Zij vervoegt de klei.
Scheuren trekt ze in de klei, demonteert haar meisjesjaren
onderzoekt gedachtekieren, kneedt woorden, bergt
geheimen op, kan er zomaar tussen vallen.
diep zijn de sporen die de vader met rechte hand
haar jeugd in ploegt, hij wijst haar het eerste groen
van wintertarwe, bij God, over de dijk komen alle
lijnen samen.
Hij legt haar languit in de voren, van dichtbij ziet ze
barsten, lieveheersbeestjes ontvouwen vleugeltjes
van glas, zij wil op blote voeten over stoppelvelden
rennen.
Bij schemer is zij soms te zien met wilde eenden, ze
glijden
samen door de klei, glippen sloten in, zoeken bodems af
in kopstand.
Waar de boer onafgebroken zijn lijnen trekt, waggelt
ze achter hem aan, vindt koppig zijn grote hand terug
kneedt de klei in nieuwe vormen.
Aly Freije (1944)
|