Over alles hebben wij een oordeel klaar, dus ook over
schoolprestaties. Over oordelen gesproken, zullen we wedden? Het prachtige
opstel van Jacquelien van den Berg wordt door haar leraar Nederlands op het
Coornhert College met een 8 gehonoreerd. Wedden dat zijn collega van het
Ignatius Lyceum er nauwelijks een 6 voor over heeft? En wedden dat leraren,
scholen en zelfs hele schoolsystemen zonder blikken of blozen bereid zijn de
norm te verlagen (oftewel alle cijfers achteraf
met een punt op te hogen) zodat méér
leerlingen een voldoende krijgen? Een wedje dat de meeste leraren niet in staat
zijn uit te leggen aan de desbetreffende ouders c.q. verzorgers, laat staan aan
hun kinderen, waarom de ene prestatie een zes verdient en een andere nog geen
vier?
De intrigerende vraag die ons in het navolgende drieluik zal
bezighouden is deze: waarom met veel vijven en zessen een acht en geen negen?
Of was een zeven-en-een-half misschien toch eerlijker geweest? Wat zijn
eigenlijk de beweegredenen achter een waardering in cijfers? Kortom de vraag
naar de systematiek van het beoordelen van schoolse prestaties.
In een aantal min of meer samenhangende bijdragen, tezamen
inderdaad een drieluik vormend, gaan wij deze problematiek te lijf. Vandaag openen
wij luik 1.
I. Abbé Rénards tiental
De meningen zijn verdeeld, maar sommigen hebben goede
redenen om aan te nemen dat de Waalse pater Abbé Rénard Vandenreijnaerde de
bedenker is van het klassieke cijfersysteem waarmee leraren de schoolprestaties
van hun leerlingen van een oordeel voorzien. Dat de Jacquelien uit de intro voor
haar fraaie opstel een 8 krijgt, heeft zij aan indirect aan de abbé te danken.
Het verhaal dat de ronde doet, speelt zich af in 1823. Abbé Rénard
is directeur van het Lycée Catholique
te Souvraine, een vlek 40
kilometer ten zuiden van Luik (vandaar dat hij zo goed
in dit drieluik past). Toentertijd behoorden de zuidelijke Nederlanden tot ons
geliefde Koninkrijk, het verdriet van België was nog komende, zodat de
systematiek van de abbé gerust een Nederlandse vinding mag worden genoemd. Wij
laten hem zelf aan het woord (in een voor het en uw gemak vertaalde versie)
zoals hij sprak in het voorwoord bij de tweede druk van zijn boekwerkje: Naar een Objectief en Getalsmatig
Onderwijskundig en Paedagogisch Verantwoord Oordeel.
Natuurlijk hadden wij het Pruisische voorbeeld kunnen
volgen. Daarbij worden eveneens cijfers gebruikt als beoordelings- en
waarderingsinstrument. Niet álle cijfers overigens: alleen de 1 tot en met 5.
De 1 staat voor uitmuntend, de 5 aan
het andere eind van het spectrum vertegenwoordigt de kwalificatie buitengewoon slecht. Een aflopend systeem dus, van 1 naar 5. De 3 neemt een
middenpositie in, maar wordt algemeen als een teleurstelling beschouwd.
Ook hadden wij te rade kunnen gaan bij het Verenigd
Koninkrijk. Men werkt daar niet met cijfers, maar met letters. Een leerling die
een buitengewone, uitmuntende
prestatie levert, wordt beloond met een A. Iemand die er blijkens de resultaten
de kantjes vanaf loopt en er volstrekt
niets van bakt, krijgt een E op zijn lijst. Ook hier een aflopend systeem:
van A naar E.
en iets verderop ..
Het door ons ontwikkelde systeem waarmee wij het werk van
de leerlingen in onze klassen beoordelen, berust op het tientallig talstelsel.
