Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    21-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dr. Floyd Nolen Jones: 'The Chronology of the Old Testament' en de 390 jaar van de profeet Ezechiël ‘s ‘ongerechtigheid van het huis Israëls’

    Ezechiël 1:1 In het dertigste jaar, in de vierde maand (juni/juli), op de vijfde der maand, toen ik te midden der ballingen aan de rivier de Kebar was, werd de hemel geopend en zag ik gezichten van Godswege. 2 Op de vijfde der maand – het was het vijfde jaar der ballingschap van koning Jojachin – 3 kwam het woord des HEREN tot de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën, aan de rivier de Kebar; de hand des HEREN was daar op hem. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Ezechiël 4:1 Gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, leg die vóór u en teken daarop een stad, Jeruzalem. 2 En breng haar in staat van belegering: bouw een schans tegen haar, werp een wal op tegen haar, sla legerkampen tegen haar op, breng aan alle kanten stormrammen tegen haar in stelling. 3 En gij, neem u een ijzeren bakplaat en zet die als een ijzeren muur tussen u en de stad. Richt uw blikken vast op haar, zodat zij in staat van belegering komt; en beleger haar. Dit zal voor het huis Israëls een teken zijn. 4 En gij, ga op uw linkerzijde liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israëls; naar het getal der dagen dat gij daarop liggen zult, zult gij hun ongerechtigheid dragen. 5 En Ik leg u de jaren van hun ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen. Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen. 6 Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op uw rechterzijde; dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het huis van Juda: veertig dagen; voor elk jaar leg Ik u een dag op. 7 Gij zult uw blikken vast op het belegerde Jeruzalem richten, met ontblote arm, en ertegen profeteren. 8 En zie, Ik zal touwen om u heen slaan, zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt keren, totdat gij de dagen van uw belegering ten einde hebt gebracht. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wanneer men onderzoek naar de chronologische toepassing van dit bepaald Bijbelgedeelte doet is men verrast door de verschillende meningen die er betreffende het plaatsen en het chronologisch gebruik van de periode van 390 jaar op de tijdsbalk bestaan. Ivan Panin (1855/1942) die een boek over Bijbelse chronologie schreef en wiens werk ik een tijd terug op dit blog aandacht gaf gebruikt de tijdschijf van 390 jaar zelfs niet in de chronologische opbouw voor zijn Anno Mundi jaartelling.

    Er zijn ook Bijbelvorsers die menen dat de tijdschijf van 390 jaar van Ezechiël 4:5 de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda beslaat gerekend vanaf de dood van Salomo tot aan de vernietiging van Jeruzalem en de Tempel in juli 586 v. Chr. De dood van Salomo en de scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël valt dan in oct976/sep975 v. Chr.

    De regeerperioden van de koningen van Israël worden door hen op de tijdsbalk gerangschikt tussen beide jaartallen in met het jaar 586 v. Chr. als ijkpunt op de tijdsbalk en waarbij het verkregen jaartal 975 v. Chr. ook tot ijkpunt op de tijdsbalk gedeclareerd wordt. Vanaf dit tot ijkpunt verklaarde jaartal berekend men het jaartal van de exodus voor 1491 v. Chr. Deze constructie staat of valt uiteraard indien de tijdsperiode van 390 jaar inderdaad een periode voorstelt gerekend vanaf de val van Jeruzalem tot aan de dood van Salomo? Bijbelvorsers die deze tijdsreconstructie volgen negeren eveneens de Jubeljaartelling die nochtans het alternatief biedt om tot een absolute Bijbelse chronologie te komen. Op basis van de sabbat- en jubeljaartelling volgens de wijze van tellen van William Whiston valt de dood van Salomo in 967 v. Chr. en zijn het 381 jaar tot de val van Jeruzalem in 586 v. Chr.

     

    Op het internet is het boek van Dr. Floyd Nolen Jones: 'The Chronology of the Old Testament' in PDF online te lezen. De boodschap van Jones is: A return to the Basics. Ook deze onderzoeker hanteert de tijdschijf van 390 jaar als de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda. Positief aan Dr. Floyd Nolen Jones is dat hij de inmiddels gangbare chronologie van Edwin R. Thiele met de dood van Salomo in 931/930 v. Chr. verwerpt en terugkeert naar de oude chronologie: A return to the Basics. Hij doet een poging tot correctie van de regeerperioden van de koningen van Assyrië want dat is nodig wanneer men Thiele afwijst die de Bijbelse chronologie van de koningen van Israël in lijn met de Assyrische koningen bracht, zij het met het geweld aandoen van bepaalde Bijbelgedeelten zoals bijvoorbeeld 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18.

    Jones beschouwd de tijdsperiode van 390 jaar van de profeet Ezechiël met begin- en eindpunt als ‘absolute boundaries’ waarbinnen de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda gerangschikt dienen te worden. Zie: Chronology of the Old Testament: A Return to the Basics, by FLOYD NOLEN JONES, Th.D., Ph.D., 2002, 15th Edition, Revised and Enlarged with Extended Appendix, (First Edition 1993), VI CHART FIVE, E. THE 390 YEARS OF THE KINGDOM OF JUDAH, page 138.

    En hij waarschuwt dat, quote: for without absolute boundaries, the door is left wide open for unbounded flights of imagination and conjecture on the part of the individual. Unquote.

    Ik verbaas me om de verbeten stelligheid waarmee Dr. Floyd Nolen Jones beweerd dat de 390 jaar als tijdsperiode voor de koningen van Israël en Juda absoluut vastligt en hij alternatieven gewoonweg uitsluit.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de koningen van Israël en Juda op de tijdsbalk gerangschikt op basis van ijkpunten die de sabbatjaar- en jubeljaartelling volgens William Whiston geven en dit is geen ‘unbounded flight of imagination’. Integendeel.

    Het vertrekpunt op de tijdsbalk voor de tijdschijf van 390 jaar is voor Jones het jaar 586 v. Chr. Nochtans leert het Bijbelboek Ezechiël hoofdstuk vier dat de tijdschijf van 390 jaar zeven jaar eerder dan 586 v. Chr. in 593 v. Chr. namelijk in het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin eindigde en niet bij de vernietiging van Jeruzalem en de Tempel door de legers van Nebukadnezar de koning van Babylon.

     

    Het gebruik van de 390 jaar van de profeet Ezechiël als een ononderbroken tijdschijf is blijkbaar ook een gegeven dat alleen christelijke chronologen hanteren? De Joodse Seder Olam leert namelijk dat de 390 jaar te rekenen/hanteren zijn vanaf de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua tot op hun wegvoering in ballingschap. Quote: …that proves that Israel were enraging the Holy One, Praised be He, 390 years from the time they entered the land until they left it. Unquote.

    Volgens deze stelling zijn de 390 jaar te spreiden over een lange periode met intervallen, net zoals bij de honderdtwintig historische sabbatjaren tussen 1443 v. Chr. en 605 v. Chr. waarbij Israël zeventig maal het sabbatjaargebod negeerde en vijftig maal het sabbatjaargebod gehoorzaamde.

    Voor Dr. Floyd Nolen Jones is de tijdschijf van 390 jaar essentieel voor zijn reconstructie van de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, Quote: Perhaps the most decisive factor in determining the chronology of the period of the "Disruption" of the Monarchy is that of establishing with certainty its terminus a quo and terminus ad quem, hence its duration;…unquote.

    Dit betekende wel dat hij niet eenvoudig weg de regeerperioden van de koningen van Israël kon optellen aangezien men dan niet het resultaat van exact 390 jaar bekomt. Jones was dan ook gedwongen hier en daar een of meerdere jaren in de regeerperioden van de koningen weg te laten. Hij doet dit bijvoorbeeld bij de regeerperiode van Ahazia, de zoon van Joram van Juda waar hij het laatste regeringsjaar van Ahazia gelijk laat vallen met het eerste regeringsjaar van zijn moeder Athalia wanneer deze zich na de dood van Ahazia de troon van David toe-eigende. In mijn reconstructie zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 251-256, gebracht hoeft deze inkorting niet en vallen de regeerperioden van Ahazia en Athalia verankerd met de koningen van het tienstammenrijk Joram en Jehu, op de tijdsbalk op hun plaats.

    Verder hanteert Jones slechts één co-regentschap tussen koningen van vader op zoon. Volgens hem is het enige co-regentschap dat van Joram met zijn vader Josafat.

    Quote: Again, the only Scriptural co-regency between these kings is that of Jehoshaphat and Jehoram: And in the fifth year of Joram the son of Ahab king of Israel, Jehoshaphat being then king of Judah, Jehoram the son of Jehoshaphat king of Judah began to reign. (II Ki.8:16) Chapter VI Chart Five 139. This verse requires that Jehoram was placed upon the throne while his father was still alive and reigning. From II Ki.3:1; 8:16; 8:25; and 9:29, the length of this overlapping co-regency was unequivocally determined to be 4 years (Chart Five and Chart 5c – 586 Triangulate). Unquote

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 237-241, heb ik de regeerperiode van Josafat en het co-regentschap van zijn zoon Joram aan de hand van de verankering met de koningen van Israël Achab, Ahazia en Joram beschreven. Er zitten in werkelijkheid zes jaar co-regentschap op de tijdsbalk wanneer men de verbinding met de koningen Israël maakt. Hier ook heb ik eenvoudigweg de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda op de tijdsbalk aangebracht. Maar ik zit dan ook niet in het zelf opgelegde keurslijf van de veronderstelde tijdsperiode van 390 jaar.

    Er zijn overigens meerdere co-regentschappen in de Bijbel waar te nemen waar de bekendste het co-regentschap van Jotham met zijn met melaatsheid geslagen vader Uzzia, van is. Dit co-regentschap bedroeg minimum vijf jaar tot zelfs vijfentwintig jaar volgens de Joodse overlevering.

    Een volgende opmerking die ik op de constructie van Dr. Floyd Nolen Jones moet maken is zijn statement dat het in totaal 134 jaar zes maanden en tien dagen zijn van de val van Jeruzalem tot het zesde regeringsjaar van Hizkia zijn met de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen in Assyrische ballingschap.

    Quote: Of course, the span to be determined is the length of time from Solomon's death, with the subsequent division of the kingdom, to the termination of the Kingdom of Judah at the hand of King Nebuchadnezzar of Babylonia in BC 586. The interval was found to be 390 years. It has already been stated as being a key Biblical anchor point in the second chapter dealing with Chart One and also may be found as such on the first chart itself. As indicated earlier, this length was determined by first adding the years of the reigns of the kings of Judah from the fall of Babylon to the sixth year of Hezekiah, when Israel was carried away to Assyria. This span is 134 years 6 months and 10 days or "in the 135th year" (Chart Five). Unquote.

    Uiteraard moet er vanaf de val van Jeruzalem in 586 v. Chr. gerekend worden en niet vanaf de val van Babylon in 539 v. Chr. Ik neem aan dat dit een zetfout in de tekst is. Of hoe belangrijk het is dat men zijn werk voor het publiceren door deskundigen laat lezen en eventueel corrigeren.

    Jones meent Flavius Josephus met vier tot vijf jaar te moeten corrigeren. Flavius Josephus stelt namelijk dat het 130 jaar, zes maanden en tien dagen waren vanaf de val van Jeruzalem tot de val van Samaria. (Flavius Josephus, Joodse Oudheden Boek X, ix. 7).

    “Now as to Shalmanezer, he removed the Israelites out of their country, and placed therein the nation of the Cutheans, who had formerly belonged to the inner parts of Persia and Media, but were then called Samaritans, by taking the name of the country to which they were removed; but the king of Babylon, who brought out the two tribes, (17) placed no other nation in their country, by which means all Judea and Jerusalem, and the temple, continued to be a desert for seventy years; but the entire interval of time which passed from the captivity of the Israelites, to the carrying away of the two tribes, proved to be a hundred and thirty years, six months, and ten days

     

    Wanneer men het veertiende regeringsjaar van Hizkia met het zevende sabbatjaar gevolgd door het vijftiende jubeljaar van 709/708 v. Chr. verbind dan is terugrekenend het resultaat voor het zesde regeringsjaar van Hizkia: 717 v. Chr. Wanneer we de tijdsperiode van 130 jaar, zes maanden en tien dagen volgens Flavius Josephus op de tijdsbalk hanteren is het resultaat hetzelfde: 717 v. Chr. voor de val van Samaria. Dit jaartal is echter is strijd met de Assyriologie die Sargon II in 722/721 v. Chr. Samaria laat innemen. Jones sleutelt dan wel aan de regeerperioden van de Assyrische koningen voor deze periode om een en ander sluitend te maken maar gaat niet ver genoeg. Met de val van Samaria in 721 v. Chr. blijft hij de chronologie van de Assyriologie in verband met Sargon II trouw. Hij verwijst ook naar ‘regeringsjaren’ van Sanherib terwijl de prismastele van Sanherib naar zijn veldtochten verwijst en niet naar regeringsjaren. Hizkia verwijst tijdens de belegering van Jeruzalem naar de koningen van Assyrië in het meervoud. De conclusie moet zijn dat de Assyrische koningen tijdens deze periode co-regentschappen kenden, en de regeerperioden van Sargon II en Sanherib zijn op de tijdsbalk opnieuw in te vullen. Sargon II was ook een usurpator van de Assyrische troon die een ‘damnatio memoriae’ naar zijn voorganger Salmaneser V doorvoerde. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1462140000&stopdatum=1462744800

    In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’, 2012, breng ik een drastische revisie van de chronologie van de koningen van Assyrië. Ik toon onder andere aan dat in de achtste eeuw v. Chr. een aantal namen van Assyrische koningen in de Assyrische koningslijst ontbreken. Enkele namen kunnen aan de hand van de Bijbel ingevuld worden. Namen die wegens verschillende redenen door Assyrische chronologen in opdracht van hun respectievelijke koningen verwijderd werden. De conclusie moet zijn dat de eponiemlijsten geen ononderbroken lijn van Assyrische koningen weergeeft. Dr. Floyd Nolen Jones doet deze oefening niet en het resultaat is dat wanneer hij Salmaneser III en de slag bij Karkar met Achab moet verbinden hij dit lijkt op te lossen met het in vraag brengen van de identificatie van Achab door de Assyriërs op de zogenaamde Karkar-stele? Wat mij te eenvoudig overkomt.

    Seculiere egyptologen zoals o.a. de bekende David Rohl (1950-) auteur van meerdere boeken over het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid hanteren de jaartallen van de Bijbelse koningen volgens de constructie van Edwin R. Thiele. Zij doen dit op basis van het gezag dat de Assyriologie en de rangschikking van de Assyrische koningen op de tijdsbalk voor hen heeft. Zo lang er geen degelijke sluitende revisie van de koningen van Assyrië in relatie tot de koningen van Israël komt zullen deze onderzoekers blijven uitgaan dat de dood van Salomo en de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Israël in het jaar 930 v. Chr. viel en op basis van dit ijkpunt op de tijdsbalk hun revisies presenteren. Het zou mooi zijn en de Bijbel recht doen indien zij het jaartal 975 v. Chr. zouden hanteren, 967 v. Chr. zou nog beter zijn.

    Begin dit jaar schreef ik een aantal artikels over de herziening van de datering van de Assyrische koningslijst op dit blog. Zie o.a. het artikel van 20.02.2017: de zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur Saggile, link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1487545200&stopdatum=1488150000

     

    Positief blijft dat Dr. Floyd Nolen Jones de constructie van Thiele afwijst en Bijbelgetrouw terugkeert naar de basis. Er blijft uiteraard nog heel wat werk aan de winkel, een statement dat hij ook onderschrijft, quote: This further helps explain why this author has stated his doubts that, apart from Divine revelation, an "Absolute" chronology, though a goal to which one should aspire, is almost certainly unattainable. This 390 year element should help all to see that the preparation of a "Standard" chronology, which may from time to time undergo modifications as new insights and even perhaps new data arises, is a more realistic attainment. Each should be true to oneself. Yet at the same time the 390 year prophecy serves to accentuate something even more meaningful. Unquote.

     

    Ik zou willen opmerken dat we in wezen geen ‘new insights’ nodig hebben. Er is bijvoorbeeld het werk van William Whiston (1667/1752) een Engelse wiskundige, historicus en theoloog, waarin deze zijn telling van de sabbat- en jubeljaren aanbiedt dat het raamwerk levert waarbinnen de koningen van Israël en Juda dienen gerangschikt te worden (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V). De dood van Salomo en de afscheuring van de tien stammen van Israël valt hier in het jaar 967 v. Chr.

     

     

    De tijdschijf van 390 jaar vindt in het raamwerk van Whiston ’s jubeljaren op de tijdsbalk zijn plaats, zij het niet als voorstelling van de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda.

    Het is belangrijk vooreerst het chronologische eindpunt op de tijdsbalk te verankeren. Het ijkpunt op de tijdsbalk wordt duidelijk gegeven in vers 2 van Ezechiël hoofdstuk 4:

    “Op de vijfde der maand – het was het vijfde jaar der ballingschap van koning Jojachin – 3 kwam het woord des HEREN tot de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën, aan de rivier de Kebar; de hand des HEREN was daar op hem.”

     

    Het vijfde jaar van de Babylonische ballingschap van koning Jojachin van Juda is het ankerpunt. Het vastpinnen van deze Bijbelse chronologische verwijzing aan de westerse jaartelling is eenvoudig. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 312-320, geef ik de meerdere ankerpunten waarmee de regeerperiode van de Babylonische koning Nebukadnezar op de tijdsbalk verankerd is, en de link naar de Judese jaartelling.

    In het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar zijnde mrt597/apr596 v. Chr. werd Jojachin in ballingschap weggevoerd:

    2 Koningen 24:8 Jojachin was achttien jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde drie maanden te Jeruzalem. Zijn moeder heette Nechusta; zij was een dochter van Elnatan uit Jeruzalem. 9 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, geheel zoals zijn vader gedaan had. 10 Te dien tijde trokken de knechten van Nebukadnessar, de koning van Babel, tegen Jeruzalem op; en de stad werd belegerd. 11 Nebukadnessar, de koning van Babel, kwam zelf vóór de stad, terwijl zijn knechten haar belegerden. 12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot de koning van Babel, hij, zijn moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. En de koning van Babel nam hem gevangen, in het achtste jaar van zijn regering. 13 Hij voerde vandaar weg al de schatten van het huis des HEREN en die van het koninklijk paleis; en van alles wat Salomo, de koning van Israël, gemaakt had in de tempel des HEREN, haalde hij het goud af, zoals de HERE gesproken had. 14 Hij voerde geheel Jeruzalem, al de vorsten en al de weerbare mannen – tienduizend – in ballingschap, ook al de handwerkslieden en de smeden; niemand werd overgelaten behalve de armen van het volk des lands. 15 Hij voerde Jojachin in ballingschap naar Babel; ook de koningin-moeder, de vrouwen des konings, zijn hovelingen en de machtigen des lands deed hij in ballingschap gaan van Jeruzalem naar Babel; 16 en de koning van Babel bracht heel de weerbare manschap – zevenduizend –, de handwerkslieden en de smeden – duizend –, altemaal dappere krijgslieden, als ballingen naar Babel. 17 En de koning van Babel maakte Jojachin ‘s oom Mattanja koning in zijn plaats en veranderde diens naam in Zedekia. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar was feb597/mrt596 v. Chr. De wegvoering in ballingschap van Jojachin geschiedde in het voorjaar van 597 v. Chr. Het vijfde jaar van Jojachin gerekend aan Tishri-jaren was okt594/sep593 v. Chr. Het ankerpunt op de tijdsbalk is okt594/sep593 v. Chr. De vierde maand waar Ezechiël 1:1 naar verwijst, is de maand Tammoez of juni/juli van het jaar 593 v. Chr.

     

     

    De ballingsjaren van koning Jojachin zijn verder nog via het achttiende jubeljaar van okt562/sep561 v. Chr. met de regeerperiode van Nebukadnezar en diens opvolger Evil Merodach op de tijdsbalk verankerd.

    2 Koningen 25:27 En het geschiedde in het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojakin, de koning van Juda, in de twaalfde maand, op de zevenentwintigste van de maand, dat Ewil-Merodak, de koning van Babel, in het jaar van zijn troonsbestijging, Jojakin, de koning van Juda, begenadigde en uit de gevangenis ontsloeg; 28 hij sprak vriendelijk met hem en stelde zijn zetel boven die van de koningen die met hem in Babel waren; 29 hij mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en hij at geregeld aan zijn tafel, zolang hij leefde. 30 En zijn levensonderhoud werd hem geregeld vanwege de koning verstrekt, zoveel hij elke dag nodig had, zolang hij leefde.

     

     

    Het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojachin viel in okt562/sep561 v.Chr. Het was het jaar dat het achttiende jubeljaar sinds de instelling ervan in de wet van Mozes in okt 562 v. Chr. aanving. Het zevenendertigste ballingsjaar van Jojachin viel ook gelijk met een regeringswissel in Babylon: na de dood van Nebukadnezar nam Evil Merodach de scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader over. En in februari/maart, de twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis verlost.

     

    Het jubeljaar van okt562/sep561 v.Chr. is bekomen volgens de wijze van het rekenen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. Het feit dat de vrijlating van Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde is heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in ballingschap als straf voor het niet houden van de sabbat- en jubeljaren in het verleden. Gedurende de periode van de Babylonische Ballingschap had het land Israël rust en werden de zeventig jaar vergoed, dat zij in hun lange geschiedenis sinds het in bezit nemen van het land Kanaän in 1443 v. Chr., het sabbatgebod zeventig maal negeerden (Leviticus 25:1-5).

     

    Het vertrekpunt voor het toepassen van de geprofeteerde periode van 390 jaar is hiermee bevestigd als het jaar oct594/sep593 v. Chr. in de maand Tammoez (juni/juli) van 593 v. Chr. zijnde het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin van Juda.

    Vanaf het jaartal 593 v. Chr. dienen we de geprofeteerde periode van 390 jaar naar het verleden toe te rekenen. Het resultaat is 983 v. Chr. voor de aanvang van de ongerechtigheid van Israël.

    Dat jaar was op de tijdsbalk het vierentwintigste regeringsjaar van Salomo of okt984/sep983 v. Chr. Het was het jaar van de geboorte van de troonopvolger Rehabeam bij de tot hoofdvrouw gekozen Naäma de Ammonietische. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 211-216.

    De veertigjarige regeerperiode van Salomo valt volgens de sabbatjaar- en jubeljaartelling in 1007/967 v. Chr.

    De ‘ongerechtigheid van Israël’ had haar beginpunt bij Salomo en niet bij de eerste koning van het tienstammenrijk Jerobeam die een bijzondere afgodendienst invoerde ter voorkoming dat de Israëlieten nog aan de pelgrim-feesten naar Jeruzalem zouden deelnemen.

    Het was Salomo die als eerste afgodendienst invoerde. Het toppunt was blijkbaar de uitverkiezing van de Ammonietische Naäma, de moeder van de troonopvolger Rehabeam.

    1 Koningen 11:1 Koning Salomo nu had behalve de dochter van Farao vele vreemde vrouwen lief, Moabietische, Ammonietische, Edomietische, Sidonische en Hethietische, 2 behorende tot die volken, van wie de HERE tot de Israëlieten had gezegd: Gij zult u met hen niet inlaten, en zij zullen zich met u niet inlaten, voorwaar, zij zouden uw hart meevoeren achter hun goden; haar hing Salomo met liefde aan. 3 En hij heeft als vrouwen gehad zevenhonderd vorstinnen en driehonderd bijvrouwen; en zijn vrouwen verleidden zijn hart. (NBG Vertaling 1951)

     

    In de wet van Mozes (Deuteronomium 23:3) staat er uitdrukkelijk geschreven dat het huwen van Ammonieten door Israëlieten verboden was. De naam ‘Naäma’ was bovendien verbonden met de Soemerische scheppingsgodin Nammu die volgens de Soemerische mythologie beschouwd werd als de schepper van alle oergodheden.

    De chronologie van Salomo en Rehabeam heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 211-216 behandeld.

    Het verkregen jaar 983 v. Chr. is op de tijdsbalk het correcte ‘terminus a quo’ volgens de Latijnse term die de geleerde Dr. Floyd Nolen Jones, Th.D., Ph.D, gebruikt. En het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin zijnde het jaar 593 v. Chr. is de ‘terminus ad quem’ als onbetwistbaar ijkpunt op de tijdsbalk.

     

    Ik wil er op wijzen dat ik deze uitkomst niet expliciet gezocht heb. Toen ik in de jaren negentig aan mijn boek KRONOS werkte heb ik na het uittekenen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston op een tijdsbalk en het opnieuw rangschikken van de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, de oefening met de tijdschijf van de 390 jaar gemaakt. Het resultaat was het jaar dat de Ammonietische Naäma door Salomo tot hoofdvrouw genomen werd.

     

    In de chronologische constructie van Edwin R. Thiele gaat het verband met het resultaat van 593 + 390 = 983 v. Chr. verloren. De regeerperiode van Salomo is volgens Thiele: 971/931 v. Chr. En in 983 v. Chr. regeerde volgens de fabricatie van Thiele, koning David over Israël de man naar God ’s hart.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    21-06-2017 om 09:05 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het achtste historische jubeljaar 1052/1051 v. Chr.

    Op onze reis door de tijd vanaf het eerste historische jubeljaar van oktober 1395/september 1394 v. Chr. zijn we met dit artikel aan het achtste jubeljaar van oktober 1052/september 1051 v. Chr. gearriveerd. Het artikel over het eerste jubeljaar dateert van 19.04.2017 op dit blog.

    De jubeljaren en de wijze van rekenen van de sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. William Whiston (1667/1752) was een Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse taal. In zijn ‘dissertatie V’ geeft Whiston tien historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden toe kan navigeren. Aan deze lijst van tien historische verwijzingen voegde ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, Appendix 6, blz. 482-494, nog een jaartal toe: het jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr. Het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach wanneer deze de kroon overnam op 11 januari 561 v. Chr. viel tijdens het achttiende jubeljaar. Een van zijn eerste regeringsdaden was het vrijlaten van de Judese banneling koning Jojachin uit diens gevangenis (2 Koningen 27:27). Dit geschiedde volgens het Bijbelcitaat in het zevenendertigste jaar van Jojachin ’s ballingschap. Het achttiende jubeljaar wordt hierbij een ijkpunt op de tijdsbalk dat ons navigeren van 27 AD terug te tijd in als een kruispeiling bevestigd.

     

     

    Hierna een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V. Er zijn dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep en zich als Messias bekendmaakte.

    Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.

    Aantal en jaartallen v. Chr.:

    Historische periode:                       Historische jubeljaarverwijzing

    V. Chr.:

    1.       1395/1394 Richter Othniël            geen

    2.      1346/1345          Richter Ehud               Ruth 6:6

    3.      1297/1296 Ehud & Samgar           geen

    4.      1248/1247 Debora en Gideon        geen

    5.      1199/1198  Richter Thola               geen

    6.      1150/1149  Richter Eli                   geen

    7.      1101/1100  Richter Samuël            geen

    8.      1052/1051 Samuël & Saul             geen

     

    9.      1003/1002 Salomo                        geen

    10.    954/953   Rehabeam                             geen

    11.     905/904   Josafat                          geen

    12.     856/855   Joas                              geen

    13.     807/806   Amazia                         geen

    14.     758/757    Uzzia                             geen

    15.     709/708   jaar 14 Hizkia               Jesaja 37:30

    16.     660/659   Manasse                       geen

    17.     611/610    Josia - Val Nineveh      Nahum 1:15

    18.     562/561    jaar 37 Jojachin           2 Koningen 25:27

    19.     513/512    Haggaï                          geen

    20.    464/463   Ezra                              geen

    21.     415/414     Nehemia                       geen

    22.    366/365    Perzische periode        geen

    23.    317/316     Griekse periode            geen

    24.    268/267    Griekse periode            geen

    25.    219/218     Griekse periode            geen

    26.    170/169     Griekse periode            geen

    27.    121/120     Makkabeeën                 geen

    28.     72/71        Makkabeeën                 geen

    29.    23/22       Hongersnood               Flavius Josephus

    30.    27/28 AD          Messias Jezus              Lucas 4:19

     

    De sabbatjaar- en jubeljaar-telling nam een aanvang bij de intocht in Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua in april 1443 v. Chr. exact op de dag af toen ze veertig jaar eerder in 1483 v. Chr. uit Egypte op weg gingen.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE. 3 Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen, 4 maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien.

     

    God ’s tijdsklok wat de sabbat- en jubeljaren betreft ging in 1443 v. Chr. van start. Hoewel er weinig historische verwijzingen zijn naar het houden van het Jubeljaargebod zijn de weinige die er zijn toch duidelijk herkenbaar zoals bijvoorbeeld het achttiende jubeljaar met de vrijlating van koning Jojachin uit zijn gevangenschap te Babylon. Voor Israël was het toen een vingerwijzing God ’s dat Hij met Jubeljaren rekende.

    Als gevolg echter van hun afwijzen van Messias Jezus in oktober 27 AD bij de aanvang van het dertigste Jubeljaar (Lucas 4:16-30) ligt er sindsdien een geestelijke bedekking over het huidige Israël (2 Korintiërs 3:14-16). Daarenboven hebben zij bij het afwijzen van Jezus van Nazareth als Messias daarna gesleuteld aan de Genesis-jaartelling. Het moderne Israël hanteert een anno mundi jaartelling met het jaar 5777 als uitkomst sinds de Schepping.

    Ik vermoed dat de inkorting van de wereldgeschiedenis te maken had met de vierde scheppingsdag en de verwachte komst toen van de Messias, de zon der gerechtigheid, zoals de profeet Maleachi Hem aankondigt. Als volgens de traditie elke scheppingsdag voor duizend jaar staat en op de vierde dag de zon te voorschijn kwam, was rond het jaar 4000 anno mundi de komst van de Messias te verwachten. De era van Salomo zat duizend jaar eerder op de tijdsbalk en de Tempel van Salomo was volgens de traditie drieduizend jaar na de Schepping te plaatsen. De oorspronkelijke anno mundi-jaarrekening gaf alzo rond de tijd van de geboorte van Jezus van Nazareth het jaar vierduizend aan. De algemene verwachting in Israël was toen dat de komst van de Messias zeer nabij was. Het land was sinds 63 v. Chr. door de Romeinen bezet en het verlangen bij de Joden naar bevrijding was groot. Rome was ook het vierde beest-rijk van de profeet Daniël. De profeet Daniël had de vier wereldrijken voorspeld die in opeenvolging over het gebied van Israël zouden heersen: namelijk Babylon, de Meden en de Perzen, de Grieken en de Romeinen. Sinds het jaar 63 v. Chr. was deze profetie dan ook vervuld en de verwachting was dat de komst van de Messias nu zeer nabij was. Het was dan ook een tijd van meerdere aspirant-messiassen, zoals o. a. blijkt uit het Bijbelboek Handelingen (hoofdstuk 5:26-42) waar we enkele namen van aspirant of pseudo-messiassen voor deze periode vermeld zien: Teudas en Judas de Galileeër.

    Wanneer in 26 AD Johannes de Doper in de geest en de kracht van Elia de nakende komst van de Messias voor Israël aankondigde had hij dan ook de aandacht van heel het volk van laag tot hoog. In het najaar van 26 AD bij de doop van Jezus van Nazareth verkondigde Johannes de Doper het Messias-schap van Jezus.

    Johannes 1:29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. 34 En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.

     

    De Heer Jezus Christus werd echter in 30 AD door Israël afgewezen:

    Johannes 1:11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.

     

    Ongeveer honderd jaar later was er onder het restant van de Joden die in het land Judea na de catastrofe van 70 AD met de vernietiging van de Tempel door de Romeinen waren achtergebleven opnieuw een verwachting naar de komst van de Messias.

    Vermoedelijk heeft men in de tweede eeuw na Christus in afwijzing van Jezus van Nazareth als de Messias aan de anno mundi jaarrekening gesleuteld om een en ander met Bar Kochba als Messias te laten inpassen. De vierde scheppingsdag of het jaar vierduizend na de schepping werd met ongeveer twee eeuwen artificieel verlengd. De vierde scheppingsdag viel via deze fabricatie gelijk met de tijd van Bar Kochba. En dit was het motief voor de drastische inkorting van de tijd. Vooral de Perzische tijdsperiode werd onder handen genomen en drastisch ingekort tot slechts vierendertig jaar in plaats van de historisch verifieerbare periode van 208 jaar van 539 v. Chr. tot 331 v. Chr.

    Hoewel de verwachtingen met Bar Kochba en vermoedelijk nog andere aspirant-messiassen niet werden ingevuld bleef men later toch aan de samengestelde anno mundi jaartelling vasthouden met als resultaat vandaag het jaartal 5777 na de Schepping.

     

    Een ander voorbeeld van het inkorten van de Genesisjaartelling is de regeerperiode van koning Saul wat de Joodse overlevering tot slechts twee jaar herleid heeft maar dat het Nieuwe Testament over een periode van veertig jaar bepaald.

    Handelingen 13:19 … en na zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaän, heeft Hij hun land hun ten erfdeel gegeven, 20 omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun richters tot op de profeet Samuël. 21 En van toen af vroegen zij om een koning en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig jaren lang;…

     

     

    Het is een kluwen als een gordiaanse knoop geworden die alleen ontward kan worden door het Nieuwe Testament. Koning Saul van Israël regeerde wel degelijk veertig jaar en deze tijdsperiode past overigens harmonisch binnen het raamwerk van de dertig jubeljaren volgens de wijze van tellen van William Whiston.

    Saul werd in het najaar van 1087 v. Chr. door de richter en profeet Samuël tot koning over de twaalf stammen van Israël gezalfd.

    1 Samuël 9:1 Er was nu een man van Benjamin, wiens naam was Kis, een zoon van Abiël, den zoon van Zeror, den zoon van Bechorath, den zoon van Afiah, den zoon eens mans van Jemini, een dapper held. 2 Die had een zoon, wiens naam was Saul, een jongeling, en schoon, ja, er was geen schoner man dan hij onder de kinderen Israëls; van zijn schouderen en opwaarts was hij hoger dan al het volk. (Statenvertaling)

     

     

    De regeerperiode van Saul liep van 1087 tot 1047 v. Chr. en is op de tijdsbalk verankerd met het vierde regeringsjaar van Salomo in oktober 1004/september 1003 v. Chr. op basis van de sabbatjaar en jubeljaartelling. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 179-184.

    De zalving van Saul in 1087 v. Chr. betekende het einde van de richteren-periode voor Israël. De twaalf stammen van Israël verlangden een koning zoals de buurvolken en verwierpen in wezen hierbij de HEERE God als Koning over hen.

