In het
huidige Vlaamse land en ook in het Nederland van 2009, waarin de graad van
secularisatie een hoogtepunt heeft bereikt, is het wellicht nodig de relatie
tussen de 150ste psalm en een muziekgezelschap nader te
expliciteren.
Welnu,
het boek der Psalmen is een van de boeken uit het Oude Testament, dat op zijn
beurt samen met het Nieuwe een verzameling boeken vormt die wij Bijbel noemen.
Iedere Vlaming alsmede elke Nederlander en zeker iedere zich respecterende
weblogschrijver en -bezoeker dient een of meer bijbels in haar of zijn
boekenkast te hebben, al was het maar om respect te betuigen aan een
buitengewoon belangrijke bron van onze huidige taal. Immers, hoeveel prachtig
Nederlands dat wij gebruiken, vindt niet zijn oorsprong in de Statenvertaling?(Deze laatste twee zinnen hebben weinig met
het eigenlijke onderwerp te maken, maar ze lagen al op het puntje vanmijn pen.)
Psalmen
daar hadden we het over zijn prachtige liederen die getuigen van liefde
enleed, van rouw en verlossing, van
erbarmen en vertrouwen. Er zijn ook psalmen, in vele schijnt koning David de
hand te hebben gehad, die gedicht zijn om lof en eer te betuigen. Zo ook Psalm
150, de laatste der psalmen. Hierin, met name in het tweede vers, wordt de
gelovige aangespoord om God te loven met alle denkbare muziekinstrumenten. Voor
de niet zo bijbelvasten onder u noem ik ze even: hoorn, harp, lier, tamboerijn,
fluit, bekken en cimbaal. Ook wordt gesproken in termen van snarenspel en dans.
Geen wonder, eerder vanzelfsprekend zou ik zeggen, dat de oprichters van onze
fanfare hieraan dachten toen ze tijdens de oprichtingsvergadering in 1899
delibereerden over een geschikte naam.
Je moet
de muziekinstrumenten natuurlijk niet letterlijk nemen. Er staat in psalm 150
niet dat je God moet loven met de saxofoon, de trompet en de schuiftrombone.
Dat wisten de founding fathers van
onze fanfare ook wel; zij stonden boven de stof. Een letterlijke interpretatie
lag niet op hun weg.
Zelf was
ik ook een tijdje lid van Psalm 150. Het is een tijd waar ik nog steeds met
plezier op terugkijk. Geen baanbrekend, hartverscheurend en meeslepend gewricht
in mijn tijd, maar zoals ik zeg: ik speelde er met plezier mijn partijtje mee.
Het kwam
eigenlijk door mijn vader. Die is bijna vijftig jaar lid van de fanfare Psalm
150 geweest, waarvan de helft voorzitter. Het was zijn heimelijke wens dat een
van de drie zoons in zijn voetspoor zou treden. Mijn oudste broer meldde dat
het vele huiswerk op de HBS een fanfarecarrière in de weg stond en viel om die
reden af. Mijn jongste broer was al bezet door het harmonium en later door de
piano. Dus bleef er voor mij geen andere weg dan een plekje te zoeken tussen de
blazeressen en blazers van Psalm 150. Het werd geen groot succes. Ik heb er
diverse instrumenten bespeeld: van bugel via tenorsaxofoon tot tweede tuba.
Maar nergens kon ik aarden. Ik had zoveel andere dingen aan mijn hoofd die ik -
achteraf ten onrechte - als belangrijker beschouwde.Het louter muziek maken deed ik met plezier;
wat mij tegenstond was het verplichtend karakter van het repetitiebezoek. Want
je kunt bij een fanfare niet ongestraft repetities overslaan, dat spreekt
vanzelf. Toen ik na een aantal jaren lidmaatschap eindelijk een goede smoes had
gevonden, nam ik afscheid van de fanfare. Ik besef nu pas hoezeer dat mijn
vader aan het hart ging.
Hoe gaat
het nu, in de 21ste eeuw, met Psalm 150? Dank u, het gaat crescendo. Anno nu is Psalm 150 een
bloeiende fanfare waarvan de leden met passie en kunde blaasmuziek van hoog
niveau ten gehore brengen. Het A-orkest speelt in de Vaandelafdeling. Dat is de
eredivisie van het Nederlandse harmonie- en fanfarewezen. Het corps wordt af en
toe uitgenodigd op het Wereldmuziekconcours in Kerkrade. En zoals u weet komen
daar alleen de allerbeste orkesten. Psalm 150 is de enige fanfare die daar zijn
eigen naam kan spelen.