Wij hebben daar per slot van rekening in het handelsrekenen goede ervaringen
mee opgedaan. Welnu dan, het systeem daargesteld (excuses voor het gruwelijk
germanisme (T)) in de vorm van een tabel
ziet er als volgt uit.
1
abominabel
2
zeer slecht
3
slecht
4
onvoldoende
5
bijna
voldoende
6
voldoende
7
ruim
voldoende
8
goed
9
zeer goed
10
uitmuntend
Wij verlaten nu Abbé R. met zijn voorwoorden voor een moment en plaatsen
enkele opmerkingen bij de in Tabel I gedemonstreerde systematiek. Om te
beginnen is het van buitengewoon groot belang in te zien dat de gebruikte
cijferreeks van interval-niveau is.
Dat klinkt ingewikkeld, maar is het niet. Het betekent gewoon dat de afstand
tussen, laat ons zeggen, 4 en 6 vergeleken met die tussen 5 en 7 dezelfde is. Ook de gaten tussen 4 en 9
en tussen 3 en 8 zijn even groot. Het meest tot het verstand sprekend is nu ook
de notie dat de onderliggende afstand tussen opeenvolgende cijfers identiek is.
Cijfer 1 ligt even ver weg van cijfer 2 ligt even ver weg van cijfer 3 ligt
even ver weg van cijfer 4, enzovoort. 1-2-3-4-5-6-7-8-9-10 : de koppeltekens
zijn even lang.
In de tweede plaats is het wenselijk, nuttig en zelfs nodig
te zeggen dat de cijferreeks niet van metrisch
niveau is. Een 8 voor een aardrijkskundeproefwerk is niet twee keer zoveel
waard als een 4 voor hetzelfde proefwerk. Het is wél juist om te stellen dat
een 8 méér is dan een 4. Hoeveel meer? Vier gelijke afstandjes meer.
Noten bij de bovenstaande tabel:
(1) In
het voorwoord bij de zevende druk (1827) kondigt Abbé R. enkele graverende
(wederom zon bar-en-boos germanisme..) wijzigingen aan. De intervallen tussen
de verschillende cijfers, door sommigen overigens ook wel eens abusievelijk punten genoemd, die afstanden tussen de cijfers
dan, zijn te groot en daardoor te ingrijpend gebleken. Daarom heeft onze abbé,
slim als een vos immers, de notie ½ geïntroduceerd. Leraren kunnen met ingang
van de zevende druk een leerling het cijfer 7½ geven. De ½ kan tussen ieder
cijfer en zijn naaste buurman plaatsnemen. Dus 2½ tussen 2 en 3 en 9½ tussen 9
en 10. De invoering van de ½ heeft nog een ander, bijkomend effect. De 5 is nog
steeds bijna voldoende; bij de 5½
kunt u het bijwoord bijna
weglaten.
(2) Veel
later pas, in 1873, België was intussen al jaren zelfstandig, heeft de
Nederlandse regering per decreet besloten tot de invoering van de plus en de
min. De + en de derhalve. Leraren die erkenden dat een 6 voor een
schriftelijke overhoring van leerling J. te K. eigenlijk te veel betaald, te
hoog gegrepen en gewoon te veel was, konden hun toevlucht nemen tot de 6-
(zegge zes-min). En indien men dacht dat Klazien H. voor haar dictee met een 8 iets
te karig bedeeld was, gaf men haar een 8+.
Nu wij nu het ontstaan van ons cijfersysteem als
beoordelings- en waarderingsinstrument uit de doeken hebben gedaan, sluiten wij
hierbij het eerste luik. Zeer binnenkort volgt het tweede, onder meer handelend
over wat later genoemd werd De opstand der ouders te Ubach-dichtbij-de-Maas welke
de invoering van een woordrapport
betrof. Trouwens, ook het vraagstuk van de tien met een griffel en een zoen van
de juffrouw is nog niet ter sprake gekomen. Wij zien u volgende week graag
terug.
|