Het zit in de familie, denk
ik. Het is een zaak van genen, van erfelijkheid. Ik bedoel mijn bijziendheid.
Mijn vader was buitengewoon bijziend. Hij had zulke sterke brillenglazen nodig
om iemand op straat te herkennen, dat je bijna bang was dat zijn bril de glazen
met min 12 en min 13 niet kon dragen. Zonder bril was hij aan het toeval
overgeleverd. Ik kan me nog herinneren dat mijn vader s morgens altijd twee
dingen deed: (1) zijn bril van het nachtkastje rapen en die opzetten en (2) een sigaret
opsteken, want mijn vader was behalve sterk bijziend ook nog een kettingroker.
Zelf kreeg ik een brilletje
toen ik een jaar of tien was. Mijn moeder vond het wenselijk om mijn gezicht en
mijn gezichtsvermogen te laten onderzoeken door een echte oogarts. Die zei dat
ik een bril nodig had. Ma wist ook al meteen wat voor één. Zon
ziekenfondsbrilletje met die kromme, verende pootjes met haken. Ik had hem
vooral nodig om op school op het bord te kunnen lezen dat je hij
loopt met een t achteraan moest schrijven. Buiten school zou je mij
nooit met bril zien, want ik had er een enorme hekel aan en het stoorde
ontzettend bij de spelletjes na schooltijd.
Op de middelbare school, in
mijn geval de Mulo, was het bijna verkeerd afgelopen. Vanaf de eerste dag in de
eerste klas had ik mij voorgenomen het Mulo-onderwijs te genieten zonder bril.
Dus zat ik op woensdagmiddagenvan twee
tot drie - in die dagen ging je ook op woensdagmiddag naar school achteraan
in een donker, bedompt klaslokaal naar het bord te turen om de sommen te lezen
die de leraar rekenen erop geschreven had. Steeds vier moeilijke ingewikkelde
sommen. Had je alle vier sommen goed kreeg je als waardering het cijfer 10.
Drie goed: een 7½; twee goed een 5½; één som goed: een 4. Had je alles fout,
dan kreeg je helemaal geen cijfer. De meester zei alleen maar dat het zeer
zwaar onvoldoende was. Je kreeg nog niet eens een één voor de moeite.
De eerste drie
woensdagmiddagen in de eerste klas behaalde drie keer achter elkaar een 4 voor
mijn rekenprestaties. Eén van de vier sommen goed dus. (Die had ik bovendien
ook nog overgeschreven van mijn buurman.) Dat kwam door mijn bijziendheid. Ik
kon de sommen wel goed uitrekenen, alleen kon ik de opgaven op het
bord niet goed lezen. Ja dan haal je natuurlijk nooit een voldoende! Ik maakte steeds de
verkeerde sommen. Gelukkig merkte de rekenleraar wat er aan de hand was. Hij
zette mij op de eerste bank, helemaal vooraan, met mijn neus bijna tegen het
bord. Meteen vlogen de rekencijfers omhoog.
Nu, anno 2009, draag ik nog
steeds een bril. Voor mij geen laserbehandeling of zachte dan wel harde lenzen.
Nee, een doodgewoon lichtgewicht brilletje waar ik de hele wereld goed mee kan
zien.
Vroeger beschouwde ik het woord brillenkijker vaak als een
scheldwoord. Vooral als het in dialect tegen je gezegd werd: brillekieker!
Net zo iets als oelewapper.
-----------
Het brilletje op de foto is er eentje van mijn vrouws grootvader. Honderd jaar oud, echt waar. De glazen die er in zitten, zijn van mijn sterkte zodat ik erdoor kan zien. Superlicht op je neus.