    1 Samuel 8:6 Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons te richten, mishaagde dat aan Samuël, en hij bad tot de HERE. 7 De HERE zeide tot Samuël: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn…(NBG Vertaling 1951)

     

    Samuël zou als profeet tijdens de regeerperiode van Saul de HEERE God dienen. Volgens de Joodse overlevering stierf Samuël korte tijd na de strijd tegen Amalek.

     

     

    Het achtste Jubeljaar van oktober 1052/september 1051 v. Chr. viel nog tijdens het leven van Samuël. We kunnen echter de vraag stellen of Israël zich toen aan het jubeljaargebod gehouden heeft? In de Bijbel is er geen verwijzing naar het houden van het jubeljaar toen voorhanden. Vermoedelijk ging het volk en zijn eigenzinnige koning hun eigen weg. Op onze tijdsbalk bemerken we de zalving van David, de zoon van Isaï, door Samuël in het achtendertigste regeringsjaar van Saul. Saul werd wegens zijn ongehoorzaamheid aan de HEERE God in de slag tegen Amalek als koning verworpen. Twee jaar later in 1047 v. Chr. zou hij in een veldslag tegen de Filistijnen de dood vinden, waarna David koning over de twaalf stammen van Israël werd.

    Het jaar 1049 v. Chr. is op ons tijdsschema als een bijzonder jaar aangeduid wegens een meganatuurcatastrofe die toen de oude wereld trof en gelijk viel met de verdrijving van de Hyksos/Amoe/Amalekieten uit Egypte. Saul rukte toen met zijn leger tegen de stad van Amalek op en verloste daarmee alle buurvolken van het juk van de Amalekieten, de Egyptische Amoe of Hyksos. Zie het artikel van 18.10.2016 op dit blog: voorjaar 1049 v. Chr.: de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1476655200&stopdatum=1477260000

     

    De veertigjarige regeerperiode van koning David die een aanvang in het jaar 1047 v. Chr. nam zou tussen het achtste en het negende jubeljaar vallen. Maar dat gaan we in een nog te volgen artikel op dit blog behandelen.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    14-06-2017 om 06:51 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Door wie werd de Grote Piramide op het Gizeh plateau gebouwd en wanneer?

    Over de Grote Piramide blijven tot de huidige tijd hardnekkig de wildste theorieën zich handhaven. In de christenheid zijn er bijvoorbeeld nog altijd onderzoekers die menen dat de grote piramide het evangelie in steen zou bevatten en de bouwers Israëlieten? Een theorie die in de negentiende eeuw ingang vond. De beste manier om deze theorie te weerleggen is door aan te tonen wie de werkelijke bouwers van de grote piramide waren en de tijd te bepalen wanneer de grote piramide gebouwd werd. Volgens de oudheidhistoricus Herodotos was de bouwer farao Cheops en behoorden de twee overige piramiden op het Gizeh-plateau aan de farao ’s Chefren en Mykerinos. Deze namen werden door Herodotos in de Griekse taal overgeleverd. Deze namen vinden we nochtans niet terug in de farao-dynastielijst van de Egyptische oudheidhistoricus Manetho die eveneens in de Griekse taal zijn geschiedenis van het oude Egypte doorgaf. Daarenboven is het originele manuscript van Manetho verloren gegaan bij de laatste brand van de beroemde bibliotheek van Alexandrië in 642 AD toen de Arabieren Egypte overrompelden. Belangrijke gedeelten van het werk van Manetho werden echter gekopieerd door de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus uit de eerste eeuw van de westerse jaartelling en later door de christelijke chronologen Eusebius en Africanus.

     

     

    Doorsnede van de grote piramide van Cheops. Het vierkante grondoppervlak bedraagt ongeveer 220 meter per zijde. Met een hoek van 52° verheft de piramide zich tot een (oorspronkelijke) hoogte van 147 meter. De ingang ligt in het noorden, tegenover de poolster. Vanuit de koninginkamer werd er in het jaar 2002 onderzoek in de zogenaamde luchtschachten gedaan. Doorheen een eerder ontdekt deurtje in de zuidelijke luchtschacht werd met een steenboor een andere deur blootgelegd. Wat zich hier achter bevindt blijft een vraagteken.

     

    Dat de bouwers geen Israëlieten waren kan eenvoudig vanuit de bewaarde bronnen aangetoond worden. De Bijbel zwijgt over het bouwen van piramiden wanneer er bericht wordt over de voorraadsteden die de Israëlieten in slavernij verplicht werden te bouwen (Exodus 1:11). Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1468792800&stopdatum=1469397600

    Het bouwmateriaal bestond hier overigens uit tichelstenen (Exodus 5:7) en niet uit uitgehouwen stenen waar de piramiden op het Gizeh-plateau mee gebouwd zijn. Dat laatste was een observatie die de geleerde William Whiston (1667/1752) al maakte in de voetnoot van zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus van het Grieks naar het Engels in de achttiende eeuw:

    Joodse Oudheden Boek II, hoofdstuk 9,

    1. NOW it happened that the Egyptians grew delicate and lazy, as to pains-taking, and gave themselves up to other pleasures, and in particular to the love of gain. They also became very ill-affected towards the Hebrews, as touched with envy at their prosperity; for when they saw how the nation of the Israelites flourished, and were become eminent already in plenty of wealth, which they had acquired by their virtue and natural love of labor, they thought their increase was to their own detriment. And having, in length of time, forgotten the benefits they had received from Joseph, particularly the crown being now come into another family, they became very abusive to the Israelites, and contrived many ways of afflicting them; for they enjoined them to cut a great number of channels for the river, and to build walls for their cities and ramparts, that they might restrain the river, and hinder its waters from stagnating, upon its running over its own banks: they set them also to build pyramids, (17) and by all this wore them out; and forced them to learn all sorts of mechanical arts, and to accustom themselves to hard labor. And four hundred years did they spend under these afflictions; for they strove one against the other which should get the mastery, the Egyptians desiring to destroy the Israelites by these labors, and the Israelites desiring to hold out to the end under them.

     

    (voetnoot 17) Of this building of the pyramids of Egypt by the Israelites, see Perizonius Orig. Aegyptiac, ch. 21. It is not impossible they might build one or more of the small ones; but the larger ones seem much later. Only, if they be all built of stone, this does not so well agree with the Israelites' labors, which are said to have been in brick, and not in stone, as Mr. Sandys observes in his Travels. p. 127, 128.

     

    De conclusie is dat indien er al gebouwen in piramidevorm door de Israëlieten opgetrokken werden deze van tichelstenen waren. Van de twaalfde Egyptische dynastie zijn er bijvoorbeeld door archeologen bouwwerken blootgelegd die in tichelsteen opgetrokken waren.

     

    De door de oudheidhistoricus Herodotos opgegeven Cheops als de bouwer van de grote piramide wordt door de orthodoxe Egyptologie geïdentificeerd met farao Khoefoe van de vierde dynastie van Manetho. Een farao die als een gevolg van het veronderstelde gebruik van een dubbele Sothis-kalender in het oude Egypte door de conventionele egyptologie in het derde millennium voor Christus gedateerd werd. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 77-88, meen ik aangetoond te hebben dat farao Khoefoe onmogelijk de bouwer van de grote piramide geweest kon zijn. Verder heb ik aangetoond dat de farao ’s Cheops, Chefren en Mykerinos in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoren. De piramiden op het Gizeh-plateau werden namelijk in de achtste eeuw v. Chr. gebouwd. De historicus Herodotos plaatst Cheops, Chefren en Mykerinos op de tijdsbalk net voor zijn farao ’s met de Griekse namen: Asychis en Anysis. Deze laatste farao was volgens Herodotos een tijdgenoot van de bekende Sanherib koning van Assyrië uit de achtste eeuw v. Chr.

    Dat de grote piramide jong is blijkt ook uit de vondst van ijzer in de constructie van de piramide. De conclusie zou moeten zijn dat de grote piramide in het ijzertijdperk gebouwd werd. Een conclusie die de orthodoxe egyptologie niet maakt. Het is nochtans de eerste vrouwelijke Egyptoloog Margaret Murray die in 1949 waarheidsgetrouw melding maakte van het vinden van ijzer in de constructie van de piramide.

    “The use of iron in Egypt is peculiarly interesting for it is found there sporadically at various times long before it came into general use. The iron beads of the Gerzean period are the earliest worked iron known; a piece of sheet iron was found between the stones of the Great Pyramid and contemporary with that structure…”

    by Egyptologist Margaret A. Murray, THE SPLENDOUR THAT WAS EGYPT, 1949, Chapter V, Art and Science.

     

    In de grote piramide ontbreekt elke verwijzing naar de architect of koning-bouwer. Alle binnenmuren zijn blank. De enige verwijzing naar farao Khoefoe van de vierde dynastie werd aangetroffen (aangebracht) in de drukverminderingskamer boven de koningskamer. Zij werd aan het licht gebracht door Howard Vyse die zich in 1837 op brute wijze naar deze vertrekken een weg baande. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze inscripties in rode inkt door Vyse zelf aangebracht. De zogenaamde ontdekking gebeurde op het eind van een kostbaar archeologisch seizoen en de ontdekking van de bouwer van de grote piramide kwam zodoende op tijd om de gemaakte kosten te rechtvaardigen. Vyse zal zich vermoedelijk hebben laten (mis)leiden door de aanwezigheid van dodentempels in de nabijheid die tot het zogenaamde Oude Rijk behoorden.

     

    De grote piramide is tegenwoordig een hoop stenen waar zogenaamde kenners een volmaakte driehoek over projecteren. De grote piramide is dermate afgebrokkeld dat zelfs exacte metingen moeilijk zijn. Vele mooie plaatjes vandaag zijn dan ook bedrieglijk en niet naar waarheid getekend. De afmetingen van de grote piramide door onderzoekers uit christelijke hoek zoals Charles Piazzi Smith (1819-1900) in de negentiende eeuw gepubliceerd werden later door de Egyptoloog Flinders Petrie (1853/1942) fout bevonden en gecorrigeerd.

     

    Met de aangetoonde plaatsing van de bouw van de grote piramide in de achtste eeuw v. Chr. worden vier vanuit een bepaalde hoek van de christenheid veronderstelde bouwers uitgesloten: namelijk Adam, Henoch, Noach en/of Job.

     

    De bouwers van de piramiden op het Gizeh-plateau met de Griekse namen Cheops, Chefren en Mykerinos zijn volgens mijn reconstructie van het geschiedenis van de oudheid de farao ’s Achnaton, Smenkhkare en Toetanchat(m)on.

     

     

    Hierna een kort citaat uit mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 345-353 dat deze farao ’s gereviseerd in de achtste eeuw v. Chr. plaatst:

    “De beschrijving door Herodotos van de koningen Cheops, Chefren en Mykerinos past nochtans in het historische plaatje dat we kennen van de farao ‘s Achnaton, Smenkhkare en Toetanchamon. Herodotos (Boek 2:124) schrijft dat Cheops na Rampsinitos koning werd. Rampsinitos heb ik in mijn studie geïdentificeerd met de Zonnekoning Amonhotep III van de achttiende dynastie, de vader van de Achnaton. Rampsinitos wordt door Herodotos (Boek 2:121) beschreven als een wijs koning die Egypte tot grootheid bracht. Een grootheid, niet als gevolg van veroveringsoorlogen maar als een gevolg van handel. Daarna beschrijft Herodotos hoe de opvolger van Rampsinitos: Cheops, dit alles te niet deed. Daarenboven liet Cheops alle tempels sluiten en preste de Egyptenaren tot zware arbeid voor de bouw van zijn piramide. Een arbeid die twintig jaar in beslag zou nemen. Herodotos (Boek 2:127) geeft farao Cheops een regeerperiode van vijftig jaar waarna zijn broer Chefren de scepter zou overnemen en gedurende zesenvijftig jaar regeren. Ook de opvolger van Cheops zou een piramide laten bouwen. En na farao Chefren werd Mykerinos koning, die een zoon van Cheops was:

    Herodotos 2: 129. After him, they said, Mykerinos became king over Egypt, who was the son of Cheops; and to him his father's deeds were displeasing, and he both opened the temples and gave liberty to the people, who were ground down to the last extremity of evil, to return to their own business and to their sacrifices;: also he gave decisions of their causes juster than those of all the other kings besides. In regard to this then they commend this king more than all the other kings who had arisen in Egypt before him; for he not only gave good decisions, but also when a man complained of the decision, he gave him recompense from his own goods and thus satisfied his desire.

     

    Herodotos’ Mykerinos zou de tempels, na de lange regeerperiode van zijn vader en oom, opnieuw laten openen. Deze beschrijving van de historicus Herodotos past volkomen in het historische plaatje dat we kennen in de geschiedenis Toetanchaton, de zoon van Achnaton, die bij het aan de macht komen, de tempels inderdaad opnieuw liet openen en de eredienst aan de god Amon toeliet. Farao Toetanchaton liet zelfs zijn naam veranderen van Toetanch-‘aton’ naar Toetanch-‘amon’. De regeerperiode van Toetanchamon was kort, maar ook hij, schrijft Herodotos (boek 2:134) liet een piramide bouwen. Het is de derde piramide op het Gizeh-plateau die met dit hoofdstuk aandacht krijgt. De drie piramiden horen op de tijdsbalk thuis in de achtste eeuw v. Chr. en zijn inmiddels dus al ruim plus tweeduizendzevenhonderd jaar oud. Het eerste onderzoek door westerlingen van de piramide van Mykerinos/ Toetanchamon gaat terug tot de eerste helft van de negentiende eeuw. In 1837 ging een expeditie onder leiding van kolonel R. W. Howard Vyse op het Gizeh-plateau aan het werk. De piramide van Mykerinos was toen al aan een zijde zwaar beschadigd als gevolg van de poging van de Arabische heerser over Egypte in 1196 AD, de zoon van Saladin: Malek Abd al-Aziz Othman ben Jusuf, om de vermoede schatten diep in de piramide te vinden. Het resultaat was een aanbrengen van een grote uitholling, die heden boven de tegenwoordige toegangsweg tot de piramide, nog zichtbaar is. De onderzoeker kolonel Vyse maakte de opening van Malek Abd al-Aziz Othman ben Jusuf, nog groter door het gebruik van ditmaal buskruit, ter vrijmaking van een weg naar de grafkamer. Ook de muren aan de binnenzijde van de piramide van Mykerinos bleken volledig blank te zijn, net zoals de grote piramide van Cheops waar op de binnenmuren ook geen enkele afbeelding noch tekst te vinden was. Ik neem aan dat Vyse dezelfde pot rode verf gebruikte als in de grote piramide, waar hij naar alle waarschijnlijkheid de naam Khoefoe in de bovenste drukkingskamer op de muur aanbracht. Ook in de piramide van Mykerinos werd de naam van Menkaura in rode verf op de voor de rest blanke muren, aangebracht. Voor de gevestigde Egyptologie van de tweede helft van de twintigste eeuw was er geen twijfel meer. De piramide van Herodotos’ Mykerinos behoorde toe aan Menkaura van de vierde dynastie van Manetho. En toch blijven er meer vraagtekens dan antwoorden over. Een mummie of stoffelijke resten werden in de piramide van Mykerinos namelijk niet gevonden. De muren aan de binnenkant blijven blank en geven geen antwoord naar de vraag wie de architect, de godheid, noch de koning was, voor wie de tombe bereid werd. Toen de onderzoeker kolonel Vyse tot de grafkamer kon doorbreken bleek daar een sarcofaag te staan met de restanten van een doodskist, maar geen stoffelijke resten van een farao.

     

     

    De hier getoonde afbeelding is een ets van kolonel Vyse gemaakt van de door hem aangetroffen basalten sarcofaag. Deze afbeelding is de enige illustratie vandaag voorhanden van de sarcofaag. De sarcofaag in kwestie werd namelijk in 1838 naar Engeland, naar het British Museum verscheept, maar het schip dat de sarcofaag vervoerde leed in de buurt van Livorno (Italië) schipbreuk en ging verloren. De doodskist werd op een ander schip verladen en vond wel haar plek in het British Museum. Volgens het deskundige commentaar van het British Museum behoort de kist (of wat er van rest) echter tot de periode van de zesentwintigste dynastie. Een dynastie die op de tijdsbalk thuishoort in de zevende en zesde eeuw v. Chr. Voor de orthodoxie is het een raadsel hoe een kist uit de zesde eeuw v. Chr. in een grafkamer van het door hen gedateerde derde millennium v. Chr. kon terecht komen. Men gaat er van uit dat er ten tijde van de zesentwintigste dynastie een poging tot restauratie van het graf is uitgevoerd. Deze veronderstelling blijft echter gissen en levert vraagteken op vraagteken. Want het gaat niet alleen om de gevonden doodskist, ook de afgebeelde basalten sarcofaag op de ets van Vyse, wordt door specialisten ook niet ten tijde van de Egyptische vierde dynastie gedateerd maar eveneens in de zesde eeuw v. Chr., ten tijde van de Saïtische periode. Met deze twee gegevens voorhanden: de sarcofaag en de kist, kunnen we redelijk goed besluiten dat de piramide van Mykerinos niet in ongeveer 2500 v. Chr. gebouwd werd maar eerder rond 700/600 v. Chr.

    Einde citaat.

     

    Tot slot: wat de bewering van sommige zogenaamde kenners betreft dat de grote piramide een evangelie in steen zou bevatten maak ik mij de bedenking dat volgens de Bijbel het Woord van God in geschreven vorm is doorgegeven. Het derde millennium voor Christus heeft een massa aan geschreven materiaal in de vorm van kleitabletten in het Midden-Oosten opgeleverd. Handelstransacties, overeenkomsten aller aard, poëzie enzoverder werden door de betrokken  partijen opgeschreven. Er was als een gevolg geen nood aan het doorgeven van een zogenaamde mondelinge overlevering wat de Bijbel betreft.

    Toen Mozes, de auteur van de eerste vijf Bijbelboeken: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, aan zijn werk begon heeft hij hoogstwaarschijnlijk wat het Bijbelboek Genesis betreft gebruik gemaakt van een voorhanden zijnde bibliotheek van kleitabletten die de aartsvaders van vader op zoon doorgegeven hadden. Dat was de conclusie van de onderzoeker P. J. Wiseman (1888–1948), New discoveries in Babylonia about Genesis, 1936. Zie de volgende link: http://www.goedbericht.nl/plaatjes/2008/wiseman/content.html

     

    Ik hoop dat ik met dit artikel heb bijgedragen tot het belang van het bewaren van nuchterheid wanneer men geconfronteerd wordt met wilde theorieën betreffende de grote piramide op het Gizeh-plateau in Egypte.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    07-06-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het zesde en het zevende historische jubeljaar

    Met onze aflevering van 16.05.2017 sloten we het artikel af bij het vijfde jubeljaar van 1199/1198 v. Chr. Een jubeljaar dat tijdens het richter-schap van Thola viel.

     

     

    Thola richtte Israël na de dood van de usurpator Abimelech een zoon van Gideon voor een periode van drieëntwintig jaar. Tijdens zijn richter-schap was Israël behouden en hielden zij zich aan de wet. Het was tijdens het richter-schap van Thola dat het vijfde Jubeljaar sinds de inname van Kanaän door de Israëlieten plaatsvond. Een jubeljaar dat vermoedelijk door de Israëlieten toen in acht werd genomen. We schrijven vermoedelijk omdat er geen verwijzing in de Bijbel naar te vinden is. Wel weten we dat van de honderdtwintig historische sabbatjaren tussen de inname van Kanaän in 1443 v. Chr. en de eerste wegvoering in Babylonische ballingschap in 605 v. Chr. de Israëlieten vijftig maal het sabbatjaargebod gehouden hebben. Zeventig maal hebben zij verzaakt tijdens het zevende jaar van de cyclus het land zijn rust te geven en bij de zeventigste maal verzaken volgde als oordeel de Babylonische Ballingschap van zeventig jaar.

     

     

    Richteren 10:1 Na Abimelech nu stond op, om Israël te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraïm. 2 En hij richtte Israël drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven te Samir. 3 En na hem stond op Jaïr, de Gileadiet; en hij richtte Israël twee en twintig jaren. 4 En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelveulens, en die hadden dertig steden, die zij noemden Havvoth-jair, tot op dezen dag, dewelke in het land van Gilead zijn. 5 En Jaïr stierf, en werd begraven te Kamon. 6 Toen voeren de kinderen Israëls voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en dienden de Baäls, en Astharoth, en de goden van Syrië, en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen Ammons, mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet. 7 Zo ontstak de toorn des HEEREN tegen Israël; en Hij verkocht hen in de hand der Filistijnen, en in de hand der kinderen Ammons. 8 En zij onderdrukten en vertraden de kinderen Israëls in datzelve jaar; achttien jaren, onderdrukten zij al de kinderen Israëls, die aan gene zijde van de Jordaan waren, in het land der Amorieten, dat in Gilead is. (Statenvertaling)

     

     

    De verdrukking van Israël door de Filistijnen en Ammon begon bij de dood van de richter Jaïr in het voorjaar van 1161 v. Chr.

    Op onze tijdsbalk merken we ook het begin van de veertigjarige bediening van de priester en richter Eli in 1163 v. Chr. Dat Eli in dat jaar op de tijdsbalk zijn bediening aanving is het gevolg van de verankering van zijn dood in 1123 v. Chr. In het jaar van zijn dood kwam de eerder door de Filistijnen buitgemaakte ark van het verbond terug naar het gebied van de Israëlieten gevolgd door de onfortuinlijke dood van Eli. Twintig jaar zou de ark van het verbond daarna in Kirjath-jearim opgesteld worden tot in het jaar 1103 v. Chr. tijdens het richter-schap van Samuël. Zo dadelijk volgen hierover meer chronologische details.

     

     

    Het zesde jubeljaar van oktober 1150/september 1149 v. Chr. viel tijdens het richter-schap van Eli met de aanhoudende gelijktijdige verdrukking van de Filistijnen en Ammonieten. We kunnen aannemen dat de wet van het Jubeljaar volgens Leviticus hoofdstuk 25 door de Israëlieten toen niet in acht werd genomen. De veertigjarige richterperiode van de priester Eli kenmerkte zich door afval van de dienst aan de HEERE God. Over het huis van de richter Eli werd zelfs door de HEERE God oordeel aangekondigd (1 Samuël 3:11-21). De twee zonen van Eli: Hofni en Pinehas waren beide nietsnutten die alleen met zichzelf bezig waren en een oordeel over hen en het huis van hun vader brachten. Aan Eli werd specifiek verweten dat hij zijn zonen zelfs niet berispt had.

    1 Samuël 3:13 Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik zijn huis rechten zal tot in eeuwigheid, om der ongerechtigheids wil, die hij geweten heeft; want als zijn zonen zich hebben vervloekt gemaakt, zo heeft hij hen niet eens zuur aangezien. 14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: Zo de ongerechtigheid van het huis van Eli tot in eeuwigheid zal verzoend worden door slachtoffer of door spijsoffer! (Statenvertaling)

     

    Het is tijdens deze periode ook dat de bekende geschiedenis van Hanna de moeder van Samuël zich afspeelde. Hanna was aanvankelijk onvruchtbaar maar dat veranderde na haar gebed tot de HEERE God in het heiligdom te Silo. Het bezoek van Hanna aan het heiligdom te Silo plaatsen we op de tijdsbalk met Pesach van het jaar 1163 v. Chr. het jaar ook dat Eli zijn bediening begon.

    1 Samuël 1:17 Toen antwoordde Eli en zeide: Ga heen in vrede, en de God Israëls zal uw bede geven, die gij van Hem gebeden hebt. 18 En zij zeide: Laat uw dienstmaagd genade vinden in uw ogen! Alzo ging die vrouw haars weegs; en zij at, en haar aangezicht was haar zodanig niet meer. 19 En zij stonden des morgens vroeg op, en zij aanbaden voor het aangezicht des HEEREN, en zij keerden weder, en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende zijn huisvrouw Hanna, en de HEERE gedacht aan haar. 20 En het geschiedde, na verloop van dagen, dat Hanna bevrucht werd, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Samuël: Want, zeide zij, ik heb hem van den HEERE gebeden. 21 En die man, Elkana toog op met zijn ganse huis, om den HEERE te offeren het jaarlijkse offer, en zijn gelofte. 22 Doch Hanna toog niet op; maar zij zeide tot haar man: Als de jongen gespeend is, dan zal ik hem brengen, dat hij voor het aangezicht des HEEREN verschijne, en blijve daar tot in eeuwigheid.

     

     

    Na zijn geboorte werd Samuël gedurende vierentwintig maanden door zijn moeder verzorgd waarna zij na het spenen van Samuël hem naar de priester en richter Eli bracht in wiens dienst hij zou staan. Op dit blog hou ik mij haast uitsluitend met chronologie bezig maar het dankgebed van Hanna wil ik mijn lezers niet onthouden:

    1 Samuël 2:1 Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart springt van vreugde op in den HEERE; mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden; want ik verheug mij in Uw heil. 2 Er is niemand heilig, gelijk de HEERE; want er is niemand dan Gij, en er is geen rotssteen, gelijk onze God! 3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan. 4 De boog der sterken is gebroken; en die struikelden, zijn met sterkte omgord. 5 Die verzadigd waren, hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren, zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden. 6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. 7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij. 8 Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. 9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren; maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht. 10 Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd worden; Hij zal in den hemel over hen donderen; de HEERE zal de einden der aarde richten, en zal Zijn Koning sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen. (Statenvertaling

     

    Dit is het indrukwekkende dankgebed van een vrouw die al haar vertrouwen op de HEERE God van Israël stelde en verhoord werd. Dit was geen publiekelijk gebed noch een gebed met omhaal van woorden, maar een gebed in stilte uitgesproken naar de geest zoals de Heer Jezus Christus het later in Zijn berg-rede zou verkondigen (Matteüs 6:1-8)

     

     

    Het jaartal 1143 v. Chr. met het begin van het richter-schap van Jefta is een ijkpunt op de tijdsbalk. In april 1143 v. Chr. was het exact driehonderd jaar geleden dat de Israëlieten onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnentrokken. Het was naar deze tijdsschijf van driehonderd jaar dat de richter Jefta in zijn gesprek met de koning van Ammon (Richteren 11:15-25) verwees. De tijdsschijf van driehonderd jaar die Jefta aanhaalde is geen afgerond getal maar een historisch verifieerbare tijdsschijf die op de tijdsbalk zijn plaats vind. Het jaar 1143 v. Chr. is een ijkpunt op de tijdsbalk waar we de meeste richters voor en na het optreden van Jefta mee rangschikken binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. De chronologische rangschikking van de richters heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-153 behandelt.

     

    Richteren 12:7 Jeftha nu richtte Israël zes jaren; en Jeftha, de Gileadiet, stierf, en werd begraven in de steden van Gilead.

    8 En na hem richtte Israël Ebzan, van Bethlehem. 9 En hij had dertig zonen; en hij zond dertig dochteren naar buiten, en bracht dertig dochteren van buiten in voor zijn zonen; en hij richtte Israël zeven jaren. 10 Toen stierf Ebzan, en werd begraven te Bethlehem. 11 En na hem richtte Israël Elon, de Zebuloniet, en hij richtte Israël tien jaren. 12 En Elon, de Zebuloniet, stierf, en werd begraven te Ajalon, in het land van Zebulon. (Statenvertaling)

     

    In 1143 v. Chr. plaatsen we ook het begin van het richter-schap van de bekende Simson die Israël gedurende twintig jaar zou bijstaan (Richteren 16:31).

     

     

    Richteren 12:13 En na hem (Elon) richtte Israël Abdon, een zoon van Hillel, de Pirhathoniet. 14 En hij had veertig zonen, en dertig zoons zonen, rijdende op zeventig ezelveulens; en hij richtte Israël acht jaren. 15 Toen stierf Abdon, een zoon van Hillel, de Pirhathoniet; en hij werd begraven te Pirhathon, in het land van Efraïm, op den berg van den Amalekiet. (Statenvertaling)

     

    Op onze tijdsbalk merken we in 1123 v. Chr. het einde van de veertigjarige bediening van Eli als priester en richter. Dat het richter-schap van Eli over een periode van veertig jaar gaat leren we uit het Bijbelboek 1 Samuël 4:15-18. Eli stierf op een leeftijd van achtennegentig jaar nadat hij Israël veertig jaar gericht had. Hij was achtenvijftig jaar oud toen zijn priester- en richter-schap begon. Met wat er over hem in het Bijbelboek 1 Samuël geschreven staat begrijp ik dat Eli tijdens deze lange periode meer priester dan richter was.

    In het voorjaar van 1123 v. Chr. kende de priester Eli zijn smartelijk levenseinde toen hem bericht werd dat de Filistijnen de ark van het verbond op de Israëlieten buit hadden gemaakt.

    1 Samuël 4:17 Toen antwoordde hij, die de boodschap bracht, en zeide: Israël is gevloden voor het aangezicht der Filistijnen, en er is ook een grote nederlaag onder het volk geschied; daarenboven zijn uw twee zonen, Hofni en Pinehas, gestorven, en de ark Gods is genomen. 18 En het geschiedde, als hij van de ark Gods vermeldde, zo viel hij achterwaarts van den stoel af, aan de zijde der poort, en brak den nek, en stierf; want de man was oud en zwaar; en hij richtte Israël veertig jaren. (Statenvertaling)

     

    Zeven maanden lang zou de ark van het verbond in Filistijnse handen blijven waarna zij door hen terug naar het gebied van de Israëlieten gezonden werd (1 Samuël 6:1-2).

    1 Samuël 7:1 Toen kwamen de mannen van Kirjath-jearim, en haalden de ark des HEEREN op, en zij brachten ze in het huis van Abinadab, op den heuvel; en zij heiligden zijn zoon Eleazar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde. 2 En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark des Heeren te Kirjath-jearim bleef, en de dagen werden twintig jaren; en het ganse huis van Israël klaagde den HEERE achterna. 3 Toen sprak Samuël tot het ganse huis van Israël, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken.

     

     

    Te Kirjath-Jearim zou de ark van het verbond in het huis van Abinadab op een heuvel gedurende twintig jaar een plaats vinden. Het heiligdom te Silo waar Eli zijn bediening had werd door de HEERE God opgegeven (Psalm 78:60). De tijdschijf van twintig jaar zit op de tijdsbalk verankerd van het voorjaar van 1123 v. Chr. tot het najaar van 1103 v. Chr.

    In het twintigste jaar dat de ark een plaats in Kirjath-jearim gevonden had leert het Bijbelboek 1 Samuël 7:4-17 dat de Israëlieten te Mizpa bij Samuël vergaderden en dat de slag bij Eben-haezer plaatsvond. In oktober van het jaar 1103 v. Chr. werd het juk van de veertigjarige verdrukking door de Filistijnen afgeschud (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 169-175). De veertigjarige verdrukking van de Filistijnen hebben we gezien begon in 1143 v. Chr.

    De slag bij Eben-haezer met de Israëlitische zege over de Filistijnen is een ijkpunt op de tijdsbalk waarmee we ook het stervensjaar van Eli kunnen berekenen. Twintig jaar eerder was het terugzenden van de ark van het verbond door de Filistijnen namelijk indirect de oorzaak van het overlijden van Eli.

     

    Op onze tijdsbalk vermeld ik Samuël als enig overblijvende Richter na de dood van Abdon in 1112 v. Chr. Hij zou de laatste richter over de twaalf stammen van Israël zijn waarna het volk in afwijzing van de HEERE God naar een koning verlangde.

    Mijn reconstructie van de chronologische gegevens die we over Samuël ter beschikking hebben, maakt dat het vanaf het jaar van het overlijden van de richter Abdon in 1112 v. Chr. het vijftig jaar terug in de tijd zijn, tot het opdragen van Samuël in het heiligdom te Silo. Vijftig jaar was volgens de Wet de maximum leeftijd voor de bijzondere dienst van een Levitische priester (Numeri 8:25). De geboorte van Samuël plaatsen we in het najaar van 1163 v. Chr. na een zwangerschap van slechts zes maanden en enkele dagen voor Hanna, volgens de Joodse overlevering (Legends of the Jews, Volume IV, chapter III). De bediening van Samuël had al een aanvang genomen op zeer jonge leeftijd. Volgens de Joodse overlevering was hij twee jaar oud wanneer zijn moeder hem naar de priester Eli bracht. De Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus schrijft (Joodse Oudheden, Boek V. 10,4) dat Samuël twaalf jaar oud was toen hij in de dienst van Eli te Silo voor de eerste maal door de HEERE God geroepen werd (1 Samuël 3:1-21).

    1 Samuël 3:1 De jonge Samuël was in de dienst des HEREN onder toezicht van Eli. Nu was in die dagen het woord des HEREN schaars; gezichten waren niet talrijk. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het twaalfde levensjaar van de jonge Samuël viel niet toevallig in het zesde jaar 1151/1150 v. Chr. van de sabbatjaarcyclus, het jaar van de dubbele zegening over het land dat ook een geestelijke betekenis had. Onder het richter-schap van Eli was het geestelijk gezien stil geweest. Onder Samuël ’s richter-schap zou dit veranderen.

     

     

    Het zevende jubeljaar van oktober 1101 tot september 1100 v. Chr. viel twee jaar na de overwinning op de Filistijnen tijdens het richter-schap van Samuël. We kunnen aannemen dat het zesde jaar van de zevende sabbatjaarcyclus zijn dubbele zegening over het land gaf want op het woord van Samuël hadden de Israëlieten hun afgoden uit hun midden weggedaan en dienden alleen de HEERE God.

    1 Samuël 7:3 Toen sprak Samuël tot het ganse huis van Israël, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken. 4 De kinderen Israëls nu deden de Baäls en de Astharoths weg, en zij dienden den HEERE alleen. 5 Verder zeide Samuël: Vergadert het ganse Israël naar Mizpa, en ik zal den HEERE voor u bidden. 6 En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte Samuël de kinderen Israëls te Mizpa. (Statenvertaling)

     

    Het Bijbelboek 1 Samuël verwijst niet impliciet naar het in acht nemen van het Jubeljaargebod door de Israëlieten ten tijde van Samuël maar we kunnen aannemen volgens vers vier van het hiervoor vermelde Bijbelcitaat dat het dienen van de HEERE ook het houden van de sabbatjaren en het jubeljaar inhield.

