Wat waar is, is waar: ons
plaatselijke fanfarecorps draagt met afstand de mooiste naam die men voor een
christelijke fanfare kan bedenken. De fanfare dateert van 1899. Psalm 150 heet het gezelschap vrouwen en
mannen dat ons nu al meer dan honderd jaar trakteert op melodieuze klanken en
pakkende ritmes.
In het Nederland van 2010,
waarin de graad van secularisatie een waarschijnlijk hoogtepunt heeft bereikt,
is het wellicht nodig de relatie tussen de 150ste psalm en een
muziekgezelschap nader te expliciteren. Welnu, het boek der Psalmen is een van
de boeken uit het Oude Testament, dat op zijn beurt samen met het Nieuwe een
verzameling boeken vormt die wij Bijbel noemen. Iedere Nederlander of Vlaming en
zeker iedere zich respecterende weblogschrijver en blogbezoeker dient een of
meer bijbels in haar of zijn boekenkast te hebben, al was het maar om respect
te betuigen aan een buitengewoon belangrijke bron van onze huidige taal. Immers,
hoeveel prachtig Nederlands dat wij gebruiken, vindt niet zijn oorsprong in de
Statenvertaling?
Psalmen daar hadden we het
over zijn prachtige liederen die getuigen van liefde en leed, van rouw en verlossing, van erbarmen en
vertrouwen. Er zijn ook psalmen die gedicht zijn om lof en eer te betuigen. Zo
ook Psalm 150, de laatste der psalmen. Hierin, met name in het tweede vers,
wordt de gelovige aangespoord om God te loven met alle denkbare muziekinstrumenten. Voor de niet zo
bijbelvasten onder u noem ik ze even: hoorn,
harp,lier, tamboerijn,fluit, bekken en cimbaal. Ook
wordt gesproken in termen van snarenspel
en dans. Geen wonder, eerder
vanzelfsprekend zou ik zeggen, dat de oprichters van onze fanfare hieraan
dachten toen ze tijdens de oprichtingsvergadering in 1899 delibereerden over
een geschikte naam.
Je moet de muziekinstrumenten
natuurlijk niet letterlijk nemen. Er staat in psalm 150 niet dat je God moet
loven met de saxofoon, de trompet en de schuiftrombone. Dat wisten de founding
fathers van onze fanfare ook wel; zij stonden boven de stof. Een
letterlijke interpretatie lag niet op hun weg.
Ooit was ook ik een tijdje
lid van Psalm 150. Het is een tijd waar ik nog steeds met plezier op terugkijk.
Geen baanbrekend, hartverscheurend en meeslepend gewricht in mijn tijd, maar
zoals ik zeg: ik speelde er met plezier mijn partijtje mee.
Het kwam eigenlijk door mijn
vader. Die is bijna vijftig jaar lid van Psalm 150 geweest, waarvan de helft
voorzitter. Het was zijn heimelijke wens dat een van de drie zoons in zijn
voetspoor zou treden. Mijn oudste broer meldde dat het vele huiswerk op school
een fanfarecarrière in de weg stond en viel om die reden af. Mijn jongste broer
was al bezet door het harmonium en later door de piano. Dus bleef er voor mij
geen andere weg dan een plekje te zoeken tussen de blazeressen en blazers van
Psalm 150. Het werd geen groot succes. Ik heb er diverse instrumenten bespeeld:
van bugel via tenorsaxofoon tot tweede tuba. Maar nergens kon ik aarden. Ik had
zoveel andere dingen aan mijn hoofd die ik - achteraf ten onrechte - als
belangrijker beschouwde.Het louter
muziek maken deed ik met plezier; wat mij tegenstond was het verplichtend
karakter van het repetitiebezoek. Want je kunt bij een fanfare niet ongestraft
repetities overslaan, dat spreekt vanzelf. Toen ik na een aantal jaren
lidmaatschap eindelijk een goede smoes had gevonden, nam ik afscheid van de
fanfare. Ik besef nu pas hoezeer dat mijn vader aan het hart ging.
Hoe gaat het nu, in de 21ste
eeuw, met Psalm 150? Dank u, het gaat crescendo.
Anno nu is Psalm 150 een bloeiende fanfare waarvan de leden met passie en kunde
blaasmuziek van hoog niveau ten gehore brengen. Het A-orkest speelt in de
Vaandelafdeling. Dat is de eredivisie van het Nederlandse harmonie- en
fanfarewezen. Het corps wordt af en toe uitgenodigd op het Wereldmuziekconcours
in Kerkrade. En zoals u weet komen daar alleen de allerbeste orkesten.
Muziek maken op dit niveau,
ook en vooral blaasmuziek, is te vergelijken met topsport. Veel topsporters,
las ik ergens, geven tegenwoordig in het openbaar toe dat zij hun prestaties en
succes ontlenen aan hun geloof. Geldt dat ook niet voor de topsportende vrouwen
en mannen in de fanfare? bedenk ik me nu. Zo ja, dan zijn we weer bij het
begin: bij Psalm 150.