In het
Bijbelboek Genesis hoofdstuk 38 wordt de bijzondere geschiedenis gebracht van
Juda en Thamar. Thamar was de schoondochter van Juda door haar huwelijk met Er,
de eerstgeboren zoon (en erfgenaam) van Juda bij de dochter van de Kanaänietische
man Sua, uit Adullam. In Kanaän zouden aan Juda bij de dochter van Sua drie
zonen geboren worden: Er, Onan en Sela. Het huwelijk van Thamar met de
eerstgeborene van Juda: Er, bleef kinderloos. Over Er staat er geschreven
(Genesis 38:7) dat hij kwaad was in des HEEREN ogen en dat Hij hem doodde. Toen
gaf Juda de opdracht aan Onan zijn tweede zoon bij de dochter van Sua, bij
Thamar nageslacht voor Er te verwekken volgens het later in de wet van Mozes
beschreven zwagerhuwelijk. Maar Onan die waarschijnlijk zichzelf na de dood van
de eerstgeborene Er als de erfgenaam zag, verspilde zijn zaad via coitus
interruptus opdat aan Er via Thamar, geen erfgenaam voor Juda geboren zou
worden. Dit was kwaad in de ogen des HEEREN en Hij doodde ook Onan (Genesis
38:8-10) staat er geschreven. Daarop lezen we dat Juda bevreesd werd dat ook
zijn derde zoon Sela via het zwagerhuwelijk het leven zou verliezen, en zei met
een smoes tot Thamar in het huis van haar vader te blijven totdat Sela volwassen
zou zijn (Genesis 38:11). Na het overlijden van de dochter van Sua, de moeder
van Er en het elders troost zoeken door de aartsvader Juda (Genesis 38:12-13)
bedacht Thamar een list ter verkrijging van nageslacht ter veiligstelling van
het erfrecht van haar overleden man Er, de eerstgeborene van Juda. Hierna het
betreffende Bijbelgedeelte:
Genesis
38:13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende: Zie,
uw schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren. 14 Toen leide
zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich
aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag,
dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda
haar zag, zo hield hij haar voor een
hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had.

16 En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, laat
mij tot u ingaan; want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij
zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat? 17 En hij zeide: Ik zal
u een geitenbok van de kudde zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem zendt. 18 Toen zeide hij: Wat pand
is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw
zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf,
en ging tot haar in; en zij ontving bij hem. 19 En zij maakte zich op, en ging
heen, en leide haar sluier van zich af,
en zij trok aan de klederen van haar weduwschap. 20 En Juda zond den geitenbok
door de hand van zijn vriend, den Adullamiet, om het pand uit de hand der vrouw
te nemen; maar hij vond haar niet. 21 En hij vraagde de lieden van haar plaats,
zeggende: Waar is de hoer, die bij
deze twee fonteinen aan den weg was? En zij zeiden: Hier is geen hoer geweest.
22 En hij keerde weder tot Juda, en zeide: Ik heb haar niet gevonden; en ook
zeiden de lieden van die plaats: Hier is geen hoer geweest. 23 Toen zeide Juda:
Zij neme het voor zich, opdat wij misschien niet tot verachting worden; zie, ik
heb dezen bok gezonden; maar gij hebt haar niet gevonden. 24 En het geschiedde omtrent na drie maanden, dat men Juda
te kennen gaf, zeggende: Thamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd, en ook
zie, zij is zwanger van hoererij. Toen zeide Juda: Breng ze hervoor, dat zij
verbrand worde! 25 Als zij voorgebracht werd, schikte zij tot haar schoonvader,
om te zeggen: Bij den man, wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger; en zij
zeide: Beken toch, wiens deze zegelring, en deze snoeren, en deze staf zijn. 26
En Juda kende ze, en zeide: Zij is rechtvaardiger dan ik, daarom, omdat ik haar
aan mijn zoon Sela niet gegeven heb. En hij bekende haar voortaan niet meer. 27
En het geschiedde ten tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in
haar buik. 28 En het geschiedde, als zij baarde, dat een de hand uitgaf; en de
vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een scharlaken draad om zijn hand,
zeggende: Deze komt het eerst uit. 29 Maar het geschiedde, als hij zijn hand
weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij
doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez. 30 En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand de
scharlaken draad was; en men noemde zijn naam Zera. (Statenvertaling)
De naam
van de dochter van de Kanaäniet Sua wordt in de Bijbel niet meegedeeld. Maar de
Griekse Septuagint-vertaling heeft de naam Sava
overgeleverd:
LXX-Genesis 38:1 And it came to pass at that time that
Judas went down from his brethren, and came as far as to a certain man of
Odollam, whose name was Iras. 2 And Judas saw there the daughter of a Chananitish man, whose name was Sava; and he took her, and went in to her. 3 And she
conceived and bore a son, and called his name, Er.
