:11). Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1468792800&stopdatum=1469397600
Het
bouwmateriaal bestond hier overigens uit tichelstenen (Exodus 5:7) en niet uit
uitgehouwen stenen waar de piramiden op het Gizeh-plateau mee gebouwd zijn. Dat
laatste was een observatie die de geleerde William Whiston (1667/1752) al
maakte in de voetnoot van zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus van
het Grieks naar het Engels in de achttiende eeuw:
Joodse
Oudheden Boek II, hoofdstuk 9,
1. NOW it happened that the Egyptians grew delicate
and lazy, as to pains-taking, and gave themselves up to other pleasures, and in
particular to the love of gain. They also became very ill-affected towards the
Hebrews, as touched with envy at their prosperity; for when they saw how the
nation of the Israelites flourished, and were become eminent already in plenty
of wealth, which they had acquired by their virtue and natural love of labor,
they thought their increase was to their own detriment. And having, in length
of time, forgotten the benefits they had received from Joseph, particularly the
crown being now come into another family, they became very abusive to the
Israelites, and contrived many ways of afflicting them; for they enjoined them
to cut a great number of channels for the river, and to build walls for their
cities and ramparts, that they might restrain the river, and hinder its waters
from stagnating, upon its running over its own banks: they set them also to build pyramids, (17)
and by all this wore them out; and forced them to learn all sorts of
mechanical arts, and to accustom themselves to hard labor. And four hundred
years did they spend under these afflictions; for they strove one against the
other which should get the mastery, the Egyptians desiring to destroy the
Israelites by these labors, and the Israelites desiring to hold out to the end
under them.
(voetnoot
17) Of this building of the
pyramids of Egypt by the Israelites, see Perizonius Orig. Aegyptiac, ch. 21. It
is not impossible they might build one or more of the small ones; but the
larger ones seem much later. Only, if they be all built of stone, this does not so well agree with the
Israelites' labors, which are said to have been in brick, and not in stone, as Mr. Sandys observes in his Travels.
p. 127, 128.
De
conclusie is dat indien er al gebouwen in piramidevorm door de Israëlieten opgetrokken
werden deze van tichelstenen waren. Van de twaalfde Egyptische dynastie zijn er
bijvoorbeeld door archeologen bouwwerken blootgelegd die in tichelsteen
opgetrokken waren.
De door
de oudheidhistoricus Herodotos opgegeven Cheops als de bouwer van de grote
piramide wordt door de orthodoxe Egyptologie geïdentificeerd met farao Khoefoe
van de vierde dynastie van Manetho. Een farao die als een gevolg van het veronderstelde
gebruik van een dubbele Sothis-kalender in het oude Egypte door de
conventionele egyptologie in het derde millennium voor Christus gedateerd werd.
In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
77-88, meen ik aangetoond te hebben dat farao Khoefoe onmogelijk de bouwer van
de grote piramide geweest kon zijn. Verder
heb ik aangetoond dat de farao s Cheops, Chefren en Mykerinos in de achtste
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoren. De piramiden op het Gizeh-plateau
werden namelijk in de achtste eeuw v. Chr. gebouwd. De historicus Herodotos plaatst
Cheops, Chefren en Mykerinos op de tijdsbalk net voor zijn farao s met de Griekse
namen: Asychis en Anysis. Deze laatste farao was volgens Herodotos een tijdgenoot
van de bekende Sanherib koning van Assyrië uit de achtste eeuw v. Chr.
Dat de grote
piramide jong is blijkt ook uit de vondst van ijzer in de constructie van de
piramide. De conclusie zou moeten zijn dat de grote piramide in het
ijzertijdperk gebouwd werd. Een conclusie die de orthodoxe egyptologie niet
maakt. Het is nochtans de eerste vrouwelijke Egyptoloog Margaret Murray die in
1949 waarheidsgetrouw melding maakte van het vinden van ijzer in de constructie
van de piramide.
The
use of iron in Egypt is peculiarly interesting for it is found there
sporadically at various times long before it came into general use. The iron
beads of the Gerzean period are the earliest worked iron known; a piece of sheet iron was found between the
stones of the Great Pyramid and contemporary with
that structure
by Egyptologist Margaret A. Murray, THE SPLENDOUR THAT
WAS EGYPT, 1949, Chapter V, Art and Science.
In de
grote piramide ontbreekt elke verwijzing naar de architect of koning-bouwer.
Alle binnenmuren zijn blank. De enige verwijzing naar farao Khoefoe van de vierde
dynastie werd aangetroffen (aangebracht) in de drukverminderingskamer boven de
koningskamer. Zij werd aan het licht gebracht door Howard Vyse die zich in 1837 op brute wijze naar deze vertrekken een
weg baande. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze inscripties in rode inkt door Vyse
zelf aangebracht. De zogenaamde ontdekking gebeurde op het eind van een
kostbaar archeologisch seizoen en de ontdekking van de bouwer van de
grote piramide kwam zodoende op tijd om de gemaakte kosten te rechtvaardigen.
Vyse zal zich vermoedelijk hebben laten (mis)leiden door de aanwezigheid van
dodentempels in de nabijheid die tot het zogenaamde Oude Rijk behoorden.
De
grote piramide is tegenwoordig een hoop stenen waar zogenaamde kenners
een volmaakte driehoek over projecteren. De grote piramide is dermate afgebrokkeld
dat zelfs exacte metingen moeilijk zijn. Vele mooie plaatjes vandaag zijn dan
ook bedrieglijk en niet naar waarheid getekend. De afmetingen van de grote
piramide door onderzoekers uit christelijke hoek zoals Charles Piazzi Smith
(1819-1900) in de negentiende eeuw gepubliceerd werden later door de Egyptoloog
Flinders Petrie (1853/1942) fout bevonden en gecorrigeerd.
Met de
aangetoonde plaatsing van de bouw van de grote piramide in de achtste eeuw v.
Chr. worden vier vanuit een bepaalde hoek van de christenheid veronderstelde
bouwers uitgesloten: namelijk Adam, Henoch, Noach en/of Job.
De
bouwers van de piramiden op het Gizeh-plateau met de Griekse namen Cheops,
Chefren en Mykerinos zijn volgens mijn reconstructie van het geschiedenis van
de oudheid de farao s Achnaton, Smenkhkare en Toetanchat(m)on.
Hierna
een kort citaat uit mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 345-353 dat deze farao
s gereviseerd in de achtste eeuw v. Chr. plaatst:
De
beschrijving door Herodotos van de koningen Cheops, Chefren en Mykerinos past
nochtans in het historische plaatje dat we kennen van de farao s Achnaton, Smenkhkare
en Toetanchamon. Herodotos (Boek 2:124) schrijft dat Cheops na Rampsinitos
koning werd. Rampsinitos heb ik in mijn studie geïdentificeerd met de
Zonnekoning Amonhotep III van de achttiende dynastie, de vader van de Achnaton.
Rampsinitos wordt door Herodotos (Boek 2:121) beschreven als een wijs koning
die Egypte tot grootheid bracht. Een grootheid, niet als gevolg van
veroveringsoorlogen maar als een gevolg van handel. Daarna beschrijft Herodotos
hoe de opvolger van Rampsinitos: Cheops, dit alles te niet deed. Daarenboven
liet Cheops alle tempels sluiten en preste de Egyptenaren tot zware arbeid voor
de bouw van zijn piramide. Een arbeid die twintig jaar in beslag zou nemen.
Herodotos (Boek 2:127) geeft farao Cheops een regeerperiode van vijftig jaar
waarna zijn broer Chefren de scepter zou overnemen en gedurende zesenvijftig
jaar regeren. Ook de opvolger van Cheops zou een piramide laten bouwen. En na
farao Chefren werd Mykerinos koning, die een zoon van Cheops was:
Herodotos 2: 129. After him,
they said, Mykerinos became king
over Egypt, who was the son of Cheops;
and to him his father's deeds were displeasing, and he both opened the temples and gave liberty to the people, who were
ground down to the last extremity of evil, to return to their own business and
to their sacrifices;: also he gave decisions of their causes juster than those
of all the other kings besides. In regard to this then they commend this king
more than all the other kings who had arisen in Egypt before him; for he not
only gave good decisions, but also when a man complained of the decision, he
gave him recompense from his own goods and thus satisfied his desire.
Herodotos
Mykerinos zou de tempels, na de lange regeerperiode van zijn vader en oom,
opnieuw laten openen. Deze beschrijving van de historicus Herodotos past
volkomen in het historische plaatje dat we kennen in de geschiedenis Toetanchaton,
de zoon van Achnaton, die bij het aan de macht komen, de tempels
inderdaad opnieuw liet openen en de eredienst aan de god Amon toeliet. Farao
Toetanchaton liet zelfs zijn naam veranderen van Toetanch-aton naar
Toetanch-amon. De regeerperiode van Toetanchamon was kort, maar ook
hij, schrijft Herodotos (boek 2:134) liet een piramide bouwen. Het is de derde
piramide op het Gizeh-plateau die met dit hoofdstuk aandacht krijgt. De drie
piramiden horen op de tijdsbalk thuis in de achtste eeuw v. Chr. en zijn
inmiddels dus al ruim plus tweeduizendzevenhonderd jaar oud. Het eerste
onderzoek door westerlingen van de piramide van Mykerinos/ Toetanchamon gaat
terug tot de eerste helft van de negentiende eeuw. In 1837 ging een expeditie
onder leiding van kolonel R. W. Howard Vyse op het Gizeh-plateau aan het werk.
De piramide van Mykerinos was toen al aan een zijde zwaar beschadigd als gevolg
van de poging van de Arabische heerser over Egypte in 1196 AD, de zoon van Saladin:
Malek Abd al-Aziz Othman ben Jusuf, om de vermoede schatten diep in de piramide
te vinden. Het resultaat was een aanbrengen van een grote uitholling, die heden
boven de tegenwoordige toegangsweg tot de piramide, nog zichtbaar is. De
onderzoeker kolonel Vyse maakte de opening van Malek Abd al-Aziz Othman ben
Jusuf, nog groter door het gebruik van ditmaal buskruit, ter vrijmaking van een
weg naar de grafkamer. Ook de muren aan de binnenzijde van de piramide van
Mykerinos bleken volledig blank te zijn, net zoals de grote piramide van Cheops
waar op de binnenmuren ook geen enkele afbeelding noch tekst te vinden was. Ik
neem aan dat Vyse dezelfde pot rode verf gebruikte als in de grote piramide,
waar hij naar alle waarschijnlijkheid de naam Khoefoe in de bovenste
drukkingskamer op de muur aanbracht. Ook in de piramide van Mykerinos werd de
naam van Menkaura in rode verf op de voor de rest blanke muren, aangebracht.
Voor de gevestigde Egyptologie van de tweede helft van de twintigste eeuw was
er geen twijfel meer. De piramide van Herodotos Mykerinos behoorde toe aan
Menkaura van de vierde dynastie van Manetho. En toch blijven er meer
vraagtekens dan antwoorden over. Een mummie of stoffelijke resten werden in de
piramide van Mykerinos namelijk niet gevonden. De muren aan de binnenkant
blijven blank en geven geen antwoord naar de vraag wie de architect, de
godheid, noch de koning was, voor wie de tombe bereid werd. Toen de onderzoeker
kolonel Vyse tot de grafkamer kon doorbreken bleek daar een sarcofaag te staan
met de restanten van een doodskist, maar geen stoffelijke resten van een farao.
De hier
getoonde afbeelding is een ets van kolonel Vyse gemaakt van de door hem aangetroffen basalten sarcofaag. Deze afbeelding is de enige illustratie
vandaag voorhanden van de sarcofaag. De sarcofaag in kwestie werd namelijk in
1838 naar Engeland, naar het British Museum verscheept, maar het schip dat de
sarcofaag vervoerde leed in de buurt van Livorno (Italië) schipbreuk en ging
verloren. De doodskist werd op een ander schip verladen en vond wel haar plek
in het British Museum. Volgens het deskundige commentaar van het British Museum
behoort de kist (of wat er van rest) echter tot de periode van de
zesentwintigste dynastie. Een dynastie die op de tijdsbalk thuishoort in de
zevende en zesde eeuw v. Chr. Voor de orthodoxie is het een raadsel hoe een
kist uit de zesde eeuw v. Chr. in een grafkamer van het door hen gedateerde derde
millennium v. Chr. kon terecht komen. Men gaat er van uit dat er ten tijde van
de zesentwintigste dynastie een poging tot restauratie van het graf is
uitgevoerd. Deze veronderstelling blijft echter gissen en levert vraagteken op
vraagteken. Want het gaat niet alleen om de gevonden doodskist, ook de
afgebeelde basalten sarcofaag op de ets van Vyse, wordt door specialisten ook
niet ten tijde van de Egyptische vierde dynastie gedateerd maar eveneens in de
zesde eeuw v. Chr., ten tijde van de Saïtische periode. Met deze twee gegevens
voorhanden: de sarcofaag en de kist, kunnen we redelijk goed besluiten dat de
piramide van Mykerinos niet in ongeveer 2500 v. Chr. gebouwd werd maar eerder
rond 700/600 v. Chr.
Einde
citaat.
Tot
slot: wat de bewering van sommige zogenaamde kenners betreft dat de grote
piramide een evangelie in steen zou bevatten maak ik mij de bedenking dat
volgens de Bijbel het Woord van God in geschreven vorm is doorgegeven. Het
derde millennium voor Christus heeft een massa aan geschreven materiaal in de
vorm van kleitabletten in het Midden-Oosten opgeleverd. Handelstransacties, overeenkomsten
aller aard, poëzie enzoverder werden door de betrokken partijen opgeschreven. Er was als een gevolg
geen nood aan het doorgeven van een zogenaamde mondelinge overlevering wat de
Bijbel betreft.
Toen
Mozes, de auteur van de eerste vijf Bijbelboeken: Genesis, Exodus,
Leviticus, Numeri en Deuteronomium, aan zijn werk begon heeft hij hoogstwaarschijnlijk
wat het Bijbelboek Genesis betreft gebruik gemaakt van een voorhanden zijnde
bibliotheek van kleitabletten die de aartsvaders van vader op zoon doorgegeven
hadden. Dat was de conclusie van de onderzoeker P. J. Wiseman (18881948), New
discoveries in Babylonia about Genesis, 1936. Zie de volgende link: http://www.goedbericht.nl/plaatjes/2008/wiseman/content.html
Ik hoop
dat ik met dit artikel heb bijgedragen tot het belang van het bewaren van nuchterheid
wanneer men geconfronteerd wordt met wilde theorieën betreffende de grote
piramide op het Gizeh-plateau in Egypte.
Met
onze aflevering van 16.05.2017
sloten we het artikel af bij het vijfde jubeljaar van 1199/1198 v. Chr. Een
jubeljaar dat tijdens het richter-schap van Thola viel.
Thola richtte
Israël na de dood van de usurpator Abimelech een zoon van Gideon voor een
periode van drieëntwintig jaar. Tijdens zijn richter-schap was Israël behouden
en hielden zij zich aan de wet. Het was tijdens het richter-schap van Thola dat
het vijfde Jubeljaar sinds de inname van Kanaän door de Israëlieten plaatsvond.
Een jubeljaar dat vermoedelijk door de Israëlieten toen in acht werd genomen.
We schrijven vermoedelijk omdat er geen verwijzing in de Bijbel naar te vinden
is. Wel weten we dat van de honderdtwintig historische sabbatjaren tussen de
inname van Kanaän in 1443 v. Chr. en de eerste wegvoering in Babylonische
ballingschap in 605 v. Chr. de Israëlieten vijftig maal het sabbatjaargebod
gehouden hebben. Zeventig maal hebben zij verzaakt tijdens het zevende jaar van
de cyclus het land zijn rust te geven en bij de zeventigste maal verzaken volgde
als oordeel de Babylonische Ballingschap van zeventig jaar.
Richteren
10:1 Na Abimelech nu stond op, om Israël te
behouden, Thola, een zoon van Pua,
zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte
van Efraïm. 2 En hij richtte Israël drie en twintig jaren; en hij stierf, en
werd begraven te Samir. 3 En na hem
stond op Jaïr, de Gileadiet; en hij richtte Israël twee en twintig jaren. 4
En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelveulens, en die hadden dertig
steden, die zij noemden Havvoth-jair, tot op dezen dag, dewelke in het land van
Gilead zijn. 5 En Jaïr stierf, en werd
begraven te Kamon. 6 Toen voeren de kinderen Israëls voort te doen, dat kwaad
was in de ogen des HEEREN, en dienden de Baäls, en Astharoth, en de goden
van Syrië, en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der
kinderen Ammons, mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet. 7 Zo ontstak de
toorn des HEEREN tegen Israël; en Hij verkocht hen in de hand der Filistijnen, en in de hand der kinderen
Ammons. 8 En zij onderdrukten en vertraden de kinderen Israëls in datzelve jaar;
achttien jaren, onderdrukten zij al de kinderen Israëls, die aan gene zijde
van de Jordaan waren, in het land der Amorieten, dat in Gilead is. (Statenvertaling)
De
verdrukking van Israël door de Filistijnen en Ammon begon bij de dood van de
richter Jaïr in het voorjaar van 1161 v. Chr.
Op onze
tijdsbalk merken we ook het begin van de veertigjarige bediening van de
priester en richter Eli in 1163 v. Chr.
Dat Eli in dat jaar op de tijdsbalk zijn bediening aanving is het gevolg van de
verankering van zijn dood in 1123 v. Chr.
In het jaar van zijn dood kwam de eerder door de Filistijnen buitgemaakte ark
van het verbond terug naar het gebied van de Israëlieten gevolgd door de
onfortuinlijke dood van Eli. Twintig jaar zou de ark van het verbond daarna in
Kirjath-jearim opgesteld worden tot in het jaar 1103 v. Chr. tijdens het richter-schap van Samuël. Zo dadelijk volgen
hierover meer chronologische details.
Het zesde jubeljaar van
oktober 1150/september 1149 v. Chr. viel tijdens het richter-schap van Eli met de
aanhoudende gelijktijdige verdrukking van de Filistijnen en Ammonieten. We
kunnen aannemen dat de wet van het Jubeljaar volgens Leviticus hoofdstuk 25
door de Israëlieten toen niet in
acht werd genomen. De veertigjarige richterperiode van de priester Eli
kenmerkte zich door afval van de dienst aan de HEERE God. Over het huis van de
richter Eli werd zelfs door de HEERE God oordeel aangekondigd (1 Samuël
3:11-21). De twee zonen van Eli: Hofni en Pinehas waren beide nietsnutten die
alleen met zichzelf bezig waren en een oordeel over hen en het huis van hun vader
brachten. Aan Eli werd specifiek verweten dat hij zijn zonen zelfs niet berispt
had.
1
Samuël 3:13 Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat
Ik zijn huis rechten zal tot in eeuwigheid, om der ongerechtigheids wil, die
hij geweten heeft; want als zijn zonen zich hebben vervloekt gemaakt, zo heeft hij hen niet eens zuur aangezien.
14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: Zo de ongerechtigheid van het
huis van Eli tot in eeuwigheid zal verzoend worden door slachtoffer of door
spijsoffer! (Statenvertaling)
Het is
tijdens deze periode ook dat de bekende geschiedenis van Hanna de moeder van
Samuël zich afspeelde. Hanna was aanvankelijk onvruchtbaar maar dat veranderde
na haar gebed tot de HEERE God in het heiligdom te Silo. Het bezoek van Hanna
aan het heiligdom te Silo plaatsen we op de tijdsbalk met Pesach van het jaar
1163 v. Chr. het jaar ook dat Eli zijn bediening begon.
1 Samuël 1:17 Toen antwoordde Eli
en zeide: Ga heen in vrede, en de God Israëls zal uw bede geven, die gij
van Hem gebeden hebt. 18 En zij zeide: Laat uw dienstmaagd genade vinden in uw
ogen! Alzo ging die vrouw haars weegs; en zij at, en haar aangezicht was haar
zodanig niet meer. 19 En zij stonden des morgens vroeg op, en zij aanbaden voor
het aangezicht des HEEREN, en zij keerden weder, en kwamen tot hun huis te
Rama. En Elkana bekende zijn huisvrouw Hanna, en de HEERE gedacht aan haar. 20
En het geschiedde, na verloop van dagen, dat Hanna bevrucht werd, en baarde een
zoon, en zij noemde zijn naam Samuël:
Want, zeide zij, ik heb hem van den HEERE gebeden. 21 En die man, Elkana toog
op met zijn ganse huis, om den HEERE te offeren het jaarlijkse offer, en zijn gelofte.
22 Doch Hanna toog niet op; maar zij zeide tot haar man: Als de jongen gespeend
is, dan zal ik hem brengen, dat hij voor het aangezicht des HEEREN verschijne,
en blijve daar tot in eeuwigheid.
Na zijn
geboorte werd Samuël gedurende vierentwintig maanden door zijn moeder verzorgd
waarna zij na het spenen van Samuël hem naar de priester en richter Eli bracht in
wiens dienst hij zou staan. Op dit blog hou ik mij haast uitsluitend met
chronologie bezig maar het dankgebed van Hanna wil ik mijn lezers niet
onthouden:
1
Samuël 2:1 Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart
springt van vreugde op in den HEERE; mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn
mond is wijd opengedaan over mijn vijanden; want ik verheug mij in Uw heil. 2 Er is niemand heilig, gelijk de
HEERE; want er is niemand dan Gij, en er is geen rotssteen, gelijk onze God! 3
Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw
mond zou gaan; want de HEERE is een God
der wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan. 4 De boog der sterken
is gebroken; en die struikelden, zijn met sterkte omgord. 5 Die verzadigd
waren, hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren, zijn het niet
meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had,
krachteloos is geworden. 6 De HEERE
doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder
opkomen. 7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt
Hij. 8 Hij verheft den geringe uit het
stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij
de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des
aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. 9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren;
maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door
kracht. 10 Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd worden; Hij zal in den
hemel over hen donderen; de HEERE zal de einden der aarde richten, en zal Zijn
Koning sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen. (Statenvertaling
Dit is
het indrukwekkende dankgebed van een vrouw die al haar vertrouwen op de HEERE
God van Israël stelde en verhoord werd. Dit was geen publiekelijk gebed noch
een gebed met omhaal van woorden, maar een gebed in stilte uitgesproken naar de
geest zoals de Heer Jezus Christus het later in Zijn berg-rede zou verkondigen
(Matteüs 6:1-8)
Het
jaartal 1143 v. Chr. met het begin van het richter-schap van Jefta is een
ijkpunt op de tijdsbalk. In april 1143 v. Chr. was het exact driehonderd jaar
geleden dat de Israëlieten onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr. het beloofde
land Kanaän binnentrokken. Het was naar deze tijdsschijf van driehonderd jaar dat de richter Jefta in zijn
gesprek met de koning van Ammon (Richteren 11:15-25) verwees. De tijdsschijf
van driehonderd jaar die Jefta aanhaalde is geen afgerond getal maar een
historisch verifieerbare tijdsschijf die op de tijdsbalk zijn plaats vind. Het
jaar 1143 v. Chr. is een ijkpunt op de tijdsbalk waar we de meeste richters
voor en na het optreden van Jefta mee rangschikken binnen
het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. De
chronologische rangschikking van de richters heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-153 behandelt.
Richteren
12:7 Jeftha
nu richtte Israël zes jaren; en Jeftha,
de Gileadiet, stierf, en werd begraven in de steden van Gilead.
8 En na hem richtte Israël Ebzan,
van Bethlehem. 9 En hij had dertig zonen; en hij zond dertig dochteren naar
buiten, en bracht dertig dochteren van buiten in voor zijn zonen; en hij
richtte Israël zeven jaren. 10 Toen
stierf Ebzan, en werd begraven te Bethlehem. 11 En na hem richtte Israël Elon, de Zebuloniet, en hij richtte
Israël tien jaren. 12 En Elon, de
Zebuloniet, stierf, en werd begraven te Ajalon, in het land van Zebulon. (Statenvertaling)
In 1143
v. Chr. plaatsen we ook het begin van het richter-schap van de bekende Simson
die Israël gedurende twintig jaar zou bijstaan (Richteren 16:31).
Richteren
12:13 En na hem (Elon) richtte Israël Abdon, een zoon van Hillel, de
Pirhathoniet. 14 En hij had veertig zonen, en dertig zoons zonen, rijdende op
zeventig ezelveulens; en hij richtte Israël acht jaren. 15 Toen stierf Abdon, een zoon van Hillel, de
Pirhathoniet; en hij werd begraven te Pirhathon, in het land van Efraïm, op den
berg van den Amalekiet. (Statenvertaling)
Op onze
tijdsbalk merken we in 1123 v. Chr. het einde van de veertigjarige bediening
van Eli als priester en richter. Dat het richter-schap van Eli over een periode
van veertig jaar gaat leren we uit het Bijbelboek 1 Samuël 4:15-18. Eli stierf op een leeftijd van achtennegentig
jaar nadat hij Israël veertig jaar gericht had. Hij was achtenvijftig jaar oud
toen zijn priester- en richter-schap begon. Met wat er over hem in het
Bijbelboek 1 Samuël geschreven staat begrijp ik dat Eli tijdens deze lange periode
meer priester dan richter was.
In het
voorjaar van 1123 v. Chr. kende de priester Eli zijn smartelijk levenseinde
toen hem bericht werd dat de Filistijnen de ark van het verbond op de
Israëlieten buit hadden gemaakt.
1
Samuël 4:17 Toen antwoordde hij, die de boodschap
bracht, en zeide: Israël is gevloden voor het aangezicht der Filistijnen, en er
is ook een grote nederlaag onder het volk geschied; daarenboven zijn uw twee
zonen, Hofni en Pinehas, gestorven, en
de ark Gods is genomen. 18 En het geschiedde, als hij van de ark Gods
vermeldde, zo viel hij achterwaarts van den stoel af, aan de zijde der poort,
en brak den nek, en stierf; want de man was oud en zwaar; en hij richtte Israël veertig jaren. (Statenvertaling)
Zeven
maanden lang zou de ark van het verbond in Filistijnse handen blijven waarna
zij door hen terug naar het gebied van de Israëlieten gezonden werd (1 Samuël
6:1-2).
1
Samuël 7:1 Toen kwamen de mannen van Kirjath-jearim, en haalden de ark des
HEEREN op, en zij brachten ze in het huis van Abinadab, op den heuvel; en zij
heiligden zijn zoon Eleazar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde. 2 En het
geschiedde, van dien dag af, dat de ark
des Heeren te Kirjath-jearim bleef, en de dagen werden twintig jaren; en het ganse huis van Israël klaagde den
HEERE achterna. 3 Toen sprak Samuël
tot het ganse huis van Israël, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart
tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook
de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo zal Hij
u uit de hand der Filistijnen rukken.
Te
Kirjath-Jearim zou de ark van het verbond in het huis van Abinadab op een
heuvel gedurende twintig jaar een
plaats vinden. Het heiligdom te Silo waar Eli zijn bediening had werd door de
HEERE God opgegeven (Psalm 78:60). De tijdschijf van twintig jaar zit op de
tijdsbalk verankerd van het voorjaar van 1123 v. Chr. tot het najaar van 1103
v. Chr.
In het
twintigste jaar dat de ark een plaats in Kirjath-jearim gevonden had leert het
Bijbelboek 1 Samuël 7:4-17 dat de Israëlieten te Mizpa bij Samuël vergaderden
en dat de slag bij Eben-haezer plaatsvond. In oktober van het jaar 1103 v. Chr.
werd het juk van de veertigjarige verdrukking door de Filistijnen afgeschud
(zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
169-175). De veertigjarige verdrukking van de Filistijnen hebben we gezien
begon in 1143 v. Chr.
De slag
bij Eben-haezer met de Israëlitische zege over de Filistijnen is een ijkpunt op
de tijdsbalk waarmee we ook het stervensjaar van Eli kunnen berekenen. Twintig
jaar eerder was het terugzenden van de ark van het verbond door de Filistijnen
namelijk indirect de oorzaak van het overlijden van Eli.
Op onze
tijdsbalk vermeld ik Samuël als enig overblijvende Richter na de dood van Abdon
in 1112 v. Chr. Hij zou de laatste richter over de twaalf stammen van Israël
zijn waarna het volk in afwijzing van de HEERE God naar een koning verlangde.
Mijn
reconstructie van de chronologische gegevens die we over Samuël ter beschikking
hebben, maakt dat het vanaf het jaar van het overlijden van de richter Abdon in
1112 v. Chr. het vijftig jaar terug in de tijd zijn, tot het opdragen van
Samuël in het heiligdom te Silo. Vijftig jaar was volgens de Wet de maximum
leeftijd voor de bijzondere dienst van een Levitische priester (Numeri 8:25).
De geboorte van Samuël plaatsen we in het najaar van 1163 v. Chr. na een
zwangerschap van slechts zes maanden en enkele dagen voor Hanna, volgens de
Joodse overlevering (Legends of the Jews, Volume IV, chapter III). De bediening
van Samuël had al een aanvang genomen op zeer jonge leeftijd. Volgens de Joodse
overlevering was hij twee jaar oud wanneer zijn moeder hem naar de priester Eli
bracht. De Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus schrijft (Joodse Oudheden,
Boek V. 10,4) dat Samuël twaalf jaar oud was toen hij in de dienst van Eli te
Silo voor de eerste maal door de HEERE God geroepen werd (1 Samuël 3:1-21).
1 Samuël 3:1 De jonge Samuël
was in de dienst des HEREN onder toezicht van Eli. Nu was in die dagen het
woord des HEREN schaars; gezichten waren niet talrijk. (NBG Vertaling
1951)
Het
twaalfde levensjaar van de jonge Samuël viel niet toevallig in het zesde jaar
1151/1150 v. Chr. van de sabbatjaarcyclus, het jaar van de dubbele zegening
over het land dat ook een geestelijke betekenis had. Onder het richter-schap
van Eli was het geestelijk gezien stil geweest. Onder Samuël s richter-schap
zou dit veranderen.
Het
zevende jubeljaar van oktober 1101 tot september 1100 v. Chr. viel twee jaar na
de overwinning op de Filistijnen tijdens het richter-schap van Samuël. We
kunnen aannemen dat het zesde jaar van de zevende sabbatjaarcyclus zijn dubbele
zegening over het land gaf want op het woord van Samuël hadden de Israëlieten
hun afgoden uit hun midden weggedaan en dienden alleen de HEERE God.
1
Samuël 7:3 Toen sprak Samuël tot het ganse huis van
Israël, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert,
zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt
uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der
Filistijnen rukken. 4 De kinderen Israëls nu deden de Baäls en de Astharoths
weg, en zij dienden den HEERE alleen.
5 Verder zeide Samuël: Vergadert het ganse Israël naar Mizpa, en ik zal den
HEERE voor u bidden. 6 En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water,
en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN; en zij vastten te dien dage,
en zeiden aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte Samuël de
kinderen Israëls te Mizpa. (Statenvertaling)
Het
Bijbelboek 1 Samuël verwijst niet impliciet naar het in acht nemen van het
Jubeljaargebod door de Israëlieten ten tijde van Samuël maar we kunnen aannemen
volgens vers vier van het hiervoor vermelde Bijbelcitaat dat het dienen van de
HEERE ook het houden van de sabbatjaren en het jubeljaar inhield.
De
periode van de richteren die we in dit artikel behandelden van de richter Thola
af tot op richter Samuël past chronologisch binnen het kader van de sabbat- en
jubeljaren volgens de telling William Whiston. Er waren dertig jubeljaren van
het optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens
Lukas hoofdstuk 4 wanneer de Heiland het aangename jaar des HEREN uitriep terug
de tijd in tot het eerste jubeljaar van 1395/1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar
eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en
begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in
1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren
het vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar
van Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het
vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in
oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober
1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de veertigjarige regeerperiode van David:
1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde ook Saul voor een periode van veertig
jaar van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. In 1087 v.
Chr. zalfde de laatste richter Samuël, Saul tot koning. Binnen dit tijdskader
dienen de chronologische gegevens van de Bijbelboeken Richteren en 1 Samuël op
de tijdsbalk aangebracht te worden. Hierbij hebben we gezien overlapten sommige
richters elkaar en vielen verdrukkingen van de buurvolken zoals bijvoorbeeld
die van de Ammonieten en de Filistijnen binnen hetzelfde tijdsbestek.
De datering van de Grote Vloed in het jaar 2340 v. Chr.
Ik heb
recent het boek van de Amerikaanse wetenschapper Donald Wesley Patten: The
Biblical Flood and the Ice Epoch, gelezen. Het boek dat in 1966 voor de eerste
maal gepubliceerd werd en meerdere herdrukken kende blijft een aanrader. Voor
diegene die meende dat de Bijbelse Grote Vloed alleen maar een periode van veel
regen over een bepaald gebied op aarde betekende krijgt met het boek een beter begrip
van de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die planeet aarde in het
derde millennium voor Christus getroffen heeft.
