O, ik heb nu toch raar gedroomd vannacht. Ik ben er helemaal tuut van. Zo'n rare, rare, rare droom. De kamergenoot is een kennis van vroeger. De vriendin in het bad is een vriendin van me.
Ik moest ergens overnachten. In een kamer op een lange, brede gang in een groot hotel. Maar eens je de kamerdeur opendeed, dan was je precies in een kleine houten chalet in Oostenrijk. De kamer was klein. Alles van hout gemaakt. Piepklein en helemaal leeg op twee bedden na. Eentje links tegen de muur, eentje rechts tegen de muur. Ik sta in die kamer en wil door de deur naar buiten gaan, net op het moment dat mijn kamergenoot binnen wil komen. Ik ben verlegen, verlegen door de onverwachte ontmoeting, verlegen door de massa bagage die ik meeheb. En alles wat ik mee heb is felgekleurd. Geel, oranje, rood, paars, groen. Ik mompel verontschuldigend tegen hem : 'zelf de boekentas van Helena accentueert het'. En ik toon hem de boekentas van Helena die ik in mijn rechterhand achter mijn rug vasthield. Het is een grote boekentas met een flap. Tweekleurig. fel. En blinkend. Blinkend, hoogglanzend plastic. Ik ga weg. En wacht. Uren, uren, later open ik voorzichtig de deur van de kamer. Ik denk dat die kamergenoot er nog niet is. Ik zie de kamer helemaal aangekleed. Alles in hoofdzakelijk rood, felroze, oranje. En alles in plastic. Ik kijk verbaasd rond, ga naar de gordijnen. De gordijnen zijn een soort douchegordijnen die nog in de plastic verpakking zitten, het etiket er nog op. Ik ga van de gordijnen, naar het bed, naar de muren, kijk rond, voel met mijn handen overal aan. Alles is bekleed. Tot de muren en vloer toe. Alles is nieuw, zit nog in verpakking. En denk 'amai, hij heeft hier veel werk van gemaakt'. Ik blijf in de kamer rondstappen, heel erg langzaam, verwonderend, verbaasd, rondkijkend. Glimlachend ook. Plots zie ik twee schoenen en een zwarte broek. Mijn kamergenoot zie ik nu pas. Zittend tussen de twee bedden op de grond aan het lezen. Uren. Al die uren heeft hij daar gezeten. Hij lacht naar me, steekt zijn hand uit en trekt me naar zich toe. Het volgende moment loop ik in de gang. Gangen door. Veel gangen en duw hard een deur open. Zonder aan te kloppen of bellen. Het is een badkamer. Heel smal en lang. Donkergrijs. Strak. Links is er een bad. In dat bad ligt de dochter van een vriendin van me. Ze heeft een bloem achter haar oor. Ik zeg gehaast, hijgend, 'waar je mama?'. Ze wijst naar achteraan . Achteraan in de badkamer is er nog een bad, een witte badkuip. Het is wel twintig meter verder. De badkamer is misschien twee meter breed. Overal donkergrijze tegels, hoge kasten en spiegels. Ik loop naar achteren. De deur achter me laat ik open staan. Het enige dat ik in het bad zie is het zitvlak van mijn vriendin. Enkel haar twee billen zijn boven water. Ze beweegt en zwemt precies rond. Ik roep haar, probeer haar aandacht te trekken, maar ze blijft onder water. Enkel haar zitvlak dat heen en weer beweegt kan ik zien. Als ze uiteindelijk boven water komt, haar gezicht niet zichtbaar, want haar natte haar hangt er helemaal voor, vertel ik haar wat er gebeurt is. Opgewonden, heel erg blij. Ze mompelt 'je bent precies mijn zus' en duikt weer onder water in het bad. Ik voel een immense tristesse op me neerdalen, ik voel me onbegrepen. Ik schud mijn hoofd van links naar rechts alsof ik dat gevoel van me af wil schudden en zeg tegen mezelf dat ik het haar straks wel zal uitleggen. Ik ga de badkamer uit en loop terug naar mijn hotelkamer. Lopen door de gang. Veel gangen. Al die gangen terug door naar de kamer.
Wat een rare, rare, rare droom. Freud zou er werk aan hebben.
|