Op het moment dat ik dit
schrijf verkeert het Nederlandse voetbal in een diepe impasse. Men slaagde er
niet in om aan het laatste EK deel te nemen en hetzelfde dreigt voor het
komende WK. Hoe anders en beter de voetbalkunst van de Belgen (die zo nodig een
Engels klinkende bijnaam moeten hebben, maar dat terzijde) die de eer van de
lage landen hoog moeten houden.
Het volgende verhaal, dat
voor een niet gering deel op waarheid berust, gaat over de grootste en beste
voetballer die Nederland ooit heeft gekend. Ik bedoel natuurlijk Johan Cruyff.
En over diens ontdekker.
Kent u toevallig deze jonge
voetballer? is de vraag waarmee een zekere meneer Govert K. Jansen (Goofie
voor zijn vrienden) mij ergens in de hoofdstad lastig valt. Het is iemand die
naar men zegt in deze buurt is opgegroeid. Op dit pleintje heeft hij potjes
straatvoetbal gespeeld met doelen van hoopjes kleren en hier heeft hij zijn weergaloze techniek verworven. Van zijn
naam kan ik alleen zeggen dat hij uitspreekbaar, maar volstrekt onopschrijfbaar
is. Het lijkt op Kroif of zoiets.
We schrijven het jaar 1967 of
daaromtrent en aan het woord is zogezegd
de heer Jansen wiens echte naam wij om redenen van privacy niet zullen noemen.
In de wereld van de voetbal wordt toch al te veel onder valse voorwendselen
gewerkt en op de man gespeeld. Vooral in de wereld van de zogenoemde voetbaltalentenzieners. Dat zijn mensen,
kenners, die kunnen voorzien (schouwen, voorspellen) welke jeugdige speler
later zal doorbreken. Meneer Jansen is zo iemand. Hij, en met hem ieder andere
ziener, beweert stellig dat hij uit de
veelheid van jeugdige voetbaltalenten de toekomstige grote meesters kan
aanwijzen. Meneer Jansen was vroeger zelf geen talent. Hij was bij de
verkenners in de tijd dat die nog geen scouts werden genoemd. Daarom staat er
in zijn identiteitspapiertje onder het kopje: beroep de aanduiding talentscout.
Geef mij twintig jongens, (of meisjes, het principe is hetzelfde) zegt meneer
Jansen en ik zeg u onder ede welke jongen of meisje later zal doorbreken en
tot grote roem zal geraken. Ik heb daar zeven minuten voor nodig: vijf voor de
analyse van de spelkwaliteiten en twee voor het formuleren van een advies. Maar
dan is het ook raak.
Meneer Jansen bewaart een
geheim in zijn hart. Ooit heeft hij ergens een talent gescout waarvan hij de naam is vergeten. Uitermate dom voor een
scout,zegt hij van zichzelf, maar zo is het gelopen. Ik zag wat tientallen
andere scouts niet zagen. Ondanks het feit dat zij bij de KNVB geslaagd waren
voor het officiële scoutingdiploma. Zij moeten oogkleppen op hebben gehad,
vervolgt meneer Jansen, want zon goudmijntje laat je niet liggen. Ik zag hem,
werd doodsbleek van de opwinding en spanning, want zoiets maak je maar één keer
in je leven mee, maakte een fotootje en VERGAT NAAR ZIJN NAAM EN ADRES TE
VRAGEN. Hij haalt nog maar eens een keer de actiefoto tevoorschijn en vraagt mij
nogmaals of ik weet wie er op staat.
Laat mij de foto nog eens
zien, vraag ik de heer Jansen als we op een terrasje bijkomen van de
vermoeienissen en ik de schuimkraag langs de binnenkant van mijn bierglas
langzaam zie dalen. Ik denk dat ik het weet. Wij moeten ergens bij de
Rendierbrug zijn of daaromtrent. Wanneer meneer Jansen meteen wil opstaan, zeg
ik, het glas bier lekker langzaam door mijn keel spoelend, ho, ho, niet zo
vlug makker! Je mag met me mee, maar er wordt niet gescout. Als er iemand iets
gezien heeft, ben ik het, onthoud dat. Als je denkt er een slaatje uit te
kunnen slaan, vergis je je schromelijk. De heer Jansen, die de betekenis van
het woord schromelijk niet kent, schrikt
en zwijgt bedremmeld.
Wij naar de grachtengordel.
En inderdaad, ergens op de Elandsgracht (ik zit er dus niet ver naast met mijn
Rendierbrug) treffen wij een illuster gezelschap aan. Ik maak daar
ogenblikkelijk een polaroidje van,
want digitale cameras bestaan in die tijd nog lang niet.
Links op de voorgrond, op een
plek die hem toekomt, zit de gezochte hoofdpersoon. Hij kijkt afwachtend,
rustig, maar niet onvriendelijk in de richting van de camera. Achter hem staat
zijn broer een oogje in het zeil te houden. De twee figuren rechts zijn a) een
voetbalmakelaar met zes spelers in zijn portefeuille, en b) een collega van de
heer Jansen: de scout K. van der A. Beiden dragen grote hoornen brillen om het
imago van denker en schouwer te accentueren. Zij laten zich en nu komt de
oplossing van het geheim nieuwe voetbalschoenen aanmeten in de zaak van Johan
Cruyff, het gezochte hemelse voetbaltalent. De voetballer met de uitspreekbare,
maar niet-opschrijfbare achternaam en de goddelijke passeerbeweging, naar wie
de heer Jansen op zoek is. Kijkt u naar de gezichten van de potentiële klanten,
de scout en de makelaar. Ze zijn zich terdege bewust van het belang van dit
moment.
Anno 1968 is Cruyff hier zowel de geniale voetballer-in-wording
als de zakenman-in-spé. Naast het geld dat hij met voetballen verdient, verkoopt
hij als bijverdienste schoeisel van de
merken Puma, Adidas, Quick en andere in veel maten en weinig kleuren. Hij zal
nog jaren zijn stempel op het Nederlandse en internationale voetbalgebeuren
drukken. Aldus de heer J. Jansen, voetbaltalentscout volgens zijn paspoort en
iemand met een vooruitziende blik. Een echte voetbalziener met andere woorden.
Bron: de foto van de voetbalschoenenverkoper Johan Cruyff
stond in de Katholieke Illustratie (102e jaargang, no. 35, 31 aug.
1968)

|