Zoals
de cover van het boek al laat zien verbindt Patten de IJstijd met de Zondvloed
en verklaart hij het ontstaan van de ijskappen op de Noord- en Zuidpool door ijs
dat uit outer space met catastrofale gevolgen op planeet aarde gedeponeerd
werd. Ik had het boek al langer in bezit nadat ik het jaren geleden samen met
dat andere boeiende boek van Patten: The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, verkreeg. Dit laatste boek kreeg op mijn blog al heel wat
aandacht. De opdracht is om de historische cyclus van meganatuurcatastrofes op
de tijdsbalk chronologisch aan te brengen. De wetenschapper Donald Wesley
Patten en zijn medewerkers Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer hanteerden
namelijk ter berekening van hun cyclus de jaartallen van de Bijbelse koningen volgens
de fabricatie van de chronoloog Edwin R. Thiele die in de twintigste eeuw de
Bijbelse koningslijsten met die van de Assyrische koningen verbond. Thiele
verkorte hierbij de regeerperiode van de koningen van Israël en Juda met zo
maar even een afwijking van acht tot veertig jaar ter inpassing in het
Assyrische koningslijstkeurslijf. Zie het artikel op dit blog van 06.02.2017: De Assyriologie, Thiele en
het noodlottige jaartal: 930 v. Chr. link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1486335600&stopdatum=1486940400
Een
exact jaartal voor de Grote Vloed of Zondvloed geeft Patten niet maar werkt met
circa s.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
Grote Vloed gedateerd van oktober/november Anno Mundi 1656 tot oktober/november
van AM 1657 of 2341/2340 v. Chr. volgens de westerse jaartelling. Dat de meganatuurcatastrofe
dat de zondvloed was, een volledig jaar duurde leert het Bijbelboek Genesis:
Genesis 7:10 Na zeven dagen
kwamen de wateren van de vloed over
de aarde. 11 In Noach s zeshonderdste
levensjaar, in de tweede maand (oktober/november), op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote
waterdiepten open en werden de
sluizen des hemels geopend. 12 En de slagregen was veertig dagen en veertig
nachten over de aarde.
Genesis 8:13 In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste
maand (september/oktober), op de
eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop
verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem
droogde op. 14 In de tweede maand (oktober/november), op de zevenentwintigste dag der maand,
was de aarde droog.
De
beschrijving in Genesis 7:11 dat alle kolken der grote waterdiepten openbraken verklaart
Patten vanuit kosmische krachten veroorzaakt wanneer planeet aarde in haar baan
om de zon door andere hemellichamen verstoord werd. Patten verklaart verder de
continentale drift op aarde en de vorming wereldwijd van bergketens als een
gevolg van de zondvloedramp. Zie het commentaar op de cover van het boek hierna:
The
author contends that, through the agency of astral principles, the Earth became
engaged, or engulfed, in simultaneous gravitational upheavals and magnetic
conflicts. There came with suddenness to our fragile, spiraling sphere, The
Biblical Flood and The Ice Epoch. Readers of this unique book will find a
challenging and refreshing view of ancient catastrophism and its conclusion,
Divine Creation, a subject of importance in this age of increasing intellectual
rootlessness.
It is
over and against the prevailing monopoly of uniformitarian thought (which
proposes that oceans of time are necessary for anything and everything, both
geologically and biologically) that Mr. Patten proposes his view of historical
celestial crises, global catastrophes. Such catastrophes may explain many
features about several planets. Such catastrophes, relative to the Earth-Moon
system, explain the raising up of
mountain ranges, sweeping across the face of the Earth in arcuate alignment,
similar to the mountain patterns of the Moon.
This was achieved suddenly, and
by tidal upheavals within the oceans (of centrifugally rotating lava) within
the Earth's crust. Simultaneously, tidal upheavals engulfing the oceans raised
tides of subcontinental dimensions on the Earth's crust, thus the historically
recorded Deluge, or Flood.
(The Biblical Flood and the Ice Epoch by Donald Wesley
Patten, 1966)
Bijzonder
fascinerend vond ik Patten s theorie in hoofdstuk IX, 4, dat planeet aarde ook
al voor de zes-dagenschepping door meganatuurcatastrofes van kosmische aard
getroffen werd en hij geeft een wetenschappelijke verklaring voor het
Bijbelgedeelte van Genesis 1:1-2: In den
beginne schiep God den hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond;
Hierna
een citaat uit het boek:
The
Earth then became a dark, hydrocarboniferous dump at the time of the earlier catastrophe or catastrophes. Part of the
surface tar (bitumen) from that period may have been utilized by Noah and his
sons for the pitching of the Ark (Genesis 14). Bitumen was also gathered
several centuries after the Flood in the oil-rich Mesopatamian Valley. It was
used at that later time to pitch the Tower of Babel so that it, too, like the
Ark, would be impervious to water if another Flood might recur (Genesis 11:3).
Similarly, bitumen was reported in the slime pits of Sodom and Gomorrah
(Genesis 14:10) at a time which may have just preceded a rifting of the Earth's
crust in that region. Thus, it is
posited, some 10,000 or 20,000 years ago, our planet may well have been the
scene of a dark, celestial, carboniferous dump. This might help explain why
horizontal seams of coal, like subterranean pools of petroleum, contain
virtually no Carbon-14 (along with limestones). Perhaps this is how our antediluvian canopy originated, with
its abundances of water vapor and carbon dioxide, merely oxygenated hydrogen
and carbon. Our planet may have become literally a dark dump or void, a
contention suggested in Genesis 1:2.
The
Earth became without form and an empty waste (or void), and darkness was upon
the face of the very great deep. (King
James)
Hoe ik
de datering van de zondvloed in het jaar 2341/2340 v. Chr. bekomen heb is vrij
eenvoudig uit te leggen. De chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN is opgebouwd binnen het raamwerk van de sabbat- en
jubeljaren volgens de telling van William Whiston als fundament. Er waren
dertig jubeljaren vanaf het optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27
AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4, wanneer de Heiland het aangename
jaar des HEREN uitriep. Het eerste jubeljaar terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394
v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde
land Kanaän binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar
daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens
het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het vierhonderdtachtig jaar vanaf het
exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo wanneer deze aan de bouw van
de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens
de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn
eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de
veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde
Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen
van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 1087 en 586 v. Chr. op de
tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.
Vanaf Pesach
in het voorjaar van 1483 v. Chr. met de Exodus en negenenveertig dagen later
Sjavoeot en het geven van de Tien Woorden aan Mozes zijn het vierhonderddertig
jaar terug tot de roeping van Abram/Abraham (Galaten 3:17) in 1913 v. Chr. Het
was in het stervensjaar van Thera dat Abram uit Haran naar Kanaän vertrok
(Genesis 11:32 en 12:1-4). Vanaf Thera de vader van Abram/Abraham hanteren we
de jaartallen van de geslachtslijn van Sem de zoon van Noach (Genesis 11:10-22)
tot op Thera. Het resultaat is 2340 v. Chr. voor het einde van de Grote Vloed.
In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 13-21, wijs ik ook op de hogere jaartallen die de Griekse
Septuagintvertaling hanteert ter berekening van het jaar van de zondvloed en
leg uit waarom ik de Masoretische tekst van onze Bijbel verkies.
Mijn
keuze voor een jong jaartal voor de zondvloed werd bevestigd door de studie van
Dr. Werner Papke aan: Die Sterne von Babylon, Die geheime
Botschaft des Gilgamesch nach 4000
Jahren entschlüsselt. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De
auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de
astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn
verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is
hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN. En dit
op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van tellen volgens
William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding met het tijdstip van de
roeping van Abraham, voorafgegaan met de Genesisgeslachtsregisters van de
aartsvaders. Ik beschouw de verkregen astronomische datum van 2340 v. Chr. van
Werner Papke voor het Gilgamesj-epos,
als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug navigeren via de sabbat- en
jubeljaren, bevestigd. Verbazend bij het lezen van het werk van Dr. Werner
Papke was ook de astronomische kennis van de Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar
Copernicus vierduizend jaar vooraf. Zij wisten bijvoorbeeld dat de planeten
niet om de aarde, maar om de zon cirkelen en dat planeet aarde met haar maan op
de vierde plaats na Saturnus komt. Het toont veel over de kennis van de
nakomelingen van Noach in het derde millennium v. Chr. Dit alles is een kennis
die later verloren ging en in het Westen slechts vijfhonderd geleden opnieuw
verkregen werd.
Het
Bijbelboek Genesis leert een wereldwijde grote vloed dat het einde van de
eerste beschaving sinds de Schepping betekende met een nieuw begin in 2340 v.
Chr. De wereld die onderging was een beschaving zonder weerga gelijk aan het
Atlantis uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest die
haar eigen weg naar de ondergang ging. Honderdtwintig jaar voor de Grote Vloed
was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot sterven.
Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de dochters der
mensen, met als resultaat: de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat meestal vertaald
wordt met reuzen of geweldenaars.
Genesis
6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun
dochters geboren werden, 2 zagen de
zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich
daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet
altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar
zijn. 4 De reuzen waren in die dagen
op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen
kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit
zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. 5 Toen de HERE zag,
dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van
zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het de HERE,
dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. 7 En
de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem
uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het
gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar
Noach vond genade in de ogen des HEREN.
Een
periode van Gods handelen met de mens werd in 2341/2340 v. Chr. definitief
afgesloten. Ik vind het opmerkelijk dat er in het Bijbelboek Genesis staat geschreven
dat de HEERE God de deur van de ark sloot en niet Noach:
Genesis
7:16b En de HEERE sloot achter hem toe..
Het betekende
het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen: vier mannen en
vier vrouwen overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en begonnen
daarna met een verbond van God en met de belofte dat Hij nooit meer de aarde
zou verderven (Genesis 9:9-11) aan een nieuw leven met nieuwe
verantwoordelijkheden. Het kwaad (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan
en in de geslachtslijn van Cham zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was
de Bijbelse Nimrod die het verzet na de grote vloed
leidde. Met de roeping van Abram/Abraham in 1913 v. Chr. werd ook de bedeling
van na de vloed afgesloten en ving de periode van de belofte aan.
Het
belang van exacte chronologie blijkt iedere keer opnieuw wanneer men merkt dat
wetenschappers zoals bijvoorbeeld Patten en zijn medewerkers vanuit hun bepaalde
vakwetenschap in vertrouwen gebruik maken van de algemeen aanvaarde Bijbelse
chronologie zoals de geleerde Edwin R. Thiele ze gefabriceerd heeft, en zodoende
verbanden missen.
Gemummificeerde dino ontdekt: huid en ingewanden intact
Job 40:
10
Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt
heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een rund. 11 Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns
buiks. 12 Als het hem lust, zijn staart
is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten. 13 Zijn
beenderen zijn als vast koper; zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen. 14 Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; die
hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht. 15 Omdat de bergen hem
voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar. 16 Onder
schaduwachtige bomen ligt hij neder, in
een schuilplaats des riets en des slijks. 17 De schaduwachtige bomen
bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem. 18 Zie, hij
doet de rivier geweld aan, en verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de
Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken. 19 Zou men hem voor zijn ogen kunnen
vangen? Zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen? (Statenvertaling)
De NBG
Vertaling uit 1951 heeft gemeend het Hebreeuwse woord BEHEMOTH te mogen
vertalen met nijlpaard. De Statenvertaling echter heeft heel wijselijk de
Hebreeuwse naam Behemoth behouden. Behemoth is een Oud-Hebreeuwse naam van een
reusachtig dier dat beschreven wordt in het Bijbelboek Job. Volgens de beschrijving
is het de koning der dieren. Sinds de zeventiende eeuw al is getracht de
Behemoth te identificeren. Toen de Statenvertaling tot stand kwam bestond de
naam Dinosaurus nog niet, die naam kwam pas in de negentiende eeuw in gebruik
en betekent reuzenhagedis. De NBG-vertalers van de Bijbel in 1953 vertaalden
tegen beter weten in met: nijlpaard. De beschrijving van de Behemoth in het
Bijbelboek Job doet nochtans niet aan het nijlpaard denken. Het Nijlpaard heeft
bijvoorbeeld ook vandaag geen staart als een ceder maar eerder een staartje.
De Behemoth uit het Bijbelboek Job is een
historisch dier dat zijn woonplaats ten tijde van Job aan de rivier de Jordaan
had en was volgens de beschrijving in het Bijbelboek Job zondermeer een
reuzenhagedis. Het monster dat Job beschrijft was een vegetarisch dier dat hooi
at als een rund (Job 40:10). Zijn biotoop was (Job 40:16) de oever van de
Jordaan waar hij een schuilplaats had in het riet en in het slijk onder
schaduwachtige bomen.
De
beschreven reuzenhagedis in het Bijbelboek Job dateert uit dezelfde periode. In
de zeventiende eeuw voor Christus was de drastische klimaatwijziging die het
gebied in de achtste eeuw v. Chr. (Jesaja 5:6) trof nog ver weg en al het land
oostelijk en westelijk van de Jordaan was als de tuin van Eden.
De
dinosauriërs of reuzenhagedissen worden door de wetenschap vandaag op aarde
geplaatst miljoenen jaren vooraleer de mens volgens de theorie zijn intrede deed.
Volgens het Bijbelboek Job waren de behemoth (of reuzenhagedis) en de mens
gelijktijdig op aarde. De dino s waren gisteren opnieuw wetenschappelijk
nieuws met de opmerkelijke ontdekking van een dino in 2011 die uitzonderlijk in
goede staat als gemummificeerd met huid en al ontdekt werd. Men noemt het geen gewoon
fossiel maar een "dinosaurusmummie". Het monster werd door een
oliemijnwerker ontdekt en sinds dit jaar in het Royal Tyrrell Museum of
Paleontology in Alberta, Canada tentoongesteld. Zie de link:
De
beschreven dino in het artikel was een enorme planteneter op vier benen met
een beschermend stekelig pantser. De dinosaurus zou naar schatting ongeveer
1.360 kilogram wegen. Vandaag is de nieuwgenoemde nodosaurus nog zo intact
dat hij nog altijd 1.134 kilogram weegt.
De
vondst van een goed geconserveerde reuzenhagedis stelt ons in staat een beter
beeld van de Bijbelse behemoth te krijgen en de dateringsmethode van de evolutietheorie
in vraag te brengen.
In het
artikel van 07.04.2016 gaf ik niet alleen aandacht aan de chronologische
plaatsing van Job op de tijdsbalk maar dateerde ook de meganatuurcatastrofe van
kosmisch oorsprong die de aarde ten tijde van Job trof en in het Bijbelboek te
vinden is. De cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die
planeet aarde van de vierentwintigste eeuw tot in de achtste eeuw voor Christus
trof geeft een verklaring voor de ondergang van de reuzenhagedissen.
Het vierde historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.) 1248/(sept.) 1247 v. Chr.
Met de
aflevering van 08.05.2017 op dit
blog gaf ik aandacht aan het derde jubeljaar sinds de inname van Kanaän door de
Israëlieten. Met de aflevering van deze week vervolgen we onze reis in de tijd
met de chronologie van de historische sabbat- en jubeljaren en geven aandacht
aan het vierde en het vijfde jubeljaar.
We
hebben gezien dat tegen het einde aan van de tachtig jaar vrede bij de dood van
de richter Ehud in 1269 v. Chr. de Israëlieten zich niet meer aan het
sabbatjaargebod hielden. De dood van Ehud viel uitgerekend in het zesde jaar
van de derde sabbatjaarcyclus. Een jaar dat vermoedelijk geen dubbele zegening
over het land zag. De verdrukking door
Jabin begon niet toevallig in het vierde sabbatjaar van de zeven maal zeven
jaarcyclus. Een jaar dat zij normaal gezien rust moesten hebben, indien zij
trouw waren gebleven aan de Wet des HEEREN en trouw aan hun belofte deze wetten
te houden.
Richteren
4:1 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen,
dat kwaad was in de ogen des HEEREN, als
Ehud gestorven was. 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te
Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth
der heidenen. (Statenvertaling)
De
verdrukking door de Kanaäniet Jabin zou twintig jaar duren tot het voorjaar van
1249 v. Chr. Het laatste jaar van de verdrukking was (niet toevallig) weer een
jaar van dubbele zegening over het land toen de Israëlieten op de HEERE God
riepen en Hij hen de richter Deborah gaf ter verlossing van het juk van Jabin.
Op
uitnodiging van de Israëlieten nam de profetes Deborah de leiding over van het
Israëlitische militieleger en versloeg het gigantische leger van Sisera de
generaal van Jabin. De Israëlitische legertroep was in staat het vijandelijke leger van
negenhonderd strijdwagens te overkomen als een gevolg van een heel bijzonder
ingrijpen van de zijde van de HEERE God.
Richteren 4:13 Zo riep Sisera al zijn wagenen bijeen, negenhonderd
ijzeren wagenen, en al het volk, dat met hem was, van Haroseth der heidenen tot
de beek Kison. 14 Debora dan zeide tot Barak: Maak u op; want dit is de dag, in
welken de HEERE Sisera in uw hand gegeven heeft; is de HEERE niet voor uw aangezicht henen uitgetogen? Zo trok Barak
van den berg Thabor af, en tien duizend man achter hem. 15 En de HEERE versloeg Sisera, met al zijn wagenen, en het ganse
heirleger, door de scherpte des zwaards, voor het aangezicht van Barak; dat
Sisera van den wagen afklom, en vluchtte op zijn voeten. (Statenvertaling)
In Richteren hoofdstuk 5 vers 20
in het overwinningslied van Debora staat er geschreven: van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen
Sisera. Het Bijbelboek Richteren geeft hier een verwijzing naar een
kosmisch fenomeen dat zich over het slagveld afspeelde in de strijd tussen de
Israëlieten en het leger van Jabin:
Richteren 5:20 van de hemel streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws: MECILLAH) streden zij tegen Sisera. (NBG
Vertaling 1951)
De onderzoekers Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer verbinden in hun studie: The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes,
Chapter VI, 1973, het kosmisch fenomeen van Richteren 5:20 met een fly-by
van de planeet Mars. De Hebreeuwse grondtekstwoorden die ik in het Bijbelcitaat
hierboven tussen ronde haken vermeldde zijn van hen. Hierna hun commentaar voor de Hebreeuwse woorden KOWKAB
en MECILLAH.
KOWKAB: a blazing or rolling star, a shining star, a luminary, and we propose,
a rotating planet such as Mars.
MECILLAH: which Strongs Concordance translates as a viaduct, a staircase, a
causeway, a course, a highway, a path, a terrace, and our belief is it could
also be accurately translated an orbit, or orbits, paths of the luminaries.
Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 krijgt in het
licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Het jaartal van
Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer voor de ramp ten tijde
van Debora corrigeren we op basis van de sabbatjaar- en jubeljaartelling
volgens William Whiston naar 1249 v. Chr. en dit jaar
wordt een ijkpunt op de tijdsbalk waar we andere kosmische fenomenen mee kunnen
verbinden. Wanneer we bijvoorbeeld vanaf 1249 v. Chr. in de tijd terugrekenen
met Patten-schijven van 54 jaar en zes maanden voor de cyclus van
meganatuurcatastrofes verkrijgen we volgende resultaten:
september/oktober 1304
v. Chr.
Maart/april 1358
v. Chr.
Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen
historische verwijzing naar een eventuele natuurcatastrofe op maar het jaar
1358 v. Chr. wel. Het is een jaartal dat verbonden is met de genoteerde hongersnood
ten tijde van Naomi een hongersnood die voorafging aan het tweede jubeljaar.
Zie het artikel op dit blog van 24.04.2017,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2985037
De meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong van
1358 v. Chr. is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers als een gevolg van
hun hanteren van Edwin R. Thiele s gefabriceerde jaartallen en ankerpunt op de
tijdsbalk niet herkend hebben. Wanneer we echter hun aangetoonde cyclus van
kosmische meganatuurcatastrofes de juiste ijkpunten op de tijdsbalk geven met
intervallen van 54 jaar en zes maanden komen er extra historische verbanden
tevoorschijn. Recent schreef ik nog een artikel op 13.03.2017 over de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong: de zondvloed van Deucalion,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400
Op onze
tijdsbalk merken we dat het jaar 1249 v. Chr. ook het Richter-schap van de
bekende Gideon zag aanvangen. De voorafgaande verdrukking van zeven jaar door
Midian kwam toen aan haar einde.
Richteren
6:1 Maar de kinderen Israëls deden, dat kwaad was
in de ogen des HEEREN; zo gaf hen de
HEERE in de hand der Midianieten, zeven jaren. 2 Als nu de hand der
Midianieten sterk werd over Israël, maakten zich de kinderen Israëls, vanwege
de Midianieten, de holen, die in de bergen zijn, en de spelonken, en de
vestingen. 3 Want het geschiedde, als Israël gezaaid had, zo kwamen de Midianieten op, en de Amalekieten,
en die van het oosten kwamen ook op tegen hen. 4 En zij legerden zich tegen
hen, en verdierven de opkomst des lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij
lieten geen leeftocht overig in Israël, noch klein vee, noch os, noch ezel. 5
Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen
in menigte, dat men hen en hun kemelen niet tellen kon; en zij kwamen in het
land, om dat te verderven. 6 Alzo werd Israël zeer verarmd, vanwege de
Midianieten. Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE. (Statenvertaling)
Debora
en Gideon zouden vanaf 1249 v. Chr. beiden gedurende veertig jaar de
Israëlieten richten. De chronologische rangschikking van de richters heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-153
behandelt. Het ijkpunt op de tijdsbalk ter plaatsing van het raamwerk der
richteren is het jaar 1143 v. Chr. bij het begin van het optreden van richter
Jefta. Dat jaar (Richteren 11:12-29) waren er namelijk driehonderd jaar sinds de intocht in Kanaän ten tijde van Jozua
verlopen. Vanaf 1143 v. Chr. heb ik op de tijdsbalk de richters voor en na
Jefta gerangschikt en dit binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren
volgens William Whiston. Hierbij hadden we ook richters zoals bijvoorbeeld Gideon
en Debora die tegelijkertijd de verdrukkers van de Israëlieten aanpakten. In
1249 v. Chr. rukte Gideon tegen de Midianieten op en hetzelfde jaar versloeg
Debora de Kanaänieten onder leiding van Sisera.
In
Egypte was de vijftiende Hyksos-dynastie opgevolgd door de zestiende
Hyksos-dynastie. Volgens de herziening van de geschiedenis van de oudheid
hebben de Hyksos na de Exodus Egypte overrompeld en deze vreemde heersers
zouden over Egypte de scepter zwaaien tot aan koning Saul van het verenigd
koninkrijk van Israël. De naam Griekse naam Hyksos bereikte ons via Flavius
Josephus die gedeelten van het werk van Manetho met betrekking tot de Joden
kopieerde. Zij zijn volgens de revisie identiek met de Amoe uit Egyptische bron
en met de Bijbelse Amalekieten. Van de zestiende dynastie hebben we haast geen
namen van Hyksos-farao s als een gevolg van de beeldenstorm door farao Ahmose
van de achttiende dynastie na hun verdrijving uitgevoerd.
In het
voorjaar van 1209 v. Chr. kwam aan de periode van rust bij de dood van Debora
en Gideon een einde. Wat volgde was het optreden van de usurpator Abimelek een
van de zonen van Gideon (Richteren 9:1-57) voor een korte periode van drie
jaar. Dit waren drie jaren dat de Israëlieten na de dood van Gideon zich van de
HEERE God omkeerden en de Baäls gingen dienen.
Richteren
8:32 En Gideon, de zoon van Joas, stierf in goeden ouderdom; en hij werd
begraven in het graf van zijn vader Joas, te Ofra, des Abi-ezriets. 33 En het
geschiedde, als Gideon gestorven was, dat
de kinderen Israëls zich omkeerden, en de Baäls nahoereerden; en zij stelden
zich Baäl-berith tot een God. 34 En de kinderen Israëls dachten niet aan
den HEERE, hun God, Die hen gered had van de hand van al hun vijanden van
rondom. 35 En zij deden geen weldadigheid bij het huis van Jerubbaäl, dat is
Gideon, naar al het goede, dat hij bij Israël gedaan had.
In 1206
v. Chr. bij het begin van het zesde sabbatjaar stond de Richter Thola op, die
Israël voor een periode van drieëntwintig jaar zou richten.
Richteren
10 1
Na Abimelech nu stond op, om Israël te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en
hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraïm. 2 En hij richtte Israël drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd
begraven te Samir.
Het was
tijdens het richter-schap van Thola dat het vijfde Jubeljaar sinds de inname
van Kanaän door de Israëlieten plaatsvond. Een jubeljaar dat vermoedelijk door
de Israëlieten toen in acht werd genomen. We schrijven vermoedelijk omdat er
geen verwijzing in de Bijbel naar te vinden is. Wel weten we dat van de 120
sabbatjaren die er waren tussen de inname van Kanaän in 1443 v. Chr. en de
eerste wegvoering in Babylonische ballingschap in 605 v. Chr. de Israëlieten
vijftig maal het sabbatjaargebod gehouden hebben.
Het derde historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.) 1297/ (sept.) 1296 v. Chr.
Met
onze aflevering van 24.04.2016 op
dit blog brachten we de geschiedenis van het tweede jubeljaar (oktober) 1346/(september)
1345 v. Chr. sinds de verovering van het Beloofde Land Kanaän door de
Israëlieten.
We
gingen er van uit dat aan de bepalingen van het Jubeljaar zoals beschreven in
Leviticus hoofdstuk 25 door de Israëlieten toen voldaan werd. Het bijzondere zesde
jaar waar de tweede sabbatjaarcyclus van zeven maal zeven jaar mee afsloot zag
inderdaad een dubbele zegening van Boven over het land dat dat jaar zijn vrucht
gaf ter overbrugging van de twee volgende jaren dat er niet gezaaid mocht
worden.
Leviticus
25:20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het
zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar
over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien,
maar van de vorige oogst eten, tot het
negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige
eten. (Statenvertaling)
Het was
deze bijzondere zegening over het land dat ook de uitgeweken berooide weduwe Naomi in de velden van Moab bereikte en maakte dat zij naar het land Juda
terugkeerde:
Ruth 1:6
Toen maakte zij (Naomi) zich op met haar
schoondochters, en keerde weder uit de velden van Moab; want zij had gehoord in het land van Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hun brood. 7 Daarom
ging zij uit van de plaats, waar zij geweest was en haar twee schoondochters
met haar. Als zij nu gingen op den weg, om weder te keren naar het land van
Juda, (Statenvertaling)
Onder
het richter-schap van Ehud gevolgd met dat van de richter Samgar zouden de
Israëlieten tachtig jaar rust hebben.
Richteren
3:30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israëls hand
te ondergebracht; en het land was stil
tachtig jaren. 31 Na hem nu was
Samgar, een zoon van Anath, die sloeg de Filistijnen, zeshonderd man, met
een ossenstok; alzo verloste hij ook Israël. (Statenvertaling)
De
lange periode van tachtig jaar rust nam een aanvang in 1349 v. Chr. en liep tot
1269 v. Chr. waarna de verdrukking van de Kanaäniet Jabin zou volgen:
Richteren
4:1 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen,
dat kwaad was in de ogen des HEEREN, als
Ehud gestorven was. 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te
Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth
der heidenen. (Statenvertaling)
Maar
voor een lange periode van tachtig jaar zouden de Israëlieten rust hebben, zou
het stil zijn en dit als een gevolg van hun houden van de wet in het algemeen
en in het bijzonder van de sabbatjaren. Tachtig jaar is ook vandaag nog een
lange tijd voor een periode van vrede. Het einde van de Tweede Wereldoorlog
bijvoorbeeld is dit jaar al tweeënzeventig jaar geschiedenis en ieder mens in
het westen hoopt en bidt dat de vrede nog lang mag aanhouden (1 Timoteüs 2:1-2).
Vijfenzeventig jaar geleden was het voor de Joodse medeburgers in ons land een
tijd van grote verdrukking. In de zomer van 1942 begonnen de nazi s namelijk
na twee jaar harassment met de fysieke wegvoering van hen naar de
vernietigingskampen in het oosten. Een lichtpunt voor velen was dat de helft
van de Joodse bevolking in België bij niet-Joodse medeburgers (van
alle politieke- en geloofsovertuigingen) spontaan kon onderduiken. Dit was een
uniek feit in de geschiedenis van de andere door de nazi-Duitsers bezette
landen (met uitzondering van Denemarken) waar Joodse mensen niet altijd als
medeburgers aanzien werden. De beloofde zegening in de Bijbel (Genesis 12:3)
bleek in september 1944 toen België op slechts enkele dagen bevrijd werd en aan
de nachtmerrie een einde kwam. In mijn boek De tweede wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007,
heb ik deze bijzondere geschiedenis uitgediept.
De bijgevoegde
tijdsschema s zijn inmiddels vertrouwd en tonen bovenaan met een blauwe
tijdsbalk de sabbatjaren van april tot maart aan. Het Jubeljaar zag altijd zijn
start in oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot
september van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe
sabbatjaarcyclus van start was gegaan. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn
volgens de westerse jaartelling gebaseerd op de geboorte van Jezus Christus,
onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden.
Het
derde jubeljaar van 1297/1296 v. Chr. zal vermoedelijk door de Israëlieten
onder het Richter-schap van Ehud gehouden zijn. In 1297 v. Chr. waren er op de
tijdsbalk al drieënvijftig van de tachtig jaar verstreken sinds de richter Ehud
de Israëlieten van de verdrukking van Moab bevrijdde. Ik merkte al eerder op
dat er in totaal 120 sabbatjaren zaten vanaf de inname van Kanaän tot aan de
wegvoering in Babylonische Ballingschap in 605 v. Chr. Zeventig sabbatjaren
hadden de Israëlieten tegen het jaar 605 v. Chr. niet gehouden en vandaar het oordeel
van de Babylonische Ballingschap waarbij het land als een gevolg van de
ontvolking zijn rust kreeg. Dit oordeel was bij het overhandigen van de Wet in
1483 v. Chr. aangekondigd en kan men nalezen in het Bijbelboek Leviticus
hoofdstuk 26. De volledige tekst heb ik in de aflevering van 19.04.2017 op dit blog geciteerd. Zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1492380000&stopdatum=1492984800
In het voorjaar
van 1296 v. Chr. begon de vierde sabbatjaarcyclus van zeven maal zeven jaren, sinds
de verovering van Kanaän onder leiding van Jozua. Op het getoonde schema merken
we onderaan met een blauwe tijdsbalk de periode van het Richter-schap van Ehud
en Samgar. Daarboven met een groene kleur merken we de tijdsbalk van de
Hyksos-heersers over Egypte en daarboven zien we de gereviseerde Assyrische
koningslijst. Zowel Egypte als Assyrië kregen in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, aandacht met de respectievelijke koningslijsten
gereviseerd op een tijdsbalk aangebracht.
De
Hyksos-farao met de Griekse naam Assis was de laatste van de eerste zes
Hyksos-farao s sinds zij in 1483 v. Chr. twee maanden na de exodus Egypte
zonder slag of stoot overrompelden. Het was de Joodse oudheidhistoricus Flavius
Josephus die een belangrijk gedeelte van de Egyptische geschiedenis
samengesteld door de Egyptische historicus Manetho doorgaf. Over de periode van
de Hyksos-heerschappij over Egypte schreef ik eerder op dit blog op 12.09.2016 een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000
De
Assyriërs zitten in de geslachtslijn van Abraham die na de dood van Sara met
Ketura hertrouwde. Het prille begin van de Assyrische clan kan vanaf 1848 v.
Chr. gereconstrueerd worden. Maar dit heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De Assyriërs en Abraham, blz.
47-58, uitgewerkt.
Naar
het einde toe van het Richter-schap van Ehud liep het met de Israëlieten fout.
In het voorjaar van 1269 v. Chr. stierf Ehud en begon onmiddellijk de verdrukking
door de Kanaäniet Jabin die twintig jaar zou aanhouden.
Richteren
4:1 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen,
dat kwaad was in de ogen des HEEREN, als
Ehud gestorven was. 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te
Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth
der heidenen. (Statenvertaling)
De dood
van Ehud valt uitgerekend in het zesde jaar van de derde sabbatjaarcyclus. Een
jaar dat vermoedelijk geen dubbele zegening over het land zag. De verdrukking
door Jabin begon niet toevallig in het vierde sabbatjaar van de zeven maal
zeven jaarcyclus. Een jaar dat zij normaal gezien rust moeten hebben, indien zij
trouw waren gebleven aan de Wet des HEEREN en trouw aan hun belofte deze wetten
te houden.
Epiloog
Enkele
weken geleden werd mijn aandacht gevestigd op een website van de Amerikaan Wayne
L. Atchison, een website die ik verwacht werd te
onderzoeken en commentaar te geven. Atchison levert een theorie waarbij hij de
Jubeljaren vanaf de Schepping meent te kunnen tellen ter berekening van het
einde der tijden? Een nieuw jaartal voor de Apocalyps is volgens hem 2023? In
het weerleggen van een stelling gaat al dadelijk heel veel tijd in, tijd die
dan verloren gaat voor naar mijn mening meer interessante studie. Wat het
onwaarschijnlijke jaartal 2023 betreft zal de tijd ook dit jaartal en de
berekening ontmaskeren als een futiel tijd verdrijf. We kunnen echter met
zekerheid stellen dat dit sommige onderzoekers niet zal weerhouden nieuwe
jaartallen te berekenen alsof de tijden of gelegenheden betreffende het herstel
van Israël aan de Ekklesia geopenbaard zou zijn.
Handelingen
1:6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen
Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in
deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet
uw zaakde tijden of gelegenheden
te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij
zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen
zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. (NBG
Vertaling 1951) Tijd: 30 AD kort voor de Hemelvaart van de Heiland Jezus
Christus.
De
historische Jubeljaren hebben alleen zin en waarde wanneer men ze
Bijbels-concordant vanaf de inname van Kanaän door de Israëlieten rekent en
niet eerder. Wanneer men de historisch bevestigde jubeljaren als ijkpunten op
de tijdsbalk hanteert dan blijkt overigens de constructie van Atchison daar
volledig haaks op te staan. Als een
gevolg van zijn gebruik van verkeerde ijkpunten op de tijdsbalk zit ook zijn eindtijdjubeljaar
fout.
