Een kaarsje voor opa, voor Sandra, voor Klaas, Kaarsjes voor de mensen die weg zijn, maar misschien nog meer voor zij die achterbleven. Een kaarsje voor een goed examen, voor een voorspoedige operatie, voor veilig thuiskomen. Rozengeur van het kaarsje en rozen zo groot, zo mooi, zo sterk. Aardbeien en confituur in de keuken, een boeket pioenen. Lucas doodmoe en gelukkig, voldaan thuis na zijn eerste festival. Helena en vriendinnetje tekenend en pratend op de achtergrond. Remi en vriendje en de opdracht weer naar binnen te komen met veertig vlierbloesemschermen. Piet in Stuttgart en de cava die fris staat voor de vriendin die vanavond komt. Vakantie.
Ik weet niet hoeveel mensen mij hebben geschreven -toen het slecht met me
ging- "we zullen een kaarsje voor je opsteken". Mensen uit alle lagen van
de bevolking, onder wie ook gelouterde mensen die zelf ooit hard hebben
moeten knokken. Op die momenten voel je dat zo'n kaarsvlammetje niet
zomaar een sentimenteel lichtje is. Als iemand een kaars pakt en een
lucifer en die kaars voor iemand anders aansteekt, dan is er toch
sprake van warmte van de ene mens voor de andere mens. Duizenden en
duizenden mensen steken op een dag een kaarsje aan. Dat is iets heel
anders dan wanneer duizenden mensen geen kaars aansteken.
Als je op Facebook de pagina van Geert De Kockere fijn vindt, dan krijg je dagelijks een schrijfsel, een gedicht, een overdenking van hem te lezen. Dit gedicht is het vandaag: Ontgoocheling. Kamerbreed. En bijzonder is dat met zo'n emoties; hun sterkte is steeds het equivalent van de liefde voor. En ik denk aan haar en haar ontgoocheling in mij. En mijn ontgoocheling in hem. I wasn't there when she needed me. He was not here when I needed him. He wasn't there when she needed him. En hoe niets is wat het lijkt, alles projectie is. En nog uitgesprokener : hoe alles is wat het maar is. En zo komt het dat we uiteindelijk met de slappe lach tussen de velden lopen, de tranen nog nat op onze wangen. De grond vochtig, het zonlicht zo mooi vallend op het groen dat niet mooier en frisser kan zijn dan nu. Tientallen geuren die ons op onze passen laten terugkeren. Lente. Openbaring, duidelijkheid, eerlijkheid, oprechtheid, echtheid. Een nieuw begin. Elke dag opnieuw.
Daar had je ontgoocheling weer. Op kousevoeten sloop ze naar binnen. Eerst met één voet, daarna de andere. Traag, maar zeker. En O, wat was ze groot! Kamerbreed.
Eerst hoopte ik nog dat ze mij niet zou zien zitten. Of dat ze zou zeggen: O, pardon, van kamer vergist. Maar ze zei niets en wierp haar schaduw als een somberte over me heen.
En toen vroeg jij : ben je nu boos? Nee, zei ik stil en dacht: was ik het maar.
Ik rij naar mijn lievelingswegje hier in de buurt. Vorige week kwam ik hier al naartoe. Reikhalzend uitkijkend vanaf Februari, Maart. Aftellend tot de eerste dagen van Mei. Op zoek naar wat ik één van de allermooiste dagen in een jaar vind, iets dat zo mooi is dat het mijn hart kan doen lachen; het Fluitekruid bloeiend in een berm. En ik denk aan papa en de twee papa's die voor elkaar wippen in mijn hoofd; de lachende sterke gezonde papa, de zieke en zo kwetsbare papa. Ik denk aan mijn vrienden en hoe ze stuk voor stuk hun eigen strijd voeren. Tegen de ander, tegen zichzelf, voor de Liefde en tegen de Liefde. Ik denk aan de vriend die nu naar huis komt en aan zijn thuis. Aan mijn kinderen en aan Piet en of wij later ook met zoveel weemoed zullen terugkijken naar de foto's die nu getrokken worden. En is het zo dat we allemaal veel te veel denken en veel te weinig voelen? Of wel voelen, maar dat gegeven aan de kant duwen wegens ondergeschikt aan onze kennis? Maar moeten we soms niet wat we voelen aan de kant zetten en het bekijken op wereldniveau zoals dat zo mooi in het Boedhisme gezegd wordt? Maar is met dat referentiekader niet alles totaal onwaardig om je er zorgen over te maken? En is het gevaar dan niet dat onverschilligheid en modder-maar-wat-aan en sla-maar-in-het-rond daar dan bij aansluit? Ik denk aan het vraagstuk dat voor me ligt en zie de emotie die er bij mij mee gepaard gaat versus het belang dat het heeft voor me. I'll play that game and pretend.