Historisch-chronologisch
gezien lijkt het dat de beschreven geschiedenis in Genesis hoofdstuk 38 volgt
op de geschiedenis van het overleveren van Jozef door zijn halfbroers,
inclusief Juda, aan Midianieten op weg naar Egypte, in 1722 v. Chr. (Genesis
37). Er staat namelijk geschreven:
Genesis
38: 1
En het
geschiedde ten zelven tijde, dat Juda
van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam
was Hira.
De
Seder Olam (de Joodse overlevering) volgt deze chronologie en plaatst de
beschreven geschiedenis van hoofdstuk 38 na het overleveren van de
zeventienjarige Jozef aan Midianieten, in hoofdstuk 37. Dit maakt echter dat er
slechts drieëntwintig jaar resten tot op het tweede jaar van de zevenjarige
hongersnood in 1699 v. Chr. voor de achtereenvolgende geboorten van Er, Onan en
Sela. In 1699 v. Chr. vertrok de clan van Jakob, Juda incluis, naar Egypte. Zie
de aflevering op dit blog van 08.12.2016,
de chronologie van de aartsvaders Jakob en Jozef. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1480892400&stopdatum=1481497200
De
negentiende-eeuwse Bijbelvorser Dr. E. W. Büllinger (1838/1913) merkt in zijn
commentaar (link: http://www.companionbiblecondensed.com/OT/Genesis...pdf) op
dat het hoofdstuk 38 met de geschiedenis van Juda, Thamar en Perez, vanwege het
geslachtsregister van Jezus Christus volgens Matteüs, ingevoegd is, maar
chronologisch gezien voor de overlevering van Jozef naar Egypte, op de
tijdsbalk te plaatsen is.
Na het Bijbelgedeelte
van Genesis 38:13-30 te hebben doorgenomen leren we veel over de mannenwereld
van die tijd (en van alle tijden). Juda, die evenzeer schuldig is als Thamar
beveelt aanvankelijk dat Thamar (naar de pre-Hammoerabi-code) verbrand zou
worden. Met list en met groot gevaar voor haar leven moest Thamar ervoor zorgen
dat het erfenisrecht van Er, haar overleden man en eerstgeborene van Juda niet
verloren ging maar via haar naar haar eerstgeborene ging. Het is een onfrisse
geschiedenis die niet verdoezeld werd maar onverbloemd in de Bijbel gebracht.
Het is
in de huidige tijd verrassend in de Bijbel te lezen dat een prostitué in de
oudheid herkend werd door kleding die heel haar lichaam bedekte, zoals
beschreven staat in Genesis 38: 14 Toen leide zij
de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der
twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot
geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had.

We
hebben een vrij goed beeld van de klederdracht in Kanaän ten tijde van Juda en
Thamar vanuit een tombe in Egypte daterend uit het Midden-rijk. De vrouwen op
de afbeelding hierboven hebben slechts een haarband voor hun lange ravenzwarte
haren, maar geen sluier, noch andere hoofdbedekking. De kleding doet voor wie
algemene Bijbelkennis heeft, denken aan de veelvervigen mantel van de
aartsvader Jozef.
Het is
de Rooms-katholieke kerk met haar heiligenbeelden en sinds de twintigste eeuw Hollywood
met haar zogenaamde sandalen-filmen die verantwoordelijk zijn voor het foutief
beeld van de klederdracht van Bijbelse vrouwen. Steevast worden vrouwen altijd
met lange gewaden en hoofdbedekking afgebeeld.
Ik vermoed
dat de Griekse wereld van de oudheid model stond voor de bijzondere
klederdracht van vrouwen zoals die zich in de overlevering heeft vastgezet. In
de derde eeuw voor Christus strekte de Griekse beschaving zich van Europa uit
tot aan de Indus in Azië en had een impact op alle gebied van de samenleving.
Op afbeeldingen die bewaard bleven zoals die hieronder getoond, merken we de
lange gewaden voor vrouwen die in die tijd ingang vonden.

Wanneer
we de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs in verband met de hoofdtooi
der vrouw (1 Kor. 11:3-16) lezen en in gedachten de klederdracht en
hoofdbedekking van de Griekse vrouwen van toen voor ogen hebben, kunnen we een
andere invulling tegen de traditie in, geven. Het lange haar van een vrouw is
haar tot een sluier gegeven, schrijft Paulus in vers vijftien. Tegelijkertijd
wil hij in vers zestien vermijden dat cultuurverschillen tussen de Griekse
wereld van toen en de Israëlitische tot scheuring binnen de gemeente zou
leiden. Paulus haalt in zijn betoog de natuur erbij die ook vanuit de Schepping
een boodschap heeft:
1
Korintiërs 11:14 Leert de natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar
draagt, dit een schande voor hem is, 15 doch dat, indien een vrouw lang haar
draagt, dit een eer voor haar is? Immers,
het haar is haar tot een sluier gegeven. 16 Maar, indien het er iemand om
te doen is gelijk te hebben, wij hebben zulk een gewoonte niet, en evenmin de
gemeenten Gods. (NBG Vertaling 1951)
Op zijn
sterfbed in Egypte zou de aartsvader Juda, volgens een Joodse legende, zijn
grove misstap met Thamar aan zijn kinderen met spijt in zijn hart nog verhalen.