Men wil blijkbaar niet leren van de foutieve jaartallen
die in het verleden gelanceerd werden. Het is inmiddels sinds het nationale
herstel van Israël in 1948 een hele lijst van jaartallen geworden. Enkele voor
mij bekende jaartallen waren: 1988, 1989, 1996, 2000, 2005, 2012, 2014, 2015,
2017 en vermoedelijk ontbreken er nog enkele jaartallen aan deze lijst.
In Weet Magazine
van april 2017 stond er een column over de tekenen der tijden met aandacht voor
het astronomische sterrenbeeld maagd van 23 september 2017. Men wekt de
verwachting dat er misschien dan iets rond Israël zou kunnen gebeuren. De
theorie is dat het sterrenbeeld maagd van 23 september 2017 in verband zou
kunnen gebracht worden met het Bijbelboek Openbaring hoofdstuk 12?
Daarom is chronologie zo belangrijk, niet alleen voor het
verleden waar chronologie de ruggengraat van alle geschiedenisonderzoek is,
maar ook voor de toekomst. De zevenjarige eindtijdperiode van het Bijbelboek
Openbaring en de meeste toekomstige gebeurtenissen daarin vermeld kunnen
chronologisch ingevuld worden. Dan zal dat gebeuren en daarna dat, en dat kan
niet gebeuren alvorens dat gebeurd is enzoverder. Vooral het begin van de
zevenjarige eindtijdperiode, het midden en het einde zit chronologisch op een alsnog
toekomstige tijdsbalk verankerd. Zie het artikel op blog van 27.03.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1490565600&stopdatum=1491170400
Bij Openbaring hoofdstuk 12 bijvoorbeeld zitten we
chronologisch in de helft van de zevenjarige eindtijdperiode en daar is voor
23 september 2017 op de eindtijdtijdsbalk geen plaats voor.
In de
Bijbel zitten geen verborgen tijdslijnen verstopt. Iets wat Bijbelvorsers zoals Atchison en anderen menen
te beweren. Integendeel, zowel het chronologisch-historische als het chronologische
toekomstige handelen van de HEERE God met Israël, de Ekklesia en de wereld is
in de Bijbel geopenbaard en vindbaar voor elke gelovige Bijbelvorser.
2 Timoteüs 3:14 Blijf gij
echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wèl bewust van wie gij het hebt
geleerd, 15 en dat gij van kindsbeen af de
heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het
geloof in Christus Jezus. 16 Elk van
God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te
verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, 17 opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.
(NBG Vertaling 1951)
De geschiedenis van Juda en Thamar â chronologie en hoerenkleding
In het
Bijbelboek Genesis hoofdstuk 38 wordt de bijzondere geschiedenis gebracht van
Juda en Thamar. Thamar was de schoondochter van Juda door haar huwelijk met Er,
de eerstgeboren zoon (en erfgenaam) van Juda bij de dochter van de Kanaänietische
man Sua, uit Adullam. In Kanaän zouden aan Juda bij de dochter van Sua drie
zonen geboren worden: Er, Onan en Sela. Het huwelijk van Thamar met de
eerstgeborene van Juda: Er, bleef kinderloos. Over Er staat er geschreven
(Genesis 38:7) dat hij kwaad was in des HEEREN ogen en dat Hij hem doodde. Toen
gaf Juda de opdracht aan Onan zijn tweede zoon bij de dochter van Sua, bij
Thamar nageslacht voor Er te verwekken volgens het later in de wet van Mozes
beschreven zwagerhuwelijk. Maar Onan die waarschijnlijk zichzelf na de dood van
de eerstgeborene Er als de erfgenaam zag, verspilde zijn zaad via coitus
interruptus opdat aan Er via Thamar, geen erfgenaam voor Juda geboren zou
worden. Dit was kwaad in de ogen des HEEREN en Hij doodde ook Onan (Genesis
38:8-10) staat er geschreven. Daarop lezen we dat Juda bevreesd werd dat ook
zijn derde zoon Sela via het zwagerhuwelijk het leven zou verliezen, en zei met
een smoes tot Thamar in het huis van haar vader te blijven totdat Sela volwassen
zou zijn (Genesis 38:11). Na het overlijden van de dochter van Sua, de moeder
van Er en het elders troost zoeken door de aartsvader Juda (Genesis 38:12-13)
bedacht Thamar een list ter verkrijging van nageslacht ter veiligstelling van
het erfrecht van haar overleden man Er, de eerstgeborene van Juda. Hierna het
betreffende Bijbelgedeelte:
Genesis
38:13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende: Zie,
uw schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren. 14 Toen leide
zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich
aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag,
dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda
haar zag, zo hield hij haar voor een
hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had.
16 En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, laat
mij tot u ingaan; want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij
zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat? 17 En hij zeide: Ik zal
u een geitenbok van de kudde zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem zendt. 18 Toen zeide hij: Wat pand
is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw
zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf,
en ging tot haar in; en zij ontving bij hem. 19 En zij maakte zich op, en ging
heen, en leide haar sluier van zich af,
en zij trok aan de klederen van haar weduwschap. 20 En Juda zond den geitenbok
door de hand van zijn vriend, den Adullamiet, om het pand uit de hand der vrouw
te nemen; maar hij vond haar niet. 21 En hij vraagde de lieden van haar plaats,
zeggende: Waar is de hoer, die bij
deze twee fonteinen aan den weg was? En zij zeiden: Hier is geen hoer geweest.
22 En hij keerde weder tot Juda, en zeide: Ik heb haar niet gevonden; en ook
zeiden de lieden van die plaats: Hier is geen hoer geweest. 23 Toen zeide Juda:
Zij neme het voor zich, opdat wij misschien niet tot verachting worden; zie, ik
heb dezen bok gezonden; maar gij hebt haar niet gevonden. 24 En het geschiedde omtrent na drie maanden, dat men Juda
te kennen gaf, zeggende: Thamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd, en ook
zie, zij is zwanger van hoererij. Toen zeide Juda: Breng ze hervoor, dat zij
verbrand worde! 25 Als zij voorgebracht werd, schikte zij tot haar schoonvader,
om te zeggen: Bij den man, wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger; en zij
zeide: Beken toch, wiens deze zegelring, en deze snoeren, en deze staf zijn. 26
En Juda kende ze, en zeide: Zij is rechtvaardiger dan ik, daarom, omdat ik haar
aan mijn zoon Sela niet gegeven heb. En hij bekende haar voortaan niet meer. 27
En het geschiedde ten tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in
haar buik. 28 En het geschiedde, als zij baarde, dat een de hand uitgaf; en de
vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een scharlaken draad om zijn hand,
zeggende: Deze komt het eerst uit. 29 Maar het geschiedde, als hij zijn hand
weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij
doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez. 30 En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand de
scharlaken draad was; en men noemde zijn naam Zera. (Statenvertaling)
De naam
van de dochter van de Kanaäniet Sua wordt in de Bijbel niet meegedeeld. Maar de
Griekse Septuagint-vertaling heeft de naam Sava
overgeleverd:
LXX-Genesis 38:1 And it came to pass at that time that
Judas went down from his brethren, and came as far as to a certain man of
Odollam, whose name was Iras. 2 And Judas saw there the daughter of a Chananitish man, whose name was Sava; and he took her, and went in to her. 3 And she
conceived and bore a son, and called his name, Er.
Historisch-chronologisch
gezien lijkt het dat de beschreven geschiedenis in Genesis hoofdstuk 38 volgt
op de geschiedenis van het overleveren van Jozef door zijn halfbroers,
inclusief Juda, aan Midianieten op weg naar Egypte, in 1722 v. Chr. (Genesis
37). Er staat namelijk geschreven:
Genesis
38: 1
En het
geschiedde ten zelven tijde, dat Juda
van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam
was Hira.
De
Seder Olam (de Joodse overlevering) volgt deze chronologie en plaatst de
beschreven geschiedenis van hoofdstuk 38 na het overleveren van de
zeventienjarige Jozef aan Midianieten, in hoofdstuk 37. Dit maakt echter dat er
slechts drieëntwintig jaar resten tot op het tweede jaar van de zevenjarige
hongersnood in 1699 v. Chr. voor de achtereenvolgende geboorten van Er, Onan en
Sela. In 1699 v. Chr. vertrok de clan van Jakob, Juda incluis, naar Egypte. Zie
de aflevering op dit blog van 08.12.2016,
de chronologie van de aartsvaders Jakob en Jozef. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1480892400&stopdatum=1481497200
De
negentiende-eeuwse Bijbelvorser Dr. E. W. Büllinger (1838/1913) merkt in zijn
commentaar (link: http://www.companionbiblecondensed.com/OT/Genesis...pdf) op
dat het hoofdstuk 38 met de geschiedenis van Juda, Thamar en Perez, vanwege het
geslachtsregister van Jezus Christus volgens Matteüs, ingevoegd is, maar
chronologisch gezien voor de overlevering van Jozef naar Egypte, op de
tijdsbalk te plaatsen is.
Na het Bijbelgedeelte
van Genesis 38:13-30 te hebben doorgenomen leren we veel over de mannenwereld
van die tijd (en van alle tijden). Juda, die evenzeer schuldig is als Thamar
beveelt aanvankelijk dat Thamar (naar de pre-Hammoerabi-code) verbrand zou
worden. Met list en met groot gevaar voor haar leven moest Thamar ervoor zorgen
dat het erfenisrecht van Er, haar overleden man en eerstgeborene van Juda niet
verloren ging maar via haar naar haar eerstgeborene ging. Het is een onfrisse
geschiedenis die niet verdoezeld werd maar onverbloemd in de Bijbel gebracht.
Het is
in de huidige tijd verrassend in de Bijbel te lezen dat een prostitué in de
oudheid herkend werd door kleding die heel haar lichaam bedekte, zoals
beschreven staat in Genesis 38: 14 Toen leide zij
de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der
twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot
geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had.
We
hebben een vrij goed beeld van de klederdracht in Kanaän ten tijde van Juda en
Thamar vanuit een tombe in Egypte daterend uit het Midden-rijk. De vrouwen op
de afbeelding hierboven hebben slechts een haarband voor hun lange ravenzwarte
haren, maar geen sluier, noch andere hoofdbedekking. De kleding doet voor wie
algemene Bijbelkennis heeft, denken aan de veelvervigen mantel van de
aartsvader Jozef.
Het is
de Rooms-katholieke kerk met haar heiligenbeelden en sinds de twintigste eeuw Hollywood
met haar zogenaamde sandalen-filmen die verantwoordelijk zijn voor het foutief
beeld van de klederdracht van Bijbelse vrouwen. Steevast worden vrouwen altijd
met lange gewaden en hoofdbedekking afgebeeld.
Ik vermoed
dat de Griekse wereld van de oudheid model stond voor de bijzondere
klederdracht van vrouwen zoals die zich in de overlevering heeft vastgezet. In
de derde eeuw voor Christus strekte de Griekse beschaving zich van Europa uit
tot aan de Indus in Azië en had een impact op alle gebied van de samenleving.
Op afbeeldingen die bewaard bleven zoals die hieronder getoond, merken we de
lange gewaden voor vrouwen die in die tijd ingang vonden.
Wanneer
we de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs in verband met de hoofdtooi
der vrouw (1 Kor. 11:3-16) lezen en in gedachten de klederdracht en
hoofdbedekking van de Griekse vrouwen van toen voor ogen hebben, kunnen we een
andere invulling tegen de traditie in, geven. Het lange haar van een vrouw is
haar tot een sluier gegeven, schrijft Paulus in vers vijftien. Tegelijkertijd
wil hij in vers zestien vermijden dat cultuurverschillen tussen de Griekse
wereld van toen en de Israëlitische tot scheuring binnen de gemeente zou
leiden. Paulus haalt in zijn betoog de natuur erbij die ook vanuit de Schepping
een boodschap heeft:
1
Korintiërs 11:14 Leert de natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar
draagt, dit een schande voor hem is, 15 doch dat, indien een vrouw lang haar
draagt, dit een eer voor haar is? Immers,
het haar is haar tot een sluier gegeven. 16 Maar, indien het er iemand om
te doen is gelijk te hebben, wij hebben zulk een gewoonte niet, en evenmin de
gemeenten Gods. (NBG Vertaling 1951)
Op zijn
sterfbed in Egypte zou de aartsvader Juda, volgens een Joodse legende, zijn
grove misstap met Thamar aan zijn kinderen met spijt in zijn hart nog verhalen.
Volgens de legende werd Juda honderdnegentien jaar oud. Op onze tijdsbalk
uitgerekend was dit het jaar 1619 v. Chr. Jozef, zijn halfbroer en onderkoning
van Egypte, was al enkele jaren daarvoor in 1628 v. Chr. gestorven.
Hierna
het betreffende citaat uit de Joodse legende:
Legends of the Jews, Volume II, From Joseph to the
Exodus, Chapter II, The Sons of Jacob, compiled by by Louis Ginzberg
Judah
did not conceal his shortcomings,
either. He confessed how drunkenness and
passion had betrayed him first into marriage with a Canaanitish woman, and
then into improper relations with his daughter-in-law Tamar. He said to his children:
"Do not walk after the desire of your hearts, and
vaunt not the valiant deeds of your youth. This, too, is evil in the eyes of
the Lord. For while I boasted that the face of a beautiful woman had never
allured me in the wars, and reviled my brother Reuben for his transgression
with Bilhah, the spirit of passion and unchastity gained possession of me, and I tookBath-shua to wife, and
trespassed with Tamar, though she was the affianced of my son. First I said
to Bath-shua's father, 'I will take counsel with my father Jacob, to know
whether I should marry thy daughter,' but he was a king, and he showed me an
untold heap of gold accredited to his daughter, and he adorned her with the
magnificence of women, in gold and pearls, and he bade her pour the wine at the
meal. The wine turned my eyes awry, and passion darkened my heart. In mad love
for her, I violated the command of the Lord and the will of my father, and I took
her to wife. The Lord gave me a recompense according to the counsel of my
heart, for I had no joy in the sons she bore me.
"And now, my children, I pray you, do not
intoxicate yourselves with wine, for wine twists the understanding away from
the truth, and confuses the sight of the eyes. Wine led me astray, so that I
felt no shame before the throngs of people in the city, and I turned aside and
went in to Tamar in the presence of
them, and committed a great sin. And though a man be a king, if he leads an
unchaste life, he loses his kingship. I gave Tamar my staff, which is the stay of my tribe, and my girdle-cord,
which is power, and my signet-diadem, which is the glory of my kingdom. I did
penance for all this, and unto old age I drank no wine, and ate no flesh, and
knew no sort of pleasure. Wine causes the secret things of God and man to be
revealed unto the stranger. Thus did I disclose the commands of the Lord and
the mysteries of my father Jacob to the
Canaanite woman Bath-shua, though God had forbidden me to betray them. I
also enjoin you not to love gold, and not to look upon the beauty of women, for
through money and through beauty I was led astray to Bath-shua the Canaanite. I know that my stock will fall into
misery through these two things, for even the wise men among my sons will be
changed by them, and the consequence will be that the kingdom of Judah will be
diminished, the domain that the Lord gave me as a reward for my obedient
conduct toward my father, for never did I speak in contradiction of him, but I
did all things according to his words. And Isaac, my father's father, blessed
me with the blessing that I should be ruler in Israel, and I know that the
kingdom will arise from me. In the books of Enoch the just I read all the evil
that ye will do in the latter days. Only beware, my children, of unchastity and
greed, for love of gold leads to idolatry, causing men to call them gods that
are none, and dethroning the reason of man. On account of gold I lost my children, and had I not mortified my
flesh, and humbled my soul, and had not my father Jacob offered up prayers for
me, I had died childless. But the God of my fathers, the merciful and gracious
One, saw that I had acted unwittingly, for the
ruler of deception had blinded me, and I was ignorant, being flesh and
blood, and corrupt through sins, and in the moment when I considered myself
invincible, I recognized my weakness."
Then Judah revealed to his sons, in clear, brief
words, the whole history of Israel until the advent of the Messiah, and his
final speech was: "My children, observe the whole law of the Lord; in it
is hope for all that keep His ways. I die this day at the age of one hundred and nineteen years before
your eyes. None shall bury me in a costly garment, nor shall ye cut my body to
embalm it, but ye shall carry me to Hebron."
Having spoken these words, Judah sank into death.
De
verwekte baby Perez bij de moedige Thamar zit zoals eerder opgemerkt, in de
geslachtslijn van de Heer Jezus Christus.
Matteüs
1:1 Geslachtsregister
van Jezus Christus, de zoon van David,
de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte
Juda en zijn broeders, 3 Juda
verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron,
Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson,
Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed
bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning. (NBG
Vertaling 1951)
Wie
gedacht zou hebben dat in de geslachtslijn van Jezus alleen heilige heel
bijzondere mensen zouden zitten, vergist zich. Hij is de mens gelijk geworden
op alle gebied met uitzondering van de zonde.
Filippenzen
1:5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in
Christus Jezus was, 6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn
niet als een roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte
van een dienstknecht heeft aangenomen, en
aan de mensen gelijk geworden is. 8 En in zijn uiterlijk als een mens
bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja,
tot de dood des kruises. (NBG Vertaling 1951)
Het tweede historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.)1346/(sept.)1345 v. Chr.
Met
onze aflevering van 19.04.2017
brachten we de geschiedenis van het eerste jubeljaar van
oktober1395/september1394 v. Chr. dat gehouden werd in het vijftigste jaar
sinds de inname van het Beloofde Land Kanaän. De sabbatjaar- en
jubeljaartelling (Leviticus 25:1-55) nam namelijk een aanvang bij de inname van
Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr., veertig
jaar na de Exodus gevolgd door het geven van de Wet aan Mozes.
Leviticus
25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2
Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer
gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat
voor de HERE.
De
sabbatjaar- en jubeljaartelling dienen we Schriftuurlijk concordant gezien te
rekenen vanaf de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua en
niet eerder.
We
zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken
verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien
jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn de westerse
jaartellingen gebaseerd op de geboorte van Jezus Christus onderverdeeld in vier
vakken van elk drie maanden. De sabbatjaren staan in een blauwe balk vermeld
van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot september. Het Jubeljaar
zag zijn start in oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep
verder tot september van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe
sabbatjaarcyclus van start was gegaan.
We
gingen er in de vorige aflevering bij het eerste jubeljaar van 1395/1394 v.
Chr. van uit dat de Israëlieten toen onder de Richter Othniël de bepalingen van
het jubeljaar gehouden hebben. In het voorjaar van 1407 v. Chr. had Othniël de
Israëlieten bevrijd van de verdrukking door Koning Kusan-Risataïm van Mesopotamië,
een verdrukking die acht jaar geduurd had. Voor een periode van veertig jaar
had het land onder het richter-schap van Othniël daarna rust, staat er
geschreven:
Richteren
3:7 De Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen
des HEREN, zij vergaten de HERE, hun God, en dienden de Baäls en de Asjeras. 8
Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de
macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden
Kusan-Risataïm acht jaar. 9 Toen riepen de Israëlieten tot de HERE, en de
HERE verwekte de Israëlieten een
verlosser om hen te bevrijden: Otniël,
de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb. 10 De Geest des HEREN kwam
over hem, hij richtte Israël en trok uit ten strijde. De HERE gaf
Kusan-Risataïm, de koning van Aram, in zijn macht, zodat hij de overhand kreeg
over Kusan-Risataïm. 11 Toen had het
land veertig jaar rust. En Otniël, de zoon van Kenaz, stierf. (NBG
Vertaling 1951)
Het
hierboven getoonde schema geeft de periode 1381/1368 v. Chr. weer. Het valt
binnen de tijdsperiode dat de eerste richter Othniël het land Israël leidde. De
blauwe tijdsbalk bovenaan het schema toont de sabbatjaarcyclus met sabbatjaren
in apr1381/mrt1380 en apr1364/mrt1373 v. Chr. We kunnen er nochtans niet
zondermeer van uitgaan dat de Israëlieten alle sabbatjaren ten tijde van het richter-schap
van Othniël gehouden hebben. De reden ligt bij de nieuwe verdrukking die zich
aandiende na de dood van Othniël. Het sabbatjaar 1367/1366 v. Chr. zag het
begin van de verdrukking door de koning van Moab: Eglon. Een verdrukking die
achttien jaar zou aanhouden en de oorzaak was van het niet houden van de Wet
des HEEREN door de Israëlieten.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
147-153, heb ik het chronologisch kader geleverd waarbinnen de Richteren op de
tijdsbalk gerangschikt moeten worden.
De
hierboven getoonde tijdsbalk toont via de rode tijdsbalk het begin van de achttienjarige
verdrukking door Moab. Daar kwam bovenop de in het Bijbelboek Ruth beschreven
hongersnood die onder meer maakte dat de Israëliet Elimelek en zijn vrouw Naomi
en hun twee zonen naar Moab emigreerden. De grijze verticale lijn op de
tijdsbalk in 1357 v. Chr. geeft de hongersnood weer voorafgegaan door de grijze
lijn van het voorjaar van 1358 v. Chr. die de meganatuurcatastrofe voorstelt
die de oude wereld toen trof en verantwoordelijk was voor de hongersnood als
een gevolg van mislukte. In TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 157-163, heb ik aangetoond dat de meganatuurcatastrofe
van kosmische oorsprong was en de oorzaak van alle ellende op aarde. Het
voorjaar van 1358 v. Chr. was getuige van werelden in botsing en een aarde
in beroering om Velikovskyaanse termen te gebruiken.
De
hongersnood staat beschreven in het Bijbelboek Ruth:
Ruth 1:1 In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat
er een hongersnood in het land was.
Toen trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg
om als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam van de man was Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en
de namen van zijn beide zonen Machlon en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in
Juda; en in het veld van Moab aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf
Elimelek, de man van Naomi, zodat deze met haar beide zonen achterbleef. 4
Dezen namen zich Moabitische vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren.
5 Toen stierven ook die twee, Machlon en Kiljon, zodat die vrouw achterbleef,
zonder haar beide zonen en haar man. 6 Daarna maakte zij zich met haar
schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk
omgezien had door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)
Onze
laatste tijdsbalk voor deze aflevering is die van de periode 1353/1340 v. Chr.
Aan de verdrukking door koning Eglon van Moab kwam een einde door de linkerhand
van de Richter Ehud die Eglon in zijn paleis met een kort tweesnijdend zwaard doodde.
Richteren 3:14 En de kinderen Israëls dienden Eglon, koning der Moabieten, achttien
jaren. 15 Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE, en de HEERE
verwekte hun een verlosser, Ehud, den
zoon van Gera, een zoon van Jemini, een man, die links was. En de kinderen
Israëls zonden door zijn hand een geschenk aan Eglon, den koning der Moabieten.
16 En Ehud maakte zich een zwaard, dat twee scherpten had, welks lengte een el
was; en hij gordde dat onder zijn klederen, aan zijn rechterheup. 17 En hij bracht
aan Eglon, den koning der Moabieten,
dat geschenk; Eglon nu was een zeer vet man. 18 En het geschiedde, als hij
geëindigd had het geschenk te leveren, zo geleidde hij het volk, die het
geschenk gedragen hadden; 19 Maar hij zelf keerde wederom van de gesneden
beelden, die bij Gilgal waren, en zeide: Ik heb een heimelijke zaak aan u, o
koning! dewelke zeide: Zwijg! En allen, die om hem stonden, gingen van hem uit.
20 En Ehud kwam tot hem in, daar hij was zittende in een koele opperzaal, die
hij voor zich alleen had; zo zeide Ehud: Ik heb een woord Gods aan u. Toen
stond hij op van den stoel. 21 Ehud dan reikte zijn linkerhand uit, en nam het
zwaard van zijn rechterheup, en stak het in zijn buik; 22 Dat ook het hecht
achter het lemmer inging, en het vet om het lemmer toesloot (want hij trok het
zwaard niet uit zijn buik), en de drek uitging. 23 Toen ging Ehud uit van de
voorzaal, en sloot de deuren der opperzaal voor zich toe, en deed ze in het
slot. 24 Als hij uitgegaan was, zo kwamen zijn knechten, en zagen toe, en ziet,
de deuren der opperzaal waren in het slot gedaan; zo zeiden zij: Zeker, hij
bedekt zijn voeten in de verkoelkamer. 25 Als zij nu tot schamens toe gebeid
hadden, ziet, zo opende hij de deuren der opperzaal niet. Toen namen zij den
sleutel en deden open; en ziet, hunlieder heer lag ter aarde dood. 26 En Ehud
ontkwam, terwijl zij vertoefden; want hij ging voorbij de gesneden beelden, en
ontkwam naar Sehirath. 27 En het geschiedde, als hij aankwam, zo blies hij met de bazuinop het gebergte van Efraïm; en de
kinderen Israëls togen met hem af van het gebergte, en hij zelf voor hun
aangezicht heen. 28 En hij zeide tot hen: Volgt mij na; want de HEERE heeft uw
vijanden, de Moabieten, in ulieder hand gegeven. En zij togen af, hem na, en
namen de veren van de Jordaan in naar Moab, en lieten niemand overgaan. 29 En
zij sloegen de Moabieten te dier tijd, omtrent tien duizend man, allen vette en
allen strijdbare mannen, dat er niet een man ontkwam. 30 Alzo werd Moab te dien
dage onder Israëls hand te ondergebracht; en
het land was stil tachtig jaren. 31 Na
hem nu was Samgar, een zoon van Anath, die sloeg de Filistijnen, zeshonderd
man, met een ossenstok; alzo verloste hij ook Israël. (Statenvertaling)
Het
resultaat van het optreden van de Richter Ehud was het begin van een lange
periode van vrede voor de Israëlieten. Samen met het Richter-schap van Samgar
betekende het tachtig jaar rust voor het land. Een periode ook dat de
Israëlieten met zekerheid de sabbat- en jubeljaren gehouden werden.
Het historische tweede Jubeljaar van
1346/1345 v. Chr. viel in het vierde jaar van het Richter-schap
van Ehud. Op het hierboven getoonde schema merken we het zesde jaar van de
zevende sabbatjaarcyclus met een gele verticale balk aangeduid. Het zesde jaar
in de sabbatjaarcyclus was een jaar van dubbele zegening over het land. Het
land moest immers voedsel leveren ter overbrugging van het zevende sabbatjaar
gevolgd door het vijftigste jubeljaar.
Leviticus
25:20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het
zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar
over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien,
maar van de vorige oogst eten, tot het
negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige
eten. (Statenvertaling)
Ten
tijde van de Richter Ehud werd aan de voorwaarde die de Wet van Mozes stelde
voldaan en gaf het land zijn wonderlijke dubbele vrucht. Het was de zegening
van het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus waar Naomi in de velden van Moab
over bericht werd. Er waren tien jaar verlopen sinds zij haar man Elimelek naar
Moab moest volgen. Berooid was zij na de dood van haar man en haar twee zonen
met haar twee schoondochters in het veld van Moab achtergebleven.
Ruth 1:6
Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van
Moab terug, want zij had in het veld van
Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven.
(NBG Vertaling 1951)
Het
boek Ruth is het achtste Bijbelboek in de Joodse Bijbel en volgt op het boek
Richteren. Het begint met een hongersnood en de beslissing van een man om zijn
heil buiten Israël in Moab te gaan zoeken. Zijn eigenzinnige keuze sleurt zijn
vrouw en zonen mee, weg in het ongeluk. Na zijn dood en de dood ook van zijn
zonen die in Moab Moabietische vrouwen gehuwd hebben blijft de weduwe Naomi
alleen met haar twee schoondochters achter. Na het nieuws dat de HEERE God naar
zijn volk heeft omgezien door hun brood te geven, besluit Naomi naar Israël
terug te keren. Een van haar schoondochters genaamd Ruth is degene die beslist
om bij haar schoonmoeder te blijven en mee naar Israël te trekken.
Het
Jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. maakt dat de berooide Naomi door haar Losser
Boaz in haar verloren gegane bezittingen hersteld wordt. Deze geschiedenis is
goed bekend. De losser Boaz huwt met de Moabietische Ruth en verwekt Obed bij
haar, de grootvader van David. Het Bijbelboek Ruth sluit dan ook af met de
geslachtslijst van David:
Ruth
4:18 Dit nu zijn de nakomelingen van Peres: Peres verwekte Chesron, 19 Chesron
verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, 20 Amminadab verwekte Nachson, Nachson
verwekte Salma, 21 Salmon verwekte Boaz,
Boaz verwekte Obed, 22 Obed verwekte Isaï en Isaï verwekte David. (NBG
Vertaling 1951)
Het
Nieuwe Testament sluit hierbij aan met het geslachtsregister van Jezus
Christus:
Matteüs
1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus,
de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak
verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda
en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres
en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron,
Chesron verwekte Aram, 4 Aram
verwekte Amminadab, Amminadab
verwekte Nachson, Nachson verwekte
Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij
Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte
David, de koning.
Het
huwelijk van de Moabietische Ruth de schoondochter van Naomi met de losser Boaz
in het jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. maakt van Boaz een oude man van tachtig à
negentig jaar. De geslachtsregisters van de Bijbelboeken Ruth en Matteüs maken
dit duidelijk. Boaz was de zoon namelijk van Rachab de geredde hoer van Jericho
en door Salmon verwekt na de inname van het land Kanaän in 1436 v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 1: het
geslachtsregister van Jezus Christus, blz.454-462.
Het eerste historische Jubeljaar van (oktober)1395/(september)1394 v. Chr.
Het Bijbelse
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende
het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze
veertig jaar later zouden binnentrekken. Het doel van het jubeljaar was om uiteindelijk
alle mogelijke individueel verlies van land en rijkdom in het negenenveertigste
jaar van de sabbatjaarcyclus te herstellen, en aan de rechtmatige
eigenaar terug te geven. De toepassing van de wet betekende een garantie tegen
blijvende verarming van onfortuinlijke. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte
dat een en ander duidelijk maakt.
Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek
tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef,
dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE. 3 Zes jaar zult gij uw akker
bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan
inzamelen, 4 maar in het zevende jaar
zal het land een volkomen sabbat
hebben, een sabbat voor de HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw
wijngaard niet snoeien. 5 Wat vanzelf opkomt van uw oogst, zult gij niet
inoogsten en de druiven van uw ongesnoeide wijnstok zult gij niet inzamelen;
het zal een jaar van rust voor het land
zijn. 6 De sabbatopbrengst van het land zal u tot voedsel zijn: u en uw
slaaf en uw slavin, uw dagloner en uw bijwoner, die bij u vertoeven. 7 Ook voor
uw vee en voor het gedierte, dat in uw land is, zal de gehele opbrengst daarvan
tot voedsel zijn. 8 Voorts zult gij u
zeven jaarsabbatten tellen, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen van de zeven
jaarsabbatten negenenveertig jaren zijn. 9 Dan zult gij bazuingeschal doen
rondgaan in de zevende maand op de
tiende van de maand; op de Verzoendag zult gij de bazuin doen rondgaan door
uw ganse land. 10 Gij zult het
vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor al zijn
bewoners, een jubeljaar zal het voor u zijn, dan zal ieder van u tot zijn bezitting en tot zijn geslacht terugkeren.
11 Een jubeljaar zal dit vijftigste
jaar voor u zijn, dan zult gij niet zaaien, en wat dan vanzelf opkomt zult gij
niet oogsten en dan zult gij de ongesnoeide wijnstok niet aflezen. 12 Want het
zal u een jubeljaar zijn, heilig zal
het u zijn; van de akker zult gij eten wat hij opbrengt. 13 In dit jubeljaar zal ieder van u zijn
bezitting terugkrijgen. 14 Wanneer gij iets aan uw volksgenoot verkoopt of iets
van hem koopt, dan zal de een de ander niet benadelen. 15 Rekening houdend met de jaren na een jubeljaar, zult gij het van uw
volksgenoot kopen; rekening houdend
met de oogstjaren zal hij het u verkopen. 16 Bij een groter aantal jaren zult
gij de koopsom naar verhouding hoger stellen; bij een geringer aantal jaren
zult gij de koopsom naar verhouding lager stellen: want het getal der oogsten
verkoopt hij u. 17 Gij zult elkander niet benadelen, maar voor uw God vrezen,
want Ik ben de HERE, uw God. 18 Zo zult gij mijn inzettingen opvolgen en mijn
verordeningen nauwgezet in acht nemen; dan
zult gij veilig wonen in het land. 19 En het land zal zijn vrucht geven,
zodat gij tot verzadiging eet en daarin veilig woont. 20 Wanneer gij zegt: wat
zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst
inhalen 21 dan zal Ik mijn zegen in
het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren.
