Tijdens de kerkdienst verlaat de priester of de dominee soms
voor even het altaar om de preekstoel te beklimmen. Dat gebeurt meestal met
behulp van een trapje. Vanaf de preekstoel heeft de predikant een vrij uitzicht
over de gelovigen daar beneden. En vanaf deze hoogzit, ook wel kansel genoemd, spreekt
hij het volk toe en verkondigt hij het Evangelie.
Als je het hebt over religieuze boodschappen, spreek je van
een kansel. Ik spreek in dit verhaaltje over de preekstoel in de betekenis van
meubelstuk. De mooie, stokoude, houten preekstoel in onze dorpskerk staat op
een strategische plaats: alle ogen zijn op hem gericht. Het lijkt
meubelblasfemie, maar zo bedoel ik het niet: de preekstoel is net een grote
bloempot op een poot. Maar dan anders. Je komt er via een wankel, smal trapje.
Het deurtje is ingebouwd in de rand en je doet hem open door de rand even op te
klappen. (Hoe vaak heb ik niet een gastpredikant, al wurmend met het deurtje,
tevergeefs zien proberen in de preekstoel plaats te nemen! Maar altijd was daar
een koster die zo goed was om het preekstoeldeurtje voor hem te openen.) Aan de
achterwand van het spreekgestoelte is een zitbankje bevestigd, zodat de predikant af en toe een
time-out kan nemen. Op de grond ligt een heel klein houten pallètje. Dat wordt
gebruikt bij predikanten van gering postuur. Kunnen ze zich groter voordoen dan
ze zijn. Komt pater Hieronymus met zijn twee meter ons toespreken, dan haalt de
koster van tevoren de pallet weg.
Op de brede rand van de preekstoel liggen alle attributen
die een prediker nodig heeft. Aan onze preekstoel is een prachtige koperen
lezenaar bevestigd waarop een even prachtige Statenbijbel ligt. Sinds jaar en
dag is deze statenbijbel opengeslagen bij het bijbelboek Jeremia. (Hoofdstuk
16, maar ik kan me vergissen.) De laatste keer dat ik deze statenbijbel zag,
was hij bedekt met doorschijnend plastic, waarschijnlijk om hem te beschermen
tegen voorgangers die met consumptie prediken. Dat nu vind ik grote onzin. Een
Boek dat sinds eeuwen bestendig is tegen alle aanvallen van buiten en alles met
glans en gloria overleeft, kan toch wel tegen een beetje vocht?
Ten slotte nog twee technische verworvenheden. In de eerste
plaats het orgelknopje. In onze kerk kan de dienstdoende predikant de organist
niet zien en hij moet daarom op een knopje drukken om deze (de organist dus) te
vragen te beginnen te spelen. Ook zien we bij tijd en wijle een microfoon.
Onder ons gezegd en gezwegen, het is altijd hommeles met de geluidskwaliteit
van de woorden die de voorganger uitspreekt. Of het piept en kraakt, of het
galmt je de luidsprekers uit en je oren in. En een loopmicrofoontje om iemands
nek is in de eerste plaats geen gezicht en het helpt bovendien geen zier.
Kortom, er zit niets anders op dan te doen wat predikanten in onze dorpskerk
eeuwen hebben gedaan: preken met de eigen stem zonder enige vorm van
elektronische geluidsversterking.
Hoe weet jij dat allemaal? vraagt u. Je beschrijft het zo beeldend dat
wij denken dat het geen fantasie kan zijn. Beste lezer(es), u moet weten dat vroeger
bij ons thuis een sleutel van de kerk aan de kapstok hing. Heel vaak heb ik
stiekem en ongevraagd de sleutel gepakt en de kerk talloze malen min of meer
clandestien bezocht. Er is geen plekje in de kerk waar ik niet ben geweest.
Vaak stond ik in mijn eentje in de doodstille kerk op de preekstoel en sprak
onhoorbare woorden tegen een onzichtbaar kerkvolk dat ademloos luisterde.
Dus daarom weet ik alles. Het is wel lang geleden, maar met
mijn geheugen is niets mis. Ik ken ook nog een toepasselijk afsluitend
aftelversje in dialect. Dat gaat zo:
preak, preak, botter
met eak (eak = azijn)
eak met beschuut,
(beschuit)
de preak is uut.

|