Het gebouw in
Paramaribo waar ik in 1991 een paar maanden kom te werken staat aan de
Commewijne-straat. Hier zetelt de Afdeling Curriculumontwikkeling van het Surinaamse
Ministerie van Onderwijs. Dat is de instantie die bepaalt wat elk Surinaams
kind op school moet kennen en kunnen.
Het begin is
wat stroef. Het hoofd van de Afdeling blijkt plotseling minister van
economische zaken geworden te zijn en de collega die me zou bijpraten en
inwerken, is er ook niet, want die is lid geworden van de Assemblee, het
Surinaamse parlement. Ik leer snel gebruik te maken van twee handige Surinaamse
deugden: improviseren en regelen. Later leer ik ook ritselen en hosselen. Men
praat met veel ontzag over mijn Nederlandse voorganger in het project. Deze had
de gewoonte vrijwel dagelijks iedereen te verblijden met talrijke interim- en
andere tussenrapporten en verslagen. Hij schreef zo veel (ik heb het nu even
over de kwantiteit) dat iemand van het instituut er een onnavolgbaar mooie Surinaamse
uitdrukking voor bedacht, namelijk:
mijn pen heeft altijd diarree. Wanneer men merkt dat ik, zijn
opvolger, eerst allerlei katten uit de boom kijk voordat ik iets opschrijf,
wordt mijn populariteit bij de Surinaamse opdrachtgevers allengs minder.
Over de
talen van Surinamers raak je niet uitgepraat. Het Nederlands dat men spreekt,
is van een grote, ouderwetse schoonheid. Een collega met wie ik op
vrijdagmiddag naar huis rijd, zegt plotseling, in de Domineestraat aangekomen:
Ik ga even een ruiker bloemen voor mijn vrouw kopen. Iedereen spreekt zon mooi, zorgvuldig
Nederlands. Ook de mevrouw uit het motel die s morgens voor mijn ontbijt
zorgt. Ach meneer, het spijt me toch zo, maar de meelfabriek heeft geen
grondstoffen en de bakker heeft geen meel, zodat wij vanochtend geen brood
hebben. Na zon zin verbijt ik mijn hongergevoel.
Natuurlijk
spreekt iedereen zijn eigen taal. Hindoestanen, Creolen, Javanen, Chinezen,
Indianen, iedereen. Natuurlijk merk je wel iets van onderhuidse spanningen tussen
de diverse culturele gemeenschappen. En toch: Suriname is een voorbeeld van een
geslaagde multi-culti samenleving, vind ik.
Heel
bijzonder is het sranantongo. Natuurlijk versta ik die taal niet, hoogstens
enkele woorden en flarden. Ik begrijp wel iets van het geschreven sranantongo,
zoals in dit gedicht van de Surinaamse dichter Trefossa.
Mi go me kon,
Sowtwatra bradi.
Tak wan mofo,
Ala mi mati,
Tak wan mofo.
Mgo,
Me kon
Een gedicht
over komen-en-gaan, over het verlangen naar het andere land (bedoeld is
natuurlijk Nederland) waarvan je door het zoute zeewater gescheiden wordt. Van
toepassing op bijna iedere Surinamer, want iedereen heeft wel familie en
vrienden in het verre Nederland. Het geldt ook voor de Surinamers in Nederland
die heimwee hebben naar hun geboorteland.
Het
verlangen komt s avonds terug. Ik luister af en toe naar Radio Apinti, met
zijn overlijdensberichten en zijn verzoekplaatjes. Een zo te horen jong meisje
belt de studio. Meneer, ik wil graag een plaatje aanvragen voor mijn nichtje
Sheila en al mijn familie en vrienden in Nederland. Graag het plaatje Kon ik
maar even bij je zijn van Gordon. Het wordt de achtste keer dat dit
plaatje vanavond wordt gedraaid, want in Suriname is de muziekwens heilig, net
als Gordon.
Op
de afbeeldingen hieronder ziet u achtereenvolgens de auteur te midden van zijn
Surinaamse collegas en Gordon (bij Madame Tussaud), het belangrijke titelpersonage.

|