22 In het achtste jaar zult gij zaaien,
maar van de vorige oogst eten, tot het
negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige
eten. 23 En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van
Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij. 24 In het gehele land, dat
gij in bezit hebt, zult gij lossing voor het land toestaan. 25 Wanneer uw broeder verarmd is en iets
van zijn bezitting heeft moeten verkopen, dan zal zijn naaste bloedverwant als losser optreden, en hij zal loskopen
wat zijn broeder heeft moeten verkopen. 26 Wanneer iemand geen losser heeft, maar zijn vermogen wordt
toereikend, zodat hij verwerft, wat hij voor lossing nodig heeft, 27 dan zal
hij de jaren sinds de verkoop in rekening brengen, en wat nog overblijft de man
terugbetalen aan wie hij het verkocht heeft, opdat hij zijn bezitting
terugkrijgt. 28 Maar indien hij niet verwerft wat nodig is, om hem terug te
betalen, dan blijft wat hij verkocht heeft, in het bezit van hem die het
gekocht heeft, tot het jubeljaar: maar
inhet jubeljaar zal het
vrijkomen, en hij zal zijn bezitting terugkrijgen. 29 Wanneer iemand een
woonhuis verkoopt in een ommuurde stad, dan zal het recht van lossing duren tot
er een jaar na de verkoop verstreken is; een jaar zal het recht van lossing
duren. 30 Maar indien het niet gelost is, voordat een vol jaar verstreken is,
dan komt dat huis, dat in een ommuurde stad stond, voorgoed aan hem die het
gekocht heeft, in zijn geslacht: in het jubeljaar zal het niet vrijkomen. 31 De
huizen echter in de dorpen, waar geen muur om is, zullen bij het akkerland
gerekend worden, daarvoor zal wel recht van lossing zijn en in het jubeljaar
zullen zij vrijkomen. 32 En aangaande de steden der Levieten, de huizen der
steden, die zij in bezit hebben de Levieten zullen een altoosdurend recht van
lossing hebben. 33 Als iemand van de Levieten het inlost, dan zal het verkochte
huis, in de stad van zijn bezit, in het
jubeljaar vrijkomen; want de huizen van de steden der Levieten zijn hun
bezit in het midden van de Israëlieten. 34 En het weideland bij hun steden zal
niet verkocht worden, want dat is hun altoosdurend bezit. 35 Wanneer uw broeder
verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem
vreemdeling en bijwoner ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve. 36
Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen,
opdat uw broeder bij u in het leven blijve. 37 Gij zult hem uw geld niet op
rente geven noch uw voedsel tegen winst. 38 Ik ben de HERE, uw God, die u uit
het land Egypte heb geleid, om u het
land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zou zijn. 39 Wanneer uw
broeder verarmt bij u en zich aan u verkoopt, dan zult gij hem geen slavenarbeid
laten verrichten. 40 Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u
arbeiden. 41 Dan zal hij van u weggaan, hij met zijn kinderen, en naar zijn
geslacht terugkeren en hij zal het bezit
zijner vaderen terugkrijgen. 42 Want zij zijn mijn knechten, die Ik uit het
land Egypte heb geleid: zij zullen niet verkocht worden, zoals men een slaaf
verkoopt. 43 Gij zult niet met hardheid over hem heersen, maar gij zult voor uw
God vrezen. 44 Doch uw slaaf of slavin, die gij houdt, zullen zijn uit de
volken rondom u; uit hen zult gij een slaaf of slavin kopen. 45 Ook uit de
kinderen der bijwoners die bij u vertoeven, uit hen zult gij ze kopen en uit
hun geslacht, dat bij u is, dat zij in uw land hebben voortgebracht, en zij
zullen uw bezit zijn; 46 gij zult hen aan uw kinderen na u tot een erfenis
geven, zodat zij in hun bezit overgaan; voor altoos zult gij hen in dienst
houden, maar over uw broeders, de Israëlieten, zult gij niet, de een over de
ander, met hardheid heersen. 47 Wanneer het vermogen van een vreemdeling of
bijwoner bij u toeneemt, en uw broeder bij hem verarmt en zich aan die
vreemdeling of bijwoner bij u, of aan iemand die uit een geslacht van
vreemdelingen afkomstig is, verkoopt, 48 dan zal hij, nadat hij zich verkocht
heeft, recht van lossing hebben: een van zijn broeders mag hem loskopen; 49 of
zijn oom of de zoon van zijn oom mag hem loskopen, of zijn naastbestaande uit
zijn geslacht mag hem loskopen, of, als zijn vermogen toereikend wordt, mag hij
zich zelf loskopen. 50 Dan zal hij samen met zijn koper een berekening maken
van het jaar af, dat hij zich aan hem verkocht, tothet jubeljaar, en
de prijs van zijn verkoop zal zich richten naar het aantal jaren; op de wijze
van een dagloner zal hij bij hem zijn. 51 Indien het nog vele jaren zijn, zal
hij dienovereenkomstig zijn losgeld terugbetalen van het geld, waarvoor hij was
gekocht. 52 Indien er weinige jaren overblijven tot het jubeljaar, dan zal hij met hem een berekening maken;
overeenkomstig die jaren zal hij zijn losgeld terugbetalen. 53 Zo zal hij als
een dagloner van jaar tot jaar bij hem zijn; deze zal bij u niet met hardheid
over hem heersen. 54 Maar indien hij op deze wijze niet gelost wordt, dan komt
hij in het jubeljaar vrij, hij met
zijn kinderen. 55 Want de Israëlieten zijn Mij tot knechten: mijn knechten zijn
zij, die Ik uit het land Egypte heb geleid; Ik ben de HERE, uw God. (NBG
Vertaling 1951)
Het
sabbat-en het jubeljaargebod van Leviticus hoofdstuk 25 dat we hierboven in
zijn geheel citeerden leert onder meer duidelijk dat de sabbatjaar- en
jubeljaar-telling een aanvang nam bij de inbezitneming van het land Kanaän door
de Israëlieten.
Leviticus
25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2
Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer
gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat
voor de HERE.
Israël
heeft in zijn lange geschiedenis zelden het jubeljaargebod gehouden. Volgens
mij zonder twijfel als reden van winstbejag door de machthebbers. De wortel van
alle kwaad is de geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het
eerste sabbatjaar van apr1437/mrt1436 v. Chr. gerekend, tot en met het
sabbatjaar van apr604/mrt603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen
vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het
sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die exact
zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het (ontvolkte) land dat toen zijn
sabbatrust kreeg.
De
geschiedvertelling die we hier brengen is geen gewone geschiedschrijving zoals
met de geschiedenis van bijvoorbeeld Egypte, Assyrië en andere volken, maar is
Heilsgeschiedenis. De HERE God heeft in Zijn eeuwig voornemen, de Israëlieten
uitverkoren om tot Zijn doel te komen: het herstel van alle dingen.
Exodus
19:1 In de
derde maand na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, op dezelfde
dag, kwamen zij in de woestijn Sinai. 2
Nadat zij van Refidim opgebroken waren, kwamen zij in de woestijn Sinai en
legerden zich in de woestijn; en Israël
legerde zich daar tegenover de berg. 3 Toen klom Mozes op tot God, en de
HERE riep tot hem van de berg, en zeide: Zó zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de
Israëlieten: 4 gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik
u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. 5 Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert
en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten
eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. 6 En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een
heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult.
Jesaja
49:6 Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij
Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om weder
te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om
Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde. (Statenvertaling)
Het
gaat om de beloofde Verlosser, waarvan de draad aanvangt in het
eerste Bijbelboek Genesis, met de belofte van een herstel van alle dingen. De
dood, het sterven, dat was gaan heersen vanaf de eerste rebellie van de mens,
zou ooit aan zijn einde komen. Doorheen de Bijbel zien we dan ook de ontvouwing
van de belofte van de komende Verlosser, van Genesis naar Exodus, naar
Leviticus en zo verder, ingevuld worden. Het begint bij Adam, daarna naar Seth,
naar Noach, naar Sem, naar Abraham, naar Izaak, naar Jakob, naar Juda, naar
David, om uiteindelijk de vervulling te vinden in Jezus Christus, de (ver)Losser.
Ten tijde van Jozua en later de Richterenperiode, was de invulling van de
belofte van de Losser nog niet compleet. De Bijbel bestond toen alleen uit de
eerste vijf boeken van Mozes, enkele Psalmen en het Boek Jozua. Later zou via
de overige Bijbelboeken het beeld van de komende Verlosser van de dood
duidelijker worden. De profeet Jesaja van de achtste eeuw v. Chr. zag en
beschreef zowel de ene komst van de komende Koning der koningen als degene die
zou komen als plaatsvervangend Lamslachtoffer. Het tijds-dal tussen de twee
komsten van de ene Verlosser mochten de Hebreeuwse profeten niet zien (1 Petrus
1-10-12 Efeze 3:1-7)
Jesaja
53:5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord,
om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was
op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen dwaalden
als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons
aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld, maar hij
liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat
stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.
Het is
ook belangrijk om het beloofde land Kanaän van toen voor de geest te halen. Het
was namelijk een zeer vruchtbaar land zonder weerga, dat in de Bijbel
beschreven wordt, een land overvloeiende van melk en honing. Het is een
beschreven vruchtbaarheid die tegenwoordig sinds de klimaatwisseling van de
achtste eeuw v. Chr. nog moeilijk voor te stellen is. De zogenaamde Bijbelse
vroege en late regen was als een zegen van Boven verantwoordelijk voor jaarlijks
meerdere rijke oogsten, aller aard.
Nu
moeten we ons het volk van die tijd voorstellen. Het begon met de belofte aan
één man Abraham. Een belofte die aan zijn zoon Izaak herhaald werd en daarna
aan diens zoon Jakob. Ten tijde van Jakob en zijn twaalf zonen was het een
familieverband van zeventig mensen, die in 1698 v. Chr. ten tijde van de
wereldwijde hongersnood, Egypte binnentrokken. En tweehonderdvijftien jaar
later was het een volk geworden van ruim twee miljoen mensen die in april 1483
v. Chr. met Pesach op een vrijdag Egypte o.l.v. Mozes op weg naar het Beloofde
Land uittrokken. Vijftig dagen later, in datzelfde jaar 1483 v. Chr. kregen zij
in de wildernis de Wet, hun grondwet. Van de Israëlieten werd gehoorzaamheid
aan de wet en geloofsvertrouwen op God verlangd. In het tweede jaar sinds de
uittocht uit Egypte (Numeri 10:11) trokken zij uit de wildernis op, richting
Kanaän. Een meerderheid van de verspieders (10/12) die het land Kanaän verkend
hadden weigerden echter het land Kanaän binnen te trekken, uit vrees voor de
bewoners en slaagden erin het volk van hun eigen angst en ongeloof te
overtuigen. Het resultaat was dat het volk weigerde binnen te trekken. Als
straf volgden 38 jaar in de wildernis voor heel het volk. Heel het geslacht ouder
dan twintig jaar zou in de wildernis achterblijven. Veertig jaar (2+38) later
trokken Jozua en Kaleb, de twee moedige verspieders (van de twaalf) met de
nieuwe in de wildernis geboren generatie het land Kanaän binnen.
De
intocht in Kanaän en de verovering van het land heb ik uitvoerig beschreven in
mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-142.
Jozua
5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die
maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het
Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op
dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van
het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land
Kanaän opleverde.
Dit
Bijbelcitaat plaatsen we chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of
maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit Jozua 5:12 maken we op dat
toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start
ging met zeven jaar later het eerste sabbatjaar in apr1437/mrt1436 v. Chr.
Het eerste sabbatjaar viel in het jaar
apr1437/mrt1436 v. Chr. Een sabbatjaar dat ongetwijfeld onder
leiding van Jozua gehouden werd. Na de dood van Jozua namen zogenaamde oudsten
de leiding over. En de vraag is of dat ook ten tijde van de oudsten, het tweede
volgende sabbatjaar (van apr1430/mrt1429 v. Chr.) sinds de intocht, gehouden
werd, en het land zijn rust kreeg? Ik betwijfel het, omdat na het vierde
sabbatjaar apr1416/mrt1415 v. Chr. de verdrukking van de Israëlieten door
Mesopotamië al een aanvang nam. Een verdrukking die als een oordeel over de
twaalf stammen van Israël ging.
De
chronologische schikking van de richters op de tijdsbalk heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-156,
gegeven.
Ons
schema (1423/1410 v. Chr.) toont de sabbatjaren van apr1423/mrt1422 v. Chr. en
apr1416/mrt1415 v. Chr., ten tijde van de oudsten als opvolgers van Jozua,
waarna in het voorjaar van 1415 v. Chr., bij het begin van een nieuwe
sabbatjaarcyclus, de eerste verdrukking van de Israëlieten door de hand van
Kushan Rischataïm begint. Voor deze verdrukking en nog zes te volgen, had de
HERE God gewaarschuwd. Zie het relevante Bijbelcitaat hierna:
Leviticus 26:1 Gij zult u geen afgoden maken; een gesneden beeld noch
een gewijde steen zult gij u oprichten; ook een steen met beeldhouwwerk zult
gij in uw land niet zetten, om u daarvoor neder te buigen, want Ik ben de HERE,
uw God. 2 Mijn sabbatten zult gij houden
en mijn heiligdom ontzien, Ik ben de HERE. 3 Indien gij in mijn inzettingen wandelt en mijn geboden nauwgezet in
acht neemt, 4 dan zal Ik u te
rechter tijd uw regens geven, zodat het land zijn opbrengst geeft en het
geboomte des velds zijn vrucht draagt; 5 de dorstijd zal bij u duren tot de
wijnoogst, en de wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw brood eten tot
verzadiging en veilig in uw land wonen. 6 En Ik zal vrede in het land geven,
zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u opschrikt; Ik zal de wilde
dieren uit het land uitroeien, en het zwaard zal uw land niet teisteren. 7 En
gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht door het
zwaard vallen. 8 Vijf van u zullen honderd achtervolgen, en honderd van u
zullen tienduizend achtervolgen, en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door
het zwaard vallen. 9 En Ik zal Mij tot u wenden, u vruchtbaar doen zijn en u
talrijk maken, en Ik zal mijn verbond
met u bevestigen. 10 En gij zult het overjarige, dat overgebleven is, eten,
en het overjarige zult gij vóór het nieuwe moeten wegdoen. 11 En Ik zal mijn
tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, 12 maar Ik
zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk
zijn. 13 Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, opdat
gij hun niet meer tot slaven zoudt zijn; Ik heb de stangen van uw juk verbroken
en u rechtop doen gaan.
14 Maar indien gij naar
Mij niet luistert en al deze geboden niet doet, 15 indien gij mijn
inzettingen versmaadt en van mijn verordeningen een afkeer hebt, zodat gij geen
van mijn geboden doet en mijn verbond verbreekt, 16 dan zal Ik ook aldus met u
doen en met verschrikking u bezoeken: tering en koorts, die de ogen verteren en
het leven doen verkwijnen; dan zult gij tevergeefs uw zaad zaaien, want uw
vijanden zullen het eten. 17 Ik zal mijn aangezicht tegen u keren, zodat gij
voor uw vijanden geslagen zult worden, en
die u haten, zullen over u heersen, en gij zult vluchten, zonder dat iemand
u vervolgt. 18 En indien gij desniettegenstaande niet naar Mij luistert, dan zal
Ik u blijven tuchtigen wegens uw zonden, tot
zevenmaal toe, 19 en uw trotse macht zal Ik breken en uw hemel maken als
ijzer en uw land als koper. 20 Dan zal uw kracht tevergeefs verbruikt worden;
uw land zal zijn opbrengst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht
niet dragen. 21 Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren,
dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan,
naar uw zonden; 22 Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen
beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen
verlaten zullen zijn. 23 Indien gij u door deze tuchtiging nog niet tot Mij
keert en u tegen Mij blijft verzetten, 24 dan zal ook Ik Mij tegen u verzetten
en dan zal Ik u ook zevenmaal slaan
wegens uw zonden, 25 en over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het
verbond; wanneer gij dan in uw steden bijeenkomt, dan zal Ik de pest onder u
zenden en gij zult aan de vijand overgeleverd worden. 26 Als Ik u de staf des
broods verbreek, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zij
zullen uw brood afgewogen teruggeven, en gij zult eten, maar niet verzadigd
worden. 27 En indien gij desondanks niet naar Mij luistert en u tegen Mij
blijft verzetten, 28 dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja
Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over
uw zonden, 29 en gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees uwer dochters
zult gij eten. 30 En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw wierookaltaren
uitroeien; Ik zal uw lijken werpen op de lijken uwer afgoden en Ik zal een
afkeer van u hebben. 31 Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw
heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. 32 Ik
zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich
daarover zullen ontzetten. 33 Maar u zal
Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw
land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop. 34 Dan zal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dat het
woest ligt en gij in het land uwer vijanden zijt; dan zal het land rusten en
zijn sabbatsjaren vergoeden. 35 Al de tijd der verwoesting zal het rusten,
de rust die het niet gehad heeft gedurende uw sabbatsjaren, toen gij daarin
woondet. 36 En Ik zal vrees brengen in de harten van hen die van u zijn
overgebleven, in de landen hunner vijanden, zodat het geluid van een opgewaaid
blad hen opjaagt, en zij zullen vluchten, zoals men vlucht voor het zwaard, en
vallen, zonder dat er een vervolger is. 37 En de een zal over de ander
struikelen als voor het zwaard, zonder dat er een vervolger is, en gij zult
voor uw vijanden geen stand kunnen houden. 38 En gij zult onder de volken te
gronde gaan, en het land uwer vijanden zal u verteren. 39 En wie van u
overgebleven zijn, zullen in de landen hunner vijanden wegkwijnen vanwege hun
ongerechtigheid en ook vanwege de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij,
evenals dezen, wegkwijnen. 40 Maar belijden zij hun ongerechtigheid en die
hunner vaderen, in de ontrouw waarmede zij tegen Mij ontrouw zijn geweest, en
ook dat zij zich tegen Mij verzet hebben, 41 ook Ik verzette Mij tegen hen en
bracht hen in het land hunner vijanden of vernedert zich dan hun onbesneden
hart en boeten zij dan hun ongerechtigheid, 42 dan zal Ik mijn verbond met
Jakob gedenken; ook mijn verbond met Isaak en ook mijn verbond met Abraham zal
Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken. 43 Maar het land zal door hen
verlaten worden en het zal zijn
sabbatsjaren vergoed krijgen, terwijl het verwoest ligt zonder hen, en zij
zullen hun ongerechtigheid boeten, omdat, ja, omdat zij mijn verordeningen
versmaadden en van mijn inzettingen een afkeer hadden. 44 Maar ook zelfs,
wanneer zij in het land hunner vijanden zijn, versmaad Ik hen niet en heb Ik
geen afkeer van hen, zodat Ik hen zou vernietigen en mijn verbond met hen
verbreken: want Ik ben de HERE, hun God. 45 Maar Ik zal hun ten goede gedenken het verbond met hun voorvaderen,
die Ik voor de ogen der volken uit het land Egypte heb geleid, om hun tot een
God te zijn. Ik ben de HERE. 46 Dit zijn de inzettingen en verordeningen en
wetten, die de HERE gegeven heeft tussen Zich en de Israëlieten op de berg
Sinai, door de dienst van Mozes. (NBG Vertaling 1951)
Voorwaar,
men wordt niet vrolijk van het lezen van deze waarschuwing aan de Israëlieten
over wat er zou gebeuren indien zij het sabbat- en jubeljaargebod in het land
Kanaän zouden negeren. Wanneer we door de geschiedenis van Israël heengaan
merken we hoe nauwkeurig dit alles uitgekomen is. Er zijn bijvoorbeeld
inderdaad zeven verdrukkingen
geweest. Zes ervan vinden we in het Bijbelboek Richteren vermeldt. Zie hierna
de relevante Bijbelcitaten.
1)
Richteren 3:8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN
tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van
Mesopotamië, en de Israëlieten dienden
Kusan-Risataïm acht jaar.
2)
Richteren 3:12 Maar de Israëlieten deden opnieuw
wat kwaad is in de ogen des HEREN; toen maakte de HERE Eglon, de koning van
Moab, sterk tegen Israël, omdat zij gedaan hadden wat kwaad is in de ogen des
HEREN. 13 Hij dan verbond zich met de Ammonieten en de Amalekieten, trok op en
versloeg Israël; de Palmstad namen zij in bezit. 14 Achttien jaar dienden de Israëlieten Eglon, de koning van Moab.
3)
Richteren 4:2 Toen gaf de HERE hen over in de
macht van Jabin, de koning van Kanaän, die regeerde te Hasor, en wiens
krijgsoverste Sisera was, die te Charoset-Haggojim woonde. 3 En de Israëlieten
riepen tot de HERE, want hij bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt,
twintig jaar.
4)
Richteren 6:1 Maar de Israëlieten deden wat
kwaad is in de ogen des HEREN; daarom gaf de HERE hen over in de macht van Midjan gedurende zeven jaar, 2 waarin Midjan de
overhand had over Israël.
5)
Richteren 10:7 Toen ontbrandde de toorn des
HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen over in de macht der Filistijnen en der
Ammonieten. 8 In datzelfde jaar verdrukten en vertrapten zij de Israëlieten: en achttien jaar lang deden zij dit met
alle Israëlieten aan de overzijde van de Jordaan, in het land der Amorieten
in Gilead.
6)
Richteren 13:1 De Israëlieten deden opnieuw wat
kwaad is in de ogen des HEREN; toen gaf
de HERE hen over in de macht der Filistijnen, veertig jaar.
7)
En de zevende verdrukking volgde nadat de
Israëlieten voor de zeventigste maal het sabbatjaargebod genegeerd hadden: de Babylonische Ballingschap die
zeventig jaar in beslag nam.
Het
volgende schema geeft de periode 1409/1396 v. Chr. weer en toont de sabbatjaren
van apr1409/mrt1408 v. Chr. en apr1402/mrt1401 v. Chr. In het voorjaar van 1407
v. Chr. komt aan de verdrukking door de koning van Aram; Kusan-Risataïm, een
einde door het optreden van de eerste richter in Israël: Othniël.
Richteren
3:1 Dit nu zijn de volken, die de HERE liet
overblijven om door hen al die Israëlieten op de proef te stellen, welke geen
van de oorlogen om Kanaän gekend hadden, 2 slechts opdat de geslachten der
Israëlieten, voorzover zij daarvan tevoren geen ervaring hadden, met de strijd
vertrouwd zouden raken, doordat Hij hen daarin oefende: 3 de vijf stadsvorsten
der Filistijnen en al de Kanaänieten, Sidoniërs en Chiwwieten, die het gebergte
Libanon bewonen, van de berg Baäl-Hermon tot de weg naar Hamat. 4 Zij toch waren
ertoe bestemd, dat Hij door hen Israël op de proef zou stellen, om te weten, of
zij zouden luisteren naar de geboden, die de HERE hun vaderen door de dienst
van Mozes geboden had. 5 De Israëlieten dan woonden te midden der Kanaänieten,
Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten; 6 zij namen zich
hun dochters tot vrouw en gaven de eigen dochters aan hun zonen en dienden hun goden. 7 De Israëlieten
deden wat kwaad is in de ogen des HEREN, zij vergaten de HERE, hun God, en
dienden de Baäls en de Asjeras. 8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen
Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van
Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar. 9 Toen
riepen de Israëlieten tot de HERE, en de HERE verwekte de Israëlieten een verlosser om hen te bevrijden: Otniël, de zoon van Kenaz, de jongere
broeder van Kaleb. 10 De Geest des HEREN kwam over hem, hij richtte Israël
en trok uit ten strijde. De HERE gaf Kusan-Risataïm, de koning van Aram, in
zijn macht, zodat hij de overhand kreeg over Kusan-Risataïm. 11 Toen had het land veertig jaar rust. En
Otniël, de zoon van Kenaz, stierf. (NBG Vertaling 1951)
Met het
volgende schema met de periode van 1395/1382 v. Chr. zien we in het jaar
okt1395/sep1394 v. Chr. het eerste jubeljaar vermeld.
De historische
boeken van de Bijbel zwijgen over een eventueel wel of niet houden van het
jubeljaargebod door de Israëlieten. De enige vermelding is dat de richter
Othniël de overhand kreeg over Kusan-Risataïm en dat het land daarna veertig
jaar rust had tot aan de dood van Othniël, waarna echter onmiddellijk een
nieuwe verdrukking begon.
Het was
niet toevallig een vrijdag dat Jezus Christus als het Lam Gods zijn leven voor
de verlossing van Israël en de wereld, gaf. De verlossing uit Egypte met de
Exodus van de Israëlieten onder leiding van Mozes, geschiedde namelijk ook op
een vrijdag. In mijn boek EXODUS,
2016, blz. 71, in het hoofdstuk: de maand, de dag en de route van de Exodus,
toon ik dit aan. De Joodse overlevering leert dat de Tien Woorden Gods met Sjavoeot op een zaterdag aan Mozes
overhandigd werden. Zo wordt het eenvoudig te berekenen dat zeven maal zeven
weken of negenenveertig dagen eerder, de Exodus op een vrijdag aan het einde
van de eerste Pesachweek in de geschiedenis, plaatsvond.
Het
oude Israël had een maankalender. Volgens die kalender was de eerste maand van het jaar de maand Nisan (maart/april), de maand van de verlossing uit
Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe maand begon met de avond waarop de opkomende
maan na zonsondergang voor het eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse Pesachfeest
werden geslacht op de veertiende Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij
zonsondergang gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).
Merkwaardig is, dat het volgend jaar in 2018 exact 3500 jaar geleden zal zijn dat de verlossing uit Egypte plaatsvond.
Nog een merkwaardigheid is dat de Joodse Pesachweek volgend jaar van 30 maart
tot 7 april 2018 genoteerd staat. Zeven
april is hier dezelfde kalenderdag als in 30 AD.
Astronomen
kunnen tegenwoordig berekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia
geleden een nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus
vastgesteld worden en de veertiende dag van de maand Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy
and the date of the Crucifixion Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren
de volgende data af voor de veertiende Nisan op specifiek een vrijdag: 11 april
27 AD, 7 april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik vermeld de drie data aangezien
er verschil van mening bestaat betreffende het correcte jaar
van de kruisdood en Opstanding van Jezus Christus. Mijn bronvermelding van
Colin Humphreys hierboven hanteert overigens 33 AD voor het jaar van de
kruisiging. De motieven voor het hanteren van een late datum zijn (soms) ontstaan als een gevolg van de de vervangingsleer die het christendom aanhangt. Het is
een leer die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen is en alle oudtestamentische
profetie in haar vervult. De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld
volgt onmiddellijk op de negenenzestigste jaarweek, zonder een tijdskloof
van twee millennia, is al geschiedenis, en kende haar eindvervulling in 33 AD. Dit
is één handige reden voor de keuze van 33 AD.
Waarom kies ik voor 7 april 30 AD? Omdat
deze datum bevestigd wordt door de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste
jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit
aangename jaar des HEREN door Jezus in de synagoge van zijn vaderstad met Jom
Kippoer afgekondigd, zoals we lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het
jaar 27 AD en de maand oktober worden ijkpunten waar we de overige chronologische
gegevens van de evangeliën mee verankeren.
De vier
pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het
eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeldt viel in de maand nisan van 27 AD.
Het tweede pelgrimsfeest volgens Johannes 5:1 in 28 AD, het derde
paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het vierde paasfeest in 30 AD met het
beschreven lijden, sterven, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus.
Betreffende het derde paasfeest, door de evangelist Johannes vermeld, bestaat
er onder onderzoekers verschil van mening. Sommigen lezen Johannes 6:1 door een
westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren dat Jezus die op een berg de
broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het noorden van Israël,
onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie van sommige
onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is en later
toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:
Johannes
6:1 Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de
zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen
zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en zat daar
neder met zijn discipelen. 4En
het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus dan de ogen
opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar
zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?
Wanneer
we dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat
de vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha.
Met kort voor, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van
Israël naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor
sommigen is de vermelding van het feest der Joden in Johannes hoofdstuk 5:1.
Is dit nu een verwijzing naar de Pesachweek of is een ander feest bedoeld? De
verklaring levert weer de invulling van de sabbat- en jubeljarenopgave volgens
William Whiston, op de tijdsbalk.
Het
paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van zeven maal zeven jaar aanvangen.
Het was tevens de periode van het dertigste Jubeljaar en volgens een Rabbijnse traditie zat men bovendien in het vierde millennium
anno mundi, de vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond.
De zon der gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in
Israël was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst
van de profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat
de evangelist Johannes naar het feest
der Joden verwijst. Het was inderdaad ook een feest met toen al in gedachten de nakende vertroosting van Israël.
Met het
paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde
jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep van april 26 AD tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes
de Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het
uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van
Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertigplus jaar oud.
Hij was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar
vijf voor Christus.
Deze
constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer
Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van
Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas
die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van
Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius
bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van
keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als co-princeps van
Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze
aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib.
Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden
chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor
wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een
onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.
Vanaf
het eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in
27 AD zijn het zesenveertig jaar terug tot het begin van de herbouw van de
Tempel te Jeruzalem door Herodes de Grote.
Johannes
2:20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig
jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen
herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams.
22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen
zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat
Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in
zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed;
Dit Schriftgedeelte leert dat
er zesenveertig jaar zijn vanaf het beginjaar van de herbouw van de tempel door
Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste Pesachfeest dat de evangelist
Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de Joodse historicus uit de eerste
eeuw na Christus, die jaartallen geeft.
Josephus (Joodse Oudheden Boek
XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn achttiende regeringsjaar besloot tot
herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus dat aanvankelijk achttien
maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact zesenveertig jaar later speelt
Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-453)
Al de verkregen jaartallen via
de jubeljaartelling van William Whiston in dit artikel, bevestigen het jaar 30
AD als het jaar van de kruisdood van de Christus, gevolgd door Zijn Opstanding
en Hemelvaart. En de belofte van Zijn wederkomst.
1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt,
waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó
vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt
gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen
heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor
onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage
opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan
de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders
tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn
ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de
apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een
ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)
2
Koningen 19:6 En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij
tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE: Vrees niet voor de woorden, die gij
gehoord hebt, waarmede Mij de dienaars van den koning van Assyrië gelasterd
hebben. 7 Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en
weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. 8
Zo kwam Rabsake weder, en vond den koning van Assyrië, strijdende tegen Libna;
want hij had gehoord, dat hij van Lachis vertrokken was. 9 Als hij nu hoorde
van Tirhaka, den koning van Cusch,
zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden
tot Hizkia, zeggende: 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda,
zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem
zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden.
(Statenvertaling)
Jesaja
37:9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Hij is uitgetogen, om tegen
u te strijden; toen hij zulks hoorde, zo zond hij weder boden tot Hizkia,
zeggende: (Statenvertaling)
De
koning van Koesj of Nubië, die in de Bijbelboeken 2 Koningen en Jesaja vermeld
wordt, was een farao van de vijfentwintigste dynastie van Manetho s Egypte.
Het historische Koesj lag binnen de grenzen van het huidige Soedan.
De
orthodoxe egyptologie geeft hem tegenwoordig de volgende regeerperiode: 689/664
v. Chr. De gegevens van de oudheidhistoricus Manetho die ons via zijn
kopieerders Africanus en Eusebius bereikten zijn wat de duur der regeerperioden
betreft, met elkaar in tegenstrijd. Beide kopieerders geven weliswaar
drie namen voor de vijfentwintigste dynastie op, maar met een verschil in regeerduur
van 40 tot 44 jaar voor de hele dynastie. Africanus vermeldt achttien jaar als
regeerduur voor Tirhaka, maar Eusebius noteerde twintig jaar.
De
regeerperiode van de egyptologie voor Tirhaka wijkt enkele jaren af van de
Bijbelse jaartallen in verband met koning Hizkia van Juda en de belegering van
Jeruzalem in diens veertiende regeringsjaar. Het jaar van de belegering van
Jeruzalem door de Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia
dateren we in het jaar 709 v. Chr., en dit op basis van de herschikking van de
koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk volgens de sabbat- en jaartelling.
Dat Tirhaka,
de koning van Koesj, tegen het Assyrische leger oprukte, in het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, maakt de Bijbel duidelijk:
2
Koningen 19:9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen:
Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot
Hizkia, zeggende: 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda,
zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende:
Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden.
Jesaja
36:1 En het geschiedde in het veertiende jaar van den koning Hizkia, dat Sanherib, de koning
van Assyrië, optoog tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)
In het citaat
van Jesaja 37:9 wordt de koning van Koesj vermeld: Tirhaka, die naar de grens
van Egypte bij Eltekeh oprukte.
Het
volgende hoofdstuk achtendertig van de profeet Jesaja verhaalt de geschiedenis
van het dodelijk ziek worden van Hizkia, diens genezing en het toevoegen van vijftien
levensjaren aan zijn leeftijd.
De
Seder Olam verhaalt de duur van de ziekte van Hizkia voor een periode van drie
dagen, waarna zijn herstel volgde, en dit tijdens de belegering in zijn
veertiende regeringsjaar. Daarna werden vijftien jaar aan zijn leven
toegevoegd.
De
regeerperiode van Hizkia en de verankering op de tijdsbalk via het vijftiende
jubeljaar heb ik verklaard in mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 327-330. Voor wie het
boek eventueel wil aanschaffen: zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Koning Tirhaka van Koesj en de vijfentwintigste
dynastie hadden ook mijn aandacht in mijn boek De zonaanbidder, 2016, blz. 73-75. Voor wie het boek wil
aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
De
belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib en het ter hulp komen van
Tirhaka voor Hizkia had al eerder op dit blog mijn aandacht. Zie het artikel op
dit blog van 06.06.2016: maar in het
veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië. Zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465164000&stopdatum=1465768800
Met de
belegering van Jeruzalem door Sanherib in het veertiende regeringsjaar van
Hizkia in 709 v. Chr. breek ik met een onderdeel van Velikovsky s werk, die de
vernietiging van Sanherib s leger in 687 v. Chr. plaatst, op basis van een
genoteerde meganatuurcatastrofe in het oude China (Werelden in botsing, 1950,
tweede hoofdstuk: het jaar -687)
De
koning van Koesj: Tirhaka, werd tijdens de slag bij Eltekeh in 709 v. Chr. door
de Assyriërs verslagen, in ketenen geslagen en gevankelijk naar de Assyrische
hoofdmacht die Jeruzalem belegerde, weggevoerd. Na de Pesachnacht, waarbij het
belegerende Assyrische leger grotendeels vernietigd werd, werden Tirhaka en
andere koningen en prinsen volgens de Joodse overlevering, door Hizkia bevrijd.
