Sommigen kunnen er niet
genoeg van krijgen. Ze lusten er wel pap van. Ik heb het nu even over eieren.
Niet over de legsels van, laten we zeggen, schildpadden en slangen, maar over
de kakelfrisse producten, in bruin danwel wit, die onze gevederde vrienden, de
kippen, ons in ruime mate aanbieden.
Ik wil de discussie over de
manier waarop eieren gelegd worden niet uit de weg gaan. Maar nu even niet. Dus
even geen argumenten pro of contra over het aantal vierkante centimeters dat
een legbatterijkip wordt gegund. Of over het aantal minuten die een kip
toegestaan worden rond te dwalen in het
buitengras tijdens de vrije uitloop. Nee, wij hebben het nu even over het
ei-an-sich.
Vroeger thuis werden eieren
met mate gegeten. Dat wil zeggen: voor zover onze eigen kippen, die wij in een
hokje achter in de tuin hielden, bereid en in staat waren ons van eieren te
voorzien. In tijden dat de kippen van de leg waren kwam er dus geen ei op
tafel. Maar áls er eieren geserveerd werden, waren die van een buitengewoon
goede kwaliteit. Dat kwam ook omdat mijn moeder haar kippen vertroetelde met
allerlei lekkere etensrestjes.
Eieren werden gekookt vijf
minuten in kokend water als het tamelijk grote eieren waren of gebakken. (Een
vriendje had het eens over gebraden
eieren, en dat vond ik een wel heel rare uitspraak.) De derde mogelijkheid voor
consumptie was het geklopte ei. Een of twee rauwe eieren werden, samen met een schep
suiker, in een kommetje gedaan en daar met een vork grondig geklopt oftewel
door elkaar geroerd. Over smaak valt niet te
twisten. Maar een feit is dat ik tot op de huidige dag zo'n geklopt ei
verafschuw. Mijn moeder vond het een delicatesse (en een probaat middel tegen
verkoudheid bovendien), maar ik vond het buitengewoon vies.
Af en toe is een goede
uitdrukking om te vertellen hoe vaak wij een eitje aten. Zeker niet iedere dag
en aan de mode om met Pasen heel veel eieren te eten deden wij slechts in
beperkte mate mee. Op de Eerste Paasdag was de tafel extra mooi gedekt. En bij
ieder bord stond een leeg eierdopje. Mijn moeder zette dan een pan met gekookte
eieren op tafel. Twee eieren voor iedereen en dat was ook genoeg vond men. Met
mijn broertje of mijn zus die bij mij in de buurt zaten speelde ik dan het
beroemde spel: eiertje tikken.
Eieren verstoppen en die dan
later gaan zoeken, deden wij in onze familie niet. Wij hebben ook nooit eieren
beschilderd. Waarom niet? Ach, zei mijn moeder, laten we maar zuinig zijn met
dingen die je kunt eten en er geen rare fratsen mee uithalen. Het waren de
jaren na de oorlog; sommige levensmiddelen waren nog op de bon en de mensen
waren de hongerjaren nog lang niet vergeten.
Tenslotte laat ik u zien hoe
de opvatting over het beschilderen van paaseieren daarna veranderd is.
Hieronder ziet u een serie van door mijn jongste broer beschilderde paaseieren.
(Ze zijn niet uitgeblazen en als je de eieren voorzichtig schudt, kun je de
versteende dooier zachtjes horen rammelen.) Ik schat dat ze ongeveer
dertig jaar oud zijn. Mijn broer heeft er echte kunststukjes van gemaakt. Waard
om bewaard te worden. Geschikt om u prettige paasdagen mee te wensen. Wat ik
hierbij doe.




|