     

    De periode van de richteren die we in dit artikel behandelden van de richter Thola af tot op richter Samuël past chronologisch binnen het kader van de sabbat- en jubeljaren volgens de telling William Whiston. Er waren dertig jubeljaren van het optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4 wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep terug de tijd in tot het eerste jubeljaar van 1395/1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde ook Saul voor een periode van veertig jaar van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. In 1087 v. Chr. zalfde de laatste richter Samuël, Saul tot koning. Binnen dit tijdskader dienen de chronologische gegevens van de Bijbelboeken Richteren en 1 Samuël op de tijdsbalk aangebracht te worden. Hierbij hebben we gezien overlapten sommige richters elkaar en vielen verdrukkingen van de buurvolken zoals bijvoorbeeld die van de Ammonieten en de Filistijnen binnen hetzelfde tijdsbestek.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    30-05-2017 om 07:41 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De datering van de Grote Vloed in het jaar 2340 v. Chr.

    Ik heb recent het boek van de Amerikaanse wetenschapper Donald Wesley Patten: The Biblical Flood and the Ice Epoch, gelezen. Het boek dat in 1966 voor de eerste maal gepubliceerd werd en meerdere herdrukken kende blijft een aanrader. Voor diegene die meende dat de Bijbelse Grote Vloed alleen maar een periode van veel regen over een bepaald gebied op aarde betekende krijgt met het boek een beter begrip van de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die planeet aarde in het derde millennium voor Christus getroffen heeft.

     

     

    Zoals de cover van het boek al laat zien verbindt Patten de IJstijd met de Zondvloed en verklaart hij het ontstaan van de ijskappen op de Noord- en Zuidpool door ijs dat uit ‘outer space’ met catastrofale gevolgen op planeet aarde gedeponeerd werd. Ik had het boek al langer in bezit nadat ik het jaren geleden samen met dat andere boeiende boek van Patten: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, verkreeg. Dit laatste boek kreeg op mijn blog al heel wat aandacht. De opdracht is om de historische cyclus van meganatuurcatastrofes op de tijdsbalk chronologisch aan te brengen. De wetenschapper Donald Wesley Patten en zijn medewerkers Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer hanteerden namelijk ter berekening van hun cyclus de jaartallen van de Bijbelse koningen volgens de fabricatie van de chronoloog Edwin R. Thiele die in de twintigste eeuw de Bijbelse koningslijsten met die van de Assyrische koningen verbond. Thiele verkorte hierbij de regeerperiode van de koningen van Israël en Juda met zo maar even een afwijking van acht tot veertig jaar ter inpassing in het Assyrische koningslijstkeurslijf. Zie het artikel op dit blog van 06.02.2017: De Assyriologie, Thiele en het noodlottige jaartal: 930 v. Chr. link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1486335600&stopdatum=1486940400

    Een exact jaartal voor de Grote Vloed of Zondvloed geeft Patten niet maar werkt met circa ‘s.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de Grote Vloed gedateerd van oktober/november Anno Mundi 1656 tot oktober/november van AM 1657 of 2341/2340 v. Chr. volgens de westerse jaartelling. Dat de meganatuurcatastrofe dat de zondvloed was, een volledig jaar duurde leert het Bijbelboek Genesis:

    Genesis 7:10 Na zeven dagen kwamen de wateren van de vloed over de aarde. 11 In Noach ‘s zeshonderdste levensjaar, in de tweede maand (oktober/november), op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden de sluizen des hemels geopend. 12 En de slagregen was veertig dagen en veertig nachten over de aarde.

    Genesis 8:13 In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand (september/oktober), op de eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem droogde op. 14 In de tweede maand (oktober/november), op de zevenentwintigste dag der maand, was de aarde droog.

     

    De beschrijving in Genesis 7:11 dat alle kolken der grote waterdiepten openbraken verklaart Patten vanuit kosmische krachten veroorzaakt wanneer planeet aarde in haar baan om de zon door andere hemellichamen verstoord werd. Patten verklaart verder de continentale drift op aarde en de vorming wereldwijd van bergketens als een gevolg van de zondvloedramp. Zie het commentaar op de cover van het boek hierna:

    The author contends that, through the agency of astral principles, the Earth became engaged, or engulfed, in simultaneous gravitational upheavals and magnetic conflicts. There came with suddenness to our fragile, spiraling sphere, The Biblical Flood and The Ice Epoch. Readers of this unique book will find a challenging and refreshing view of ancient catastrophism and its conclusion, Divine Creation, a subject of importance in this age of increasing intellectual rootlessness.

    It is over and against the prevailing monopoly of uniformitarian thought (which proposes that oceans of time are necessary for anything and everything, both geologically and biologically) that Mr. Patten proposes his view of historical celestial crises, global catastrophes. Such catastrophes may explain many features about several planets. Such catastrophes, relative to the Earth-Moon system, explain the raising up of mountain ranges, sweeping across the face of the Earth in arcuate alignment, similar to the mountain patterns of the Moon.

    This was achieved suddenly, and by tidal upheavals within the oceans (of centrifugally rotating lava) within the Earth's crust. Simultaneously, tidal upheavals engulfing the oceans raised tides of subcontinental dimensions on the Earth's crust, thus the historically recorded Deluge, or Flood.

    (The Biblical Flood and the Ice Epoch by Donald Wesley Patten, 1966)

     

    Bijzonder fascinerend vond ik Patten ‘s theorie in hoofdstuk IX, 4, dat planeet aarde ook al voor de zes-dagenschepping door meganatuurcatastrofes van kosmische aard getroffen werd en hij geeft een wetenschappelijke verklaring voor het Bijbelgedeelte van Genesis 1:1-2: In den beginne schiep God den hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; …

    Hierna een citaat uit het boek:

    The Earth then became a dark, hydrocarboniferous dump at the time of the earlier catastrophe or catastrophes. Part of the surface tar (bitumen) from that period may have been utilized by Noah and his sons for the pitching of the Ark (Genesis 14). Bitumen was also gathered several centuries after the Flood in the oil-rich Mesopatamian Valley. It was used at that later time to pitch the Tower of Babel so that it, too, like the Ark, would be impervious to water if another Flood might recur (Genesis 11:3). Similarly, bitumen was reported in the slime pits of Sodom and Gomorrah (Genesis 14:10) at a time which may have just preceded a rifting of the Earth's crust in that region. Thus, it is posited, some 10,000 or 20,000 years ago, our planet may well have been the scene of a dark, celestial, carboniferous dump. This might help explain why horizontal seams of coal, like subterranean pools of petroleum, contain virtually no Carbon-14 (along with limestones). Perhaps this is how our antediluvian canopy originated, with its abundances of water vapor and carbon dioxide, merely oxygenated hydrogen and carbon. Our planet may have become literally a dark dump or void, a contention suggested in Genesis 1:2.

    The Earth became without form and an empty waste (or void), and darkness was upon the face of the very great deep. (King James)

     

    Hoe ik de datering van de zondvloed in het jaar 2341/2340 v. Chr. bekomen heb is vrij eenvoudig uit te leggen. De chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN is opgebouwd binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens de telling van William Whiston als fundament. Er waren dertig jubeljaren vanaf het optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4, wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het eerste jubeljaar terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 1087 en 586 v. Chr. op de tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.

    Vanaf Pesach in het voorjaar van 1483 v. Chr. met de Exodus en negenenveertig dagen later Sjavoeot en het geven van de Tien Woorden aan Mozes zijn het vierhonderddertig jaar terug tot de roeping van Abram/Abraham (Galaten 3:17) in 1913 v. Chr. Het was in het stervensjaar van Thera dat Abram uit Haran naar Kanaän vertrok (Genesis 11:32 en 12:1-4). Vanaf Thera de vader van Abram/Abraham hanteren we de jaartallen van de geslachtslijn van Sem de zoon van Noach (Genesis 11:10-22) tot op Thera. Het resultaat is 2340 v. Chr. voor het einde van de Grote Vloed. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 13-21, wijs ik ook op de hogere jaartallen die de Griekse Septuagintvertaling hanteert ter berekening van het jaar van de zondvloed en leg uit waarom ik de Masoretische tekst van onze Bijbel verkies.

    Mijn keuze voor een jong jaartal voor de zondvloed werd bevestigd door de studie van Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch – nach 4000 Jahren entschlüsselt”. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN. En dit op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding met het tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders. Ik beschouw de verkregen astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. Verbazend bij het lezen van het werk van Dr. Werner Papke was ook de astronomische kennis van de Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus vierduizend jaar vooraf. Zij wisten bijvoorbeeld dat de planeten niet om de aarde, maar om de zon cirkelen en dat planeet aarde met haar maan op de vierde plaats na Saturnus komt. Het toont veel over de kennis van de nakomelingen van Noach in het derde millennium v. Chr. Dit alles is een kennis die later verloren ging en in het Westen slechts vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.

    Het Bijbelboek Genesis leert een wereldwijde grote vloed dat het einde van de eerste beschaving sinds de Schepping betekende met een nieuw begin in 2340 v. Chr. De wereld die onderging was een beschaving zonder weerga gelijk aan het Atlantis uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest die haar eigen weg naar de ondergang ging. Honderdtwintig jaar voor de Grote Vloed was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot sterven. Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de dochters der mensen, met als resultaat: de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat meestal vertaald wordt met reuzen of geweldenaars.

    Genesis 6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, 2 zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. 4 De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. 5 Toen de HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het de HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. 7 En de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEREN.

     

     

    Een periode van Gods handelen met de mens werd in 2341/2340 v. Chr. definitief afgesloten. Ik vind het opmerkelijk dat er in het Bijbelboek Genesis staat geschreven dat de HEERE God de deur van de ark sloot en niet Noach:

    Genesis 7:16b … En de HEERE sloot achter hem toe..

    Het betekende het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen: vier mannen en vier vrouwen overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en begonnen daarna met een verbond van God en met de belofte dat Hij nooit meer de aarde zou verderven (Genesis 9:9-11) aan een nieuw leven met nieuwe verantwoordelijkheden. Het ‘kwaad’ (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan en in de geslachtslijn van Cham zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was de Bijbelse Nimrod die het verzet na de grote vloed leidde. Met de roeping van Abram/Abraham in 1913 v. Chr. werd ook de bedeling van na de vloed afgesloten en ving de periode van de belofte aan.

     

    Het belang van exacte chronologie blijkt iedere keer opnieuw wanneer men merkt dat wetenschappers zoals bijvoorbeeld Patten en zijn medewerkers vanuit hun bepaalde vakwetenschap in vertrouwen gebruik maken van de algemeen aanvaarde Bijbelse chronologie zoals de geleerde Edwin R. Thiele ze gefabriceerd heeft, en zodoende verbanden missen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343



    23-05-2017 om 13:32 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gemummificeerde dino ontdekt: huid en ingewanden intact

    Job 40: 10 Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een rund. 11 Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks. 12 Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten. 13 Zijn beenderen zijn als vast koper; zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen. 14 Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; die hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht. 15 Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar. 16 Onder schaduwachtige bomen ligt hij neder, in een schuilplaats des riets en des slijks. 17 De schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem. 18 Zie, hij doet de rivier geweld aan, en verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken. 19 Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen? (Statenvertaling)

     

    De NBG Vertaling uit 1951 heeft gemeend het Hebreeuwse woord BEHEMOTH te mogen vertalen met nijlpaard. De Statenvertaling echter heeft heel wijselijk de Hebreeuwse naam Behemoth behouden. Behemoth is een Oud-Hebreeuwse naam van een reusachtig dier dat beschreven wordt in het Bijbelboek Job. Volgens de beschrijving is het de koning der dieren. Sinds de zeventiende eeuw al is getracht de Behemoth te identificeren. Toen de Statenvertaling tot stand kwam bestond de naam Dinosaurus nog niet, die naam kwam pas in de negentiende eeuw in gebruik en betekent reuzenhagedis. De NBG-vertalers van de Bijbel in 1953 vertaalden tegen beter weten in met: nijlpaard. De beschrijving van de Behemoth in het Bijbelboek Job doet nochtans niet aan het nijlpaard denken. Het Nijlpaard heeft bijvoorbeeld ook vandaag geen staart als een ceder maar eerder een staartje.

    De Behemoth uit het Bijbelboek Job is een historisch dier dat zijn woonplaats ten tijde van Job aan de rivier de Jordaan had en was volgens de beschrijving in het Bijbelboek Job zondermeer een reuzenhagedis. Het monster dat Job beschrijft was een vegetarisch dier dat hooi at als een rund (Job 40:10). Zijn biotoop was (Job 40:16) de oever van de Jordaan waar hij een schuilplaats had in het riet en in het slijk onder schaduwachtige bomen.

    In een artikel op dit blog van 07.04.2016 gaf ik aandacht aan de chronologische plaatsing van Job op de tijdsbalk en dateerde hem in de zeventiende eeuw v. Chr. zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1459720800&stopdatum=1460325600

    De beschreven reuzenhagedis in het Bijbelboek Job dateert uit dezelfde periode. In de zeventiende eeuw voor Christus was de drastische klimaatwijziging die het gebied in de achtste eeuw v. Chr. (Jesaja 5:6) trof nog ver weg en al het land oostelijk en westelijk van de Jordaan was als de tuin van Eden.

     

    De dinosauriërs of reuzenhagedissen worden door de wetenschap vandaag op aarde geplaatst miljoenen jaren vooraleer de mens volgens de theorie zijn intrede deed. Volgens het Bijbelboek Job waren de behemoth (of reuzenhagedis) en de mens gelijktijdig op aarde. De dino ’s waren gisteren opnieuw wetenschappelijk nieuws met de opmerkelijke ontdekking van een dino in 2011 die uitzonderlijk in goede staat als gemummificeerd met huid en al ontdekt werd. Men noemt het geen gewoon fossiel maar een "dinosaurusmummie". Het monster werd door een oliemijnwerker ontdekt en sinds dit jaar in het ‘Royal Tyrrell Museum of Paleontology’ in Alberta, Canada tentoongesteld. Zie de link:

    http://www.demorgen.be/wetenschap/gemummificeerde-dino-ontdekt-huid-en-ingewanden-intact-bd751bc4/

    De beschreven dino in het artikel was een enorme planteneter op vier benen met een beschermend stekelig pantser. De dinosaurus zou naar schatting ongeveer 1.360 kilogram wegen. Vandaag is de nieuwgenoemde ‘nodosaurus’ nog zo intact dat hij nog altijd 1.134 kilogram weegt.

     

    De vondst van een goed geconserveerde reuzenhagedis stelt ons in staat een beter beeld van de Bijbelse behemoth te krijgen en de dateringsmethode van de evolutietheorie in vraag te brengen.

    In het artikel van 07.04.2016 gaf ik niet alleen aandacht aan de chronologische plaatsing van Job op de tijdsbalk maar dateerde ook de meganatuurcatastrofe van kosmisch oorsprong die de aarde ten tijde van Job trof en in het Bijbelboek te vinden is. De cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde van de vierentwintigste eeuw tot in de achtste eeuw voor Christus trof geeft een verklaring voor de ondergang van de reuzenhagedissen.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    17-05-2017 om 14:54 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het vierde historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.) 1248/(sept.) 1247 v. Chr.

    Met de aflevering van 08.05.2017 op dit blog gaf ik aandacht aan het derde jubeljaar sinds de inname van Kanaän door de Israëlieten. Met de aflevering van deze week vervolgen we onze reis in de tijd met de chronologie van de historische sabbat- en jubeljaren en geven aandacht aan het vierde en het vijfde jubeljaar.

     

     

    We hebben gezien dat tegen het einde aan van de tachtig jaar vrede bij de dood van de richter Ehud in 1269 v. Chr. de Israëlieten zich niet meer aan het sabbatjaargebod hielden. De dood van Ehud viel uitgerekend in het zesde jaar van de derde sabbatjaarcyclus. Een jaar dat vermoedelijk geen dubbele zegening over het land zag. De verdrukking door Jabin begon niet toevallig in het vierde sabbatjaar van de zeven maal zeven jaarcyclus. Een jaar dat zij normaal gezien rust moesten hebben, indien zij trouw waren gebleven aan de Wet des HEEREN en trouw aan hun belofte deze wetten te houden.

    Richteren 4:1 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, als Ehud gestorven was. 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth der heidenen. (Statenvertaling)

     

     

    De verdrukking door de Kanaäniet Jabin zou twintig jaar duren tot het voorjaar van 1249 v. Chr. Het laatste jaar van de verdrukking was (niet toevallig) weer een jaar van dubbele zegening over het land toen de Israëlieten op de HEERE God riepen en Hij hen de richter Deborah gaf ter verlossing van het juk van Jabin.

    Op uitnodiging van de Israëlieten nam de profetes Deborah de leiding over van het Israëlitische militieleger en versloeg het gigantische leger van Sisera de generaal van Jabin. De Israëlitische legertroep was in staat het vijandelijke leger van negenhonderd strijdwagens te overkomen als een gevolg van een heel bijzonder ingrijpen van de zijde van de HEERE God.

    Richteren 4:13 Zo riep Sisera al zijn wagenen bijeen, negenhonderd ijzeren wagenen, en al het volk, dat met hem was, van Haroseth der heidenen tot de beek Kison. 14 Debora dan zeide tot Barak: Maak u op; want dit is de dag, in welken de HEERE Sisera in uw hand gegeven heeft; is de HEERE niet voor uw aangezicht henen uitgetogen? Zo trok Barak van den berg Thabor af, en tien duizend man achter hem. 15 En de HEERE versloeg Sisera, met al zijn wagenen, en het ganse heirleger, door de scherpte des zwaards, voor het aangezicht van Barak; dat Sisera van den wagen afklom, en vluchtte op zijn voeten. (Statenvertaling)

    In Richteren hoofdstuk 5 vers 20 in het overwinningslied van Debora staat er geschreven: van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera. …Het Bijbelboek Richteren geeft hier een verwijzing naar een kosmisch fenomeen dat zich over het slagveld afspeelde in de strijd tussen de Israëlieten en het leger van Jabin:

    Richteren 5:20 van de hemel streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws: MECILLAH) streden zij tegen Sisera. (NBG Vertaling 1951)

    De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer verbinden in hun studie: The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes, Chapter VI, 1973, het kosmisch fenomeen van Richteren 5:20 met een ‘fly-by’ van de planeet Mars. De Hebreeuwse grondtekstwoorden die ik in het Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken vermeldde zijn van hen. Hierna hun commentaar voor de Hebreeuwse woorden KOWKAB en MECILLAH.

    KOWKAB: a blazing or rolling star, a shining star, a luminary, and we propose, a rotating planet such as Mars.

    MECILLAH: which Strong’s Concordance translates as a viaduct, a staircase, a causeway, a course, a highway, a path, a terrace, and our belief is it could also be accurately translated ‘an orbit’, or ‘orbits’, paths of the luminaries.

    Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 krijgt in het licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Het jaartal van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer voor de ramp ten tijde van Debora corrigeren we op basis van de sabbatjaar- en jubeljaartelling volgens William Whiston naar 1249 v. Chr. en dit jaar wordt een ijkpunt op de tijdsbalk waar we andere kosmische fenomenen mee kunnen verbinden. Wanneer we bijvoorbeeld vanaf 1249 v. Chr. in de tijd terugrekenen met Patten-schijven van 54 jaar en zes maanden voor de cyclus van meganatuurcatastrofes verkrijgen we volgende resultaten:

    september/oktober     1304 v. Chr.

    Maart/april                  1358 v. Chr.

    Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen historische verwijzing naar een eventuele natuurcatastrofe op maar het jaar 1358 v. Chr. wel. Het is een jaartal dat verbonden is met de genoteerde hongersnood ten tijde van Naomi een hongersnood die voorafging aan het tweede jubeljaar. Zie het artikel op dit blog van 24.04.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2985037

    De meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong van 1358 v. Chr. is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers als een gevolg van hun hanteren van Edwin R. Thiele ’s gefabriceerde jaartallen en ankerpunt op de tijdsbalk niet herkend hebben. Wanneer we echter hun aangetoonde cyclus van kosmische meganatuurcatastrofes de juiste ijkpunten op de tijdsbalk geven met intervallen van 54 jaar en zes maanden komen er extra historische verbanden tevoorschijn. Recent schreef ik nog een artikel op 13.03.2017 over de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong: de zondvloed van Deucalion, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400

     

    Op onze tijdsbalk merken we dat het jaar 1249 v. Chr. ook het Richter-schap van de bekende Gideon zag aanvangen. De voorafgaande verdrukking van zeven jaar door Midian kwam toen aan haar einde.

    Richteren 6:1 Maar de kinderen Israëls deden, dat kwaad was in de ogen des HEEREN; zo gaf hen de HEERE in de hand der Midianieten, zeven jaren. 2 Als nu de hand der Midianieten sterk werd over Israël, maakten zich de kinderen Israëls, vanwege de Midianieten, de holen, die in de bergen zijn, en de spelonken, en de vestingen. 3 Want het geschiedde, als Israël gezaaid had, zo kwamen de Midianieten op, en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen ook op tegen hen. 4 En zij legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst des lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht overig in Israël, noch klein vee, noch os, noch ezel. 5 Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemelen niet tellen kon; en zij kwamen in het land, om dat te verderven. 6 Alzo werd Israël zeer verarmd, vanwege de Midianieten. Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE. (Statenvertaling)

     

     

    Debora en Gideon zouden vanaf 1249 v. Chr. beiden gedurende veertig jaar de Israëlieten richten. De chronologische rangschikking van de richters heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-153 behandelt. Het ijkpunt op de tijdsbalk ter plaatsing van het raamwerk der richteren is het jaar 1143 v. Chr. bij het begin van het optreden van richter Jefta. Dat jaar (Richteren 11:12-29) waren er namelijk driehonderd jaar sinds de intocht in Kanaän ten tijde van Jozua verlopen. Vanaf 1143 v. Chr. heb ik op de tijdsbalk de richters voor en na Jefta gerangschikt en dit binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. Hierbij hadden we ook richters zoals bijvoorbeeld Gideon en Debora die tegelijkertijd de verdrukkers van de Israëlieten aanpakten. In 1249 v. Chr. rukte Gideon tegen de Midianieten op en hetzelfde jaar versloeg Debora de Kanaänieten onder leiding van Sisera.

     

     

    In Egypte was de vijftiende Hyksos-dynastie opgevolgd door de zestiende Hyksos-dynastie. Volgens de herziening van de geschiedenis van de oudheid hebben de Hyksos na de Exodus Egypte overrompeld en deze vreemde heersers zouden over Egypte de scepter zwaaien tot aan koning Saul van het verenigd koninkrijk van Israël. De naam Griekse naam Hyksos bereikte ons via Flavius Josephus die gedeelten van het werk van Manetho met betrekking tot de Joden kopieerde. Zij zijn volgens de revisie identiek met de Amoe uit Egyptische bron en met de Bijbelse Amalekieten. Van de zestiende dynastie hebben we haast geen namen van Hyksos-farao ‘s als een gevolg van de beeldenstorm door farao Ahmose van de achttiende dynastie na hun verdrijving uitgevoerd.

     

     

    In het voorjaar van 1209 v. Chr. kwam aan de periode van rust bij de dood van Debora en Gideon een einde. Wat volgde was het optreden van de usurpator Abimelek een van de zonen van Gideon (Richteren 9:1-57) voor een korte periode van drie jaar. Dit waren drie jaren dat de Israëlieten na de dood van Gideon zich van de HEERE God omkeerden en de Baäls gingen dienen.

    Richteren 8:32 En Gideon, de zoon van Joas, stierf in goeden ouderdom; en hij werd begraven in het graf van zijn vader Joas, te Ofra, des Abi-ezriets. 33 En het geschiedde, als Gideon gestorven was, dat de kinderen Israëls zich omkeerden, en de Baäls nahoereerden; en zij stelden zich Baäl-berith tot een God. 34 En de kinderen Israëls dachten niet aan den HEERE, hun God, Die hen gered had van de hand van al hun vijanden van rondom. 35 En zij deden geen weldadigheid bij het huis van Jerubbaäl, dat is Gideon, naar al het goede, dat hij bij Israël gedaan had.

     

    In 1206 v. Chr. bij het begin van het zesde sabbatjaar stond de Richter Thola op, die Israël voor een periode van drieëntwintig jaar zou richten.

    Richteren 10 1 Na Abimelech nu stond op, om Israël te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraïm. 2 En hij richtte Israël drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven te Samir.

     

     

    Het was tijdens het richter-schap van Thola dat het vijfde Jubeljaar sinds de inname van Kanaän door de Israëlieten plaatsvond. Een jubeljaar dat vermoedelijk door de Israëlieten toen in acht werd genomen. We schrijven vermoedelijk omdat er geen verwijzing in de Bijbel naar te vinden is. Wel weten we dat van de 120 sabbatjaren die er waren tussen de inname van Kanaän in 1443 v. Chr. en de eerste wegvoering in Babylonische ballingschap in 605 v. Chr. de Israëlieten vijftig maal het sabbatjaargebod gehouden hebben.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    16-05-2017 om 08:34 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het derde historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.) 1297/ (sept.) 1296 v. Chr.

    Met onze aflevering van 24.04.2016 op dit blog brachten we de geschiedenis van het tweede jubeljaar (oktober) 1346/(september) 1345 v. Chr. sinds de verovering van het Beloofde Land Kanaän door de Israëlieten.

     

     

    We gingen er van uit dat aan de bepalingen van het Jubeljaar zoals beschreven in Leviticus hoofdstuk 25 door de Israëlieten toen voldaan werd. Het bijzondere zesde jaar waar de tweede sabbatjaarcyclus van zeven maal zeven jaar mee afsloot zag inderdaad een dubbele zegening van Boven over het land dat dat jaar zijn vrucht gaf ter overbrugging van de twee volgende jaren dat er niet gezaaid mocht worden.

    Leviticus 25:20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen – 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten. (Statenvertaling)

     

    Het was deze bijzondere zegening over het land dat ook de uitgeweken berooide weduwe Naomi in de velden van Moab bereikte en maakte dat zij naar het land Juda terugkeerde:

    Ruth 1:6 Toen maakte zij (Naomi) zich op met haar schoondochters, en keerde weder uit de velden van Moab; want zij had gehoord in het land van Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hun brood. 7 Daarom ging zij uit van de plaats, waar zij geweest was en haar twee schoondochters met haar. Als zij nu gingen op den weg, om weder te keren naar het land van Juda,… (Statenvertaling)

     

     

    Onder het richter-schap van Ehud gevolgd met dat van de richter Samgar zouden de Israëlieten tachtig jaar rust hebben.

    Richteren 3:30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israëls hand te ondergebracht; en het land was stil tachtig jaren. 31 Na hem nu was Samgar, een zoon van Anath, die sloeg de Filistijnen, zeshonderd man, met een ossenstok; alzo verloste hij ook Israël. (Statenvertaling)

     

     

    De lange periode van tachtig jaar rust nam een aanvang in 1349 v. Chr. en liep tot 1269 v. Chr. waarna de verdrukking van de Kanaäniet Jabin zou volgen:

    Richteren 4:1 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, als Ehud gestorven was. 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth der heidenen. (Statenvertaling)

     

    Maar voor een lange periode van tachtig jaar zouden de Israëlieten rust hebben, zou het stil zijn en dit als een gevolg van hun houden van de wet in het algemeen en in het bijzonder van de sabbatjaren. Tachtig jaar is ook vandaag nog een lange tijd voor een periode van vrede. Het einde van de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld is dit jaar al tweeënzeventig jaar geschiedenis en ieder mens in het westen hoopt en bidt dat de vrede nog lang mag aanhouden (1 Timoteüs 2:1-2). Vijfenzeventig jaar geleden was het voor de Joodse medeburgers in ons land een tijd van grote verdrukking. In de zomer van 1942 begonnen de nazi ’s namelijk na twee jaar harassment met de fysieke wegvoering van hen naar de vernietigingskampen in het oosten. Een lichtpunt voor velen was dat de helft van de Joodse bevolking in België bij niet-Joodse medeburgers (van alle politieke- en geloofsovertuigingen) spontaan kon onderduiken. Dit was een uniek feit in de geschiedenis van de andere door de nazi-Duitsers bezette landen (met uitzondering van Denemarken) waar Joodse mensen niet altijd als medeburgers aanzien werden. De beloofde zegening in de Bijbel (Genesis 12:3) bleek in september 1944 toen België op slechts enkele dagen bevrijd werd en aan de nachtmerrie een einde kwam. In mijn boek ‘De tweede wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, heb ik deze bijzondere geschiedenis uitgediept.

     

     

    De bijgevoegde tijdsschema ‘s zijn inmiddels vertrouwd en tonen bovenaan met een blauwe tijdsbalk de sabbatjaren van april tot maart aan. Het Jubeljaar zag altijd zijn start in oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn volgens de westerse jaartelling gebaseerd op de geboorte van Jezus Christus, onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden.

     

     

    Het derde jubeljaar van 1297/1296 v. Chr. zal vermoedelijk door de Israëlieten onder het Richter-schap van Ehud gehouden zijn. In 1297 v. Chr. waren er op de tijdsbalk al drieënvijftig van de tachtig jaar verstreken sinds de richter Ehud de Israëlieten van de verdrukking van Moab bevrijdde. Ik merkte al eerder op dat er in totaal 120 sabbatjaren zaten vanaf de inname van Kanaän tot aan de wegvoering in Babylonische Ballingschap in 605 v. Chr. Zeventig sabbatjaren hadden de Israëlieten tegen het jaar 605 v. Chr. niet gehouden en vandaar het oordeel van de Babylonische Ballingschap waarbij het land als een gevolg van de ontvolking zijn rust kreeg. Dit oordeel was bij het overhandigen van de Wet in 1483 v. Chr. aangekondigd en kan men nalezen in het Bijbelboek Leviticus hoofdstuk 26. De volledige tekst heb ik in de aflevering van 19.04.2017 op dit blog geciteerd. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1492380000&stopdatum=1492984800

     

     

    In het voorjaar van 1296 v. Chr. begon de vierde sabbatjaarcyclus van zeven maal zeven jaren, sinds de verovering van Kanaän onder leiding van Jozua. Op het getoonde schema merken we onderaan met een blauwe tijdsbalk de periode van het Richter-schap van Ehud en Samgar. Daarboven met een groene kleur merken we de tijdsbalk van de Hyksos-heersers over Egypte en daarboven zien we de gereviseerde Assyrische koningslijst. Zowel Egypte als Assyrië kregen in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, aandacht met de respectievelijke koningslijsten gereviseerd op een tijdsbalk aangebracht.

    De Hyksos-farao met de Griekse naam Assis was de laatste van de eerste zes Hyksos-farao ’s sinds zij in 1483 v. Chr. twee maanden na de exodus Egypte zonder slag of stoot overrompelden. Het was de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die een belangrijk gedeelte van de Egyptische geschiedenis samengesteld door de Egyptische historicus Manetho doorgaf. Over de periode van de Hyksos-heerschappij over Egypte schreef ik eerder op dit blog op 12.09.2016 een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000

     

    De Assyriërs zitten in de geslachtslijn van Abraham die na de dood van Sara met Ketura hertrouwde. Het prille begin van de Assyrische clan kan vanaf 1848 v. Chr. gereconstrueerd worden. Maar dit heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De Assyriërs en Abraham, blz. 47-58, uitgewerkt.

     

     

    Naar het einde toe van het Richter-schap van Ehud liep het met de Israëlieten fout. In het voorjaar van 1269 v. Chr. stierf Ehud en begon onmiddellijk de verdrukking door de Kanaäniet Jabin die twintig jaar zou aanhouden.

    Richteren 4:1 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, als Ehud gestorven was. 2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth der heidenen. (Statenvertaling)

     

    De dood van Ehud valt uitgerekend in het zesde jaar van de derde sabbatjaarcyclus. Een jaar dat vermoedelijk geen dubbele zegening over het land zag. De verdrukking door Jabin begon niet toevallig in het vierde sabbatjaar van de zeven maal zeven jaarcyclus. Een jaar dat zij normaal gezien rust moeten hebben, indien zij trouw waren gebleven aan de Wet des HEEREN en trouw aan hun belofte deze wetten te houden.

     

    Epiloog

    Enkele weken geleden werd mijn aandacht gevestigd op een website van de Amerikaan Wayne L. Atchison, een website die ik verwacht werd te onderzoeken en commentaar te geven. Atchison levert een theorie waarbij hij de Jubeljaren vanaf de Schepping meent te kunnen tellen ter berekening van het einde der tijden? Een nieuw jaartal voor de Apocalyps is volgens hem 2023? In het weerleggen van een stelling gaat al dadelijk heel veel tijd in, tijd die dan verloren gaat voor naar mijn mening meer interessante studie. Wat het onwaarschijnlijke jaartal 2023 betreft zal de tijd ook dit jaartal en de berekening ontmaskeren als een futiel ‘tijd’ verdrijf. We kunnen echter met zekerheid stellen dat dit sommige onderzoekers niet zal weerhouden nieuwe jaartallen te berekenen alsof de tijden of gelegenheden betreffende het herstel van Israël aan de Ekklesia geopenbaard zou zijn.

    Handelingen 1:6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. (NBG Vertaling 1951) Tijd: 30 AD kort voor de Hemelvaart van de Heiland Jezus Christus.

    De historische Jubeljaren hebben alleen zin en waarde wanneer men ze Bijbels-concordant vanaf de inname van Kanaän door de Israëlieten rekent en niet eerder. Wanneer men de historisch bevestigde jubeljaren als ijkpunten op de tijdsbalk hanteert dan blijkt overigens de constructie van Atchison daar volledig haaks op te staan. Als een gevolg van zijn gebruik van verkeerde ijkpunten op de tijdsbalk zit ook zijn eindtijdjubeljaar fout.

    Men wil blijkbaar niet leren van de foutieve jaartallen die in het verleden gelanceerd werden. Het is inmiddels sinds het nationale herstel van Israël in 1948 een hele lijst van jaartallen geworden. Enkele voor mij bekende jaartallen waren: 1988, 1989, 1996, 2000, 2005, 2012, 2014, 2015, 2017 en vermoedelijk ontbreken er nog enkele jaartallen aan deze lijst.

    In Weet Magazine van april 2017 stond er een column over de tekenen der tijden met aandacht voor het astronomische sterrenbeeld maagd van 23 september 2017. Men wekt de verwachting dat er misschien dan iets rond Israël zou kunnen gebeuren. De theorie is dat het sterrenbeeld maagd van 23 september 2017 in verband zou kunnen gebracht worden met het Bijbelboek Openbaring hoofdstuk 12?

    Daarom is chronologie zo belangrijk, niet alleen voor het verleden waar chronologie de ruggengraat van alle geschiedenisonderzoek is, maar ook voor de toekomst. De zevenjarige eindtijdperiode van het Bijbelboek Openbaring en de meeste toekomstige gebeurtenissen daarin vermeld kunnen chronologisch ingevuld worden. Dan zal dat gebeuren en daarna dat, en dat kan niet gebeuren alvorens dat gebeurd is enzoverder. Vooral het begin van de zevenjarige eindtijdperiode, het midden en het einde zit chronologisch op een alsnog toekomstige tijdsbalk verankerd. Zie het artikel op blog van 27.03.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1490565600&stopdatum=1491170400

    Bij Openbaring hoofdstuk 12 bijvoorbeeld zitten we chronologisch in de helft van de zevenjarige eindtijdperiode en daar is voor ‘23 september 2017’ op de eindtijdtijdsbalk geen plaats voor.