Ook Sanherib beschrijft het treffen met het Egyptische
leger en de gevangenneming van de Egyptische prinsen (meervoud!) op zijn
prisma-stele. Hierna het betreffende citaat:
. The officials, nobles, and people of Ekron, who
had thrown Padi their kingbound by oath and curse of Assyria into fetters of
iron and had given him over to Hezekiah,
the Judahitehe kept him in confinement like an enemy their heart became
afraid, and they called upon the
Egyptian kings, the bowmen, chariots and horses of the king of
Meluhha [Ethiopia], a countless host, and these came to their aid. In the
neighborhood of Eltekeh, their ranks
being drawn up before me, they offered battle. With the aid of Assur, my lord,
I fought with them and brought about their defeat. The Egyptian charioteers and
princes, together with the Ethiopian king's charioteers, my hands captured
alive in the midst of the battle. Eltekeh and Timnah I besieged, I captured,
and I took away their spoil. (Prisma-stele van Sanherib)
De Joodse overlevering (The Legends of the Jews, Boek
IX) verhaalt dat de vernietiging van het Assyrisch leger voor de poorten van
Jeruzalem geschiedde tijdens de Pesach-nacht. Het neerslaan van het Assyrische
leger door de Engel des HEREN wordt door Patten, Hatch en Steinhauer in hun
boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, vanuit kosmische
oorsprong, verklaard. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 331-337.
Als het stof van de kosmische meganatuurcatastrofe van
709 v. Chr. ging liggen werd zelfs een kalenderhervorming noodzakelijk. Het
boek The Legends of the Jews lijkt ook een verstoring van de aarde in haar
loop om de zon te leren:
. A number of miracles besides were connected with the recovery of Hezekiah. In itself it was
remarkable, as being the first case of a recovery on record. Previously illness
had been inevitably followed by death. Before he had fallen sick, Hezekiah
himself had implored God to change this order of nature. He held that sickness
followed by restoration to health would induce men to do penance. God had
replied: "Thou art right, and the new order shall be begun with
thee." Furthermore, the day of
Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten
hours longer than its wonted time. The remotest lands were amazed thereat,
and Baladan, the ruler of Babylon, was prompted by it to send an embassy to
Hezekiah, which was to carry his felicitations to the Jewish king upon his
recovery.
Bij het doornemen van de Joodse legendes probeer ik
altijd het historisch-betrouwbare van het fantastische te filteren, en te
gebruiken. De legende leert dat na het wegtrekken van het restant van het leger
van Sanherib, de Joden de volgende morgen het Assyrische bivak binnentrokken en
daar de farao van Egypte en de Ethiopische koning Tirhaka uit hun ketenen
verlosten, en huiswaarts zonden. Deze beide koningen waren eerder in de slag
bij Eltekeh aan de grens met Egypte, door Sanherib verslagen en krijgsgevangen
genomen.
..In view of all the wonders
God had done for him, it was unpardonable that Hezekiah did not feel himself
prompted at least to sing a song of praise to God. Indeed, when the prophet
Isaiah urged him to it, he refused, saying that the study of the Torah, to
which he devoted himself with assiduous zeal, was a substitute for direct
expressions of gratitude. Besides, he thought God's miracles would become known
to the world without action on his part, in such ways as these: After the destruction of the Assyrian army,
when the Jews searched the abandoned camps, they found Pharaoh the king of Egypt and the Ethiopian king Tirhakah. These
kings had hastened to the aid of Hezekiah, and the Assyrians had taken them
captive and clapped them in irons, in which they were languishing when the Jews
came upon them. Liberated by Hezekiah, the two rulers returned to their
respective realms, spreading the report of the greatness of God everywhere. And
again, all the vassal troops in Sennacherib's army, set free by Hezekiah,
accepted the Jewish faith, and on their way home they proclaimed the kingdom of
God in Egypt and in many other lands.
De chronologie van Tirhaka en de vijfentwintigste
dynastie op de tijdsbalk had al eerder mijn aandacht in mijn geciteerde boeken.
Hierna een korte samenvatting. Vooreerst moet het duidelijk zijn dat de Bijbel in
het veertiende regeringsjaar van Hizkia, naar Tirhaka verwijst als koning van Koesj, en niet als koning van Egypte. De installering van Tirhaka als
farao over Egypte geschiedde later.
Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de
oudheid zoals o.a. in de zonaanbidder
uiteengezet, waren de Nubiërs aanvankelijk bondgenoten van farao Amonhotep III
en de Aton-ketters, maar keerden ze zich later tegen hen. In 722 v. Chr., het jaar
van een meganatuurcatastrofe, rukte de oom van Tirhaka: Sjabaka, Egypte binnen,
doodde farao Bokchoris van de vierentwintigste dynastie en maakte dat farao
Anysis uit de stad Anysis naar een moerasgebied moest vluchten. De Nubiër
Sjabaka is dezelfde als de Griekse naam Sabacon waarmee de oudheidhistoricus
Herodotos hem aanduidde. Farao Anysis uit de stad Anysis van Herodotos is
dezelfde als Achnaton uit Achet-aton (De
Zonaanbidder, 2016, blz. 55-64). De alleenheerschappij over Egypte hadden de
Nubiërs niet. De Nijl-delta was tijdens deze epoque een lappendeken van
dynastieën die de macht met elkaar deelden. De belangrijkste was farao Sethoos
van Herodotos die we eerder geïdentificeerd hebben met farao Zet van de
drieëntwintigste dynastie (TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311), een andere naam
voor farao Setnakht van de twintigste dynastie en de Ramessieden.
Dat Tirhaka met zijn divisie als een onderdeel van het
Egyptische leger aan de slag bij Eltekeh deelnam, heeft met het delen van de
macht in de Nijldelta te maken.
Als koning van Koesj deelde Tirhaka de troon met de
koningen Sjabaka en Sjebitkoe, dat maakt de zogenaamde Kawa-stele duidelijk. Deze inscriptie leert dat het zesde jaar van Tirhaka gelijk was aan het
vijftiende jaar van Sjabaka en het derde jaar van Sjebitkoe. Tirhaka was de
zoon van Pianchi, wiens eenentwintigjarige regeerperiode aan die van Sjabaka
voorafging. Sjabaka was de broer van Pianchi en aldus oom van Tirhaka.
Sjebitkoe was de broer van Tirhaka.
De verankering van de
regeerperiode van de koningen van Koesj op de tijdsbalk doe ik aan de hand van
het veertiende regeringsjaar van Hizkia en de notering van een meganatuurcatatastrofe
in de Bijbel in dat jaar.
Voor het derde regeringsjaar
van Sjebitkoe vinden we een notering in Egypte van een ongewoon hoge
Nijlwaterstand in de maand april, de enige die tijdens zijn bewind overigens genoteerd
werd. Ook Tirhaka liet de bijzonder hoge Nijl van zijn zesde regeringsjaar
noteren, samen met een buitengewone grote oogst als gevolg van de
Nijloverstroming (Alan Gardiner,
Egypt of the Pharaohs, 1961, XII, Egypt under foreign rule, page 344).
Als er inderdaad volgens de
theorie een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong plaatsvond en
de aarde in haar baan om de zon verstoord werd, is een hoge waterstand van de Nijl buiten
het gewone seizoen verklaarbaar. Ik gebruik het jaar 709 v. Chr. als een
ankerpunt om de koningen van Koesj op de tijdsbalk te rangschikken. Tirhaka begint zijn co-regentschap-regeerperiode in het
jaar 715 v. Chr. en dit als een gevolg van de verankering van zijn zesde jaar
in 709 v. Chr., en Sjebitkoe
met zijn derde jaar in 709 v. Chr. heeft als resultaat het jaar 712 v. Chr. voor
zijn eerste regeringsjaar. Sjabaka s regeerperiode vangt aan in 724 v. Chr. In
het tweede regeringsjaar van Sjabaka in 722 v. Chr. vermoordde hij farao
Bocchoris van de vierentwintigste dynastie. Deze geschiedenis heb ik uitvoerig
in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 301-306, beschreven.
De regeerperiode van Tirhaka als koning over Egypte is
verankerd via de Apis-lijsten. Een Apis-stier die stierf op eenentwintigjarige
leeftijd in het twintigste regeringsjaar van Psammetichus werd geboren in het
zesentwintigste jaar van Tirhaka. Dit maakt dat Tirhaka in zijn veertiende
regeringsjaar als koning van Koesj, in het jaar 702 v. Chr.,te Memfis als farao
over Egypte erkend werd. Over de Apislijsten schreef ik op 30.01.2017 op dit blog een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Het volgehouden verzet van de
Nubische soldaten maakte hen gehaat bij de Assyriërs. Essarhaddon maakt in zijn
annalen melding over de Nubiërs en Tirhaka. Hij vermeldt cynisch dat hij alle
Nubiërs deporteerde en er zelfs geen één overhield om hem hulde te brengen.
Over Egypte stelde Essarhaddon nieuwe koningen en gouverneurs aan, van wie de
belangrijkste Horemheb was. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, Horemheb, blz. 357-358. De afbeelding hierboven is een
overwinnings-stele van Essarhaddon met vermoedelijk Tirhaka er op afgebeeld. Er
bestaat nochtans een meningsverschil betreffende de identiteit van de
afgebeelde Nubiër, sommige Assyriologen menen dat de gevangengenomen zoon van
Tirhaka afgebeeld staat, en andere menen Tirhaka te herkennen vanwege de
afgebeelde Uraeus op het hoofd.
Na de plotse dood van
Essarhaddon slaagde Tirhaka er in om Memfis te heroveren. In het jaar 668 v.
Chr. viel de zoon van Essarhaddon: Assurbanipal, Egypte opnieuw binnen en rukte
helemaal naar het zuiden naar Thebe op, dat hij ook innam. Tirhaka kon echter
ook ditmaal verder naar het zuiden, naar Napataontkomen.
Over zijn levenseinde is niets
bekend. Zijn grafpiramide bevindt zich te Nuri, zuidelijk van Napata, zijn
hoofdplaats.
Met
deze aflevering behandelen we chronologisch de geschiedenis van Mozes tot aan
de Exodus.
Op de
bijgevoegde inmiddels vertrouwde schema s staan bovenaan de Anno Mundi
jaartallen vermeld, met daaronder de westerse jaartelling gebaseerd op de
geboorte van de Christus. Elk jaar beslaat twee centimeter op millimeterpapier
zodat de vier jaarkwartalen duidelijk zichtbaar, en handig zijn voor het
aanbrengen van de chronologische gegevens die de Bijbel en andere historische
bronnen aanreiken.
Bovenaan
het schema zien we de levenslijn van Mozes vervolgend met zijn negentiende levensjaar.
Vanaf de leeftijd van drie maanden werd hij door de dochter van farao aan het
hof opgevoed. De Bijbel geeft niet veel informatie over de eerste schijf van
veertig jaar dat Mozes in Egypte doorbracht.
Handelingen
7:20 In welken tijd Mozes werd geboren, en was
uitnemend schoon; welke drie maanden opgevoed werd in het huis zijns vaders. 21
En als hij weggeworpen was, nam hem de dochter van Farao op, en voedde hem voor
zichzelve op tot een zoon. 22 En Mozes
werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren; en was machtig in woorden en
in werken. 23 Als hem nu de tijd van veertig
jaren vervuld was, kwam hem in zijn hart, zijn broeders, de kinderen
Israëls, te bezoeken.
Het is
de oudheid-historicus Flavius Josephus die meer historische informatie over de
eerste veertig jaar van Mozes aan het hof van farao doorgeeft. Zo beschrijft
Josephus dat Mozes de volwassenheid bereikt hebbende, als generaal van het
Egypte leger een Ethiopisch/Nubische invasie afweerde en vervolgens met een
Egyptisch leger Nubië binnenrukte. In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 47-58, breng ik deze geschiedenis en plaats ze
binnen het historische kader van de Egyptische twaalfde dynastie.
Na
veertig jaar aan het hof van farao als prins van Egypte te hebben doorgebracht
, kwam het in Mozes hart op zijn broeders de Israëlieten te bezoeken. Alzo
brengt Stefanus deze geschiedenis in het Nieuwe Testament toen deze voor de
Joodse raad stond. Het is een beknopte geschiedenis van Israël die Stefanus
daar bracht, en handig om de chronologische geschiedenis van de epoque die we
nu behandelen, te brengen.
Handelingen
7:22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der
Egyptenaren; en was machtig in woorden en in werken. 23 Als hem nu de tijd van veertig jaren vervuld was,
kwam hem in zijn hart, zijn broeders, de kinderen Israëls, te bezoeken. 24 En
ziende een, die onrecht leed, beschermde hij hem, en wreekte dengene, dien
overlast geschiedde, en versloeg den
Egyptenaar. 25 En hij meende, dat zijn broeders zouden verstaan, dat God
door zijn hand hun verlossing geven zou; maar zij hebben het niet verstaan. 26
En den volgenden dag werd hij van hen gezien, daar zij vochten; en hij drong ze
tot vrede, zeggende: Mannen, gij zijt broeders; waarom doet gij elkander
ongelijk? 27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: Wie
heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? 28 Wilt gij mij ook
ombrengen, gelijkerwijs gij gisteren den Egyptenaar omgebracht hebt? 29 En Mozes vluchtte op dat woord en werd een vreemdeling in het land Madiam,
waar hij twee zonen gewon.
Te
Madiam, of Midian volgens de NBG vertaling van 1951, zou Mozes veertig jaar
asiel verkrijgen, waarna hij door de HEERE God geroepen werd ter uitredding van
de Israëlieten. In Midian huwde Mozes met Sippora,
de dochter van Rehuël, de priester van Midian, zijn asielverlener.
Handelingen
7:30 En als veertig
jaren vervuld waren, verscheen hem de
Engel des Heeren, in de woestijn van den berg Sinaï, in een vlammig vuur
van het doornenbos. 31 Mozes nu, dat ziende, verwonderde zich over het gezicht;
en als hij derwaarts ging, om dat te bezien, zo geschiedde een stem des Heeren
tot hem, 32 Zeggende: Ik ben de God
uwer vaderen, de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs. En Mozes werd
zeer bevende, en durfde het niet bezien. 33 En de Heere zeide tot hem: Ontbind
de schoenen van uw voeten; want de plaats in welke gij staat, is heilig land.
34 Ik heb merkelijk gezien de mishandeling Mijns volks, dat in Egypte is, en Ik
heb hun zuchten gehoord en ben nedergekomen, om hen daaruit te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte
zenden. 35 Dezen Mozes, welken zij verloochend hadden, zeggende: Wie heeft
u tot een overste en rechter gesteld? dezen, zeg ik, heeft God tot een overste
en verlosser gezonden, door de hand des Engels, Die hem verschenen was in het
doornenbos. 36 Deze heeft hen uitgeleid, doende wonderen en tekenen in het land
van Egypte, en in de Rode zee, en in de woestijn, veertig jaren. 37 Deze is de Mozes, die tot de kinderen Israëls
gezegd heeft: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken uit uw broederen,
gelijk mij; Dien zult gij horen.
Ik
gebruik weer de beknopte geschiedenis van Stefanus zoals hij deze voor de
Joodse raad in 30 AD bracht. Het gaat me met dit artikel namelijk alleen om het
brengen van de chronologie van de aartsvaders en dan is Stefanus handig.
Het is
in het land Midian nabij de berg Gods waar Mozes later de Tien Woorden, de Wet,
in ontvangst zal nemen, dat de God van Abraham, Izaak en Jakob-Israël Zich aan
Mozes persoonlijk openbaarde. Deze bijzondere gebeurtenis heeft Mozes in het
Bijbelboek Exodus hoofdstuk 3 doorgegeven. Aan Mozes openbaarde God zich daar met
Zijn Naam: JHWH, het tetragrammaton,
of vertaald naar het Nederlands: IK ZAL ZIJN.
Exodus
3:14 En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, Die IK
ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden
gezonden! 15 Toen zeide God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen
Israëls zeggen: De HEERE, de God
uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob, heeft
mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn
gedachtenis van geslacht tot geslacht.
In 1487
v. Chr. stierf na een lange regeerperiode van negenennegentig jaar, de farao
van de verdrukking: Pepi II van de zesde dynastie, en een andere dynastie, de
dertiende van Manetho, nestelde zich in het ontstane machtsvacuüm. Het was voor
farao Sobekhotep IV dat Mozes en Aäron stonden met hun opdracht van de HEERE
God met de wereldwijd bekende woorden: Laat Mijn volk gaan.
De
farao van Egypte weigert aanvankelijk de Israëlieten te laten gaan en pas na
tien plagen die in opeenvolging over het land Egypte razen, geeft hij in de
Pesachnacht na de dood van zijn eerstgeborene, de toelating aan de Israëlieten om
te gaan. Deze geschiedenis is ook alom bekend en ligt met Pesach dit jaar op 10/18 april
al 3499 jaar achter ons.
De
oorzaak van de tien plagen en de vernietiging van het leger van farao in de
Rode Zee nadat de Israëlieten door de drooggelegde bedding naar de andere oever
getrokken waren, zijn volgens de Amerikaanse onderzoekers Patten, Hatch en
Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter
VIII, The Exodus Catastrophe), van kosmische oorsprong. De cyclus van
meganatuurcatastrofes die de oude wereld teisterden heeft al een hele tijd mijn
aandacht. Recent bracht ik de grote vloed van Deucalion en de kosmische
verbanden onder de aandacht, in een artikel van 13.03.2017 op dit blog. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400
De in
Egypte aan het hof van farao opgeleide Mozes werd na de exodus in de wildernis,
de auteur van de eerste vijf boeken van de Bijbel, en verschillende psalmen. Ook
het Nieuwe Testament bevestigt Mozes als de schrijver van de Bijbelboeken
Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Voor de samenstelling van
het Bijbelboek Genesis heeft Mozes hoogstwaarschijnlijk gebruik gemaakt van een
voorhanden zijnde bibliotheek van kleitabletten die de aartsvaders van vader op
zoon doorgegeven hadden (P. J. Wiseman (18881948), New discoveries in
Babylonia about Genesis, 1936). De boeken volgend op Genesis zijn
ooggetuigenverslagen van Mozes, die hij onder inspiratie van de Geest Gods
neerschreef.
Mozes
was aldus ook op de hoogte van de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet
aarde sinds de zondvloed plaagden. Het maakte deel uit van de dorens en distels
en in het bijzonder van de dood, die sinds dat de mens in Genesis zijn eigen
weg ging, los van God, de schepping teisterde. De HEERE God van Israël was voor
Mozes niet een van de planeet-goden zoals de volken hen vereerden, maar Diegene
die in controle over alles stond en het naar Zijn wil leidde. De belofte van de
komende Verlosser in Genesis die alles nieuw zou maken gaf hem moed en
vertrouwen om stand te houden als ziende de Onzienlijke.
Mozes
vertrouwde op de profetieën die aan Abraham, Izaak en Jakob waren uitgesproken.
Uit hen zou een volk voortkomen uit wie de Verlosser in de volheid der tijden
geboren zou worden. Het uitverkoren volk zou volgens de profetie aan Abraham,
Izaak en Jakob ontstaan in het vreemde land Egypte, waaruit het na een
verdrukking bevrijd zou worden en uitgeleid naar het beloofde land Kanaän. Via
dit nieuwe volk Israël zouden alle overige volken gezegend worden en zouden de
tijden van de wederoprichting aller dingen volgen. De Ekklesia, de Gemeente en de 'tussen-tijd', mocht Mozes nog niet zien.
Hebreeën
11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders
verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het
gebod des konings niet. 24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden
zijnde, geweigerd een zoon van Farao's
dochter genoemd te worden; 25 Verkiezende liever met het volk van God
kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te
hebben; 26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan
de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. 27 Door het
geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij
hield zich vast, als ziende den Onzienlijke. 28 Door het geloof heeft hij het pascha
uitgericht, en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen
hen niet raken zou. 29 Door het geloof zijn zij de Rode zee doorgegaan, als
door het droge; hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn verdronken. (NBG
Vertaling 1951)
De
herziening van de chronologie van de geschiedenis van de oudheid is het
hoofdonderwerp van dit blog. De chronologie is namelijk de ruggengraat van alle
geschiedschrijving. Vandaag wil ik aandacht geven aan in de Bijbel vooraf geschreven geschiedenis. Geschiedenis
die nog in de toekomst ligt maar niettemin ooit nauwkeurig chronologisch in vervulling zal gaan. Ik heb het vooral over het
laatste Bijbelboek: Apocalyps, bevestigd door de relevante profetische
gedeelten uit het Oude Testament. Het gaat om het beloofde derde herstel van
Israël in het oude land der vaderen, nationaal en geestelijk.
Het hierboven getoonde schema is niet dogmatisch op te
nemen maar is gewoon een poging tot visuele uitbeelding van een tijdsbalk van zeven jaar met de focus op het bijzondere
begin van de oordeelstijd, de gebeurtenissen tijdens de helft van de zeven jaar
en het einde van de zevenjarige oordeelstijd met de wederkomst van Christus en
het begin van het Messiaanse Vrederijk. De veelzijdigheid van het Profetische
Woord van de Bijbel is niet zonder meer in beeld vast te leggen.
De beschreven oordeelstijd in het Bijbelboek Openbaring of
Apocalyps, gaat over een periode van ongeveer zeven jaar plaatsvinden. Ik
schrijf ongeveer, omdat deze periode in de Bijbel aan maanden van elk dertigdagen wordt uitgedrukt. De eerste helft van de zevenjarige
oordeelsperiode bedraagt namelijk 1260 dagen wat een periode van drie en een
half jaar betekend aan dertig dagen per maand. De tweede helft gaat over 42
maanden wat eveneens een gelijke periode van drie en een half jaar beslaat. De
aanvang van de eerste helft van drie
en een half jaar vindt plaats met Jom
Kippoer en loopt door tot Pesach
in het vierde jaar, waar met de Pesachweek de
tweede helft begint om te eindigen met Jom Kippoer in het zevende jaar,
waarna de komst van de Gezalfde plaatsvindt.
De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël, die ook een alsnog toekomstige tijdsperiode van
zeven jaar vooraf geschreven geschiedenis voorstelt, past chronologisch exact in
het eindtijd-kader van de Apocalyps.
Daniël 9:27 in de helft van de week zal hij (de tegenstander) slachtoffer en spijsoffer doen ophouden;
en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de
voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat
woest is. (NBG Vertaling 1951)
Voor de goede orde volgt hierna
het volledige Bijbelgedeelte dat over de zeventig jaarweken handelt.
Negenenzestig jaarweken hiervan zijn al geschiedenis.
Daniël 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk,
en over uw heilige stad, om de
overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid
te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het
gezicht, en den profeet te verzegelen,
en om de heiligheid der heiligheden te zalven. 25 Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen
wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom
gebouwd worden, doch in benauwdheid der
tijden. 26 En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven
zijn; en een volk des vorsten, hetwelk
komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn
met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en
vastelijk besloten verwoestingen.
27 En hij zal velen het verbond versterken een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen
ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de
voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den
verwoeste. (Statenvertaling)
Het jaartal van de aanvang van de
zeventig jaarweken en de plaatsing op de tijdsbalk heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 395-399,
behandelt. Negenenzestig jaarweken leiden ons exact tot 2 april 30 AD, toen
Jezus Christus in de Pesachweek Jeruzalem binnenreed. Met Goede Vrijdag, 7
april 30 AD werd de Messias op een Romeins kruis uitgeroeid. Veertig jaar
later in 70 AD werd Jeruzalem en de Tempel van Herodes door de Romeinen onder
leiding van Titus, vernietigd en de Joden in ballingschap weggevoerd, wat een
vervulling van Daniël 9:26 was. Ditzelfde vers leert ook de ondergang van het
Romeinse Rijk, als een gevolg van een overstromende vloed. De val van het
West-Romeinse Rijk vond inderdaad plaats door een onstuitbare vloed van
Germaanse volkeren die in de vierde eeuw na Christus de rivieren Rijn en Donau
overschreden, en het einde van het Beestrijk van de profeet Daniël: Rome,
betekende. Het Oost-Romeinse Rijk zou vanaf de zevende eeuw na Chr., als gevolg
van een Arabisch-Islamitische invasie,volgen.
Het Romeinse Rijk van de oudheid zal
in de toekomst in de vorm van een statenbond geleid door tien koningen of
leiders,opnieuw opkomen. Deze tien leiders geven uiteindelijk hun leiderschap over
aan een elfde heerser, die na hen opkomt. De hij van Daniël 9:27 stelt dan een nieuwe Titus voor die bij de
aanvang van de alsnog toekomstige zeventigste en laatste jaarweek het verbond
versterkt. Het negende hoofdstuk van Daniël, vers 27, leert dat tijdens de
eerste helft van de zevenjarige eindtijdperiode er in Jeruzalem opnieuw een
slachtoffer- en spijsoffer-dienst is ingesteld, want de Romein van de oordeelstijd zal in de helft van de jaarweekde opnieuw ingestelde slacht- en spijsoffer doen
ophouden.
Dit sluit aan bij het laatste
Bijbelboek Openbaring dat leert dat de HERE God tijdens de eerste helft van de
zevenjarige eindtijdperiode twee getuigen in Jeruzalem laat optreden die tegen
de herstelde offerdienst op de heilige plaats, de Tempelberg, zullen
profeteren. Zij worden door de hij van de profeet Daniël 9:27, die in de
Apocalyps 11:7 het beest wordt genoemd, gedood. Daarna volgt de vertreding
van de heilige stad Jeruzalem door heidenen voor een periode van tweeënveertig
maanden.
Openbaring 11:1 En mij werd een rietstok gegeven, een meet roede gelijk;
en de engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods en het altaar, en degenen, die daarin aanbidden. 2
En laat het voorhof uit, dat van buiten den tempel is, en meet dat niet, want
het is den heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. 3 En Ik zal Mijn twee getuigen
macht geven, en zij zullen profeteren duizend
tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. 4 Dezen zijn de twee
olijfbomen, en de twee kandelaren, die voor den God der aarde staan. 5 En zo
iemand die wil beschadigen, een vuur zal uit hun mond uitgaan, en zal hun
vijanden verslinden; en zo iemand hen wil beschadigen, die moet alzo gedood
worden. 6 Dezen hebben macht den hemel te sluiten, opdat geen regen regene in
de dagen hunner profetering; en zij hebben macht over de wateren, om die in
bloed te verkeren, en de aarde te slaan met allerlei plage, zo menigmaal als
zij zullen willen. 7 En als zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest, dat uit den afgrond opkomt,
hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen, en zal hen doden. 8 En hun dode
lichamen zullen liggen op de straat der
grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodoma en Egypte, alwaar ook onze
Heere gekruist is. (Statenvertaling)
Net zoals bij de zeventigste jaarweek van Daniël wordt de
oordeelsperiode van Openbaring of Apocalyps, ook in twee gelijke delen gedeeld
van drie en een half jaar.
De eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd vangt in
het Bijbelboek Openbaring aan bij het uitrijden van de eerste ruiter, bij de
verbreking van het eerste zegel van de boekrol:
Openbaring 6:1 En ik zag,
toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier
wezens zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie, een wit paard,en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij
trok uit, overwinnende en om te overwinnen. (NBG Vertaling 1951)
Beide zijn dezelfde persoon: de hij van het Bijbelboek
Daniël die in het jaar 70 AD Jeruzalem en de tempel vernietigde en de Joden in
ballingschap wegvoerde, én de ruiter met een boog op het eerste paard die een
kroon gegeven wordt en uitrijdt, overwinnende en om te overwinnen.
De eerste ruiter van de Apocalyps brengt (schijn)vrede
over de gehele wereld en zal daarom alleen al, als een pseudo-messias aanzien
worden. Hoelang deze vrede zal aanhouden staat niet beschreven, maar we kunnen
aannemen dat het voor een hele tijd zal zijn. Het resultaat zal voorspoed voor
velen betekenen. Het huidige verscheurde Midden-Oosten zal zich
politiek/economisch verenigen in een Unie van vijf staten die aansluiting
zullen vinden bij de Unie van het West-Romeinse Rijk en zodoende het Romeinse
Rijk van weleer doen herrijzen. Tien leiders in totaal zullen aanvankelijk de
dienst uitmaken. De beschreven ruiter op het eerste paard is de elfde horen van
Daniël 7:8 waarover meer uitleg nog volgt.
Voor de herstelde slachtoffer- en spijsofferdienst op de
heilige plaats te Jeruzalem, de tempelberg, heeft men een tempel of tent, een
altaar en (de?) een ark van het verbond nodig.
Het is mogelijk dat een onverwachte vondst van een
replica van de ark van het verbond, de aanzet wordt tot het opnieuw instellen van
een offerdienst te Jeruzalem? De originele ark van het verbond werd samen
met de Tempel te Jeruzalem in 586 v. Chr. door de Babyloniërs vernietigd (2
Koningen 25:8 en Psalm 74:1-4). Het alsnog toekomstige tevoorschijn komen van een replica van de Ark van het Verbond past in het chronologische eindtijdkader dat
de profetische gedeelten van de Bijbel leren.
Gedurende de eerste helft van de
zevenjarige oordeelstijd van Daniël namelijk zal een anti-Messias gepaard
gaande met nooit eerder geziene tekenen, de herstelde offerdienst leiden.
Openbaring 13:11 En ik zag een
ander beest opkomen uit de aarde
en het had twee horens als die van het
Lam, en het sprak als de draak. 12 En het oefent al de macht van het eerste
beest voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop
wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. 13
En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur
uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen. 14
En het verleidt hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven
zijn te doen voor de ogen van het beest. (NBG Vertaling 1951)
Dit alles sluit ook aan bij de
rede van Jezus Christus over de laatste dingen:
Matteüs 24:15 Wanneer gij dan de
gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan wie
het leest, geve er acht op laten dan wie in Judea zijn, 16 vluchten naar de
bergen.
De heilige plaats is de
Tempelberg te Jeruzalem waar de tempel van Salomo stond tot 586 v. Chr. Na de
Babylonische Ballingschap werd de tempel door de teruggekeerde Joden opnieuw
gebouwd (535/515 v. Chr.). Dezelfde Tempel die onder het bewind van Herodes de
Grote tot een wereldwonder herbouwd werd (20 v. Chr.-27 AD). De Tempel die
uiteindelijk in 70 AD, veertig jaar na de verwerping van Messias Jezus, door
het Romeinse leger van Titus vernietigd werd.
De gruwel der verwoesting is
naar mijn mening de herstelde slachtoffer- en spijsofferdienst rond een replica
van de ark van het verbond.
Ik ben ook van mening dat er niet
absoluut een nieuwe Joodse tempel op de tempelberg gebouwd moet worden. De
toekomstige Tempel die de profeet Ezechiël voor het Messiaanse Vrederijk
profeteert (Ezechiël 40-48) wordt overigens noordelijk van Jeruzalem gebouwd en
niet op de Tempelberg.
Indien een replica van de ark in
de nabije toekomst tevoorschijn zou komen, dan kan de ark ook in een tent der
samenkomst op de tempelberg geplaatst worden. Het Bijbelboek Openbaring
hoofdstuk 11:2 veronderstelt dit overigens. Dit betekent ook dat er dan een
overeenkomst met de Islam mogelijk word. De Koran vermeldt de ark van het
verbond in de positieve zin. Hierna de betreffende Soera:
Soera 2:248 En hun profeet zeide
tot hen: het teken van zijn koningschap is, dat tot u zal komen de Ark, waarin is een Godsrust van uw
Heer en een nalatenschap, welke nagelaten hebben het geslacht van Musa en het
geslacht van Harun, en welke engelen dragen. Daarin is waarlijk een teken voor u, indien gij gelovigen zijt. (De
Koran volgens de vertaling van Prof. Dr. J. H. Kramers)
De profeet waarnaar verwezen
wordt is de profeet Samuël en het koningschap dat van Saul van het Verenigd
Koninkrijk van het oude Israël. Het Arabische Musa is Mozes en Harun staat voor
Aäron.
Wat het teken zal zijn, weet ik
niet. Men kan vandaag alleen maar raden naar wat de reacties van de
verschillende religies op de mogelijke vondst van de ark zal zijn. Een ding is
zeker: de drie monotheïstische religies zouden haar kunnen claimen en
vermoedelijk een gezamenlijke rustplaats overeenkomen. En waarom niet op de
tempelberg voor de rotskoepel te Jeruzalem?
De rotskoepel werd in 691 AD door
kalief Abd al-Malik gebouwd. Het werd achthoekig gebouwd en heeft schijnbaar
geen Qibla of gebedsrichtpunt. Het werd blijkbaar in de eerste plaats als een
heiligdom gebouwd en het wordt binnen de moslimwereld als de derde heilige
plaats na Mekka en Medina beschouwd. Volgens de moslims werd de koepel gebouwd
om de hemelvaart van Mohammed te gedenken. Op de binnenmuren van het moslim
heiligdom staan Arabische Koranteksten die vooral tegen christenen gericht
zijn. Vooral het Zoon-schap van de God van de Bijbel wordt afgewezen:
Soera 112 Zeg: Hij Allah is één
Allah, de Eeuwige. - Niet heeft Hij verwekt noch is Hij verwekt. En niet is
één aan Hem gelijkwaardig.
Het evangelie zoals de Bijbel het
brengt zal afgevallen worden. De Heer Jezus Christus zal niet meer als de Zoon
van God beleden worden maar alleen nog als een profeet, zoals trouwens de Koran
ook leert. Hij heeft dan ook niet Zijn leven op het kruis van Golgotha afgelegd
en door Zijn bloed verzoening gebracht, maar is zoals iedere andere sterveling
gestorven en in een graf bijgezet. Geen opstanding, geen hemelvaart en geen
hoop.
De eerste drie en een half jaar
van de oordeelstijd is ook de tijdsperiode dat het nieuwe Babylon (Openbaring
17) alle religieuze macht zal hebben. Deze tijd zal aanvankelijk een periode
van vrede en vooral van religieuze eenheid worden. Waarschijnlijk zal het
tevoorschijn komen van een replica van de ark van het verbond de éénmaking van
alle religies waarmaken.
De leider en componist van dit
alles zal het beschreven genie van Openbaring hoofdstuk 13 zijn: het beest met
de horens als van het lam, de pseudo- of anti-messias, die in eigen naam komt
en Joden en Arabieren samenbrengt. Een utopie? Ik meen van niet! Stel je voor
dat degene die beschreven wordt als het beest uit de aarde als nieuwe
hogepriester in staat is om het eerste slachtoffer op het altaar gebracht, door
vuur vanuit de hemel te laten verteren, en dit vertoond naar de hele wereld toe
via alle huidige en nog toekomstige mediakanalen. Voor de meeste mensen van die
alsnog toekomstige generatie zal het ervaren worden alsof god zich opnieuw
geopenbaard heeft. Zij die altijd naar bewijzen vroegen worden hier op hun
wenken bediend. Degene die in zijn eigen naam komt zal hier voor zorgen.
Johannes 5:41 Eer van mensen behoef Ik (Jezus) niet, 42 maar Ik ken u: gij hebt de liefde Gods niet in
uzelf. 43 Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam,
die zult gij aannemen. 44 Hoe kunt gij tot geloof komen, gij, die eer van
elkander behoeft en de eer, die van de enige God komt, niet zoekt? 45 Denkt
niet, dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; uw aanklager is Mozes, op wie gij uw
hoop gevestigd hebt. 46 Want indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij
geloven, want hij heeft van Mij geschreven. 47 Maar indien gij zijn geschriften
niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven? (NBG Vertaling 1951)
2 Korintiërs 11:4 Want indien degene, die komt (= pseudo-messias), een anderen Jezus predikte (Isa de profeet?), dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een
anderen geest ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een ander Evangelie,
dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem met recht. (Statenvertaling)
- (woorden tussen haakjes door de auteur toegevoegd)
Het is aldus mogelijk dat een
replica van de ark van het verbond aanvankelijk het middel wordt tot verzoening
en samenbrengen van de godsdiensten. Een misleiding zonder weerga in de
wereldgeschiedenis.
Dat de herstelde offerdienst op
de heilige plaats door de HERE God middels zijn twee getuigen wordt
afgewezen, lezen we ook bij de profeet Jesaja:
Jesaja 61:3 Wie een stier slacht, verslaat een mens; wie een schaap
offert, breekt een hond de nek; wie spijsoffer brengt, (offert) zwijnenbloed;
wie wierook ten gedenkoffer ontsteekt, prijst een afgod
.17 Zij, die zich
heiligen en reinigen, om achter de ene man in het midden naar de hoven te gaan,
die zwijnenvlees eten, gruwelijke beesten en muizen, zullen tezamen verdwijnen,
luidt het woord des HEREN. (NBG Vertaling 1951)
Dat in de toekomst een genie de
eerste ruiter van de Apocalyps universele vrede brengt staat geprofeteerd.
Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zegelen geopend had,
en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag:
Kom en zie! 2 En ik zag, en ziet, een wit paard, en Die daarop zat, had een
boog; en Hem is een kroon gegeven, en
Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwonne! 3 En toen Het het tweede
zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie! 4 En een ander
paard ging uit, dat rood was; en dien, die daarop zat, werd macht gegeven den vrede te nemen van de aarde; en dat
zij elkander zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven.
De tweede ruiter van de Apocalyps
neemt de vrede van de aarde die de eerste ruiter gebracht had weg, wat ook
aansluit bij de woorden van Paulus in zijn eerste brief aan Thessalonicenzen
5:1-3.
5:1 Maar van de tijden en de gelegenheden, broeders!
hebt gij niet van node, dat men u schrijve. 2 Want gij weet zelven zeer wel,
dat de dag des Heeren alzo zal
komen, gelijk een dief in den nacht. 3 Want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar; dan zal
een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw; en
zij zullen het geenszins ontvlieden; .
De eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd kent
aldus een misleiding zoals de wereld tot nu toe niet gekend heeft.
Tegen de nieuwe wereldmacht in een unie van tien staten
vanaf de Atlantische Oceaan tot aan de Eufraat, staan aanvankelijk in de rand
nog tegenstanders die zich verzetten. Het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit
Openbaring 6:1-4, leert dat de wereldvrede die bij het uitrijden van de eerste
ruiter een feit werd, bruusk wordt weggenomen bij het uitrijden van de tweede
ruiter van de Apocalyps
Openbaring 6:1 3 En toen Hij
het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat,
werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden
slachten, en hem werd een groot zwaard
gegeven.
De tweede
Ruiterdie
uitrijdt, op een rossig paard ditmaal, neemt
de vrede van de aarde weg en is
verantwoordelijk voor een grote slachting onder de wereldbevolking. Ik meen dat
de profetie van de profeet Ezechiël hoofdstuk 38 met de beschreven invasie van
Gog uit Magog in de tijdsperiode in het Bijbelboek Openbaring beschreven, hier inpast.
Ezechiël 38:1 Het woord des
HEREN kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog in het land Magog, de grootvorst
van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 3 en zeg: zo zegt de Here HERE: zie,
ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! 4 Ik zal u komen halen, haken
slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters,
allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen
vertrouwd met het zwaard; 5 ook Perzen,
Ethiopiërs en Puteeërs, allen met schild en helm; 6 Gomer en al zijn krijgsbenden; Bet-Togarma
ver in het noorden met al zijn krijgsbenden vele volken met u. 7 Maak u
gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees
gij hun tot een leidsman. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in
toekomende jaren zult gij optrekken tegen het
land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het gebied
van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een blijvende
wildernis waren geworden, maar het is
uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij
optrekken als een opkomend onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde
bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en vele volken met u. 10 Zo zegt de Here
HERE: Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze
aanslag beramen, 11 gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van
dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten
12 om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer
bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der volken
bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der aarde
woont. (NBG Vertaling 1951)
De profeet Ezechiël schildert in dit hoofdstuk een beeld
van een teruggekeerd Israël dat in het Beloofde Land in gerustheid woont. Zij
hebben zich van hun vele verdedigingsoorlogen hersteld en leven dan in vrede met
hun Arabische buren. Vers elf leert dat alle (veiligheidsmuren) muren, grendels
en poorten die momenteel het land ontsieren, dan verdwenen zullen zijn. De door
de profeet Ezechiël beschreven rust, is echter niet de rust van het Beloofde
Messiaanse Vrederijk, maar is de valse rust die de pseudo-Messias, de ruiter op
het eerste Apocalyptische paard en zijn handlanger, gebracht heeft. De tweede Apocalyptische
ruiter op het rossige paard van Openbaring 6:4, is dan Gog uit het land Magog,
uit het verre noorden (ten opzichte van Israël), die met een geweldige
legermacht plotseling richting Israël oprukt en hierbij ook het gebied van het
nieuwe Oost-Romeinse Rijk binnentrekt. Op de bergen Israël s zal Gog van Magog
en zijn bondgenoten echter door een ingrijpen van de HERE God verslagen worden.
Het Schriftwoord spreekt over een zware aardbeving en over het merkwaardige
feit dat het zwaard van de een tegen de ander zal zijn (Ez. 38:18-22).
Hagelstenen, vuur en zwavel zal over het leger van Gog en zijn bondgenoten
neerdalen. Het resultaat van dit alles is uiteindelijk het kennen van de HERE
God door een gelovig overblijfsel van Israël (Ez. 39:22), van die dag af en
voortaan. Zo dadelijk hierover meer.
Ook het land Magog en
de kustlanden delen in de vernietiging van de menigten van Gog op de bergen
Israël s:
Ezechiël 39:6 Ik zal vuur werpen in
Magog en onder hen die in gerustheid de
kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.
De kustlanden zijn in de Bijbel de landen tegenover
Israël aan de andere zijde van de Middellandse Zee. Zij hebben zich dan (zoals
eerder vermeld) verenigd in een unie van vijf leider-staten en hebben aldus het
West-Romeinse Rijk hersteld. Zij worden ook in Ezechiël 38:13 vermeld als de handelaars
en machtigen van Tarsis en vragen stellend aan Gog in verband met diens
onverwachte agressie:
Ezechiël 38:13 Scheba, Dedan,
de handelaars en al de machtigen van
Tarsis zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te maken; hebt gij uw schare
bijeengeroepen om roof te plegen, om zilver en goud weg te slepen, om have en
goed te bemachtigen, om een grote buit te maken?
In de helft van de zevenjarige oordeelstijd worden de
twee getuigen van de HERE God te Jeruzalem door het beest gedood. De
herstelde religieuze eredienst in Jeruzalem waar de twee getuigen tegen
predikten wordt echter ook tegelijkertijd door het beest verwijderd.
Het beest van Openbaring hoofdstuk 13 en 17 heeft in de
Bijbel meerdere namen. De bekendste is 'antichrist een naam die de apostel
Johannes hem in zijn brieven geeft.
In een volgende aflevering gaan we verder met het
chronologisch invullen der gebeurtenissen van de zevenjarige oordeelstijd. De
rede over de laatste dingen zoals door de Heer Jezus Christus uitgesproken en
genoteerd door de evangelist Matteüs geven we dan aandacht.
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Hierna mijn literatuurlijst van eschatologische boeken die
ik als naslagwerk gebruik:
C. I. Scofield, D.D.,1909, Die Neue Scofield Bibel mit
Erklärungen.
Dr. E. W. Bullinger (1837/1913), The Companion Bible
Condensed
Alexander Hislop, THE TWO BABYLONS, 1916
Clarence Larkin, DISPENSATIONAL TRUTH, 1920
Klein Haneveld, DE TOEKOMST VAN DE VOLKEN DER AARDE, 1920
Roeland Klein Haneveld, www kleinhaneveld nl/notities/index.html
Huib Verweij, DE TERUGKEER VAN JEZUS CHRISTUS, 1978,
GRENZEN DER VOLEINDING, 1984, IK BEN DIE IK BEN, 1968, DE BOOM DER KENNIS, 1973
Huib Verweij & Ds. W. Glashouwer Sr., DE KOMST VAN
JEZUS CHRISTUS, 1985
Dr. F. De Graaff, ALS GODEN STERVEN, 1969, ANNO DOMINI
1000 2000
Arie Kleijne, JEZUS KOMT, 1989
B. Reinders Sr., ISRAEL EN HET MESSIAANSE VREDERIJK, 1971
A. Keizer, De komende reformatie van de eindtijd - wat de
kerken niet zien, 1996, De komende dertig jaar, 1997, De almachtige is de vader
van alle mensen, 2003,
Het zeventigste jubeljaar: oktober 1987/september 1988
Met
mijn boek KRONOS dat anno 2000 door de uitgeverij Aksent met een oplage van tweeduizend
exemplaren werd gepubliceerd, bracht ik aan de hand van de sabbat- en
jubeljaartelling van William Whiston (1667/1752 AD), een nieuwe berekening van de
regeerperioden van de koningen van Juda en Israël. De geleerde William Whiston was
een Engelse theoloog, historicus en wiskundige. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de Joodse Oudheden en andere werken van Flavius Josephus van het
Grieks naar het Engels.
De
Jubeljaren, waarvan William Whiston vanuit de Bijbel, de apocriefe
Makkabeeënboeken en de werken van Flavius Josephus tien jubeljaren historisch
op de tijdsbalk kon duidden, werden door hem als een tijdslijnketting naar het
verleden toe gebruikt. Met zijn gegevens werkte ik op millimeterpapier een
eerste tijdsbalk af en gebruikte de historische sabbat- en jubeljaren als navigatiepunten
om als het ware in de tijd terug te reizen. De regeerperioden van de koningen
van Israël en Juda vulde ik op de tijdsbalk opnieuw in met dezelfde historische
sabbat- en jubeljaren als navigatiepunten. De val van Samaria valt nu aan de
hand van de jubeljaren van Whiston in het jaar 717 v. Chr. De dood van Salomo
en de scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël valt nu in het jaar 967
v. Chr. Dit zijn twee voorbeelden. Het optreden van Jezus Christus in de
synagoge van Nazareth, zoals beschreven door de evangelist Lucas in hoofdstuk
vier, viel gelijk met het begin van het
dertigste jubeljaar van het jaar 27/28 AD.
De
verleiding is er bij mij om vanaf 27/28 AD naar de huidige tijd toe te rekenen.
Wanneer we de wijze van rekenen van Whiston voor de jubeljaren hanteren,
arriveren we in oktober 1987/september
1988 voor het zeventigste jubeljaar,
sinds de instelling ervan. Wat was er zo bijzonder aan het jaartal 1987? Het
jaartal 1987 maakte deel uit van een
ketting van opvallende jaartallen eindigend met een zeven, in de geschiedenis
van de Joden en de staat Israël. Zo was het bijvoorbeeld anno 1897 dat het eerste zionistische
congres te Bazel in Zwitserland plaatsvond waar Theodor Herzl (1860/1904) bij
wijze van spreken de eerste steen legde voor een Joodse staat in het oude land
der vaderen. In 1917 veroverden de
Britten tijdens de eerste wereldoorlog Jeruzalem op de Turken, gevolgd door de
zogenaamde Balfour-declaratie waarin de Joden werd toegestaan een thuisland in
Palestina op te richten. De verovering van Jeruzalem door de Britten in 1917 sloot vierhonderd jaar Turks/Ottomaans bestuur af. In het jaar 1517 hadden de Ottomanen het gebied van
het oude Israël en de stad Jeruzalem op de Arabieren veroverd.
In 1947 op 29 november stemde de VN met
een meerderheid van landen in voor de deling van Palestina in een Joodse en een
Arabische staat. De Arabische landen stemden tegen. Een jaar later werd in mei
1948 de staat Israël opgericht. In 1967
veroverden de Israëlis tijdens de derde verdedigingsoorlog: Judea, Samaria, de
Golan-hoogte, Gaza en de Sinaïwoestijn op de geallieerde legers van Syrië, Jordanië
en Egypte. In 1977 veranderde de
leider van Egypte Sadat van kamp, reisde onverwachts naar Israël en bood zijn
vrede aan.
Mocht
Israël (en met hen de Ekklesia) dan tegen het jaar 1987 aan in verband met de ontwikkeling van het herstel van Israël
in het oude land der vaderen, met een ander opmerkelijk voorval rekenen?
Misschien met de wederkomst van de Messias? Het was in ieder geval een
verwachting die in de evangelische christengemeenschap van de jaren zeventig en
tachtig van de vorige eeuw, sterk leefde. Men
rekende toen weliswaar niet met de jubeljaren van Whiston maar wel met een
periode van veertig jaar vanaf de oprichting van de staat Israël in 1948, en
arriveerde aldus in het jaar 1988 voor de mogelijke wederkomst van de Heer
Jezus. Een periode van veertig jaar werd als de lengte in tijd van een Bijbelse
generatie gezien. Men had dan het geslacht van de Israëlieten in gedachte dat
tijdens de veertigjarige periode in de wildernis, na de exodus daar gestorven was.
De bestsellers van Hal Lindsey zoals
de boeken The late Planet Earth maar vooral Counting down the Eighties,
versterkten zeer het gevoel dat de Heer wel eens spoedig zou kunnen terugkeren.
Maar zoals we allen weten is dit in 1988 niet gebeurd.
Tijdens
de lange periode sinds 1948, een mensenleven haast, is het nationaal herstelde
Israël in de media uitgegroeid van een David naar een Goliath. De nieuwe staat
Israël kon nochtans in 1987 nog op heel wat sympathie van de Belgen (ook
seculiere) rekenen. De verdedigingsoorlogen van 1949 en 1967 van Israël tegen
de Arabische buurlanden, lagen nog niet zo ver achter de rug. In juni 1967 had
het jonge Israël op zes dagen tijd een machtige Arabische coalitie van drie
legers verslagen, met als resultaat de verovering van Oost-Jeruzalem en de
Tempelberg. Het sinds 1949 door Jordanië bezette oostelijke deel van Jeruzalem
met zijn heilige plaatsen, werd op één dag veroverd en later werd Jeruzalem tot
de ondeelbare hoofdstad van de staat Israël uitgeroepen. Het was een strijd van
David tegen Goliath geweest. Gods hand was zichtbaar geweest en de boeken van
Hal Lindsey werden toen zelfs als evangelisatiemateriaal gebruikt.
Ik meen
echter vandaag dat de periode 1948/1988 een
scharniermoment betekende met uiteindelijk als resultaat een uitstel van de (weder)komst van de Messias. Het begin van het
zeventigste jubeljaar van okt1987/sep1988 zag overigens ook geen bijzondere
gebeurtenis. Integendeel, op zwarte
maandag 19 oktober 1987 vond een beurscrash plaats die wereldwijd zware
economische gevolgen had. Geen enkele belofte aan een Jubeljaar verbonden, ging
toen in vervulling. Korte tijd later begon in Israël de eerste Intifada. Een opstand van de Arabische bevolking tegen
het Israëlische militaire bestuur in Gaza, Juda en Samaria. Op
8 december begon de opstand in Gaza die zich daarna naar de Westbank
uitbreidde. Wat volgden waren stakingen en demonstraties waarbij de Israëlische
soldaten met stenen bekogeld werden. Anderhalf miljoen Arabieren kwamen
spontaan in opstand zodat men van een algemene volksopstand kon spreken. Ik
schrijf spontaan, omdat de opstand aanvankelijk gebeurde zonder dat de PLO
leiding, toen in ballingschap in Tunis sedert 1982, er zeggenschap over had.
Wel volgden later gemeenschappelijke communiqués waarbij werd opgeroepen tot
gecoördineerde stakingen en demonstraties tot het weigeren van Israëlische
belastingen en het plegen van burgerlijk verzet. De opstand zou tot ongeveer
1993 duren, of zo een zes jaar waarna de Oslo-akkoorden gesloten werden.
Ik meen
dat er al eerder signalen waren die Israël had moeten opmerken. Zo was er in 1973 de Jom Kippoer oorlog. Op hun heiligste dag van het jaar werden zij
door de geallieerde legers van Egypte en Syrië overvallen. Een offensief dat
zij konden terugslaan maar niettemin als een schokgolf door Israël ervaren
werd. Wat was de reden? Waar bleef de beloofde zegen en bescherming van Boven
over de Grote Verzoendag? Een aparte dag toch waarop zij van hun vijanden
gevrijwaard hadden moeten zijn.
Ik veronderstel dat de
oorzaak bij hun handelen ligt op de wijze van het afsluiten van de
onafhankelijkheidsoorlog van 1948/1949.
Dit was een eerste verdedigingsoorlog geweest tegen een Arabische poging hen in
zee te drijven. De strijd werd uiteindelijk door Israël gewonnen maar
resulteerde in meer dan 711.000 Arabische vluchtelingen (inclusief vrouwen,
kinderen en grijsaards) die op de vlucht voor het oorlogsgeweld gingen. Tijdens
de eerste vredesconferentie te Lausanne in Zwitserland (27 april tot 12
september 1949) weigerde de jonge staat Israël alle vluchtelingen naar hun
huizen en bezittingen te laten terugkeren. De internationale vredesconferentie
te Lausanne viel (heel opmerkelijk) haast tussen de twee bloed-manen van 1949,
in. Dat jaar deed dit astronomisch fenomeen zich voor op 13 april of 14 Nisan
met Pesach en op 7 oktober of 14 Tisjri met Sukkot. Het was het eerste jaar van
een tetrade van bloed-manen, want in
1950 herhaalde het astronomisch fenomeen zich. We kunnen vandaag alleen maar
raden naar het resultaat indien de staat Israël in de geest van de Thora (Exodus
22:21-24), deze onfortuinlijke mensen naar hun huizen had laten terugkeren. De
Arabisch-Palestijnse vluchtelingen van 1949 werden door de Arabische buurlanden
ook niet opgenomen, maar in vluchtelingenkampen als ontheemde staatlozen
ondergebracht. Ik bedenk tegelijkertijd dat er toen ook een andere vluchtelingenstroom
op gang kwam. Een exodus van honderdduizenden Joodse mensen uit de Arabische
landen vond spontaan plaats, die richting de nieuwe staat Israël trokken. Deze
mensen werden allen in Israël gehuisvest, wat in contrast staat tot de
onfortuinlijke gevluchte Palestijnen die in hun gastlanden geen asiel kregen
maar in kampen werden ondergebracht.
Vooral de Gazastrip die
tijdens de onafhankelijkheidsoorlog door Egypte bezet en geannexeerd was, werd
een uitvalsbasis van de Fedayin of Palestijnse commandogroepen, die raids op
Israëlisch grondgebied uitvoerden. Deze plaag werd zo erg dat Israël anno 1956,
Frankrijk en Engeland in hun militaire actie tegen Egypte,vervoegde.
In 1956 meenden Frankrijk en Engeland hun vergane koloniale invloed over Egypte
nog te kunnen uitoefenen nadat Nasser, de toenmalige leider van Egypte, het
Suezkanaal genationaliseerd had, door middel van een militaire invasie. Israël
werd verleid aan deze actie deel te nemen en bezette voor korte tijd een eerste
maal Gaza en de Sinaïwoestijn. Voor een korte periode want de nieuwe grootmacht
in de wereld sinds het einde van de tweede wereldoorlog: de VS, eiste en
verkreeg de terugtrekking van Britten en Fransen uit de kanaal-zone.
Indien de staat Israël
de Arabische ontheemden van 1948/1949 naar hun huizen had laten terugkeren
waren er vermoedelijk in 1956 geen vluchtelingenkampen in Gaza geweest en had
Israël zich neutraal in het conflict kunnen opstellen. Vermoedelijk. Ik besef
dat het herschrijven van de geschiedenis onmogelijk is.
Persoonlijk geloof ik
nochtans dat de kans reëel was dat indien de gevluchte Arabische bevolking van
1948/1949 naar hun bezittingen in de nieuwe staat Israëlhad
kunnen terugkeren, zij zich net als diegene die toen besloten hadden niet te
vluchten, uiteindelijk de verkregen burgerrechten zouden verkozen hebben boven
een eventuele verzetsstrijd. Ik herhaal dat het een persoonlijke mening is, op
het terrein merk ik nochtans vandaag dat de Arabische bevolking van Israël,
binnen de grenzen van 1949, zich positief tot Israëlische staatsburgers
ontwikkeld heeft.
Het is anders gelopen.
Het probleem was overigens niet alleen de Arabische ontheemden van 1948, maar
ook de haat van de Arabische buurlanden-regimes die geen staat Israël in
Palestina wilden aanvaarden. De staat Israël wordt sinds 1948 als een doorn in
het Arabisch-Islamietische vlees ervaren, een doorn die verwijderd moet worden.
De religie is misschien wel de grootste struikelsteen tot het bekomen van een
algemene vredesoplossing. De Bijbel en de Koran zijn twee openbaringen die
tegenover elkaar staan. De Bijbel leert een derde herstel van Israël in het
oude land der vaderen en de Koran sluit een derde herstel van Israël in
Palestina uit. Hierna een citaat dienaangaande uit de Koran naar de vertaling
van Professor Dr. J. H. Kramers, 1976, de zeventiende soera:
17:1 Heilig is Hij Die
Zijn dienaar bij nacht voerde van de Heilige Moskee naar de Verre Moskee welker
omgeving Wij hebben gezegend, opdat Wij hem enkele Onzer tekenen zouden tonen.
Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alziende.
17:2 Wij gaven Mozes het
Boek en maakten het tot een richtsnoer voor de kinderen van Israël, zeggende:
"Neemt niemand buiten Mij als Voogd."
17:3 "O, nageslacht
dergenen die Wij met Noach (in de Ark) droegen! Hij was inderdaad een dankbare
dienaar."
17:4 En Wij maakten aan
de kinderen van Israël in het Boek bekend: "Voorwaar, tweemaal zult gij op
de aarde verderf teweeg brengenen
voorzeker zult gij uitermate aanmatigend worden."
17:5 Toen dan ook de
tijd voor de eerste van de twee bedreigingen kwam, zonden Wij Onze dienaren,
toegerust met grote macht tegen u uit, die de huizen binnendrongen; dit was een
belofte die in vervulling ging.
17:6 Nadien gaven Wij u
macht over hen en Wij hielpen u met rijkdommen en kinderen, en maakten u groter
in getal.
17:7 (Zeggende)
"Indien gij goed doet, doet gij goed voor uzelf; en indien gij kwaad doet,
is het tegen uzelf. En toen de tijd was gekomen voor de tweede (bedreiging),
zonden Wij (andere volkeren) om u met schande te treffen zodat zij de Moskee
zouden binnendringen zoals zij er de eerste keer binnen gingen om alles wat zij
veroverd hadden te verwoesten."
17:8 "Het kan zijn
dat uw Heer u barmhartigheid zal tonen; doch indien gij terugkeert,zullen
Wij ook terugkeren en Wij hebben de hel tot een kerker voor de ongelovigen
gemaakt."
Soera 17:4 beschrijft
Israël negatief als een aanmatigende verderfbrenger en dat zij dit in hun lange
geschiedenis slechts tweemaal vergund werd te zijn. Van een derde herstel is er
geen sprake. Het volgende vers vijf beschrijft de vernietiging van de tempel
van Salomo in 586 v. Chr. door de Babyloniërs. Het jaartal en de historische
context halen we uit de wereldgeschiedenis. Vers zeven van de zeventiende soera
beschrijft de vernietiging van de tweede Tempel te Jeruzalem door de hand van
de Romeinen onder leiding van Titus in 70 AD. Het is vers acht dat een
accepteren van een Joodse staat in Palestina door Islamieten in wezen
onmogelijk maakt: doch indien gij terugkeert , zullen Wij ook terugkeren en
Wij hebben de hel tot een kerker voor de ongelovigen gemaakt." Een derde blijvend
herstel voor Israël in het oude land der vaderen wordt uitgesloten.
Het is tegen deze
godsdienstige achtergrond dat alle oorlogen van de Arabische buurlanden sinds
1948 begrepen kunnen worden.
Een volgende
verdedigingsoorlog voor Israël was die van juni 1967. Een Arabische coalitie onder leiding van Nasser bereidde zich
voor tot de tweede poging sinds 1948 om Israël van de kaart te vegen en de
Joden in zee te drijven. Het draaide anders uit en op zes dagen tijd veroverden
de Israëlis alle Bijbelse gebieden ten westen van de Jordaan, de Sinaïwoestijnincluis. Opnieuw echter was er een vlucht van
Arabische mensen voor het oorlogsgeweld. Meer dan driehonderdduizend mensen
vervoegden de rangen van de Arabische ontheemden van 1949, in de buurlanden
waar ook deze in kampen terechtkwamen.
Naar mijn mening had de
Israëlische regering in 1967 de Westbank moeten annexeren en de Arabische
inwoners aldaar burgerrechten geven. Ik herhaal dat het herschrijven van de
geschiedenis onmogelijk is. De staat Israël besloot het veroverde gebied als mogelijke
pasmunt voor een vredesregeling te gebruiken. Die vrede werd hun echter niet
gegund, de Arabische regimes korte tijd later vergaderd in Khartoem, kozen voor
de strijd en weigerden een staat Israël in het gebied te erkennen. Het is de
geschiedenis ingegaan als de drie nee s van Khartoem: geen vrede met Israël,
geen erkenning van Israël en geen onderhandelingen met Israël.
De jaren 1967 en 1968
zag weer een tetrade van bloed-manen
die gelijk met de Joodse feesten Pesach en Sukkot vielen op: 24 april en 18
oktober 1967 en op 13 april en 6 oktober 1968. In 1968 was de nieuwe staat
Israël exact twintig jaar oud en bereikte hier de volwassenheid. Men was trots
op wat bereikt was maar keek weg van de veroorzaakte problemen.
In november 1977 reisde de Egyptische leider Sadat
van Egypte, die van kamp had gewisseld, plotseling als een donder bij heldere
hemel naar Jeruzalem en bood 'zijn' vrede aan. Een vrede die de staat Israël
aanvaarde en in feite een stop voor een mogelijke annexatie van Samaria en
Judea betekende. De eerder veroverde Sinaïwoestijn werd na de Camp
David-akkoorden in fases aan Egypte teruggegeven en zelfs de nieuw gestichte
Joodse stad Jamit aan de beek van Egypte in de Sinaï, werd in 1982 met
bulldozersplatgewalst, alvorens het
gebied terug naar Egypte ging. De Westbank, het Bijbelse Samaria en Judea, zou
volgens Sadat autonomie moeten krijgen, uitmondend in zelfbestuur. Een vraag
van Sadat waar de Israëlische regeringsleiders positief op ingingen. De PLO
wees dit echter af.
Dit geschiedde slechts
tien jaar na de oorlog van 1967 waar het voortbestaan van de staat Israël op
het spel stond en men de beschermende hand van God had moeten zien. Sinds 1973
met de Jom Kippoeroorlog waren er vier jaar verlopen. De actie van Sadat was
unilateraal genomen en werd door de overige Arabische landen niet gevolgd.
Egypte werd van dan af als een paria behandeld en geïsoleerd.
De reden dat het zeventigste jubeljaar in 1987 geen
bijzondere zegen zag ligt naar mijn mening in de houding van de leiders van
Israël ten overstaan van het in bezit nemen van de Bijbelse gebieden en hun handelen
naar de inheemse Arabische bevolking toe. Men is namelijk niet naar een
verlaten gebied teruggekeerd en de inheemse Arabische bevolking zijn geen
Kanaänieten meer zoals ten tijde van Jozua of Filistijnen zoals ten tijde van
Saul en David, maar ditmaal nazaten van Ismaël (Genesis 21:17) op wie ook
beloften Gods rusten. Sindsdien is het echter van kwaad naar erger gegaan.
Na de val van de
Berlijnse muur in 1989 en vervolgens het einde van de koude oorlog, volgde de
conferentie van Madrid in 1991. Onder leiding van Sovjet-Rusland en de VS zaten
Israël en al zijn buurlanden aan de onderhandelingstafel. De Palestijnen hadden
samen met de Jordaanse delegatie een vertegenwoordiging. De PLO van Arafat zat
alsnog geïsoleerd in Tunis. Het was de eerste keer in de geschiedenis sinds
1948 dat alle partijen aan één tafel zaten. Dit laatste was dan wel het enige
resultaat van de vergadering, naast het feit dat de Palestijnse afvaardiging
akkoord ging om over een autonomie van de bezette gebieden met Israël verder te
onderhandelen. Een tweede ronde is er niet gekomen. Hetzelfde jaar verdween de
Sovjet-Unie om plaats te maken voor een soort Gemenebest van landen met Rusland
als leider.
Wat volgde waren de
Oslo-onderhandelingen waar Israël onder begeleiding van de VS, tot een akkoord
met de PLOkwam. Het akkoord voorzag in
autonome gebieden voor de Arabieren in Gaza, Samaria en Judea en dit volgens
etappes. Wat de Israëlische premier Rabin in gang zette heeft hij niet kunnen
beëindigen. De man werd in het openbaar in Israël vanwege zijn vredespolitiek
vermoord. Zijn opvolgers waren minder bereid tot het opgeven van land zonder
een allesomvattend akkoord.
Met 11 september 2001 of
het bekende Amerikaanse 09.11 nine eleven, ontbrandde de War on Terror van
de VS tegen Al Qayda en deze strijd kreeg alle aandacht. De druk op Israël van
de VS om tot een vergelijk met de Palestijnen te komen werd minder. In december
2007 pas volgde opnieuw een poging tot het bekomen van vrede voor het
Midden-Oosten. In Annapolis, Maryland, aan de oostkust van de VS vond een
megaconferentie plaats met 49 verschillende delegaties, allemaal
hoofdrolspelers op het terrein. Belangrijkste landen van buiten het gebied
waren de EU, Rusland, China en India. Iran was niet uitgenodigd noch Hamas dat
Gaza controleert. Maar ook Annapolis leverde geen algemene vredesregeling op.
De volgende VS-administratie was die van Obama die gedurende acht jaar tot 2016
het presidentschap over de VS zou uitoefenen. De War on Terror werd
voortgezet en tegelijkertijd pogingen ondernomen zodat de staat Israël tot een
vredesregeling met de Palestijnse autoriteit zou komen. Het voorstel van Obama
was om via een landswap van gebied langs de grens van 1949, tot een
vredesoplossing te komen met nieuwe grenzen zodat twee staten, een Joodse en
een Arabische tot stand zouden kunnen komen. Een algemene vredesconferentie is
er tijdens de Obama-administratie niet gekomen. De hoofdreden was dat geen van
beide partijen tot concessies bereid waren. Een onoplosbaar probleem bleef
vooral de sinds 1967 eengemaakte hoofdstad van Israël: Jeruzalem. De
Palestijnen eisen de oostelijke helft van de stad als hoofdstad op, met de
grenzen volgens de demarcatielijn van 1949 toen het Jordaanse leger Jeruzalem
binnenrukte en annexeerde. Een eis die voor Israël onbespreekbaar is.
Een andere reden was de
algemene toestand in het Midden-Oosten met een aanslepende burgeroorlog in
Syrië en een nieuw regime in Bagdad-Irak dat moeizaam zijn soevereiniteit over
haar grondgebied dient te herstellen. Met het aantreden van de nieuw verkozen
president Trump in 2017 lijkt het dat voorlopig alle druk op Israël weg is tot
opgeven van land in Samaria en Judea in ruil voor een algemene vrede met de Palestijnse
autoriteit. Gaza werd in 2005 door de Israëli s volledig ontruimd, ook de
nederzettingen. In de nasleep van de Israëlische terugtrekking brak er een
bloedige burgeroorlog in Gaza uit waarbij Hamas het won van Fatah en daarna een
rakettenplaag richting Israël opstartte.
De door velen naar
uitgekeken tetrade van bloed-manen in de
jaren 2014/2015 waar de Joodse feesten Pesach en Sukkot mee gelijk vielen (Pesach 15 april en Sukkot 8 oktober 2014, Pesach 4
april en Sukkot 28 september 2015) zag geen bijzondere gebeurtenis plaatsvinden.
Tenzij dan de onoplosbaarheid van het conflict tussen Arabieren en Joden.
Dat de
bloed-manen van 2014/2015 geen bijzondere gebeurtenis zag plaatsvinden, toont
volgens mij aan dat er inderdaad een
scharniermoment van uitstel sinds de periode 1947/1967 heeft
plaatsgevonden.
Over
zulk een scharniermoment van uitstel
in de geschiedenis van het oude Israël hebben we een voorbeeld in
het Oude Testament. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten
onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf
verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is een geschiedenis die algemeen bekend is. De
twaalf verspieders verkennen gedurende veertig dagen het land, komen terug met
druiventrossen die ze amper kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk
en honing is, kortom een vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf
verspieders overtuigen het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte
van de inwoners. Met zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten
het land in te nemen. Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het
land willen binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien
ongehoorzame verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat
alle volwassenen van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn
aan de rand van het Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven
zijn (Numeri 14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb,
achtendertig jaar later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.
Tegelijkertijd
betekende de ongehoorzaamheid van de Israëlieten een uitstel van oordeel over de Amorieten en de andere bewoners van
het land Kanaän. De maat van hun zonde was nochtans vol.
Genesis
15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat
uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen
dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het volk
ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met
grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden
ouderdom begraven worden. 16 En het vierde
geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot
nog toe niet volkomen. 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het
duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen
die stukken doorging. 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met
Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte
af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet,
en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, 21 En
den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.
De tijd
was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering uit het land, maar als een
gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig
jaar respijt, uitstel van executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht.
Hij ging terug tot op Levi, een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.
Misschien
kunnen we in het licht van deze geschiedenis de lijn doortrekken naar het
moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel wil ik nogmaals opmerken dat de
Arabieren vandaag geen Amorieten of Amalekieten zijn, maar ook Semieten die in
de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong terugvinden. Op hen rusten
uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende Messiaanse Vrederijk. Zij
zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders van Israël en betwisten het
recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.
2 Kronieken 12:1 Het geschiedde nu, als Rehabeam het koninkrijk
bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en
gans Israël met hem. 2 Daarom geschiedde het, in het vijfde jaar van den koning
Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want
zij hadden overtreden tegen den HEERE), 3 Met duizend en tweehonderd wagenen,
en met zestig duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem kwam
uit Egypte, Libyers, Suchieten en Moren; 4 En hij nam de vaste steden in, die
Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe. 5 Toen kwam Semaja, de profeet, tot
Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak
van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij
verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in de hand van Sisak. 6 Toen
verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning, en zij zeiden: De
HEERE is rechtvaardig. 7 Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden,
geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich
verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming
geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet
zal uitgegoten worden. 8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat
zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van de koninkrijken der landen. 9 Zo
toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de
schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings
weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Salomo
gemaakt had. 10 En de koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen
schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de
deur van het huis des konings bewaarden. (Statenvertaling)
De naam Sisak is een Bijbels-Hebreeuwse naam die de Kroniekschrijver aan
de farao van Egypte gaf, die in het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam,
Juda binnenrukte en de Tempel en het paleis van Salomo te Jeruzalem plunderde. Volgens de Joodse Seder Olam-overlevering
betekende de naam Sisak: verlangen of begeren. Sisak rukte volgens de
overlevering tegen Jeruzalem op omdat hij de ivoren troon van Salomo begeerde.
De troon van Salomo nam Sisak ook daadwerkelijk naar Egypte als buit mee. Indien
deze Joodse overlevering correct is heeft het geen zin om de identificatie van
de Bijbelse naam Sisak of Shishak op basis van linguïstische gronden met
Egyptische namen te zoeken. De Hebreeuwse naam Sisak is namelijk een
scheldnaam en geen eigennaam.
De orthodoxe egyptologen hebben nochtans
sinds het ontcijferen van de hiërogliefen de identificatie met de Libiër Sjosjenq I van de tweeëntwintigste dynastie gezocht, op
basis van linguïstische gelijkenissen. Ook baseerden zij zich op de
bewaarde tempelmuren-reliëfs in Egypte waar een veldtocht van Sjosjenq naar
Kanaän beschreven staat. Bij nader onderzoek blijkt echter dat de naam
Jeruzalem op de lijst van veroverde steden niet voorkomt, en de beschreven
campagne hoofdzakelijk noordelijk van Juda uitgevoerd werd. Het leger van Sisak
dat in de Bijbel beschreven wordt telde 1.200 strijdwagens en 60.000 ruiters
wat een strijdmacht was die geen enkele Libische farao ooit op de been bracht. Sjosjenq
I en Sisak zijn dus wel degelijk twee verschillende personen met een
tijdsverschil van ongeveer twee eeuwenop de tijdsbalk.
Dat de Libische dynastie met Sjosjenq I als onderdeel van de
Aton-faraos in de achtste eeuw v. Chr. thuishoort, heb ik in mijn boek De Zonaanbidder, 2015, blz. 167-172,
aangetoond.
Onder revisionisten van de geschiedenis van de oudheid bestaat er
geen overeenkomst betreffende de identificatie van de Bijbelse farao Sisak met
een naam uit de Egyptische koningslijsten.
Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) identificeerde (naar mijn
mening overtuigend) Sisak met farao Thothmosis III van de achttiende dynastie.
Volgens zijn revisie verhuist de achttiende dynastie van de
vijftiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk, naar de tiende eeuw v. Chr. Dit is een
identificatie en plaatsing op de tijdsbalk die ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, volgde maar dan gerangschikt binnen het Bijbels-historische kader van de
koningen van Juda en Israël op basis van de sabbat- en jubeljaren.
Ook de geleerde Dr.
Donovan A. Courville (1901/1996), in zijn opus magnum The Exodus Problem and
its Ramifications, 1971, die een herziening van de plaatsing van de Egyptische
dynastieën op de tijdsbalk uitwerkte, volgde wat de achttiende dynastie
betreft, de eerdere identificatie van Velikovsky van Sisak met farao Thothmosis
III.
De Evangelische
Omroep volgde aanvankelijk de identificatie van Sisak met Thothmosis III in
haar prachtig gedocumenteerde uitgave van 1982: het ontstaan van Israël de
geschiedenis van het Oude Testament, blz. 152, en gaf uitgebreid aandacht aan
het studiewerk van Dr. I. Velikovsky.
Maar toen kwam de
egyptoloog David Rohl met zijn reconstructie van de regeerperioden van de faraos
op de tijdsbalk, en de E.O. ruilde Velikovsky in voor Rohl. In 1995 zond de
E.O. de videoreeks op televisie uit: FARAOS EN DE BIJBEL. Dit was een
bewerking van de driedelige TV serie: Pharaohs and Kings: A Biblical Quest,
vertoond op Channel 5 in het Verenigd Koninkrijk. De egyptoloog David Rohl lanceerde
hier een nieuwe chronologie waarbij Ramses
II met de Bijbelse Sisak geïdentificeerd wordt en brak volledig met het werk
van Velikovsky. David Rohl noemt zichzelf een agnost, maar beschouwt niettemin
de grote lijnen van de Bijbelse geschiedschrijving als historisch correct, (zolang
zij niet worden tegengesproken). In zijn
bestseller A TEST OF TIME,Chapter Eleven, Navigating by the Stars. The
Ugarit Solar Eclipse, verbindt hij de regeerperiode van farao Amonhotep IV en
met name diens twaalfde regeringsjaar met een genoteerde zonsverduistering over
Oegarit. Het jaar 1012 v. Chr. werd zodoende zijn ankerjaar en vertrekpunt op
de tijdsbalk ter rangschikking van de overige farao s van de achttiende
dynastie, gevolgd door de negentiende dynastie. Het is farao Ramses II van de
negentiende dynastie die volgens David Rohl te identificeren is met de Bijbelse
Sisak. Rohl maakt de identificatie van Ramses II met SISAK onder andere ook via
een linguïstische overeenkomst met de afkorting van Ramses II naam: SYSW.
Rohl s
tijdsconstructie maakt echter van zowel Saul als David tijdgenoten van farao
Amonhotep IV van de achttiende dynastie, en ondergeschikt aan hem. Op basis van
het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit 2 Kronieken 12:8 staat deze
constructie haaks op wat de Bijbel over deze epoque leert. Saul, David en
Salomo waren onafhankelijke vorsten en geen knechten of vazallen van farao, dat
maakt 2 Kronieken 12:8 zondermeer duidelijk. Het is pas na de dood van Salomo
tijdens het koningschap van Rehabeam dat zij vazallen van Egypte zouden worden.
Dit is een belangrijk detail en bepaalt of een onderzoeker de Bijbel als
gezaghebbend bestudeert en gebruikt, of niet. David Rohl negeert het
Bijbelgedeelte 2 Kronieken 12:8 schaamteloos omdat het niet in zijn
reconstructie past.
Het bewijsmateriaal
dat Velikovsky levert ter identificatie van Sisak met Thothmosis III komt uit primaire bron en is aldus overtuigend.
Farao Thothmosis III heeft namelijk zijn meegebrachte buit uit Jeruzalem laten
afbeelden op zijn tempelmuren te Karnak in Egypte. De geroofde voorwerpen uit
de tempel te Jeruzalem en uit het paleis van Salomo kunnen alle op de reliëfs
van de tempelmuur te Karnak teruggevonden worden. De afbeelding bovenaan komt
uit het boek Eeuwen in Chaos van Dr. I. Velikovsky en geeft voor elk voorwerp
een nummer met verklaring. De vaten bijvoorbeeld op de zesde rij zijn de
sprengbekkens zoals vermeld in het Bijbelboek 2 Kronieken 4:8. De in het
daaropvolgende vers genoemde met koper overtrokken deuren kan men rechts op de
tiende rij vinden: het getal-symbool vermeldt 33 exemplaren. Op de derde rij,
boven in het midden, zijn een viertal kandelaars met lampen goed te herkennen (
2 Kronieken 4:20) De meest rechte kandelaar heeft drie lampen links en drie
lampen rechts (zie Exodus 25:35 en 37:21), de andere drie hebben aan iedere
kant acht lampen. De versieringen met aan dieren en/of planten ontleende
motieven komen overeen met diegene die in 1 Koningen hoofdstuk 7 vermeld
worden. Verder zijn al deze religieuze voorwerpen op een merkwaardige manier
beeld-loos. Zeer opvallend ook is het ontbreken van afgodsbeelden. Ook
erotische symbolen die bij heidense godsdiensten van deze tijd gebruikelijk
zijn, vindt men niet op de tempelmuur van Thothmosis III te Karnak afgebeeld. En
heel opmerkelijk is het correcte getal van het aantal gouden schilden dat farao
Sisak alias Thothmosis III uit het Huis van Salomo, het huis van het Woud van
de Libanon roofde: driehonderd (zie 2 Kronieken 9:15). Dit getal vindt men ook
op de tempelmuur te Karnak in Egypte terug.
Alhoewel het
baanbrekende studiewerk van Dr. Immanuël Velikovsky dikwijls doodgezwegen en/of
verguisd wordt, blijft zijn bewijslast wat de identificatie van Sisak met
Thothmosis III betreft rotsvast overeind. Men kan op onderdelen van Velikovsky
s werk van mening verschillen of afwijzen maar niet heel zijn werk. Ik gebruik
zijn boek Ages in Chaos uit 1952 nog regelmatig als naslagwerk. Ik ben zelfs
de gelukkige bezitter van een eerste druk-exemplaar dat ik in Antwerpen in een
antiquariaat op de kop kon tikken. Het is blijkbaar alleen in zulke
gespecialiseerde boekhandels dat men de werken van Velikovsky nog kan vinden,
het resultaat van een geestelijke moord op een autodidactische onderzoeker en
auteur die in wezen het startschot tot het revisionisme van de geschiedenis van
de oudheid heeft gegeven, en wiens startblokken de verguizers gebruiken.
In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Prinses Ano, de Egyptische vrouw van Jerobeam I, blz.
217-219, geef ik aandacht aan een bijzonder onderdeel van Velikovsky s studie.
In zijn boek Eeuwen in Chaos (Ages in Chaos), hoofdstuk vier, verwijst
Velikovsky naar de Egyptische prinses Ano van de achttiende dynastie en een
vaas met haar naam erop die in het Metropolitan Museum of Art in New York
bewaard wordt. Velikovsky vestigt de aandacht op het feit dat de naam identiek is
met de naam die de Septuagintvertaling van de Bijbel voor de vrouw van
Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk en rivaal van Rehabeam,
opgeeft. Velikovsky verwijst daarbij in de voetnoten van zijn studie naar het
Egyptische kunstvoorwerp met opslagcode: 10.130.1003 van het Metropolitan
Museum of Art in New York. Ik surfte na het lezen van het hoofdstuk op het
internet naar het Metropolitan Museum of Art, tikte het code nummer in en tot
mijn verrassing kwam, via de informatie uit een uitgave van een boek van ten slotte
vijfenzestig jaar terug, het kunstvoorwerp op het beeldscherm tevoorschijn, zie
link: http://www.metmuseum.org/art/collection/search/543952
Het fascinerende is
dat deze vaas en prinses tot de Egyptische achttiende dynastie behoren en farao
Thothmosis III alias Sisak met Salomo en Rehabeam verbindt.
Hierna het
betreffende Bijbelcitaat van het Grieks naar het Engels vertaald:
Septuagint III
Kings 12:24
And there was a
man of mount Ephraim, a servant to Solomon, and his name was Jeroboam: and the
name of his mother was Sarira, a harlot: and Solomon made him head of the
levies of the house of Joseph: and he built for Solomon Sarira in mount
Ephraim; and he had three hundred chariots of horses: he built the citadel with
the levies of the house of Ephraim; he fortified the city of David, and aspired
to the kingdom, And Solomon sought to kill him; and he was afraid, and escaped
to Susakim king of Egypt, and was
with him until Solomon died .
And Jeroboam
heard in Egypt that Solomon was dead: and he spoke in the ears of Susakim king of Egypt, saying, Let me
go, and I will depart into my land: and Susakim said to him, Ask and request,
and I will grant it thee. And Susakim gave to Jeroboam Ano the eldest sister of Thekemina his wife: she was great among
the daughters of the king, and she bore to Jerobaom Abia his son: and Jeroboam
said to Susakim, Let me indeed go, and I will depart.
Onze huidige
Bijbelvertalingen (1 Koningen 11:40) zijn gebaseerd op de Masoretische tekst en
geven geen verwijzing naar het tweede gedeelte uit de Septuagint zoals hiervoor
geciteerd. Volgens mijn mening kan het niet anders dan dat de Septuagint
vertalers van de Hebreeuwse Bijbel in de derde eeuw v. Chr. in Egypte,
historisch genoteerde bijzonderheden kenden en dit aan de Bijbelvertaling
hebben toegevoegd. Zij hadden hoogstwaarschijnlijk toegang tot dezelfde bronnen
die Manetho de Egyptische historicus, enkele jaren later ten tijde van koning
Ptolemeüs III zou gebruiken voor de samenstelling van zijn Egyptische
geschiedenis (zie Flavius Josephus, Tegen de Grieken Boek I, 73). Een werk dat
samen met andere kostbare boeken definitief verloren ging bij de laatste brand
van de bibliotheek van Alexandrië in 642 AD het jaar dat Arabische moslims
Egypte onder de voet liepen.
De
zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse
mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed gebracht.
Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de overstroming van Deucalion
plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit de achttiende dynastie, en
het is op basis van deze informatie dat ik dit artikel wil uitwerken. Mijn
bedoeling is de meganatuurcatastrofe die ten tijde van Deucalion de oude wereld
trof, door middel van de cyclus van meganatuurcatastrofes (ongeveer) op de
tijdsbalk vast te leggen. Van belang is de juiste ankerpunten op de tijdsbalk
te vinden, ter navigatie naar het rampjaar ten tijde van de zesde farao van de
achttiende dynastie.
In
vorige afleveringen bracht ik de cyclus van meganatuurcatastrofes van de
wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six
Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is in de cyclus van deze rampen,
dat de beschreven zondvloed van Deucalion geplaatst moet worden. In een cyclus
van 54 jaar en zes maanden werd planeet aarde in de oudheid vanaf de
vierentwintigste eeuw tot aan de achtste eeuw v. Chr. getroffen. Daarna kwam
volgens de theorie ons zonnestelsel tot rust.
Belangrijke
al eerder bekomen jaartallen voor historisch-genoteerde meganatuurcatastrofes
maken dat we de zondvloed van Deucalion vrij goed kunnen dateren. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de
opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175, dateerde ik de
meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. Dit
is een jaartal dat in de cyclus van 54 jaar en zes maanden voor
meganatuurcatastrofes past. Vanaf het
ankerjaar 776 v. Chr. gerekend arriveert men namelijk in 1103 v. Chr. voor
de vanuit de Bijbelse chronologie gedateerde overwinning op de Filistijnen. Op mijn tijdsbalk blijkt dat
het bekomen jaartal 1103 v. Chr., het einde van de veertigjarige verdrukking
van de Israëlieten door de Filistijnen betekende. Dit is geen toeval uiteraard
en is een aanwijzing vanuit de verkregen chronologie van de Bijbel dat er een cyclus
van meganatuurcatastrofes in de oudheid, aan de hand was.
1
Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE
riep, antwoordde de HERE hem. 10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te
brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed
te dien dage machtigde donder rollen over de Filistijnen en
bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden. 11 De
mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de Filistijnen en
versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa en Sen; hij gaf hem de naam
Eben-Haëzer, en zeide: Tot hiertoe
heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen
het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling 1951)
De
onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer stellen
dat de steen die de naam Eben-Haëzer kreeg, een meteoriet was: in all likelihood a Mars-asteroid, once a
part of the fragmented planet, Electra.
The stone of
power was a large impressive meteorite, and it was selected, appropriately
enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic
Catastrophe)
Ook de
oudheidhistoricus Flavius Josephus beschrijft de geschiedenis van de steen Eben-Haëzer
(Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2.
Vierenvijftig
jaar en zes maanden later in april 1049
v. Chr. werd de oude wereld en vooral Egypte, opnieuw door een catastrofe van
kosmische oorsprong getroffen. Zie het artikel op dit blog van 18.10.2016: voorjaar 1049 v. Chr.: de
verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1476655200&stopdatum=1477260000
In het
hierboven geciteerde artikel verwijs ik naar mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016,
blz. 197-203 en blz. 220-223, waarin ik de regeerperiode van farao Thothmosis
III/Misphragmuthosis/Mencheperre, op
de tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie, verankerd heb.
Misphragmuthosis
of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de
achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus, vermeldt
laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd de vloed van Deucalion plaatsvond. De
andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed.
Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp
Egypte trof.
Uitgaande
van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat (ongeveer)
een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van Misphragmuthosis te geven.
Gerekend
vanaf oktober 1103 v. Chr. en vervolgens vanaf april 1049 v. Chr. met tijdschijven
van telkens 54 jaar en zes maanden arriveren we in april 941 v. Chr. tegen het
einde aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens
vijfenveertigste regeringsjaar. Dit jaartal staat of valt uiteraard indien er
geen afwijkingen in de cyclus van rampen voorkomen.
De
nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van
Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten
meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The
Theban Supremacy, page 197).
Na de
grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde
Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en
bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie,
schreef ik in TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 229-232, een hoofdstuk.
Op het
bijgevoegde schema merken we dat het jaar 941 v. Chr. tijdens de regeerperiode
van Asa van Juda viel, en tijdens de regeerperiode van Baesa van het
tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze periode over buitensporig
natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de Grieken en de Egyptenaren dat
jaar getroffen werden en het gebied van Israël grotendeels verschoond bleef.
De
volgende verstoring aan de hemel in de cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong, zou Israël wel treffen. Dit fenomeen staat beschreven in het
Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18 waar de profeet Elia getuige is van hemels (astronomisch)
vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de berg Karmel,
volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze beschreven
gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun
boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159,
uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter aan de
hand van Thiele s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een gevolg enkele
jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van Israël op
de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik al eerder op dit
blog behandeld. Zie het artikel van 08.12.2015:
Kroniek van koning Achab van Israël, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1449442800&stopdatum=1450047600
Het
fenomeen van het vuur des HEEREN (1 Kon.18:38) zit op de tijdsbalk
chronologisch verankerd met het jaar 893
v. Chr. Wanneer we vanaf dit ankerjaar 54 jaar en zes maanden terug in de
tijd rekenen is het resultaat: 947 v. Chr., of een verschil van zes jaar met
het eerdere resultaat: 941 v. Chr., wanneer gerekend vanaf 1103/1049 v. Chr. Er
heeft zich aldus een aantoonbare afwijking voorgedaan in de cyclus van
meganatuurcatastrofes.
De in
de Griekse mythologie overgeleverde geschiedenis van de zondvloed van Deucalion
door Manetho, ten tijde van de zesde farao van de achttiende dynastie: Misphragmuthosis,
plaatsen we aldus op de tijdsbalk tussen de jaren 947 v. Chr. en 941 v. Chr. met
een speling van zes jaar en een vraagteken erbij.
Ik besef
dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders
ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische
overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook
fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als
een klokwerk loopt, ooit tot slechts 2700 jaar terug de tijd in, in
beroering was.
Het
boek Werelden in botsing van Dr. I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975.
De kosmologische aspecten waren voor mij toen een vrij moeilijke materie, een
materie die ik niet onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen.
De motivatie van Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de
Bijbel, een Boek dat hij als seculiere Jood als een historisch Boek benaderde.
De Exodus uit Egypte van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de
tien plagen gevolgd door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de
kosmologie. Ik stond aldus open voor de voor mij nieuwe theorieën, die hij
bracht.
Op 21
februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter
Velde; Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en
in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen.
Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als
afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem
vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: The
Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer, en het andere boek was The Biblical Flood and
the Ice Epoch van Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van
deze werken dat ik ook de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam.
Vooral dan het chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg
mijn aandacht.
Ik ben
van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes
betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de
kosmische catastrofetheorie, een cyclus
van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius
Josephus en andere bronnen, chronologisch
aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.
Dat de
aarde in de oudheid voor een lange tijd in beroering was en werelden in botsing
waren, was een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël, die meenden in de
planeten in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder
leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al
mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een
afbeelding van een Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de
Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de
werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk
geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook slachtofferen en
offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren
in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel
van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt
hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke, wanneer werelden in botsing komen, maakt men
geestelijk blind en doof zijnde de verkeerde keuzes en mist men zijn doel.
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat
voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die de planeet Saturnus zou
voorstellen. De verering van Saturnus en de naam Saturnus kan ook in verband
gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis. In het oude Babylon
werd de naam als Stur geschreven, een naam met een getalswaarde van
zeshonderdzesenzestig.
De
Bijbel leert een herhaling van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong
bij de tweede komst van Jezus Christus. Wanneer we het laatste Bijbelboek
Openbaring als vooraf geschreven geschiedenis willen bestuderen blijkt dat de
daarin geprofeteerde rampen ook van kosmische oorsprong zullen zijn. Of zoals ook
de Heer Jezus Christus zijn wederkomst aankondigde in zijn rede over de laatste
dingen, en door de evangelisten zo genoteerd:
Lucas
21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze
angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de
mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen.
Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een
wolk, met grote macht en heerlijkheid. (NBG 1951)
En weer
zal het in de toekomst, net zoals in het verleden in de dagen van de profeet
Elia op de Karmel, gaan om de vraag: Wie is God? De Baäls of de HEERE God van
Israël.
Met
deze aflevering vervolgen we met de aartsvader Levi, de overgrootvader van
Mozes, die ons chronologisch naar het Exodus-jaar zal leiden.
Jozef,
de elfde zoon van Jakob die onderkoning van Egypte was, zou een leeftijd van
honderdtien jaar bereiken. Het sterfjaar van Jozef was 1628 v. Chr. of anno
mundi 2369. De dood en mummificering van Jozef in Egypte heb ik in het
bijzonder aandacht gegeven in mijn boek EXODUS,
2015, blz. 21-33.
Bovenaan
onze tijdsbalk staan de anno mundi-jaartallen vermeldt, die volgens de westerse
kalendermaanden van oktober tot september lopen. De tijdsbalk van millimeterpapier
is ingedeeld aan twee centimeter per jaar, van januari tot december volgens de
westerse tijdrekening via vier kwartalen.
Ivan
Panin leverde een Bijbel-chronologische constructie af waarbij hij vanaf de
Schepping op basis van uitsluitend Bijbelse chronologie een anno mundi
jaartelling opstelde. Zijn enige navigatiepunt op de tijdsbalk echter (en dat is
een zwakte) is het begin van Adam in het Bijbelboek Genesis van waaraf hij via
de aartsvaders zijn Anno Mundi jaarrekening opbouwde. De link met de westerse
tijdrekening maakte hij pas bij het vijftiende regeringsjaar van Keizer
Tiberius met het optreden van Johannes de Doper en de doop van Jezus Christus.
De kruisdood van Jezus Christus en Zijn Opstanding en Hemelvaart plaatst Panin op
de tijdsbalk in Anno Mundi 4032 wat volgens zijn berekening gelijk valt met het
jaar 30 AD. Zoals ik in het geciteerde artikel vermelde was ik onder de indruk
van het ontzag dat Panin had voor het Woord van God. Zijn enig navigatiepunt op
de tijdsbalk echter met als eindpunt het jaar 30 AD rechtvaardigde hij door
gebruik van een Bijbelse getallensymboliek via zeven- en elfvouden. Zijn boek
sluit dienaangaande af met een hoofdstuk getiteld: The Numeric Phenomena.
De
Tempel van Salomo was volgens de studie van Panin klaar in het jaar 3024 na
Genesis. Ik ben in mijn reconstructie daarentegen uitgegaan van het jaar 3000 voor
het afgewerkt zijn van de Tempel in het elfde regeringsjaar van Salomo zijnde
okt997/sep996 v. Chr. Vanaf dit jaartal heb ik teruggerekend met de
chronologische gegevens die de Bijbel aanreikt, en arriveerde alzo in het jaar
okt2341/sep2340 v. Chr. voor het jaartal van de Grote Vloed. Sinds de schepping
waren er dan 1656 jaar verlopen. De regeerperiode van Salomo werd bekomen aan
de hand van de historische sabbat- en jubeljaren. Het jaartal 2340 v. Chr. met
het einde van de Grote Vloed als uitkomst zag ik bevestigd door het werk van
Dr. Werner Papke aan: Die Sterne von
Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch
nach 4000 Jahren entschlüsselt, 1989, (ISBN 3 7857 0498 4). Dr. Papke
berekende het astronomische jaartal van het Gilgamesj-epos.
Zoals
ik in de aflevering van 27.06.2016 schreef
blijft de studie van Panin zeer leerrijk ter algemene studie van de Bijbelse
chronologie. Hij toont bijvoorbeeld duidelijk aan dat de periode van de 480
jaar (1 Koningen 6:1) tussen het vierde regeringsjaar van Salomo en het jaar
van Exodus, een historische periode was, waarbinnen de overige chronologische
gegevens dienen gerangschikt te worden. De chronologie van de Richteren-periode
wordt aan de hand van de verlopen schijf van driehonderd jaar ten tijde van de
richter Jefta, bepaald en de overige richteren op de tijdsbalk gerangschikt.
Ook de geboorte van Abram/Abraham volgend op het 130ste jaar van
Terah verdedigt Panin via gedegen Bijbelstudie, glansrijk.
De
chronologie van het verblijf van de twaalf stammen in Israël bepalen we op
basis van de chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt over Levi, de derde zoon van Jakob bij Lea,
en zijn nageslacht tot op Mozes. In de aflevering van 08.12.2016 hebben we gezien dat de eerste vier zonen van Jakob,
waarvan Levi de derde was, in de
tweede periode van Jakob s zevenjarige diensttijd aan Laban, geboren werden,
zijnde de periode van 1745 v. Chr. tot 1738 v. Chr. Mozes was de zoon van Amram,
de zoon van Kehath, de zoon van Levi: vier
geslachten. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:
Exodus
6:15 Dit nu zijn de namen der zonen van Levi, naar hun geboorten: Gerson, en Kehath, en Merari. En de jaren des
levens van Levi waren honderd zeven en dertig jaren. 16 De zonen van Gerson:
Libni en Simeï, naar hun huisgezinnen. 17 En de zonen van Kehath: Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziël,
en de jaren des levens van Kehath waren
honderd drie en dertig jaren. 18 En de zonen van Merari: Machli en Musi;
dit zijn de huisgezinnen van Levi, naar hun geboorten. 19 En Amram nam
Jochebed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes; en de jaren des levens van Amram
waren honderd zeven en dertig jaren. (Statenvertaling)
Laat
ons nu de vier namen van Levi tot Mozes op de tijdsbalk plaatsen. Bij sommige
namen zoals die van Mozes lukt dit chronologisch exact, bij andere namen zoals
bij de zoon van Levi: Kehath, vertrouwen we op de Joodse legendes en werken we
met circa s. Kehath was al geboren voor de intocht in Egypte in 1699 v. Chr.,
dat leert het hierna volgende Bijbelgedeelte:
Genesis
46:1 En
Israël verreisde met al wat hij had, en
hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader
Izak. 2 En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jakob,
Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws
vaders God; vrees niet van af te trekken
naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten. 4 Ik zal met u
aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen
weder optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen
leggen. 5 Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël
voerden Jakob, hun vader, en hun
kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem te
voeren. 6 En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land Kanaän
geworven hadden, en zij kwamen in Egypte,
Jakob en al zijn zaad met hem; 7 Zijn
zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen
dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. 8 En dit zijn de
namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De
eerstgeborene van Jakob: Ruben. 9 En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en
Hezron, en Karmi. 10 En de zonen van Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en
Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaänietische vrouw. 11 En de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari.
Volgens
de Joodse overlevering (Jewish Legends, Louis Ginzberg, 1909, Volume II,
Chapter II) werd Kehath geboren in het vijfendertigste jaar van Levi. Gemakkelijkheid
halve breng ik deze jaartallen op mijn tijdsbalk aan en bestudeer of het
chronologisch zin geeft. Wanneer Kehath inderdaad in het vijfendertigste
levensjaar van Levi geboren werd, dan maakt hem dat tien jaar jong in het jaar van
de intocht in okt1708/sep1707 v. Chr. De chronologische gegevens van Kehath volgens
de Joodse legende, geven aldus tot hier toe geen enkel probleem. Vervolgens
leert de legende o.a. dat Jochebed, de dochter van Levi, (en toekomstige moeder
van Mozes) geboren werd in Levi s drieënzestigste jaar. Op de tijdsbalk zitten
we nu in het jaar 1680/1679 v. Chr. Datzelfde jaar werd volgens de overlevering
Amram, (de vader van Mozes) aan Kehath geboren. Amram huwde aldus later met
zijn tante. Dat huwelijk werd volgens de overlevering voltrokken in het
vierennegentigste levensjaar van Levi. Op de tijdsbalk uitgetekend geeft deze
chronologische informatie geen enkel probleem. Het huwelijk van Amram en
Jochebed zit wanneer we de chronologische gegevens van de legende volgen, verankerd
in het jaar okt1649/sep1648 v. Chr. wanneer beide eenendertig jaar oud waren.
Wanneer
we nu met de Bijbels-chronologische gegevens van Mozes van het Exodus-jaartal zijnde
1483 v. Chr. terugrekenen bekomen we voor Amram en Jochebed een leeftijd van
tachtig jaar bij de geboorte van Mirjam, de vijf jaar oudere zuster van Mozes.
De Joodse legende heeft met deze ouderdom voor het krijgen van kinderen geen
probleem, rijk als de geschiedenis van het oude Israël is aan wonderen. Hierna een citaat aangaande Jochebed:
Old as
Jochebed was, she regained her youth. Her skin became soft, the wrinkles in her
face disappeared, the warm tints of maiden beauty returned, and in a short time
she became pregnant.
Maar
ook in Egypte vinden we in een buiten-Bijbelse bron bij Manetho, de Egyptische
oudheid-historicus, een verwijzing naar een zeer hoge ouderdom van
negenennegentig jaar met de regeerperiode van farao Pepi II. Een leeftijd die overigens,
naar mijn weten, geen enkele Egyptoloog in twijfel trekt. Volgens mijn
herziening van de geschiedenis van de oudheid (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 107-112) was Pepi II de farao van de
verdrukking in Egypte en aldus tijdgenoot van Amram en Jochebed.
Het
hierna volgende Bijbelgedeelte leert dat Jozef de eerste aartsvader was, die in
Egypte stierf. Vers 24 maakt duidelijk dat bij de dood van Jozef zijn broer en
halfbroers nog in leven waren.
Genesis
50:22 Jozef dan woonde in Egypte, hij en het huis
zijns vaders; en Jozef leefde honderd en
tien jaren. 23 En Jozef zag van Efraïm kinderen, van het derde gelid; ook
werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieën geboren. 24 En Jozef zeide tot zijn
broederen: Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken, en Hij zal u doen
optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij aan Abraham, Izak en Jakob
gezworen heeft. 25 En Jozef deed de zonen van Israël zweren, zeggende: God zal
u gewisselijk bezoeken, zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren! 26 En
Jozef stierf, honderd en tien jaren oud zijnde; en zij balsemden hem, en men
leide hem in een kist in Egypte.
