Zoals ze ooit op een werkdag haar beide handen voor haar uitstrektte, de handpalmen naar boven richtte en in dat kuiltje een kommetje vers gesneden fruit hield.
Fruit om hem aan te reiken.
Ze boog zachtjes het hoofd, knielde in gedachten en liet samen met dat kommetje al haar warmte meestromen.
Zo gaf ze hem nu, op net dezelfde wijze, zichzelf.
Zonder enige bescherming, terughoudendheid of angst.
Want niemand had haar ooit zo naakt, zo kwetsbaar, zo klein gezien als hij.
|