    In de Bijbel zitten geen verborgen tijdslijnen verstopt. Iets wat Bijbelvorsers zoals Atchison en anderen menen te beweren. Integendeel, zowel het chronologisch-historische als het chronologische toekomstige handelen van de HEERE God met Israël, de Ekklesia en de wereld is in de Bijbel geopenbaard en vindbaar voor elke gelovige Bijbelvorser.

    2 Timoteüs 3:14 Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wèl bewust van wie gij het hebt geleerd, 15 en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. 16 Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, 17 opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    08-05-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geschiedenis van Juda en Thamar – chronologie en hoerenkleding

    In het Bijbelboek Genesis hoofdstuk 38 wordt de bijzondere geschiedenis gebracht van Juda en Thamar. Thamar was de schoondochter van Juda door haar huwelijk met Er, de eerstgeboren zoon (en erfgenaam) van Juda bij de dochter van de Kanaänietische man Sua, uit Adullam. In Kanaän zouden aan Juda bij de dochter van Sua drie zonen geboren worden: Er, Onan en Sela. Het huwelijk van Thamar met de eerstgeborene van Juda: Er, bleef kinderloos. Over Er staat er geschreven (Genesis 38:7) dat hij kwaad was in des HEEREN ogen en dat Hij hem doodde. Toen gaf Juda de opdracht aan Onan zijn tweede zoon bij de dochter van Sua, bij Thamar nageslacht voor Er te verwekken volgens het later in de wet van Mozes beschreven zwagerhuwelijk. Maar Onan die waarschijnlijk zichzelf na de dood van de eerstgeborene Er als de erfgenaam zag, verspilde zijn zaad via coitus interruptus opdat aan Er via Thamar, geen erfgenaam voor Juda geboren zou worden. Dit was kwaad in de ogen des HEEREN en Hij doodde ook Onan (Genesis 38:8-10) staat er geschreven. Daarop lezen we dat Juda bevreesd werd dat ook zijn derde zoon Sela via het zwagerhuwelijk het leven zou verliezen, en zei met een smoes tot Thamar in het huis van haar vader te blijven totdat Sela volwassen zou zijn (Genesis 38:11). Na het overlijden van de dochter van Sua, de moeder van Er en het elders troost zoeken door de aartsvader Juda (Genesis 38:12-13) bedacht Thamar een list ter verkrijging van nageslacht ter veiligstelling van het erfrecht van haar overleden man Er, de eerstgeborene van Juda. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

    Genesis 38:13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren. 14 Toen leide zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had.

     

     

    16 En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, laat mij tot u ingaan; want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat? 17 En hij zeide: Ik zal u een geitenbok van de kudde zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem zendt. 18 Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem. 19 En zij maakte zich op, en ging heen, en leide haar sluier van zich af, en zij trok aan de klederen van haar weduwschap. 20 En Juda zond den geitenbok door de hand van zijn vriend, den Adullamiet, om het pand uit de hand der vrouw te nemen; maar hij vond haar niet. 21 En hij vraagde de lieden van haar plaats, zeggende: Waar is de hoer, die bij deze twee fonteinen aan den weg was? En zij zeiden: Hier is geen hoer geweest. 22 En hij keerde weder tot Juda, en zeide: Ik heb haar niet gevonden; en ook zeiden de lieden van die plaats: Hier is geen hoer geweest. 23 Toen zeide Juda: Zij neme het voor zich, opdat wij misschien niet tot verachting worden; zie, ik heb dezen bok gezonden; maar gij hebt haar niet gevonden. 24 En het geschiedde omtrent na drie maanden, dat men Juda te kennen gaf, zeggende: Thamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd, en ook zie, zij is zwanger van hoererij. Toen zeide Juda: Breng ze hervoor, dat zij verbrand worde! 25 Als zij voorgebracht werd, schikte zij tot haar schoonvader, om te zeggen: Bij den man, wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger; en zij zeide: Beken toch, wiens deze zegelring, en deze snoeren, en deze staf zijn. 26 En Juda kende ze, en zeide: Zij is rechtvaardiger dan ik, daarom, omdat ik haar aan mijn zoon Sela niet gegeven heb. En hij bekende haar voortaan niet meer. 27 En het geschiedde ten tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. 28 En het geschiedde, als zij baarde, dat een de hand uitgaf; en de vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een scharlaken draad om zijn hand, zeggende: Deze komt het eerst uit. 29 Maar het geschiedde, als hij zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez. 30 En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand de scharlaken draad was; en men noemde zijn naam Zera. (Statenvertaling)

     

    De naam van de dochter van de Kanaäniet Sua wordt in de Bijbel niet meegedeeld. Maar de Griekse Septuagint-vertaling heeft de naam Sava overgeleverd:

    LXX-Genesis 38:1 And it came to pass at that time that Judas went down from his brethren, and came as far as to a certain man of Odollam, whose name was Iras. 2 And Judas saw there the daughter of a Chananitish man, whose name was Sava; and he took her, and went in to her. 3 And she conceived and bore a son, and called his name, Er.

     

    Historisch-chronologisch gezien lijkt het dat de beschreven geschiedenis in Genesis hoofdstuk 38 volgt op de geschiedenis van het overleveren van Jozef door zijn halfbroers, inclusief Juda, aan Midianieten op weg naar Egypte, in 1722 v. Chr. (Genesis 37). Er staat namelijk geschreven:

    Genesis 38: 1 En het geschiedde ten zelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam was Hira.

     

    De Seder Olam (de Joodse overlevering) volgt deze chronologie en plaatst de beschreven geschiedenis van hoofdstuk 38 na het overleveren van de zeventienjarige Jozef aan Midianieten, in hoofdstuk 37. Dit maakt echter dat er slechts drieëntwintig jaar resten tot op het tweede jaar van de zevenjarige hongersnood in 1699 v. Chr. voor de achtereenvolgende geboorten van Er, Onan en Sela. In 1699 v. Chr. vertrok de clan van Jakob, Juda incluis, naar Egypte. Zie de aflevering op dit blog van 08.12.2016, de chronologie van de aartsvaders Jakob en Jozef. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1480892400&stopdatum=1481497200

     

    De negentiende-eeuwse Bijbelvorser Dr. E. W. Büllinger (1838/1913) merkt in zijn commentaar (link: http://www.companionbiblecondensed.com/OT/Genesis...pdf) op dat het hoofdstuk 38 met de geschiedenis van Juda, Thamar en Perez, vanwege het geslachtsregister van Jezus Christus volgens Matteüs, ingevoegd is, maar chronologisch gezien voor de overlevering van Jozef naar Egypte, op de tijdsbalk te plaatsen is.

    Na het Bijbelgedeelte van Genesis 38:13-30 te hebben doorgenomen leren we veel over de mannenwereld van die tijd (en van alle tijden). Juda, die evenzeer schuldig is als Thamar beveelt aanvankelijk dat Thamar (naar de pre-Hammoerabi-code) verbrand zou worden. Met list en met groot gevaar voor haar leven moest Thamar ervoor zorgen dat het erfenisrecht van Er, haar overleden man en eerstgeborene van Juda niet verloren ging maar via haar naar haar eerstgeborene ging. Het is een onfrisse geschiedenis die niet verdoezeld werd maar onverbloemd in de Bijbel gebracht.

    Het is in de huidige tijd verrassend in de Bijbel te lezen dat een prostitué in de oudheid herkend werd door kleding die heel haar lichaam bedekte, zoals beschreven staat in Genesis 38: “14 Toen leide zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had. …”

     

     

    We hebben een vrij goed beeld van de klederdracht in Kanaän ten tijde van Juda en Thamar vanuit een tombe in Egypte daterend uit het Midden-rijk. De vrouwen op de afbeelding hierboven hebben slechts een haarband voor hun lange ravenzwarte haren, maar geen sluier, noch andere hoofdbedekking. De kleding doet voor wie algemene Bijbelkennis heeft, denken aan de veelvervigen mantel van de aartsvader Jozef.

     

    Het is de Rooms-katholieke kerk met haar heiligenbeelden en sinds de twintigste eeuw Hollywood met haar zogenaamde sandalen-filmen die verantwoordelijk zijn voor het foutief beeld van de klederdracht van Bijbelse vrouwen. Steevast worden vrouwen altijd met lange gewaden en hoofdbedekking afgebeeld.

    Ik vermoed dat de Griekse wereld van de oudheid model stond voor de bijzondere klederdracht van vrouwen zoals die zich in de overlevering heeft vastgezet. In de derde eeuw voor Christus strekte de Griekse beschaving zich van Europa uit tot aan de Indus in Azië en had een impact op alle gebied van de samenleving. Op afbeeldingen die bewaard bleven zoals die hieronder getoond, merken we de lange gewaden voor vrouwen die in die tijd ingang vonden.

     

     

    Wanneer we de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs in verband met ‘de hoofdtooi der vrouw’ (1 Kor. 11:3-16) lezen en in gedachten de klederdracht en hoofdbedekking van de Griekse vrouwen van toen voor ogen hebben, kunnen we een andere invulling tegen de traditie in, geven. Het lange haar van een vrouw is haar tot een sluier gegeven, schrijft Paulus in vers vijftien. Tegelijkertijd wil hij in vers zestien vermijden dat cultuurverschillen tussen de Griekse wereld van toen en de Israëlitische tot scheuring binnen de gemeente zou leiden. Paulus haalt in zijn betoog de natuur erbij die ook vanuit de Schepping een boodschap heeft:

    1 Korintiërs 11:14 Leert de natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar draagt, dit een schande voor hem is, 15 doch dat, indien een vrouw lang haar draagt, dit een eer voor haar is? Immers, het haar is haar tot een sluier gegeven. 16 Maar, indien het er iemand om te doen is gelijk te hebben, wij hebben zulk een gewoonte niet, en evenmin de gemeenten Gods. (NBG Vertaling 1951)

     

    Op zijn sterfbed in Egypte zou de aartsvader Juda, volgens een Joodse legende, zijn grove misstap met Thamar aan zijn kinderen met spijt in zijn hart nog verhalen. Volgens de legende werd Juda honderdnegentien jaar oud. Op onze tijdsbalk uitgerekend was dit het jaar 1619 v. Chr. Jozef, zijn halfbroer en onderkoning van Egypte, was al enkele jaren daarvoor in 1628 v. Chr. gestorven.

    Hierna het betreffende citaat uit de Joodse legende:

    Legends of the Jews, Volume II, From Joseph to the Exodus, Chapter II, The Sons of Jacob, compiled by by Louis Ginzberg

    Judah did not conceal his shortcomings, either. He confessed how drunkenness and passion had betrayed him first into marriage with a Canaanitish woman, and then into improper relations with his daughter-in-law Tamar. He said to his children:

    "Do not walk after the desire of your hearts, and vaunt not the valiant deeds of your youth. This, too, is evil in the eyes of the Lord. For while I boasted that the face of a beautiful woman had never allured me in the wars, and reviled my brother Reuben for his transgression with Bilhah, the spirit of passion and unchastity gained possession of me, and I took Bath-shua to wife, and trespassed with Tamar, though she was the affianced of my son. First I said to Bath-shua's father, 'I will take counsel with my father Jacob, to know whether I should marry thy daughter,' but he was a king, and he showed me an untold heap of gold accredited to his daughter, and he adorned her with the magnificence of women, in gold and pearls, and he bade her pour the wine at the meal. The wine turned my eyes awry, and passion darkened my heart. In mad love for her, I violated the command of the Lord and the will of my father, and I took her to wife. The Lord gave me a recompense according to the counsel of my heart, for I had no joy in the sons she bore me.

    "And now, my children, I pray you, do not intoxicate yourselves with wine, for wine twists the understanding away from the truth, and confuses the sight of the eyes. Wine led me astray, so that I felt no shame before the throngs of people in the city, and I turned aside and went in to Tamar in the presence of them, and committed a great sin. And though a man be a king, if he leads an unchaste life, he loses his kingship. I gave Tamar my staff, which is the stay of my tribe, and my girdle-cord, which is power, and my signet-diadem, which is the glory of my kingdom. I did penance for all this, and unto old age I drank no wine, and ate no flesh, and knew no sort of pleasure. Wine causes the secret things of God and man to be revealed unto the stranger. Thus did I disclose the commands of the Lord and the mysteries of my father Jacob to the Canaanite woman Bath-shua, though God had forbidden me to betray them. I also enjoin you not to love gold, and not to look upon the beauty of women, for through money and through beauty I was led astray to Bath-shua the Canaanite. I know that my stock will fall into misery through these two things, for even the wise men among my sons will be changed by them, and the consequence will be that the kingdom of Judah will be diminished, the domain that the Lord gave me as a reward for my obedient conduct toward my father, for never did I speak in contradiction of him, but I did all things according to his words. And Isaac, my father's father, blessed me with the blessing that I should be ruler in Israel, and I know that the kingdom will arise from me. In the books of Enoch the just I read all the evil that ye will do in the latter days. Only beware, my children, of unchastity and greed, for love of gold leads to idolatry, causing men to call them gods that are none, and dethroning the reason of man. On account of gold I lost my children, and had I not mortified my flesh, and humbled my soul, and had not my father Jacob offered up prayers for me, I had died childless. But the God of my fathers, the merciful and gracious One, saw that I had acted unwittingly, for the ruler of deception had blinded me, and I was ignorant, being flesh and blood, and corrupt through sins, and in the moment when I considered myself invincible, I recognized my weakness."

    Then Judah revealed to his sons, in clear, brief words, the whole history of Israel until the advent of the Messiah, and his final speech was: "My children, observe the whole law of the Lord; in it is hope for all that keep His ways. I die this day at the age of one hundred and nineteen years before your eyes. None shall bury me in a costly garment, nor shall ye cut my body to embalm it, but ye shall carry me to Hebron."

    Having spoken these words, Judah sank into death.

     

    De verwekte baby Perez bij de moedige Thamar zit zoals eerder opgemerkt, in de geslachtslijn van de Heer Jezus Christus.

    Matteüs 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning. … (NBG Vertaling 1951)

     

    Wie gedacht zou hebben dat in de geslachtslijn van Jezus alleen heilige heel bijzondere mensen zouden zitten, vergist zich. Hij is de mens gelijk geworden op alle gebied met uitzondering van de zonde.

    Filippenzen 1:5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, 6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. 8 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    01-05-2017 om 06:57 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het tweede historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.)1346/(sept.)1345 v. Chr.

    Met onze aflevering van 19.04.2017 brachten we de geschiedenis van het eerste jubeljaar van oktober1395/september1394 v. Chr. dat gehouden werd in het vijftigste jaar sinds de inname van het Beloofde Land Kanaän. De sabbatjaar- en jubeljaartelling (Leviticus 25:1-55) nam namelijk een aanvang bij de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr., veertig jaar na de Exodus gevolgd door het geven van de Wet aan Mozes.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE.

     

     

    De sabbatjaar- en jubeljaartelling dienen we Schriftuurlijk concordant gezien te rekenen vanaf de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua en niet eerder.

    We zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn de westerse jaartellingen gebaseerd op de geboorte van Jezus Christus onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden. De sabbatjaren staan in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan.

     

     

    We gingen er in de vorige aflevering bij het eerste jubeljaar van 1395/1394 v. Chr. van uit dat de Israëlieten toen onder de Richter Othniël de bepalingen van het jubeljaar gehouden hebben. In het voorjaar van 1407 v. Chr. had Othniël de Israëlieten bevrijd van de verdrukking door Koning Kusan-Risataïm van Mesopotamië, een verdrukking die acht jaar geduurd had. Voor een periode van veertig jaar had het land onder het richter-schap van Othniël daarna rust, staat er geschreven:

    Richteren 3:7 De Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN, zij vergaten de HERE, hun God, en dienden de Baäls en de Asjera’s. 8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar. 9 Toen riepen de Israëlieten tot de HERE, en de HERE verwekte de Israëlieten een verlosser om hen te bevrijden: Otniël, de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb. 10 De Geest des HEREN kwam over hem, hij richtte Israël en trok uit ten strijde. De HERE gaf Kusan-Risataïm, de koning van Aram, in zijn macht, zodat hij de overhand kreeg over Kusan-Risataïm. 11 Toen had het land veertig jaar rust. En Otniël, de zoon van Kenaz, stierf. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het hierboven getoonde schema geeft de periode 1381/1368 v. Chr. weer. Het valt binnen de tijdsperiode dat de eerste richter Othniël het land Israël leidde. De blauwe tijdsbalk bovenaan het schema toont de sabbatjaarcyclus met sabbatjaren in apr1381/mrt1380 en apr1364/mrt1373 v. Chr. We kunnen er nochtans niet zondermeer van uitgaan dat de Israëlieten alle sabbatjaren ten tijde van het richter-schap van Othniël gehouden hebben. De reden ligt bij de nieuwe verdrukking die zich aandiende na de dood van Othniël. Het sabbatjaar 1367/1366 v. Chr. zag het begin van de verdrukking door de koning van Moab: Eglon. Een verdrukking die achttien jaar zou aanhouden en de oorzaak was van het niet houden van de Wet des HEEREN door de Israëlieten.

     

     

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-153, heb ik het chronologisch kader geleverd waarbinnen de Richteren op de tijdsbalk gerangschikt moeten worden.

    De hierboven getoonde tijdsbalk toont via de rode tijdsbalk het begin van de achttienjarige verdrukking door Moab. Daar kwam bovenop de in het Bijbelboek Ruth beschreven hongersnood die onder meer maakte dat de Israëliet Elimelek en zijn vrouw Naomi en hun twee zonen naar Moab emigreerden. De grijze verticale lijn op de tijdsbalk in 1357 v. Chr. geeft de hongersnood weer voorafgegaan door de grijze lijn van het voorjaar van 1358 v. Chr. die de meganatuurcatastrofe voorstelt die de oude wereld toen trof en verantwoordelijk was voor de hongersnood als een gevolg van mislukte. In TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 157-163, heb ik aangetoond dat de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong was en de oorzaak van alle ellende op aarde. Het voorjaar van 1358 v. Chr. was getuige van ‘werelden in botsing’ en een ‘aarde in beroering’ om Velikovskyaanse termen te gebruiken.

    De hongersnood staat beschreven in het Bijbelboek Ruth:

    Ruth 1:1 In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam van de man was Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn beide zonen Machlon en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld van Moab aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi, zodat deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven ook die twee, Machlon en Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide zonen en haar man. 6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Onze laatste tijdsbalk voor deze aflevering is die van de periode 1353/1340 v. Chr. Aan de verdrukking door koning Eglon van Moab kwam een einde door de linkerhand van de Richter Ehud die Eglon in zijn paleis met een kort tweesnijdend zwaard doodde.

    Richteren 3:14 En de kinderen Israëls dienden Eglon, koning der Moabieten, achttien jaren. 15 Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE, en de HEERE verwekte hun een verlosser, Ehud, den zoon van Gera, een zoon van Jemini, een man, die links was. En de kinderen Israëls zonden door zijn hand een geschenk aan Eglon, den koning der Moabieten. 16 En Ehud maakte zich een zwaard, dat twee scherpten had, welks lengte een el was; en hij gordde dat onder zijn klederen, aan zijn rechterheup. 17 En hij bracht aan Eglon, den koning der Moabieten, dat geschenk; Eglon nu was een zeer vet man. 18 En het geschiedde, als hij geëindigd had het geschenk te leveren, zo geleidde hij het volk, die het geschenk gedragen hadden; 19 Maar hij zelf keerde wederom van de gesneden beelden, die bij Gilgal waren, en zeide: Ik heb een heimelijke zaak aan u, o koning! dewelke zeide: Zwijg! En allen, die om hem stonden, gingen van hem uit. 20 En Ehud kwam tot hem in, daar hij was zittende in een koele opperzaal, die hij voor zich alleen had; zo zeide Ehud: Ik heb een woord Gods aan u. Toen stond hij op van den stoel. 21 Ehud dan reikte zijn linkerhand uit, en nam het zwaard van zijn rechterheup, en stak het in zijn buik; 22 Dat ook het hecht achter het lemmer inging, en het vet om het lemmer toesloot (want hij trok het zwaard niet uit zijn buik), en de drek uitging. 23 Toen ging Ehud uit van de voorzaal, en sloot de deuren der opperzaal voor zich toe, en deed ze in het slot. 24 Als hij uitgegaan was, zo kwamen zijn knechten, en zagen toe, en ziet, de deuren der opperzaal waren in het slot gedaan; zo zeiden zij: Zeker, hij bedekt zijn voeten in de verkoelkamer. 25 Als zij nu tot schamens toe gebeid hadden, ziet, zo opende hij de deuren der opperzaal niet. Toen namen zij den sleutel en deden open; en ziet, hunlieder heer lag ter aarde dood. 26 En Ehud ontkwam, terwijl zij vertoefden; want hij ging voorbij de gesneden beelden, en ontkwam naar Sehirath. 27 En het geschiedde, als hij aankwam, zo blies hij met de bazuin op het gebergte van Efraïm; en de kinderen Israëls togen met hem af van het gebergte, en hij zelf voor hun aangezicht heen. 28 En hij zeide tot hen: Volgt mij na; want de HEERE heeft uw vijanden, de Moabieten, in ulieder hand gegeven. En zij togen af, hem na, en namen de veren van de Jordaan in naar Moab, en lieten niemand overgaan. 29 En zij sloegen de Moabieten te dier tijd, omtrent tien duizend man, allen vette en allen strijdbare mannen, dat er niet een man ontkwam. 30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israëls hand te ondergebracht; en het land was stil tachtig jaren. 31 Na hem nu was Samgar, een zoon van Anath, die sloeg de Filistijnen, zeshonderd man, met een ossenstok; alzo verloste hij ook Israël. (Statenvertaling)

     

    Het resultaat van het optreden van de Richter Ehud was het begin van een lange periode van vrede voor de Israëlieten. Samen met het Richter-schap van Samgar betekende het tachtig jaar rust voor het land. Een periode ook dat de Israëlieten met zekerheid de sabbat- en jubeljaren gehouden werden.

    Het historische tweede Jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. viel in het vierde jaar van het Richter-schap van Ehud. Op het hierboven getoonde schema merken we het zesde jaar van de zevende sabbatjaarcyclus met een gele verticale balk aangeduid. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus was een jaar van dubbele zegening over het land. Het land moest immers voedsel leveren ter overbrugging van het zevende sabbatjaar gevolgd door het vijftigste jubeljaar.

    Leviticus 25:20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen – 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten. (Statenvertaling)

     

    Ten tijde van de Richter Ehud werd aan de voorwaarde die de Wet van Mozes stelde voldaan en gaf het land zijn wonderlijke dubbele vrucht. Het was de zegening van het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus waar Naomi in de velden van Moab over bericht werd. Er waren tien jaar verlopen sinds zij haar man Elimelek naar Moab moest volgen. Berooid was zij na de dood van haar man en haar twee zonen met haar twee schoondochters in het veld van Moab achtergebleven.

    Ruth 1:6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Het boek Ruth is het achtste Bijbelboek in de Joodse Bijbel en volgt op het boek Richteren. Het begint met een hongersnood en de beslissing van een man om zijn heil buiten Israël in Moab te gaan zoeken. Zijn eigenzinnige keuze sleurt zijn vrouw en zonen mee, weg in het ongeluk. Na zijn dood en de dood ook van zijn zonen die in Moab Moabietische vrouwen gehuwd hebben blijft de weduwe Naomi alleen met haar twee schoondochters achter. Na het nieuws dat de HEERE God naar zijn volk heeft omgezien door hun brood te geven, besluit Naomi naar Israël terug te keren. Een van haar schoondochters genaamd Ruth is degene die beslist om bij haar schoonmoeder te blijven en mee naar Israël te trekken.

    Het Jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. maakt dat de berooide Naomi door haar Losser Boaz in haar verloren gegane bezittingen hersteld wordt. Deze geschiedenis is goed bekend. De losser Boaz huwt met de Moabietische Ruth en verwekt Obed bij haar, de grootvader van David. Het Bijbelboek Ruth sluit dan ook af met de geslachtslijst van David:

    Ruth 4:18 Dit nu zijn de nakomelingen van Peres: Peres verwekte Chesron, 19 Chesron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, 20 Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salma, 21 Salmon verwekte Boaz, Boaz verwekte Obed, 22 Obed verwekte Isaï en Isaï verwekte David. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het Nieuwe Testament sluit hierbij aan met het geslachtsregister van Jezus Christus:

    Matteüs 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning.

     

    Het huwelijk van de Moabietische Ruth de schoondochter van Naomi met de losser Boaz in het jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. maakt van Boaz een oude man van tachtig à negentig jaar. De geslachtsregisters van de Bijbelboeken Ruth en Matteüs maken dit duidelijk. Boaz was de zoon namelijk van Rachab de geredde hoer van Jericho en door Salmon verwekt na de inname van het land Kanaän in 1436 v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 1: het geslachtsregister van Jezus Christus, blz.454-462.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

    24-04-2017 om 08:13 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het eerste historische Jubeljaar van (oktober)1395/(september)1394 v. Chr.

    Het Bijbelse Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze veertig jaar later zouden binnentrekken. Het doel van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke individueel verlies van land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte dat een en ander duidelijk maakt.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE. 3 Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen, 4 maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien. 5 Wat vanzelf opkomt van uw oogst, zult gij niet inoogsten en de druiven van uw ongesnoeide wijnstok zult gij niet inzamelen; het zal een jaar van rust voor het land zijn. 6 De sabbatopbrengst van het land zal u tot voedsel zijn: u en uw slaaf en uw slavin, uw dagloner en uw bijwoner, die bij u vertoeven. 7 Ook voor uw vee en voor het gedierte, dat in uw land is, zal de gehele opbrengst daarvan tot voedsel zijn. 8 Voorts zult gij u zeven jaarsabbatten tellen, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen van de zeven jaarsabbatten negenenveertig jaren zijn. 9 Dan zult gij bazuingeschal doen rondgaan in de zevende maand op de tiende van de maand; op de Verzoendag zult gij de bazuin doen rondgaan door uw ganse land. 10 Gij zult het vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor al zijn bewoners, een jubeljaar zal het voor u zijn, dan zal ieder van u tot zijn bezitting en tot zijn geslacht terugkeren. 11 Een jubeljaar zal dit vijftigste jaar voor u zijn, dan zult gij niet zaaien, en wat dan vanzelf opkomt zult gij niet oogsten en dan zult gij de ongesnoeide wijnstok niet aflezen. 12 Want het zal u een jubeljaar zijn, heilig zal het u zijn; van de akker zult gij eten wat hij opbrengt. 13 In dit jubeljaar zal ieder van u zijn bezitting terugkrijgen. 14 Wanneer gij iets aan uw volksgenoot verkoopt of iets van hem koopt, dan zal de een de ander niet benadelen. 15 Rekening houdend met de jaren na een jubeljaar, zult gij het van uw volksgenoot kopen; rekening houdend met de oogstjaren zal hij het u verkopen. 16 Bij een groter aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding hoger stellen; bij een geringer aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding lager stellen: want het getal der oogsten verkoopt hij u. 17 Gij zult elkander niet benadelen, maar voor uw God vrezen, want Ik ben de HERE, uw God. 18 Zo zult gij mijn inzettingen opvolgen en mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen; dan zult gij veilig wonen in het land. 19 En het land zal zijn vrucht geven, zodat gij tot verzadiging eet en daarin veilig woont. 20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen – 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten. 23 En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij. 24 In het gehele land, dat gij in bezit hebt, zult gij lossing voor het land toestaan. 25 Wanneer uw broeder verarmd is en iets van zijn bezitting heeft moeten verkopen, dan zal zijn naaste bloedverwant als losser optreden, en hij zal loskopen wat zijn broeder heeft moeten verkopen. 26 Wanneer iemand geen losser heeft, maar zijn vermogen wordt toereikend, zodat hij verwerft, wat hij voor lossing nodig heeft, 27 dan zal hij de jaren sinds de verkoop in rekening brengen, en wat nog overblijft de man terugbetalen aan wie hij het verkocht heeft, opdat hij zijn bezitting terugkrijgt. 28 Maar indien hij niet verwerft wat nodig is, om hem terug te betalen, dan blijft wat hij verkocht heeft, in het bezit van hem die het gekocht heeft, tot het jubeljaar: maar in het jubeljaar zal het vrijkomen, en hij zal zijn bezitting terugkrijgen. 29 Wanneer iemand een woonhuis verkoopt in een ommuurde stad, dan zal het recht van lossing duren tot er een jaar na de verkoop verstreken is; een jaar zal het recht van lossing duren. 30 Maar indien het niet gelost is, voordat een vol jaar verstreken is, dan komt dat huis, dat in een ommuurde stad stond, voorgoed aan hem die het gekocht heeft, in zijn geslacht: in het jubeljaar zal het niet vrijkomen. 31 De huizen echter in de dorpen, waar geen muur om is, zullen bij het akkerland gerekend worden, daarvoor zal wel recht van lossing zijn en in het jubeljaar zullen zij vrijkomen. 32 En aangaande de steden der Levieten, de huizen der steden, die zij in bezit hebben – de Levieten zullen een altoosdurend recht van lossing hebben. 33 Als iemand van de Levieten het inlost, dan zal het verkochte huis, in de stad van zijn bezit, in het jubeljaar vrijkomen; want de huizen van de steden der Levieten zijn hun bezit in het midden van de Israëlieten. 34 En het weideland bij hun steden zal niet verkocht worden, want dat is hun altoosdurend bezit. 35 Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem – vreemdeling en bijwoner – ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve. 36 Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve. 37 Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst. 38 Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zou zijn. 39 Wanneer uw broeder verarmt bij u en zich aan u verkoopt, dan zult gij hem geen slavenarbeid laten verrichten. 40 Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u arbeiden. 41 Dan zal hij van u weggaan, hij met zijn kinderen, en naar zijn geslacht terugkeren en hij zal het bezit zijner vaderen terugkrijgen. 42 Want zij zijn mijn knechten, die Ik uit het land Egypte heb geleid: zij zullen niet verkocht worden, zoals men een slaaf verkoopt. 43 Gij zult niet met hardheid over hem heersen, maar gij zult voor uw God vrezen. 44 Doch uw slaaf of slavin, die gij houdt, zullen zijn uit de volken rondom u; uit hen zult gij een slaaf of slavin kopen. 45 Ook uit de kinderen der bijwoners die bij u vertoeven, uit hen zult gij ze kopen en uit hun geslacht, dat bij u is, dat zij in uw land hebben voortgebracht, en zij zullen uw bezit zijn; 46 gij zult hen aan uw kinderen na u tot een erfenis geven, zodat zij in hun bezit overgaan; voor altoos zult gij hen in dienst houden, maar over uw broeders, de Israëlieten, zult gij niet, de een over de ander, met hardheid heersen. 47 Wanneer het vermogen van een vreemdeling of bijwoner bij u toeneemt, en uw broeder bij hem verarmt en zich aan die vreemdeling of bijwoner bij u, of aan iemand die uit een geslacht van vreemdelingen afkomstig is, verkoopt, 48 dan zal hij, nadat hij zich verkocht heeft, recht van lossing hebben: een van zijn broeders mag hem loskopen; 49 of zijn oom of de zoon van zijn oom mag hem loskopen, of zijn naastbestaande uit zijn geslacht mag hem loskopen, of, als zijn vermogen toereikend wordt, mag hij zich zelf loskopen. 50 Dan zal hij samen met zijn koper een berekening maken van het jaar af, dat hij zich aan hem verkocht, tot het jubeljaar, en de prijs van zijn verkoop zal zich richten naar het aantal jaren; op de wijze van een dagloner zal hij bij hem zijn. 51 Indien het nog vele jaren zijn, zal hij dienovereenkomstig zijn losgeld terugbetalen van het geld, waarvoor hij was gekocht. 52 Indien er weinige jaren overblijven tot het jubeljaar, dan zal hij met hem een berekening maken; overeenkomstig die jaren zal hij zijn losgeld terugbetalen. 53 Zo zal hij als een dagloner van jaar tot jaar bij hem zijn; deze zal bij u niet met hardheid over hem heersen. 54 Maar indien hij op deze wijze niet gelost wordt, dan komt hij in het jubeljaar vrij, hij met zijn kinderen. 55 Want de Israëlieten zijn Mij tot knechten: mijn knechten zijn zij, die Ik uit het land Egypte heb geleid; Ik ben de HERE, uw God. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Het sabbat-en het jubeljaargebod van Leviticus hoofdstuk 25 dat we hierboven in zijn geheel citeerden leert onder meer duidelijk dat de sabbatjaar- en jubeljaar-telling een aanvang nam bij de inbezitneming van het land Kanaän door de Israëlieten.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE.

     

    Israël heeft in zijn lange geschiedenis zelden het jubeljaargebod gehouden. Volgens mij zonder twijfel als reden van winstbejag door de machthebbers. De wortel van alle kwaad is de geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het eerste sabbatjaar van apr1437/mrt1436 v. Chr. gerekend, tot en met het sabbatjaar van apr604/mrt603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die exact zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het (ontvolkte) land dat toen zijn sabbatrust kreeg.

    De geschiedvertelling die we hier brengen is geen gewone geschiedschrijving zoals met de geschiedenis van bijvoorbeeld Egypte, Assyrië en andere volken, maar is Heilsgeschiedenis. De HERE God heeft in Zijn eeuwig voornemen, de Israëlieten uitverkoren om tot Zijn doel te komen: het herstel van alle dingen.

    Exodus 19:1 In de derde maand na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, op dezelfde dag, kwamen zij in de woestijn Sinai. 2 Nadat zij van Refidim opgebroken waren, kwamen zij in de woestijn Sinai en legerden zich in de woestijn; en Israël legerde zich daar tegenover de berg. 3 Toen klom Mozes op tot God, en de HERE riep tot hem van de berg, en zeide: Zó zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de Israëlieten: 4 gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. 5 Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. 6 En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult.

