Het kerstfeest van onze
zondagschool werd gehouden op een donkere midweekse avond in de grote
(hervormde) dorpskerk. Het feest begon om een uur of zes en duurde zon twee,
drie uur. Vrijwilligers schonken warme chocolademelk en deelden kerstkransjes
uit. Na afloop was er bij de uitgang voor iedereen een sinaasappel. Er waren
altijd twee verhalen: het Kerstverhaal en het kerstverhaal.
Na afloop van het kerstfeest,
nadat het laatste lied traditioneel het Ere zij God geklonken had,
brak het moment aan waarop ik een heel jaar had gewacht. De leidster of leider
van je klas ging op een bank staan, las één voor één de namen op en gaf de
genoemde een kerstcadeautje: een boek.
In 1948 werd aan mij het boek
Een kerstvacantie in Zeeland uitgereikt, een verhaal over een kwakkelend ziek
en zwak meisje dat op vakantie gaat in Zeeland. Geschreven door een zekere mevrouw C. Th.
Jongejan-de Groot en uitgegeven bij Callenbach in Nijkerk. Het had 62 paginas
en een hard kaft. De laatste twee kenmerken waren destijds belangrijker dan de
inhoud. Je was de koning te rijk als je een dik boek met een hard kaft mee naar
huis kon nemen. Toch was dit kerstboek destijds een zware teleurstelling.
Onbegrijpelijk ook. Want wie geeft er nou een meisjesboek aan een jongen van
acht jaar?
Omdat ik eigenlijk van geen
enkel boek afscheid kan nemen, staat ergens in mijn huis een rijtje
kerstboeken, waaronder dit. Mevrouw J. Dolfing, geacht leidster van de
zondagschool en in haar dagelijkse leven gewoon Jo genaamd en tijdelijk
dienstmeisje bij ons thuis, heeft blijkens het etiket mij dit boek inderdaad in
1948 gegeven. Na meer dan zestig jaar wordt het tijd haar nogmaals hartelijk te
danken, ook al was het een meisjesboek. Haar handtekening leeft voort in mijn
kerstboek.