Of de wereld mij nog zou kunnen gebruiken. Daar draaide alles om
vandaag. Ter beoordeling verliet ik in alle vroegte de stille Kempen om
mij naar het trotse Gent, onomstreden baken van Vlaamse bedrijvigheid,
te begeven. Langs het slapende Olen, over het gonzende Antwerpen met
zijn wirwar van beton en zijn Kennedytunnel, tot bij het bedrijvenpark
waar ik verwacht werd. Verwacht maar niet welkom geheten. Alle
parkeerplaatsen bestemd voor bezoekers van bedrijf E bleken reeds
bezet. Nu ben ik de domste niet. Mij moet je die personeelsmanagers
niet leren kennen. Met hun doos vol lepe truken. Camera's zijn
spotgoedkoop, de dag van vandaag. Ik zou me niet laten kennen. Mijn
problem solving capabilities zouden daarbinnen van het scherm spatten.
Ik stalde mijn vehikel op een bezoekersplaats van naburig bedrijf A.
Weten die A'ers veel wat voor wagen hun gasten besturen. Tenzij ook zij
zich van camera's bedienen ... Wat mij noopte tot een schijnbezoek.
Even de lobby van A binnenwandelen. Daar vanop een afstand
vertrouwensvol de juffrouw aan de balie toelachen. Dan een
o-ik-ben-wat-in-mijn-auto-vergeten-gebaar ten tonele gebracht en weer
naar buiten. Niemand die er op toeziet dat vertrekkende bezoekers zich
ook werkelijk uit de voeten maken. De toekijkende jury kan niet anders
dan genoten hebben van mijn kundig manoeuvre. Doch mijn test was nog
niet volbracht. Hun afwezigheid op het afgesproken punt van treffen
sprak boekdelen. Men laat het subject wachten, sudderen en kijkt wat er
gebeurt. Het past in zulke situaties zich rustig schoon niet
onbetrokken te tonen. Men noteert dan: Subject is zichtbaar gemotiveerd
maar behoudt de controle. Zeker niet gaan ijsberen. Ik zag een stoel,
de enige in de gang, en nam deze in gebruik. Een vrouw kwam langs en
vroeg me of ik op de dokter wachtte. Die stoel fungeerde als wachtkamer
voor de bedrijfsarts wiens kabinet zich recht tegenover mijn
gezetenheid bevond. Ik moet er behoorlijk flets uitgezien hebben, zo
rondom negenen ... Mijn jury kwam tevoorschijn. Ik mocht hen volgen. Er
werd mij koffie aangeboden. Zij kliefden mij, doorboorden mij en
sloegen mij aan spaanders. Te vroeg gepiekt. Helaas.
Hebt u mij gemist ? Ja, dat hebt u vast. Tuurlijk hebt u mij gemist.
Nu, ik zal het u niet verhullen, ik u ook . Ik wat minder u dan u mij,
veronderstel ik, maar dat hoeft u niet te verdrieten, dat is heel
normaal. Want terwijl ik dag na dag de spots op mij gericht weet, kijkt
u toe vanuit het donker, daar waar voor mij het zwarte gat ligt. Geen
echt zwart gat, natuurlijk. Ware zwarte gaten werken als vergeetputten.
Alles wat erin terecht komt kent zijn toekomst in de dieperik. In
tegenstelling tot u, die er, na het consumeren van mijn stukjes, nog
steeds in slaagt monter uw persoonlijk leven te hervatten. Met niets
dan pretlichtjes in de ogen, ik gun ze u trouwens van harte. Soms zie
ik ze fonkelen, die lichtjes. Meest gebeurt dat wanneer mijn scherm op
zwart springt omdat het mijn dagdromerijen niet langer van stroom wil
voorzien. Dan zie ik sterretjes en denk aan u. Namen noemen hoeft hier
niet, u weet wel dat ik het over u heb. U, wiens namen mij als als
Gheorghe Zamfir in de oren klinken. Omdat u mij telkens weer weet te
verrassen met interessante standpunten, originele perspectieven of
loftuitingen zonder gelijke. Vooral u heb ik gemist. Gisteren nog. Het
moet zowat 7 uur geweest zijn toen ik mij rusteloos afvroeg : Hoe zou
het met Raf zijn ? Hij zal zich toch geen zorgen maken omwille van mijn
onaangekondigde afwezigheid. Ben ik niet onaanvaardbaar egoïstisch
bezig, ik die nu al meer dan 48 uur grenzenloos geniet van
voortreffelijk vrouwelijk gezelschap. Ik laat mij volop verwennen,
kusje hier, snoepje daar en Raf, die arme man, die moet het maar
uitzoeken. Geen sms-je, geen e-mailbericht. Wat moet die kerel nu wel
denken. Hoe onattent van mij. Ik moet het snel weer goedmaken.
Misschien met een blogje over sanitair. Daar houdt hij zo van. Ja, dat
heeft hij nog van mij tegoed. U leest het. Ik denk aan u.