     

    Jesaja 49:6 Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde. (Statenvertaling)

     

     

    Het gaat om de beloofde Verlosser, waarvan de draad aanvangt in het eerste Bijbelboek Genesis, met de belofte van een herstel van alle dingen. De dood, het sterven, dat was gaan heersen vanaf de eerste rebellie van de mens, zou ooit aan zijn einde komen. Doorheen de Bijbel zien we dan ook de ontvouwing van de belofte van de komende Verlosser, van Genesis naar Exodus, naar Leviticus en zo verder, ingevuld worden. Het begint bij Adam, daarna naar Seth, naar Noach, naar Sem, naar Abraham, naar Izaak, naar Jakob, naar Juda, naar David, om uiteindelijk de vervulling te vinden in Jezus Christus, de (ver)Losser. Ten tijde van Jozua en later de Richterenperiode, was de invulling van de belofte van de Losser nog niet compleet. De Bijbel bestond toen alleen uit de eerste vijf boeken van Mozes, enkele Psalmen en het Boek Jozua. Later zou via de overige Bijbelboeken het beeld van de komende Verlosser van de dood duidelijker worden. De profeet Jesaja van de achtste eeuw v. Chr. zag en beschreef zowel de ene komst van de komende Koning der koningen als degene die zou komen als plaatsvervangend Lamslachtoffer. Het tijds-dal tussen de twee komsten van de ene Verlosser mochten de Hebreeuwse profeten niet zien (1 Petrus 1-10-12 – Efeze 3:1-7)

    Jesaja 53:5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.

     

    Het is ook belangrijk om het beloofde land Kanaän van toen voor de geest te halen. Het was namelijk een zeer vruchtbaar land zonder weerga, dat in de Bijbel beschreven wordt, een land overvloeiende van melk en honing. Het is een beschreven vruchtbaarheid die tegenwoordig sinds de klimaatwisseling van de achtste eeuw v. Chr. nog moeilijk voor te stellen is. De zogenaamde Bijbelse vroege en late regen was als een zegen van Boven verantwoordelijk voor jaarlijks meerdere rijke oogsten, aller aard.

     

     

    Nu moeten we ons het volk van die tijd voorstellen. Het begon met de belofte aan één man Abraham. Een belofte die aan zijn zoon Izaak herhaald werd en daarna aan diens zoon Jakob. Ten tijde van Jakob en zijn twaalf zonen was het een familieverband van zeventig mensen, die in 1698 v. Chr. ten tijde van de wereldwijde hongersnood, Egypte binnentrokken. En tweehonderdvijftien jaar later was het een volk geworden van ruim twee miljoen mensen die in april 1483 v. Chr. met Pesach op een vrijdag Egypte o.l.v. Mozes op weg naar het Beloofde Land uittrokken. Vijftig dagen later, in datzelfde jaar 1483 v. Chr. kregen zij in de wildernis de Wet, hun grondwet. Van de Israëlieten werd gehoorzaamheid aan de wet en geloofsvertrouwen op God verlangd. In het tweede jaar sinds de uittocht uit Egypte (Numeri 10:11) trokken zij uit de wildernis op, richting Kanaän. Een meerderheid van de verspieders (10/12) die het land Kanaän verkend hadden weigerden echter het land Kanaän binnen te trekken, uit vrees voor de bewoners en slaagden erin het volk van hun eigen angst en ongeloof te overtuigen. Het resultaat was dat het volk weigerde binnen te trekken. Als straf volgden 38 jaar in de wildernis voor heel het volk. Heel het geslacht ouder dan twintig jaar zou in de wildernis achterblijven. Veertig jaar (2+38) later trokken Jozua en Kaleb, de twee moedige verspieders (van de twaalf) met de nieuwe in de wildernis geboren generatie het land Kanaän binnen.

    De intocht in Kanaän en de verovering van het land heb ik uitvoerig beschreven in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-142.

     

    Jozua 5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.

     

    Dit Bijbelcitaat plaatsen we chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit Jozua 5:12 maken we op dat toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met zeven jaar later het eerste sabbatjaar in apr1437/mrt1436 v. Chr.

     

    Het eerste sabbatjaar viel in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr. Een sabbatjaar dat ongetwijfeld onder leiding van Jozua gehouden werd. Na de dood van Jozua namen zogenaamde oudsten de leiding over. En de vraag is of dat ook ten tijde van de oudsten, het tweede volgende sabbatjaar (van apr1430/mrt1429 v. Chr.) sinds de intocht, gehouden werd, en het land zijn rust kreeg? Ik betwijfel het, omdat na het vierde sabbatjaar apr1416/mrt1415 v. Chr. de verdrukking van de Israëlieten door Mesopotamië al een aanvang nam. Een verdrukking die als een oordeel over de twaalf stammen van Israël ging.

    De chronologische schikking van de richters op de tijdsbalk heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-156, gegeven.

     

     

    Ons schema (1423/1410 v. Chr.) toont de sabbatjaren van apr1423/mrt1422 v. Chr. en apr1416/mrt1415 v. Chr., ten tijde van de oudsten als opvolgers van Jozua, waarna in het voorjaar van 1415 v. Chr., bij het begin van een nieuwe sabbatjaarcyclus, de eerste verdrukking van de Israëlieten door de hand van Kushan Rischataïm begint. Voor deze verdrukking en nog zes te volgen, had de HERE God gewaarschuwd. Zie het relevante Bijbelcitaat hierna:

    Leviticus 26:1 Gij zult u geen afgoden maken; een gesneden beeld noch een gewijde steen zult gij u oprichten; ook een steen met beeldhouwwerk zult gij in uw land niet zetten, om u daarvoor neder te buigen, want Ik ben de HERE, uw God. 2 Mijn sabbatten zult gij houden en mijn heiligdom ontzien, Ik ben de HERE. 3 Indien gij in mijn inzettingen wandelt en mijn geboden nauwgezet in acht neemt, 4 dan zal Ik u te rechter tijd uw regens geven, zodat het land zijn opbrengst geeft en het geboomte des velds zijn vrucht draagt; 5 de dorstijd zal bij u duren tot de wijnoogst, en de wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw brood eten tot verzadiging en veilig in uw land wonen. 6 En Ik zal vrede in het land geven, zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u opschrikt; Ik zal de wilde dieren uit het land uitroeien, en het zwaard zal uw land niet teisteren. 7 En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. 8 Vijf van u zullen honderd achtervolgen, en honderd van u zullen tienduizend achtervolgen, en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. 9 En Ik zal Mij tot u wenden, u vruchtbaar doen zijn en u talrijk maken, en Ik zal mijn verbond met u bevestigen. 10 En gij zult het overjarige, dat overgebleven is, eten, en het overjarige zult gij vóór het nieuwe moeten wegdoen. 11 En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, 12 maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn. 13 Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, opdat gij hun niet meer tot slaven zoudt zijn; Ik heb de stangen van uw juk verbroken en u rechtop doen gaan.

     

    14 Maar indien gij naar Mij niet luistert en al deze geboden niet doet, 15 indien gij mijn inzettingen versmaadt en van mijn verordeningen een afkeer hebt, zodat gij geen van mijn geboden doet en mijn verbond verbreekt, 16 dan zal Ik ook aldus met u doen en met verschrikking u bezoeken: tering en koorts, die de ogen verteren en het leven doen verkwijnen; dan zult gij tevergeefs uw zaad zaaien, want uw vijanden zullen het eten. 17 Ik zal mijn aangezicht tegen u keren, zodat gij voor uw vijanden geslagen zult worden, en die u haten, zullen over u heersen, en gij zult vluchten, zonder dat iemand u vervolgt. 18 En indien gij desniettegenstaande niet naar Mij luistert, dan zal Ik u blijven tuchtigen wegens uw zonden, tot zevenmaal toe, 19 en uw trotse macht zal Ik breken en uw hemel maken als ijzer en uw land als koper. 20 Dan zal uw kracht tevergeefs verbruikt worden; uw land zal zijn opbrengst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet dragen. 21 Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden; 22 Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn. 23 Indien gij u door deze tuchtiging nog niet tot Mij keert en u tegen Mij blijft verzetten, 24 dan zal ook Ik Mij tegen u verzetten en dan zal Ik u ook zevenmaal slaan wegens uw zonden, 25 en over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het verbond; wanneer gij dan in uw steden bijeenkomt, dan zal Ik de pest onder u zenden en gij zult aan de vijand overgeleverd worden. 26 Als Ik u de staf des broods verbreek, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zij zullen uw brood afgewogen teruggeven, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. 27 En indien gij desondanks niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft verzetten, 28 dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden, 29 en gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees uwer dochters zult gij eten. 30 En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw wierookaltaren uitroeien; Ik zal uw lijken werpen op de lijken uwer afgoden en Ik zal een afkeer van u hebben. 31 Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. 32 Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. 33 Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop. 34 Dan zal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dat het woest ligt en gij in het land uwer vijanden zijt; dan zal het land rusten en zijn sabbatsjaren vergoeden. 35 Al de tijd der verwoesting zal het rusten, de rust die het niet gehad heeft gedurende uw sabbatsjaren, toen gij daarin woondet. 36 En Ik zal vrees brengen in de harten van hen die van u zijn overgebleven, in de landen hunner vijanden, zodat het geluid van een opgewaaid blad hen opjaagt, en zij zullen vluchten, zoals men vlucht voor het zwaard, en vallen, zonder dat er een vervolger is. 37 En de een zal over de ander struikelen als voor het zwaard, zonder dat er een vervolger is, en gij zult voor uw vijanden geen stand kunnen houden. 38 En gij zult onder de volken te gronde gaan, en het land uwer vijanden zal u verteren. 39 En wie van u overgebleven zijn, zullen in de landen hunner vijanden wegkwijnen vanwege hun ongerechtigheid en ook vanwege de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij, evenals dezen, wegkwijnen. 40 Maar belijden zij hun ongerechtigheid en die hunner vaderen, in de ontrouw waarmede zij tegen Mij ontrouw zijn geweest, en ook dat zij zich tegen Mij verzet hebben, – 41 ook Ik verzette Mij tegen hen en bracht hen in het land hunner vijanden – of vernedert zich dan hun onbesneden hart en boeten zij dan hun ongerechtigheid, 42 dan zal Ik mijn verbond met Jakob gedenken; ook mijn verbond met Isaak en ook mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken. 43 Maar het land zal door hen verlaten worden en het zal zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, terwijl het verwoest ligt zonder hen, en zij zullen hun ongerechtigheid boeten, omdat, ja, omdat zij mijn verordeningen versmaadden en van mijn inzettingen een afkeer hadden. 44 Maar ook zelfs, wanneer zij in het land hunner vijanden zijn, versmaad Ik hen niet en heb Ik geen afkeer van hen, zodat Ik hen zou vernietigen en mijn verbond met hen verbreken: want Ik ben de HERE, hun God. 45 Maar Ik zal hun ten goede gedenken het verbond met hun voorvaderen, die Ik voor de ogen der volken uit het land Egypte heb geleid, om hun tot een God te zijn. Ik ben de HERE. 46 Dit zijn de inzettingen en verordeningen en wetten, die de HERE gegeven heeft tussen Zich en de Israëlieten op de berg Sinai, door de dienst van Mozes. (NBG Vertaling 1951)

     

    Voorwaar, men wordt niet vrolijk van het lezen van deze waarschuwing aan de Israëlieten over wat er zou gebeuren indien zij het sabbat- en jubeljaargebod in het land Kanaän zouden negeren. Wanneer we door de geschiedenis van Israël heengaan merken we hoe nauwkeurig dit alles uitgekomen is. Er zijn bijvoorbeeld inderdaad zeven verdrukkingen geweest. Zes ervan vinden we in het Bijbelboek Richteren vermeldt. Zie hierna de relevante Bijbelcitaten.

    1)     Richteren 3:8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar.

    2)   Richteren 3:12 Maar de Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; toen maakte de HERE Eglon, de koning van Moab, sterk tegen Israël, omdat zij gedaan hadden wat kwaad is in de ogen des HEREN. 13 Hij dan verbond zich met de Ammonieten en de Amalekieten, trok op en versloeg Israël; de Palmstad namen zij in bezit. 14 Achttien jaar dienden de Israëlieten Eglon, de koning van Moab.

    3)   Richteren 4:2 Toen gaf de HERE hen over in de macht van Jabin, de koning van Kanaän, die regeerde te Hasor, en wiens krijgsoverste Sisera was, die te Charoset-Haggojim woonde. 3 En de Israëlieten riepen tot de HERE, want hij bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt, twintig jaar.

    4)   Richteren 6:1 Maar de Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN; daarom gaf de HERE hen over in de macht van Midjan gedurende zeven jaar, 2 waarin Midjan de overhand had over Israël.

    5)    Richteren 10:7 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen over in de macht der Filistijnen en der Ammonieten. 8 In datzelfde jaar verdrukten en vertrapten zij de Israëlieten: en achttien jaar lang deden zij dit met alle Israëlieten aan de overzijde van de Jordaan, in het land der Amorieten in Gilead.

    6)   Richteren 13:1 De Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; toen gaf de HERE hen over in de macht der Filistijnen, veertig jaar.

    7)    En de zevende verdrukking volgde nadat de Israëlieten voor de zeventigste maal het sabbatjaargebod genegeerd hadden: de Babylonische Ballingschap die zeventig jaar in beslag nam.

     

    Het volgende schema geeft de periode 1409/1396 v. Chr. weer en toont de sabbatjaren van apr1409/mrt1408 v. Chr. en apr1402/mrt1401 v. Chr. In het voorjaar van 1407 v. Chr. komt aan de verdrukking door de koning van Aram; Kusan-Risataïm, een einde door het optreden van de eerste richter in Israël: Othniël.

     

    Richteren 3:1 Dit nu zijn de volken, die de HERE liet overblijven om door hen al die Israëlieten op de proef te stellen, welke geen van de oorlogen om Kanaän gekend hadden, 2 slechts opdat de geslachten der Israëlieten, voorzover zij daarvan tevoren geen ervaring hadden, met de strijd vertrouwd zouden raken, doordat Hij hen daarin oefende: 3 de vijf stadsvorsten der Filistijnen en al de Kanaänieten, Sidoniërs en Chiwwieten, die het gebergte Libanon bewonen, van de berg Baäl-Hermon tot de weg naar Hamat. 4 Zij toch waren ertoe bestemd, dat Hij door hen Israël op de proef zou stellen, om te weten, of zij zouden luisteren naar de geboden, die de HERE hun vaderen door de dienst van Mozes geboden had. 5 De Israëlieten dan woonden te midden der Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten; 6 zij namen zich hun dochters tot vrouw en gaven de eigen dochters aan hun zonen en dienden hun goden. 7 De Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN, zij vergaten de HERE, hun God, en dienden de Baäls en de Asjera’s. 8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar. 9 Toen riepen de Israëlieten tot de HERE, en de HERE verwekte de Israëlieten een verlosser om hen te bevrijden: Otniël, de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb. 10 De Geest des HEREN kwam over hem, hij richtte Israël en trok uit ten strijde. De HERE gaf Kusan-Risataïm, de koning van Aram, in zijn macht, zodat hij de overhand kreeg over Kusan-Risataïm. 11 Toen had het land veertig jaar rust. En Otniël, de zoon van Kenaz, stierf. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Met het volgende schema met de periode van 1395/1382 v. Chr. zien we in het jaar okt1395/sep1394 v. Chr. het eerste jubeljaar vermeld.

    De historische boeken van de Bijbel zwijgen over een eventueel wel of niet houden van het jubeljaargebod door de Israëlieten. De enige vermelding is dat de richter Othniël de overhand kreeg over Kusan-Risataïm en dat het land daarna veertig jaar rust had tot aan de dood van Othniël, waarna echter onmiddellijk een nieuwe verdrukking begon.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

    19-04-2017 om 07:43 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Goede vrijdag 7 april 30 AD

    Het was niet toevallig een vrijdag dat Jezus Christus als het Lam Gods zijn leven voor de verlossing van Israël en de wereld, gaf. De verlossing uit Egypte met de Exodus van de Israëlieten onder leiding van Mozes, geschiedde namelijk ook op een vrijdag. In mijn boek ‘EXODUS’, 2016, blz. 71, in het hoofdstuk: de maand, de dag en de route van de Exodus, toon ik dit aan. De Joodse overlevering leert dat de Tien Woorden Gods met Sjavoeot op een zaterdag aan Mozes overhandigd werden. Zo wordt het eenvoudig te berekenen dat zeven maal zeven weken of negenenveertig dagen eerder, de Exodus op een vrijdag aan het einde van de eerste Pesachweek in de geschiedenis, plaatsvond.

    Het oude Israël had een maankalender. Volgens die kalender was de eerste maand van het jaar de maand Nisan (maart/april), de maand van de verlossing uit Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe maand begon met de avond waarop de opkomende maan na zonsondergang voor het eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse Pesachfeest werden geslacht op de veertiende Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij zonsondergang gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).

     

    Merkwaardig is, dat het volgend jaar in 2018 exact 3500 jaar geleden zal zijn dat de verlossing uit Egypte plaatsvond. Nog een merkwaardigheid is dat de Joodse Pesachweek volgend jaar van 30 maart tot 7 april 2018 genoteerd staat. Zeven april is hier dezelfde kalenderdag als in 30 AD.

     

    Astronomen kunnen tegenwoordig berekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia geleden een nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus vastgesteld worden en de veertiende dag van de maand Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy and the date of the Crucifixion – Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren de volgende data af voor de veertiende Nisan op specifiek een vrijdag: 11 april 27 AD, 7 april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik vermeld de drie data aangezien er verschil van mening bestaat betreffende het correcte jaar van de kruisdood en Opstanding van Jezus Christus. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys hierboven hanteert overigens 33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven voor het hanteren van een late datum zijn (soms) ontstaan als een gevolg van de de vervangingsleer die het christendom aanhangt. Het is een leer die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen is en alle oudtestamentische profetie in haar vervult. De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld volgt onmiddellijk op de negenenzestigste jaarweek, zonder een tijdskloof van twee millennia, is al geschiedenis, en kende haar eindvervulling in 33 AD. Dit is één handige reden voor de keuze van 33 AD.

     

    Waarom kies ik voor 7 april 30 AD? Omdat deze datum bevestigd wordt door de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit aangename jaar des HEREN door Jezus in de synagoge van zijn vaderstad met Jom Kippoer afgekondigd, zoals we lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het jaar 27 AD en de maand oktober worden ijkpunten waar we de overige chronologische gegevens van de evangeliën mee verankeren.

     

     

    De vier pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeldt viel in de maand nisan van 27 AD. Het tweede pelgrimsfeest volgens Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven lijden, sterven, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus. Betreffende het derde paasfeest, door de evangelist Johannes vermeld, bestaat er onder onderzoekers verschil van mening. Sommigen lezen Johannes 6:1 door een westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren dat Jezus die op een berg de broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het noorden van Israël, onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie van sommige onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:

    Johannes 6:1 Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?

     

    Wanneer we dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat de vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met ‘kort voor’, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor sommigen is de vermelding van ‘het feest der Joden’ in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu een verwijzing naar de Pesachweek of is een ander feest bedoeld? De verklaring levert weer de invulling van de sabbat- en jubeljarenopgave volgens William Whiston, op de tijdsbalk.

    Het paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van zeven maal zeven jaar aanvangen. Het was tevens de periode van het dertigste Jubeljaar en volgens een Rabbijnse traditie zat men bovendien in het vierde millennium anno mundi, de vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond. De zon der gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in Israël was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de evangelist Johannes naar ‘het feest der Joden’ verwijst. Het was inderdaad ook een feest met toen al in gedachten de nakende vertroosting van Israël.

    Met het paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep van april 26 AD tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertigplus jaar oud. Hij was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor Christus.

     

    Deze constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als ‘co-princeps’ van Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.

     

    Vanaf het eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in 27 AD zijn het zesenveertig jaar terug tot het begin van de herbouw van de Tempel te Jeruzalem door Herodes de Grote.

    Johannes 2:20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams. 22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed;…

     

    Dit Schriftgedeelte leert dat er zesenveertig jaar zijn vanaf het beginjaar van de herbouw van de tempel door Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de Joodse historicus uit de eerste eeuw na Christus, die jaartallen geeft.

    Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn achttiende regeringsjaar besloot tot herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus dat aanvankelijk achttien maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact zesenveertig jaar later speelt Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-453)

    Al de verkregen jaartallen via de jubeljaartelling van William Whiston in dit artikel, bevestigen het jaar 30 AD als het jaar van de kruisdood van de Christus, gevolgd door Zijn Opstanding en Hemelvaart. En de belofte van Zijn wederkomst.

     

     

    1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)

    Paulus aan de Korintiërs.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    14-04-2017 om 11:47 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tirhaka, de koning van Koesj, farao over Egypte.

    2 Koningen 19:6 En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE: Vrees niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, waarmede Mij de dienaars van den koning van Assyrië gelasterd hebben. 7 Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. 8 Zo kwam Rabsake weder, en vond den koning van Assyrië, strijdende tegen Libna; want hij had gehoord, dat hij van Lachis vertrokken was. 9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden. (Statenvertaling)

     

    Jesaja 37:9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Hij is uitgetogen, om tegen u te strijden; toen hij zulks hoorde, zo zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: …(Statenvertaling)

     

     

    De koning van Koesj of Nubië, die in de Bijbelboeken 2 Koningen en Jesaja vermeld wordt, was een farao van de vijfentwintigste dynastie van Manetho ‘s Egypte. Het historische Koesj lag binnen de grenzen van het huidige Soedan.

    De orthodoxe egyptologie geeft hem tegenwoordig de volgende regeerperiode: 689/664 v. Chr. De gegevens van de oudheidhistoricus Manetho die ons via zijn kopieerders Africanus en Eusebius bereikten zijn wat de duur der regeerperioden betreft, met elkaar in tegenstrijd. Beide kopieerders geven weliswaar drie namen voor de vijfentwintigste dynastie op, maar met een verschil in regeerduur van 40 tot 44 jaar voor de hele dynastie. Africanus vermeldt achttien jaar als regeerduur voor Tirhaka, maar Eusebius noteerde twintig jaar.

    De regeerperiode van de egyptologie voor Tirhaka wijkt enkele jaren af van de Bijbelse jaartallen in verband met koning Hizkia van Juda en de belegering van Jeruzalem in diens veertiende regeringsjaar. Het jaar van de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia dateren we in het jaar 709 v. Chr., en dit op basis van de herschikking van de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk volgens de sabbat- en jaartelling.

    Dat Tirhaka, de koning van Koesj, tegen het Assyrische leger oprukte, in het veertiende regeringsjaar van Hizkia, maakt de Bijbel duidelijk:

    2 Koningen 19:9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden.

     

    Jesaja 36:1 En het geschiedde in het veertiende jaar van den koning Hizkia, dat Sanherib, de koning van Assyrië, optoog tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)

     

    In het citaat van Jesaja 37:9 wordt de koning van Koesj vermeld: Tirhaka, die naar de grens van Egypte bij Eltekeh oprukte.

    Het volgende hoofdstuk achtendertig van de profeet Jesaja verhaalt de geschiedenis van het dodelijk ziek worden van Hizkia, diens genezing en het toevoegen van vijftien levensjaren aan zijn leeftijd.

    De Seder Olam verhaalt de duur van de ziekte van Hizkia voor een periode van drie dagen, waarna zijn herstel volgde, en dit tijdens de belegering in zijn veertiende regeringsjaar. Daarna werden vijftien jaar aan zijn leven toegevoegd.

    De regeerperiode van Hizkia en de verankering op de tijdsbalk via het vijftiende jubeljaar heb ik verklaard in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327-330. Voor wie het boek eventueel wil aanschaffen: zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Koning Tirhaka van Koesj en de vijfentwintigste dynastie hadden ook mijn aandacht in mijn boek ‘De zonaanbidder, 2016, blz. 73-75. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    De belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib en het ter hulp komen van Tirhaka voor Hizkia had al eerder op dit blog mijn aandacht. Zie het artikel op dit blog van 06.06.2016: maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465164000&stopdatum=1465768800

     

    Met de belegering van Jeruzalem door Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia in 709 v. Chr. breek ik met een onderdeel van Velikovsky ’s werk, die de vernietiging van Sanherib ’s leger in 687 v. Chr. plaatst, op basis van een genoteerde meganatuurcatastrofe in het oude China (Werelden in botsing, 1950, tweede hoofdstuk: het jaar -687)

     

    De koning van Koesj: Tirhaka, werd tijdens de slag bij Eltekeh in 709 v. Chr. door de Assyriërs verslagen, in ketenen geslagen en gevankelijk naar de Assyrische hoofdmacht die Jeruzalem belegerde, weggevoerd. Na de Pesachnacht, waarbij het belegerende Assyrische leger grotendeels vernietigd werd, werden Tirhaka en andere koningen en prinsen volgens de Joodse overlevering, door Hizkia bevrijd.

    Ook Sanherib beschrijft het treffen met het Egyptische leger en de gevangenneming van de Egyptische prinsen (meervoud!) op zijn prisma-stele. Hierna het betreffende citaat:

    “…. The officials, nobles, and people of Ekron, who had thrown Padi their king—bound by oath and curse of Assyria— into fetters of iron and had given him over to Hezekiah, the Judahite—he kept him in confinement like an enemy— their heart became afraid, and they called upon the Egyptian kings, the bowmen, chariots and horses of the king of Meluhha [Ethiopia], a countless host, and these came to their aid. In the neighborhood of Eltekeh, their ranks being drawn up before me, they offered battle. With the aid of Assur, my lord, I fought with them and brought about their defeat. The Egyptian charioteers and princes, together with the Ethiopian king's charioteers, my hands captured alive in the midst of the battle. Eltekeh and Timnah I besieged, I captured, and I took away their spoil. …(Prisma-stele van Sanherib)

     

    De Joodse overlevering (The Legends of the Jews, Boek IX) verhaalt dat de vernietiging van het Assyrisch leger voor de poorten van Jeruzalem geschiedde tijdens de Pesach-nacht. Het neerslaan van het Assyrische leger door de Engel des HEREN wordt door Patten, Hatch en Steinhauer in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, vanuit kosmische oorsprong, verklaard. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337.

    Als het stof van de kosmische meganatuurcatastrofe van 709 v. Chr. ging liggen werd zelfs een kalenderhervorming noodzakelijk. Het boek ‘The Legends of the Jews’ lijkt ook een verstoring van de aarde in haar loop om de zon te leren:

    …. A number of miracles besides were connected with the recovery of Hezekiah. In itself it was remarkable, as being the first case of a recovery on record. Previously illness had been inevitably followed by death. Before he had fallen sick, Hezekiah himself had implored God to change this order of nature. He held that sickness followed by restoration to health would induce men to do penance. God had replied: "Thou art right, and the new order shall be begun with thee." Furthermore, the day of Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten hours longer than its wonted time. The remotest lands were amazed thereat, and Baladan, the ruler of Babylon, was prompted by it to send an embassy to Hezekiah, which was to carry his felicitations to the Jewish king upon his recovery.

     

    Bij het doornemen van de Joodse legendes probeer ik altijd het historisch-betrouwbare van het fantastische te filteren, en te gebruiken. De legende leert dat na het wegtrekken van het restant van het leger van Sanherib, de Joden de volgende morgen het Assyrische bivak binnentrokken en daar de farao van Egypte en de Ethiopische koning Tirhaka uit hun ketenen verlosten, en huiswaarts zonden. Deze beide koningen waren eerder in de slag bij Eltekeh aan de grens met Egypte, door Sanherib verslagen en krijgsgevangen genomen.

    “…..In view of all the wonders God had done for him, it was unpardonable that Hezekiah did not feel himself prompted at least to sing a song of praise to God. Indeed, when the prophet Isaiah urged him to it, he refused, saying that the study of the Torah, to which he devoted himself with assiduous zeal, was a substitute for direct expressions of gratitude. Besides, he thought God's miracles would become known to the world without action on his part, in such ways as these: After the destruction of the Assyrian army, when the Jews searched the abandoned camps, they found Pharaoh the king of Egypt and the Ethiopian king Tirhakah. These kings had hastened to the aid of Hezekiah, and the Assyrians had taken them captive and clapped them in irons, in which they were languishing when the Jews came upon them. Liberated by Hezekiah, the two rulers returned to their respective realms, spreading the report of the greatness of God everywhere. And again, all the vassal troops in Sennacherib's army, set free by Hezekiah, accepted the Jewish faith, and on their way home they proclaimed the kingdom of God in Egypt and in many other lands.”

     

     

    De chronologie van Tirhaka en de vijfentwintigste dynastie op de tijdsbalk had al eerder mijn aandacht in mijn geciteerde boeken. Hierna een korte samenvatting. Vooreerst moet het duidelijk zijn dat de Bijbel in het veertiende regeringsjaar van Hizkia, naar Tirhaka verwijst als koning van Koesj, en niet als koning van Egypte. De installering van Tirhaka als farao over Egypte geschiedde later.

    Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid zoals o.a. in ‘de zonaanbidder’ uiteengezet, waren de Nubiërs aanvankelijk bondgenoten van farao Amonhotep III en de Aton-ketters, maar keerden ze zich later tegen hen. In 722 v. Chr., het jaar van een meganatuurcatastrofe, rukte de oom van Tirhaka: Sjabaka, Egypte binnen, doodde farao Bokchoris van de vierentwintigste dynastie en maakte dat farao Anysis uit de stad Anysis naar een moerasgebied moest vluchten. De Nubiër Sjabaka is dezelfde als de Griekse naam Sabacon waarmee de oudheidhistoricus Herodotos hem aanduidde. Farao Anysis uit de stad Anysis van Herodotos is dezelfde als Achnaton uit Achet-aton (De Zonaanbidder, 2016, blz. 55-64). De alleenheerschappij over Egypte hadden de Nubiërs niet. De Nijl-delta was tijdens deze epoque een lappendeken van dynastieën die de macht met elkaar deelden. De belangrijkste was farao Sethoos van Herodotos die we eerder geïdentificeerd hebben met farao Zet van de drieëntwintigste dynastie (TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311), een andere naam voor farao Setnakht van de twintigste dynastie en de Ramessieden.

    Dat Tirhaka met zijn divisie als een onderdeel van het Egyptische leger aan de slag bij Eltekeh deelnam, heeft met het delen van de macht in de Nijldelta te maken.

    Als koning van Koesj deelde Tirhaka de troon met de koningen Sjabaka en Sjebitkoe, dat maakt de zogenaamde Kawa-stele duidelijk. Deze inscriptie leert dat het zesde jaar van Tirhaka gelijk was aan het vijftiende jaar van Sjabaka en het derde jaar van Sjebitkoe. Tirhaka was de zoon van Pianchi, wiens eenentwintigjarige regeerperiode aan die van Sjabaka voorafging. Sjabaka was de broer van Pianchi en aldus oom van Tirhaka. Sjebitkoe was de broer van Tirhaka.

    De verankering van de regeerperiode van de koningen van Koesj op de tijdsbalk doe ik aan de hand van het veertiende regeringsjaar van Hizkia en de notering van een meganatuurcatatastrofe in de Bijbel in dat jaar.

    Voor het derde regeringsjaar van Sjebitkoe vinden we een notering in Egypte van een ongewoon hoge Nijlwaterstand in de maand april, de enige die tijdens zijn bewind overigens genoteerd werd. Ook Tirhaka liet de bijzonder hoge Nijl van zijn zesde regeringsjaar noteren, samen met een buitengewone grote oogst als gevolg van de Nijloverstroming (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, XII, Egypt under foreign rule, page 344).

    Als er inderdaad volgens de theorie een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong plaatsvond en de aarde in haar baan om de zon verstoord werd, is een hoge waterstand van de Nijl buiten het gewone seizoen verklaarbaar. Ik gebruik het jaar 709 v. Chr. als een ankerpunt om de koningen van Koesj op de tijdsbalk te rangschikken. Tirhaka begint zijn co-regentschap-regeerperiode in het jaar 715 v. Chr. en dit als een gevolg van de verankering van zijn zesde jaar in 709 v. Chr., en Sjebitkoe met zijn derde jaar in 709 v. Chr. heeft als resultaat het jaar 712 v. Chr. voor zijn eerste regeringsjaar. Sjabaka ’s regeerperiode vangt aan in 724 v. Chr. In het tweede regeringsjaar van Sjabaka in 722 v. Chr. vermoordde hij farao Bocchoris van de vierentwintigste dynastie. Deze geschiedenis heb ik uitvoerig in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 301-306, beschreven.

     

    De regeerperiode van Tirhaka als koning over Egypte is verankerd via de Apis-lijsten. Een Apis-stier die stierf op eenentwintigjarige leeftijd in het twintigste regeringsjaar van Psammetichus werd geboren in het zesentwintigste jaar van Tirhaka. Dit maakt dat Tirhaka in zijn veertiende regeringsjaar als koning van Koesj, in het jaar 702 v. Chr.,te Memfis als farao over Egypte erkend werd. Over de Apislijsten schreef ik op 30.01.2017 op dit blog een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600

     

    De Assyriërs die onder leiding van de zoon van Sanherib: Essarhaddon, Egypte in 671 v. Chr. zouden binnenrukken vonden opnieuw Tirhaka op hun weg. Ook ditmaal werd Tirhaka met zijn Nubisch leger teruggedreven. Zie het artikel van 20.06.2016 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400

     

     

    Het volgehouden verzet van de Nubische soldaten maakte hen gehaat bij de Assyriërs. Essarhaddon maakt in zijn annalen melding over de Nubiërs en Tirhaka. Hij vermeldt cynisch dat hij alle Nubiërs deporteerde en er zelfs geen één overhield om hem hulde te brengen. Over Egypte stelde Essarhaddon nieuwe koningen en gouverneurs aan, van wie de belangrijkste Horemheb was. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, Horemheb, blz. 357-358. De afbeelding hierboven is een overwinnings-stele van Essarhaddon met vermoedelijk Tirhaka er op afgebeeld. Er bestaat nochtans een meningsverschil betreffende de identiteit van de afgebeelde Nubiër, sommige Assyriologen menen dat de gevangengenomen zoon van Tirhaka afgebeeld staat, en andere menen Tirhaka te herkennen vanwege de afgebeelde Uraeus op het hoofd.

    Na de plotse dood van Essarhaddon slaagde Tirhaka er in om Memfis te heroveren. In het jaar 668 v. Chr. viel de zoon van Essarhaddon: Assurbanipal, Egypte opnieuw binnen en rukte helemaal naar het zuiden naar Thebe op, dat hij ook innam. Tirhaka kon echter ook ditmaal verder naar het zuiden, naar Napata ontkomen.

    Over zijn levenseinde is niets bekend. Zijn grafpiramide bevindt zich te Nuri, zuidelijk van Napata, zijn hoofdplaats.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    10-04-2017 om 13:37 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eerste drieduizend jaar (vervolg)

    De chronologie van Mozes tot de Exodus

    Met de aflevering van 06.03.2017 sloten we op onze reis in de tijd chronologisch af bij de geboorte van Mozes en zijn adoptie door de dochter van farao, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488754800&stopdatum=1489359600

    Met deze aflevering behandelen we chronologisch de geschiedenis van Mozes tot aan de Exodus.