Het huis is ons vreemd na de
kortste vakantie, veel vreemder dan verre hotels of paleizen. Het
glansloze vloerzeil negeert onze voetstap, een stapel van krantenpapier ligt
op tafel. De zeep is verdroogd en gebarsten, en went maar met weerzin aan
onze voorzichtige handen. De kamers, de trappen vergaten volkomen ons
dagelijks leven, dat nu weer bezit neemt van stoelen en banken. Steeds
sterker verstoren wij gasten het rustige leven der dingen: de klok, die
haar tijd had gevonden, moet doorgaan en draaien, weer stroomt het geduldige
water door buizen, zojuist nog verzadigd van stilte. Wij zetten de eigen
TV aan en kijken, en houden ons aarzelend voor dat wij thuis
zijn.
'Onderweg krijg ik te maken met stromingen, winden, stormen, maar ik roei door. Uitgeput en me ondertussen al bewust ervan dat ik uit koers ben geraakt, zie ik dat het eiland dat ik wilde bereiken niet langer aan mijn horizon ligt. Toch heeft omkeren geen zin, ik moet hoe dan ook doorgaan, anders ben ik verloren, midden op zee.
28.09.2009, drieeneenhalf jaar geleden kwam ik hier voor het eerst. Zoekend naar een weg om de onmacht in mijn buik rond het ziek zijn van Zita en de confrontatie met de kwetsbaarheid rond mijn eigen kinderen van me af te kunnen schrijven. Tien kleine meisjes stonden deze ochtend vooraan in de kerk. En elk van hen ken ik van dag één in de peuterklas. Sommigen van hen al van toen ze slechts nog maar een kinderwens van hun mama en papa waren. Zo ontzettend mooi waren die tien kleine meisjes, hoe ze eruit zagen, wat ze deden. En zo bijzonder, zo ongelofelijk prachtig dat zij ertussen stond.
Buiten aan de tafel zit ik boontjes te snijden. En stil val ik even als ik me bewust word van wat ik aan het zingen ben. Niets had ik met dit liedje. Tot Seppe het zong op de afscheidsdienst van papa. Hij zong en zijn papa begeleidde met de gitaar. Het was door zijn eenvoud zo ongelofelijk mooi en groots. http://www.youtube.com/watch?v=XyYG5VFYE88&gl=BE
Ze denkt na welke potten ze waar zal zetten en waarmee ze ze zal vullen. Neemt viooltjes in haar hand, combineert ze in gedachten met de potjes en twijfelt. Ze zijn allemaal zo mooi. Thuisgekomen stapt ze door de tuin, schept aarde onderaan uit de composthoop, de schelpen van de okkernoten nog duidelijk aanwezig. Vult de drie potjes met aarde, plant in het kuiltje de viooltjes, veegt haar handen af aan haar zwarte short en vraagt zich af of ze dit jaar even mooi zullen bloeien als vorig jaar.
Ik sta op, ontbijt met Helena en douche me. Toen we bijna acht jaar geleden terug naar hier verhuisden waren er enkele dingen die voor mij in orde moesten zijn: ik wou kunnen koken, op een trap naar boven kunnen en een douche of bad kunnen nemen. Dat vond ik noodzakelijk voor de kinderen, voor mezelf. Het bad en de douche waren geplaatst en op een hik en een gauw had ik tegeltjes, lichtgroene glasmozaiekjes, gekozen en geplaatst. Helena wippend in haar wipstoeltje naast me. De snelheid waarmee het gekozen en geplaatst werd liet de badkamer niet los. En maakte dat hij eigenlijk nooit echt afgewerkt werd. Ik sta op, ontbijt met Helena en douche me. Trek mijn oude jeans en trui aan en werk. Het washok leegmaken, want na de vakantie wordt die gevloerd. De badkamer leegmaken. Alles reinigen, sorteren, weggooien, weggeven of houden. De badkamer leegmaken tot op een gestripte muur, want na de vakantie wordt hij betegeld en ingericht. Deze keer wel overdacht en gekozen. De nieuwe handdoeken wassen en opvouwen. De buitentafel en stoelen afwrijven en inolieen. Het terras en de tuin lenteklaar maken. De kledij van de kinderen waar ze uitgegroeid zijn uit hun kasten halen. Werken. Opruimen, sorteren, afbreken en opbouwen. Tot je niet meer kan van de rugpijn. Tot de moeheid en op-zijn groter is dan het verdriet in je buik. Al is het maar voor even.
