Een man vond een engel, ergens achteraf, laten we vechten, zei de man, dat is goed, zei de engel
de man vocht met hem, behaalde een overwinning op hem, verscheurde hem, veegde hem op, gooide hem weg, boende de vloer tot er geen spoor meer van hem over was, wreef in zijn handen en dacht niet meer aan hem
en de engel glimlachte en tilde de man op, tussen twee vingers, bekeek hem met verbazing en ook enige ontroering, liet hem in een afgrond vallen
en de man viel en viel, terwijl hij dacht dat hij liep en dat het zomer was en dat de toekomst hem veel beloofde.
Toon Tellegen
|