    Op de bijgevoegde inmiddels vertrouwde schema ’s staan bovenaan de Anno Mundi jaartallen vermeld, met daaronder de westerse jaartelling gebaseerd op de geboorte van de Christus. Elk jaar beslaat twee centimeter op millimeterpapier zodat de vier jaarkwartalen duidelijk zichtbaar, en handig zijn voor het aanbrengen van de chronologische gegevens die de Bijbel en andere historische bronnen aanreiken.

     

     

    Bovenaan het schema zien we de levenslijn van Mozes vervolgend met zijn negentiende levensjaar. Vanaf de leeftijd van drie maanden werd hij door de dochter van farao aan het hof opgevoed. De Bijbel geeft niet veel informatie over de eerste schijf van veertig jaar dat Mozes in Egypte doorbracht.

    Handelingen 7:20 In welken tijd Mozes werd geboren, en was uitnemend schoon; welke drie maanden opgevoed werd in het huis zijns vaders. 21 En als hij weggeworpen was, nam hem de dochter van Farao op, en voedde hem voor zichzelve op tot een zoon. 22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren; en was machtig in woorden en in werken. 23 Als hem nu de tijd van veertig jaren vervuld was, kwam hem in zijn hart, zijn broeders, de kinderen Israëls, te bezoeken.

     

    Het is de oudheid-historicus Flavius Josephus die meer historische informatie over de eerste veertig jaar van Mozes aan het hof van farao doorgeeft. Zo beschrijft Josephus dat Mozes de volwassenheid bereikt hebbende, als generaal van het Egypte leger een Ethiopisch/Nubische invasie afweerde en vervolgens met een Egyptisch leger Nubië binnenrukte. In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 47-58, breng ik deze geschiedenis en plaats ze binnen het historische kader van de Egyptische twaalfde dynastie.

     

     

    Na veertig jaar aan het hof van farao als prins van Egypte te hebben doorgebracht , kwam het in Mozes’ hart op zijn broeders de Israëlieten te bezoeken. Alzo brengt Stefanus deze geschiedenis in het Nieuwe Testament toen deze voor de Joodse raad stond. Het is een beknopte geschiedenis van Israël die Stefanus daar bracht, en handig om de chronologische geschiedenis van de epoque die we nu behandelen, te brengen.

    Handelingen 7:22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren; en was machtig in woorden en in werken. 23 Als hem nu de tijd van veertig jaren vervuld was, kwam hem in zijn hart, zijn broeders, de kinderen Israëls, te bezoeken. 24 En ziende een, die onrecht leed, beschermde hij hem, en wreekte dengene, dien overlast geschiedde, en versloeg den Egyptenaar. 25 En hij meende, dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou; maar zij hebben het niet verstaan. 26 En den volgenden dag werd hij van hen gezien, daar zij vochten; en hij drong ze tot vrede, zeggende: Mannen, gij zijt broeders; waarom doet gij elkander ongelijk? 27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? 28 Wilt gij mij ook ombrengen, gelijkerwijs gij gisteren den Egyptenaar omgebracht hebt? 29 En Mozes vluchtte op dat woord en werd een vreemdeling in het land Madiam, waar hij twee zonen gewon.

     

    Te Madiam, of Midian volgens de NBG vertaling van 1951, zou Mozes veertig jaar asiel verkrijgen, waarna hij door de HEERE God geroepen werd ter uitredding van de Israëlieten. In Midian huwde Mozes met Sippora, de dochter van Rehuël, de priester van Midian, zijn asielverlener.

     

     

    Handelingen 7:30 En als veertig jaren vervuld waren, verscheen hem de Engel des Heeren, in de woestijn van den berg Sinaï, in een vlammig vuur van het doornenbos. 31 Mozes nu, dat ziende, verwonderde zich over het gezicht; en als hij derwaarts ging, om dat te bezien, zo geschiedde een stem des Heeren tot hem, 32 Zeggende: Ik ben de God uwer vaderen, de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs. En Mozes werd zeer bevende, en durfde het niet bezien. 33 En de Heere zeide tot hem: Ontbind de schoenen van uw voeten; want de plaats in welke gij staat, is heilig land. 34 Ik heb merkelijk gezien de mishandeling Mijns volks, dat in Egypte is, en Ik heb hun zuchten gehoord en ben nedergekomen, om hen daaruit te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte zenden. 35 Dezen Mozes, welken zij verloochend hadden, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld? dezen, zeg ik, heeft God tot een overste en verlosser gezonden, door de hand des Engels, Die hem verschenen was in het doornenbos. 36 Deze heeft hen uitgeleid, doende wonderen en tekenen in het land van Egypte, en in de Rode zee, en in de woestijn, veertig jaren. 37 Deze is de Mozes, die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen.

     

     

    Ik gebruik weer de beknopte geschiedenis van Stefanus zoals hij deze voor de Joodse raad in 30 AD bracht. Het gaat me met dit artikel namelijk alleen om het brengen van de chronologie van de aartsvaders en dan is Stefanus handig.

    Het is in het land Midian nabij de berg Gods waar Mozes later de Tien Woorden, de Wet, in ontvangst zal nemen, dat de God van Abraham, Izaak en Jakob-Israël Zich aan Mozes persoonlijk openbaarde. Deze bijzondere gebeurtenis heeft Mozes in het Bijbelboek Exodus hoofdstuk 3 doorgegeven. Aan Mozes openbaarde God zich daar met Zijn Naam: JHWH, het tetragrammaton, of vertaald naar het Nederlands: IK ZAL ZIJN.

    Exodus 3:14 En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden! 15 Toen zeide God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: De HEERE, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob, heeft mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht.

     

     

    In 1487 v. Chr. stierf na een lange regeerperiode van negenennegentig jaar, de farao van de verdrukking: Pepi II van de zesde dynastie, en een andere dynastie, de dertiende van Manetho, nestelde zich in het ontstane machtsvacuüm. Het was voor farao Sobekhotep IV dat Mozes en Aäron stonden met hun opdracht van de HEERE God met de wereldwijd bekende woorden: ‘Laat Mijn volk gaan’.

    In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 93-106, schilder ik het historische kader. Zie ook het artikel van 07.09.2015 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1441576800&stopdatum=1442181600

     

    De farao van Egypte weigert aanvankelijk de Israëlieten te laten gaan en pas na tien plagen die in opeenvolging over het land Egypte razen, geeft hij in de Pesachnacht na de dood van zijn eerstgeborene, de toelating aan de Israëlieten om te gaan. Deze geschiedenis is ook alom bekend en ligt met Pesach dit jaar op 10/18 april al 3499 jaar achter ons.

     

    De oorzaak van de tien plagen en de vernietiging van het leger van farao in de Rode Zee nadat de Israëlieten door de drooggelegde bedding naar de andere oever getrokken waren, zijn volgens de Amerikaanse onderzoekers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VIII, The Exodus Catastrophe), van kosmische oorsprong. De cyclus van meganatuurcatastrofes die de oude wereld teisterden heeft al een hele tijd mijn aandacht. Recent bracht ik de grote vloed van Deucalion en de kosmische verbanden onder de aandacht, in een artikel van 13.03.2017 op dit blog. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400

     

    De in Egypte aan het hof van farao opgeleide Mozes werd na de exodus in de wildernis, de auteur van de eerste vijf boeken van de Bijbel, en verschillende psalmen. Ook het Nieuwe Testament bevestigt Mozes als de schrijver van de Bijbelboeken Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Voor de samenstelling van het Bijbelboek Genesis heeft Mozes hoogstwaarschijnlijk gebruik gemaakt van een voorhanden zijnde bibliotheek van kleitabletten die de aartsvaders van vader op zoon doorgegeven hadden (P. J. Wiseman (1888–1948), New discoveries in Babylonia about Genesis, 1936). De boeken volgend op Genesis zijn ooggetuigenverslagen van Mozes, die hij onder inspiratie van de Geest Gods neerschreef.

     

    Mozes was aldus ook op de hoogte van de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde sinds de zondvloed plaagden. Het maakte deel uit van de dorens en distels en in het bijzonder van ‘de dood’, die sinds dat de mens in Genesis zijn eigen weg ging, los van God, de schepping teisterde. De HEERE God van Israël was voor Mozes niet een van de planeet-goden zoals de volken hen vereerden, maar Diegene die in controle over alles stond en het naar Zijn wil leidde. De belofte van de komende Verlosser in Genesis die alles nieuw zou maken gaf hem moed en vertrouwen om stand te houden als ziende de Onzienlijke.

     

    Mozes vertrouwde op de profetieën die aan Abraham, Izaak en Jakob waren uitgesproken. Uit hen zou een volk voortkomen uit wie de Verlosser in ‘de volheid der tijden’ geboren zou worden. Het uitverkoren volk zou volgens de profetie aan Abraham, Izaak en Jakob ontstaan in het vreemde land Egypte, waaruit het na een verdrukking bevrijd zou worden en uitgeleid naar het beloofde land Kanaän. Via dit nieuwe volk Israël zouden alle overige volken gezegend worden en zouden ‘de tijden van de wederoprichting aller dingen’ volgen. De Ekklesia, de Gemeente en de 'tussen-tijd', mocht Mozes nog niet zien. 

     

    Hebreeën 11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. 24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; 25 Verkiezende liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben; 26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke. 28 Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht, en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken zou. 29 Door het geloof zijn zij de Rode zee doorgegaan, als door het droge; hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn verdronken. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    03-04-2017 om 08:02 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Chronologie van de Apocalyps

    De herziening van de chronologie van de geschiedenis van de oudheid is het hoofdonderwerp van dit blog. De chronologie is namelijk de ruggengraat van alle geschiedschrijving. Vandaag wil ik aandacht geven aan in de Bijbel vooraf geschreven geschiedenis. Geschiedenis die nog in de toekomst ligt maar niettemin ooit nauwkeurig chronologisch in vervulling zal gaan. Ik heb het vooral over het laatste Bijbelboek: Apocalyps, bevestigd door de relevante profetische gedeelten uit het Oude Testament. Het gaat om het beloofde derde herstel van Israël in het oude land der vaderen, nationaal en geestelijk.

     

     

    Het hierboven getoonde schema is niet dogmatisch op te nemen maar is gewoon een poging tot visuele uitbeelding van een tijdsbalk van zeven jaar met de focus op het bijzondere begin van de oordeelstijd, de gebeurtenissen tijdens de helft van de zeven jaar en het einde van de zevenjarige oordeelstijd met de wederkomst van Christus en het begin van het Messiaanse Vrederijk. De veelzijdigheid van het Profetische Woord van de Bijbel is niet zonder meer in beeld vast te leggen.

    De beschreven oordeelstijd in het Bijbelboek Openbaring of Apocalyps, gaat over een periode van ongeveer zeven jaar plaatsvinden. Ik schrijf ongeveer, omdat deze periode in de Bijbel aan maanden van elk dertig dagen wordt uitgedrukt. De eerste helft van de zevenjarige oordeelsperiode bedraagt namelijk 1260 dagen wat een periode van drie en een half jaar betekend aan dertig dagen per maand. De tweede helft gaat over 42 maanden wat eveneens een gelijke periode van drie en een half jaar beslaat. De aanvang van de eerste helft van drie en een half jaar vindt plaats met Jom Kippoer en loopt door tot Pesach in het vierde jaar, waar met de Pesachweek de tweede helft begint om te eindigen met Jom Kippoer in het zevende jaar, waarna de komst van de Gezalfde plaatsvindt.

     

    De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël, die ook een alsnog toekomstige tijdsperiode van zeven jaar vooraf geschreven geschiedenis voorstelt, past chronologisch exact in het eindtijd-kader van de Apocalyps.

    Daniël 9:27 …in de helft van de week zal hij (de tegenstander) slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is. (NBG Vertaling 1951)

     

    Voor de goede orde volgt hierna het volledige Bijbelgedeelte dat over de zeventig jaarweken handelt. Negenenzestig jaarweken hiervan zijn al geschiedenis.

    Daniël 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven. 25 Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. 26 En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.

    27 En hij zal velen het verbond versterken een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. (Statenvertaling)

     

     

    Het jaartal van de aanvang van de zeventig jaarweken en de plaatsing op de tijdsbalk heb ik in mijn boek ‘TIJD en TIJDEN’, 2015, blz. 395-399, behandelt. Negenenzestig jaarweken leiden ons exact tot 2 april 30 AD, toen Jezus Christus in de Pesachweek Jeruzalem binnenreed. Met Goede Vrijdag, 7 april 30 AD werd de Messias op een Romeins kruis ‘uitgeroeid’. Veertig jaar later in 70 AD werd Jeruzalem en de Tempel van Herodes door de Romeinen onder leiding van Titus, vernietigd en de Joden in ballingschap weggevoerd, wat een vervulling van Daniël 9:26 was. Ditzelfde vers leert ook de ondergang van het Romeinse Rijk, als een gevolg van een overstromende vloed. De val van het West-Romeinse Rijk vond inderdaad plaats door een onstuitbare vloed van Germaanse volkeren die in de vierde eeuw na Christus de rivieren Rijn en Donau overschreden, en het einde van het Beestrijk van de profeet Daniël: Rome, betekende. Het Oost-Romeinse Rijk zou vanaf de zevende eeuw na Chr., als gevolg van een Arabisch-Islamitische invasie, volgen.

     

     

    Het Romeinse Rijk van de oudheid zal in de toekomst in de vorm van een statenbond geleid door tien koningen of leiders, opnieuw opkomen. Deze tien leiders geven uiteindelijk hun leiderschap over aan een elfde heerser, die na hen opkomt. De ‘hij’ van Daniël 9:27 stelt dan een nieuwe Titus voor die bij de aanvang van de alsnog toekomstige zeventigste en laatste jaarweek ‘het verbond versterkt’. Het negende hoofdstuk van Daniël, vers 27, leert dat tijdens de eerste helft van de zevenjarige eindtijdperiode er in Jeruzalem opnieuw een slachtoffer- en spijsoffer-dienst is ingesteld, want de Romein van de oordeelstijd zal in de helft van de jaarweek de opnieuw ingestelde ‘slacht- en spijsoffer doen ophouden’.

    Dit sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring dat leert dat de HERE God tijdens de eerste helft van de zevenjarige eindtijdperiode twee getuigen in Jeruzalem laat optreden die tegen de herstelde offerdienst op de heilige plaats, de Tempelberg, zullen profeteren. Zij worden door de ‘hij’ van de profeet Daniël 9:27, die in de Apocalyps 11:7 ‘het beest’ wordt genoemd, gedood. Daarna volgt ‘de vertreding’ van de heilige stad Jeruzalem door heidenen voor een periode van tweeënveertig maanden.

    Openbaring 11:1 En mij werd een rietstok gegeven, een meet roede gelijk; en de engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods en het altaar, en degenen, die daarin aanbidden. 2 En laat het voorhof uit, dat van buiten den tempel is, en meet dat niet, want het is den heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. 3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. 4 Dezen zijn de twee olijfbomen, en de twee kandelaren, die voor den God der aarde staan. 5 En zo iemand die wil beschadigen, een vuur zal uit hun mond uitgaan, en zal hun vijanden verslinden; en zo iemand hen wil beschadigen, die moet alzo gedood worden. 6 Dezen hebben macht den hemel te sluiten, opdat geen regen regene in de dagen hunner profetering; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te verkeren, en de aarde te slaan met allerlei plage, zo menigmaal als zij zullen willen. 7 En als zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest, dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen, en zal hen doden. 8 En hun dode lichamen zullen liggen op de straat der grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodoma en Egypte, alwaar ook onze Heere gekruist is. … (Statenvertaling)

     

    Net zoals bij de zeventigste jaarweek van Daniël wordt de oordeelsperiode van Openbaring of Apocalyps, ook in twee gelijke delen gedeeld van drie en een half jaar.

    De eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd vangt in het Bijbelboek Openbaring aan bij het uitrijden van de eerste ruiter, bij de verbreking van het eerste zegel van de boekrol:

    Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier wezens zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Beide zijn dezelfde persoon: de ‘hij’ van het Bijbelboek Daniël die in het jaar 70 AD Jeruzalem en de tempel vernietigde en de Joden in ballingschap wegvoerde, én de ruiter met een boog op het eerste paard die een kroon gegeven wordt en uitrijdt, overwinnende en om te overwinnen.

    De eerste ruiter van de Apocalyps brengt (schijn)vrede over de gehele wereld en zal daarom alleen al, als een pseudo-messias aanzien worden. Hoelang deze vrede zal aanhouden staat niet beschreven, maar we kunnen aannemen dat het voor een hele tijd zal zijn. Het resultaat zal voorspoed voor velen betekenen. Het huidige verscheurde Midden-Oosten zal zich politiek/economisch verenigen in een Unie van vijf staten die aansluiting zullen vinden bij de Unie van het West-Romeinse Rijk en zodoende het Romeinse Rijk van weleer doen herrijzen. Tien leiders in totaal zullen aanvankelijk de dienst uitmaken. De beschreven ruiter op het eerste paard is de elfde horen van Daniël 7:8 waarover meer uitleg nog volgt.

     

    Voor de herstelde slachtoffer- en spijsofferdienst op de heilige plaats te Jeruzalem, de tempelberg, heeft men een tempel of tent, een altaar en (de?) een ark van het verbond nodig.

    Het is mogelijk dat een onverwachte vondst van een replica van de ark van het verbond, de aanzet wordt tot het opnieuw instellen van een offerdienst te Jeruzalem? De originele ark van het verbond werd samen met de Tempel te Jeruzalem in 586 v. Chr. door de Babyloniërs vernietigd (2 Koningen 25:8 en Psalm 74:1-4). Het alsnog toekomstige tevoorschijn komen van een replica van de Ark van het Verbond past in het chronologische ‘eindtijdkader’ dat de profetische gedeelten van de Bijbel leren.

     

    Gedurende de eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd van Daniël namelijk zal een anti-Messias gepaard gaande met nooit eerder geziene tekenen, de herstelde offerdienst leiden.

    Openbaring 13:11 En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde en het had twee horens als die van het Lam, en het sprak als de draak. 12 En het oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. 13 En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen. 14 En het verleidt hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen voor de ogen van het beest. (NBG Vertaling 1951)

     

    Dit alles sluit ook aan bij de rede van Jezus Christus over de laatste dingen:

    Matteüs 24:15 Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan – wie het leest, geve er acht op – laten dan wie in Judea zijn, 16 vluchten naar de bergen.

     

    De heilige plaats is de Tempelberg te Jeruzalem waar de tempel van Salomo stond tot 586 v. Chr. Na de Babylonische Ballingschap werd de tempel door de teruggekeerde Joden opnieuw gebouwd (535/515 v. Chr.). Dezelfde Tempel die onder het bewind van Herodes de Grote tot een wereldwonder herbouwd werd (20 v. Chr.-27 AD). De Tempel die uiteindelijk in 70 AD, veertig jaar na de verwerping van Messias Jezus, door het Romeinse leger van Titus vernietigd werd.

    De ‘gruwel der verwoesting’ is naar mijn mening de herstelde slachtoffer- en spijsofferdienst rond een replica van de ark van het verbond.

     

     

    Ik ben ook van mening dat er niet absoluut een nieuwe Joodse tempel op de tempelberg gebouwd moet worden. De toekomstige Tempel die de profeet Ezechiël voor het Messiaanse Vrederijk profeteert (Ezechiël 40-48) wordt overigens noordelijk van Jeruzalem gebouwd en niet op de Tempelberg.

    Indien een replica van de ark in de nabije toekomst tevoorschijn zou komen, dan kan de ark ook in een ‘tent der samenkomst’ op de tempelberg geplaatst worden. Het Bijbelboek Openbaring hoofdstuk 11:2 veronderstelt dit overigens. Dit betekent ook dat er dan een overeenkomst met de Islam mogelijk word. De Koran vermeldt de ark van het verbond in de positieve zin. Hierna de betreffende Soera:

    Soera 2:248 En hun profeet zeide tot hen: het teken van zijn koningschap is, dat tot u zal komen de Ark, waarin is een Godsrust van uw Heer en een nalatenschap, welke nagelaten hebben het geslacht van Musa en het geslacht van Harun, en welke engelen dragen. Daarin is waarlijk een teken voor u, indien gij gelovigen zijt. (De Koran volgens de vertaling van Prof. Dr. J. H. Kramers)

     

    De profeet waarnaar verwezen wordt is de profeet Samuël en het koningschap dat van Saul van het Verenigd Koninkrijk van het oude Israël. Het Arabische Musa is Mozes en Harun staat voor Aäron.

    Wat het teken zal zijn, weet ik niet. Men kan vandaag alleen maar raden naar wat de reacties van de verschillende religies op de mogelijke vondst van de ark zal zijn. Een ding is zeker: de drie monotheïstische religies zouden haar kunnen claimen en vermoedelijk een gezamenlijke rustplaats overeenkomen. En waarom niet op de tempelberg voor de rotskoepel te Jeruzalem?

    De rotskoepel werd in 691 AD door kalief Abd al-Malik gebouwd. Het werd achthoekig gebouwd en heeft schijnbaar geen Qibla of gebedsrichtpunt. Het werd blijkbaar in de eerste plaats als een heiligdom gebouwd en het wordt binnen de moslimwereld als de derde heilige plaats na Mekka en Medina beschouwd. Volgens de moslims werd de koepel gebouwd om de hemelvaart van Mohammed te gedenken. Op de binnenmuren van het moslim heiligdom staan Arabische Koranteksten die vooral tegen christenen gericht zijn. Vooral het Zoon-schap van de God van de Bijbel wordt afgewezen:

    Soera 112 Zeg: Hij Allah is één – Allah, de Eeuwige. - Niet heeft Hij verwekt noch is Hij verwekt. – En niet is één aan Hem gelijkwaardig.

     

    Het evangelie zoals de Bijbel het brengt zal afgevallen worden. De Heer Jezus Christus zal niet meer als de Zoon van God beleden worden maar alleen nog als een profeet, zoals trouwens de Koran ook leert. Hij heeft dan ook niet Zijn leven op het kruis van Golgotha afgelegd en door Zijn bloed verzoening gebracht, maar is zoals iedere andere sterveling gestorven en in een graf bijgezet. Geen opstanding, geen hemelvaart en geen hoop.

    De eerste drie en een half jaar van de oordeelstijd is ook de tijdsperiode dat het nieuwe Babylon (Openbaring 17) alle religieuze macht zal hebben. Deze tijd zal aanvankelijk een periode van vrede en vooral van religieuze eenheid worden. Waarschijnlijk zal het tevoorschijn komen van een replica van de ark van het verbond de éénmaking van alle religies waarmaken.

    De leider en componist van dit alles zal het beschreven genie van Openbaring hoofdstuk 13 zijn: het beest met de horens als van het lam, de pseudo- of anti-messias, die in eigen naam komt en Joden en Arabieren samenbrengt. Een utopie? Ik meen van niet! Stel je voor dat degene die beschreven wordt als ‘het beest uit de aarde’ als nieuwe hogepriester in staat is om het eerste slachtoffer op het altaar gebracht, door vuur vanuit de hemel te laten verteren, en dit vertoond naar de hele wereld toe via alle huidige en nog toekomstige mediakanalen. Voor de meeste mensen van die alsnog toekomstige generatie zal het ervaren worden alsof god zich opnieuw geopenbaard heeft. Zij die altijd naar bewijzen vroegen worden hier op hun wenken bediend. Degene die in zijn eigen naam komt zal hier voor zorgen.

    Johannes 5:41 Eer van mensen behoef Ik (Jezus) niet, 42 maar Ik ken u: gij hebt de liefde Gods niet in uzelf. 43 Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen. 44 Hoe kunt gij tot geloof komen, gij, die eer van elkander behoeft en de eer, die van de enige God komt, niet zoekt? 45 Denkt niet, dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; uw aanklager is Mozes, op wie gij uw hoop gevestigd hebt. 46 Want indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven. 47 Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven? (NBG Vertaling 1951)

     

    2 Korintiërs 11:4 Want indien degene, die komt (= pseudo-messias), een anderen Jezus predikte (Isa de profeet?), dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een ander Evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem met recht. (Statenvertaling) - (woorden tussen haakjes door de auteur toegevoegd)

     

    Het is aldus mogelijk dat een replica van de ark van het verbond aanvankelijk het middel wordt tot verzoening en samenbrengen van de godsdiensten. Een misleiding zonder weerga in de wereldgeschiedenis.

    Dat de herstelde offerdienst op ‘de heilige plaats’ door de HERE God middels zijn twee getuigen wordt afgewezen, lezen we ook bij de profeet Jesaja:

    Jesaja 61:3 Wie een stier slacht, verslaat een mens; wie een schaap offert, breekt een hond de nek; wie spijsoffer brengt, (offert) zwijnenbloed; wie wierook ten gedenkoffer ontsteekt, prijst een afgod……

    ….17 Zij, die zich heiligen en reinigen, om achter de ene man in het midden naar de hoven te gaan, die zwijnenvlees eten, gruwelijke beesten en muizen, zullen tezamen verdwijnen, luidt het woord des HEREN. (NBG Vertaling 1951)

     

    Dat in de toekomst een genie – de eerste ruiter van de Apocalyps – universele vrede brengt staat geprofeteerd.

    Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag: Kom en zie! 2 En ik zag, en ziet, een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwonne! 3 En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie! 4 En een ander paard ging uit, dat rood was; en dien, die daarop zat, werd macht gegeven den vrede te nemen van de aarde; en dat zij elkander zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven.

     

    De tweede ruiter van de Apocalyps neemt de vrede van de aarde die de eerste ruiter gebracht had weg, wat ook aansluit bij de woorden van Paulus in zijn eerste brief aan Thessalonicenzen 5:1-3.

    5:1 Maar van de tijden en de gelegenheden, broeders! hebt gij niet van node, dat men u schrijve. 2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen, gelijk een dief in den nacht. 3 Want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar; dan zal een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw; en zij zullen het geenszins ontvlieden;….

     

    De eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd kent aldus een misleiding zoals de wereld tot nu toe niet gekend heeft.

    Tegen de nieuwe wereldmacht in een unie van tien staten vanaf de Atlantische Oceaan tot aan de Eufraat, staan aanvankelijk in de rand nog tegenstanders die zich verzetten. Het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit Openbaring 6:1-4, leert dat de wereldvrede die bij het uitrijden van de eerste ruiter een feit werd, bruusk wordt weggenomen bij het uitrijden van de tweede ruiter van de Apocalyps

    Openbaring 6:1 3 En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven.

     

     

    De tweede Ruiter die uitrijdt, op een rossig paard ditmaal, neemt de vrede van de aarde weg en is verantwoordelijk voor een grote slachting onder de wereldbevolking. Ik meen dat de profetie van de profeet Ezechiël hoofdstuk 38 met de beschreven invasie van Gog uit Magog in de tijdsperiode in het Bijbelboek Openbaring beschreven, hier inpast.

    Ezechiël 38:1 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog in het land Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 3 en zeg: zo zegt de Here HERE: zie, ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! 4 Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 5 ook Perzen, Ethiopiërs en Puteeërs, allen met schild en helm; 6 Gomer en al zijn krijgsbenden; Bet-Togarma ver in het noorden met al zijn krijgsbenden – vele volken met u. 7 Maak u gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees gij hun tot een leidsman. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en vele volken met u. 10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, – 11 gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten – 12 om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der aarde woont. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profeet Ezechiël schildert in dit hoofdstuk een beeld van een teruggekeerd Israël dat in het Beloofde Land in gerustheid woont. Zij hebben zich van hun vele verdedigingsoorlogen hersteld en leven dan in vrede met hun Arabische buren. Vers elf leert dat alle (veiligheidsmuren) muren, grendels en poorten die momenteel het land ontsieren, dan verdwenen zullen zijn. De door de profeet Ezechiël beschreven rust, is echter niet de rust van het Beloofde Messiaanse Vrederijk, maar is de valse rust die de pseudo-Messias, de ruiter op het eerste Apocalyptische paard en zijn handlanger, gebracht heeft. De tweede Apocalyptische ruiter op het rossige paard van Openbaring 6:4, is dan Gog uit het land Magog, uit het verre noorden (ten opzichte van Israël), die met een geweldige legermacht plotseling richting Israël oprukt en hierbij ook het gebied van het nieuwe Oost-Romeinse Rijk binnentrekt. Op de bergen Israël ’s zal Gog van Magog en zijn bondgenoten echter door een ingrijpen van de HERE God verslagen worden. Het Schriftwoord spreekt over een zware aardbeving en over het merkwaardige feit dat het zwaard van de een tegen de ander zal zijn (Ez. 38:18-22). Hagelstenen, vuur en zwavel zal over het leger van Gog en zijn bondgenoten neerdalen. Het resultaat van dit alles is uiteindelijk het kennen van de HERE God door een gelovig overblijfsel van Israël (Ez. 39:22), van die dag af en voortaan. Zo dadelijk hierover meer.

    Ook het land Magog en de kustlanden delen in de vernietiging van de menigten van Gog op de bergen Israël ‘s:

    Ezechiël 39: 6 Ik zal vuur werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.

     

    De kustlanden zijn in de Bijbel de landen tegenover Israël aan de andere zijde van de Middellandse Zee. Zij hebben zich dan (zoals eerder vermeld) verenigd in een unie van vijf leider-staten en hebben aldus het West-Romeinse Rijk hersteld. Zij worden ook in Ezechiël 38:13 vermeld als ‘de handelaars en machtigen van Tarsis’ en vragen stellend aan Gog in verband met diens onverwachte agressie:

    Ezechiël 38:13 Scheba, Dedan, de handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen, om zilver en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote buit te maken?

     

    In de helft van de zevenjarige oordeelstijd worden de twee getuigen van de HERE God te Jeruzalem door ‘het beest’ gedood. De herstelde religieuze eredienst in Jeruzalem waar de twee getuigen tegen predikten wordt echter ook tegelijkertijd door ‘het beest’ verwijderd.

    Het beest van Openbaring hoofdstuk 13 en 17 heeft in de Bijbel meerdere namen. De bekendste is 'antichrist’ een naam die de apostel Johannes hem in zijn brieven geeft.

     

    In een volgende aflevering gaan we verder met het chronologisch invullen der gebeurtenissen van de zevenjarige oordeelstijd. De rede over de laatste dingen zoals door de Heer Jezus Christus uitgesproken en genoteerd door de evangelist Matteüs geven we dan aandacht.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder


    Hierna mijn literatuurlijst van eschatologische boeken die ik als naslagwerk gebruik:

    C. I. Scofield, D.D.,1909, Die Neue Scofield Bibel mit Erklärungen.

    Dr. E. W. Bullinger (1837/1913), The Companion Bible Condensed

    Alexander Hislop, THE TWO BABYLONS, 1916

    Clarence Larkin, DISPENSATIONAL TRUTH, 1920

    Klein Haneveld, DE TOEKOMST VAN DE VOLKEN DER AARDE, 1920

    Roeland Klein Haneveld, www kleinhaneveld nl/notities/index.html

    Huib Verweij, DE TERUGKEER VAN JEZUS CHRISTUS, 1978, GRENZEN DER VOLEINDING, 1984, IK BEN DIE IK BEN, 1968, DE BOOM DER KENNIS, 1973

    Huib Verweij & Ds. W. Glashouwer Sr., DE KOMST VAN JEZUS CHRISTUS, 1985

    Dr. F. De Graaff, ALS GODEN STERVEN, 1969, ANNO DOMINI 1000 2000

    Arie Kleijne, JEZUS KOMT, 1989

    B. Reinders Sr., ISRAEL EN HET MESSIAANSE VREDERIJK, 1971

    A. Keizer, De komende reformatie van de eindtijd - wat de kerken niet zien, 1996, De komende dertig jaar, 1997, De almachtige is de vader van alle mensen, 2003,

    Dr. Piet Borst, LIJNEN NAAR DE EINDTIJD, 2004

     

    Aanbevolen website:

    http://www.dekoningkomt.nl/

     

    27-03-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het zeventigste jubeljaar: oktober 1987/september 1988

    Met mijn boek ‘KRONOS’ dat anno 2000 door de uitgeverij Aksent met een oplage van tweeduizend exemplaren werd gepubliceerd, bracht ik aan de hand van de sabbat- en jubeljaartelling van William Whiston (1667/1752 AD), een nieuwe berekening van de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël. De geleerde William Whiston was een Engelse theoloog, historicus en wiskundige. Hij is vooral bekend door zijn vertaling van de Joodse Oudheden en andere werken van Flavius Josephus van het Grieks naar het Engels.

    De Jubeljaren, waarvan William Whiston vanuit de Bijbel, de apocriefe Makkabeeënboeken en de werken van Flavius Josephus tien jubeljaren historisch op de tijdsbalk kon duidden, werden door hem als een tijdslijnketting naar het verleden toe gebruikt. Met zijn gegevens werkte ik op millimeterpapier een eerste tijdsbalk af en gebruikte de historische sabbat- en jubeljaren als navigatiepunten om als het ware in de tijd terug te reizen. De regeerperioden van de koningen van Israël en Juda vulde ik op de tijdsbalk opnieuw in met dezelfde historische sabbat- en jubeljaren als navigatiepunten. De val van Samaria valt nu aan de hand van de jubeljaren van Whiston in het jaar 717 v. Chr. De dood van Salomo en de scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël valt nu in het jaar 967 v. Chr. Dit zijn twee voorbeelden. Het optreden van Jezus Christus in de synagoge van Nazareth, zoals beschreven door de evangelist Lucas in hoofdstuk vier, viel gelijk met het begin van het dertigste jubeljaar van het jaar 27/28 AD.

     

    De verleiding is er bij mij om vanaf 27/28 AD naar de huidige tijd toe te rekenen. Wanneer we de wijze van rekenen van Whiston voor de jubeljaren hanteren, arriveren we in oktober 1987/september 1988 voor het zeventigste jubeljaar, sinds de instelling ervan. Wat was er zo bijzonder aan het jaartal 1987? Het jaartal 1987 maakte deel uit van een ketting van opvallende jaartallen eindigend met een zeven, in de geschiedenis van de Joden en de staat Israël. Zo was het bijvoorbeeld anno 1897 dat het eerste zionistische congres te Bazel in Zwitserland plaatsvond waar Theodor Herzl (1860/1904) bij wijze van spreken de eerste steen legde voor een Joodse staat in het oude land der vaderen. In 1917 veroverden de Britten tijdens de eerste wereldoorlog Jeruzalem op de Turken, gevolgd door de zogenaamde ‘Balfour-declaratie’ waarin de Joden werd toegestaan een thuisland in Palestina op te richten. De verovering van Jeruzalem door de Britten in 1917 sloot vierhonderd jaar Turks/Ottomaans bestuur af. In het jaar 1517 hadden de Ottomanen het gebied van het oude Israël en de stad Jeruzalem op de Arabieren veroverd.