Nacht was het toen mama belde dat ik beter komen kon. Stappen van een parkeerplaats naar De Vlinder. Koud en donker in het hart van Brugge. Een verpleger die me opwacht en de voorbije uren schetst. Papa's ene hand in die van mama, zijn andere in die van mij. De hand van zus op zijn hoofd. Lieven achter ons. Zijn laatste ademteugen. De zon komt op. Het is voorbij. Papa, lieve papa.
Helena stopt met kleuren en vraagt : 'mama, moet je studeren om mama te worden?' Nee schatje, dat word je vanzelf. Zodra je zwanger bent ben je mama en is de papa papa. 'En hoe weet je dan hoe dat alles moet met je kindje?' en ze slaat haar rechterarm open, het hele restaurant tonend. Dat gaat ook vanzelf zusje. Helena kleurt verder en ik moet denken aan de honderden foto's die ik al weken aan het sorteren ben. Aan de eerste foto's die getrokken zijn toen ze geboren was. Het was een zonnige zomer. Het witte huidsmeer op haar blank velletje in schril contrast op mijn bruine huid. Het zweet parelend op mijn voorhoofd. Het gaat vanzelf bedenk ik. Het gaat vanzelf en vraagt tegelijkertijd meer van je dan je ooit voor mogelijk hield te kunnen geven.
Ik kom toe met Lucas bij oma en opa. De kleinkinderen kent opa al even niet meer, als hij iemand herkent dan is het Helena. Helena, die als jongste meisje van de familie het vaakst meegaat en het makkelijkst nog contact zoekt met hem. Ik zeg 'hey paptje' en geef hem een zoen. Mama vraagt dan soms aan papa wie ik ben. En zo moeilijk vind ik dat. Het voelt voor mij altijd wat denigrerend aan. Terwijl ik weet dat dat voor haar een noodzakelijke meetlat is. Zwart - wit. Hij herkent Katrijn - hij herkent haar niet. Maar voor mij maakt het niet uit of papa op dat moment weet wie ik ben. Hij herkent me en lacht naar me of begint te huilen. Maar altijd is er teken van herkenning. 'Zusje' is er. 'Zusje' ben ik en was ik ook altijd al. Ik kan me niet herinneren dat papa me ooit aansprak met mijn naam. Zoals hij ook voor iedereen Bob is in plaats van Yvo, de naam die zijn ouders hem gaven. Zus ben ik dus, en 'Zus' is ook mijn andere zus en ook nog mijn andere zus. En ook zijn zus. En ook alle meisjes rondom hem. En zo noem ik Helena vaak 'Zusje'. En de meisjes op school. En de meisjes in de klas. En vriendinnen. Ik word ouder en zie steeds meer en duidelijker wat we allemaal krijgen en doorgeven. Anna, Hanna en Johanna. Bob, Katrijn en Helena.
uit het niets kwam u op me af, boog u zich naar mij toe: ik wil u wel gezelschap houden. u gaf niet meer details. u zei niet : even. u zei niet : een leven lang. u zei niets over een hand vasthouden, u zweeg over mij verblinden met uw lijf. ik had nooit in uw ogen mogen zinken, mijn hoofd had ik moeten afwenden zodat u het niet gek had weten maken. u zou goed gezelschap zijn. en ik geloofde dat.
De zomer na mijn achttiende verjaardag was een verwarrende zomer. Ik had geen idee wat ik zou aanvangen in september, welke richting ik wou inslaan in mijn leven. Om meer duidelijkheid te krijgen over het HRITCS in Brussel had ik via-via een afspraak met iemand die daar op dat moment Beeld- Geluid-Montage studeerde. We hadden afgesproken op de Sint Jacobsmarkt in Gent in de vroege vooravond, een uurtje had hij ervoor uitgetrokken voor hij met een vriendin afgesproken had. Vele uren later, de vriendin was reeds weg, sloten we 'het uurtje' af. Johan Vernimmen zong op Sint jacobs, bleef zingen en iedereen zong mee.
Een uitblinker was ik niet. In geen enkel vak van Sierkunsten. Goed genoeg om het diploma te behalen, niet goed genoeg om verder te gaan in een kunstrichting in het hoger onderwijs. Ik kreeg geen leven in mijn werken. Ik zag het, ik kreeg het te horen. Het leven uit mijn hoofd en in mijn buik kon ik niet doorgegeven via mijn handen. Vijfentwintig jaar later krijgt Remi pastelkrijt kado, gaat aan tafel zitten en maakt in vijftien minuten tijd en uit zijn hoofd zijn eerste pasteltekening. Het leeft.