Naast het gemeentehuis, waar
mijn vader als ambtenaar werkte, stond het huis van Frits Schuurman. Niet te
verwarren met kapper Johannes Schuurman. Die woonde tegenover het gemeentehuis.
Vaak zwierven wij kinderen na
kantoortijd, als mijn vader nog wat laatste werkjes afmaakte, door de gangen en
kamers van het gemeentehuis om stil te blijven staan bij het raam dat uitzicht
gaf op het huis van buurman Schuurman, de man die volgens verhalen die de ronde
deden, een raadselachtige boom in zijn tuin had staan.
Schuurman, zo werd door iedereen op het gemeentehuis verteld, had
ergens thuis een apenootjesboom.Wij hadden hem nog nooit gezien, maar omdat
iedereen het zei, dachten we dat het waar was. - Geloof je het niet? zei iemand
tegen mijn oudste broer die ongelovig stond te kijken. Kijk, af en toe waaien
er apenootjes van de boom naar beneden. Loop gauw naar buiten en raap ze maar
op. Ondertussen stond Frits voor het open raam van zijn bovenverdieping en
gooide een handjevol nootjes door het raam naar beneden. Zo hielp hij het
mysterie in stand te houden.
Apenootjes zijn pindas, maar
dat wist u natuurlijk wel. In mijn heel jonge jaren waren er geen pindas, want
het was in en net ná de oorlog. De mensen waren toen soms al blij dat ze een
boterham met zelf gemaakte suikerbietenstroop hadden. En aan de luxe van
knapperige pindas dacht niemand.
Wanneer iemand mij zou
vragen: Weet jij nog de eerste keer dat je pindas hebt gegeten?, dan zou ik
eerst raar hebben opgekeken om zon ongewone vraag. Want wie heeft er nu belang
bij te weten wanneer ik iets voor de eerste keer heb gegeten? Toch blijft zon
vraag aan mij knagen. En gewoon, zomaar voor mezelf, probeer ik een eerlijk
antwoord te geven. Daarvoor moet je eventjes gaan zitten en goed in je geheugen
gaan wroeten. De eerste pindas
Plotseling schiet het
antwoord mij te binnen: dat was omstreeks 1950 toen de Nederlandse jongens die
als soldaat naar Indië waren gegaan, naar huis terugkeerden. In het huis van
een vriendje zag ik zon teruggekomen plaatsgenoot. Je keek met veel ontzag
naar hem op, want hij had in de oost veel meegemaakt. Hij had ook iets voor ons
meegebracht, namelijk een handjevol pindanootjes. Echte pindas uit Indië. Of
ze nog in de dop zaten weet ik niet meer. En ook niet of ze lekker smaakten.
Het belangrijkste was dat je thuis kon vertellen dat je voor het eerst van je
leven pindas had gegeten.
Toch niet van de boom van
Frits Schuurman? vroeg mijn vader dan.