Volgens de legende werd Juda honderdnegentien jaar oud. Op onze tijdsbalk
uitgerekend was dit het jaar 1619 v. Chr. Jozef, zijn halfbroer en onderkoning
van Egypte, was al enkele jaren daarvoor in 1628 v. Chr. gestorven.
Hierna
het betreffende citaat uit de Joodse legende:
Legends of the Jews, Volume II, From Joseph to the
Exodus, Chapter II, The Sons of Jacob, compiled by by Louis Ginzberg
Judah
did not conceal his shortcomings,
either. He confessed how drunkenness and
passion had betrayed him first into marriage with a Canaanitish woman, and
then into improper relations with his daughter-in-law Tamar. He said to his children:
"Do not walk after the desire of your hearts, and
vaunt not the valiant deeds of your youth. This, too, is evil in the eyes of
the Lord. For while I boasted that the face of a beautiful woman had never
allured me in the wars, and reviled my brother Reuben for his transgression
with Bilhah, the spirit of passion and unchastity gained possession of me, and I took Bath-shua to wife, and
trespassed with Tamar, though she was the affianced of my son. First I said
to Bath-shua's father, 'I will take counsel with my father Jacob, to know
whether I should marry thy daughter,' but he was a king, and he showed me an
untold heap of gold accredited to his daughter, and he adorned her with the
magnificence of women, in gold and pearls, and he bade her pour the wine at the
meal. The wine turned my eyes awry, and passion darkened my heart. In mad love
for her, I violated the command of the Lord and the will of my father, and I took
her to wife. The Lord gave me a recompense according to the counsel of my
heart, for I had no joy in the sons she bore me.
"And now, my children, I pray you, do not
intoxicate yourselves with wine, for wine twists the understanding away from
the truth, and confuses the sight of the eyes. Wine led me astray, so that I
felt no shame before the throngs of people in the city, and I turned aside and
went in to Tamar in the presence of
them, and committed a great sin. And though a man be a king, if he leads an
unchaste life, he loses his kingship. I gave Tamar my staff, which is the stay of my tribe, and my girdle-cord,
which is power, and my signet-diadem, which is the glory of my kingdom. I did
penance for all this, and unto old age I drank no wine, and ate no flesh, and
knew no sort of pleasure. Wine causes the secret things of God and man to be
revealed unto the stranger. Thus did I disclose the commands of the Lord and
the mysteries of my father Jacob to the
Canaanite woman Bath-shua, though God had forbidden me to betray them. I
also enjoin you not to love gold, and not to look upon the beauty of women, for
through money and through beauty I was led astray to Bath-shua the Canaanite. I know that my stock will fall into
misery through these two things, for even the wise men among my sons will be
changed by them, and the consequence will be that the kingdom of Judah will be
diminished, the domain that the Lord gave me as a reward for my obedient
conduct toward my father, for never did I speak in contradiction of him, but I
did all things according to his words. And Isaac, my father's father, blessed
me with the blessing that I should be ruler in Israel, and I know that the
kingdom will arise from me. In the books of Enoch the just I read all the evil
that ye will do in the latter days. Only beware, my children, of unchastity and
greed, for love of gold leads to idolatry, causing men to call them gods that
are none, and dethroning the reason of man. On account of gold I lost my children, and had I not mortified my
flesh, and humbled my soul, and had not my father Jacob offered up prayers for
me, I had died childless. But the God of my fathers, the merciful and gracious
One, saw that I had acted unwittingly, for the
ruler of deception had blinded me, and I was ignorant, being flesh and
blood, and corrupt through sins, and in the moment when I considered myself
invincible, I recognized my weakness."
Then Judah revealed to his sons, in clear, brief
words, the whole history of Israel until the advent of the Messiah, and his
final speech was: "My children, observe the whole law of the Lord; in it
is hope for all that keep His ways. I die this day at the age of one hundred and nineteen years before
your eyes. None shall bury me in a costly garment, nor shall ye cut my body to
embalm it, but ye shall carry me to Hebron."
Having spoken these words, Judah sank into death.
De
verwekte baby Perez bij de moedige Thamar zit zoals eerder opgemerkt, in de
geslachtslijn van de Heer Jezus Christus.
Matteüs
1:1 Geslachtsregister
van Jezus Christus, de zoon van David,
de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte
Juda en zijn broeders, 3 Juda
verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron,
Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson,
Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed
bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning.
(NBG
Vertaling 1951)
Wie
gedacht zou hebben dat in de geslachtslijn van Jezus alleen heilige heel
bijzondere mensen zouden zitten, vergist zich. Hij is de mens gelijk geworden
op alle gebied met uitzondering van de zonde.
Filippenzen
1:5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in
Christus Jezus was, 6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn
niet als een roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte
van een dienstknecht heeft aangenomen, en
aan de mensen gelijk geworden is. 8 En in zijn uiterlijk als een mens
bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja,
tot de dood des kruises. (NBG Vertaling 1951)
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties van Robert De Telder
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie
herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede
Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343