    In 1947 op 29 november stemde de VN met een meerderheid van landen in voor de deling van Palestina in een Joodse en een Arabische staat. De Arabische landen stemden tegen. Een jaar later werd in mei 1948 de staat Israël opgericht. In 1967 veroverden de Israëli’s tijdens de derde verdedigingsoorlog: Judea, Samaria, de Golan-hoogte, Gaza en de Sinaïwoestijn op de geallieerde legers van Syrië, Jordanië en Egypte. In 1977 veranderde de leider van Egypte Sadat van kamp, reisde onverwachts naar Israël en bood zijn vrede aan.

     

     

    Mocht Israël (en met hen de Ekklesia) dan tegen het jaar 1987 aan in verband met de ontwikkeling van het herstel van Israël in het oude land der vaderen, met een ander opmerkelijk voorval rekenen? Misschien met de wederkomst van de Messias? Het was in ieder geval een verwachting die in de evangelische christengemeenschap van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, sterk leefde. Men rekende toen weliswaar niet met de jubeljaren van Whiston maar wel met een periode van veertig jaar vanaf de oprichting van de staat Israël in 1948, en arriveerde aldus in het jaar 1988 voor de mogelijke wederkomst van de Heer Jezus. Een periode van veertig jaar werd als de lengte in tijd van een Bijbelse generatie gezien. Men had dan het geslacht van de Israëlieten in gedachte dat tijdens de veertigjarige periode in de wildernis, na de exodus daar gestorven was. De bestsellers van Hal Lindsey zoals de boeken ‘The late Planet Earth’ maar vooral ‘Counting down the Eighties’, versterkten zeer het gevoel dat de Heer wel eens spoedig zou kunnen terugkeren. Maar zoals we allen weten is dit in 1988 niet gebeurd.

    Tijdens de lange periode sinds 1948, een mensenleven haast, is het nationaal herstelde Israël in de media uitgegroeid van een David naar een Goliath. De nieuwe staat Israël kon nochtans in 1987 nog op heel wat sympathie van de Belgen (ook seculiere) rekenen. De verdedigingsoorlogen van 1949 en 1967 van Israël tegen de Arabische buurlanden, lagen nog niet zo ver achter de rug. In juni 1967 had het jonge Israël op zes dagen tijd een machtige Arabische coalitie van drie legers verslagen, met als resultaat de verovering van Oost-Jeruzalem en de Tempelberg. Het sinds 1949 door Jordanië bezette oostelijke deel van Jeruzalem met zijn heilige plaatsen, werd op één dag veroverd en later werd Jeruzalem tot de ondeelbare hoofdstad van de staat Israël uitgeroepen. Het was een strijd van David tegen Goliath geweest. Gods hand was zichtbaar geweest en de boeken van Hal Lindsey werden toen zelfs als evangelisatiemateriaal gebruikt.

     

    Ik meen echter vandaag dat de periode 1948/1988 een scharniermoment betekende met uiteindelijk als resultaat een uitstel van de (weder)komst van de Messias. Het begin van het zeventigste jubeljaar van okt1987/sep1988 zag overigens ook geen bijzondere gebeurtenis. Integendeel, op zwarte maandag 19 oktober 1987 vond een beurscrash plaats die wereldwijd zware economische gevolgen had. Geen enkele belofte aan een Jubeljaar verbonden, ging toen in vervulling. Korte tijd later begon in Israël de eerste Intifada. Een opstand van de Arabische bevolking tegen het Israëlische militaire bestuur in Gaza, Juda en Samaria. Op 8 december begon de opstand in Gaza die zich daarna naar de Westbank uitbreidde. Wat volgden waren stakingen en demonstraties waarbij de Israëlische soldaten met stenen bekogeld werden. Anderhalf miljoen Arabieren kwamen spontaan in opstand zodat men van een algemene volksopstand kon spreken. Ik schrijf spontaan, omdat de opstand aanvankelijk gebeurde zonder dat de PLO leiding, toen in ballingschap in Tunis sedert 1982, er zeggenschap over had. Wel volgden later gemeenschappelijke communiqués waarbij werd opgeroepen tot gecoördineerde stakingen en demonstraties tot het weigeren van Israëlische belastingen en het plegen van burgerlijk verzet. De opstand zou tot ongeveer 1993 duren, of zo een zes jaar waarna de Oslo-akkoorden gesloten werden.

     

    Ik meen dat er al eerder signalen waren die Israël had moeten opmerken. Zo was er in 1973 de Jom Kippoer oorlog. Op hun heiligste dag van het jaar werden zij door de geallieerde legers van Egypte en Syrië overvallen. Een offensief dat zij konden terugslaan maar niettemin als een schokgolf door Israël ervaren werd. Wat was de reden? Waar bleef de beloofde zegen en bescherming van Boven over de Grote Verzoendag? Een aparte dag toch waarop zij van hun vijanden gevrijwaard hadden moeten zijn.

    Ik veronderstel dat de oorzaak bij hun handelen ligt op de wijze van het afsluiten van de onafhankelijkheidsoorlog van 1948/1949. Dit was een eerste verdedigingsoorlog geweest tegen een Arabische poging hen in zee te drijven. De strijd werd uiteindelijk door Israël gewonnen maar resulteerde in meer dan 711.000 Arabische vluchtelingen (inclusief vrouwen, kinderen en grijsaards) die op de vlucht voor het oorlogsgeweld gingen. Tijdens de eerste vredesconferentie te Lausanne in Zwitserland (27 april tot 12 september 1949) weigerde de jonge staat Israël alle vluchtelingen naar hun huizen en bezittingen te laten terugkeren. De internationale vredesconferentie te Lausanne viel (heel opmerkelijk) haast tussen de twee bloed-manen van 1949, in. Dat jaar deed dit astronomisch fenomeen zich voor op 13 april of 14 Nisan met Pesach en op 7 oktober of 14 Tisjri met Sukkot. Het was het eerste jaar van een tetrade van bloed-manen, want in 1950 herhaalde het astronomisch fenomeen zich. We kunnen vandaag alleen maar raden naar het resultaat indien de staat Israël in de geest van de Thora (Exodus 22:21-24), deze onfortuinlijke mensen naar hun huizen had laten terugkeren. De Arabisch-Palestijnse vluchtelingen van 1949 werden door de Arabische buurlanden ook niet opgenomen, maar in vluchtelingenkampen als ontheemde staatlozen ondergebracht. Ik bedenk tegelijkertijd dat er toen ook een andere vluchtelingenstroom op gang kwam. Een exodus van honderdduizenden Joodse mensen uit de Arabische landen vond spontaan plaats, die richting de nieuwe staat Israël trokken. Deze mensen werden allen in Israël gehuisvest, wat in contrast staat tot de onfortuinlijke gevluchte Palestijnen die in hun gastlanden geen asiel kregen maar in kampen werden ondergebracht.

    Vooral de Gazastrip die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog door Egypte bezet en geannexeerd was, werd een uitvalsbasis van de Fedayin of Palestijnse commandogroepen, die raids op Israëlisch grondgebied uitvoerden. Deze plaag werd zo erg dat Israël anno 1956, Frankrijk en Engeland in hun militaire actie tegen Egypte, vervoegde. In 1956 meenden Frankrijk en Engeland hun vergane koloniale invloed over Egypte nog te kunnen uitoefenen nadat Nasser, de toenmalige leider van Egypte, het Suezkanaal genationaliseerd had, door middel van een militaire invasie. Israël werd verleid aan deze actie deel te nemen en bezette voor korte tijd een eerste maal Gaza en de Sinaïwoestijn. Voor een korte periode want de nieuwe grootmacht in de wereld sinds het einde van de tweede wereldoorlog: de VS, eiste en verkreeg de terugtrekking van Britten en Fransen uit de kanaal-zone.

    Indien de staat Israël de Arabische ontheemden van 1948/1949 naar hun huizen had laten terugkeren waren er vermoedelijk in 1956 geen vluchtelingenkampen in Gaza geweest en had Israël zich neutraal in het conflict kunnen opstellen. Vermoedelijk. Ik besef dat het herschrijven van de geschiedenis onmogelijk is.

    Persoonlijk geloof ik nochtans dat de kans reëel was dat indien de gevluchte Arabische bevolking van 1948/1949 naar hun bezittingen in de nieuwe staat Israël had kunnen terugkeren, zij zich net als diegene die toen besloten hadden niet te vluchten, uiteindelijk de verkregen burgerrechten zouden verkozen hebben boven een eventuele verzetsstrijd. Ik herhaal dat het een persoonlijke mening is, op het terrein merk ik nochtans vandaag dat de Arabische bevolking van Israël, binnen de grenzen van 1949, zich positief tot Israëlische staatsburgers ontwikkeld heeft.

    Het is anders gelopen. Het probleem was overigens niet alleen de Arabische ontheemden van 1948, maar ook de haat van de Arabische buurlanden-regimes die geen staat Israël in Palestina wilden aanvaarden. De staat Israël wordt sinds 1948 als een doorn in het Arabisch-Islamietische vlees ervaren, een doorn die verwijderd moet worden. De religie is misschien wel de grootste struikelsteen tot het bekomen van een algemene vredesoplossing. De Bijbel en de Koran zijn twee openbaringen die tegenover elkaar staan. De Bijbel leert een derde herstel van Israël in het oude land der vaderen en de Koran sluit een derde herstel van Israël in Palestina uit. Hierna een citaat dienaangaande uit de Koran naar de vertaling van Professor Dr. J. H. Kramers, 1976, de zeventiende soera:

    17:1 Heilig is Hij Die Zijn dienaar bij nacht voerde van de Heilige Moskee naar de Verre Moskee welker omgeving Wij hebben gezegend, opdat Wij hem enkele Onzer tekenen zouden tonen. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alziende.

    17:2 Wij gaven Mozes het Boek en maakten het tot een richtsnoer voor de kinderen van Israël, zeggende: "Neemt niemand buiten Mij als Voogd."

    17:3 "O, nageslacht dergenen die Wij met Noach (in de Ark) droegen! Hij was inderdaad een dankbare dienaar."

    17:4 En Wij maakten aan de kinderen van Israël in het Boek bekend: "Voorwaar, tweemaal zult gij op de aarde verderf teweeg brengen en voorzeker zult gij uitermate aanmatigend worden."

    17:5 Toen dan ook de tijd voor de eerste van de twee bedreigingen kwam, zonden Wij Onze dienaren, toegerust met grote macht tegen u uit, die de huizen binnendrongen; dit was een belofte die in vervulling ging.

    17:6 Nadien gaven Wij u macht over hen en Wij hielpen u met rijkdommen en kinderen, en maakten u groter in getal.

    17:7 (Zeggende) "Indien gij goed doet, doet gij goed voor uzelf; en indien gij kwaad doet, is het tegen uzelf. En toen de tijd was gekomen voor de tweede (bedreiging), zonden Wij (andere volkeren) om u met schande te treffen zodat zij de Moskee zouden binnendringen zoals zij er de eerste keer binnen gingen om alles wat zij veroverd hadden te verwoesten."

    17:8 "Het kan zijn dat uw Heer u barmhartigheid zal tonen; doch indien gij terugkeert, zullen Wij ook terugkeren en Wij hebben de hel tot een kerker voor de ongelovigen gemaakt."

     

    Soera 17:4 beschrijft Israël negatief als een aanmatigende verderfbrenger en dat zij dit in hun lange geschiedenis slechts tweemaal vergund werd te zijn. Van een derde herstel is er geen sprake. Het volgende vers vijf beschrijft de vernietiging van de tempel van Salomo in 586 v. Chr. door de Babyloniërs. Het jaartal en de historische context halen we uit de wereldgeschiedenis. Vers zeven van de zeventiende soera beschrijft de vernietiging van de tweede Tempel te Jeruzalem door de hand van de Romeinen onder leiding van Titus in 70 AD. Het is vers acht dat een accepteren van een Joodse staat in Palestina door Islamieten in wezen onmogelijk maakt: “doch indien gij terugkeert , zullen Wij ook terugkeren en Wij hebben de hel tot een kerker voor de ongelovigen gemaakt." Een derde blijvend herstel voor Israël in het oude land der vaderen wordt uitgesloten.

     

     

    Het is tegen deze godsdienstige achtergrond dat alle oorlogen van de Arabische buurlanden sinds 1948 begrepen kunnen worden.

    Een volgende verdedigingsoorlog voor Israël was die van juni 1967. Een Arabische coalitie onder leiding van Nasser bereidde zich voor tot de tweede poging sinds 1948 om Israël van de kaart te vegen en de Joden in zee te drijven. Het draaide anders uit en op zes dagen tijd veroverden de Israëli’s alle Bijbelse gebieden ten westen van de Jordaan, de Sinaïwoestijn incluis. Opnieuw echter was er een vlucht van Arabische mensen voor het oorlogsgeweld. Meer dan driehonderdduizend mensen vervoegden de rangen van de Arabische ontheemden van 1949, in de buurlanden waar ook deze in kampen terechtkwamen.

    Naar mijn mening had de Israëlische regering in 1967 de Westbank moeten annexeren en de Arabische inwoners aldaar burgerrechten geven. Ik herhaal dat het herschrijven van de geschiedenis onmogelijk is. De staat Israël besloot het veroverde gebied als mogelijke pasmunt voor een vredesregeling te gebruiken. Die vrede werd hun echter niet gegund, de Arabische regimes korte tijd later vergaderd in Khartoem, kozen voor de strijd en weigerden een staat Israël in het gebied te erkennen. Het is de geschiedenis ingegaan als de drie nee ’s van Khartoem: geen vrede met Israël, geen erkenning van Israël en geen onderhandelingen met Israël.

    De jaren 1967 en 1968 zag weer een tetrade van bloed-manen die gelijk met de Joodse feesten Pesach en Sukkot vielen op: 24 april en 18 oktober 1967 en op 13 april en 6 oktober 1968. In 1968 was de nieuwe staat Israël exact twintig jaar oud en bereikte hier de volwassenheid. Men was trots op wat bereikt was maar keek weg van de veroorzaakte problemen.

     

    In november 1977 reisde de Egyptische leider Sadat van Egypte, die van kamp had gewisseld, plotseling als een donder bij heldere hemel naar Jeruzalem en bood 'zijn' vrede aan. Een vrede die de staat Israël aanvaarde en in feite een stop voor een mogelijke annexatie van Samaria en Judea betekende. De eerder veroverde Sinaïwoestijn werd na de Camp David-akkoorden in fases aan Egypte teruggegeven en zelfs de nieuw gestichte Joodse stad Jamit aan de beek van Egypte in de Sinaï, werd in 1982 met bulldozers platgewalst, alvorens het gebied terug naar Egypte ging. De Westbank, het Bijbelse Samaria en Judea, zou volgens Sadat autonomie moeten krijgen, uitmondend in zelfbestuur. Een vraag van Sadat waar de Israëlische regeringsleiders positief op ingingen. De PLO wees dit echter af.

    Dit geschiedde slechts tien jaar na de oorlog van 1967 waar het voortbestaan van de staat Israël op het spel stond en men de beschermende hand van God had moeten zien. Sinds 1973 met de Jom Kippoeroorlog waren er vier jaar verlopen. De actie van Sadat was unilateraal genomen en werd door de overige Arabische landen niet gevolgd. Egypte werd van dan af als een paria behandeld en geïsoleerd.

     

    De reden dat het zeventigste jubeljaar in 1987 geen bijzondere zegen zag ligt naar mijn mening in de houding van de leiders van Israël ten overstaan van het in bezit nemen van de Bijbelse gebieden en hun handelen naar de inheemse Arabische bevolking toe. Men is namelijk niet naar een verlaten gebied teruggekeerd en de inheemse Arabische bevolking zijn geen Kanaänieten meer zoals ten tijde van Jozua of Filistijnen zoals ten tijde van Saul en David, maar ditmaal nazaten van Ismaël (Genesis 21:17) op wie ook beloften Gods rusten. Sindsdien is het echter van kwaad naar erger gegaan.

     

    Na de val van de Berlijnse muur in 1989 en vervolgens het einde van de koude oorlog, volgde de conferentie van Madrid in 1991. Onder leiding van Sovjet-Rusland en de VS zaten Israël en al zijn buurlanden aan de onderhandelingstafel. De Palestijnen hadden samen met de Jordaanse delegatie een vertegenwoordiging. De PLO van Arafat zat alsnog geïsoleerd in Tunis. Het was de eerste keer in de geschiedenis sinds 1948 dat alle partijen aan één tafel zaten. Dit laatste was dan wel het enige resultaat van de vergadering, naast het feit dat de Palestijnse afvaardiging akkoord ging om over een autonomie van de bezette gebieden met Israël verder te onderhandelen. Een tweede ronde is er niet gekomen. Hetzelfde jaar verdween de Sovjet-Unie om plaats te maken voor een soort Gemenebest van landen met Rusland als leider.

    Wat volgde waren de Oslo-onderhandelingen waar Israël onder begeleiding van de VS, tot een akkoord met de PLO kwam. Het akkoord voorzag in autonome gebieden voor de Arabieren in Gaza, Samaria en Judea en dit volgens etappes. Wat de Israëlische premier Rabin in gang zette heeft hij niet kunnen beëindigen. De man werd in het openbaar in Israël vanwege zijn vredespolitiek vermoord. Zijn opvolgers waren minder bereid tot het opgeven van land zonder een allesomvattend akkoord.

     

    Met 11 september 2001 of het bekende Amerikaanse 09.11 ‘nine eleven’, ontbrandde de ‘War on Terror’ van de VS tegen Al Qayda en deze strijd kreeg alle aandacht. De druk op Israël van de VS om tot een vergelijk met de Palestijnen te komen werd minder. In december 2007 pas volgde opnieuw een poging tot het bekomen van vrede voor het Midden-Oosten. In Annapolis, Maryland, aan de oostkust van de VS vond een megaconferentie plaats met 49 verschillende delegaties, allemaal hoofdrolspelers op het terrein. Belangrijkste landen van buiten het gebied waren de EU, Rusland, China en India. Iran was niet uitgenodigd noch Hamas dat Gaza controleert. Maar ook Annapolis leverde geen algemene vredesregeling op. De volgende VS-administratie was die van Obama die gedurende acht jaar tot 2016 het presidentschap over de VS zou uitoefenen. De ‘War on Terror’ werd voortgezet en tegelijkertijd pogingen ondernomen zodat de staat Israël tot een vredesregeling met de Palestijnse autoriteit zou komen. Het voorstel van Obama was om via een landswap van gebied langs de grens van 1949, tot een vredesoplossing te komen met nieuwe grenzen zodat twee staten, een Joodse en een Arabische tot stand zouden kunnen komen. Een algemene vredesconferentie is er tijdens de Obama-administratie niet gekomen. De hoofdreden was dat geen van beide partijen tot concessies bereid waren. Een onoplosbaar probleem bleef vooral de sinds 1967 eengemaakte hoofdstad van Israël: Jeruzalem. De Palestijnen eisen de oostelijke helft van de stad als hoofdstad op, met de grenzen volgens de demarcatielijn van 1949 toen het Jordaanse leger Jeruzalem binnenrukte en annexeerde. Een eis die voor Israël onbespreekbaar is.

    Een andere reden was de algemene toestand in het Midden-Oosten met een aanslepende burgeroorlog in Syrië en een nieuw regime in Bagdad-Irak dat moeizaam zijn soevereiniteit over haar grondgebied dient te herstellen. Met het aantreden van de nieuw verkozen president Trump in 2017 lijkt het dat voorlopig alle druk op Israël weg is tot opgeven van land in Samaria en Judea in ruil voor een algemene vrede met de Palestijnse autoriteit. Gaza werd in 2005 door de Israëli ’s volledig ontruimd, ook de nederzettingen. In de nasleep van de Israëlische terugtrekking brak er een bloedige burgeroorlog in Gaza uit waarbij Hamas het won van Fatah en daarna een rakettenplaag richting Israël opstartte.

     

    De door velen naar uitgekeken tetrade van bloed-manen in de jaren 2014/2015 waar de Joodse feesten Pesach en Sukkot mee gelijk vielen (Pesach 15 april en Sukkot 8 oktober 2014, Pesach 4 april en Sukkot 28 september 2015) zag geen bijzondere gebeurtenis plaatsvinden. Tenzij dan de onoplosbaarheid van het conflict tussen Arabieren en Joden.

    Dat de bloed-manen van 2014/2015 geen bijzondere gebeurtenis zag plaatsvinden, toont volgens mij aan dat er inderdaad een scharniermoment van uitstel sinds de periode 1947/1967 heeft plaatsgevonden.

     

    Over zulk een scharniermoment van uitstel in de geschiedenis van het oude Israël hebben we een voorbeeld in het Oude Testament. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen gedurende veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten het land in te nemen. Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven zijn (Numeri 14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb, achtendertig jaar later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.

     

    Tegelijkertijd betekende de ongehoorzaamheid van de Israëlieten een uitstel van oordeel over de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde was nochtans vol.

    Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

     

    De tijd was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering uit het land, maar als een gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi, een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.

    Misschien kunnen we in het licht van deze geschiedenis de lijn doortrekken naar het moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel wil ik nogmaals opmerken dat de Arabieren vandaag geen Amorieten of Amalekieten zijn, maar ook Semieten die in de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong terugvinden. Op hen rusten uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende Messiaanse Vrederijk. Zij zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders van Israël en betwisten het recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    23-03-2017 om 09:20 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    20-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Bijbelse farao SISAK

    2 Kronieken 12:1 Het geschiedde nu, als Rehabeam het koninkrijk bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en gans Israël met hem. 2 Daarom geschiedde het, in het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den HEERE), 3 Met duizend en tweehonderd wagenen, en met zestig duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libyers, Suchieten en Moren; 4 En hij nam de vaste steden in, die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe. 5 Toen kwam Semaja, de profeet, tot Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in de hand van Sisak. 6 Toen verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig. 7 Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten worden. 8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van de koninkrijken der landen. 9 Zo toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Salomo gemaakt had. 10 En de koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden. (Statenvertaling)

     

    De naam Sisak is een Bijbels-Hebreeuwse naam die de Kroniekschrijver aan de farao van Egypte gaf, die in het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam, Juda binnenrukte en de Tempel en het paleis van Salomo te Jeruzalem plunderde. Volgens de Joodse Seder Olam-overlevering betekende de naam Sisak: verlangen of begeren. Sisak rukte volgens de overlevering tegen Jeruzalem op omdat hij de ivoren troon van Salomo begeerde. De troon van Salomo nam Sisak ook daadwerkelijk naar Egypte als buit mee. Indien deze Joodse overlevering correct is heeft het geen zin om de identificatie van de Bijbelse naam Sisak of Shishak op basis van linguïstische gronden met Egyptische namen te zoeken. De Hebreeuwse naam Sisak is namelijk een scheldnaam en geen eigennaam. 

    De orthodoxe egyptologen hebben nochtans sinds het ontcijferen van de hiërogliefen de identificatie met de Libiër Sjosjenq I van de tweeëntwintigste dynastie gezocht, op basis van linguïstische gelijkenissen. Ook baseerden zij zich op de bewaarde tempelmuren-reliëfs in Egypte waar een veldtocht van Sjosjenq naar Kanaän beschreven staat. Bij nader onderzoek blijkt echter dat de naam Jeruzalem op de lijst van veroverde steden niet voorkomt, en de beschreven campagne hoofdzakelijk noordelijk van Juda uitgevoerd werd. Het leger van Sisak dat in de Bijbel beschreven wordt telde 1.200 strijdwagens en 60.000 ruiters wat een strijdmacht was die geen enkele Libische farao ooit op de been bracht. Sjosjenq I en Sisak zijn dus wel degelijk twee verschillende personen met een tijdsverschil van ongeveer twee eeuwen op de tijdsbalk.

    Dat de Libische dynastie met Sjosjenq I als onderdeel van de Aton-farao’s in de achtste eeuw v. Chr. thuishoort, heb ik in mijn boek De Zonaanbidder, 2015, blz. 167-172, aangetoond.

     

    Onder revisionisten van de geschiedenis van de oudheid bestaat er geen overeenkomst betreffende de identificatie van de Bijbelse farao Sisak met een naam uit de Egyptische koningslijsten.

    Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) identificeerde (naar mijn mening overtuigend) Sisak met farao Thothmosis III van de achttiende dynastie.

     

     

    Volgens zijn revisie verhuist de achttiende dynastie van de vijftiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk, naar de tiende eeuw v. Chr. Dit is een identificatie en plaatsing op de tijdsbalk die ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, volgde maar dan gerangschikt binnen het Bijbels-historische kader van de koningen van Juda en Israël op basis van de sabbat- en jubeljaren.

     

     

    Ook de geleerde Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), in zijn opus magnum ‘The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, die een herziening van de plaatsing van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk uitwerkte, volgde wat de achttiende dynastie betreft, de eerdere identificatie van Velikovsky van Sisak met farao Thothmosis III.

     

    De Evangelische Omroep volgde aanvankelijk de identificatie van Sisak met Thothmosis III in haar prachtig gedocumenteerde uitgave van 1982: het ontstaan van Israël – de geschiedenis van het Oude Testament, blz. 152, en gaf uitgebreid aandacht aan het studiewerk van Dr. I. Velikovsky.

     

    Maar toen kwam de egyptoloog David Rohl met zijn reconstructie van de regeerperioden van de farao’s op de tijdsbalk, en de E.O. ruilde Velikovsky in voor Rohl. In 1995 zond de E.O. de videoreeks op televisie uit: FARAO’S EN DE BIJBEL. Dit was een bewerking van de driedelige TV serie: Pharaohs and Kings: A Biblical Quest, vertoond op Channel 5 in het Verenigd Koninkrijk. De egyptoloog David Rohl lanceerde hier een nieuwe chronologie waarbij Ramses II met de Bijbelse Sisak geïdentificeerd wordt en brak volledig met het werk van Velikovsky. David Rohl noemt zichzelf een agnost, maar beschouwt niettemin de grote lijnen van de Bijbelse geschiedschrijving als historisch correct, (zolang zij niet worden tegengesproken). In zijn bestseller ‘A TEST OF TIME, Chapter Eleven, Navigating by the Stars. The Ugarit Solar Eclipse’, verbindt hij de regeerperiode van farao Amonhotep IV en met name diens twaalfde regeringsjaar met een genoteerde zonsverduistering over Oegarit. Het jaar 1012 v. Chr. werd zodoende zijn ankerjaar en vertrekpunt op de tijdsbalk ter rangschikking van de overige farao ’s van de achttiende dynastie, gevolgd door de negentiende dynastie. Het is farao Ramses II van de negentiende dynastie die volgens David Rohl te identificeren is met de Bijbelse Sisak. Rohl maakt de identificatie van Ramses II met SISAK onder andere ook via een linguïstische overeenkomst met de afkorting van Ramses II’ naam: SYSW.

    Rohl ’s tijdsconstructie maakt echter van zowel Saul als David tijdgenoten van farao Amonhotep IV van de achttiende dynastie, en ondergeschikt aan hem. Op basis van het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit 2 Kronieken 12:8 staat deze constructie haaks op wat de Bijbel over deze epoque leert. Saul, David en Salomo waren onafhankelijke vorsten en geen knechten of vazallen van farao, dat maakt 2 Kronieken 12:8 zondermeer duidelijk. Het is pas na de dood van Salomo tijdens het koningschap van Rehabeam dat zij vazallen van Egypte zouden worden. Dit is een belangrijk detail en bepaalt of een onderzoeker de Bijbel als gezaghebbend bestudeert en gebruikt, of niet. David Rohl negeert het Bijbelgedeelte 2 Kronieken 12:8 schaamteloos omdat het niet in zijn reconstructie past.

    Over de constructie van Rohl schreef ik eerder al op dit blog een reactie. Zie het artikel van 12.09.2016: Hoelang heersten de Hyksos over Egypte? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000

     

     

    Het bewijsmateriaal dat Velikovsky levert ter identificatie van Sisak met Thothmosis III komt uit primaire bron en is aldus overtuigend. Farao Thothmosis III heeft namelijk zijn meegebrachte buit uit Jeruzalem laten afbeelden op zijn tempelmuren te Karnak in Egypte. De geroofde voorwerpen uit de tempel te Jeruzalem en uit het paleis van Salomo kunnen alle op de reliëfs van de tempelmuur te Karnak teruggevonden worden. De afbeelding bovenaan komt uit het boek ‘Eeuwen in Chaos’ van Dr. I. Velikovsky en geeft voor elk voorwerp een nummer met verklaring. De vaten bijvoorbeeld op de zesde rij zijn de sprengbekkens zoals vermeld in het Bijbelboek 2 Kronieken 4:8. De in het daaropvolgende vers genoemde met koper overtrokken deuren kan men rechts op de tiende rij vinden: het getal-symbool vermeldt 33 exemplaren. Op de derde rij, boven in het midden, zijn een viertal kandelaars met lampen goed te herkennen ( 2 Kronieken 4:20) De meest rechte kandelaar heeft drie lampen links en drie lampen rechts (zie Exodus 25:35 en 37:21), de andere drie hebben aan iedere kant acht lampen. De versieringen met aan dieren en/of planten ontleende motieven komen overeen met diegene die in 1 Koningen hoofdstuk 7 vermeld worden. Verder zijn al deze religieuze voorwerpen op een merkwaardige manier beeld-loos. Zeer opvallend ook is het ontbreken van afgodsbeelden. Ook erotische symbolen die bij heidense godsdiensten van deze tijd gebruikelijk zijn, vindt men niet op de tempelmuur van Thothmosis III te Karnak afgebeeld. En heel opmerkelijk is het correcte getal van het aantal gouden schilden dat farao Sisak alias Thothmosis III uit het Huis van Salomo, het huis van het Woud van de Libanon roofde: driehonderd (zie 2 Kronieken 9:15). Dit getal vindt men ook op de tempelmuur te Karnak in Egypte terug.

    Over Salomo ’s huis: woud van de Libanon, schreef ik eerder op dit blog een artikel op 09.03.2015, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400

     

    Alhoewel het baanbrekende studiewerk van Dr. Immanuël Velikovsky dikwijls doodgezwegen en/of verguisd wordt, blijft zijn bewijslast wat de identificatie van Sisak met Thothmosis III betreft rotsvast overeind. Men kan op onderdelen van Velikovsky ’s werk van mening verschillen of afwijzen maar niet heel zijn werk. Ik gebruik zijn boek ‘Ages in Chaos’ uit 1952 nog regelmatig als naslagwerk. Ik ben zelfs de gelukkige bezitter van een eerste druk-exemplaar dat ik in Antwerpen in een antiquariaat op de kop kon tikken. Het is blijkbaar alleen in zulke gespecialiseerde boekhandels dat men de werken van Velikovsky nog kan vinden, het resultaat van een geestelijke moord op een autodidactische onderzoeker en auteur die in wezen het startschot tot het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft gegeven, en wiens startblokken de ‘verguizers’ gebruiken.

     

    In mijn boek ‘TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Prinses Ano, de Egyptische vrouw van Jerobeam I, blz. 217-219, geef ik aandacht aan een bijzonder onderdeel van Velikovsky ’s studie. In zijn boek ‘Eeuwen in Chaos’ (Ages in Chaos), hoofdstuk vier, verwijst Velikovsky naar de Egyptische prinses Ano van de achttiende dynastie en een vaas met haar naam erop die in het Metropolitan Museum of Art in New York bewaard wordt. Velikovsky vestigt de aandacht op het feit dat de naam identiek is met de naam die de Septuagintvertaling van de Bijbel voor de vrouw van Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk en rivaal van Rehabeam, opgeeft. Velikovsky verwijst daarbij in de voetnoten van zijn studie naar het Egyptische kunstvoorwerp met opslagcode: 10.130.1003 van het Metropolitan Museum of Art in New York. Ik surfte na het lezen van het hoofdstuk op het internet naar het Metropolitan Museum of Art, tikte het code nummer in en tot mijn verrassing kwam, via de informatie uit een uitgave van een boek van ten slotte vijfenzestig jaar terug, het kunstvoorwerp op het beeldscherm tevoorschijn, zie link: http://www.metmuseum.org/art/collection/search/543952

    Het fascinerende is dat deze vaas en prinses tot de Egyptische achttiende dynastie behoren en farao Thothmosis III alias Sisak met Salomo en Rehabeam verbindt.

    Hierna het betreffende Bijbelcitaat van het Grieks naar het Engels vertaald:

    Septuagint III Kings 12:24

    And there was a man of mount Ephraim, a servant to Solomon, and his name was Jeroboam: and the name of his mother was Sarira, a harlot: and Solomon made him head of the levies of the house of Joseph: and he built for Solomon Sarira in mount Ephraim; and he had three hundred chariots of horses: he built the citadel with the levies of the house of Ephraim; he fortified the city of David, and aspired to the kingdom, And Solomon sought to kill him; and he was afraid, and escaped to Susakim king of Egypt, and was with him until Solomon died….

     

    … And Jeroboam heard in Egypt that Solomon was dead: and he spoke in the ears of Susakim king of Egypt, saying, Let me go, and I will depart into my land: and Susakim said to him, Ask and request, and I will grant it thee. And Susakim gave to Jeroboam Ano the eldest sister of Thekemina his wife: she was great among the daughters of the king, and she bore to Jerobaom Abia his son: and Jeroboam said to Susakim, Let me indeed go, and I will depart.

     

     

    Onze huidige Bijbelvertalingen (1 Koningen 11:40) zijn gebaseerd op de Masoretische tekst en geven geen verwijzing naar het tweede gedeelte uit de Septuagint zoals hiervoor geciteerd. Volgens mijn mening kan het niet anders dan dat de Septuagint vertalers van de Hebreeuwse Bijbel in de derde eeuw v. Chr. in Egypte, historisch genoteerde bijzonderheden kenden en dit aan de Bijbelvertaling hebben toegevoegd. Zij hadden hoogstwaarschijnlijk toegang tot dezelfde bronnen die Manetho de Egyptische historicus, enkele jaren later ten tijde van koning Ptolemeüs III zou gebruiken voor de samenstelling van zijn Egyptische geschiedenis (zie Flavius Josephus, Tegen de Grieken Boek I, 73). Een werk dat samen met andere kostbare boeken definitief verloren ging bij de laatste brand van de bibliotheek van Alexandrië in 642 AD het jaar dat Arabische moslims Egypte onder de voet liepen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    20-03-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zondvloed van Deucalion

    De zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed gebracht. Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de overstroming van Deucalion plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit de achttiende dynastie, en het is op basis van deze informatie dat ik dit artikel wil uitwerken. Mijn bedoeling is de meganatuurcatastrofe die ten tijde van Deucalion de oude wereld trof, door middel van de cyclus van meganatuurcatastrofes (ongeveer) op de tijdsbalk vast te leggen. Van belang is de juiste ankerpunten op de tijdsbalk te vinden, ter navigatie naar het rampjaar ten tijde van de zesde farao van de achttiende dynastie.

