Ik kom toe met Lucas bij oma en opa. De kleinkinderen kent opa al even niet meer, als hij iemand herkent dan is het Helena. Helena, die als jongste meisje van de familie het vaakst meegaat en het makkelijkst nog contact zoekt met hem. Ik zeg 'hey paptje' en geef hem een zoen. Mama vraagt dan soms aan papa wie ik ben. En zo moeilijk vind ik dat. Het voelt voor mij altijd wat denigrerend aan. Terwijl ik weet dat dat voor haar een noodzakelijke meetlat is. Zwart - wit. Hij herkent Katrijn - hij herkent haar niet. Maar voor mij maakt het niet uit of papa op dat moment weet wie ik ben. Hij herkent me en lacht naar me of begint te huilen. Maar altijd is er teken van herkenning. 'Zusje' is er. 'Zusje' ben ik en was ik ook altijd al. Ik kan me niet herinneren dat papa me ooit aansprak met mijn naam. Zoals hij ook voor iedereen Bob is in plaats van Yvo, de naam die zijn ouders hem gaven. Zus ben ik dus, en 'Zus' is ook mijn andere zus en ook nog mijn andere zus. En ook zijn zus. En ook alle meisjes rondom hem. En zo noem ik Helena vaak 'Zusje'. En de meisjes op school. En de meisjes in de klas. En vriendinnen. Ik word ouder en zie steeds meer en duidelijker wat we allemaal krijgen en doorgeven. Anna, Hanna en Johanna. Bob, Katrijn en Helena.
|