Levi,
de derde zoon van Jakob zou de leeftijd van 137 jaar bereiken en stierf in 1605
v. Chr. Na de dood van Levi heeft de verdrukking in Egypte een aanvang genomen.
Exodus
1:1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die
in Egypte gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis. 2
Ruben, Simeon, Levi, en Juda; 3
Issaschar, Zebulon, en Benjamin; 4 Dan en Nafthali, Gad en Aser. 5 Al de zielen
nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen; doch Jozef was in Egypte. 6 Toen nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat
geslacht, 7 Zo werden de kinderen Israëls vruchtbaar en wiesen overvloedig, en
zij vermeerderden, en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld
werd. 8 Daarna stond een nieuwe koning
op over Egypte, die Jozef niet gekend had; 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet,
het volk der kinderen Israëls is veel, ja, machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat
ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige, en het
geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze
vijanden, en tegen ons strijde, en uit het land optrekke. 11 En zij zetten
oversten der schattingen over hetzelve, om
het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden,
Pitom en Raamses. (Statenvertaling)
Vanaf
de dood van Levi in 1605 v. Chr. zijn het 122 jaar tot de Exodus.
De zoon
van Levi: Kehath (de grootvader van Mozes), die als jongeling bij de clan van
Jakob-Israël bij de intocht in Egypte behoorde, bereikte de leeftijd van 133
jaar (Exodus 6:17). De zoon die Kehath in Egypte verwekte: Amram, de vader van
Mozes, krijgt volgens Exodus 6:19 een leeftijd van 137 jaar. In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 37-46, toon ik aan
dat volgens de Joodse overlevering, Mozes geboren werd na een zwangerschap van
slechts zes maanden en dat het jaar en de maand van zijn geboorte exact
gedateerd kan worden in de maand sjabat (januari/februari) van het jaar 1563 v.
Chr. Als tachtigjarige stond hij in 1483 v. Chr., het jaar van de Exodus, voor
farao, en 120 jaar oud stierf hij aan de grens van het Beloofde Land Kanaän in
het jaar 1443 v. Chr.
Vanaf
de exodus met nisan in 1483 v. Chr. zijn het vierhonderddertig jaar terug tot
de belofte aan Abram met nisan in 1913 v. Chr.
Exodus
12:40 De tijd nu der woning, dien de kinderen
Israëls in Egypte (LXX: en Kanaän) gewoond hebben, is vierhonderd jaren en
dertig jaren. 41 En het geschiedde ten einde van de vierhonderd en dertig
jaren, zo is het even op denzelfden dag geschied, dat al de heiren des HEEREN
uit Egypteland gegaan zijn.
In mijn
boek EXODUS, 2016, heb ik ook aandacht gegeven aan de duur van de
verdrukking in Egypte en Kanaän. De verdrukking in Egypte begon een tijd na de
dood van Jozef, toen een farao aan de macht kwam die Jozef en zijn weldaden
voor Egypte niet gekend had. Deze verdrukking kunnen we op de tijdsbalk
verankeren bij de geboorte van Mirjam in 1569 v. Chr., een naam die
de betekenis van bitter heeft. Mozes, haar broer, zou vijf jaar later in 1564
v. Chr. geboren worden. De Egyptische verdrukking duurde tot aan de Exodus
aldus minstens zesentachtig jaar tot maximum honderdtweeëntwintig jaar, wanneer
we vanaf de dood van Levi rekenen.
In mijn
boek Van Noach tot Christus, 1987,
door het Goede Boek gepubliceerd, vermeldde ik in bijvoegsel III de
verschillende Bijbelse geslachtsregisters, die duidelijk maken dat de
tijdsperiode van 430 jaar die Paulus doorgeeft in Galaten 3:17, te verdelen
zijn over zowel het verblijf in Kanaän als in Egypte.
Het
geslachtsregister van Levi tot Mozes zijn vier namen die alleen binnen de 215
jaar van het verblijf in Egypte passen.
Ook het
geslachtsregister van Manasse, broer van Efraïm, en beiden zonen van Jozef die
in Egypte geboren werden, past alleen in de periode van 215 jaar. Van Manasse
(1 Kronieken 7:14-20) tot Zelafead (Numeri 27:1) ten tijde van de Exodus vermeldt
de Bijbel vijf namen: Manasse, Machir, Gilead, Hefer en Zelafead. Hierbij is
nog op te merken dat de Bijbel vermeldt dat Jozef (Genesis 50:23), de kinderen
van Machir op zijn knieën heeft gehad.
Mozes
zou tot zijn veertigste levensjaar als de geadopteerde zoon van de dochter van
farao in het huis van farao verblijven. Daarna liep het fout, maar dat gaan we
in een volgende aflevering chronologisch behandelen.
Hebreeën
11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders
verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het
gebod des konings niet. 24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden
zijnde, geweigerd een zoon van Farao's
dochter genoemd te worden; 25 Verkiezende liever met het volk van God
kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te
hebben; 26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan
de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. 27 Door het
geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij
hield zich vast, als ziende den Onzienlijke. 28 Door het geloof heeft hij het
pascha uitgericht, en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der
eerstgeborenen hen niet raken zou. 29 Door het geloof zijn zij de Rode zee
doorgegaan, als door het droge; hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn
verdronken. (NBG Vertaling 1951)
Op de
bijgevoegde schemas staan de Egyptische faraos en hun respectievelijke
dynastieën vermeld. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, verklaar ik een en ander
vanaf blz. 61 tot 111.
De
Egyptenaren begonnen hun nieuwjaar op de eerste dag van hun maand Thoth, of de
maand juli volgens de westerse maandkalender. Volgens de moderne egyptologie
waren de oud-Egyptenaren onbekend met het schrikkeljaar en hanteerden zij een kalenderjaar
van 365 dagen, zonder de nodige correctie door middel van een toevoeging van
één dag alle vier jaar. Volgens de theorie zou de Egyptische nieuwsjaardag aldus
zo om de vier jaar met één dag opgeschoven zijn. Toen bekend raakte dat ten tijde
van de Griekse en Romeinse overheersing er sprake was van verwijzingen naar het
gebruik van een zogenaamde Sothis-periode van 1460 jaar in het oude Egypte,
bracht men dit in verband met de noodzakelijke correctie als een gevolg van het
vermeende niet toepassen van schrikkeljaren.
Het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft deze theorie weerlegd en
aangetoond dat het Egypte van de oudheid een hoge beschavingsgraad kende, met
uiteraard ook de kennis dat één jaar 365 dagen en een kwart dag vormde.
Zo was
er de geleerde en revisionist van de geschiedenis van de oudheid Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), (B.Th.,
B.A., M.A., Ph.D.) (The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2, Chapter
IV), die in zijn studie aantoonde dat de basis van de grote piramide op het
Gizeh-plateau 365,24 el bedraagt, en dit op basis van een veronderstelde
Piramide-el die gelijk zou zijn aan de Bijbelse Hebreeuwse el. Courville merkt
op dat de afmetingen van de basis van de grote piramide aantonen dat de oude
Egyptenaren vertrouwd waren met schrikkeljaren aangezien 365,2422 el gelijk
staat aan het aantal dagen dat een zonnecyclus heeft. Courville gebruikte deze
informatie ter weerligging van Eduard Meyer s theorie die er namelijk vanuit
ging dat de Egyptenaren deze kennis niet hadden en er daarom twee kalenders op
na hielden.
Courville
vestigde ook de aandacht op de oudheid-historicus Flavius Josephus die meldde dat het Abraham was die de
Egyptenaren aritmetica en astronomie bijbracht.
Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek I, viii.
1. He (pharaoh) also made him (Abram) a large
present in money, and gave him leave to enter into conversation with the most
learned among the Egyptians; from which conversation his virtue and his
reputation became more conspicuous than they had been before.
2. For whereas the Egyptians were formerly addicted to
different customs, and despised one another's sacred and accustomed rites, and
were very angry one with another on that account, Abram conferred with each of them, and, confuting the reasonings
they made use of, every one for their own practices, demonstrated that such
reasonings were vain and void of truth: whereupon he was admired by them in
those conferences as a very wise man, and one of great sagacity, when he
discoursed on any subject he undertook; and this not only in understanding it,
but in persuading other men also to assent to him. He communicated to them arithmetic, and delivered to them the science
of astronomy; for before Abram came into Egypt they were unacquainted with
those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into
Egypt, and from thence to the Greeks also.
Courville
s vaststelling maakt duidelijk dat de Egyptenaren de juiste lengte van het
aantal dagen in een jaar nauwkeurig kenden, en indien nodig de nodige
kalenderhervormingen doorvoerden, wanneer zich veranderingen aan de hemel
voordeden. Hun architectuur was klasse met tempels en piramiden in
astronomische verhoudingen neergezet.
De door
de Egyptoloog Eduard Meyer
gelanceerde noodlottige Sothis-kalender in 1904, gaat er van uit dat de
Egyptenaren nou net niet met schrikkeljaren vertrouwd waren, en er daarom een
dubbele kalender op na hielden. Dat er zo iets als Sothis-perioden in het oude
Egypte zou gehanteerd zijn, hebben zij van de Romeinen. In 239 AD vermeldde de
Romeinse grammaticus Censorinus dat in 139 AD de eerste dag van het Egyptische
kalenderjaar daadwerkelijk samenviel met de heliakische verschijning van de
ster Sirius of Sothis wat het einde van een Sothis-cyclus veronderstelde. Censorinus
boek was getiteld: DE DIE NATALI en geschreven ter eren van de verjaardag van
zijn broodheer; QUINTUS CAERELLIUS. In dit boek schreef Censorinus dat in het jaar
139 AD de Hondsster verschenen was op de eerste dag van de maand Thoth, en dat
die dag gelijk viel met 19 juli van de Romeinse kalender. Die dag zou dus een
nieuw Sothis-tijdperk hebben te zien aanvangen.
Terugrekenend
concludeerde Eduard Meyer dat vergelijkbare situaties zich hadden voorgedaan in
1321 en 2781 v. Chr. Een vermeende verwijzing naar het begin van een nieuwe
Sothis-periode dacht hij gevonden te hebben op de achterzijde van het
zogenaamde Ebers-papyrus dat te Leipzig bewaard word. Op het papyrus staat een
kalendervermelding genoteerd in het negende regeringsjaar van farao Amonhotep I
van de achttiende dynastie. Veel blijft echter onduidelijk. Zo staat er bijvoorbeeld
niet Amonhotep I maar de naam Zeserkere, waarvan men aanneemt dat het een voornaam
van Amonhotep I was. Als een resultaat van het voor waar houden van het begin
van een nieuwe Sothis-periode van 1460 jaar in 1317 v. Chr. belandde de
achttiende dynastie foutieve-lijk in de veertiende en dertiende eeuw v. Chr. op
de tijdsbalk.
De
Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and
Mycenae, 1896) een tegenstander van Eduard Meyer in de negentiende eeuw, stelt
dat de Sothis-cyclus een uitvinding van
de Grieken was, van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij,
dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in
hun inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het
opkomen van de Hondsster.
This all looks as though the cycle was invented by the later Greeks at
Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was known to the
Egyptians in earlier times; no mention of it being found in their inscriptions
or papyri, though occasionally these note the rising of the dog-star.
In
deze tijd is er het studiewerk van de Egyptoloog en revisionist van de
geschiedenis van de oudheid David Rohl,
die aantoont dat de vermelding op de achterzijde van het Ebers-papyrus helemaal
niet over een Sothis-periode handelt. Zie het artikel op dit blog van 10.01.2014, het Ebers-papyrus, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1388962800&stopdatum=1389567600
Een
verhelderende algemene studie is die van de hand van wijlen de heer F. J.
Kerkhof (1916/1999), BW Bijbel en Archeologie 1 isbn 9070145049, waarin de
Sothis-kalender van Eduard Meyer weerlegd word.
De
volgende Sothis-periode die Eduard Meyer meende te kunnen plaatsen was die van
1460 jaar verder de tijd in voorbij het verkregen jaar 1321 v. Chr. Aldus
arriveerde hij op de tijdsbalk in 2781 v. Chr. als scharnierjaar dat opnieuw
een eerdere Sothis-periode afsloot en een nieuwe liet beginnen. Hier meende hij
het opkomen van de Sopdet of Sothis-ster te kunnen verankeren op basis van een
vermelding in het papyrus van Illahun. Dit bewaard gebleven papyrus-document
dateert de verschijning van Sopdet op de zestiende van de Egyptische maand
Pharmuti, in het zevende regeringsjaar van een farao, waar men van aanneemt dat
het Senwosret III van de twaalfde dynastie is. De naam zelf van de farao is
niet bewaard gebleven, maar wordt uit allerlei verspreide gegevens afgeleid. De
al eerder geciteerde Egyptoloog David Rohl (A Test of Time, 1995, appendix D)
merkt echter op dat het papyrusfragment een voorspelling bevat en geen
vaststelling van een historisch gebeurd feit is. De tekst luidt: u moet weten
dat het opkomen van SOPDET zal gebeuren in de vierde maand Pharmuti, op
dag zestien.
Het
noodlottige resultaat is dat in het orthodoxe model-fabricatie nu de dertiende,
veertiende, vijftiende en zeventiende dynastie op de tijdsbalk binnen een
periode van slechts 230 jaar geprest werden. Of
zoals een bekende orthodoxe egyptoloog ooit opmerkte:
It must never be forgotten that we are
dealing with a civilization thousands of years old and one of which only tiny remnants have survived. What is proudly
advertised as Egyptian History is merely
a collection of rags and tatters.
1961,
De Britse Egyptoloog Alan Gardiner
Wat
men geen aandacht geeft of verzwijgt, is dat de Egyptische historicus uit de
derde eeuw v. Chr.: Manetho, nergens in zijn bewaarde overlevering enige
indicatie geeft dat er Sothis-perioden van 1460 jaar in het oude Egypte bestaan
zouden hebben. Wat zeer verwonderlijk is, wanneer we bedenken dat Manetho echt
zijn best gedaan heeft middels het aantoonbaar manipuleren en vervalsen van
geschiedkundige gegevens, om zijn geschiedenis van Egypte tot de oudste van
heel de oude wereld te maken. Moesten de Sothis-perioden bestaan hebben zou hij
er zeker gebruik van gemaakt hebben.
Bzetreurenswaardig
is het feit dat Bijbelgetrouwe onderzoekers die uitgaan van de juistheid van de
constructie van Eduard Meyer naar gepaste farao s dienen te zoeken die in de
Bijbels-historische context passen. Wat een onmogelijke opdracht is die alleen
maar tot verlegenheid leidt. Eén voorbeeld is de dochter van farao die baby
Mozes adopteerde. Theologen
en Bijbelvorsers die het Bijbelverhaal in de Egyptische geschiedenis proberen
in te lassen en ervan uitgaan dat de indeling van de dynastieën op de tijdsbalk
door de Egyptologie begin twintigste eeuw gefabriceerd, wetenschappelijk
onderbouwd is, moeten ten tijde van de achttiende Egyptische dynastie op zoek
naar een gepaste kandidate. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz.27-42,
ga ik hier uitvoerig in op de revisie van de geschiedenis van het oude Egypte,
en lever bronmateriaal van revisionisten die mij voorgegaan zijn.
Een ander voorbeeld is de
identificatie van de Bijbelse
farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde. In
mijn boek Exodus, 2016, toon ik aan
dat de Bijbelse farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde niet in
de fabricatie van de conventionele egyptologie te vinden is.
Bijbelvorsers
die zweren bij de algemeen aanvaarde conventionele Egyptologie en haar
rangschikking van de dynastieën op de tijdsbalk, dienen de Bijbelse
geschiedenis over Jozef ten tijde van de Hyksos-heerschappij te plaatsen. Dit
lukt schijnbaar aangezien over de Hyksos-heerschappij weinig geweten is. Dit
als een gevolg van de beeldenstorm uitgevoerd door farao Ahmose van de
achttiende dynastie, die na het verdrijven van de Hyksos uit Egypte alles wat
aan hen herinnerde liet vernietigen. Het is aldus eenvoudig te stellen dat
Jozef de onderkoning van een Hyksos-farao was, er staat namelijk geen enkele
Egyptische bron tegenover. Oef. Maar zo eenvoudig is het echter niet. Het is
het Bijbelboek Genesis dat de norm is en niet de uitgedokterde tijdsconstructie
van de moderne Egyptologie.
Alleen
een drastische herschikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk aan de
hand van de Bijbels-historische gegevens geeft het antwoord. Op het hiervoor
getoonde schema toon ik de revisie aan de hand van de Bijbel.
Vanaf
de roeping van Abraham door de HERE God zoals in het eerste Bijbelboek Genesis
beschreven, is er interactie over en weer tussen Egypte en Kanaän, geweest.
Interacties die door beide volken en groepen genoteerd zijn geworden. De
Bijbelse Boodschap wordt via historisch verifieerbare feiten gebracht, en is
dus niet louter alleen maar een Boek op basis van godsdienstige regels. Of
zoals F.J. Kerkhof schreef: onze verlossing is historisch gedateerd en onze
toekomst ligt vast als een komende verwezenlijking in de tijd, als een zich
voltrekkende geschiedenis.
De
vermeende Sothis-kalender en de foutieve plaatsing van de Egyptische dynastieën
op de tijdsbalk verduisteren de historische interacties, en vandaar de noodzaak
om tot een definitieve rechtzetting van de geschiedenis van de oudheid te
komen. De sleutel is het revisionisme van de geschiedenis van het oude Egypte.
Ik
verwijs weer graag naar het werk van Dr.
Donovan A. Courville (1901/1996), The Exodus Problem and its Ramifications,
1971, die in zijn opus magnum een algemene revisie van de chronologie van de
farao s van Egypte uitgewerkt heeft. De Bijbel werd hierbij door Courville als
een historische gids gebruikt.
Het belang van
geschiedschrijving lezen we in:
Psalm
78:1 Een leerdicht van Asaf. Wend het oor, mijn
volk, tot mijn leer, neigt uw oor tot de woorden van mijn mond; 2 ik wil mijn
mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude verborgenheden verkondigen. 3
Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld, 4 dat
willen wij voor hun kinderen niet verhelen; wij willen vertellen aan het
volgende geslacht des HEREN roemrijke
daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht heeft. (NBG
Vertaling 1951)
De zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur-Saggile
Sinds
het begin van 2017 hebben we op dit blog al vier afleveringen aan de Assyrische
koningslijst en haar chronologie gewijd. Met het artikel van 09.01.2017 behandelde ik de koningen
Pul en Tiglath Pileser III, gevolgd door hun opvolgers: Salmaneser V, Sargon II
en Sanherib. Met het artikel van 16.01.2017
behandelde ik de Bijbels-Assyrische koning Jareb, die niet in de Assyrische
koningslijst voorkomt en vragen oproept in verband met de veronderstelde volledigheid
van de Assyrische koningslijst. Met het artikel van 23.01.2017 kreeg Salmaneser III en de foutieve datering van de slag
bij Karkar aandacht. Met onze aflevering van 06.02.2017 ging bijzondere aandacht naar de vandaag algemeen
gehanteerde jaartallen zoals 930 v. Chr.
voor de dood van Salomo, en 1446 v. Chr.
als jaartal voor de Exodus. Deze jaartallen zijn echter het resultaat van het
linken van de Bijbelse chronologie aan die van Assyrië, en geven een afwijking
van acht tot zevenendertig jaar met de Bijbels-historische werkelijkheid, op de
tijdsbalk. Ik bestempelde het hanteren van het verkregen jaartal 930 v. Chr.
voor de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Israël als noodlottig, en gaf
enkele spijtige voorbeelden op wanneer men 930 v. Chr. als foutief ankerjaar op
de tijdsbalk hanteert.
Eén aangehaald
voorbeeld was het gebruik van het hanteren van de gefabriceerde jaartalen van
Thiele door de wetenschappers Patten,
Hatch, Steinhauer in hun studie: The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973. Deze wetenschappers tonen nochtans duidelijk aan dat
planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan om de zon verstoord
werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. zelfs een kalenderhervorming nodig was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de noodzakelijke
kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331-338). Er was
volgens deze onderzoekers een cyclus van meganatuurcatastrofes aan de hand met
intervallen van 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire
interactie tussen de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de
daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse
Armilustrium.
Hun
ankerjaar op de tijdsbalk is echter 701
v. Chr., het jaartal dat Thiele uitdokterde voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia gecorrigeerd naar de bevindingen van de Assyriologie
in verband met de belegering van Jeruzalem door Sanherib, en heeft een
afwijking van acht jaar met het
historisch-verifieerbare jaartal 709 v.
Chr. voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia met een genoteerde
meganatuurcatastrofe, die resulteerde in de vernietiging van het Assyrische
leger nabij Jeruzalem.
De
kosmische catastrofetheorie heeft al langer mijn aandacht. Hoewel ik de theorie
vanuit mijn opleiding niet naar waarheid kan toetsen, past de theorie wel in
een resem van meganatuurcatastrofes die in de Bijbel beschreven worden, en ook
gedateerd kunnen worden. Wat dan ook het mechanisme was, dat deze
meganatuurcatastrofes veroorzaakte? Dat nochtans de verantwoordelijkheid vanuit
de kosmos gezocht moet worden, leert de Bijbel. Bij de inname van Kanaän door
de Israëlieten onder leiding van Jozua bijvoorbeeld vermeldt de Bijbel een
kosmisch fenomeen met catastrofale gevolgen over het slagveld nabij Gibeon
(Jozua 10:12-13). Op het bevel van Jozua stond de zon stil te Gibeon. De zon
stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand gewroken
had. En dit werd als geschiedschrijving dusdanig in het oude Israël genoteerd:
Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu bleef
staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks een
volle dag. Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest, waarop
de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. Dat de
zon op het woord van Jozua stil stond verhaalt de Bijbel volgens het kijkbeeld
van Jozua en niet volgens het natuurwetenschappelijk wereldbeeld. Het kijkbeeld
van Jozua was overigens hetzelfde als ons hedendaags taalgebruik in het derde
millennium na Christus, gewoon de taal van de alledaagse waarneming wanneer ook
wij vandaag zeggen: dat de zon opkomt en ondergaat en iedereen begrijpt wat
bedoelt wordt.
De
Bijbel is evenzo duidelijk op de wijze zoals het Assyrische leger van Sanherib
voor de poorten van Jeruzalem in 709 v. Chr. door de Engel des HEEREN geslagen
werd. Ook deze geschiedenis had Velikovsky s aandacht en voor Patten en zijn
medewerkers was dit het vertrekpunt voor hun reis in de tijd ter plaatsing van
de cyclus van meganatuurcatastrofes op de tijdsbalk. Na het afdruipen van het
Assyrische leger in 709 v. Chr. verhaalt de Bijbel (Jesaja 38:1-8) dat de schaduw van de zon tien treden op de
zonnewijzer van koning Achaz terugging.
Jesaja
38:7 En dit zal u het teken zijn van des HEREN
kant, dat de HERE ook doen zal wat Hij gesproken heeft: 8 zie, Ik doe de schaduw
op de treden waarlangs zij door de zon op de
trap van Achaz is afgedaald, weer tien treden teruggaan. En de zon ging tien treden terug op de
treden die zij gedaald was. (NBG 1951)
De
historische Bijbelboeken 2 Koningen 20:1-11 en 2 Kronieken 32: 24-26 vermelden
eveneens, deze door de profeet Jesaja opgeschreven geschiedenis. De Trap van
Achaz was een zonnewijzer zoals zij ook in Egypte gebruikt werden. We weten
alleen niet hoe hoog de zonnewijzer was maar de onderzoekers Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer maken hun berekeningen op basis van een
hoogte van zestig voet of ongeveer achttien meter met een breedte van acht tot tien
voet aan de basis.
Dat de
zon inderdaad in 1443 v. Chr. ten tijde van Jozua een volle dag stilstond, en
dat de aarde nogmaals in haar rotatie om de zon verstoord werd tijdens de
regeerperiode van Hizkia van Juda, heeft de autodidact Dr. I. Velikovsky met
zijn bestsellerboek Werelden in botsing, 1950, hfst.1, het eerst onder de
aandacht gebracht. Velikovsky toont op basis van de mythologieën van de oude
volken in zijn boek aan dat het fenomeen van het stilstaan van de zon ook bij
andere volken werd waargenomen en genoteerd. Eén voorbeeld is Herodotos (Boek
2:142b). De oudheidhistoricus Herodotos schrijft o.a. over waargenomen
zonfenomenen in het oude Egypte: In this
time they said that the sun had moved four times from his accustomed place of
rising, and where he now sets he had thence twice had his rising, and in the
place from whence he now rises he had twice had his setting; and in the
meantime nothing in Egypt had been changed from its usual state, neither that
which comes from the earth nor that which comes to them from the river nor that
which concerns diseases or deaths.
De
wereld van de oudheid werd blijkbaar vanaf het jaar 2341/2340 v. Chr. met de
zondvloed tot en met het jaar 709 v. Chr. door een cyclus van
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong, geplaagd. Aan de
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong van 1443 v. Chr. ging de meganatuurcatastrofe
ten tijde van Job vooraf. Zie het artikel op dit blog van 07.04.2016, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1459720800&stopdatum=1460325600
Na het ter
kennis nemen van het werk van Velikovsky kwam later in de jaren negentig de al
eerder vermelde studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, onder mijn
aandacht. Deze geleerden gaan nog gedetailleerder te werk en leveren een schema
met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. Door de cyclus vanaf het
foutieve ankerjaar 701 v. Chr. in te vullen, gaan historisch-chronologische
verbanden verloren. Een voorbeeld is het bekende jaartal 776 v. Chr. met de
instelling van de Olympische Spelen door de Grieken als dank naar hun goden
toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een ankerjaar waar we met
zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen linken. Heel de wereld hield tegen
het jaar 776 v. Chr. de adem in voor
de aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Het is het
jaar van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia/Azaria. Het is ook het jaar
van de geprofeteerde ramp die de Hebreeuwse profeet Jona naar Nineveh bracht.
Wanneer
men vanaf oktober in het jaar 776 v.
Chr. 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent
arriveert men in 830en 722v. Chr. Het verkregen jaartal 722 v. Chr. is hier opmerkelijk omdat
dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het voorjaar de dood zag van koning
Achaz, de vader van Hizkia, met een historische vermelding van een kosmisch
fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz
stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of
the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther).
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstukken:
Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-142, Richteren 5:20 van de hemel
streden de sterren, blz. 157-168, De opgerichte steen van Samuël te
Eben-Haëzer, blz. 169-178, de profeet Amos en het dateren van de
meganatuurcatastrofe waar hij het begin van zijn bediening aan koppelt, blz.
271-278, de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw v. Chr.
blz.331-338, - heb ik de cyclus van genoteerde meganatuurcatastrofes van de
geleerden Patten, Hatch, Steinhauer: The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973, gedateerd en op de tijdsbalk verankerd.
De
cyclus van verstoringen van de loop van de aarde omheen de zon was de oorzaak dat
in de achtste eeuw v. Chr. een
kalenderhervorming nodig werd. Een aantoonbare Bijbelshistorische
kalenderwijziging in de achtste eeuw voor Christus blijft uiteraard onaanvaardbaar
voor de wetenschap der orthodoxe kosmologie die volgens de evolutietheorie de
uniformiteittheorie volgt. 'The present is the key to the past': vanuit deze
theorie neemt men aan dat wat men tegenwoordig in de kosmos vaststelt altijd zo
geweest is. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw voor
Christus worden door hen, als een slecht lezen van de hemellichamen door de
oudheidastronomen verklaard. En de mythologieën die aangehaald worden ter
staving van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong worden sowieso niet
serieus genomen.
De
boodschap van de moderne evolutionistische geïnspireerde kosmologie voor de
mens is dat het heelal en in het bijzonder ons zonnestelsel veilig is. De
theorie dat de planeet aarde in een recent verleden, de laatste slechts 2700
jaar geleden, door een serie kosmische catastrofes getroffen werd, wordt
afgewezen. Het laatste boek dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël
Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit fenomeen dat hij noemde een
collectief geheugenverlies van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het
als het volgt: De herinnering aan
catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen,
maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, tezamen met hun
geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien, terwijl
in werkelijkheid kosmische natuur-verstoringen daarin heel duidelijk stonden
beschreven.
Het
vergt moed om tegen de algemene stroming in te gaan. Het is dan ook
lovenswaardig dat de vak-wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer dit werk ter hand hebben genomen.
In
verband met de titel van ons artikel moet de conclusie zijn dat indien er in
werkelijkheid een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong
heeft plaatsgevonden waarbij de aarde in haar rotatie om de zon meerdere malen
verstoord werd, men ook geen exacte zonsverduisteringen voorbij het jaar 709 v.
Chr. in de tijd terug kan berekenen. Het
ankerjaar van de Assyriologie met de genoteerde veronderstelde
zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. komt hiermee op losse schroeven te zitten, en kunnen we een alternatief jaartal
bepalen op basis van de catastrofecyclus.
Naar
mijn weten is er maar één onderzoeker geweest die op het feit van de kosmische
catastrofe in het veertiende regeringsjaar van Hizkia wees en het gevolg voor
exacte zonsverduisteringberekeningen voorbij dit jaar de tijd in, en dat is de
heer Christoph Marx. Zijn opmerking werd gepubliceerd in het Amerikaanse
magazine Ancient History and Catastrophism in juni 1980 maar kreeg geen
bijval en niemand maakte naar mijn weten, daarna gebruik van zijn bevinding. De
Assyriologie blijkt nog een heiliger koe dan de Egyptologie te zijn.
De genoteerde
zonsverduistering over Nineveh ten tijde van de koning Assur Dan III in het
eponiem van Bur-Saggile heb ik in mijn boek De Assyriologie herzien, 2012, verankerd met het jaar van de
meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Amos in 800 v. Chr.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz.
271-278 heb ik een hoofdstuk geschreven over de profeet Amos en het dateren van
de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong waar hij het begin van zijn
bediening aan koppelt.
Amos
8:9 Te dien dage zal het geschieden, luidt het
woord van de Here HERE, dat Ik op de middag de zon zal doen schuilgaan en bij klaarlichte dag het land in het
donker zal zetten. 10 Dan zal Ik uw feesten in rouw verkeren, en al uw
liederen in klaagzang. Dan zal Ik rouwgewaad brengen op alle heupen en kaalheid
op elk hoofd. En Ik zal het maken als de rouw over een eniggeborene en het
einde ervan als een bittere dag.
De
profeet Amos (4: 11) vergelijkt de ongewone zonsverduistering met de ramp die
Sodom en Gomorra een millennium eerder getroffen had: Ik
heb onder u een omkering aangericht,
gelijk God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft, zodat gij gelijk zijt geworden
aan een brandhout uit het vuur gerukt.
Wanneer
ik dus de aardbeving ten tijde van de profeet Amos een meganatuurcatastrofe
noemde heb ik niet overdreven. De ramp die het Midden-Oosten en heel de wereld
in 800 v. Chr. trof was gelijk aan
het geweld toen Sodom en Gomorra in 1889 v. Chr. vernietigd werden.
Genesis
19:24 Toen liet de HERE zwavel en vuur op Sodom en
Gomorra regenen, van de HERE, uit de
hemel; 25 en Hij keerde die steden om, benevens de gehele Streek, met al de
inwoners der steden en het gewas van de aardbodem. (NBG Vertaling 1951)
Dat de
kosmos in de dagen van de profeet Amos in beroering was, was voor Velikovsky
vanuit de Bijbel duidelijk. Hierna een citaat met tussen haken de namen der
planeten toegevoegd:
Amos
5:8 Die het Zevengesternte (KHIMA=Saturnus) en den
Orion (KHESIL=Mars) maakt (ordonneert), en de doodsschaduw in den morgenstond
verandert, en den dag als den nacht verduistert; Die de wateren der zee roept,
en giet ze uit op den aardbodem, HEERE is Zijn Naam. 9 Die Zich verkwikt door
verwoesting over een sterke; zodat de verwoesting komt over een vesting.
(Statenvertaling)
Het
jaartal 800 v. Chr. is het jaar waar we arriveren wanneer we de regeerperiodes
van de Assyrische koningen vanaf Salmaneser III op de tijdsbalk invullen. In
het artikel van 23.01.2017 heb ik de
regeerperiode van Salmaneser III met het
rampjaar 860 v. Chr. verbonden. Al de koningen van Assyrië en hun vermelde
regeerperioden van Salmaneser III af tot Assur Dan III hebben aldus in mijn
studie op de tijdsbalk hun plaats gevonden. Het is opmerkelijk hoe Salmaneser
III en Assur Dan III via twee genoteerde meganatuurcatastrofes met elkaar
verbonden zijn, en aldus op de tijdsbalk meer dan een ankerpunt opleveren, in
tegenstelling tot de conventionele zonsverduistering van 763 v. Chr. met
slechts een ankerpunt.
Na de
regeerperiode van Assur Dan III in 790 v. Chr. merken we op het bijgevoegde
schema de regeerperiode van Assur Nerari V die tot 782 v. Chr. loopt, waarna in
Assyrië revolutie uitbreekt en de eerder beschreven damnatio memoriae een
aanvang neemt. Het hierboven getoonde schema sluit aan bij het getoonde schema
in het artikel van 16.01.2017, de
Assyrische koning Jareb uit de achtste eeuw v. Chr. Zie link:
Het was
een periode van anarchie in Assyrië waar we de Griekse legende van
Sardanapallos kunnen onderbrengen, samen met de Bijbels-Assyrische koning Jareb
en het optreden van de profeet Jona te Nineveh in 776 v. Chr. met de afgewende
ramp.