     

     

    In vorige afleveringen bracht ik de cyclus van meganatuurcatastrofes van de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is in de cyclus van deze rampen, dat de beschreven zondvloed van Deucalion geplaatst moet worden. In een cyclus van 54 jaar en zes maanden werd planeet aarde in de oudheid vanaf de vierentwintigste eeuw tot aan de achtste eeuw v. Chr. getroffen. Daarna kwam volgens de theorie ons zonnestelsel tot rust.

    Belangrijke al eerder bekomen jaartallen voor historisch-genoteerde meganatuurcatastrofes maken dat we de zondvloed van Deucalion vrij goed kunnen dateren. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175, dateerde ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. Dit is een jaartal dat in de cyclus van 54 jaar en zes maanden voor meganatuurcatastrofes past. Vanaf het ankerjaar 776 v. Chr. gerekend arriveert men namelijk in 1103 v. Chr. voor de vanuit de Bijbelse chronologie gedateerde overwinning op de Filistijnen. Op mijn tijdsbalk blijkt dat het bekomen jaartal 1103 v. Chr., het einde van de veertigjarige verdrukking van de Israëlieten door de Filistijnen betekende. Dit is geen toeval uiteraard en is een aanwijzing vanuit de verkregen chronologie van de Bijbel dat er een cyclus van meganatuurcatastrofes in de oudheid, aan de hand was.

    1 Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE riep, antwoordde de HERE hem. 10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed te dien dage machtig de donder rollen over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden. 11 De mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de Filistijnen en versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer, en zeide: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer stellen dat de steen die de naam Eben-Haëzer kreeg, een meteoriet was: “in all likelihood a Mars-asteroid, once a part of the fragmented planet, Electra.”

    “The ‘stone of power’ was a large impressive meteorite, and it was selected, appropriately enough, for an historical monument.” (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)

    Ook de oudheidhistoricus Flavius Josephus beschrijft de geschiedenis van de steen Eben-Haëzer (Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2.

     

    Vierenvijftig jaar en zes maanden later in april 1049 v. Chr. werd de oude wereld en vooral Egypte, opnieuw door een catastrofe van kosmische oorsprong getroffen. Zie het artikel op dit blog van 18.10.2016: voorjaar 1049 v. Chr.: de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1476655200&stopdatum=1477260000

     

    In het hierboven geciteerde artikel verwijs ik naar mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 197-203 en blz. 220-223, waarin ik de regeerperiode van farao Thothmosis III/Misphragmuthosis/Mencheperre, op de tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie, verankerd heb.

     

    Misphragmuthosis of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus, vermeldt laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd de vloed van Deucalion plaatsvond. De andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed. Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp Egypte trof.

    Uitgaande van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat (ongeveer) een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van Misphragmuthosis te geven.

     

    Gerekend vanaf oktober 1103 v. Chr. en vervolgens vanaf april 1049 v. Chr. met tijdschijven van telkens 54 jaar en zes maanden arriveren we in april 941 v. Chr. tegen het einde aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens vijfenveertigste regeringsjaar. Dit jaartal staat of valt uiteraard indien er geen afwijkingen in de cyclus van rampen voorkomen.

     

    De nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The Theban Supremacy, page 197).

    Na de grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie, schreef ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 229-232, een hoofdstuk.

     

     

    Op het bijgevoegde schema merken we dat het jaar 941 v. Chr. tijdens de regeerperiode van Asa van Juda viel, en tijdens de regeerperiode van Baesa van het tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze periode over buitensporig natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de Grieken en de Egyptenaren dat jaar getroffen werden en het gebied van Israël grotendeels verschoond bleef.

     

    De volgende verstoring aan de hemel in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong, zou Israël wel treffen. Dit fenomeen staat beschreven in het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18 waar de profeet Elia getuige is van hemels (astronomisch) vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de berg Karmel, volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze beschreven gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159, uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter aan de hand van Thiele ’s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een gevolg enkele jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van Israël op de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik al eerder op dit blog behandeld. Zie het artikel van 08.12.2015: Kroniek van koning Achab van Israël, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1449442800&stopdatum=1450047600

     

    Het fenomeen van het vuur des HEEREN (1 Kon.18:38) zit op de tijdsbalk chronologisch verankerd met het jaar 893 v. Chr. Wanneer we vanaf dit ankerjaar 54 jaar en zes maanden terug in de tijd rekenen is het resultaat: 947 v. Chr., of een verschil van zes jaar met het eerdere resultaat: 941 v. Chr., wanneer gerekend vanaf 1103/1049 v. Chr. Er heeft zich aldus een aantoonbare afwijking voorgedaan in de cyclus van meganatuurcatastrofes.

    De in de Griekse mythologie overgeleverde geschiedenis van de zondvloed van Deucalion door Manetho, ten tijde van de zesde farao van de achttiende dynastie: Misphragmuthosis, plaatsen we aldus op de tijdsbalk tussen de jaren 947 v. Chr. en 941 v. Chr. met een speling van zes jaar en een vraagteken erbij.

     

     

    Ik besef dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als een klokwerk loopt, ooit tot slechts 2700 jaar terug de tijd in, in beroering was.

    Het boek ‘Werelden in botsing’ van Dr. I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975. De kosmologische aspecten waren voor mij toen een vrij moeilijke materie, een materie die ik niet onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen. De motivatie van Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de Bijbel, een Boek dat hij als seculiere Jood als een historisch Boek benaderde. De Exodus uit Egypte van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de tien plagen gevolgd door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de kosmologie. Ik stond aldus open voor de voor mij nieuwe theorieën, die hij bracht.

    Op 21 februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter Velde; Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen. Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, en het andere boek was ‘The Biblical Flood and the Ice Epoch’ van Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van deze werken dat ik ook de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam. Vooral dan het chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg mijn aandacht.

    Ik ben van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de kosmische catastrofetheorie, een cyclus van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en andere bronnen, chronologisch aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.

     

    Dat de aarde in de oudheid voor een lange tijd in beroering was en werelden in botsing waren, was een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël, die meenden in de planeten in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een afbeelding van een Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:

    Handelingen 7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon.

     

     

    Als men dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging als ziende de Onzienlijke’, wanneer werelden in botsing komen, maakt men geestelijk blind en doof zijnde de verkeerde keuzes en mist men zijn doel.

    Stefanus citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die de planeet Saturnus zou voorstellen. De verering van Saturnus en de naam Saturnus kan ook in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis. In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.

     

    De Bijbel leert een herhaling van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong bij de tweede komst van Jezus Christus. Wanneer we het laatste Bijbelboek Openbaring als vooraf geschreven geschiedenis willen bestuderen blijkt dat de daarin geprofeteerde rampen ook van kosmische oorsprong zullen zijn. Of zoals ook de Heer Jezus Christus zijn wederkomst aankondigde in zijn rede over de laatste dingen, en door de evangelisten zo genoteerd:

    Lucas 21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid. (NBG 1951)

     

    En weer zal het in de toekomst, net zoals in het verleden in de dagen van de profeet Elia op de Karmel, gaan om de vraag: Wie is God? De Baäls of de HEERE God van Israël.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    13-03-2017 om 09:22 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eerste drieduizend jaar sinds Genesis

    De aflevering van 08.12.2016 sloten we op onze reis in de tijd chronologisch af bij de dood van de aartsvader Jakob in Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2949236

    Met deze aflevering vervolgen we met de aartsvader Levi, de overgrootvader van Mozes, die ons chronologisch naar het Exodus-jaar zal leiden.

     

     

    Jozef, de elfde zoon van Jakob die onderkoning van Egypte was, zou een leeftijd van honderdtien jaar bereiken. Het sterfjaar van Jozef was 1628 v. Chr. of anno mundi 2369. De dood en mummificering van Jozef in Egypte heb ik in het bijzonder aandacht gegeven in mijn boek EXODUS, 2015, blz. 21-33.

     

    Op het bijgevoegde schema merkt u in oktober 1661 v. Chr. de vermelding: een kosmisch fenomeen. Dat jaar werd planeet aarde getroffen door een meganatuurcatastrofe zoals in het Bijbelboek Job genoteerd werd. Zie het artikel van 07.04.2016, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1459720800&stopdatum=1460325600

     

    Bovenaan onze tijdsbalk staan de anno mundi-jaartallen vermeldt, die volgens de westerse kalendermaanden van oktober tot september lopen. De tijdsbalk van millimeterpapier is ingedeeld aan twee centimeter per jaar, van januari tot december volgens de westerse tijdrekening via vier kwartalen.

    In de eerste aflevering van 27.06.2016, Genesis van de eerste beschavingen na de Grote Vloed, gaf ik aandacht aan de studie van Ivan Panin, Bible Chronology, 1923. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466978400&stopdatum=1467583200

    Ivan Panin leverde een Bijbel-chronologische constructie af waarbij hij vanaf de Schepping op basis van uitsluitend Bijbelse chronologie een anno mundi jaartelling opstelde. Zijn enige navigatiepunt op de tijdsbalk echter (en dat is een zwakte) is het begin van Adam in het Bijbelboek Genesis van waaraf hij via de aartsvaders zijn Anno Mundi jaarrekening opbouwde. De link met de westerse tijdrekening maakte hij pas bij het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius met het optreden van Johannes de Doper en de doop van Jezus Christus. De kruisdood van Jezus Christus en Zijn Opstanding en Hemelvaart plaatst Panin op de tijdsbalk in Anno Mundi 4032 wat volgens zijn berekening gelijk valt met het jaar 30 AD. Zoals ik in het geciteerde artikel vermelde was ik onder de indruk van het ontzag dat Panin had voor het Woord van God. Zijn enig navigatiepunt op de tijdsbalk echter met als eindpunt het jaar 30 AD rechtvaardigde hij door gebruik van een Bijbelse getallensymboliek via zeven- en elfvouden. Zijn boek sluit dienaangaande af met een hoofdstuk getiteld: The Numeric Phenomena.

     

     

    De Tempel van Salomo was volgens de studie van Panin klaar in het jaar 3024 na Genesis. Ik ben in mijn reconstructie daarentegen uitgegaan van het jaar 3000 voor het afgewerkt zijn van de Tempel in het elfde regeringsjaar van Salomo zijnde okt997/sep996 v. Chr. Vanaf dit jaartal heb ik teruggerekend met de chronologische gegevens die de Bijbel aanreikt, en arriveerde alzo in het jaar okt2341/sep2340 v. Chr. voor het jaartal van de Grote Vloed. Sinds de schepping waren er dan 1656 jaar verlopen. De regeerperiode van Salomo werd bekomen aan de hand van de historische sabbat- en jubeljaren. Het jaartal 2340 v. Chr. met het einde van de Grote Vloed als uitkomst zag ik bevestigd door het werk van Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch – nach 4000 Jahren entschlüsselt”, 1989, (ISBN 3 7857 0498 4). Dr. Papke berekende het astronomische jaartal van het Gilgamesj-epos.

    Zoals ik in de aflevering van 27.06.2016 schreef blijft de studie van Panin zeer leerrijk ter algemene studie van de Bijbelse chronologie. Hij toont bijvoorbeeld duidelijk aan dat de periode van de 480 jaar (1 Koningen 6:1) tussen het vierde regeringsjaar van Salomo en het jaar van Exodus, een historische periode was, waarbinnen de overige chronologische gegevens dienen gerangschikt te worden. De chronologie van de Richteren-periode wordt aan de hand van de verlopen schijf van driehonderd jaar ten tijde van de richter Jefta, bepaald en de overige richteren op de tijdsbalk gerangschikt. Ook de geboorte van Abram/Abraham volgend op het 130ste jaar van Terah verdedigt Panin via gedegen Bijbelstudie, glansrijk.

     

     

    De chronologie van het verblijf van de twaalf stammen in Israël bepalen we op basis van de chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt over Levi, de derde zoon van Jakob bij Lea, en zijn nageslacht tot op Mozes. In de aflevering van 08.12.2016 hebben we gezien dat de eerste vier zonen van Jakob, waarvan Levi de derde was, in de tweede periode van Jakob ‘s zevenjarige diensttijd aan Laban, geboren werden, zijnde de periode van 1745 v. Chr. tot 1738 v. Chr. Mozes was de zoon van Amram, de zoon van Kehath, de zoon van Levi: vier geslachten. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

    Exodus 6:15 Dit nu zijn de namen der zonen van Levi, naar hun geboorten: Gerson, en Kehath, en Merari. En de jaren des levens van Levi waren honderd zeven en dertig jaren. 16 De zonen van Gerson: Libni en Simeï, naar hun huisgezinnen. 17 En de zonen van Kehath: Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziël, en de jaren des levens van Kehath waren honderd drie en dertig jaren. 18 En de zonen van Merari: Machli en Musi; dit zijn de huisgezinnen van Levi, naar hun geboorten. 19 En Amram nam Jochebed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes; en de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig jaren. (Statenvertaling)

     

     

    Laat ons nu de vier namen van Levi tot Mozes op de tijdsbalk plaatsen. Bij sommige namen zoals die van Mozes lukt dit chronologisch exact, bij andere namen zoals bij de zoon van Levi: Kehath, vertrouwen we op de Joodse legendes en werken we met circa ’s. Kehath was al geboren voor de intocht in Egypte in 1699 v. Chr., dat leert het hierna volgende Bijbelgedeelte:

    Genesis 46:1 En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak. 2 En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jakob, Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God; vrees niet van af te trekken naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten. 4 Ik zal met u aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen weder optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen. 5 Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël voerden Jakob, hun vader, en hun kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem te voeren. 6 En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land Kanaän geworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al zijn zaad met hem; 7 Zijn zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. 8 En dit zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. 9 En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en Karmi. 10 En de zonen van Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaänietische vrouw. 11 En de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari.

     

     

    Volgens de Joodse overlevering (Jewish Legends, Louis Ginzberg, 1909, Volume II, Chapter II) werd Kehath geboren in het vijfendertigste jaar van Levi. Gemakkelijkheid halve breng ik deze jaartallen op mijn tijdsbalk aan en bestudeer of het chronologisch zin geeft. Wanneer Kehath inderdaad in het vijfendertigste levensjaar van Levi geboren werd, dan maakt hem dat tien jaar jong in het jaar van de intocht in okt1708/sep1707 v. Chr. De chronologische gegevens van Kehath volgens de Joodse legende, geven aldus tot hier toe geen enkel probleem. Vervolgens leert de legende o.a. dat Jochebed, de dochter van Levi, (en toekomstige moeder van Mozes) geboren werd in Levi ’s drieënzestigste jaar. Op de tijdsbalk zitten we nu in het jaar 1680/1679 v. Chr. Datzelfde jaar werd volgens de overlevering Amram, (de vader van Mozes) aan Kehath geboren. Amram huwde aldus later met zijn tante. Dat huwelijk werd volgens de overlevering voltrokken in het vierennegentigste levensjaar van Levi. Op de tijdsbalk uitgetekend geeft deze chronologische informatie geen enkel probleem. Het huwelijk van Amram en Jochebed zit wanneer we de chronologische gegevens van de legende volgen, verankerd in het jaar okt1649/sep1648 v. Chr. wanneer beide eenendertig jaar oud waren.

     

     

    Wanneer we nu met de Bijbels-chronologische gegevens van Mozes van het Exodus-jaartal zijnde 1483 v. Chr. terugrekenen bekomen we voor Amram en Jochebed een leeftijd van tachtig jaar bij de geboorte van Mirjam, de vijf jaar oudere zuster van Mozes. De Joodse legende heeft met deze ouderdom voor het krijgen van kinderen geen probleem, rijk als de geschiedenis van het oude Israël is aan wonderen. Hierna een citaat aangaande Jochebed:

    “Old as Jochebed was, she regained her youth. Her skin became soft, the wrinkles in her face disappeared, the warm tints of maiden beauty returned, and in a short time she became pregnant”.

    Maar ook in Egypte vinden we in een buiten-Bijbelse bron bij Manetho, de Egyptische oudheid-historicus, een verwijzing naar een zeer hoge ouderdom van negenennegentig jaar met de regeerperiode van farao Pepi II. Een leeftijd die overigens, naar mijn weten, geen enkele Egyptoloog in twijfel trekt. Volgens mijn herziening van de geschiedenis van de oudheid (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 107-112) was Pepi II de farao van de verdrukking in Egypte en aldus tijdgenoot van Amram en Jochebed.

     

    Het hierna volgende Bijbelgedeelte leert dat Jozef de eerste aartsvader was, die in Egypte stierf. Vers 24 maakt duidelijk dat bij de dood van Jozef zijn broer en halfbroers nog in leven waren.

    Genesis 50:22 Jozef dan woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde honderd en tien jaren. 23 En Jozef zag van Efraïm kinderen, van het derde gelid; ook werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieën geboren. 24 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken, en Hij zal u doen optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij aan Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft. 25 En Jozef deed de zonen van Israël zweren, zeggende: God zal u gewisselijk bezoeken, zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren! 26 En Jozef stierf, honderd en tien jaren oud zijnde; en zij balsemden hem, en men leide hem in een kist in Egypte.

     

     

    Levi, de derde zoon van Jakob zou de leeftijd van 137 jaar bereiken en stierf in 1605 v. Chr. Na de dood van Levi heeft de verdrukking in Egypte een aanvang genomen.

    Exodus 1:1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis. 2 Ruben, Simeon, Levi, en Juda; 3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin; 4 Dan en Nafthali, Gad en Aser. 5 Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen; doch Jozef was in Egypte. 6 Toen nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht, 7 Zo werden de kinderen Israëls vruchtbaar en wiesen overvloedig, en zij vermeerderden, en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld werd. 8 Daarna stond een nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had; 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israëls is veel, ja, machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit het land optrekke. 11 En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses. (Statenvertaling)

     

    Vanaf de dood van Levi in 1605 v. Chr. zijn het 122 jaar tot de Exodus.

    De zoon van Levi: Kehath (de grootvader van Mozes), die als jongeling bij de clan van Jakob-Israël bij de intocht in Egypte behoorde, bereikte de leeftijd van 133 jaar (Exodus 6:17). De zoon die Kehath in Egypte verwekte: Amram, de vader van Mozes, krijgt volgens Exodus 6:19 een leeftijd van 137 jaar. In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 37-46, toon ik aan dat volgens de Joodse overlevering, Mozes geboren werd na een zwangerschap van slechts zes maanden en dat het jaar en de maand van zijn geboorte exact gedateerd kan worden in de maand sjabat (januari/februari) van het jaar 1563 v. Chr. Als tachtigjarige stond hij in 1483 v. Chr., het jaar van de Exodus, voor farao, en 120 jaar oud stierf hij aan de grens van het Beloofde Land Kanaän in het jaar 1443 v. Chr.

    Vanaf de exodus met nisan in 1483 v. Chr. zijn het vierhonderddertig jaar terug tot de belofte aan Abram met nisan in 1913 v. Chr.

    Exodus 12:40 De tijd nu der woning, dien de kinderen Israëls in Egypte (LXX: en Kanaän) gewoond hebben, is vierhonderd jaren en dertig jaren. 41 En het geschiedde ten einde van de vierhonderd en dertig jaren, zo is het even op denzelfden dag geschied, dat al de heiren des HEEREN uit Egypteland gegaan zijn.

     

     

    In mijn boek EXODUS, 2016,  heb ik ook aandacht gegeven aan de duur van de verdrukking in Egypte en Kanaän. De verdrukking in Egypte begon een tijd na de dood van Jozef, toen een farao aan de macht kwam die Jozef en zijn weldaden voor Egypte niet gekend had. Deze verdrukking kunnen we op de tijdsbalk verankeren bij de geboorte van Mirjam in 1569 v. Chr., een naam die de betekenis van bitter heeft. Mozes, haar broer, zou vijf jaar later in 1564 v. Chr. geboren worden. De Egyptische verdrukking duurde tot aan de Exodus aldus minstens zesentachtig jaar tot maximum honderdtweeëntwintig jaar, wanneer we vanaf de dood van Levi rekenen.

    In mijn boek ‘Van Noach tot Christus’, 1987, door het Goede Boek gepubliceerd, vermeldde ik in bijvoegsel III de verschillende Bijbelse geslachtsregisters, die duidelijk maken dat de tijdsperiode van 430 jaar die Paulus doorgeeft in Galaten 3:17, te verdelen zijn over zowel het verblijf in Kanaän als in Egypte.

    Het geslachtsregister van Levi tot Mozes zijn vier namen die alleen binnen de 215 jaar van het verblijf in Egypte passen.

    Ook het geslachtsregister van Manasse, broer van Efraïm, en beiden zonen van Jozef die in Egypte geboren werden, past alleen in de periode van 215 jaar. Van Manasse (1 Kronieken 7:14-20) tot Zelafead (Numeri 27:1) ten tijde van de Exodus vermeldt de Bijbel vijf namen: Manasse, Machir, Gilead, Hefer en Zelafead. Hierbij is nog op te merken dat de Bijbel vermeldt dat Jozef (Genesis 50:23), de kinderen van Machir op zijn knieën heeft gehad.

     

     

    Mozes zou tot zijn veertigste levensjaar als de geadopteerde zoon van de dochter van farao in het huis van farao verblijven. Daarna liep het fout, maar dat gaan we in een volgende aflevering chronologisch behandelen.

    Hebreeën 11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. 24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; 25 Verkiezende liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben; 26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke. 28 Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht, en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken zou. 29 Door het geloof zijn zij de Rode zee doorgegaan, als door het droge; hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn verdronken. (NBG Vertaling 1951)

     

    Op de bijgevoegde schema’s staan de Egyptische farao’s en hun respectievelijke dynastieën vermeld. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, verklaar ik een en ander vanaf blz. 61 tot 111.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    06-03-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de chronologie van het oude Egypte

    De Egyptenaren begonnen hun nieuwjaar op de eerste dag van hun maand Thoth, of de maand juli volgens de westerse maandkalender. Volgens de moderne egyptologie waren de oud-Egyptenaren onbekend met het schrikkeljaar en hanteerden zij een kalenderjaar van 365 dagen, zonder de nodige correctie door middel van een toevoeging van één dag alle vier jaar. Volgens de theorie zou de Egyptische nieuwsjaardag aldus zo om de vier jaar met één dag opgeschoven zijn. Toen bekend raakte dat ten tijde van de Griekse en Romeinse overheersing er sprake was van verwijzingen naar het gebruik van een zogenaamde Sothis-periode van 1460 jaar in het oude Egypte, bracht men dit in verband met de noodzakelijke correctie als een gevolg van het vermeende niet toepassen van schrikkeljaren.

    Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft deze theorie weerlegd en aangetoond dat het Egypte van de oudheid een hoge beschavingsgraad kende, met uiteraard ook de kennis dat één jaar 365 dagen en een kwart dag vormde.

     

     

    Zo was er de geleerde en revisionist van de geschiedenis van de oudheid Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), (B.Th., B.A., M.A., Ph.D.) (The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2, Chapter IV), die in zijn studie aantoonde dat de basis van de grote piramide op het Gizeh-plateau 365,24 el bedraagt, en dit op basis van een veronderstelde Piramide-el die gelijk zou zijn aan de Bijbelse Hebreeuwse el. Courville merkt op dat de afmetingen van de basis van de grote piramide aantonen dat de oude Egyptenaren vertrouwd waren met schrikkeljaren aangezien 365,2422 el gelijk staat aan het aantal dagen dat een zonnecyclus heeft. Courville gebruikte deze informatie ter weerligging van Eduard Meyer ’s theorie die er namelijk vanuit ging dat de Egyptenaren deze kennis niet hadden en er daarom twee kalenders op na hielden.

    Courville vestigde ook de aandacht op de oudheid-historicus Flavius Josephus die meldde dat het Abraham was die de Egyptenaren aritmetica en astronomie bijbracht.

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek I, viii.

    “1. …… He (pharaoh) also made him (Abram) a large present in money, and gave him leave to enter into conversation with the most learned among the Egyptians; from which conversation his virtue and his reputation became more conspicuous than they had been before.

    2. For whereas the Egyptians were formerly addicted to different customs, and despised one another's sacred and accustomed rites, and were very angry one with another on that account, Abram conferred with each of them, and, confuting the reasoning’s they made use of, every one for their own practices, demonstrated that such reasoning’s were vain and void of truth: whereupon he was admired by them in those conferences as a very wise man, and one of great sagacity, when he discoursed on any subject he undertook; and this not only in understanding it, but in persuading other men also to assent to him. He communicated to them arithmetic, and delivered to them the science of astronomy; for before Abram came into Egypt they were unacquainted with those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into Egypt, and from thence to the Greeks also”.

     

    Courville ’s vaststelling maakt duidelijk dat de Egyptenaren de juiste lengte van het aantal dagen in een jaar nauwkeurig kenden, en indien nodig de nodige kalenderhervormingen doorvoerden, wanneer zich veranderingen aan de hemel voordeden. Hun architectuur was klasse met tempels en piramiden in astronomische verhoudingen neergezet.

     

    De door de Egyptoloog Eduard Meyer gelanceerde noodlottige Sothis-kalender in 1904, gaat er van uit dat de Egyptenaren nou net niet met schrikkeljaren vertrouwd waren, en er daarom een dubbele kalender op na hielden. Dat er zo iets als Sothis-perioden in het oude Egypte zou gehanteerd zijn, hebben zij van de Romeinen. In 239 AD vermeldde de Romeinse grammaticus Censorinus dat in 139 AD de eerste dag van het Egyptische kalenderjaar daadwerkelijk samenviel met de heliakische verschijning van de ster Sirius of Sothis – wat het einde van een Sothis-cyclus veronderstelde. Censorinus‘ boek was getiteld: ‘DE DIE NATALI’ en geschreven ter eren van de verjaardag van zijn broodheer; QUINTUS CAERELLIUS. In dit boek schreef Censorinus dat in het jaar 139 AD de Hondsster verschenen was op de eerste dag van de maand Thoth, en dat die dag gelijk viel met 19 juli van de Romeinse kalender. Die dag zou dus een nieuw Sothis-tijdperk hebben te zien aanvangen.

    Terugrekenend concludeerde Eduard Meyer dat vergelijkbare situaties zich hadden voorgedaan in 1321 en 2781 v. Chr. Een vermeende verwijzing naar het begin van een nieuwe Sothis-periode dacht hij gevonden te hebben op de achterzijde van het zogenaamde Ebers-papyrus dat te Leipzig bewaard word. Op het papyrus staat een kalendervermelding genoteerd in het negende regeringsjaar van farao Amonhotep I van de achttiende dynastie. Veel blijft echter onduidelijk. Zo staat er bijvoorbeeld niet Amonhotep I maar de naam Zeserkere, waarvan men aanneemt dat het een voornaam van Amonhotep I was. Als een resultaat van het voor waar houden van het begin van een nieuwe Sothis-periode van 1460 jaar in 1317 v. Chr. belandde de achttiende dynastie foutieve-lijk in de veertiende en dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk.

    De Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and Mycenae, 1896) een tegenstander van Eduard Meyer in de negentiende eeuw, stelt dat de Sothis-cyclus een uitvinding van de Grieken was, van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij, dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in hun inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het opkomen van de Hondsster.

    “This all looks as though the cycle was invented by the later Greeks at Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was known to the Egyptians in earlier times; no mention of it being found in their inscriptions or papyri, though occasionally these note the rising of the dog-star.”

    In deze tijd is er het studiewerk van de Egyptoloog en revisionist van de geschiedenis van de oudheid David Rohl, die aantoont dat de vermelding op de achterzijde van het Ebers-papyrus helemaal niet over een Sothis-periode handelt. Zie het artikel op dit blog van 10.01.2014, het Ebers-papyrus, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1388962800&stopdatum=1389567600

     

    Een verhelderende algemene studie is die van de hand van wijlen de heer F. J. Kerkhof (1916/1999), BW Bijbel en Archeologie 1 – isbn 9070145049, waarin de Sothis-kalender van Eduard Meyer weerlegd word.

     

    De volgende Sothis-periode die Eduard Meyer meende te kunnen plaatsen was die van 1460 jaar verder de tijd in voorbij het verkregen jaar 1321 v. Chr. Aldus arriveerde hij op de tijdsbalk in 2781 v. Chr. als scharnierjaar dat opnieuw een eerdere Sothis-periode afsloot en een nieuwe liet beginnen. Hier meende hij het opkomen van de Sopdet of Sothis-ster te kunnen verankeren op basis van een vermelding in het papyrus van Illahun. Dit bewaard gebleven papyrus-document dateert de verschijning van Sopdet op de zestiende van de Egyptische maand Pharmuti, in het zevende regeringsjaar van een farao, waar men van aanneemt dat het Senwosret III van de twaalfde dynastie is. De naam zelf van de farao is niet bewaard gebleven, maar wordt uit allerlei verspreide gegevens afgeleid. De al eerder geciteerde Egyptoloog David Rohl (A Test of Time, 1995, appendix D) merkt echter op dat het papyrusfragment een voorspelling bevat en geen vaststelling van een historisch gebeurd feit is. De tekst luidt: “u moet weten dat het opkomen van SOPDET zal gebeuren in de vierde maand Pharmuti, op dag zestien”.

     

     

    Het noodlottige resultaat is dat in het orthodoxe model-fabricatie nu de dertiende, veertiende, vijftiende en zeventiende dynastie op de tijdsbalk binnen een periode van slechts 230 jaar geprest werden. Of zoals een bekende orthodoxe egyptoloog ooit opmerkte:

     “…It must never be forgotten that we are dealing with a civilization thousands of years old and one of which only tiny remnants have survived. What is proudly advertised as Egyptian History is merely a collection of rags and tatters.”      

    1961, De Britse Egyptoloog Alan Gardiner

     

    Wat men geen aandacht geeft of verzwijgt, is dat de Egyptische historicus uit de derde eeuw v. Chr.: Manetho, nergens in zijn bewaarde overlevering enige indicatie geeft dat er Sothis-perioden van 1460 jaar in het oude Egypte bestaan zouden hebben. Wat zeer verwonderlijk is, wanneer we bedenken dat Manetho echt zijn best gedaan heeft middels het aantoonbaar manipuleren en vervalsen van geschiedkundige gegevens, om zijn geschiedenis van Egypte tot de oudste van heel de oude wereld te maken. Moesten de Sothis-perioden bestaan hebben zou hij er zeker gebruik van gemaakt hebben.

    Bzetreurenswaardig is het feit dat Bijbelgetrouwe onderzoekers die uitgaan van de juistheid van de constructie van Eduard Meyer naar gepaste farao ’s dienen te zoeken die in de Bijbels-historische context passen. Wat een onmogelijke opdracht is die alleen maar tot verlegenheid leidt. Eén voorbeeld is de dochter van farao die baby Mozes adopteerde. Theologen en Bijbelvorsers die het Bijbelverhaal in de Egyptische geschiedenis proberen in te lassen en ervan uitgaan dat de indeling van de dynastieën op de tijdsbalk door de Egyptologie begin twintigste eeuw gefabriceerd, wetenschappelijk onderbouwd is, moeten ten tijde van de achttiende Egyptische dynastie op zoek naar een gepaste kandidate. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz.27-42, ga ik hier uitvoerig in op de revisie van de geschiedenis van het oude Egypte, en lever bronmateriaal van revisionisten die mij voorgegaan zijn.

    Een ander voorbeeld is de identificatie van de Bijbelse farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde. In mijn boek Exodus, 2016, toon ik aan dat de Bijbelse farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde niet in de fabricatie van de conventionele egyptologie te vinden is.

     

     

    Bijbelvorsers die zweren bij de algemeen aanvaarde conventionele Egyptologie en haar rangschikking van de dynastieën op de tijdsbalk, dienen de Bijbelse geschiedenis over Jozef ten tijde van de Hyksos-heerschappij te plaatsen. Dit lukt schijnbaar aangezien over de Hyksos-heerschappij weinig geweten is. Dit als een gevolg van de beeldenstorm uitgevoerd door farao Ahmose van de achttiende dynastie, die na het verdrijven van de Hyksos uit Egypte alles wat aan hen herinnerde liet vernietigen. Het is aldus eenvoudig te stellen dat Jozef de onderkoning van een Hyksos-farao was, er staat namelijk geen enkele Egyptische bron tegenover. Oef. Maar zo eenvoudig is het echter niet. Het is het Bijbelboek Genesis dat de norm is en niet de uitgedokterde tijdsconstructie van de moderne Egyptologie.

    Alleen een drastische herschikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk aan de hand van de Bijbels-historische gegevens geeft het antwoord. Op het hiervoor getoonde schema toon ik de revisie aan de hand van de Bijbel.

    Vanaf de roeping van Abraham door de HERE God zoals in het eerste Bijbelboek Genesis beschreven, is er interactie over en weer tussen Egypte en Kanaän, geweest. Interacties die door beide volken en groepen genoteerd zijn geworden. De Bijbelse Boodschap wordt via historisch verifieerbare feiten gebracht, en is dus niet louter alleen maar een Boek op basis van godsdienstige regels. Of zoals F.J. Kerkhof schreef: onze verlossing is historisch gedateerd en onze toekomst ligt vast als een komende verwezenlijking in de tijd, als een zich voltrekkende geschiedenis.

    De vermeende Sothis-kalender en de foutieve plaatsing van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk verduisteren de historische interacties, en vandaar de noodzaak om tot een definitieve rechtzetting van de geschiedenis van de oudheid te komen. De sleutel is het revisionisme van de geschiedenis van het oude Egypte.

     

     

    Ik verwijs weer graag naar het werk van Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, die in zijn opus magnum een algemene revisie van de chronologie van de farao ’s van Egypte uitgewerkt heeft. De Bijbel werd hierbij door Courville als een historische gids gebruikt.

    Het belang van geschiedschrijving lezen we in:

    Psalm 78:1 Een leerdicht van Asaf. Wend het oor, mijn volk, tot mijn leer, neigt uw oor tot de woorden van mijn mond; 2 ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude verborgenheden verkondigen. 3 Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld, 4 dat willen wij voor hun kinderen niet verhelen; wij willen vertellen aan het volgende geslacht des HEREN roemrijke daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht heeft. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    27-02-2017 om 11:25 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs