Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    03-07-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE PROFEET SEFANJA
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sefanja 1:1 Het woord des HEREN, dat kwam tot Sefanja, de zoon van Kusi, de zoon van Gedalja, de zoon van Amarja, de zoon van Hizkia, in de dagen van Josia, de zoon van Amon, de koning van Juda. (NBG vertaling 1951)

     

    Met dit artikel wil ik de profeet Sefanja onder de aandacht brengen. De betekenis van de naam Sefanja is: ‘Bewaard heeft de HERE’. Wat bijzonder aan de introductie van Sefanja in de Bijbel is, is zijn voorgeslacht. Zijn over-overgrootvader was namelijk koning Hizkia (724/694 v. Chr.) van Juda. De bediening van de profeet Sefanja liep ten tijde van het koningschap van koning Josia in Juda. Over koning Josia schreef ik eerder een artikel op 28-04-2014: Kroniek van koning Josia van Juda. Koning Josia regeerde van het jaar 640 tot 609 v. Chr., een periode van 31 jaar. En in het recente artikel over de Scythen van 26-06-2014 verwees ik naar de regeerperiode van koning Josia in Juda als contemporain met de beschreven invasie. Het is deze combinatie die me aanzette het Bijbelboek Sefanja te bestuderen. De profeet moest profeteren tegen ‘het overblijfsel van Baäl’ en de algemene afgodendienst die aan het begin van de regeerperiode van Josia in Juda nog voorkwam, wanneer deze de kroon overnam van zijn vader Amon de afgodendienaar. Zie het artikel van 26-05-2014: Kroniek van koning Manasse en Amon van Juda. We moeten de aanvang van de bediening van Sefanja als profeet aldus dateren voor de godsdiensthervorming die koning Josia in het land doorvoerde. Vers vier van het eerste hoofdstuk van Sefanja maakt dit duidelijk.

     

    Sefanja 1:2 Volkomen zal Ik alles van de aardbodem wegvagen, luidt het woord des HEREN. 3 Ik zal wegvagen mens en dier, Ik zal wegvagen het gevogelte des hemels en de vissen der zee, en de ergernissen met de goddelozen; ja, Ik zal de mensen van de aardbodem uitroeien, luidt het woord des HEREN. 4 Ik zal mijn hand uitstrekken tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem, en Ik zal uit deze plaats uitroeien het overblijfsel van Baäl en de naam der afgods-dienaren met de priesters, 5 en hen die op de daken zich neerbuigen voor het heer des hemels, en die zich neerbuigen en zweren bij de HERE en zweren bij hun Moloch; 6 ook hen die van de HERE afvallen, en die de HERE niet zoeken noch naar Hem vragen. 7 Zwijg voor het aangezicht van de Here HERE, want nabij is de dag des HEREN; want de HERE heeft een offermaal bereid; Hij heeft zijn genodigden geheiligd. 8 Het zal geschieden ten dage van het offermaal des HEREN, dat Ik bezoeking zal doen over de vorsten en over de koningszonen en over allen die uitheemse kleding dragen. 9 Ook zal Ik te dien dage bezoeking doen over allen die over de drempel springen, die het huis hunner heren vullen met geweld en bedrog. 10 Het zal geschieden te dien dage, luidt het woord des HEREN, dat er een luid geschreeuw zal zijn uit de Vispoort en een gehuil uit de Nieuwe stad en een luid gekraak van de heuvels. 11 Huilt, gij inwoners van de Vijzel, want al het kramersvolk gaat te gronde en alle geldwegers worden uitgeroeid. 12 Het zal te dien tijde geschieden, dat Ik Jeruzalem met lampen zal doorzoeken; Ik zal bezoeking doen over de mannen die dik geworden zijn op hun droesem, en die bij zichzelf denken: De HERE doet geen goed en Hij doet geen kwaad. 13 Hun rijkdommen zullen zijn ter plundering en hun huizen ter verwoesting. Al bouwen zij huizen, zij zullen ze niet bewonen; al planten zij wijngaarden, zij zullen de wijn daarvan niet drinken.

     

    De hiervoor vermelde oordeelaankondiging moeten we op de tijdsbalk voor de godsdiensthervorming van koning Josia plaatsen. De jaartallen verstrekt het Bijbelboek 2 kronieken:

     

    2 kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde eenendertig jaar te Jeruzalem. 2 Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN en wandelde in de wegen van zijn vader David; hij week niet af, rechts noch links. 3 In het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon hij de God van zijn vader David te zoeken, en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten, de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden. 4 Men brak in zijn tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de wierookaltaren die daarop stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij op de graven van hen die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in de steden van Manasse, Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke allerwegen in puin lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en sloeg hij de gesneden beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele land van Israël hieuw hij om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem.

     

    Het twaalfde regeringsjaar van Josia was okt629/sep628 v. Chr. De aanvang van de bediening van Sefanja zit op de tijdsbalk voor het jaar 629/628 v. Chr. en liep vermoedelijk gelijk met de eerste twaalf jaar van het koningschap van Josia. Het resultaat van zijn prediking (en van andere profeten) was dat de jonge Godvruchtige koning Josia aan het volk zijn godsdiensthervorming kon doorvoeren. Het aangekondigde oordeel door de mond van de profeet Sefanja werd voor koning Josia afgewend en uitgesteld tot de regeerperiode van zijn zonen Jojakim, Jojachin en Zedekia. Deze laatste koning maakte de val van Jeruzalem in 586 v. Chr. mee, de vernietiging van de Tempel en de wegvoering in Babylonische Ballingschap. Daarvoor had de Babyloniër Nebukadnezar voor de ogen van Zedekia diens zonen laten doden en daarop Zedekia laten verblinden. Met uitgestoken ogen werd Zedekia gevankelijk naar Babylon weggevoerd. Het was het einde van het koningschap van Israël.

     

    Hierna citeer ik vers per vers, de profeet Zefanja verder en geef waar nodig commentaar. De profetie van Sefanja heeft betrekking op een herkenbaar historisch gedeelte maar gaat ook dikwijls over, naar wat men de eindtijd noemt. Een oordeelperiode over Juda en de volken dat ook nu nog toekomst is.

     

    1:14 Nabij is de grote dag des HEREN, nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN; bitter schreeuwt dan de held. 15 Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst, een dag van vernieling en van vernietiging, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, 16 een dag van bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens. 17 Dan zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden, want zij hebben tegen de HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als stof en hun ingewand als drek. 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden op de dag van de verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk einde zal Hij alle inwoners der aarde bereiden. 2:1 Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, 2 voordat het besluit tot uitvoering komt – als kaf gaat een dag voorbij – voordat over u komt de brandende toorn des HEREN, voordat over u komt de dag van de toorn des HEREN. 3 Zoekt de HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op de dag van de toorn des HEREN.

     

    Voorwaar, men wordt niet vrolijk gestemd bij het lezen van de oordeelaankondiging van de profeet Sefanja. Nochtans is het wat inhoud betreft, dezelfde aankondiging die men bijvoorbeeld ook in het laatste Bijbelboek vind: de Openbaring of de Apocalyps van Jezus Christus. De ‘dag des HEEREN’ is in het Bijbelboek Openbaring een periode van zeven jaar verdeeld in twee perioden van 3 ½ jaar. Een periode van oordeel over een mensenwereld die de Baäls volgen.

     

    De profeet Zefanja gaat in de verzen volgend op 2:3 over naar een duidelijk herkenbaar historisch gedeelte. Alhoewel het ook profetie was aangezien de profeet Zefanja een oordeel aankondigde over het land der Filistijnen. Een oordeel dat hij aankondigde in de periode 640/629 v. Chr. en pas in vervulling ging met de Scythische invasie van het gebied in het jaar 621 v. Chr. Zie het artikel op deze blog over de Scythen van 26-06-2014:

     

    Zefanja 2:4 Want Gaza zal verlaten zijn, en Askelon tot een woestenij worden, Asdod zal men op de middag verdrijven, en Ekron zal ontworteld worden. 5 Wee u, bewoners der zeekust, volk der Keretieten! Het woord des HEREN is tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te gronde richten, zodat er geen inwoner meer zal zijn. 6 De zeekust zal worden tot weideplaatsen, tot putten der herders en tot kooien voor schapen. 7 De kust zal ten deel vallen aan het overblijfsel van het huis van Juda; daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon zullen zij zich des avonds legeren, want de HERE, hun God, zal acht op hen slaan en een keer in hun lot brengen. 8 Ik heb gehoord het gesmaad van Moab en het gehoon der Ammonieten, waarmede zij mijn volk smaadden en zich verhieven tegen hun gebied. 9 Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de HERE der heerscharen, de God van Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom gelijk worden, en de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een zoutgroeve en een woestenij tot in eeuwigheid. Het overblijfsel van mijn volk zal hen plunderen en de rest van mijn natie hen erfelijk bezitten. 10 Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben gesmaad en zich verheven tegen het volk van de HERE der heerscharen. 11 Geducht zal de HERE tegen hen wezen, want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren, en voor Hem zullen zich neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der volken. 12 Ook gij, Ethiopiërs, zult met mijn zwaard doorstoken worden. 13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken, Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een woestijn. 14 Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen leeft; zowel pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort, hoe het giert door het venster; verwoesting is op de drempel, want men heeft het cederwerk vernield. 15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde, die bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is zij tot een woestenij geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder die haar voorbijgaat, zal fluiten, met de hand schudden.

     

    Zoals in mijn artikel over de Scythische invasie uiteengezet bleef het land Juda ongedeerd maar werd het gebied van Asdod, toen een Assyrische provincie, in 622/621 v. Chr. door de Scythen onder de voet gelopen. Alle door Sefanja vermeldde plaatsen van Gaza tot Ekron bevonden zich in de Assyrische provincie Asdod. Ik citeerde in het eerder vermelde artikel de historicus Herodotos Boek 1, 105 die vooral de plundering en het lot van Ashkelon belichtte.

     

    In dit gebied woonde echter niet meer de oorspronkelijke bevolking ten tijde van Saul en David, maar hadden zich daar, sinds 712 v. Chr. zogenaamde zeevolken, gevestigd. Zie het artikel op deze blog van 22-03-2014: Ramses III en de Zeevolken. De door Zefanja vermelde Keretieten moeten met hen geïdentificeerd worden. In dezelfde lijn schreef ik op 11-02-2014 een artikel over het reisverslag van WEN-AMON. De reis van Wen-Amon dateerde ik in 667 v. Chr. en in dat jaar, in die periode zat ook een zogenaamd zeevolk; de Tjeker, in Byblos aan de Middellandse Zeekust. En ook van de Assyriërs onder Sargon II en Sanherib bezitten we berichten uit hun tijd, over Ioniërs of Grieken in het oude land der Filistijnen. De Keretieten van de profeet Sefanja moeten aldus ook met een van de vele zeevolken geïdentificeerd worden. De Keretieten stammen hier af van de Kittiërs, de zonen van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach:

     

    Genesis 10:2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. 5 Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken.

     

    De Septuagint-vertalers (van Hebreeuws naar Grieks) hebben in de derde eeuw voor Christus het Hebreeuwse woord voor Keretieten vertaald met Kretenzers. Ik neem aan dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden identificeren met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit nieuwe volk aan de kust gaven. Hierna de Engelse vertaling van het betreffende Bijbelgedeelte uit de LXX.

     

    LXX Zefanja 2:4 For Gaza shall be utterly spoiled, and Ascalon shall be destroyed; and Azotus shall be cast forth at noon-day, and Accaron shall be rooted up. 5 Woe to them that dwell on the border of the sea, neighbours of the Cretans! the word of the Lord is against you, O Chanaan, land of the Philistines, and I will destroy you out of your dwelling-place. 6 And Crete shall be a pasture of flocks, and a fold of sheep. 7 And the sea cost shall be for the remnant of the house of Juda; they shall pasture upon them in the houses of Ascalon; they shall rest in the evening because of the children of Juda; for the Lord their God has visited them, and he will turn away their captivity.

     

    Het is na het wegtrekken van de plunderende Scythen naar het noorden, dat koning Josia volgens de profetie van Sefanja (2:6), het kustgebied heeft kunnen bezetten. De macht van Assyrië was tanende. Zij werden al belaagd door Babyloniërs en Meden. En de Scythen hadden net een rooftocht door hun gebied uitgevoerd. Het is in dit machtsvacuüm dat Josia zijn heerschappij over het gebied kon vestigen. De Bijbel leert dat Josia ook het gebied van het van Israëlieten ontvolkte gebied van Samaria controleerde (2 Koningen 23:15-19 en 2 Kronieken 34:1-7).

     

    En de moderne archeologie bevestigd zijn beheersen van de kust. Niet ver van Jafne-Jam hebben archeologen anno 1960 een vestingstad blootgelegd dat men de naam Mesad Hashavjahoe gegeven heeft, en dit op basis van Hebreeuwse inscripties op potscherven. De vondsten heeft men gedateerd van ongeveer het jaar 630 tot 609 v. Chr., en valt aldus binnen de regeerperiode van koning Josia van Juda. Hierna een citaat van de bekende W.F. Albright:

    "The life of the fortress could be dated within narrow limits by the typical late pre-exilic and early Ionian pottery found on the site, as well as by historical considerations, which suggest a date about 630 BCE. This would be just after the death of the Assyrian king Ashurbanipal and before the occupation of the Philistine Plain by Psammetichus of Egypt."

     

    Het gevonden aardewerk is nochtans een onderwerp van heel wat discussies onder de verschillende vak-wetenschappers. Ook hier is de orthodoxe Egyptologie en haar tijdconstructie een hinderpaal in het verklaren van het gevonden Griekse materiaal. En een andere hinderpaal  bij vele wetenschappers is dat zij de Bijbel niet als een historisch accuraat boek aanvaarden. Van groot belang was echter de vondst te Mesad Hashavjahoe van een potscherf met een Hebreeuwse brief erin gegrift. Hierna een citaat van Shmuel Ahituv met commentaar:

    "The letter is written in good biblical Hebrew, plus a possible scribal omission here or there, and the script is that of a trained scribe. The work supervisor mentioned in the text bears a clearly Judaean name, Hoshavyahu. All these factors point to a time of Judaean control over the area."

     

    En de archeoloog J. Naveh die in 1960 de werkzaamheden op de site leidde geeft hierop het volgende commentaar:

    "The four Hebrew inscriptions together testify to this fortress having been under Judaean control at the time. ... It seems likely that Josiah placed a military governor in charge of the fortress, and that the force garrisoned there was supplied with provisions by the peasants living in the unwalled settlements in the vicinity.”

     

    Het is duidelijk dat koning Josia ‘s hegemonie zich ook over de zeekust uitstrekte. En dat dit een vervulling van de profetie van Sefanja was. Vanaf het doortrekken van de Scythen in het jaar 622/621 v. Chr. tot het jaar 609 v. Chr. controleerde Josia de buurlanden(ex-Assyrische provincies) van Juda. In het jaar 609 v. Chr. kwam Josia aan zijn einde te Megiddo, alwaar hij de doortocht van het Egyptische leger onder farao Necho II de weg wilde versperren. In het jaar 612 v. Chr. was Nineveh door Babyloniërs en Meden ten val gebracht en werd daarop het Assyrische Rijk verdeeld. Egypte was hier ook een van de aasgieren die hun deel van de buit wilde binnenhalen. En daarom rukte farao Necho II met zijn legers langs het kustgebied naar het noorden, naar Karkemis aan de Eufraat.

     

    Hierna vervolg ik met de profetie van Sefanja integraal te citeren. De profeet spreekt vanaf hoofdstuk 3:1 de stad Jeruzalem aan en kondigt oordeel over zijn generatie aan:

     

    3:1 Wee u, weerspannige, bezoedelde, verdrukkende stad! 2 Zij hoort naar geen roepstem, zij neemt geen tuchtiging aan; op de HERE vertrouwt zij niet, tot haar God nadert zij niet. 3 Haar vorsten in haar midden zijn brullende leeuwen; haar rechters zijn avondwolven, zij laten niets over tot de morgen. 4 Haar profeten zijn woordenkramers, mannen die trouweloos handelen; haar priesters ontwijden het heilige, zij doen de wet geweld aan. 5 De HERE is rechtvaardig in haar midden; Hij doet geen onrecht; elke morgen geeft Hij zijn recht; als het licht wordt, blijft het niet uit. Doch de verkeerde weet van geen schaamte. 6 Ik heb volken uitgeroeid; vernield zijn hun hoektorens; Ik heb hun straten verwoest, zodat niemand er meer door gaat; hun steden liggen in puin, zonder mensen, zonder inwoners. 7 Ik zeide: Vrees Mij toch, neem tuchtiging aan; dan zal haar woning niet uitgeroeid worden volgens alles waarmee Ik over haar bezoeking zal doen. Evenwel, zij waren er vroeg bij om al hun boze daden te bedrijven. 8 Daarom, wacht op Mij, luidt het woord des HEREN, ten dage dat Ik zal opstaan tot de buit; want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandende toorn, want door het vuur van mijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden.

     

    Wanneer we dit Bijbelgedeelte hebben doorgenomen merken we hoe de boodschap van Zefanja overgaat van een oordeelaankondiging over het Jeruzalem van zijn tijd naar een oordeelaankondiging over de ganse aarde. Een oordeel dat echter vandaag nog toekomst is. Zoals in het artikel op deze blog van 29-06-2014 over de profeet Micha bestaat er ook een tijdskloof in de profetie van Zefanja. De reden is de verwerping van de Messias bij zijn eerste komst met als gevolg het ontstaan van een tijdskloof in vele profetieën over het beloofde Messiaanse Vrederijk. In dit tijd-dal wordt al bijna tweeduizend jaar nu de EKKLESIA ‘uit’geroepen. Maar er volgt nog een derde herstel van een rest van Israël, en met hen de volken. En het is over dit herstel dat Zefanja zijn slotwoorden uitspreekt:

     

    3:9 Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij allen de naam des HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder. 10 Van gene zijde der rivieren van Ethiopië zullen mijn aanbidders, mijn verstrooiden, mijn offer brengen. 11 Te dien dage zult gij u niet behoeven te schamen over al de daden waarmede gij tegen Mij hebt overtreden, want dan zal Ik uit uw midden uw hoogmoedig juichenden verwijderen. En voortaan zult gij niet meer overmoedig zijn op mijn heilige berg. 12 En Ik zal in uw midden overlaten een ellendig en gering volk, en wie schuilen bij de naam des HEREN. 13 Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden, want zij zullen weiden en nederliggen, zonder dat iemand hen verschrikt. 14 Jubel, dochter van Sion; juich, Israël; verheug u en wees vrolijk van ganser harte, dochter van Jeruzalem! 15 De HERE heeft uw gerichten weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd. De Koning Israëls, de HERE, is in uw midden; gij zult geen kwaad meer vrezen. 16 Te dien dage zal tot Jeruzalem gezegd worden: Vrees niet, Sion, laten uw handen niet slap worden. 17 De HERE, uw God, is in uw midden, een held, die verlost. Hij zal Zich over u met vreugde verblijden; Hij zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal over u juichen met gejubel. 18 Wie bedroefd zijn, ver van de feestvergadering, zal Ik samenbrengen; zij behoren toch bij u. Als een last drukt de smaad op hen. 19 Zie, Ik zal te dien tijde afrekenen met al uw verdrukkers, maar Ik zal het hinkende verlossen en het verstrooide zal Ik verzamelen; Ik zal tot een lof en tot een naam stellen hen, wier schande was over de gehele aarde. 20 Te dien tijde zal Ik u doen komen, namelijk ten tijde dat Ik u verzamelen zal. Want Ik zal u stellen tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde, wanneer Ik voor uw ogen een keer zal gebracht hebben in uw lot, zegt de HERE.

     

    Wanneer deze profetie voor Israël ooit haar vervulling ziet, zullen ook de volken in hun zegen delen. Ook een rest van de oude (en nieuwe) vijanden zullen dan verzoend en gezegend naast Israël, het vrederijk beërven. En dit is geen Utopie maar een in de Bijbel beloofde werkelijkheid die op God ’s tijd in vervulling zal gaan.

     

    Jesaja 19:23 Te dien dage zal er een heerbaan wezen van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te dien dage zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, 25 omdat de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de woorden: Gezegend zij mijn volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël.

     

    Psalm 87:1 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied. Zijn stichting ligt op heilige bergen; 2 de HERE heeft Sion ‘s poorten lief boven alle woningen van Jakob. 3 Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! Sela 4 Rahab en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: deze is daar geboren. 5 Ja, van Sion wordt gezegd:

    Ieder van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. 6 De HERE telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. Sela 7 En zij zingen bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u!

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    03-07-2014 om 07:30 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE PROFEET MICHA
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Micha 1:1 Het woord des HEREN, dat tot Micha, de Morastiet, kwam in de dagen van Jotham, Achaz, Jehizkia, koningen van Juda, hetwelk hij geschouwd heeft over Samaria en Jeruzalem.

    De naam van de profeet Micha is een verkorte vorm van de naam Michajah wat betekent: “Hij die is als de HERE". Zoals het eerste vers hierboven geciteerd, trad de profeet op in dagen van de koningen van Juda: Jotham, Achaz en Jehizkia. Op de tijdsbalk zitten we voor deze koningen in de jaren van 750 tot 694 v. Chr. Zie het artikel op deze blog van 15-05-2014 over de chronologie van de koningen Jotham en Achaz en het artikel van 22-05-2014 voor de kroniek van de koning van Juda: Hizkia. Dat maakt van de profeet Micha een tijdgenoot van de profeet Jesaja. De bediening van Jesaja duurde langer in tijd aangezien deze profeet zijn bediening al een generatie eerder, in de dagen van koning Uzzia van Juda, begon.

     

    Jesaja 1:1 Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij heeft gezien over Juda en Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Jehizkia, koningen van Juda.

     

    In het eerste hoofdstuk van het Bijbelboek Micha lijkt het dat Micha (1:2-4) zijn bediening begon ten tijde van een meganatuurcatastrofe. Ik vermoed dat het de catastrofe van het jaar 748 v. Chr. was (Genesis versus Egyptologie, hoofdstuk 22) die de bediening van Micha zag aanvangen. Het was dan nog 31 jaar tot de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen van Israël in Assyrische ballingschap (Micha 1:5-7). Zie ook het artikel op deze blog van 31-01-2014: Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen.

     

    Sommige van de oordeel-aankondigingen over Juda en Samaria zijn bij de profeten Micha en Jesaja dezelfde. Dit was voer voor de Bijbelkritiek, wanneer deze in de tweede helft van de negentiende eeuw echt op gang kwam. De profeten zouden van elkaar gekopieerd hebben enz. Voor iemand die gelooft dat de Bijbel het Woord van God is, is dit uiteraard onzin. Het gaat hier tenslotte niet om de woorden van de profeten maar om het Woord van God dat Hij via deze mensen doorgaf.

     

    Paulus aan de Hebreeën 1:1 Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, 2 heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft.

     

    Net zoals Paulus eertijds aan de Hebreeën schreef dat God vele malen en op vele wijzen tot de profeten sprak, is het logisch dat dezelfde boodschap met dezelfde woorden is doorgegeven.

     

    De brief van Paulus aan de Hebreeën is overigens nog zo een voorbeeld van ijdel gepraat van de Bijbelkritiek. Aangezien de brief aan de Hebreeën in ons Nieuwe Testament geen afzender opgeeft mag/moet/kan er getwijfeld worden aan de identiteit van Paulus als briefschrijver. En de brief van Paulus aan de Hebreeën waar de apostel Petrus naar verwijst, zou dan verloren gegaan zijn?

    2 Petrus 3: 14 Daarom, geliefden, beijvert u in deze verwachting, onbevlekt en onberispelijk te blijken voor Hem in vrede, 15 en houdt de lankmoedigheid van onze Here voor zaligheid, zoals ook onze geliefde broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u geschreven heeft, 16 evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige schriften.

     

    Dit is bij de studie van de Bijbelboeken niet mijn uitgangspunt. Met dit artikel wil ik een bijzonder chronologisch onderdeel van de profeet Micha behandelen. De tijdskloof namelijk die er zit in tussen vers 2b en vers 3 van het hierna volgende citaat:

     

    Micha 5:1 En gij, Bethlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid. 2 Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft. …

    (…Tijdskloof van inmiddels 2018 jaar)

    … Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN, zijns Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn.

     

    De profetie van Micha over de geboorteplaats van de Messias of Christus is wereldwijd bekend vanwege het ‘Kerst’-gebeuren. Het gehucht Bethlehem is de plaats waar de Heiland in het jaar vijf voor Christus in de vijfde maand Ab (juli/augustus) geboren werd. (zie het artikel op deze blog van 28-01-2014: Wanneer werd de Heiland geboren?) Toen de Magi uit het Oosten aan het hof van Herodes de Grote navraag kwamen doen naar de geboorte van de Koning der Joden werd op bevel van Herodes de Joodse Schriftgeleerden er bij gehaald die daarop aan Herodes de Boekrol van de profeet Micha citeerden:

     

    Matteüs 2:1 Toen nu Jezus geboren was te Betlehem in Judea, in de dagen van koning Herodes, zie, wijzen uit het Oosten kwamen te Jeruzalem, 2 en vroegen: Waar is de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het Oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen. 3 Toen koning Herodes hiervan hoorde, ontstelde hij en geheel Jeruzalem met hem. 4 En hij liet al de over-priesters en Schriftgeleerden van het volk vergaderen en trachtte van hen te vernemen, waar de Christus geboren zou worden. 5 Zij zeiden tot hem: Te Bethlehem in Judea, want aldus staat geschreven door de profeet: 6 En gij, Betlehem, land van Juda, zijt geenszins de minste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman voortkomen, die mijn volk Israël weiden zal.

     

    De evangelist Matteüs die zijn geschiedenis van de eerste komst van de Christus in het Grieks neerschreef gebruikte voor het citaat van de profeet Micha, de Griekse Septuagint LXX vertaling, en vandaar het verschil in schrijfwijze tussen het citaat van Micha uit het Hebreeuwse Oude Testament zoals het door de Masoreten is overgeleverd en de Griekse vertaling van de LXX.

     

    De Statenvertaling is de Hebreeuwse grondtekst trouw gebleven en geeft het citaat als het volgt weer:

    Micha 5:1 En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.

    De NBG Vertaling van 1951 heeft hier de Statenbijbel gevolgd.

    NBG 5:1 En gij, Betlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid.

     

    De juiste vertaling is belangrijk voor het eenvoudig herkennen van juist wie in de profetie, de beloofde Heerser is. Het is namelijk de Messias/ Gezalfde/ Christus, de Zoon van God, de HERE God zelf, die mens werd en het kleinste dorp van Juda uitkoos voor Zijn geboorte in de wereld.

    Micha 5: 2 Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft. …

     

    De voorzegging van de profeet Micha was nochtans een oordeel-aankondiging voor zijn tijdgenoten. Het volk van Juda dat zijn eigen weg ging zou in ballingschap naar Babylon weggevoerd worden. Zij zouden ‘prijs gegeven worden’:

     

    Micha 4:10 Krimp ineen en schreeuw het uit, dochter Sions, als een barende; want thans zult gij uittrekken uit de stad en verblijven op het veld, en gij zult naar Babel komen. Daar zult gij bevrijd worden; daar zal de HERE u verlossen uit de macht van uw vijanden.

     

    De profeet Jesaja, de tijdgenoot van de profeet Micha had dezelfde boodschap voor het volk:

    Jesaja 39: 6 zie, er zullen dagen komen, dat alles wat in uw paleis is en wat uw vaderen opgestapeld hebben tot op deze dag, naar Babel zal worden weggevoerd. Niets zal er overblijven, zegt de HERE. 7 En van uw zonen, die uit u voortkomen zullen, die gij zult verwekken, zullen zij nemen, om hoveling te zijn in het paleis van de koning van Babel.

     

    Ik herhaal nogmaals; dit is geen plagiaat, maar twee profeten die vanwege de ernst van de zaak, hetzelfde oordeel aankondigen. En de profeet Micha verwittigde het volk dat zij door God prijsgegeven zouden worden ‘tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft. …En dit is in de geschiedenis van Israël letterlijk uitgekomen. Na Babylon, namen de Meden en de Perzen de heerschappij over, gevolgd door de Grieken en daar vanaf 63 v. Chr. de Romeinen.

     

    Micha 3:12 Daarom zal om uwentwil Sion als een akker worden omgeploegd, en Jeruzalem zal worden tot steenhopen, ja de tempelberg tot woudhoogten.

     

    Er waren in de lange periode vanaf de Babylonische Ballingschap (605/536 v. Chr.) tot aan de Romeinse periode (63 v. Chr.) af en toe lichtpuntjes zoals de terugkeer van een overblijfsel uit de ballingschap, de herbouw van de tempel onder Ezra en Nehemia tijdens de Perzische heerschappij. Maar het koningschap was verdwenen. Wat bleef was de belofte van het herstel. Voor een gelovig overblijfsel van Israël was het nu wachten op ‘degene die baren zou’, op de geboorte van de Gezalfde, de Koning der koningen.

     

    De profeet Jesaja had ‘degene die baren zou’ eveneens voorspeld:

    Jesaja 7: 14 Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven.

    In het Nieuwe Testament wordt deze profetie vervuld in Maria van het huis van David. Zie Lucas 1:26-38 en Matteüs 1;18-25

     

    En de profeet Jesaja geeft twee verschillende facetten van de verwachte Heerser door; een Heerser namelijk maar tegelijkertijd ook een Knecht.

    Jesaja 53: 1 Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des HEREN geopenbaard? 2 Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. 3 Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. 4 Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. 5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open. …

     

    Maar nu verder met de profetie van Micha. Ik herhaal voor de goede orde nogmaals het Bijbelcitaat:

    Micha 5:1 En gij, Bethlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid. 2 Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft

    (…Tijdskloof van inmiddels 2018 jaar)

    … Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN, zijns Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn.

     

    Het profetisch Bijbelgedeelte van vers 2b en verder is tot op heden niet vervuld geworden. De Heer Jezus Christus werd als Gezalfde, als Messias bij zijn eerste komst door zijn generatie afgewezen met als een gevolg dat ‘de belofte van herstel’ uitgesteld werd. Zie het artikel op deze blog van 02-06-2014: DE JOODSE JAARTELLING ANNO MUNDI 5774. In de tussentijd wordt al bijna gedurende twintig eeuwen de EKKLESIA ‘uit’geroepen, en kennen we daarnaast het verdeelde Christendom.

     

    De belofte van een derde herstel van het koningschap van Israël van de profeten zoals o.a. Micha, blijft echter geldig. De Joden die in 70 AD in een wereldwijde diaspora terecht kwamen, zijn in deze volken-zee bewaard gebleven (wat in wezen wonderlijk is), zij het dikwijls onder heel zware verdrukking. Sinds 1948 kennen we een nationaal herstel in het zogenaamde oude land der vaderen: Israël. Een nationaal herstel dat echter onder grote moeilijkheden gehandhaafd wordt. De belofte van de profeet Micha: “…en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn.”, ligt nog ver weg. Hier gelden namelijk andere wetmatigheden.

     

    Onder diegenen in het christendom die op basis van de profetische Boeken van de Bijbel in een derde herstel van Israël geloven is de vestiging van de seculiere staat Israël in 1948 het grote teken, nu nog meer aan het begin van het derde millennium, dat de (weder)komst van de Messias nabij is. En regelmatig loopt men de laatste zestig+ jaar, op de te verwachten feiten vooruit. Zie het artikel op deze blog van 20-05-2014: DE PROFEET JOEL EN DE TETRADE VAN BLOEDRODE MAANSVERDUISTERINGEN IN 2014/2015?

    Er zijn namelijk wetmatigheden die bepalen wanneer de profetie(en) hun volledige vervulling zullen zien. Zie o.a. mijn werk: De Apocalyps: de zeventigste jaarweek van Daniël: http://www.shopmybook.com/nl/ROBERT-DE-TELDER/APOCALYPS%2C-de-70ste-jaarweek-van-Dani%C3%ABl

     

    Het hierna volgende Bijbelcitaat van de profeet Hosea verklaart in een notendop hoe het allemaal in de toekomst in zijn werk zal gaan.

     

    Micha 5:15b.. Ik zal heengaan, Ik wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit. (NBG Vertaling 1951)

     

    De uitleg van dit Bijbelcitaat zou als het volgt kunnen gegeven worden: in vers 15b wordt de Hemelvaart van de Messias in 30 AD beschreven: “Ik zal heengaan, Ik wil wederkeren naar mijn plaats”. Het woord: “totdat” slaat op de tijdskloof van inmiddels 1984 jaar. ‘Wanneer het hun bang te moede is’, slaat op een komende verdrukking waaruit zij op God zullen roepen. Hoofdstuk 6:1 leert de collectieve bekering op één dag van een rest van Israël. En volgens vers 2 is er onder de rest van Israël dan een kennen, een weten van wat er twee dagen of tweeduizend jaar eerder in het jaar 30 AD gebeurd is en beseft men vanaf dat ogenblik dat de derde dag van de wederoprichting aller dingen nabij is.

     

    Dan pas zal ook de profetie van Joël haar volledige vervulling kennen:

    Joël 2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)

     

    De geciteerde profetie van Joël gaat pas in vervulling op het einde van de Bijbelse eindtijd-periode en aldus niet anno 2014/2015 zoals een aantal data-hoppers tegenwoordig beweren. Al de profetische Bijbelcitaten van dit artikel hebben trouwens betrekking op de eindtijd-periode met een duur van zeven jaar. Deze periode is dan nog eens verdeeld in twee schijven van 3 ½ jaar. De ‘Grote Verdrukking’ of ‘Jacob ’s benauwdheid’ vangt aan in de helft van de zevenjarige eindtijd-periode.

     

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden … (NBG 1951 vertaling)

     

    Het hiervoor vermelde profetische Bijbelgedeelte werd niet vervuld in 1948 toen de Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967 toen Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar zal pas vervuld worden in de tweede helft van de zevenjarige eindtijdperiode, de 70ste jaarweek van de profeet Daniël. Zie het artikel van 04-04-2014 op deze blog: DE 70 JAARWEKEN VAN DANIEL.

     

    En het hierna volgende citaat is niet het al lang gehoopte Utopia, maar een in de Bijbel beloofd Vrederijk dat pas werkelijkheid zal worden bij de komst van de Messias.

     

    Micha 4:1 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, 2 en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. 3 En Hij zal richten tussen vele volkeren en rechtspreken over machtige natiën tot in verre landen. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. 4 Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond van de HERE der heerscharen heeft het gesproken.

     

    Dan pas zal de volledige profetie van Micha hoofdstuk 5, waar we momenteel een tijdskloof van 2700 jaar in herkennen, in vervulling gaan. De lange tijdskloof wordt door de profeet Hosea duidelijk weergegeven:

     

    Hosea 3: 4 Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. 5 Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HERE, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de HERE en tot zijn heil – in de dagen der toekomst.

     

    Maar eens, op Gods tijd, wordt de profetie van Micha werkelijkheid:

     

    Micha 5:2b.. Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN, zijns Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn. Wanneer Assur in ons land komt, en wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen hem zeven herders stellen en acht vorsten uit de mensen, 5 die het land Assur zullen weiden met het zwaard en het land van Nimrod in zijn poorten. En Hij zal bevrijden van Assur, wanneer die in ons land komt en wanneer hij ons gebied betreedt.

     

    Wanneer we dit Bijbelcitaat vers per vers in ogenschouw nemen dan merken we vooreerst de uiteindelijke terugkeer van een overblijfsel van alle stammen van Israël naar het land. Een land dat dan vrede kent nadat de Assyriër van de eindtijd er door geraasd heeft. Vers vier van het Bijbelcitaat hierboven, heeft zich in de geschiedenis van het oude Israël nooit voorgedaan. Dit betekent, wanneer naar onze tijd getransponeerd, dat er noordelijk van de moderne staat Israël in de toekomst nog een nieuwe staat tot stand zal komen: het Assyrië van de eindtijd met aan het hoofd de koning van het Noorden van de profeet Daniël (11:40-45).

    Sefanja 2:13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken, Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een woestijn.

     

    Het slot van het Bijbelboek Micha is hoopgevend:

    Micha 7: 19 Hij zal Zich wederom over ons ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden vertreden. Ja, Gij zult al onze zonden werpen in de diepten der zee. 20 Gij zult trouw bewijzen aan Jakob, goedertierenheid aan Abraham, gelijk Gij van oude dagen af aan onze vaderen hebt gezworen.

     

    In het geprofeteerde Vrederijk zal ook een overblijfsel van de Volken hun plaats en hun herstel vinden:

     

    Jesaja 19:23 Te dien dage zal er een heerbaan wezen van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te dien dage zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, 25 omdat de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de woorden: Gezegend zij mijn volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    29-06-2014 om 09:11 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TYRUS
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In het artikel op deze blog van 14-06-2014: ALEXANDER DE GROTE, verwees ik o.a. naar de inname van de stad Tyrus door het leger van Alexander de Grote. Ik vermeldde toen dat Alexander een dam naar het eiland Tyrus voor de Libanees/Fenicische kust had laten aanleggen. Hij had hiervoor het puin gebruikt van een eerdere belegering in de zesde eeuw voor Christus door de Babyloniër Nebukadnezar. Met dit artikel wil ik de twee verschillende belegeringen van Tyrus belichten. De Bijbelse profeten Jesaja en Ezechiël hadden namelijk nauwkeurig de ondergang van Tyrus voorspeld.

    De naam Tyrus betekent: ‘rots’ en verwijst naar de rots waar de stad op gebouwd was. Het was een Feniecische handelsstad aan de oostelijke Middellandse Zeekust die met haar schepen de link vormde tussen de kustlanden en Klein-Azië. De handel die normaal gezien een kanaal moet zijn tussen producent en consument werd door de hoogmoedige koning van Tyrus misbruikt om een machtspositie te verkrijgen. Hierna de woorden van de profeet Ezechiël tegen de vorst van Tyrus:

    Ezechiël 28:1 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2 Mensenkind, zeg tot de vorst van Tyrus: zo zegt de Here HERE: omdat uw hart hoogmoedig geworden is en gij zegt: ik ben een god, een godenwoning bewoon ik midden in zee, – terwijl gij een mens zijt en geen god – en gij in uw hart uzelf gelijkstelt met een god; 3 voorzeker, gij zijt wijzer dan Daniël, geen geheim is voor u verborgen; 4 door uw wijsheid en uw inzicht hebt gij u een vermogen verworven en goud en zilver verzameld in uw schatkamers; 5 door uw wijs beleid bij de handel hebt gij uw vermogen vermeerderd, en uw hart is trots geworden op uw vermogen. 6 Daarom, zo zegt de Here HERE, omdat gij in uw hart uzelf gelijkgesteld hebt met een god, 7 daarom, zie, Ik breng vreemdelingen over u, de gewelddadigste der volken; die zullen hun zwaarden trekken tegen de luister van uw wijsheid en uw glans ontwijden. 8 In de groeve zullen zij u doen neerdalen, gij zult de bittere dood der gesneuvelden sterven, midden in zee. 9 Zult gij dan nog zeggen: ik ben een god – terwijl gij een mens zijt en geen god – als gij staat tegenover hem die u doodt en in de macht zijt van wie u neerslaan? 10 De dood der onbesnedenen zult gij sterven door de hand van vreemdelingen, want Ik heb het gesproken, luidt het woord van de Here HERE. (NBG Vertaling 1951)

     

    De Bijbelse profeet Jesaja had al veel eerder dan Ezechiël in het jaar 720 v. Chr. een serie profetieën uitgesproken waaronder één in het bijzonder aan Tyrus gericht. Een profetie die 122 jaar later zou uitkomen:

    Jesaja 23:1 De Godsspraak over Tyrus. Jammert, gij schepen van Tarsis, want het is verwoest, zodat er geen huis meer is; sedert zij kwamen uit het land der Kittiërs (KITTIM), is het hun bekend geworden. 2 Verstomt, gij bewoners van het kustland; de handelaars van Sidon, die de zee bevaren, hebben u verrijkt; 3 over de grote wateren kwam het zaad van Sichor (zwarte rivier: de Nijl), de oogst van de Nijl was zijn inkomen, en het was de koopwaar der volken. 4 Sta beschaamd, Sidon, want de zee, de vesting der zee, zegt: Ik heb geen weeën gehad noch gebaard, geen jonge mannen grootgebracht, geen meisjes opgevoed. 5 Als de tijding Egypte bereikt, beeft men bij die tijding over Tyrus. 6 Steekt over naar Tarsis, jammert gij bewoners van het kustland! 7 Is dit uw uitgelaten (stad), welker oorsprong is van de dagen van ouds, welker voeten haar wegdroegen om zich in verre landen te vestigen? 8 Wie heeft dit over Tyrus besloten, dat over kronen beschikte, welks handelaars vorsten, welks kooplieden geëerden der aarde waren? 9 De HERE der heerscharen heeft het besloten om heel die pralende trots te ontluisteren, om alle geëerden der aarde verachtelijk te maken. 10 Overstroom uw land als de Nijl, dochter van Tarsis, er is geen dam meer. 11 Hij heeft zijn hand uitgestrekt over de zee, Hij heeft koninkrijken doen beven; de HERE heeft aangaande Kanaän bevel gegeven zijn vestingen te verwoesten, 12 en Hij heeft gezegd: Gij zult niet langer uitgelaten zijn, gij onteerde maagd, dochter van Sidon. Sta op, steek over naar de Kittiërs; zelfs daar zal u geen rust beschoren zijn. 13 Zie, het land der Chaldeeën – dit volk, dat niet meer bestaat; Assur bestemde het voor de woestijndieren; zij richtten hun stormtorens op, zij slechtten zijn burchten –, men maakte het tot een bouwval. 14 Jammert, schepen van Tarsis, want uw vesting is verwoest.

    15 En het zal te dien dage geschieden, dat Tyrus vergeten zal worden, zeventig jaar lang, de dagen van één koning. Ten einde van zeventig jaar zal het Tyrus vergaan naar het lied op de hoer: 16 Neem de citer, ga rond door de stad, verlaten hoer! Speel mooi, zing veel, opdat men aan u denke. 17 Zo zal het geschieden, ten einde van zeventig jaar, dat de HERE Tyrus bezoeken zal, zodat zij weer aan hoerenloon komt en hoereert met alle koninkrijken der aarde op de aardbodem.

    18 Dan zal haar winst en haar hoerenloon de HERE heilig wezen; het zal niet opgehoopt noch bewaard worden, maar haar winst zal zijn voor hen die voor het aangezicht des HEREN wonen, om tot verzadiging te eten, en om zich sierlijk te kleden. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het land der Kittiërs of KITTIM bevond zich in de kustlanden. De kustlanden zijn in de Bijbel de Europese landen aan de Middellandse Zeekust (Numeri 24:24). De stamvader KITTIM was een zoon van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach. Hun oorsprong gaat aldus terug tot de periode na de Grote Vloed. De ‘dagen van ouds’ zoals het in vers zeven van het Bijbelcitaat van Jesaja vermeld staat.

     

    Genesis 10:1 Dit zijn de nakomelingen der zonen van Noach: Sem, Cham en Jafet; hun werden namelijk zonen geboren na de vloed. 2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. 5 Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profetie van Jesaja, betreffende de periode van zeventig jaar in vers 15, werd vervuld ten tijde van Nebukadnezar. De profeet Jeremia maakt duidelijk dat toen niet alleen Juda dienstbaar aan Babylon zou zijn, maar ook de buurvolken:

    Jeremia 25: 11 dan zal dat gehele land tot een oord van puinhopen, tot een woestenij worden. Deze volken nu zullen de koning van Babel dienstbaar zijn zeventig jaren; 12 maar na verloop van zeventig jaren zal Ik aan de koning van Babel en dit volk, luidt het woord des HEREN, hun ongerechtigheid bezoeken, ook aan het land der Chaldeeën, en Ik zal dat tot eeuwige woestenijen maken. (NBG Vertaling 1951)

     

    Na de val van Babylon en de aanvang van de Medisch-Perzische heerschappij over het gebied kon Tyrus zich herstellen en verplaatste zijn activiteiten naar een eiland voor de kust waar de stad herbouwd werd. De oorspronkelijke door Nebukadnezar vernietigde stad bleef in puin achter.

    Het was de nieuwe stad Tyrus die door de bekende historicus Herodotos (ca. 490/425 v. Chr.) bezocht werd.

    Herodotos Boek 2:44. I moreover, desiring to know something certain of these matters so far as might be, made a voyage also to Tyre of Phenicia, hearing that in that place there was a holy temple of Heracles; and I saw that it was richly furnished with many votive offerings besides, and especially there were in it two pillars, the one of pure gold and the other of an emerald stone of such size as to shine by night: and having come to speech with the priests of the god, I asked them how long time it was since their temple had been set up: and these also I found to be at variance with the Hellenes, for they said that at the same time when Tyre was founded, the temple of the god also had been set up, and that it was a period of two thousand three hundred years since their people began to dwell at Tyre. I saw also at Tyre another temple of Heracles, with the surname Thasian; and I came to Thasos also and there I found a temple of Heracles set up by the Phenicians, who had sailed out to seek for Europa and had colonised Thasos; and these things happened full five generations of men before Heracles the son of Amphitryon was born in Hellas. So then my inquiries show clearly that Heracles is an ancient god, and those of the Hellenes seem to me to act most rightly who have two temples of Heracles set up, and who sacrifice to the one as an immortal god and with the title Olympian, and make offerings of the dead to the other as a hero.

     

    De reden voor de reis van Herodotos naar Tyrus was de bezichtiging van een tempel aldaar opgedragen aan de god Heracles. De tempel was kostbaar versierd met binnen twee pilaren één van zuiver goud en de ander van emerald die in het bijzonder de aandacht van Herodotos trok. De priesters van Heracles deelden Herodotos mede dat hun tempel ruim 2300 jaar oud was en dit vanaf de grondvesting van de stad.

    Dit was uiteraard grootspraak van de priesters van Heracles want zij lieten Herodotos tenslotte een nieuwe tempel zien aangezien de oude tempel na het jaar 598 v. Chr. door de legers van Nebukadnezar vernietigd werd. De ouderdom van 2300 jaar ten tijde van Herodotos kan chronologisch gezien, ook niet, maar zal eerder liggen bij circa 2200 v. Chr., wat uiteraard ook nog een respectabele ouderdom is. We zitten in ieder geval voor het begin van Tyrus in de periode niet lang na de Grote Vloed. En dit is ook de tijdsperiode waar de eerder geciteerde profeet Jesaja naar verwijst:

    Jesaja 23:6 Steekt over naar Tarsis, jammert gij bewoners van het kustland! 7 Is dit uw uitgelaten (stad), welker oorsprong is van de dagen van ouds, welker voeten haar wegdroegen om zich in verre landen te vestigen?

     

    De ‘dagen van ouds’ gaan terug tot de dagen van Nimrod en de grote opstand en trek. En het wordt echt boeiend wanneer we in de Bijbelse Nimrod de vergoddelijkte Heracles uit de Griekse Mythologie herkennen. (Zie: DE WERELDWIJDE VLOED, Tjarko Evenboer, 2012, hoofdstuk 7, blz. 266-275)

    Het is tegen deze stad en afgodendienst dat de Hebreeuwse profeten moesten getuigen.

    De historicus Flavius Josephus heeft eveneens de geschiedenis van de belegering van Tyrus door Nebukadnezar neergeschreven:

    Flavius Josephus, Against Apion, Book 1.21

    21. These accounts agree with the true histories in our books; for in them it is written that Nebuchadnezzar, in the eighteenth year of his reign, laid our temple desolate, and so it lay in that state of obscurity for fifty years; but that in the second year of the reign of Cyrus its foundations were laid, and it was finished again in the second year of Darius. I will now add the records of the Phoenicians; for it will not be superfluous to give the reader demonstrations more than enough on this occasion. In them we have this enumeration of the times of their several kings: "Nabuchodonosor besieged Tyre for thirteen years in the days of Ithobal, their king; after him reigned Baal, ten years; after him were judges appointed, who judged the people: Ecnibalus, the son of Baslacus, two months; Chelbes, the son of Abdeus, ten months; Abbar, the high priest, three months; Mitgonus and Gerastratus, the sons of Abdelemus, were judges six years; after whom Balatorus reigned one year; after his death they sent and fetched Merbalus from Babylon, who reigned four years; after his death they sent for his brother Hirom, who reigned twenty years. Under his reign Cyrus became king of Persia." So that the whole interval is fifty-four years besides three months; for in the seventh year of the reign of Nebuchadnezzar (598/597 v. Chr.) he began to besiege Tyre, and Cyrus the Persian took the kingdom in the fourteenth year of Hirom. So that the records of the Chaldeans and Tyrians agree with our writings about this temple; and the testimonies here produced are an indisputable and undeniable attestation to the antiquity of our nation. And I suppose that what I have already said may be sufficient to such as are not very contentious.

     

    Flavius Josephus geeft in zijn apologetisch geschrift tegen Apion heel wat chronologische gegevens tot het juist verankeren van de belegering van Tyrus door het leger van Nebukadnezar op de tijdsbalk. Josephus had in zijn dagen de beschikking over de koningslijsten van Fenicië die in overeenstemming waren met die van de Bijbel.

    Maar nu verder aandacht voor de profetie van Ezechiël:

    Ezechiël 26:1 In het elfde jaar nu, op de eerste der maand, kwam het woord des HEREN tot mij: 2 Mensenkind, omdat Tyrus van Jeruzalem gezegd heeft: ha! verbroken is zij, die deur der volken; naar mijn kant staat zij open; nu zij vernield is, krijg ik volop; 3 daarom, zo zegt de Here HERE: zie, Ik zàl u, Tyrus! Vele volken stuw Ik tegen u op, zoals de zee haar golven opstuwt. 4 Die zullen de muren van Tyrus vernielen en zijn torens omverhalen; ook het puin zal Ik eruit wegvegen en het maken tot een kale rots. 5 Een droogplaats voor netten zal het worden midden in de zee, want Ik heb het gesproken, luidt het woord van de Here HERE. Het zal de volken ten buit worden 6 en de dochters op het vasteland zullen met het zwaard gedood worden; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.

    7 Want zo zegt de Here HERE: Zie, tegen Tyrus breng Ik van uit het noorden Nebukadressar, de koning van Babel, de koning der koningen, met paarden, wagens, ruiters en met een geweldige menigte voetvolk. 8 Uw dochters op het vasteland zal hij met het zwaard doden. Hij zal tegen u een schans oprichten, een wal opwerpen en een schilddak opstellen. 9 Het gebeuk van zijn stormrammen zal hij tegen uw muren richten en uw torens met zijn breekijzers afbreken. 10 De menigte van zijn paarden zal u met stofwolken overdekken. Van het rumoer der ruiters, der wielen en der strijdwagens zullen uw muren schudden, als hij uw poorten binnentrekt, zoals men binnentrekt in een veroverde stad. 11 Met de hoeven zijner paarden zal hij al uw straten stukstampen; uw inwoners zal hij met het zwaard doden, uw sterke zuilen zullen ter aarde vallen. 12 Uw bezit zullen zij roven en uw handelswaren buitmaken, uw muren omverhalen, uw kostbare huizen afbreken, uw stenen, balken en puin in het water werpen. 13 Ik zal een einde maken aan het geklank van uw liederen, het geluid van uw citers zal niet langer worden gehoord. 14 Ik zal u maken tot een kale rots; een droogplaats voor netten zult gij worden, gij zult niet meer worden herbouwd. Want Ik, de HERE, heb het gesproken, luidt het woord van de Here HERE. 15 Zo zegt de Here HERE tot Tyrus: Zullen de kustlanden niet beven van het gedreun van uw val, als de gewonden kermen en de moord in uw midden woedt? 16 Ja, alle vorsten der zee zullen van hun tronen afdalen, hun mantels afleggen en hun kleurig geborduurde klederen uittrekken; in schrik zullen zij zich hullen; zij zullen zich op de grond neerzetten en voortdurend beven in ontzetting over u. 17 Dan zullen zij een klaaglied over u aanheffen en tot u zeggen: Hoe zijt gij, o volkrijke, uit de zee verdwenen, gij hooggeroemde stad, die machtig was ter zee, zij en haar inwoners, die schrik inboezemden aan alle omwonenden. 18 Nu sidderen de kustlanden ten dage van uw val; ja, de kustlanden aan de zee zijn ontzet vanwege uw ondergang. 19 Want zo zegt de Here HERE: Wanneer Ik u maken zal tot een verwoeste stad, als de steden die ontvolkt zijn; wanneer Ik de vloed over u zal doen opkomen en de grote wateren u zullen bedekken, 20 dan zal Ik u doen neerdalen met hen die in de groeve neerdalen bij de mensen van de voortijd; Ik zal u doen wonen in de onderwereld bij de puinhopen uit de voortijd, met hen die in de groeve neerdalen, opdat gij niet meer bewoond wordt, en niet meer herrijst in het land der levenden. 21 Tot een voorwerp van verschrikking zal Ik u maken en gij zult niet meer zijn. Dan zult gij gezocht, maar in eeuwigheid niet meer gevonden worden, luidt het woord van de Here HERE. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profeet Ezechiël trad op ten tijde van de Babylonische Ballingschap. Hij had deel uitgemaakt van de tweede wegvoering in ballingschap in het jaar 597 v. Chr. onder koning Jojachin van Juda. De jaartallen die hij hanteert hebben als vertrekpunt het jaar van de tweede wegvoering. Het elfde jaar is aldus 586 v. Chr., het jaar van de val van Jeruzalem en de vernietiging van de Tempel van Salomo door de hand van de Babyloniërs. De derde en laatste wegvoering van de Joden in Babylonische ballingschap vond daarop plaats.

    De profetieën van Jesaja en Ezechiël gaan beide over de Babyloniër Nebukadnezar die Tyrus zou belegeren en innemen. Maar het is Alexander de Grote die de allerlaatste details van de oude profetie in vervulling zou doen gaan. De profeet Ezechiël had namelijk voorspelt dat de stad Tyrus tot een kale rots zou worden waar de vissers hun netten zouden op te drogen leggen.

    Ezechiël 26: 4 Die zullen de muren van Tyrus vernielen en zijn torens omverhalen; ook het puin zal Ik eruit wegvegen en het maken tot een kale rots. 5 Een droogplaats voor netten zal het worden midden in de zee, want Ik heb het gesproken, luidt het woord van de Here HERE. Het zal de volken ten buit worden 6 en de dochters op het vasteland zullen met het zwaard gedood worden; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.

     

    Het is Alexander de Grote die door het gebruiken van het puin van de oude stad tot het maken van een dam, in het jaar 332 v. Chr. de eindvervulling aan de profetie gaf. De huidige kustlijn rond Tyrus laat de dam, dat inmiddels een landengte is geworden, duidelijk zien. De huidige stad Tyrus werd op het eiland dat nu met de kust verbonden was, herbouwd en op de rots waar ooit het oude Tyrus stond leggen vandaag vissers hun netten te drogen. Er bestaan tekeningen van reiziger-kunstenaars die nog in de negentiende eeuw, de kale rots en de vissersnetten te Tyrus afgebeeld hebben.

     

    Er is rest anno 2014 nog één onderdeel van de profetie van Jesaja dat niet vervuld werd:

    Jesaja 23:18 Dan zal haar winst en haar hoerenloon de HERE heilig wezen; het zal niet opgehoopt noch bewaard worden, maar haar winst zal zijn voor hen die voor het aangezicht des HEREN wonen, om tot verzadiging te eten, en om zich sierlijk te kleden.

     

    Tussen vers 17 en 18 zit er al een tijdskloof van 2700 jaar. Nochtans maakten de serie profetieën van de profeet Jesaja allen deel uit van het beloofde Messiaanse vrederijk, dat ooit op planeet aarde werkelijkheid zal worden. Hierna enkele (van vele) Bijbelcitaten van de profeet Jesaja die dit Vrederijk aankondigen:

    Jesaja 2:1 Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, aanschouwd heeft over Juda en Jeruzalem. 2 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen 3 en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. 4 En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. 5 Huis van Jakob, komt, laten wij wandelen in het licht des HEREN. (NBG Vertaling 1951)

     

    Jesaja 11:1 En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. 2 En op hem zal de Geest des HEREN rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des HEREN; 3 ja, zijn lust zal zijn in de vreze des HEREN. Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen zijn oren horen; 4 want hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. 5 Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen. 6 Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; 7 de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; 8 dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. 9 Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. 10 En het zal te dien dage geschieden, dat de volken de wortel van Isaï zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn. (NBG Vertaling 1951)

     

    ‘Dan’ pas wanneer deze volmaakte toestand werkelijkheid wordt zal de profetie van Jesaja 23:18 ook in vervulling gaan. Het economische en financieel systeem in het komende Vrederijk zal volledig haaks op het huidige Tyrus-systeem staan. Er zullen ‘dan’ geen ‘trusts’ meer bestaan, geld en goederen zullen niet meer opgehoopt noch bewaard worden maar besteed aan eten en onderhoud voor allen.

     

    Zo een 1984 jaar geleden vroegen de discipelen van Jezus Christus bij hun afscheid nemen van de Heiland bij Zijn Hemelvaart naar het ‘wanneer’ van de oprichting van dit beloofde vrederijk:

    Handelingen 1: 6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. (NBG Vertaling 1951)

     

    Naar ‘de tijden of gelegenheden’ wordt heden door vele christenen nog altijd de zelfde vragen gesteld. Ik vermeld ‘vele’ mensen, op basis van de enorme oplage van uitgegeven boeken over eschatologie. En het antwoord van de Heiland, dat het namelijk onze zaak niet is, negeren velen. 

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    17-06-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ALEXANDER DE GROTE
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Alexander de Grote (21.07.356 v. Chr. – 11.06.323 v. Chr.) staat in de geschiedenis van de oudheid bekend als de schepper van een van de grootste imperiums ooit. Zijn opleiding kreeg hij van de bekende filosoof Aristoteles. Hij was de zoon en troonopvolger van koning Philippus van Macedonië die in het jaar 336 v. Chr. vermoord werd. Philippus had voordien de meeste stadstaten van Griekenland onder zijn leiding verenigd. Na de dood van Philippus erfde Alexander aldus een machtig koninkrijk met een goed opgeleid leger. In het jaar 334 v. Chr. begon Alexander aan zijn oorlog tegen het Perzische Rijk. Een oorlog die via verschillende campagnes tien jaar zou aanslepen, het einde van het Perzische Rijk betekende en de vestiging van het Rijk van Alexander de Grote. Een Rijk dat zich in het jaar van de vroege dood van Alexander in 323 v. Chr., uitstrekte van de kust van de oostelijke Middellandse Zee tot aan de rivier de Indus in India. Na de dood van Alexander de Grote zou het Rijk door zijn generaals of diadochen in vier gedeeld worden.

     

    Na de slag bij Issos in november 333 v. Chr. tussen de Grieken en het miljoenenleger van de Pers Darius III trok Alexander na het verslaan van de Perzen langs de kust van de Levant, door naar het zuiden. Het eerste obstakel was Tyrus dat toen nog een eiland voor de Libanese kust was. De handelslieden van Tyrus waanden zich veilig voor Alexander op hun eiland. Alexander liet echter met het puin van een vorige belegering onder Nebukadnezar, een dam aanleggen en veroverde aldus de stad Tyrus. Woedend over de weerstand van de Tyriërs liet hij toe dat zijn soldaten de stad plunderden en verwoesten. De mannen van Tyrus werden gekruisigd en de vrouwen als slavinnen verkocht.

     

    Hierna vervolgde Alexander zijn tocht naar het zuiden en bereikte via Gaza Egypte dat hem als bevrijder ontving en als nieuwe farao installeerde.

     

    Tot hier wat betreft de gekende (en aanvaarde) geschiedenis van Alexander de Grote. De Bijbel door monde van de profeet Daniël, had in de zesde eeuw voor Christus al de persoon van Alexander en zijn rijk (vooraf – profetisch) beschreven. En de Joodse historicus Flavius Josephus heeft uitvoerig de geschiedenis over Alexander de Grote in zijn relatie tot de Joden neergeschreven.

     

    Het was na de verovering van Tyrus en Gaza dat Alexander de Grote zich volgens Flavius Josephus, naar Jeruzalem begaf. Hierna volgt voor de goede orde en verstaan het volledige citaat van Josephus:

     

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, viii. 4-5.

    4. But Sanballat thought he had now gotten a proper opportunity to make his attempt, so he renounced Darius (III), and taking with him seven thousand of his own subjects, he came to Alexander; and finding him beginning the siege of Tyre, he said to him, that he delivered up to him these men, who came out of places under his dominion, and did gladly accept of him for his lord instead of Darius. So when Alexander had received him kindly, Sanballat thereupon took courage, and spake to him about his present affair. He told him that he had a son-in-law, Manasseh, who was brother to the high priest Jaddua; and that there were many others of his own nation, now with him, that were desirous to have a temple in the places subject to him; that it would be for the king's advantage to have the strength of the Jews divided into two parts, lest when the nation is of one mind, and united, upon any attempt for innovation, it prove troublesome to kings, as it had formerly proved to the kings of Assyria. Whereupon Alexander gave Sanballat leave so to do, who used the utmost diligence, and built the temple, and made Manasseh the priest, and deemed it a great reward that his daughter's children should have that dignity; but when the seven months of the siege of Tyre were over, and the two months of the siege of Gaza, Sanballat died. Now Alexander, when he had taken Gaza, made haste to go up to Jerusalem; and Jaddua the high priest, when he heard that, was in an agony, and under terror, as not knowing how he should meet the Macedonians, since the king was displeased at his foregoing disobedience. He therefore ordained that the people should make supplications, and should join with him in offering sacrifice to God, whom he besought to protect that nation, and to deliver them from the perils that were coming upon them; whereupon God warned him in a dream, which came upon him after he had offered sacrifice, that he should take courage, and adorn the city, and open the gates; that the rest should appear in white garments, but that he and the priests should meet the king in the habits proper to their order, without the dread of any ill consequences, which the providence of God would prevent. Upon which, when he rose from his sleep, he greatly rejoiced, and declared to all the warning he had received from God. According to which dream he acted entirely, and so waited for the coming of the king.

     

    5. And when he understood that he was not far from the city, he went out in procession, with the priests and the multitude of the citizens. The procession was venerable, and the manner of it different from that of other nations. It reached to a place called Sapha, which name, translated into Greek, signifies a prospect, for you have thence a prospect both of Jerusalem and of the temple. And when the Phoenicians and the Chaldeans that followed him thought they should have liberty to plunder the city, and torment the high priest to death, which the king's displeasure fairly promised them, the very reverse of it happened; for Alexander, when he saw the multitude at a distance, in white garments, while the priests stood clothed with fine linen, and the high priest in purple and scarlet clothing, with his mitre on his head, having the golden plate whereon the name of God was engraved, he approached by himself, and adored that name, and first saluted the high priest. The Jews also did all together, with one voice, salute Alexander, and encompass him about; whereupon the kings of Syria and the rest were surprised at what Alexander had done, and supposed him disordered in his mind. However, Parmenio alone went up to him, and asked him how it came to pass that, when all others adored him, he should adore the high priest of the Jews? To whom he replied, "I did not adore him, but that God who hath honored him with his high priesthood; for I saw this very person in a dream, in this very habit, when I was at Dios in Macedonia, who, when I was considering with myself how I might obtain the dominion of Asia, exhorted me to make no delay, but boldly to pass over the sea thither, for that he would conduct my army, and would give me the dominion over the Persians; whence it is that, having seen no other in that habit, and now seeing this person in it, and remembering that vision, and the exhortation which I had in my dream, I believe that I bring this army under the Divine conduct, and shall therewith conquer Darius, and destroy the power of the Persians, and that all things will succeed according to what is in my own mind." And when he had said this to Parmenio, and had given the high priest his right hand, the priests ran along by him, and he came into the city. And when he went up into the temple, he offered sacrifice to God, according to the high priest's direction, and magnificently treated both the high priest and the priests. And when the Book of Daniel was showed him wherein Daniel declared that one of the Greeks should destroy the empire of the Persians, he supposed that himself was the person intended. And as he was then glad, he dismissed the multitude for the present; but the next day he called them to him, and bid them ask what favors they pleased of him; whereupon the high priest desired that they might enjoy the laws of their forefathers, and might pay no tribute on the seventh year. He granted all they desired. And when they entreared him that he would permit the Jews in Babylon and Media to enjoy their own laws also, he willingly promised to do hereafter what they desired. And when he said to the multitude, that if any of them would enlist themselves in his army, on this condition, that they should continue under the laws of their forefathers, and live according to them, he was willing to take them with him, many were ready to accompany him in his wars. Einde citaat.

     

    Flavius Josephus schrijft dat wanneer Alexander Jeruzalem nadert, de Joden door de Samaritanen bij hem in een kwaad daglicht gesteld zijn. De hogepriester wendde het gevaar af door een Goddelijke ingeving in een droom te gehoorzamen. De hogepriester ging daarop in vol ornaat getooid met op zijn hoofdbedekking een gouden plaat met daarop de naam JHWH geschreven, gevolgd door een grote menigte, Alexander tegemoet. Bij het zien van de hogepriester en de naam van JHWH bewijst Alexander eer aan de Naam van de God van Israël door alleen naar de priester toe te gaan, de Heilige Naam te aanbidden en de priester te groeten. Als er dan hierop reactie van de Griekse omstaanders kwam antwoordde Alexander dat bij het zien van de hogepriester van Jeruzalem, hem een droom in herinnering kwam. Een droom die hij eerder in Dios in Macedonië had. Het droombeeld had hem toen verteld niet te vrezen maar haast te maken met het oversteken van de zee naar Azië. Zeker en vast zou hij de heerschappij over het Rijk der Perzen veroveren.

     

    Flavius Josephus verhaalt verder hoe men Alexander te Jeruzalem het Bijbelboek(rol) van de profeet Daniël toonde met de gedeelten die op hem betrekking hadden.

     

    Dit is zuivere meta-historie waar vooral in de werken van wijlen Dr. F. De Graaff (Dr. F. De Graaf, Israël-Hellas-Rome, het mysterie van de antieke beschaving) over uitgeweid wordt.

     

    De orthodoxe historici nemen het historisch bericht van Josephus niet au serieux en twijfelen aan de historische waarde. De samenstellers van de Bijbelatlas (THE MACMILLAN BIBLE ATLAS, 1977, by Johanan Aharoni and Michael Avi-Jonah) hebben zelfs bij de stippellijn van Alexander ’s tocht naar Jeruzalem een vraagteken op hun kaart 173 gezet.

     

    Mijn uitgangspunt is echter dat meta-historie een realiteit is en dat de God van Abraham, Izaak en Jakob Heer over het wereldgebeuren is. Hij leidt de geschiedenis van deze wereld en grijpt meermaals in de loop der gebeurtenissen in. Gebeurtenissen die sinds de zondeval zoals beschreven in Genesis, schijnbaar geleidt worden door toeval, oorzaak en gevolg. Dit in afwachting van het herstel van alle dingen dat de Bijbel belooft.

     

    Hierna het Bijbelcitaat van de profeet Daniël die in de zesde eeuw voor Christus, heel duidelijk de geschiedenis van Alexander en zijn Grieken ‘vooraf’ neerschreef:

     

    Daniël 8:1 In het derde jaar van de regering van koning Belsassar verscheen mij, Daniël, een gezicht, na het gezicht, dat mij eerder verschenen was. 2 Ik zag in het gezicht – ik bevond mij, toen ik dat zag, in de burcht Susan, die in het gewest Elam ligt – ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij de stroom de Ulai. 3 Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en zie, een ram stond voor de stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op. 4 Ik zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot. 5 Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitenbok van uit het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen. 6 En hij kwam tot de ram met de twee horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige kracht; 7 ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stiet hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die de ram uit zijn macht redde. 8 De geitenbok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels.

     

    Wanneer we het Bijbelboek Daniël lezen met de kennis die we heden van de wereldgeschiedenis hebben merken we de nauwkeurigheid van de beelden die de profeet gebruikt.

     

    Het derde regeringsjaar van de Babylonische koning Belsassar was het jaar apr554/mrt553 v. Chr. Het was tijdens de periode van de Babylonische Ballingschap van het Joodse volk dat Daniël dit gezicht of visioen kreeg. Het Babylonische Rijk overheerste de oude wereld toen en leek onoverwinnelijk. Maar in het visioen van Daniël zag hij in het oosten iets als een ram opkomen, ‘een ram met twee horens en die horens waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op’. In het licht van de wereldgeschiedenis herkennen we in de horens de Meden en de Perzen en het feit dat het Rijk aanvankelijk onder de Meden begon maar dat later de Perzen de leiding overnamen. De Meden en de Perzen veroverden in 539 v. Chr. Babylon en vervolgens werd in 525 v. Chr. Egypte onder de voet gelopen. Naar het westen toe veroverden zij het gebied tot aan Lidië toe en bedreigden het vasteland van de Grieken. Net zoals het Schriftwoord luidde: ‘Ik zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot.’

     

    Maar dan ‘zag’ Daniël een geitenbok met een opvallende hoorn tussen zijn ogen die met grimmige kracht op de ram met de twee horens afstormde, diens beide horens afbrak en ter aarde wierp. In het licht van de wereldgeschiedenis is dit zondermeer Alexander de Grote die met zijn Grieken het Perzische Rijk onderwierp. Alexander de Grote zou echter op jonge leeftijd (33 jaar) op het toppunt van zijn macht sterven, net zoals Daniël het voorzegd had: ‘De geitenbok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels’. Na de dood van Alexander de Grote werd het Rijk onder vier diadochen of legeraanvoerders gedeeld en was de profetie vervuld.

     

    Voor de Joden betekende het geen vrijheid maar alleen iedere keer een wisseling van heersers die achtereenvolgens over hun gebied heersten. Eerst de Babyloniërs, daarna de Meden en de Perzen en vervolgens de Grieken. Later zouden vanaf 63 v. Chr. de Romeinen de heerschappij overnemen.

     

    In de profetie van Daniël hoofdstuk 7 over de vier wereldrijken in de vorm van roofdieren, zien we dezelfde rijken als hierboven beschreven worden: Babylon, Meden en Perzen, Grieken en Romeinen.

     

    Daniël 7:5 En zie, een ander dier, het tweede, geleek op een beer; het richtte zich op de ene zijde op, en drie ribben waren in zijn muil tussen zijn tanden; en men sprak tegen hem aldus: sta op, eet veel vlees. 6 Daarna zag ik, en zie, een ander dier, gelijk een panter; het had vier vogelvleugels op zijn rug en vier koppen. En aan hem werd heerschappij gegeven.

     

    In dit visioen worden de Meden en de Perzen als een beer voorgesteld. De beer richtte zich, in het visioen, op één zijde op, wat spreekt over de Perzen die in de coalitie de overhand hadden. Daarna gaat de aandacht naar drie ribben die in de muil van de beer zaten, wat we in de wereldgeschiedenis herkennen als het neerslaan van Babylon, Egypte en Lydië door de Meden en de Perzen.

     

    Vervolgens wordt in vers zes in de vorm van een panter met vier vogelvleugels Alexander de Grote en zijn Grieken beschreven. De vier vleugels slaan dan op de snelheid van het neerslaan van het Perzische Rijk en op de vier diadochen die later het Rijk van Alexander de Grote onder elkaar verdeelden.

     

    Dus ook in dit hoofdstuk van de profeet Daniël krijgen we voorafgeschreven geschiedenis die drie eeuwen later exact uitgekomen is. Dit was zo verbazingwekkend dat toen de Bijbelkritiek opkwam zij dit uiteraard afwezen en verkondigden dat het boek Daniël (of onderdelen daarvan) van een veel latere datum dateerde.

     

    Vervelend voor de Bijbelkritiek was het vinden van de zogenaamde Dode Zeerollen anno 1947. In elf grotten nabij de plaats Qumram in Palestina (toen nog een Brits mandaatgebied) deed men de ontdekking van de naar mijn mening, meest fascinerende vondst van de twintigste eeuw. In kruiken zorgvuldig ingepakt, vond men daar alle Bijbelboeken/rollen (inclusief Daniël). Deze vondst heeft sindsdien al heel wat stof doen opwaaien. Specialisten ter zake (Wie schreef de Dode-Zeerollen, Prof. Dr. Norman Golb, 1995) stellen dat de Bijbelrollen niet tot een of andere sekte behoorden maar deel uitmaakten van de bibliotheken en Tempel te Jeruzalem en vandaaruit vlak voor de verwoesting van de stad Jeruzalem door de Romeinen in 70 AD, inderhaast verborgen werden in de grotten nabij Qumram.

     

    De Joodse profeet Daniël behoorde tot de eerste wegvoering in Babylonische ballingschap, een ballingschap die begon in het derde regeringsjaar van Jojakim in 605 v. Chr. Het was in het gebied van Babylon dat hij later zijn visoenen kreeg en neerschreef. Zijn bediening liep over de verschillende regeringsperioden van Nebukadnezar, Ewil Merodach en Belsassar. In 539 v. Chr. maakte hij de verovering van Babylon door de Meden en de Perzen mee. Een verovering die hij aan de Babylonische koningen voorspeld had. Maar ook onder de Meden en de Perzen zette hij zijn carriere als profeet en staatsman verder. In het eerste regeringsjaar van Darius de Mediër kreeg hij de profetie van de zeventig zevens die over het Joodse volk in ballingschap besloten was. (Zie het artikel op deze blog van 04-04-2014 DE ZEVENTIG JAARWEKEN VAN DANIEL). En in het derde regeringsjaar van Kores of Cyrus in apr533/mrt532 v. Chr. kreeg Daniël zijn laatste visioen. De Bijbelboeken werden in die tijd door de Joden in ballingschap bewaard. Het hierna volgende citaat uit de profeet Daniël laat zien dat de Bijbelboeken als studiemateriaal gehanteerd werden:

     

    Daniël 9:1 In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën – 2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.

     

    Wanneer we bedenken dat de zogenaamde Dode Zee-rollen tot aan hun ontdekking al meer dan 1900 jaar oud waren is het logisch aan te nemen dat de perkament-Bijbelrollen van de tijd van Daniël, die door de bediening van Ezra en Nehemia ook hun weg terug naar Judea en de herstelde Tempel vonden, na slechts 500 jaar, evenzo bewaard werden.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    14-06-2014 om 14:03 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.JOZEF DE ONDERKONING VAN EGYPTE
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In mijn werk ‘Genesis versus Egyptologie’, hoofdstuk 6, plaatste ik de aartsvader Jozef, de zoon van Jakob, op de tijdsbalk ten tijde van de (gereviseerde) derde Egyptische dynastie. Jozef was hier de onderkoning of grootvizier van farao Zoser. De identificatie van Jozef met de Egyptische Imhotep ligt dan ook voor de hand. Imhotep was namelijk de grootvizier van farao Zoser. Dit is een identificatie trouwens die menig revisionist van de geschiedenis van de oudheid al maakte. De betekenis van de naam Imhotep is: ‘Hij die komt in vrede’. Imhotep was ook de ‘Opzichter over de Zieners’ wat hem verbindt met de ziener-priesters van On. En de Bijbelse Jozef wordt in Genesis 41:45 ook met de Egyptische plaats On of Heliopolis, in verband gebracht. Hij was namelijk getrouwd met de dochter van Potifera, de priester van On en overste van de lijfwacht van de farao. De plaats On was het centrum van de verering van de Egyptische god Ra, de zonnegod.

     

    Het Bijbelboek Genesis vermeldt dat Farao aan Jozef een nieuwe naam gaf: Safenat Paneach. De betekenis hiervan blijft onduidelijk maar meer dan waarschijnlijk betekende het “Behouder van het leven”. Hierna de geschiedenis van deze epoque in een notendop:

     

    Handelingen 7:8… en Isaak verwekte Jakob en Jakob de twaalf aartsvaders. 9 En de aartsvaders verkochten uit naijver Jozef naar Egypte, maar God was met hem, 10 en verloste hem uit al zijn verdrukkingen en gaf hem genade en wijsheid tegenover Farao, de koning van Egypte, die hem aanstelde tot hoofd over Egypte en over zijn gehele huis. 11 En er kwam hongersnood over geheel Egypte en Kanaän en grote verdrukking, en onze vaderen vonden geen voedsel. 12 Maar toen Jakob hoorde, dat er koren was in Egypte, zond hij onze vaderen de eerste maal daarheen; 13 en bij de tweede maal maakte Jozef zich aan zijn broeders bekend en Jozefs afkomst werd aan Farao openbaar. 14 En Jozef zond heen om zijn vader Jakob te laten komen en al zijn bloedverwanten, vijfenzeventig zielen. 15 En Jakob trok af naar Egypte, en hijzelf stierf, en onze vaderen; 16 en zij werden overgebracht naar Sichem en bijgezet in het graf, dat Abraham voor een som gelds van de zonen van Hemor te Sichem gekocht had.

     

    De grootvizier van farao Zoser bekend als Imhotep zou ook dezelfde persoon geweest zijn als de legendarische Ptah-hotep. De betekenis van de naam is: “Kom in vrede”. Van Ptah-hotep zijn er saga’s bewaard gebleven uit de derde dynastie. En Ptah-hotep werd 110 jaar oud wat dezelfde leeftijd is die de Bijbel aan Jozef toekent. Dit zijn allemaal puzzelstukjes die in het gereviseerde model mooi in elkaar passen.

     

    Imhotep was ook de architect van de eerste piramide in Egypte, de zogenaamde trap-piramide van Zoser die gebouwd werd te Sakkara. Deze piramide werd door de Egyptenaren met ‘ri’ aangeduid, wat ‘trap naar de hemel’ betekent. De gelijkenis met de droom van Jakob, de vader van Jozef in de Bijbel is treffend. Jakob droomde te Bethel in Kanaän een droom (Genesis 28:10-22) over een ladder waarvan de top tot aan de hemel reikte, met engelen die op en neder daalden.

     

    Over het tempelcomplex van Zoser te Sakkara kunnen we verder vernemen dat de Egyptologen (Margaret A. Murray, The Splendour that was Egypt, Chapter 5, Art & Science) vermoeden dat deze tempel en piramide zonder plan en dus experimenteel gebouwd werd. Geen enkele Egyptische bron stond model.

     

    In het orthodoxe model plaatst men Jozef op de tijdsbalk ten tijde van de heerschappij van de Hyksos over Egypte. De zogenaamde tweede tussenperiode, volgens de fabricatie van de Egyptoloog Eduard Meyer. Er is weinig informatie over de periode dat de Hyksos over Egypte heersten en men neemt aan dat er ten tijdens deze periode ruimte was voor iemand zoals Jozef. Deze plaatsing op de tijdsbalk geeft wel problemen met enkele historische feiten die nochtans gekend moeten zijn. Zo vereerden de Hyksos de afgod Seth (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, Chapter VII). De Hyksos verkozen deze godheid boven alle andere goden van Egypte wiens erediensten verboden waren.

     

    Het Bijbelboek Genesis 41:45 leert echter dat Jozef getrouwd was met Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On. De plaats On, in de Griekse taal; Heliopolis genoemd, was het middelpunt van de Egyptische eredienst van de zonnegod Ra. En dit is een bewijsstuk tegen de plaatsing van Jozef op de tijdsbalk ten tijde van de Hyksos. Ik kan me geen eredienst van de Egyptische god Ra voorstellen ten tijde van deze niets ontziende vreemde heersers.

     

    Nog een bewijs dat Jozef geen onderkoning van een Hyksos-farao geweest kon zijn is het feit dat volgens de Bijbel de Israëlieten aan het hof van farao een tolk nodig hadden.

     

    Genesis 42:22 Toen antwoordde Ruben hun: Heb ik u niet gezegd: bezondigt u niet aan de knaap! Maar gij hebt niet geluisterd. Nu wordt zijn bloed van ons geëist. 23 Zij wisten echter niet, dat Jozef hen verstond, want zij gebruikten een tolk. 24 Toen wendde hij zich van hen af en weende. Daarna keerde hij tot hen terug en sprak met hen; hij nam Simeon uit hun midden en liet hem in hun bijzijn binden.

     

    De Hyksos stamden uit Klein-Azie. Zij zijn hetzelfde volk als de Bijbelse Amalekieten. En Amalek was een nazaat van Esau, de zoon van de aartsvader Isaak. Hun talen en/of dialecten waren aldus verwant en voor elkaar verstaanbaar. Net zoals men vandaag in eigen land van de Noordzeekust tot aan de Schelde, tot aan de Maas en zelfs tot aan de Rijn een serie dialecten kent van Vlaams, naar Brabants, naar Limburgs, naar Platduits, die (met wat begrip) voor elkaar verstaanbaar zijn.

     

    De Egyptische taal daarentegen was een vreemde taal (zie Psalm 114:1). Indien Jozef ten tijde van een Hyksos-farao onderkoning was, zou een tolk overbodig geweest zijn en zouden de broers niet onachtzaam met elkaar gecommuniceerd hebben.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    09-06-2014 om 12:37 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE JOODSE ANNO MUNDI JAARTELLING 5774
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het Jodendom rekent al sinds de tweede eeuw van de christelijke jaartelling met een jaartelling die gebaseerd is op de Schepping van de wereld. Zij noteren momenteel (okt2013/sep2014) het jaar 5774 sinds de Schepping. Deze berekening is terug te vinden in de zogenaamde Seder Olam wat betekent: De Orde van de Wereld. Het is een geschrift waarvan men aanneemt dat het samengesteld werd door Rabbi Jose Ben Chalafta en zijn tijdsconstructie loopt vanaf de Schepping tot Bar Kochba, een Joodse vrijheidsstrijder uit de tweede eeuw van de christelijke jaartelling. Maar hoe werd de berekening gemaakt? Welke bronnen werden gehanteerd zodat men terug tot de Schepping toe kon rekenen? Deze vragen wil ik proberen te beantwoorden in het hierna volgende artikel. Voor de samenstelling van dit artikel zocht ik eerst een bekende Joodse encyclopedie op; de Encyclopedia Judaica en hun commentaar:

     

    “Yose b. Halafta, the presumed author of Seder Olam Rabbah, probably had access to old traditions that also underlay the chronological computations of the Jewish Hellenistic chronographer Demetrius (third century B.C.E.). The most significant confusion in Yose´s calculation is the compression of the Persian period, from the rebuilding of the Temple by Zerubbabel in 516 B.C.E. to the conquest of Persia by Alexander (331 B.C.E.) to no more than 34 years.”

     

    Met het commentaar van de ‘Encyclopedia Judaica’ als start wil ik hierna een en ander vanuit de Bijbel vergelijken en uitspitten. De door de Seder Olam in de tijd ingekorte Perzische periode tot slechts 34 jaar houdt namelijk geen steek.

     

    De eerder vermelde Bar Kochba werd door vele Joden in de tweede eeuw van de christelijke jaartelling als de verwachte Messias aanzien. Zijn naam betekende: zoon van de ster. Na het neerslaan van zijn opstand door de Romeinen in het jaar 135 AD werd zijn naam door de Joden naar Bar Kozba gewijzigd: de zoon van de leugens. De anno mundi jaartelling zou echter in de periode voor zijn ontmaskering samengesteld zijn.

    In het jaar 70 AD was Jeruzalem en de Tempel door de Romeinen verwoest en Judea voor een groot gedeelte ontvolkt. Vijfenzestig jaar later in 135 AD werden alle nog resterende Joden die in het land Judea na het verslaan van Bar Kochba overbleven, definitief in ballingschap weggevoerd en werd de wereldwijde diaspora voor de Joden een feit.

    Voor het gebruik van de anno mundi-jaartelling door het Jodendom is er geen bewijs dat dit in de tweede eeuw na Christus al in gebruik was. Er zijn aanwijzingen dat men tot in de Middeleeuwen de Grieks-Syrische jaartelling hanteerde. Een jaartelling die we ook in de Apocriefe boeken zoals Makkabeeën gebruikt zien. Vanaf de twaalfde eeuw na Christus wordt de anno mundi-jaartelling gebruikt.

    Waarom werd in de berekening van de anno mundi jaartelling de Perzische periode verkort tot niet meer dan 34 jaar? Wat was het motief? Dit is namelijk een berekening die volledig in strijd is met de Bijbelse chronologische feiten voor deze periode. De Bijbel geeft namelijk voor de periode van de Perzische overheersing heel wat jaartallen en ankerpunten. En ook de oudheidhistorici Herodotos en Flavius Josephus vullen heel wat informatie voor deze periode in. Het is dan ook een periode in de wereldgeschiedenis die duidelijk beschreven staat en met een degelijke chronologie op de tijdsbalk bevestigd.

    De Perzische periode voor Israël begon met het eerste jaar van Kores in het jaar 535 v. Chr., exact zeventig jaar na de Babylonische Ballingschap (605 tot 535 v. Chr.). De Perzische periode liep tot op de tijd van Alexander de Grote in 334 v. Chr. met de slag bij Issos tegen het leger van Darius III. Dit geeft een totaal van 201 jaar voor de periode van de Perzische overheersing.

     

    Een verschil van 167 jaar met de Seder Olam. Daarenboven vermeldt de Encyclopedia Judaica: ‘the most significant confusion’ wat betreft de Perzische periode. Er zijn dus nog meer onduidelijkheden in de constructie te vinden.

     

    Ik heb een vermoeden dat de verkorting van de wereldgeschiedenis volgens de Seder Olam te maken had met de vierde dag en de verwachte komst toen van de Messias, de zon der gerechtigheid, zoals de profeet Maleachi Hem aankondigt. Als volgens een Rabbijnse traditie elke scheppingsdag voor duizend jaar staat en op de vierde dag de zon te voorschijn kwam, was rond het jaar 4000 anno mundi de komst van de Messias te verwachten. De era van Salomo zat al duizend jaar eerder op de tijdsbalk en de Tempel van Salomo was volgens de rabbijnen drieduizend jaar na de Schepping te plaatsen. De oorspronkelijke anno mundi-jaarrekening gaf alzo rond de tijd van de geboorte van Jezus van Nazareth het jaar vierduizend aan. De algemene verwachting in Israël toen was dat de komst van de Messias zeer nabij was. Het land was sinds 63 v. Chr. door de Romeinen bezet en door hen bestuurd en het verlangen bij de Joden naar bevrijding was groot.

     

    Rome was ook het vierde beest-rijk van de profeet Daniël. De profeet Daniël had de vier wereldrijken voorspeld die in opeenvolging over het gebied van Israël zouden heersen: namelijk Babylon, de Meden en de Perzen, de Grieken en de Romeinen. Sinds 63 v. Chr. was deze profetie dan ook vervuld en de verwachting was dat de komst van de Messias nu zeer nabij was. Het was dan ook een tijd van meerdere aspirant-messiassen, zoals ook blijkt uit het Bijbelboek Handelingen waar we enkele namen van aspirant of pseudo-messiassen voor deze periode vermeld zien.

     

    Handelingen 5:26 Toen ging de hoofdman met zijn dienaren erheen en nam hen mede, maar niet met geweld, want zij waren bevreesd, dat het volk hen stenigen zou; 27 en toen zij hen gebracht hadden, leidden zij hen voor de Raad. En de hogepriester ondervroeg hen, zeggende: 28 Wij hebben u nadrukkelijk verboden in deze naam te leren; en zie, gij hebt Jeruzalem vervuld met uw leer en gij wilt het bloed van deze mens op ons doen neerkomen. 29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen. 30 De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; 31 Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken. 32 En wij zijn getuigen van deze dingen en ook de heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn. 33 Toen zij dit hoorden, ontstaken zij in woede en wilden hen ter dood laten brengen.

    34 Maar een zeker Farizeeër in de Raad, genaamd Gamaliël, een wetgeleerde, in ere bij het gehele volk, stond op en verzocht de mensen een ogenblik buiten te doen staan, 35 en hij zeide tot hen: Mannen van Israël, overweegt wel, wat gij met deze mensen zult doen! 36 Want vóór deze dagen stond Teudas op, die beweerde, dat hij iets was, en een aantal van ongeveer vierhonderd man sloot zich bij hem aan; maar hij werd gedood en zijn gehele aanhang viel uiteen en verliep. 37 Na hem stond Judas de Galileeër op, in de dagen der inschrijving, en kreeg vele afvalligen op zijn hand, maar ook deze is omgekomen en zijn gehele aanhang is uiteengeslagen. 38 En nu zeg ik u: Laat u niet in met deze mensen en laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden, 39 maar indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen vernietigen; het mocht eens blijken, dat gij tegen God strijdt. En zij lieten zich door hem gezeggen, 40 en na de apostelen voorgeroepen te hebben, lieten zij hen geselen en verboden hun te spreken in de naam van Jezus, en gaven hun de vrijheid. 41 Zij dan gingen uit de Raad weg, verblijd, dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn; 42 en zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tempel en aan huis, en verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is.

     

    Met de geboorte van Jezus Christus waren we aldus ongeveer vierduizend jaar na de Schepping. En wanneer in 25 AD Johannes de Doper in de geest en de kracht van Elia de nakende komst van de Messias voor Israël aankondigde had hij dan ook de aandacht van heel Israël, van hoog tot laag. In het najaar van 26 AD bij de doop van Jezus van Nazareth verkondigde Johannes de Doper het Messias-schap van Jezus.

     

    Johannes 1:29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. 34 En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.

     

    De Heer Jezus Christus werd echter in 30 AD definitief door Israël afgewezen:

     

    Johannes 1:11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.

     

    Zo’ een honderd jaar later was er onder het restant van de Joden die in het land Judea, na de catastrofe van 70 AD met de vernietiging van de Tempel door de Romeinen, waren achtergebleven opnieuw een verwachting naar de komst van de Messias.

     

    Vermoedelijk heeft men in de tweede eeuw na Christus, in afwijzing van Jezus van Nazareth als de Messias, aan de anno mundi jaarrekening gesleuteld om een en ander met Bar Kochba als Messias te laten passen. De vierde scheppingsdag of het vierduizendste jaar na de schepping werd met ongeveer twee eeuwen verlengd. De vierde scheppingsdag viel via deze fabricatie gelijk met de tijd van Bar Kochba. En dit was het motief voor de drastische verkorting van de tijd van Perzische periode. En alhoewel de verwachtingen met Bar Kochba en vermoedelijk andere aspirant-messiassen niet werden ingevuld bleef men later toch aan de samengestelde anno mundi jaartelling vasthouden met als resultaat inmiddels het jaartal 5774 na de Schepping.

     

    Het is nochtans mogelijk om vanuit de Masoretische tekst van de Bijbel tot een meer aanvaardbare anno mundi berekening te komen.

     

    Ook het Nieuwe Testament lijkt trouwens de theorie te volgen dat elke Scheppingsdag voor duizend jaar staat. De apostel Petrus schreef in zijn tweede brief vanuit Babylon aan de Joodse diaspora het volgende:

     

    2 Petrus 3:8 “Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag. 9 De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen. 10 Maar de dag des Heren zal komen als een dief. Op die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden. “ (NBG Vertaling 1951)

     

    Als een gevolg van mijn chronologische herschikking van de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk op basis van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston, berekende ik het jaar van de inwijding van de tempel voor de maand oktober van het jaar 996 voor Christus. Met dit jaar als ankerpunt bekomt men oktober 2005 AD voor het begin van het zevende millennium. Dit alles op basis van de Masoretische tekst van de Bijbel.

     

    Ik vermeldde echter al eens eerder dat de Griekse Septuagint Bijbel (Oude Testament) uit de derde eeuw voor Christus hogere jaartallen voor bepaalde geslachtsregisters en tijdsperioden hanteert. Deze Griekse vertaling werd in het Bijbelboek Handelingen in het Nieuwe Testament gebruikt en toen al was dit probleem bekend. Bij het hanteren van bepaalde tijdsperioden werd dan ook het woordje ‘omstreeks’ of ‘ongeveer’ toegevoegd. Zie hierna bijvoorbeeld het volgend citaat:

     

    Handelingen 13:19 … en na zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaän, heeft Hij hun land hun ten erfdeel gegeven, 20 omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun richters tot op de profeet Samuël. 21 En van toen af vroegen zij om een koning en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig jaren lang;…

     

    De verschillen die er bestaan tussen de jaartallen van de Hebreeuwse grondtekst en die van de Griekse vertaling waren geen kopzorg omdat de handige Griekse vertaling in de eerste plaats gebruikt werd om het Evangelie aan niet-Joden te brengen. Voor Paulus was het eerste belang het brengen van het Evangelie en al het andere was hieraan ondergeschikt.

     

    Wat het onderzoek van de Bijbelse chronologie betreft volg ik het advies van Paulus aan Timoteüs:

     

    2 Timoteüs 3: 14 Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wèl bewust van wie gij het hebt geleerd, 15 en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. 16 Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, 17 opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.

     

    De verschillende Bijbelse geslachtsregisters zijn geen eenvoudige studie. Men moet iedere keer Bijbelboek met Bijbelboek vergelijken en in elke samengestelde chronologische constructie de harmonie tussen de verschillende lijsten zoeken. Dit is een moeilijke opdracht waar onder de verschillende onderzoekers al eens verschil van mening bestaat. Zo was het trouwens ook al het geval in de oudheid. Ik maak bijvoorbeeld dikwijls gebruik van de werken van Flavius Josephus, maar ook deze historicus uit de eerste eeuw van de christelijke jaartelling hanteert al eens afwijkende tijdsperioden.

     

    Het is alleen via het hanteren van de Masoretische tekst, wat de chronologie betreft, dat men een anno mundi jaartelling kan bekomen op basis van de zes scheppingsdagen. Wanneer men de jaartallen van de Septuagint hanteert gaat men een flink aantal jaren voorbij de zesduizend jaar sinds de Schepping. Een voorbeeld: de Masoretische tekst heeft een aantal van 1656 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed. De Septuagint daarentegen heeft een totaal van 2242 jaar voor dezelfde periode, of een verschil van 586 jaar. En na de Grote Vloed zijn er nog tijdsperioden die op de tijdsbalk dienen ingevuld.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    02-06-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE PROFEET JOEL EN DE TETRADE VAN BLOEDRODE MAANSVERDUISTERINGEN IN 2014/2015?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Joël 2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)

     

    %%%FOTO1%%%

     

    Er circuleert al enkele jaren een theorie op het internet dat de tetrade van maansverduisteringen met Pesach en Sukkot van 2014/2015 mogelijk de profetie van Joël zou zien uitkomen. We zijn inmiddels al vijf weken na de Pesachweek van 2014 met de vooraf aangekondigde bloedrode maansverduistering, die dit jaar exact gelijk viel met het Joodse Pesach. In oktober van dit jaar zal er opnieuw een bloedrode maan te zien (?) zijn die dan eveneens exact gelijk zal vallen met het Joodse Sukkot-feest op 8 oktober. En volgend jaar zal dit zich opnieuw herhalen op 4 april en 28 september 2015 en vandaar de uitdrukking: TETRADE.

     

    Ik schreef hiervoor ‘te zien’ tussen aanhalingstekens want het blijkt nu dat de maansverduistering van 14 april alleen goed te zien was over Noord- en Zuid-Amerika en de Stille Oceaan. Zoals ook het bekende National Geographic het te kennen gaf:

     

    The best views will be from the entire North and South American continents and much of the Pacific Basin, including Hawaii. Eastern Australia should get to see the second half of the show on the night of April 15, as the moon rises during totality. Europe, Africa, and central Asia, meanwhile, will miss the entire eclipse because it will be daytime in those regions at the time of the event.

     

    De meeste kranten (die ik online lees) berichtten over de maansverduistering van 14 april met de vermelding erbij dat het voor ons in dit gedeelte van de wereld niet te zien zou zijn, en dus ook niet over het gebied van Israël.

     

    Al sinds enkele jaren wordt regelmatig door geïnteresseerden naar mijn mening gevraagd in verband met de aangekondigde tetrade van maansverduisteringen door Amerikaanse auteurs van zogenaamde eindtijdboeken en de verwachting dat de Bijbelse Dag des HEREN dan zou aanbreken. De reden voor het vragen naar mijn mening is vermoedelijk omdat ik auteur ben van verschillende Eschatologische boeken. De bekendste is de bestseller ‘De Nieuwe Orde in Opkomst’ waar dertig jaar geleden 5000 exemplaren van verkocht werden.

     

    %%%FOTO2%%%

     

    Toen ik dan voor de eerste maal met een vraag naar mijn mening over de aangekondigde tetrade voor 2014/2015 geconfronteerd werd, luisterde ik aanvankelijk nog met het nodige respect. Het fenomeen van een tetrade van maansverduisteringen in het verleden en voor de toekomst was mij toen onbekend. Men haalde er ook tetraden uit het verleden bij, zoals die van 1949/1950 en 1967/1968 toen deze maansverduisteringen ook gelijk vielen met de Joodse feesten van Pesach en Sukkot.

     

    Maar het blijkt nu dat de meeste verklaringen/invullingen betreffende de historische tetrade van 1949/1950, na onderzoek geen steek houden. Daarbij moeten we bedenken dat religieus Israël een maankalender volgt en het haast logisch is dat er al eens een maansverduistering met Pesach of met Sukkot voorkomt.

     

    Ik maak van deze blog nu gebruik om een en ander recht te zetten. Het citaat van de profeet Joël dat ik bovenaan dit artikel zette leert geen tetrade van maansverduisteringen. Er staat geschreven: “De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt”. Van een specialist met astronomische kennis kreeg ik het volgende commentaar:

    “Een zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan, als de maan tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen met een volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat. De profeet Joël spreekt dus over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk' is, iets 'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.”

     

    Ik had al veel eerder iemand met kennis van astronomie moeten raadplegen toen ik voor het eerst met de theorie van de aangekondigde tetrade in hun relatie tot de Dag des HEREN in aanraking kwam. Maar helaas; gedane zaken nemen geen keer.

     

    De tetrade van 2014/2015 heeft geen invloed op de vervulling van de profetie van Joël. Op God ‘s tijd echter en op een dag door een astronoom niet te berekenen, zal deze profetie pas uitkomen.

     

    Aan ‘die Dag’ gaan trouwens heel wat dagen en tijden en tekenen vooraf. Lees hierna een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken. (NBG 1951 vertaling)

     

    De periode van de profeet Joël ’s bediening exact op de tijdsbalk plaatsen is moeilijk. Het Bijbelboek verwijst naar geen enkele regerende koning in Israël of Juda waarmee het optreden van de profeet gedateerd zou kunnen worden. De profeet Joël verwijst ook nergens in de drie hoofdstukken naar de grote mijlpalen in de Joodse geschiedenis; namelijk noch naar de Babylonische ballingschap en noch naar de wereldwijde ballingschap die volgde na 70 AD toen de Romeinen de stad Jeruzalem en Tempel vernietigden, en de Joden in krijgsgevangenschap wegvoerden. Het onderwerp van heel het Bijbelboek Joël is ‘de dag des HEREN’ of de oordeelsdag. Het boek is gericht aan het Juda van de eindtijd.

     

    Joël 1:15 Wee die dag, want nabij is de dag des HEREN; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.

     

    Het is aanvankelijk een oordeelaanzegging tegen een nationaal hersteld Israël maar dat geestelijk gezien zijn eigen weg gaat.

     

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, …

     

    Het hiervoor vermelde profetische Bijbelgedeelte werd niet vervuld in 1948 toen de Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967 toen Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar zal pas vervuld worden in de tweede helft van de zevenjarige eindtijdperiode, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël. De tetrade van maansverduisteringen in 1949/1950 was aldus niet van tel. De belangrijkste jaren voor Israël tijdens deze periode waren de jaren 1947/1948 en dit zonder tetrade. In november 1947 sprak de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied Palestina in een Joodse en een Arabische staat. En in het jaar daaropvolgend in mei 1948 werd de staat Israël afgekondigd. De tetrade van 1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij men bedenkt dat tussen de Joodse feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de VN-vredesconferentie te Lausanne plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde daar alle 700.000+ Arabische vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg van de onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van alle miserie sindsdien en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Deze vaststelling werpt dan ook een heel ander licht op de seculiere staat Israël en hun houding naar het Woord van God toe.

     

    De tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk correct volgens profetische lijnen. In juni 1967 overwon Israël een overweldigende Arabische coalitie in zes dagen tijd en nam alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee ’s van Khartoem heel het gebied moeten annexeren en de Arabische bevolking aldaar burgerrechten geven. De jonge staat Israël koos een andere weg. Zes jaar later in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog. De grote verzoendag, een dag waarop ze veilig van enige agressie hadden moeten zijn. Men kan stellen dat het vanaf 1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere wetmatigheden spelen uiteindelijk uitmondend in Jacob ’s benauwdheid, de grote verdrukking, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.

     

    Aan het einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg van Joël 3:1 in vervulling:

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, …

    … 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.

     

    Dit vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een Nieuwtestamentisch profetisch Boek is en het sluitstuk van alle Oudtestamentische profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en geestelijk gezien in het oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de profeet Joël is in het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de vermelding ‘alle volken’; dat zijn in deze tijd ‘de Verenigde Naties’ die aldus eens in de toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.

     

    %%%FOTO3%%%

     

    Het chronologische eindtijdkader van de profeet Joël stemt niet alleen overeen met dat van het Bijbelboek Openbaring, maar ook met het eindtijdkader dat de profeet Ezechiël schilderde. In hoofdstuk 36 van de profeet Ezechiël, beloofd God een terugkeer van de Joden uit de wereldwijde verstrooiing en het herstel van Israël in het oude land der vaderen. In hoofdstuk 37 van de profeet Ezechiël worden de chronologische details ingevuld en kan men een chronologie van toekomstige gebeurtenissen herkennen. Eerst een on-geestelijke terugkeer naar het oude land der vaderen gevolgd door een geestelijk herstel. In de hoofdstukken 38 en 39 van de profeet Ezechiël wordt de oorzaak en het chronologisch tijdstip van het geestelijk herstel gegeven, namelijk een aanval van een geweldig leger uit het verre noorden beschreven. Een leger dat aangevoerd wordt door Gog uit het land Magog en mét hem vele bondgenoten, die door de HERE God naar het land Israël getrokken worden. Deze legermassa wordt volgens de profetie, op de bergen van Israël verslagen en van die dag af, zal Israël de HERE God kennen, en zo volgt aldus het geestelijke herstel. In hoofdstuk 40 van Ezechiël tot en met hoofdstuk 48 wordt de verdeling van het land beschreven, nadat alles hersteld is én de Tempel herbouwd, maar ditmaal noordelijk van de stad Jeruzalem. Vanuit de nieuwe Tempel zal een nieuwe waterbron ontspringen en het water daarvan zal naar de westelijke en de oostelijke zee vloeien. De oostelijke zee is de huidige Dode Zee die dan gezond zal worden en alwaar vis in gevangen zal worden.

     

    Wanneer men de hiervoor beschreven hoofdstukken van Ezechiël met de profeet Joël vergelijkt zien we enkele raakpunten. Ook Joël ziet een on-geestelijk Israël dat tot bekering opgeroepen wordt. Ook Joël ziet in zijn tweede hoofdstuk een invasie vanuit het noorden gebeuren:

     

    Joël 2:20: Ik zal van u wegdrijven die uit het Noorden en hem verjagen naar een dor en woest land, zijn voorhoede naar de oostelijke zee en zijn achterhoede naar de westelijke zee, en zijn stank zal opstijgen en zijn vuile lucht zal opstijgen, want hij heeft grote dingen gedaan.

     

    Ook Joël ziet het geestelijk herstel van Israël na de invasie uit het noorden:

     

    Joël 2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)

     

    En ook de profeet Joël ziet het wonder van het gezond worden van het water van de Dode Zee dat daarna de vergrote oostelijke zee vormt.

     

    Joël 3: 18 Te dien dage zal het geschieden, dat de bergen van jonge wijn zullen druipen en de heuvelen van melk zullen vloeien en alle beken van Juda van water zullen stromen; een bron zal ontspringen uit het huis des HEREN en zal het dal van Sittim drenken.

     

    Het dal van Sittim ligt zuidelijk van de huidige Dode Zee, een zee die aldus naar alle kanten uitgebreid zal worden. Eén van de herstelde stammen van Israël: Zebulon, zal in het vrederijk zijn gebied in het zuiden van het land toegezegd krijgen en in het oosten aan deze beschreven nieuwe oostelijke zee grenzen. Aldus wordt een oude profetie van de aartsvader Jakob vervuld:

    Genesis 49:13 Zebulon zal wonen aan het strand der wijde zee, ja, hij zal wonen aan het strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar Sidon gekeerd zijn.

     

    %%%FOTO4%%%

     

    Ik geef deze summiere beschrijving van toekomstige gebeurtenissen om aan te tonen dat de tetrade van 2014/2015 en de (door sommigen) daarmee verbonden verwachte dag des HEREN, chronologisch gezien, moeilijk in het eindtijdkader van de profeten ingepast kan worden.

     

    Het eindtijdbeeld dat de Bijbel voor het begin van de zevenjarige periode van het Bijbelboek Daniël en Openbaring schetst is een periode van (schijn)vrede. De eerste apocalyptische ruiter die op het witte paard uitrijdt brengt ogenschijnlijk vrede. Het tweede paard in het Boek Openbaring neemt deze vrede weg, staat er geschreven. Wanneer Gog uit het land Magog naar Israël getrokken wordt, dan rukt dit geweldige leger uit het noorden op tegen een land en een volk dat in ‘gerustheid’ woont.

     

    Ezechiël 38:8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en vele volken met u. 10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, – 11 gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten – 12 om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der aarde woont. (NBG 1951 vertaling)

     

    De huidige toestand in Israël en de buurlanden geeft een totaal ander beeld. Het is momenteel nog wachten op een algemene vrederegeling voor het Midden-Oosten. Op basis van wat de profetische boeken van de Bijbel voorzeggen zal er nochtans in de toekomst een algemene (schijn)vredesregeling komen. De huidige burgeroorlog in Syrië zal eens ophouden en tot een oplossing komen. De profetische boeken van de Bijbel plaatsen het Assyrië van de oudheid opnieuw op de landkaart ten tijde van de zevenjarige eindtijdperiode. Men kan op basis van dit Schriftwoord aldus nog een aantal drastische grenswijzigingen van de landen in het Midden-Oosten verwachten. De huidige grenzen van de landen in het Midden-Oosten werden trouwens na de eerste wereldoorlog, door Britten en Fransen getrokken, die het Arabische gebied van het Ottomaanse Rijk opdeelden. Uiteindelijk zullen alle landen binnen de grenzen van het voormalige Oost-Romeinse Rijk, zich verenigen en een Unie vormen van vijf koningen of leiders. Zij verenigen zich met vijf leiders uit het gebied van het voormalige West-Romeinse Rijk en zetten alzo het vierde Beestrijk van de profeet Daniel opnieuw op de landkaart. Deze tien leiders geven in een later stadium hun macht af aan een elfde leider.

     

    Dit is in een notendop wat de toekomst nog brengen zal. Het zal echter ook een tijd van misleiding worden. Op religieus gebied leert het Boek Openbaring zal er een samengaan komen van alle religies. Tijdens de eerste helft van de eindtijdperiode treden in Jeruzalem twee getuigen van de HERE God op die tegen de herstelde offerdienst in Jeruzalem spreken. Zie het artikel op deze blog van 15-03-2014: de twee getuigen te Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1394406000&stopdatum=1395010800

     

    In de helft van de zevenjarige eindtijdperiode worden de twee getuigen te Jeruzalem door het Beest alias de elfde horen alias de koning van het noorden, gedood en vlucht een tot geloof gekomen overblijfsel van Israël naar de over-Jordaanse woestijn waar zij door de HERE God bewaard zullen worden tot op het einde van de slag bij Harmageddon. De berg Sion bevindt zich ook in dit gebied. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 113, hoofdstuk: de ligging van de berg Gods in Arabië. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Aan het einde van de zeventigste jaarweek van Daniël en/of de eindtijdperiode van het Bijbelboek Openbaring keren de stammen van Israël naar hun gebied terug; het overblijfsel van de gevluchte Israëli ’s vanuit het Over-Jordaanse gebied en de overige stammen vanuit hun gebieden. Zie het artikel van 24-04-2014: De verloren tien stammen. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1398031200&stopdatum=1398636000

     

    Hier weer in een notendop gestopt wat in de toekomst nog te gebeuren staat. Aan het einde van dit artikel vindt u een boeken- en auteur-lijst die diepgaander over dit thema handelen.

     

    De bedoeling van dit artikel is om aan te tonen dat het profetisch-chronologisch gezien moeilijk is, de dag des HEREN van de profeet Joël in het jaar 2014/2015 te zien aanvangen.

     

    De drang tot het berekenen van het tijdstip voor de dag des HEREN is bij meerdere onderzoekers van het Profetische Woord van de Bijbel aanwezig. Men laat zich ook leiden door een Rabbijnse overlevering dat leert dat God Zijn vrederijk zal oprichten aan het einde van zesduizend jaar mensengeschiedenis. Elke scheppingsdag uit Genesis staat dan voor duizend jaar. De zevende sabbatdag volgens deze theorie stelt eveneens duizend jaar voor, het aantal jaren dat we ook in het boek Openbaring vinden als periode voor de gevangenschap van de oude slang, de duivel of diabolos. Het is de periode van het Messiaanse Vrederijk.

     

    Over het onderwerp van de anno mundi jaartelling ben ik ook meerdere malen aangesproken vanwege mijn studie van de Bijbelse chronologie. Mijn bekomen jaartallen weerleggen namelijk de rekensom dat het anno mundi 6000 nog in de toekomst zou liggen. Daar zijn we inmiddels al een tijd voorbij. We leven al in geleende tijd. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 477, appendix 5: de anno mundi jaartelling van Genesis.

     

    Ik merkte ook dat Amerikaanse Bijbelvorsers de jaartallen voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda van Edwin E. Thiele gebruiken om naar de toekomst toe berekeningen te maken. Over het gefabriceerde jaartal 931 v.Chr. door Thiele voor de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Salomo schreef ik een hoofdstuk in TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 4, blz. 471: 931 v. Chr. het jaartal van de deling van het verenigd koninkrijk van Israël?

     

    Wanneer men de jaartallen van Thiele hanteert om naar voor of naar achter in de tijd te rekenen bekomt men altijd foutieve uitkomst-jaartallen. Men kan bijvoorbeeld niets aanvangen met de tijdsperiode van 390 jaar en 40 jaar voor de duur van Israël ’s ongerechtigheid volgens de profeet Ezechiël. Het probleem is dat de herkenbare navigatiepunten verdwenen zijn sinds Thiele de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda verkort heeft om ze te laten passen met de Assyrische koningslijst. Alle mij bekende geleerden volgen de gefabriceerde jaartallen van Thiele. Het is alleen wanneer we terugkeren naar de normale Bijbelse regeerperioden voor de koningen van Israël en Juda dat de tijdsperiode van bijvoorbeeld de ‘390 jaar’ zin krijgt.

     

    Hierna de auteur-lijst waar ik mijn laatste uitgave van 2013: ‘Apocalyps; de zeventigste jaarweek van Daniël’ mee afsluit:

    Alexander Hislop, THE TWO BABYLONS, 1916

    Clarence Larkin, DISPENSATIONAL TRUTH, 1920

    Dr. F. De Graaff, ALS GODEN STERVEN, 1969, ANNO DOMINI 1000 2000

    Hal Lindsey, De planeet die aarde heette, 1970

    B. Reinders Sr., ISRAEL EN HET MESSIAANSE VREDERIJK, 1971

    Roeland Klein Haneveld, www kleinhaneveld, nl/notities/index.html

    Huib Verweij, DE TERUGKEER VAN JEZUS CHRISTUS, 1978, GRENZEN DER VOLEINDING, 1984, IK BEN DIE IK BEN, 1968, DE BOOM DER KENNIS, 1973

    Jb. Klein Haneveld, De Openbaring aan Johannes, 1981

    Huib Verweij & Ds. Willem Glashouwer Sr., DE KOMST VAN JEZUS CHRISTUS, 1985

    Arie Kleijne, JEZUS KOMT, 1989

    A. Keizer, De komende reformatie van de eindtijd - wat de kerken niet zien, 1996, De komende dertig jaar, 1997, De almachtige is de vader van alle mensen, 2003,

    Dr. Piet Borst, LIJNEN NAAR DE EINDTIJD, 2004

    Ds. Dick M. Stichter & Jeep van der Schoot, DANIEL, Gods weg met Israël en de Volken, 2012

     

    Enkele titels van de lijst zullen alleen nog in gespecialiseerde antiquariaatzaken te vinden zijn. En enkele studies zijn ook al op het www online te lezen. Het laatst vermelde boek is bij het Zoeklicht verkrijgbaar.

     

    Wordt vervolgd..

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder


    Bijlagen:
    %%%FOTO1%%%.jpg (12.6 KB)   
    %%%FOTO2%%%.jpg (25.4 KB)   
    %%%FOTO3%%%.jpg (133.2 KB)   
    %%%FOTO4%%%.jpg (387.4 KB)   

    20-05-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VERVOLG VAN DE ASSYRISCHE CHRONOLOGIE GEREVISEERD

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    HIAAT VAN TIEN JAAR IN DE EPONIEMLIJSTEN

    Salmaneser V regeerde langer dan de eponiemlijst opgeeft. De belegering van Samaria/Samerinaja duurde drie jaar van 720 tot 717 v. Chr. en is te onderscheiden van het Shamarain in de Eponiemlijst. Na de val van Samaria begon Salmaneser V aan de belegering van Tyrus dat vijf jaar in beslag nam. Zie Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek IX,xiv.1

    722 v. Chr.: meganatuurcatastrofe

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [719/718] Tijdens het eponiem van Sargon [II], de koning van Assyrië ging binnen [...].

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [718/717] Tijdens het eponiem van Zeru-ibni, de gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Tabal.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [717/716] Tijdens het eponiem van Tab-šar-Aššur, de maarschalk, Dur-Šarruken [] werd gegrondvest.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [716/715] Tijdens het eponiem van Tab-sil-Ešarra, de gouverneur van Libbi-ali, veldtocht tegen Mannea.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [715/714] Tijdens het eponiem van Taklak-ana-bêli, de gouverneur van Nisibis, gouverneurs werden aangesteld.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [714/713] Tijdens het eponiem van Ištar-duri, de gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu en Musasi; [] Haldi werd weggevoerd.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [713/712] Tijdens het eponiem van Aššur-bani, de gouverneur van Kalhu, de edelen vochten te Ellipi; de god [...] ging zijn nieuwe tempel binnen, naar Musasir.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [712/711] Tijdens het eponiem van šarru-emuranni, de gouverneur van Mazamua, de koning bleef in het land.

     

    Commentaar: inval zeevolken in de Levant! Zie het artikel op deze blog van 22-03-2014: de zeevolken

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [711/710] Tijdens het eponiem van Inurta-alik-pani, de gouverneur van Si'immel, veldtocht tegen Mar'aš.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [710/709] Tijdens het eponiem van Šamaš-bêla-usur, de gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Bit-zeri []; de koning bleef in Kiš.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [709/708] Tijdens het eponiem van Mannu-ki-Aššur-le'i, de gouverneur van Tille, Sargon nam de hand van Bêl [en werd koning van Babylon].

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [708/707] Tijdens het eponiem van Šamaš-upahhir, de gouverneur van Habruri, Kummuhu werd veroverd, een gouverneur werd aangesteld.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [707/706] Tijdens het eponiem van Ša-Aššur-dubbu, de gouverneur van Tušhan, de koning keerde weer van Babylon; de onderkoning, de edelen, de buit voor Dur-Yakin werd weggedragen; [...] Dur-Yakin werd vernietigd; in Tašrîtu, de tweeëntwintigste, de goden van Dur-Šarruken gingen in hun tempels.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [706/705] Tijdens het eponiem van Mutakkil-Aššur, de gouverneur van Guzana, de koning bleef in het land; de edelen waren in Karalla; in Ajaru, de zesde, Dur-Šarruken werd afgewerkt; [...] ontvangen.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [705/704] Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de gouverneur van Amedi, de koning marcheerde tegen Tabal; tegen Gurdi, de Kulummaean, [...] de koning werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië [...] In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning [?].

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [704/703] Tijdens het eponiem van Nabû-deni-epuš, de gouverneur van Nineveh, naar Larak en Sarrabanu; het paleis van Kalizi werd hersteld, in [...] de edelen tegen de Kulummaean.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [703/702] Tijdens het eponiem van Nuhšaya, de gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen [?].

    ********************************************************************

    [702/701] Tijdens het eponiem van Nabû-le'i, de gouverneur van Arbela, veldtocht tegen [?].

    *******************************************************************

    [701/700] Tijdens het eponiem van Hananu, de goeverneur van Til-Barsip, [...] van Halzi [...]

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [700/699] Tijdens het eponiem van Metunu, de gouverneur van Isana, Aššur-nadin-šumi, de zoon van Sanherib, [] van het paleis, in de stad [...], grote ceder balken, alabaster in Ammananum [...], in Kapri-Dagili [...] voor [...] de koning [...].

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [699/698] Tijdens het eponiem van Bêl-šarrani, gouverneur van Kurba'il,

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    afgebroken - HIAAT

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

     

    Conclusie: De aandachtige lezer moet gemerkt hebben dat de lijst heel summier historische informatie doorgeeft en er meermaals wegens beschadiging informatie ontbreekt. Aan deze gefragmenteerde Eponiemlijst heeft Thiele via drie eerder beschreven ankerpunten de Bijbelse koningslijst bevestigd en gemeend te mogen corrigeren. Een oefening die nochtans met een beetje studie weerlegd kan worden. Het is de Eponiemlijst die op gebreken onderzocht moet worden en her-gedateerd aan de hand van de Bijbelse historische boeken.

     

    In mijn boek ‘DE ASSYRIOLOGIE HERZIEN’ breng ik een alternatieve chronologie van de Bijbelse koningen en een alternatieve chronologie voor de koningen van Assur. Tot eind dit jaar kan het boek gratis gedownload worden van de website: http://www.chronology.be/pdfboeken/De%20%20Assyriologie%20herzien.pdf

    En voor wie graag een tastbaar boek in de hand neemt is er de volgende website:

    http://www.shopmybook.com/nl/Robert-De-Telder/DE-ASSYRIOLOGIE-HERZIEN

     

    wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    19-05-2014 om 14:22 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE ASSYRISCHE CHRONOLOGIE GEREVISEERD
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met dit artikel wil ik verder aandacht geven aan de Assyrische Eponiemlijst en de noodzakelijk chronologische rechtzetting in het licht van de historische boeken van de Bijbel en andere werken zoals die van o.a. de historicus Flavius Josephus. Op deze blog schreef ik op 12-01-2014 al eerder een artikel: De Assyriologie herzien.

     

    Het gedeelte van de Eponiemlijst vanaf het Eponiem van Dayan Assur tot aan de derde geregistreerde veldtocht Sanherib gaat met dit artikel onze aandacht krijgen. Volgens de orthodoxie zitten we hier op de tijdsbalk tussen het jaar 853 v. Chr. en het jaar 701 v. Chr. In 853 v. Chr. vond de slag bij Karkar plaats en in 701 v. Chr. zou Sanherib Jeruzalem belegerd hebben.

     

    Het ankerpunt van de orthodoxie ter verankering van de lijst op de tijdsbalk werd de geregistreerde zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur Sagale. Het jaartal 763 v. Chr. werd het jaar dat astronomen bepaalden dat terugrekenend boven Nineveh inderdaad een zonsverduistering had plaatsgevonden. Vanaf dit jaar werden de overige Eponiemen naar voren en naar achteren op de tijdsbalk gerangschikt. Men ging er hierbij vanuit dat alle opgegeven regeerperioden van de vermelde Assyrische koningen correct zijn en er geen koningen ontbreken.

     

    Ik zal hierna aantonen dat er in de oudheid wel degelijk koningen uit de lijst verwijderd werden en meerdere hiaten aangewezen kunnen worden.

     

    De onderzoeker Edwin E. Thiele ging er van uit dat de lijst compleet was en heeft de regeerperioden van de Bijbelse koningslijst aan de Assyrische aangepast. Zie het artikel op deze blog van 03-05-2014: 931 v. Chr.: HET JAARTAL VAN DE DELING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN ISRAEL?

     

    Voor Thiele waren er drie ankerpunten uit de Eponiemlijst waar hij de regeerperioden van de contemporaine koningen van Israël en Juda mee verankerde. Deze drie ankerpunten zijn: Het eponiem van Dayan Assur met de slag bij Karkar waar volgens de Assyriërs Achab van Israël aan deelgenomen zou hebben (de Bijbel zwijgt over de slag bij Karkar). Vervolgens het eponiem van Adad Rimani waar melding wordt gemaakt van Jehu van het huis van Omri die schatting aan Salmaneser III betaald (de Bijbel is stil rond het betalen van schatting door Jehu). En ten derde het jaar 701 v. Chr. waar de Assyriër Sanherib opgeeft tegen het Jeruzalem van Hizkia gemarcheerd te hebben.

     

    Om de regeerperiode van de contemporaine Bijbelse koningen binnen deze ankerjaren te kunnen pressen diende Thiele sommige regeerperioden van koningen van Israël in te korten.

     

    Hierna volgt de Eponiemlijst. Ik heb de drie Eponiem-ankerpunten blauw gemarkeerd. Telkens er in de lijst een nieuwe Assyrische koning opduikt heb ik dit ook met blauwe kleur gemarkeerd. Daar waar er duidelijk hiaten in de lijst zitten heb ik dit met vette letters gemarkeerd. Links tussen rechte haken staan de orthodoxe jaartallen en rechts daarvan in het vet gedrukt, de gereviseerde jaartallen volgens mijn herziening van de Assyrische koningslijst.

     

    ******************************************************************

    [853/852] 891/890 Tijdens het eponiem van Dayan-Aššur, de opperbevelhebber, [...]
    ********************************************************************

    [852/851] 890/889 Tijdens het eponiem van Šamaš-abua, gouverneur van Nisibis, [...]
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [851/850] 889/888 Tijdens het eponiem van Šamaš-bêla-usur, gouverneur van Kalhu, [...].
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [850/849] 888/887 Tijdens het eponiem van Bêl-bunaya, de paleis maarschalk, [...]
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [849/848] 887/886 Tijdens het eponiem van Hadi-lipušu, gouverneur van Na'iri, [...].
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [848/847] 886/885 Tijdens het eponiem van Nergal-alik-pani, gouverneur van [...]
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [847/846] 885/884 Tijdens het eponiem van Bur-ramman, gouverneur van [...].
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [846/845] 884/883 Tijdens het eponiem van Inurta-mukin-niši, de paleis maarschalk, [...].
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [845/844] 883/882 Tijdens het eponiem van Inurta-nadin-šumi, gouverneur van [...].
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [844/843] 882/881 Tijdens het eponiem van Aššur-bunaya, gouverneur van [...].
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [843/842] 881/880 Tijdens het eponiem van Tab-Inurta, gouverneur van [...].
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [842/841] 880/879 Tijdens het eponiem van Taklak-ana-šarri, gouverneur van Nemed-Ištar, [...].
    *******************************************************************

    [841/840] 879/878 Tijdens het eponiem van Addad-remannii, gouverneur van Guzana, [...].
    ********************************************************************

    [840/839] 878/877 Tijdens het eponiem van Šamaš-abua, governeur van Rasappa, veldtocht tegen de cederberg.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [839/838] 877/876 Tijdens het eponiem van Šulma-bêli-lamur, gouverneur van Ahuzuhina, veldtocht tegen Qu'e. ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [838/837] 876/875 Tijdens het eponiem van Inurta-kibsi-usur, gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Malahi.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [837/836] 875/874 Tijdens het eponiem van Inurta-ilaya, gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Danabu.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [836/835] 874/873 Tijdens het eponiem van Qurdi-Aššur, gouverneur van Raqmat, veldtocht [...].
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [835/834] 873/872 Tijdens het eponiem van Šep-šarri, gouverneur van Habruri, veldtocht tegen Milidu.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [834/833] 872/871 Tijdens het eponiem van Nergal-mudammiq, gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen Namri.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [833/832] 871/870 Tijdens het eponiem van Yahulu, de maarschalk, veldtocht naar Qu'e.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [832/831] 870/869 Tijdens het eponiem van Ululayu, gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen Qu'e.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [831/830] 869/868 Tijdens het eponiem van Šarru-hatta-ipe, gouverneur van [...], veldtocht tegen Qu'e; [de god] Anu de grote verliet Der.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [830/829] 868/867 Tijdens het eponiem van Nergal-ilaya, gouverneur van Isana, veldtocht tegen Urartu.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [829/828] 867/866 Tijdens het eponiem van Hubaya, gouverneur van [...]hi, veldtocht tegen Unqu.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [828/827] 866/865 Tijdens het eponiem van Ilu-mukin-ahi, gouverneur van [...]ha, veldtocht tegen Ulluba.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [827/826] 865/864 Tijdens het eponiem van Šalmaneser, de koning van Assyrië, veldtocht tegen Mannea.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [826/825] 864/863 Tijdens het eponiem van Dayan-Aššur, de opperbevelhebber, opstand.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [825/824] 863/862 Tijdens het eponiem van Aššur-bunaya-usur, de opperdienaar, opstand.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [824/823] 862/861 Tijdens het eponiem van Yahalu, de opperbevelhebber, opstand.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [823/822] 861/860 Tijdens het eponiem van Bêl-bunaya, de paleis maarschalk, opstand.
    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    Oktober 860 v. Chr.  Meganatuurcatastrofe. Einde van Salmaneser III

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [822/821] 860/859 Tijdens het eponiem van Šamši-Adad [V], de koning van Assyrië, opstand.
    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [821/820] 859/858 Tijdens het eponiem van Yahalu, de opperbevelhebber, opstand.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [820/819] 858/857 Tijdens het eponiem van Bêl-dan, de paleis maarschalk, de opstand werd neergeslagen

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [819/818] 857/856 Tijdens het eponiem van Inurta-ubla, gouverneur van [...], veldtocht tegen Mannea

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [818/817] 856/855 Tijdens het eponiem van Šamaš-ilaya, gouverneur van [...], veldtocht tegen [...]šumme

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [817/816] 855/854 Tijdens het eponiem van Nergal-ilaya, gouverneur van Isana, veldtocht tegen Tille.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [816/815] 854/853 Tijdens het eponiem van Aššur-bunaya-usur, de opperdienaar, veldtocht tegen Tille.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [815/814] 853/852 Tijdens het eponiem van Šarru-hattu-ilpe, gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen Zaratu.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [814/813] 852/851 Tijdens het eponiem van Bêl-lu-ballat, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Der; Anu de Grote ging naar Der.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [813/812] 851/850 Tijdens het eponiem van Mušekniš, gouverneur van Habruri, veldtocht tegen Ahsana.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [812/811] 850/849 Tijdens het eponiem van Inurta-ašared, gouverneur van Raqmat, veldtocht tegen Chaldaea.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [811/810] 849/848 Tijdens het eponiem van Šamaš-kumua, gouverneur Arrapha, veldtocht tegen Babylon

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [810/809] 848/847 Tijdens het eponiem van Bêl-qate-sabat, gouverneur van Mazamua, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [809/808] 847/846 Tijdens het eponiem van Adad-Nirari [III], de koning van Assyrië, veldtocht tegen Medië

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    Over Adad Nerari III schreef ik al eerder op 09-03-2014 een artikel op deze blog: ADAD NERARI REVISED

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [808/807] 846/845 Tijdens het eponiem van Nergal-ilaya, de operbevelhebber, veldtocht tegen Guzana.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [807/806] 845/844 Tidens het eponiem van Bêl-dân, de paleis maarschalk, veldtocht tegen Mannea.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [806/805] 844/843 Tijdens het eponiem van Sil-Bêli, de opperdienaar, veldtocht tegen Mannea.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [805/804] 843/842 Tijdens het eponiem van Aššur-taklak, de maarschalk, veldtocht tegen Arpad.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [804/803] 842/841 Tijdens het eponiem van Ilu-issiya, gouverneur van Aššur, veldtocht tegen Hazazu.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [803/802] 841/840 Tijdens het eponiem van Nergal-ereš, gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Ba'alu.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [802/801] 840/839 Tijdens het eponiem van Aššur-balti-ekurri, gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen het Zeeland, pest

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [801/800] 839/838 Tijdens het eponiem van Inurta-ilaya, gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Hubuškia.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [800/799] 838/837 Tijdens het eponiem van Šep-Ištar, gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen Medië.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    800/799] 837/836 Tijdens het eponiem van Šep-Ištar, gouverneur van Nisebis, veldtocht tegen Medië.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [799/798] 836/835 Tijdens het eponym van Marduk-išmanni, gouverneur van Amedi, veldtocht tegen Medië.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [798/797] 835/834 Tijdens het eponiem van Mutakkil-Marduk, de opperste eunuch, veldtocht tegen Lušia.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [797/796] 834/833 Tijdens het eponiem van Bêl-tarsi-iluma, gouverneur van Kalhu, veldtocht tegen Namri.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [796/795] 833/832 Tijdens het eponiem van Aššur-bêla-usur, gouverneur van Habruri, veldtocht tegen Manduate.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [795/794] 832/831 Tijdens het eponiem van Marduk-šaduni, gouverneur van Raqmat, veldtocht tegen Der.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [794/793] 831/830 Tijdens het eponiem van Kinu-abua, gouverneur van Tušhan, veldtocht tegen Der.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [793/792] 830/829 Tijdens het eponiem van Mannu-ki-Aššur, gouverneur van Guzana, veldtocht tegen Medië.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [792/791] 829/828 Tijdens het eponiem van Mušallim-Inurta, gouverneur van Tille, veldtocht tegen Medië.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [791/790] 828/827 Tijdens het eponiem van Bêl-iqišanni, gouverneur van Šibhiniš, veldtocht tegen Hubuškia.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [790/789] 827/826 Tijdens het eponiem van Šep-Šamaš, gouverneur van Isana, veldtocht tegen Itu'a.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [789/788] 826/825 Tijdens het eponiem van Inurta-mukin-ahi, gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen Medië.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [788/787] 825/824 Tijdens het eponiem van Adad-mušammer, gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen Mdia; grondvesten van de tempel van Nabû in Nineveh gelegd.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [787/786] 824/823 Tijdens het eponiem van Sil-Ištar, gouverneur van Arbela, veldtocht tegen Medië; Nabû ging in zijn nieuwe tempel.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [786/785] 823/822 Tijdens het eponiem van Nabû-šarra-usur, gouverneur van Talmusu, veldtocht tegen Kisku.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [785/784] 822/821 Tijdens het eponiem van Adad-uballit, gouverneur van Tamnuna, veldtocht tegen Hubuškia; [de god] Anu de Grote ging naar Der.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [784/783] 821/820 Tijdens het eponiem van Marduk-šarra-usur, gouverneur van Arbela, veldtocht tegen Hubuškia.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [783/782] 820/819 Tijdens het eponiem van Inurta-nasir, gouverneur van Mazamua, veldtocht tegen Itu'a.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [782/781] 819/818 Tijdens het eponiem van Iluma-le'i, gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen Itu'a.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [781/780] 818/817 Tijdens het eponiem van Šalmaneser [IV], de koning van Assyrië, veldtocht tegen Urartu

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [780/779] 817/816 Tijdens het eponiem van Šamši-ilu, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Urartu.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [779/778] 816/815 Tijdens het eponiem van Marduk-remanni, de opperdienaar, veldtocht tegen Urartu.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [778/777] 815/814 Tijdens het eponiem van Bêl-lešer, de paleis maarschalk, veldtocht tegen Urartu.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [777/776] 814/813 Tijdens het eponiem van Nabû-išdeya-ka'in, de maarschalk, veldtocht tegen Itu'a.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [776/775] 813/812 Tijdens het eponiem van Pan-Aššur-lamur, gouverneur van Aššur, veldtocht tegen Urartu.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [775/774] 812/811 Tijdens het eponiem van Nergal-ereš, gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen de cederberg.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [774/773] 811/810 Tijdens het eponiem van Ištar-duri, gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen Urartu en Namri

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [773/772] 810/809 Tijdens het eponiem van Mannu-ki-Adad, gouverneur van Raqmat, veldtocht tegen Damascus.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [772/771] 809/808 Tijdens het eponiem van Aššur-bela-usur, gouverneur van Kalhu, veldtocht tegen Hatarikka.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [771/770] 808/807 Tijdens het eponiem van Aššur-dan [III], koning van Assyrië, veldtocht tegen Gananati.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [770/769] 807/806 Tijdens het eponiem van Šamši-ilu, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Marad.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [769/768] 806/805 Tijdens het eponiem van Bêl-ilaya, gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Itu'a.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [768/767] 805/804 Tijdens het eponiem van Aplaya, gouverneur van Mazamua, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [767/766] 804/803 Tijdens het eponiem van Qurdi-Aššur, gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Gananati.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [766/765] 803/802 Tijdens het eponiem van Mušallim-Inurta, gouverneur van Tille, veldtocht tegen Medië.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [765/764] 802/801 Tijdens het eponiem van Inurta-mukin-niši, gouverneur van, veldtocht tegen Hatarikka; pest.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [764/763] 801/800 Tijdens het eponiem van Sidqi-ilu, gouverneur van Tušhan, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [763/762] 800/799 Tijdens het eponiem van Bur-Saggile, gouverneur van Guzana, opstand in Libbi-ali; in Simanu eclipse van de zon.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    COMMENTAAR: verduistering van de zon. Zie het artikel van 20-01-2014 op deze blog: De profeet Amos en het dateren van de meganatuurcatastrofe.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [762/761] 799/798 Tijdens het eponiem van Tab-bêlu, gouverneur van Amedi, opstand in Libbi-ali.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [761/760] 798/797 Tijdens het eponiem van Nabû-mukin-apli, gouverneur van Nineveh, opstand in Arrapha.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [760/759] 797/796 Tijdens het eponiem van La-qipu, gouverneur van Kalizi, opstand in Arrapha.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [759/758] 796/795 Tijdens het eponiem van Pan-Aššur-lamur, gouverneur van Arbela, opstand in Guzana; pest.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [758/757] 795/794 Tijdens het eponiem van Ana-bêli-taklak, gouverneur van Isana, veldtocht tegen Guazana; vrede in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [757/756] 794/793 Tijdens het eponiem van Inurta-iddin, gouverneur van Kurba'il, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [756/755] 793/792 Tijdens het eponiem van Bêl-šadua, gouverneur van Tamnuna, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [755/754] 792/791 Tijdens het eponiem van Iqisu, gouverneur van Šibhiniš, veldtocht tegen Hatarikka.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [754/753] 791/790 Tijdens het eponiem van Inurta-šezibanni, gouverneur van Talmusu, veldtocht tegen Arpad; terugkeer van Aššur.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [753/752] 790/789 Tijdens het eponiem van Aššur-nirari [V], koning van Assyrië, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [752/751] 789/788 Tijdens het eponiem van Šamši-ilu, de opperbevelhebber, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [751/750] 788/787 Tijdens het eponiem van Marduk-šallimanni, de paleis maarschalk, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [750/749] 787/786 Tijdens het eponiem van Bêl-dan, de opperdienaar, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [749/748] 786/785 Tijdens het eponiem van Šamaš-kenu-dugul, de maarschalk, veldtocht tegen Namri.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [748/747] 785/784 Tijdens het eponiem van Adad-bela-ka'in, de gouverneur van Aššur, veldtocht tegen Namri.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [747/746] 784/783 Tijdens het eponiem van Sin-šallimanni, de gouverneur van Rasappa, de koning bleef in het land.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [746/745] 783/782 Tijdens het eponiem van Nergal-nasir, de gouverneur van Nisibis, opstand in Kalhu.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    Tussen het eponiem van Nergal-nasir en dat van Nabu bela usur zit een hiaat van 22 jaar. Hier dient de Bijbelse Assyrische koning JAREB ingevuld te worden. JAREB is in andere bronnen bekend als Sardanapallos en Artatama. Het is tijdens de regeerperiode van deze koning dat de profeet Jona rond het jaar 776 v. Chr. Nineveh moest opzoeken en oproepen tot bekering. Zie het artikel van 29-01-2014 op deze blog: De profeet Jona te Nineveh.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [745/744] 761/760 Tijdens het eponiem van Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru, de dertiende, Tiglath-pileser [III] beklom de troon. In Tašrîtu, hij naar Mesopotamia.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [744/743] 760/759 Tijdens het eponiem van Bêl-dan, de goeverneur van Kalhu, veldtocht naar Namri.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [743/742] 759/758 Tijdens het eponiem van Tiglath-pileser, de koning van Assyrië, daar gebeurde een bloedbad onder de Urarturieten in Arpad.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [742/741] 758/757 Tijdens het eponiem van Nabû-da'inannil, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Arpad.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [741/740] 757 /756 Tijdens het eponiem van Bêl-Harran-bêla-usur, de paleis maarschalk, veldtocht naar hetzelfde; de stad werd genomen na drie jaar.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [740/739] 756/755 Tijdens het eponiem van Nabû-etiranni, de opperdienaar, veldtocht tegen Arpad.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [739/738] 755/754 Tijdens het eponiem van Sin-taklak, de maarschalk, veldtocht tegen Ulluba; Birtu werd ingenomen

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [738/737] 754/753 Tijdens het eponiem van Adad-bêla-ka'in, de gouverneur van Aššur, Kullania werd ingenomen.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [737/736] 753/752 Tijdens het eponiem van Bêl-emuranni, de gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Medië

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [736/735] 752/751 Tijdens het eponiem van Inurta-ilaya, de gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen de voet van de berg Nal.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [735/734] 751/750 Tijdens het eponiem van Aššur-šallimanni, de gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [734/733] 750/749 Tijdens het eponiem van Bêl-dan, de gouverneur van Kalhu, veldtocht tegen Filistea

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [733/732] 749/748 Tijdens het eponiem van Aššur-da'inanni, de gouverneur van Mazamua, veldtocht tegen Damascus.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    [732/731]  748/747 Tijdens het eponiem van Nabû-bêla-usur, de gouverneur van Si'imme, veldtocht tegen Damascus.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    HIAAT IN DE EPONIEMLIJSTEN VAN NEGEN JAAR

    Tiglath Pileser III regeerde langer dan de eponiemlijsten laten verstaan en had als co-regent de Bijbelse Assyrische koning Pul.

    1 Kronieken 5:26 Zo verwekte de God Israëls den geest van Pul, den koning van Assyrië, en den geest van Tiglath-Pilnéser, den koning van Assyrië, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag. (Statenvertaling)

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [731/730] 739/738 Tijdens het eponiem van Nergal-uballit, de gouverneur van Ahizu-hina, veldtocht tegen Šapiya.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    19-05-2014 om 11:26 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.HET CHRONOLOGISCHE OPENBAAR OPTREDEN VAN JEZUS CHRISTUS IN DE EVANGELIEN
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn inspiratie voor dit artikel haalde ik uit de N.I.V. Study Bible, New International Version, 1985, by The Zondervan Corporation. Deze Amerikaanse studiebijbel levert een tijdsbalk met de belangrijkste gebeurtenissen van Jezus’ bediening vanaf 26 AD tot aan zijn kruisdood, Opstanding en Hemelvaart in 30 AD. De afgebeelde tijdsbalk wordt weergegeven met een ‘Year of Inauguration’: zomer 26 AD tot zomer 27 AD, ‘Year of Popularity’: zomer 27 AD tot late herfst 28 AD, ‘Year of opposition’: late herfst 28 AD tot lente 30 AD. Goed overzichtelijk worden op het schema de geschiedenis van Jezus’ openbaar optreden vanuit de vier evangelisten aangebracht, beginnend met de ‘the year of Inauguration’ en de doop van Jezus door Johannes de Doper. Bij de doop worden de relevante Bijbelgedeelten aangegeven: Matteüs 3:13-17, Markus 1:9-11, Lukas 3:21-23, Johannes 1:29-39. En zo gaat dit schema chronologisch verder met iedere keer de Bijbelteksten die we bij de vier evangelisten voor elke gebeurtenis in het openbaar leven van Jezus terugvinden.

     

    Wat de samensteller(s) van het schema niet gezien hebben, en de aanzet tot het schrijven van dit artikel was, is het dertigste Jubeljaar van 27/28 AD en het chronologisch belang van dit feest tot het schikken van alle gebeurtenissen, voor en na dit feest, die de evangelisten opgetekend hebben. Het Jubeljaar 27/28 AD is aldus een ankerpunt op de tijdsbalk waarvan we naar voor en naar achter in de tijd navigeren.

     

    De Heer Jezus Christus maakte zich bij de aanvang van het 30ste Jubeljaar in oktober 27AD als Messias aan de Joden in de synagoge te Nazareth bekend. Bij de evangelist Lucas’ vierde hoofdstuk lezen we dat de Heer Jezus in de synagoge de boekrol van de profeet Jesaja werd overhandigd en de plaats opzocht waar geschreven stond:

     

    “De Geest des HEREN is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des HEREN. Daarna sloot Hij het boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. En de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld.”

     

    Het is met het voorlezen van dit gedeelte uit de Jesaja-rol dat Jezus ‘het aangename jaar des HEREN’ en zichzelf als de Gezalfde of Messias aan de Joden daar bekendmaakte.

     

    De gebeurtenissen van Lukas 4:16-31 dienen aldus in oktober 27 AD op de tijdsbalk ingevuld te worden. De N.I.V. Bijbel plaatst dit Bijbelgedeelte op het tijdsschema in de lente van 27 AD en heeft aldus geen oog voor de betekenis van het Jubeljaar. Als een gevolg van het geen rekening houden met het Jubeljaar krijgen vele andere beschreven gebeurtenissen door de evangelisten een verkeerde plaats op de tijdsbalk van de N.I.V. Wat ik behouden heb van de N.I.V.-tijdsbalk zijn de opgegeven Bijbelgedeelten van de evangelisten bij iedere gebeurtenis. De jaartallen en maanden op de tijdsbalk echter werden aangepast.

     

    Het Jubeljaar van 27/28 AD heb ik van William Whiston. Zie link: http://www.creabel.org/uploads/media/Bib-Egypt-Hfdst_1_03.pdf blz.35

     

    Het jaar van het begin van Jezus’ optreden liep van april 26 AD tot maart 27 AD en was volgens de sabbatjaarcyclus het zesde jaar en een jaar van dubbele zegening over het land. Het land gaf onder het oude verbond dan dubbel zoveel oogst zodat twee jaar overbrugd kon worden. Geestelijk gezien merken we de dubbele zegening in de komst van de Messias. Zijn doop plaatsen we in de zomer van 26 AD. Johannes de Doper was zijn bediening als heraut van de komende MESSIAS, het jaar eerder in 25 AD begonnen. Zie het artikel op deze blog van 04-04-2014 De zeventig jaarweken.

     

    De verzoeking in de woestijn door satan volgde kort na de doop, nog altijd in de zomer van 26 AD en wordt door drie evangelisten vermeld: Matteüs 4:1-11, Markus 1:12-13 en Lukas 4:1-13

     

    Het eerste wonder of teken van Jezus verhaalt de evangelist Johannes 2:1-11. De bruiloft van Kana in Galilea geschiedde in de herfst van 26 AD. Het was het begin van Zijn tekenen die zijn Messias-schap bevestigden. Dat de evangelist Johannes dit leerstellig als het eerste teken neerzet betekend dat alle legendes van Jezus die als kind zijnde al wonderen deed, niets anders dan legendes blijken te zijn en onwaar.

     

    Johannes 2:11 Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in Galilea en Hij heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem. (NBG Vertaling 1951)

     

    De N.I.V. laat vervolgens het gesprek van Nicodemus met Jezus zoals door de evangelist Johannes 3:1-21 opgetekend, plaatsvinden in de winter van 26/27 AD, maar dit is fout. Het Johannesevangelie vermeldt namelijk het eerste Pesachfeest in Joh. 2:13 en dit vond plaats in het jaar volgend op de zomer van 26 AD: in april 27 AD. Het is het Pesachfeest dat het zevende jaar in de sabbatcyclus zag aanvangen. Het dertigste jubeljaar zou in oktober van dat jaar aanvangen. De spanning in Israël betreffende de verwachte komst van de Messias was te snijden. Daarom ook het gesprek van Nicodemus met de Heer Jezus. Het is het Pesachfeest ook waar het twistgesprek met de Farizeeën plaatsvond betreffende de Tempel te Jeruzalem. Jezus sprak van zichzelf dat Hij de Tempel in drie dagen zou herbouwen. De Farizeeën dachten dat Hij over het stenen gebouw sprak, maar Jezus had het over Zijn lichaam. Aan de Tempel werd toen al 46 jaar gewerkt. Vanaf april 27 AD zijn het 46 jaar terug tot het 18de regeringsjaar van Herodes de Grote. Zie het artikel op deze blog van 05-03-2014 De regeerperiode van Herodes de Grote.

     

    Na het Pesachfeest van de lente van 27 AD te Jeruzalem trok Jezus met zijn discipelen naar Judea:

    Johannes 3:22 Daarna ging Jezus met zijn discipelen naar het land van Judea en Hij vertoefde daar met hen en doopte.

     

    Na een korte tijd (nog altijd in de lente van 27 AD) ging het opnieuw richting Galilea doorheen Samaria waar in Sichar het gesprek met de Samaritaanse vrouw plaatsvond zoals in Johannes 4:1-42 verhaalt.

     

    Het was in de zomer van 27 AD wanneer Jezus opnieuw in Galilea te Kana volgens Johannes 4:43-54 zijn tweede teken verrichte: de genezing van de dodelijk zieke zoon van een hoveling uit Kafarnaüm.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    De evangelist Johannes gaat na het beschrijven van de terugkeer van Jezus naar Galilea over naar het volgende feest der Joden en slaat aldus twee seizoenen over:

     

    Johannes 5:1 Daarna was er een feest der Joden en Jezus ging op naar Jeruzalem.

     

    Dit is het tweede Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt, een pelgrimsfeest dat alleen aangegeven wordt als ‘een feest der Joden’ wat tot discussie onder Bijbelvorsers geleidt heeft. In het licht van sabbat- en jubeljaartelling was het nochtans een bijzonder feest toen. Het Jubeljaar was het jaar daarvoor in oktober 27 AD begonnen en liep nog tot september 28 AD. En met Pesach 28 AD begon het eerste jaar in een nieuwe sabbatjaarcyclus. De algemene verwachting in Israël was dat de Messias zich spoedig zou openbaren.

    ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

    Maar eerst verder met de gebeurtenissen van de zomer van 27 AD. De evangelist Matteüs 4:12-25 beschrijft de roeping van de eerste apostelen en de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk. Wat ook de evangelist Lukas 5:1-11 beschrijft en Markus 1:16-20. De evangelist Lucas schrijft in zijn evangelie echter niet lineair-denkend want de gebeurtenis van Lucas 4:16-31 gaat hieraan vooraf.

     

    De belangrijkste gebeurtenis is de aanvang van het Jubeljaar in de herfst van 27 AD met de Heer Jezus Christus in de synagoge te Nazareth waar hij zich als de verwachte Messias bekend maakt, maar afgewezen wordt.

     

    De Bergrede waar Jezus Christus de grondwet van het komende koninkrijk Gods afkondigt plaatsen we in oktober 27 AD. Gedurende het ganse dertigste Jubeljaar wordt Israël dit Koninkrijk en zijn Koning aangeboden. De Bergrede in de hoofdstukken 5 tot en met 7 bij de evangelist Matteüs handelen over de Thora en haar correcte uitlegging door de Messias in tegenstelling tot de menselijke traditie-uitlegging.

     

    Matteüs hoofdstuk 8 en de genezing van de knecht van de honderdman plaatsen we op de tijdsbalk onmiddellijk na het verlaten van de berg in oktober 27 AD. Het schijnbaar identieke verhaal bij de evangelist Lucas 7:1 gebeurt echter een jaar later. Zie het artikel op deze blog van 23-01-2014: De Centurion.

     

    Matteüs 8:14 met de geschiedenis van de genezing van de schoonmoeder van Petrus plaatsen we onmiddellijk na de genezing van de knecht van de Centurion op de tijdsbalk. Ook de evangelisten Markus 1:29-34 en Lucas 4:38-41 brengen de geschiedenis van de genezing van de schoonmoeder van Petrus.

     

    Gedurende het gehele Jubeljaar van oktober 27 AD tot september 28 AD zou het aanbod van de Heer Jezus Christus gelden. De hoofdstukken 8 tot en met 12 bij de evangelist Matteüs gaan over deze periode. Matteüs 10 met de berichtgeving over de uitzending van de twaalf apostelen plaatsen we op de tijdsbalk in de herfst van 27 AD bij het begin van het Jubeljaar:

     

    Matteüs 10:5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; 6 begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls. 7 Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. 8 Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.

     

    Messias Jezus van Nazareth wordt echter afgewezen en in Matteüs 11:16 en verder volgt de zogenaamde strafrede tegen de Joden die Hem afgewezen hebben. Dit Bijbelgedeelte plaatsen we aan het einde van het dertigste Jubeljaar in de herfst van 28 AD:

     

    Matteüs 11:16 Doch waarmede zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en de anderen toeroepen:

    17 Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt geen misbaar gemaakt.

    18 Want Johannes is gekomen, niet etende en niet drinkende, en zij zeggen: Hij heeft een boze geest. 19 De Zoon des mensen is gekomen, wèl etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is gerechtvaardigd op grond van haar werken.

     

    Nadat de Joden het aanbod van het Koninkrijk en de Messias afgewezen hebben spreekt de Heer Jezus vanaf Matteüs 13 alleen nog in gelijkenissen tot hen.

     

    Matteüs 13:10 En de discipelen kwamen en zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? 11 Hij antwoordde hun en zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen  van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. 13 Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. 14 En aan hen wordt de profetie van Jesaja  vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; 15 want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen. 16 Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen. 17 Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord.

     

    De dood van Johannes de Doper volgt bij Matteüs 14:1-12 na het hoofdstuk over de gelijkenissen en plaatsen we op de tijdsbalk in de winter van 28/29 AD. De evangelisten Markus en Lucas vermelden ook beide deze dramatische gebeurtenis: Markus 6:14-29 en Lucas 9:7-9

     

    Met de lente van 29 AD begint het laatste jaar van Jezus’ optreden in Israël. Alle vier evangelisten vermelden het wonder van de spijziging van 5000 mensen: Matteüs 14-13-21, Markus 6:30-44, Lucas 9:10-17 en Johannes 6-1-14. Zo ook de demonstratie van Jezus’ macht en autoriteit over de natuurelementen aan het meer van Galilea waar zij verbijsterd uitroepen: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon! Matteüs 14:22-23, Markus 6:45-52 en Johannes 6:16-21.

     

    Alle gebeurtenissen beschreven bij Matteüs vanaf hoofdstuk 14:13 tot 17:27 plaatsen we op de tijdsbalk tot aan de herfst van 29 AD. Het zijn gebeurtenissen waar ook Markus en Lucas over verhalen.

     

    Het is de evangelist Johannes die voor deze periode weer een duidelijk navigatiepunt op de tijdsbalk opgeeft door zijn verwijzing naar het Loofhuttenfeest of Sukkot van oktober 29 AD. In Johannes 7:11-52 wordt deze gebeurtenis beschreven. Volgend met de genezing van de blindgeborene in Johannes 9:1-41 in de winter van 29 AD. Het bezoek van Jezus aan Maria en Martha in Bethanië zoals door de evangelist Lucas 10:38-42 gebracht zit eveneens op de tijdsbalk verankerd in het begin van de winter van 29 AD.

     

    Een volgend duidelijk navigatiepunt op de tijdsbalk levert weer de evangelist Johannes in het hoofdstuk 10:22 met de vermelding van het Chanoekafeest, ook het Tempelvernieuwingsfeest genoemd, van december/januari 29/30 AD waar Jezus toen in Jeruzalem was.

     

    Vandaar vertrok hij naar Perea, over de Jordaan, naar de plaats waar Johannes de Doper het eerst doopte. Het is dan januari 30 AD wanneer Hem daar het bericht bereikte dat Lazarus, de broer van Maria en Martha te Bethanië dodelijk ziek was. Na het vernemen van de toestand van Lazarus blijft Jezus nog twee dagen te Perea alvorens richting Bethanië te reizen. Het is de evangelist Johannes die in hoofdstuk 11 deze geschiedenis brengt. Bij aankomst te Bethanië blijkt Lazarus gestorven te zijn en al sinds vier dagen in de graftombe geborgen. En Jezus wordt door een wenende diep bedroefde Martha gewaarschuwd dat er al een lijklucht was. Wat volgt zijn de troostende woorden van de Heiland: Johannes 11:25 Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, 26 en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat?

     

    Voor een grote verzameling van mensen, zowel vrienden als familie van Lazarus, gaat Jezus naar de tombe waar Lazarus geborgen is en roept met luider stem, staat er geschreven: 11:43 Lazarus, kom naar buiten! 44 De gestorvene komt daarop naar buiten, de voeten en de handen gebonden met grafdoeken, en met een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Jezus zeide tot hen: Maakt hem los en laat hem heengaan.

     

    Dit was nog nooit eerder gezien in Israël en een zoveelste teken dat Jezus van Nazareth de Messias is. Tegelijkertijd luidt deze gebeurtenis echter de eindfase in van Jezus’ bediening voor een verloren wereld.

     

    Johannes 11:45 Velen der Joden dan, die tot Maria gekomen waren en aanschouwd hadden wat Hij gedaan had, geloofden in Hem; 46 maar sommigen van hen begaven zich naar de Farizeeën en zeiden hun, wat Jezus gedaan had. 47 De overpriesters en de Farizeeën dan riepen de Raad samen en zeiden: Wat doen wij, want deze mens doet vele tekenen? 48 Als wij Hem zo laten geworden, zullen allen in Hem geloven en de Romeinen zullen komen en ons zowel onze plaats als ons volk ontnemen. 49 Maar één van hen, Kajafas, de hogepriester van dat jaar, zeide tot hen: Gij weet niets, 50 en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat. 51 Doch dit zeide hij niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jezus zou sterven voor het volk, 52 en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen. 53 Sinds die dag dan beraadslaagden zij om Hem te doden. 54 Jezus dan bewoog Zich niet meer vrij onder de Joden, maar vertrok vandaar naar de landstreek dicht bij de woestijn, naar een stad, Efraïm genaamd, en Hij bleef daar met zijn discipelen. 55 Nu was het Pascha der Joden nabij en velen van het land gingen op naar Jeruzalem, nog vóór het Pascha, om zich te reinigen.

     

    Dit is het Pesachfeest van 30 AD waar alles wat geprofeteerd over de Messias geschreven staat, in vervulling zou gaan. Naar deze gebeurtenis en de aanloop ernaar gaan alle evangelisten over. De wijze echter waarop de vier evangelisten deze gebeurtenissen brengen is niet altijd lineair in de tijd gebracht en dit is een bron voor de Bijbelkritiek geweest. Op deze blog schreef ik al eerder op 24-01-2014 een artikel over de blinden te Jericho 30 AD ter rechtzetting van de kritiek op zogenaamde onduidelijkheden en tegensprekelijk-heden tussen de evangelisten betreffende de berichtgeving over de genezing bijvoorbeeld van de blinden te Jericho.

     

    De geschiedenis van de gebeurtenissen van de Pesachweek van 30 AD door de vier evangelisten gebracht zijn eveneens een bron van kritiek geweest voor de Bijbelkritiek. Deze kritiek is weerlegd en hierna volgt de rechtzetting zoals de Bijbelgeleerde dr. C.I. Scofield (1843-1921) het gebracht heeft. De hierna vermelde lijst met opgave van de correcte volgorde heb ik van het internet geplukt:

     

    The order of events on the night of the Passover supper appears to have been:

    (1) The taking by our Lord and the disciples of their places at the table;

    (2) the contention who should be greatest;

    (3) the feet washing;

    (4) the identification Judas as the traitor;

    (5) the withdrawal of Judas;

    (6) the institution of the supper;

    (7) the words of Jesus while still in the room Matthew 26:26-29; Luke 22:35-38; John 13:3-35; Matthew 14:1-31

    (8) the words of Jesus between the room and the garden Matthew 26:31-35; Mark 14:26-31; John 15:16,17 it seems probable that the high-priestly prayer John 17:1-26 was uttered after they reached the garden;

    (9) the agony in the garden;

    (10) the betrayal and arrest;

    (11) Jesus before Caiaphas; Peter's denial.

     

    A comparison of the narratives gives the following order of events in the crucifixion day:

    (1) Early in the morning Jesus is brought before Caiaphas and the Sanhedrin. He is condemned and mocked Matthew 26:57-68; Mark 14:55-65; Luke 22:63-71; John 18:19-24.

    (2) The Sanhedrin lead Jesus to Pilate, Matthew 27:1,2,11-14; Mark 15:1-5; Luke 23:1-5; John 18:28-38.

    (3) Pilate sends Jesus to Herod Luke 23:6-12; John 19:4.

    (4) Jesus is again brought before Pilate, who releases Barabbas and delivers Jesus to be crucified Matthew 27:15-26; Mark 15:6-15; Luke 23:13-25; John 18:39,40; 19:4-16.

    (5) Jesus is crowned with thorns and mocked Matthew 27:26-30; Mark 15:15-20; John 19:1-3.

    (6) Suicide of Judas Matthew 27:3-10.

    (7) Led forth to be crucified, the cross is laid upon Simon: Jesus discourses to the women Matthew 27:31,32; Mark 15:20-23; Luke 23:26-33; John 19:16,17.

     

    The Order of Events at the Crucifixion

    (1) the arrival at Golgotha Matthew 27:33; Mark 15:22; Luke 23:33; John 19:17

    (2) the offer of the stupefying drink refused Matthew 27:34; Mark 15:23

    (3) Jesus is crucified between two thieves Matthew 27:35-38; Mark 15:24-28; Luke 23:33-38; John 19:18-24

    (4) He utters the first cry from the cross, "Father, forgive," etc. Luke 23:34.

    (5) The soldiers part His garments Matthew 27:35; Mark 15:24; Luke 23:34; John 19:23

    (6) The Jews mock Jesus Matthew 27:39-44; Mark 15:29-32; Luke 23:35-38

    (7) The thieves rail on Him, but one repents and believes Matthew 27:44; Mark 15:32; Luke 23:39-43.

    (8) The second cry from the cross, "To-day shalt thou be with me," etc. Luke 23:43.

    (9) The third cry, "Woman, behold thy son" John 19:26,27.

    (10) The darkness Matthew 27:45; Mark 15:33; Luke 23:44.

    (11) The fourth cry, "My God," etc. Matthew 27:46,47; Mark 15:34-36

    (12) The fifth cry, "I thirst" John 19:28.

    (13) The sixth cry, "It is finished" John 19:30.

    (14) The seventh cry, "Father, into thy hands," etc. Luke 23:46.

    (15) Our Lord dismisses his spirit Matthew 27:50; Mark 15:37; Luke 23:46; John 19:30.

     

    The Order of Events with the Resurrection

    The order of events, combining the four narratives, is as follows: Three women, Mary Magdalene, and Mary the mother of Jesus, and Salome, start for the sepulchre, followed by other women bearing spices. The three find the stone rolled away, and Mary Magdalene goes to tell the disciples. Luke 23:55-24:9; John 20:1,2. Mary, the mother of James and Joses, draws nearer the tomb and sees the angel of the Lord Matthew 28:2. She goes back to meet the other women following with the spices. Meanwhile Peter and John, warned by Mary Magdalene, arrive, look in, and go away John 20:3-10. Mary Magdalene returns weeping, sees the two angels and then Jesus John 20:11-18 and goes as He bade her to tell the disciples. Mary (mother of James and Joses), meanwhile, has met the women with the spices and, returning with them, they see the two angels. ; Luke 24:4,5; Mark 16:5. They also receive the angelic message, and, going to seek the disciples, are met by Jesus. Matthew 28:8-10.

     

    The order of our Lord's appearances would seem to be: On the day of his resurrection:

    (1) To Mary Magdalene John 10:14-18.

    (2) To the women returning from the tomb with angelic message Matthew 28:8-10.

    (3) To Peter, probably in the afternoon Luke 24:34; 1 Corinthians 15:5.

    (4) To the Emmaus disciples toward evening Luke 24:13-31.

    (5) To the apostles, except Thomas Luke 24:36-43; John 20:19-24.

     

    Eight days afterward: (1) to the apostles, Thomas being present John 20:24-29.

    In Galilee: (1a) To the seven by the Lake of Tiberias John 21:1-23.

    (2) On a mountain, to the apostles and five hundred brethren 1 Corinthians 15:6. At Jerusalem and Bethany again:

    (1) To James 1 Corinthians 15:7.

    (2) To the eleven Matthew 28:16-20; Mark 16:14-20; Luke 24:33-53; Acts 1:3-12.

    To Paul:

    (1) Near Damascus Acts 9:3-6; 1 Corinthians 15:8

    (2) In the temple Acts 22:17-21; 23:11.

    To Stephen outside Jerusalem Acts 7:55.

    To John on Patmos Revelation 1:10-19.

     

    Zie link: http://www.biblestudytools.com/commentaries/scofield-reference-notes/

     

    Hierna een schema van de gebeurtenissen van Jezus’ openbaar optreden dat ik samenstelde:

     

    Jaartal        AD

    Johannes

    Marcus

    Lucas

    Matteüs

    Lente          25

     

     

     

    3:1-12

    Zomer

     

     

     

     

    Herfst

     

     

     

     

    Winter 25/26

     

     

     

     

    Lente          26

    6x7 sabbatjaar

     

     

     

     

    Zomer

    1:29-39

     

     

    1:12-13

    3:1-20

    3:21-38

    4:1-13

    3:13-17

     

    4:1-11

    4:12-16

    Herfst

    2:1-11

     

     

    4:17-25

    Winter 26/27

     

    05-05-2014 om 12:12 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE VERLOREN GEWAANDE TIEN STAMMEN
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het oude Israël telde aanvankelijk twaalf stammen die ten tijde van David en Salomo tot één verenigd koninkrijk samengesmeed waren. Na de dood van Salomo in 967 v. Chr., bij het begin van de regering van diens zoon Rehabeam, scheurden zich echter naar het uitgesproken Godsoordeel over Salomo, tien stammen af en vormden o.l.v. Jerobeam, het noordelijke koninkrijk, ook het tienstammenrijk genoemd. Alle opvolgers van Jerobeam kozen voor de afgodendienst in afwijzing van de God van Israël. Uiteindelijk werden zij na vele waarschuwingen van Godswege in het jaar 717 v. Chr. in ballingschap door de Assyriërs naar het noorden en het oosten van het Assyrische Rijk weggevoerd (zie het artikel op deze blog van 31-01-2014: Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen).

     

    2 Koningen 17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, de koning van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaria; hij regeerde negen jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, echter niet zoals de koningen van Israël die vóór hem geweest waren. 3 Tegen hem trok Salmanassar, de koning van Assur, op; en Hosea onderwierp zich aan hem en betaalde hem schatting. 4 Maar toen de koning van Assur een samenzwering bij Hosea ontdekte, dat hij gezanten naar So, de koning van Egypte, gezonden had en aan de koning van Assur geen schatting meer opbracht, zoals van jaar tot jaar, nam de koning van Assur hem gevangen en sloot hem in boeien in de gevangenis. 5 De koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 In het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschap naar Assur en deed hen wonen in Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden. (NBG 1951 Vertaling)

     

    Ten tijde van het tot stand komen van het Nieuwe Testament, zo een acht eeuwen later, was hun woonplaats nog bekend want Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling tot Paulus die de heidenen met het evangelie bekend ging maken, schrijft Petrus vanuit de stad Babylon zijn brieven aan hen. En ook de apostel Jacobus schrijft zijn brief aan de 12 stammen in de verstrooiing. En uit het Bijbelboek Handelingen blijkt ook dat alle 12 stammen en hun woonplaats toen nog bekend was. In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen kunnen we het land van oorsprong vernemen van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met het Pinksterfeest van 30 AD. De lijst begint heel opmerkelijk met Parten en Meden in het Oosten:

     

    Handelingen 2:En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. (NBG 1951 Vertaling)

     

    We moeten ook bedenken dat een rest, een overblijfsel van de tien stammen in het Judea van de eerste eeuw van de christelijke jaartelling aanwezig was. Enkele Bijbelgedeelten maken dit duidelijk. Zo leert de evangelist Lucas dat bij het opdragen van de baby Jezus (veertig dagen jong) in de Tempel te Jeruzalem, één van de twee getuigen Hanna de dochter van Fanuël, was. En dan kan men lezen dat zij uit de stam Aser was, één van de tien stammen dus.

     

    Lucas 2:36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.

     

    Dat o.a. de stam Aser in Jeruzalem ten tijde van Jezus Christus in Judea vertegenwoordigd was is een gevolg van de handelingen van koning Jehizkia van Juda (723/694 v. Chr.). Zie het hierna volgende Bijbelgedeelte:

     

    2 Kronieken 30:1 Toen zond Jehizkia een boodschap tot geheel Israël en Juda, ja, zelfs schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat zij zouden komen naar het huis des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God van Israël, het Pascha te vieren. 2 En de koning, zijn oversten en de gehele gemeente te Jeruzalem overlegden, dat zij het Pascha zouden vieren in de tweede maand, 3 want zij konden het op de gewone tijd niet vieren, omdat zich niet voldoende priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen was. 4 Dit verwierf de goedkeuring van de koning en van de gehele gemeente. 5 Toen namen zij het besluit, een bevel te laten uitgaan door geheel Israël van Berseba tot Dan, om in Jeruzalem de HERE, de God van Israël, het Pascha te komen vieren, want men had het niet, zoals was voorgeschreven, algemeen gevierd. 6 De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning en zijn oversten door geheel Israël en Juda, en zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de God van Abraham, Isaak en Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan niet als uw vaderen en als uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de HERE, de God hunner vaderen, zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. 8 Weest thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de HERE uw hand en komt tot zijn heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de HERE, uw God, opdat zijn brandende toorn zich van u afkere. 9 Want, wanneer gij wederkeert tot de HERE, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. 10 Toen de ijlboden van stad tot stad door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen uit en bespotte men hen. 11 Maar enige mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem.

     

    Een volgende keer dat dit gebeurde was als een gevolg van de godsdiensthervorming ten tijde van koning Josia van Juda (640/609 v. Chr.). Toen kwamen ook enkelingen uit de tien stammen naar Jeruzalem over. Zie het hierna vermelde Bijbelgedeelten:

     

    2 Kronieken 34: 33 Josia verwijderde al de gruwelen uit al de landstreken die aan de Israëlieten toebehoorden, en bracht allen die zich in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun God. Gedurende heel zijn leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner vaderen.

     

    2 Kronieken 35: 18 Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de dagen van de profeet Samuël; geen der koningen van Israël heeft het Pascha gevierd zoals Josia het vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met de inwoners van Jeruzalem. 19 In het achttiende jaar van de regering van Josia werd dit Pascha gevierd.

     

    Deze mensen, deze rest van de tien stammen is later ook met de twee stammen Juda en Benjamin plus de Levieten door de Babyloniërs vanaf 605 v. Chr. tot 586 v. Chr. in ballingschap weggevoerd. Een rest van hen is blijkbaar dan ook onder Ezra en Nehemia teruggekeerd getuige de profetes Hanna van de stam Aser die bij het opdragen van de jonge boreling Jezus te Jeruzalem aanwezig was.

     

    Bij de tweede ballingschap na de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem in 70 AD door de Romeinen werd ook de rest, het overblijfsel van de tien stammen op dat ogenblik aanwezig in Judea door de Romeinen weggevoerd.

     

    De mensen die wij vandaag als Joden aanduiden kunnen aldus uit alle stammen van het oude Israël stammen. Alleen de Levi ’s en de Cohen ’s weten met zekerheid dat zij van de stam Levi afstammen. Wat trouwens heel opmerkelijk is.

     

    De profeten van de Bijbel spreken over een derde herstel van Israël in het oude land der vaderen. Een herstel dat momenteel nog in de toekomst ligt. Wanneer men deze profetische gedeelten van de Bijbel doorneemt is het opmerkelijk dat er expliciet een herstel van zowel de twee stammen als van de tien stammen gesproken wordt.

     

    Ezechiël 37:15 Het woord des HEREN kwam tot mij: 16 Gij mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda en de Israëlieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: voor Jozef – het stuk hout van Efraïm – en het gehele huis Israëls dat daarbij behoort; 17 voeg ze dan aan elkander tot één stuk hout, zodat zij in uw hand tot één worden. 18 Wanneer nu uw volksgenoten u vragen: Wilt gij ons niet meedelen, wat gij daarmee bedoelt? 19 zeg dan tot hen: Zo zegt de Here HERE: zie, Ik neem het stuk hout van Jozef – dat aan Efraïm toebehoort – en van de stammen Israëls die daarbij behoren, en Ik voeg het bij het stuk van Juda en maak ze tot één stuk hout, zodat zij één zijn in mijn hand. 20 Terwijl de stukken hout die gij beschreven hebt, voor hun ogen in uw hand zijn, 21 zeg dan tot hen: Zo zegt de Here HERE: zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hen naar hun land brengen. 22 En Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken. 23 Niet langer zullen zij zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal zijn. 24 En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig mijn inzettingen onderhouden. 25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn. 26 Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. 27 Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. 28 En de volken zullen weten, dat Ik, de HERE, het ben die Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat. (NBG 1951 Vertaling)

     

    Waar bevind zich het gros van de verloren gewaande tien stammen vandaag? De Bijbel noemt in het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Koningen 17 hun ballingsoorden: Assur, Chalach, aan de Chabor, aan de rivier van Gozan en in de steden der Meden.

     

    De meest oostelijke grens van het Medisch-Perzische Rijk was de rivier de Indus. Vertaald naar deze tijd is dit het gebied van Afghanistan met in de rand: Pakistan, Irak, Iran en Turkmenistan.

    De Jewish Encyclopedia.com (internet) schrijft het volgende over Afghanistan en de verloren tien stammen:

    “according to their native traditions, the Afghans also are to be identified with the Lost Ten Tribes. They declare that Nebuchadnezzar banished them into the mountains of Ghur, whence they maintained correspondence with the Arabian Jews. When some of the latter were converted by Mohammed, one Khalid wrote to the Afghans and invited them to embrace Islam. Several Afghan nobles went to Arabia under one Kais, who claimed trace his descent through forty-seven generations from Saul. He was accordingly greeted by Mohammed by the title of "malik," in deference to this illustrious descent. Kais is reported to have died at the age of eighty seven, in 662 and all the modern chiefs of Afghanistan claim to be descended from him (Malcolm, "History of Persia," ii. 596, London, 1815). The Afghans still call themselves "Beni-Israel," and are declared to have a markedly Jewish appearance. Their claim to Israelitish descent is allowed by most Mohammedan writers. G. Moore, in his "Lost Tribes" (pp. 143-160, London, 1861), also identified the Afghans with the Ten Tribes.”

     

    Geen één van de vele stammen die Afghanistan en daarbuiten vandaag rijk is kent echter zijn oorsprong. Wat religie betreft zijn zij volgelingen van de Arabische god Allah en diens profeet Mohammed. Zij zijn zelfs vanuit de Koran (Soera 17) tegen een in de Bijbel beloofde derde herstel van Israël in het oude land der vaderen.

     

    Er zal een ‘act of God’ nodig zijn om deze mensen hun Israëlitische wortels duidelijk te maken. Op Gods tijd echter zullen zij ooit in de toekomst aan hun tocht naar het Beloofde Land beginnen. Het zal een bewogen tocht worden. Het feit alleen dat men als individu tot een der verloren stammen behoord is geen vrijkaart voor het beloofde land want ook hier telt alleen geloof zoals het hierna vermelde Bijbelgedeelte leert:

     

    Ezechiël 20:34 Ik zal u voeren uit het midden der volken en u bijeenbrengen uit de landen waarin gij verstrooid zijt, met sterke hand, met uitgestrekte arm en met uitgestorte grimmigheid. 35 Ik zal u brengen naar de woestijn der volken en daar met u in het gericht treden, van aangezicht tot aangezicht. 36 Zoals Ik met uw vaderen in het gericht getreden ben in de woestijn van het land Egypte, zo zal Ik ook met u in het gericht treden, luidt het woord van de Here HERE. 37 Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en u brengen in de band van het verbond. 38 Ik zal de weerspannigen uit u uitschiften en hen die tegen Mij overtreden hebben; wel zal Ik hen leiden uit het land waarin zij als vreemdelingen vertoeven, maar in het land van Israël zullen zij niet komen. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben. (NBG 1951 Vertaling)

     

    De aanvang van de terugkeer van de tien stammen gebeurt in de tweede helft van de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël. Zie ook het artikel op deze blog van 04-04-2014: de zeventig jaarweken. Tijdens de eind slag, in het boek Openbaring Harmageddon geheten, wanneer het land Israël door de legers van de koning van het noorden (het nieuwe Assyrië) onder de voet wordt gelopen en schijnbaar verloren is zullen geruchten uit het noorden en het oosten (Daniël 11:40-44-45, 12:1) de koning van het noorden verontrusten, staat er geschreven. In het eindtijdscenario zijn dit de tien stammen die met sterke hand staat er geschreven bij de profeet Ezechiël, uit de landen hunner ballingschap worden weggevoerd richting beloofde land.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    24-04-2014 om 13:30 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.GOEDE VRIJDAG 7 APRIL 30 AD
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vrijdag 7 april 30 anno Domini. Maar hoe kunnen we zo zeker zijn van deze datum, heden 1984 jaar geleden, correct is? Het Nieuwe Testament leert dat de Heer Jezus’ kruisdood voor het Joodse Paasfeest gebeurde en voordat de sabbat begon, dus is de conclusie, was het een vrijdag in de late namiddag. Het oude Israël had een maankalender. De eerste maand van het jaar in die oude kalender was de maand Nisan (maart/april), de maand van de verlossing uit Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe maand begon met de avond waarop de opkomende maan na zonsondergang voor het eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse pesachfeest werden geslacht op de 14de Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij zonsondergang gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).

     

    Astronomen kunnen heden terugrekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia geleden een nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus vastgesteld worden en de veertiende Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy and the date of the Crucifixion – Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren de volgende data af voor de veertiende Nisan op een vrijdag: 11 april 27 AD, 7 april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik geef de drie data op aangezien er verschil van mening bij onderzoekers bestaat betreffende het correcte jaar van de kruisdood. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys hierboven hanteert overigens 33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven voor een late datum hebben (soms) hun reden van bestaan in de vervangingsleer die het christendom aanhangt. De leert die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen zijn en alle oudtestamentische profetie in haar vervult. De 70ste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld volgt aldus onmiddellijk op de 69ste jaarweek en is aldus al geschiedenis en kende haar eindvervulling in 33 AD.

     

    Maar waarom mijn keuze voor 7 april 30 AD? Omdat deze datum namelijk volledig past in de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit aangename jaar des HEREN door Jezus’ in de synagoge van zijn vaderstad afgekondigd, zoals we kunnen lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het jaar 27 AD en de maand oktober worden aldus een ankerpunt waar we de chronologische gegevens van de evangeliën mee verankeren.

     

    De vier pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeld viel in de maand nisan van 27 AD. Het tweede pelgrimsfeest volgens Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven lijden, sterven, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus. Betreffende het derde paasfeest vermeld door de evangelist Johannes bestaat er verschil van mening onder onderzoekers. Sommigen lezen Johannes 6:1 door een westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren dat Jezus op een berg de broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het noorden van Israël onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie van sommige onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:

     

    Johannes 6:1 “Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?”

     

    Wanneer we dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat de vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met ‘kort voor’, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor sommigen is de vermelding van ‘het feest der Joden’ in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu een verwijzing naar een Pascha of is een ander feest bedoelt? De verklaring leveren weer de sabbat- en jubeljarenopgave van William Whiston.

     

    Het paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van 7 x 7 jaren aanvangen. Het was tevens de periode van het dertigste Jubeljaar sinds de instelling ervan en volgens een Rabbijnse traditie zat men in het vierde millennium anno mundi, de vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond. De zon der gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in Israël toen was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de evangelist Johannes naar ‘het feest der Joden’ verwijst. Het was inderdaad ook een feest toen (van geestelijk gezien; blinden en doven) met in gedachten al de nakende vertroosting van Israël.

     

    Met het paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep aldus van april 26 tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertig + jaar oud. Hij was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor Christus.

     

    Deze constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als ‘co-princeps’ van Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.

     

    Vanaf het eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in 27 AD zijn het 46 jaar terug tot het begin van de herbouw van de Tempel te Jeruzalem door Herodes de Grote.

     

    Johannes 2: 20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams. 22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed;

     

    Dit Schriftgedeelte leert dat er 46 jaar zijn vanaf het beginjaar van de herbouw van de tempel door Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de Joodse historicus uit de eerste eeuw na Christus, die jaartallen geeft.

     

    Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn 18de regeringsjaar besloot tot herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus dat aanvankelijk 18 maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact 46 jaar later speelt Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie eveneens het artikel op deze blog van 05-03-2014 -de regeringsperiode van Herodes de Grote)

     

    Al de verkregen jaartallen via de jubeljaartelling van William Whiston in dit artikel bevestigen het jaar 30 AD als het jaar van de kruisdood van de Christus, gevolgd door Zijn Opstanding en Hemelvaart. En de belofte van Zijn wederkomst.

     

    1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    14-04-2014 om 10:12 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DRIE DAGEN EN DRIE NACHTEN?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Deze week is het Goede Vrijdag. Het zal dan 1984 jaar geleden zijn dat het Lam van God, de Heer Jezus Christus, op vrijdag 7 april 30 AD zijn leven gaf voor een verloren wereld.

    Johannes 3: 14 En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, 15 opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe. 16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.

     

    Met de vermelding ‘Goede Vrijdag’ volg ik de christelijke overlevering die leert dat de Heer Jezus Christus op een vrijdag Zijn leven gaf.

     

    2 Thessalonicenzen 2:15 “Zo dan, broeders, staat vast en houdt u aan de overleveringen, die u door ons, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, geleerd zijn.”

     

    Betreffende de kruisiging van Christus op een vrijdag, ‘goede vrijdag’ genoemd in het christendom, bestaat nochtans onenigheid. Een gelanceerde nieuwe theorie plaatst het sterven van Jezus op woensdag of donderdag. Dit zou volgens deze nieuwe theorie aansluiten bij de woorden van Jezus  zelf wanneer Hij verwees naar het teken van Jona die drie dagen en drie nachten in het zeemonster verbleef.

     

    Matteüs 12: 40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten.

     

    Bedoelde Jezus letterlijk drie dagen en drie nachten of was dit een manier van uitdrukken in die tijd? De Bijbel geeft een duidelijk antwoord. Enkele voorbeelden hierna:

     

    Exodus 24:18 “Mozes ging de wolk in en besteeg de berg. En hij bleef op de berg veertig dagen en veertig nachten

     

    1 Samuël 30: 11 Toen vonden zij op het veld een Egyptenaar en brachten hem bij David. Zij gaven hem brood en hij at, zij lieten hem water drinken, 12 en gaven hem een schijf geperste vijgen en twee rozijnenkoeken, en toen hij dat gegeten had, keerde zijn geest in hem terug, want hij had gedurende drie dagen en drie nachten niets gegeten of gedronken. 13 Daarop vroeg David hem: Van wie zijt gij en waar komt gij vandaan? Hij antwoordde: Ik ben een Egyptische jongeman, een slaaf van een Amalekiet. Mijn heer heeft mij achtergelaten, omdat ik drie dagen geleden ziek werd.

     

    Jona 1: 17 “En de HERE beschikte een grote vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachten

     

    Job 2: 11 Toen nu de drie vrienden van Job hoorden van al het leed dat hem getroffen had, kwam ieder van hen uit zijn woonplaats: de Temaniet Elifaz, de Suchiet Bildad en de Naämatiet Sofar; en zij kwamen volgens afspraak bij elkander om hem te gaan beklagen en te troosten. 12 Toen zij van verre hun ogen ophieven, herkenden zij hem niet. Zij verhieven hun stem en weenden, scheurden hun mantels en strooiden stof op hun hoofd, hemelwaarts. 13 En zij zaten bij hem op de grond, zeven dagen en zeven nachten; niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen, dat zijn smart zeer groot was.

     

    Het toevoegen van de nachten aan het aantal dagen die verstrijken zouden, was gewoon een manier van uitdrukken. Mozes vastte veertig dagen en veertig nachten. Wanneer David en zijn mannen een Egyptische slaaf van een Amalekiet tegenkomen die gedurende drie dagen en drie nachten niets gegeten of gedronken heeft, blijkt dat hij drie dagen eerder ziek was geworden. Heel duidelijk is hier sprake van een afgeronde periode en niet van exact 72 uur. Jona was in de vis drie dagen en drie nachten. Jobs vrienden zaten zeven dagen en zeven nachten bij hem. We merken op dat geen Jood van de oudheid zou spreken van “zeven dagen en zes nachten” of “drie nachten en twee nachten”, zelfs als dit de periode was die hij aan het beschrijven was. De uitdrukkingen in die tijd spraken altijd van een gelijk aantal dagen en nachten en als een Jood zou spreken van een periode van drie dagen die alleen twee nachten beslaat, zou hij moeten spreken van drie dagen en drie nachten.

     

    Een goed voorbeeld hiervan wordt gevonden in het Bijbelboek Ester waar de koningin zei dat niemand gedurende drie dagen en drie nachten mocht eten of drinken, maar op de derde dag - toen slechts twee nachten gepasseerd waren-  ging Ester de kamer van de koning binnen en het vasten werd beëindigd.

     

    Esther 4:15 Toen liet Ester het volgende antwoord aan Mordechai geven: 16 ‘Roep alle Joden die in Susa wonen bij elkaar en vast voor mij: eet niet en drink niet, overdag niet en ’s nachts niet, drie dagen lang. Ook ik zal op die manier vasten met mijn dienaressen. En na die voorbereiding zal ik naar de koning gaan, al is dat tegen de wet. Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen.’ 17 Mordechai ging weg en deed wat Ester hem had opgedragen.5:1 Toen de derde dag aangebroken was, hulde Ester zich in een koninklijk gewaad en ging naar de binnenhof van het koninklijk paleis. Daar bleef ze staan, tegenover de troonzaal. In de zaal zat de koning op zijn koninklijke troon, tegenover de ingang. 2 Zodra hij koningin Ester in de hof zag staan, voelde hij zo veel genegenheid voor haar dat hij haar de gouden scepter toestak die hij in zijn hand hield. Ester ging naar voren en raakte het uiteinde van de scepter aan. 3 Toen vroeg de koning haar: ‘Wat is er, koningin Ester? Wat is uw wens? Al was het de helft van mijn rijk, het zal u gegeven worden.’ 4 En Ester antwoordde: ‘Als het de koning goeddunkt, laat hij dan vandaag nog samen met Haman bij mij komen en deelnemen aan de feestelijke maaltijd die ik voor hem heb bereid.’ 5 Daarop gaf de koning bevel om Haman zo snel mogelijk te halen. ‘We zullen doen,’ zei hij, ‘wat Ester verzoekt.’

     

    We stellen dus vast dat “drie dagen en drie nachten” in de Hebreeuwse terminologie, niet noodzakelijk een volledige periode van drie werkelijke dagen en drie werkelijke nachten betekent, maar dat het slechts een uitdrukking was om een deel van de eerste en de derde dag uit te drukken.

     

    Ook in het berekenen van regeringsjaren jaren van hun koningen hanteerden de Israëlieten van de oudheid dezelfde manier van rekenen als met dagen en nachten. Een koning die de troon besteeg in de loop van jaar één, daarna een heel jaar regeerde en in de loop van het daaropvolgende jaar vervangen werd, regeerde volgens de Israëlieten drie jaar en niet de werkelijke periode van één jaar en twee gedeelten van een jaar.

     

    Er is nog een belangrijke aanwijzing in de Bijbel dat toen Jezus de Joden vertelde dat hij drie dagen en drie nachten in de aarde zou zijn, zij begrepen dat de vervulling van de profetie al na twee nachten verwacht kon worden. Op de dag na zijn kruisiging, dat is, na slechts één nacht, gingen zij naar Pilatus en zeiden: Heer, wij hebben ons herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd heeft: Na drie dagen word Ik opgewekt. Geef daarom bevel het graf te verzekeren tot de derde dag. Hierna het volledig citaat:

     

    Matteüs 27: 62 De volgende dag, dat is na de Voorbereiding, kwamen de overpriesters en de Farizeeën gezamenlijk tot Pilatus, 63 en zij zeiden: Heer, wij hebben ons herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd heeft: Na drie dagen word Ik opgewekt. 64 Geef daarom bevel het graf te verzekeren tot de derde dag; anders konden zijn discipelen Hem komen stelen, en tot het volk zeggen: Hij is opgewekt uit de doden, en de laatste dwaling zou erger zijn dan de eerste. 65 Pilatus zeide tot hen: Hier hebt gij een wacht, gaat heen en verzekert het naar uw beste weten. 66 Zij gingen heen en verzekerden het graf met de wacht, na de steen verzegeld te hebben.

     

    Wij zouden heden met ons lineair tijds-denken “na drie dagen” verstaan als ieder moment op de vierde dag, maar, volgens de uitdrukkingen van de Joden van Jezus’ tijd wisten zij dat dit naar de derde dag verwees en ze waren bezorgd om het graf van Jezus onbewaakt te laten tot de derde dag na slechts twee nachten. De conclusie moet zijn dat de uitdrukking: “drie dagen en drie nachten” geen volledige periode van tweeënzeventig uur betekent, maar iedere mogelijke tijdsperiode, die een periode tot en met drie dagen beslaat.

     

    De overlevering van ‘goede vrijdag’ is aldus betrouwbaar.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    13-04-2014 om 09:03 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    10-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE HETHIETEN-KONINGEN EN DE REVISIE VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE OUDHEID
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De start van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft haar reden en oorsprong bij de orthodoxe Egyptologie die via een vermeende Sothis-kalender haast geen ruimte voor de Bijbelse historische Boeken liet. Daarom was het noodzakelijk tot een herschikking van de verschillende farao’s en hun dynastieën op de tijdsbalk te komen met ditmaal Bijbelse ankerpunten. Het was wijlen Dr. Immanuël Velikovsky die in de tweede helft van de twintigste eeuw de aanzet gaf. Een groot aantal revisionisten van de geschiedenis van de oudheid hebben sindsdien veel van de bevindingen van Velikovsky opgegeven en alternatieve revisies gepubliceerd. Ik ben echter van mening dat het nodige eerbetoon naar de persoon van Velikovsky blijvend op zijn plaats is, aangezien zonder Velikovsky er waarschijnlijk heden geen historisch-chronologisch onderzoek zou zijn.

     

    En het gaat niet alleen om de historische boeken van de Bijbel. De orthodoxe Egyptologie is in feite o.a. verantwoordelijk voor de zogenaamde ‘duistere eeuwen’ die gefabriceerd werden als een gevolg van het linken van Klein-Aziatische vorsten en gebeurtenissen aan de regeerperioden van bepaalde farao ’s.

     

    Zulk een voorbeeld zijn de invallen van de zeevolken tegen wie farao Ramses III moest strijden, die door de orthodoxe Egyptologie in de twaalfde eeuw voor Christus op de tijdsbalk geplaatst wordt. Zie het artikel op deze blog van 22-03-2014: de zeevolken. We hebben hier ditmaal te maken met een buiten-Bijbelse anomalie die gecreëerd werd als een gevolg van de foutieve datering van de regeerperiode van Ramses III op de tijdsbalk in de twaalfde eeuw v. Chr. De orthodoxie laat het Hethieten-rijk als een gevolg van de invasie van de zeevolken ten ondergaan in de twaalfde eeuw voor Christus. Een anomalie is dat de Assyriërs tot in de achtste eeuw voor Christus naar de Hethieten in hun bewaarde annalen verwijzen. En het is het Hethieten-rijk dat in dit artikel aandacht krijgt.

     

    Het Hethieten-rijk wordt door de gevestigde geschiedschrijving in drie perioden verdeeld. Men spreekt over het Oude Rijk, een Midden Rijk en een Nieuw Rijk. Over de Hethieten schreef ik al, zij het summier, in mijn eerdere publicatie ‘Van Noach tot Christus’(1987) en ‘Kroniek van het Oude Israël’(1993). Vooral het baanbrekend werk van Dr. Donovan Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2, Chapter 17) was toen mijn leidraad.

     

    De Bijbelse Hethieten hebben hun oorsprong bij Heth (Genesis 10:15), een zoon van Kanaän, een zoon van Cham, een zoon van Noach. Hun oorsprong gaat dus helemaal terug tot de periode na de zondvloed en spraakverwarring in circa 2200 v. Chr. Aanvankelijk was hun woongebied Kanaän.

     

    Het Oude Rijk van de Hethieten heeft volgens de nieuwe chronologie haar begin in de periode na de intocht van de Israëlieten in Kanaän in het jaar 1443 v. Chr. De Hethieten werden in de jaren daaropvolgend uit Kanaän verdreven en vestigden zich later in Anatolië in het gebied van het huidige Turkije. Vanuit hun nieuwe hoofdstad Hattoessa, het huidige Böghazkoy, zouden zij in korte tijd heel de regio overheersen.

     

    Jozua 3:En de HERE zeide tot Jozua: Op deze dag zal Ik beginnen u groot te maken in de ogen van geheel Israël, opdat zij weten dat Ik met u zal zijn, zoals Ik met Mozes geweest ben. Beveel dan de priesters, die de ark des verbonds dragen: zodra gij gekomen zijt aan de oever van het water van de Jordaan, zult gij in de Jordaan blijven staan. Toen zeide Jozua tot de Israëlieten: Komt naderbij en hoort de woorden van de HERE, uw God. 10 Voorts zeide Jozua: Hieraan zult gij weten, dat de levende God in uw midden is en dat Hij zeker de Kanaänieten, de Hethieten, de Chiwwieten, de Perizzieten, de Girgasieten, de Amorieten en de Jebusieten voor u uit verdrijven zal: 11 ziet, de ark des verbonds van de HERE der ganse aarde trekt vóór u over, de Jordaan in.

     

    Dr. Courville (zie: Van Noach tot Christus, 1987, hoofdstuk 10 t/m hoofdstuk 13) plaatst de Hethietische koning Pithanus in de 15de eeuw voor Christus op de tijdsbalk, tot op koning Telepinus in de 11de eeuw v. Chr., die hij met Ilu Teshup uit Assyrische bronnen identificeert. Het was de Assyriër Tiglath Pileser I die aan het Oude Rijk van de Hethieten een einde bracht. Wat volgde was een chaotische periode, genaamd het Midden Rijk, tot aan de regering van Tudhaliyas II, die het tijdperk van het zogenaamde Nieuwe Rijk inluidde.

     

    Ten tijde van koning Salomo (1007/967 v. Chr.) heeft de Bijbel het over de koningen van de Hethieten in het meervoud en moeten we ons een serie stadstaten voor de geest halen.

    1 Koningen 10:27 En de koning maakte het zilver in Jeruzalem overvloedig als stenen, en de ceders als moerbeivijgen die in menigte in de Laagte groeien. 28 De levering van de paarden die voor Salomo bestemd waren, geschiedde uit Misraïm en uit Kewe; de handelaars van de koning haalden ze tegen marktprijs uit Kewe. 29 Een wagen uit Misraïm stelden zij echter bij levering op zeshonderd, en een paard op honderd vijftig eenheden zilver; evenzo voerde men ze door hun bemiddeling uit naar alle koningen der Hethieten en naar de koningen van Aram.

     

    De chaotische periode van het zogenaamde Midden Rijk werd naar mijn vermoeden ook veroorzaakt door het optreden van farao Thothmosis III alias Sisak die in 963 v. Chr. (gereviseerde chronologie) aan een serie jaarlijkse campagnes naar Klein-Azië begon. En indien we Herodotus voor waar houden, ook naar Europa. Herodotus’ (Boek 2, 102-111) Sesostris marcheerde tot Kolchis aan de Kaspische Zee en drong zelfs door tot in Europa waar hij Skythië en Thracië veroverde en aldus op weg ook het Hethieten-rijk in Klein-Azië bezette of schatplichtig maakte.

     

    Wat volgde was een duistere periode tot het Nieuwe Hethietische Rijk, onder leiding van Tudhaliya, opkwam. Gereviseerd kom ik ongeveer rond 920 v. Chr. uit voor de beginperiode van de regering van Tudhaliya. Dit past in het Bijbelse plaatje dat opnieuw een sterk Hethieten-rijk laat zien ten tijde van de belegering van Samaria door Benhadad, de koning van Aram in 892 v. Chr.

     

    2 Koningen 7:Want de HERE had het leger der Arameeërs een geluid doen horen van wagens en paarden, het geluid van een grote legermacht, zodat zij tot elkander zeiden: Zie, de koning van Israël heeft tegen ons de koningen der Hethieten en van Misraïm gehuurd om ons te overvallen. Daarom waren zij opgesprongen en in de avondschemering gevlucht en hadden hun tenten achtergelaten, ook hun paarden, hun ezels, de hele legerplaats zoals die was; zij waren gevlucht om hun leven te redden.

     

    Wat we aan historisch chronologisch materiaal betreffende de Hethieten hebben, is fragmentarisch. Geen of weinig regeerperioden van de verschillende koningen zijn bekend. Wat we wel hebben zijn enkele raakpunten met contemporaine Assyrische en Egyptische koningen. Op deze manier is het mogelijk om het Nieuwe Rijk van de Hethieten ongeveer op de tijdsbalk te rangschikken. Zo heeft o.a. Suppiluliuma gecorrespondeerd met farao Amonhotep IV alias Achnaton alias Nafoeria, en is er een schrijven bekend van de weduwe van Nafoeria/Achnaton. Zodoende loopt de regeerperiode van de Hethietische koning contemporain met die van farao Achnaton. Enkele belangrijke puzzelstukjes kunnen zodoende ingevuld worden. De gereviseerde jaartallen van Achnaton zijn: 735/687 v. Chr. De regeerperiode van Suppiluliuma bedraagt ongeveer 60 jaar. De eerstgeborene van Suppiluliuma en kroonprins was Arnuwanda die op weg naar Egypte, op uitnodiging van de weduwe van farao Achnaton, om het leven kwam, vermoedelijk als een gevolg van de pest die toen heerste. We zijn namelijk in bezit vanuit een Hethietische bron, van een schrijven van Dakhamunzu, de Hethietische naam van de weduwe van Achnaton. Deze farao had volgens dezelfde Hethietische bronnen de naam Nibkhururija of Piphuriryas. En na diens dood verzocht Dakhamunzu, de weduwe van Nibkururija/Achnaton, aan Suppiluliuma tot uithuwelijking aan een zoon van hem. Zodoende kunnen we de Hethiet Suppiluliuma met de Egyptische koningslijst verankeren.

     

    De opvolger van Suppiluliuma werd Mursilis II die in het tweede jaar van de regering van farao Smenkhkare, de opvolger van Achnaton, zijn regeerperiode aanvangt. Mursilis II was niet de kroonprins maar de jongere broer. In het tiende regeringsjaar van koning Mursilis II maken Hethietische annalen melding van een kosmisch zonfenomeen en dit levert een volgend ankerpunt op de tijdsbalk op. Assyrische bronnen vermelden namelijk een kosmisch fenomeen ten tijde van de invasie van Egypte door Essarhaddon in 671 v. Chr. Beide fenomenen zijn één en dezelfde en zodoende verankeren we het tiende regeringsjaar van Mursilis met 671 v. Chr.

     

    Een volgende verankering levert ons de Hethiet Hattoesilis III die streed tegen en daarna een vredesverdrag sloot met farao Ramses II. Deze farao begint gereviseerd zijn regeerperiode in 610 v. Chr. en het vredesverdrag met de Hethieten-vorst Hattoesilis, in Ramses II’ 21ste regeringsjaar, of gereviseerd in 590/589 v. Chr. Vanaf dit verkregen jaartal plaatsen we de opvolgers van Hattoesilis III op de tijdsbalk tot aan de val van Hattoessa in 546 v. Chr. door Croesus, gevolgd door de Meden en Perzen wat het definitieve einde voor het Hethieten-rijk betekende.

     

    Het bestuderen van orthodoxe werken vooraleer Velikovsky met zijn theorieën het establishment aanviel is altijd lonend. Zo schrijft Dr. Margarete Riemschneider onverbloemd over de verwijzing naar het product ijzer ten tijde van de regering van Hattoesilis, terwijl het orthodox gezien niet evident is dit product in het Brons tijdperk tegen te komen. Tijdens de regering van Hattoesilis is namelijk een schrijven  bekend van waarschijnlijk een Assyrische vorst met het verzoek om het zenden van ijzer (Dr. Margarete Riemschneider, Die Welt der Hethieter, blz. 34). Hattoesilis gaf een ontwijkend antwoord, schreef dat zijn magazijnen leeg waren en het jaargetijde niet geschikt voor verwerking van ijzer, maar stuurde als teken van goede wil een ijzeren dolk naar de Assyriër.

     

    Hierna de Hethieten-koningslijst die gereviseerd chronologisch gerangschikt werd:

     


    Koning:

    v. Chr.:

    (circa)

    Historische gebeurtenis

    Tudhaliya I

    co-regent Arnuwanda

    920/860

    Tijdgenoot van Tukulti Ninirta II (923/917) en Salmaneser III (895/860)

    Arnuwanda I

    860/843

     

    Hattoesilis II

    843/790

    Tijdgenoot van Assur Nerari V (790/782)

    Tudhaliya II

    790/761

     

    Tudhaliya III

    761

     

    Suppiluliuma I

    761/681

    712 v. Chr. invallen zeevolken - contemporain met Ramses III/Amonhotep IV

    Arnuwanda II

    687

    sterfjaar

    Mursilis II

    681/662

    10de jaar gelijk aan: 671 v. Chr. met meganatuurcatastrofe

    Muwatalli II

    662/653

     

    Mursilis III

    653/621

    621 zonsverduistering

    Hattoesilis III

    621/596

    contemporain met Ramses II

    Tudhaliya IV

    596/566

     

    Karunta

    566

     

    Arnuwanda III

    566/561

     

    Suppiluliuma II

    561/546

    546 val Hattoessa

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    10-04-2014 om 10:09 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Jubeljaren van okt.709/sep.708 v. Chr. en okt.23/sep.22 v. Chr. onder de loep.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met dit artikel wens ik twee historisch verifieerbare jubeljaren onder de aandacht te brengen. De jubeljaren en de wijze van rekenen van de sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. Er waren in totaal 30 jubeljaren vanaf de eerste viering in 1395/1394 v. Chr. tot het optreden van Jezus Christus in 27/28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ (Lucas 4) uitriep en zich als de Messias voor de Joden bekendmaakte. Hierna een opsomming van alle jubeljaren vanaf één tot dertig.

     

    Exodus jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.

    Jubeljaren en jaartallen voor Christus: Historische periode:

    1.       1395/1394                                      Richter Othniël

    2.      1346/1345                                      Ruth 6:6

    3.      1297/1296                                      Richter Ehud

    4.      1248/1247                                      verdrukking Jabin

    5.      1199/1198                                       Richter Thola

    6.      1150/1149                                       verdrukking Ammon

    7.      1101/1100                                       Richter en profeet Samuël

    8.      1052/1051                                       Saul

    9.      1003/1002                                     Salomo

    10.    954/953                                         Rehabeam

    11.     905/904                                        Josafat

    12.     856/855                                         Joas

    13.     807/806                                        Amazia

    14.     758/757                                         Uzzia

    15.     709/708                                        Het 14de jaar van Hizkia

    16.     660/659                                        Manasse

    17.     611/610                                          Josia - Val Nineveh

    18.     562/561                                         Het 37ste jaar der ballingschap

    19.     513/512                                          Haggaï

    20.    464/463                                        Ezra

    21.     415/414                                           Nehemia

    22.    366/365                                         Perzische periode

    23.    317/316                                           Griekse periode

    24.    268/267                                         Griekse periode

    25.    219/218                                          Griekse periode

    26.    170/169                                          Griekse periode

    27.    121/120                                           Makkabeeën

    28.     72/71                                              Makkabeeën

    29.    23/22                                             Hongersnood Herodes

    30.    27/28 AD                                       Messias Jezus ____________

     

    William Whiston (1667/1752) was een Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse taal. In zijn ‘dissertatie V’ bovenaan vermeld, geeft Whiston 10 historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van 10 historische verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe: het jubeljaar 562/561 v. Chr. Het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Ewil Merodach, wanneer deze heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het 37ste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 27:27).

     

    Het oude Israël heeft zelden het jubeljaargebod gehouden. We kennen het jaar van de aanvang door in de tijd terug te rekenen vanaf de historische vermeldingen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus. Maar daarna vinden we in de Bijbel haast geen verwijzingen naar het houden van Jubeljaren. Eén duidelijke verwijzing naar een Jubeljaar is er echter bij de profeet Jesaja volgend op het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda:

     

    Jesaja 37:30 "En dit zal u het teken zijn: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan.."

     

    In de cyclus van sabbat- en jubeljaren in het oude Israël moest het land elk zevende jaar braak blijven liggen. Er mocht niet geploegd noch gezaaid worden. De HERE God beloofde in de Thora dat Hij het zesde jaar dubbel zou zegenen zodat er voldoende opbrengst zou zijn voor het overbruggen van twee jaren. De sabbatjaren liepen van april tot maart en zeven maal zeven jaar later begon in oktober het jubeljaar dat liep tot september van het volgende jaar. De sabbatjaren liepen zonder onderbreking verder. Dat is in een notendop de uitleg van de dissertatie van William Whiston tot het correct berekenen van de sabbat en jubeljaren.

     

    Het jubeljaar waar de profeet Jesaja naar verwijst liep van oktober 709 tot september 708 v. Chr. Het woord van de profeet: ‘gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt’, situeert zich in het zevende sabbatjaar (april 709/ maart 708) en ‘in het tweede jaar wat nawast’, slaat op het jaar april 708 tot maart 707 v. Chr., het houden van het jubeljaar liep tot september 708 v. Chr. Daarna kon er gezaaid en geplant worden: ‘maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan’

     

    Het houden van het sabbat- en jubeljaargebod vergde geloof. Ook zal vermoedelijk de winstgedachte en het derven van winst (de wortel van alle kwaad) een rol gespeeld hebben in het niet houden van dit gebod. We moeten ook bedenken dat de zeventigjarige Babylonische ballingschap uiteindelijk een oordeel was voor het niet houden van het sabbatjaargebod. Het land Israël kreeg toen zeventig jaar rust (2 Kronieken 36:21).

     

    Het jubeljaar van 709/708 v. Chr. wordt tegenwoordig door weinige onderzoekers opgemerkt en dit als een gevolg van de seculiere wetenschap: de Assyriologie. Bijna honderd jaar geleden werd de Assyrische koningslijst gepubliceerd. Een koningslijst die liep van de zevende eeuw tot ongeveer de negende eeuw voor Christus met exacte jaartallen en regeerperioden voor de vermelde Assyrische koningen. De Bijbelse koningslijst en de jaartallen tot dan in gebruik stonden hier haaks tegenover en werden daarom door de onderzoeker de geleerde E. Thiele aangepast, verkort zodat de Bijbelse koningslijst en haar jaartallen zouden overeenkomen met de Assyrische Khorsabad-lijst.

     

    De regeerperiode van koning Hizkia werd door Thiele in lijn gebracht met de regeerperiode van de Assyrische koningen Sargon II en Sanherib. In vele zogenaamde christelijke naslagwerken en Bijbelatlassen worden de jaartallen van E. Thiele gehanteerd. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ ga ik hier dieper op in:

     

    http://www.shopmybook.com/wwaowItems/2013/06/10/15638236911324027454000/excerpt/excerpt.pdf

     

    Het trieste resultaat is dat als een gevolg van Thiele ’s fabricatie de vermelding van Jesaja hoofdstuk 37 met de verwijzing naar een jubeljaar niet meer (h)erkend wordt.

     

    Maar nu verder met het Jubeljaar okt.23/sep.22 voor Christus. Het is een Jubeljaar dat viel ten tijde van de regeerperiode van Herodes de Grote (zie ook het artikel op deze blog van 05-03-2014 de regeringsperiode van Herodes de Grote).

     

    Het eerste regeringsjaar van Herodes de Grote viel gedeeltelijk in een sabbatjaar: April 37/maart 36 v. Chr. Het jaar 37 v. Chr. is dan ook een belangrijk anker- en navigatiepunt op de tijdsbalk. De historische bron van dit ankerpunt is Flavius Josephus (Joodse Oudheden Boek.XIV,xvi,2). Josephus verbindt de inname van Jeruzalem door Herodes met een sabbatjaar.

     

    Een volgende hint naar een sabbatjaar en ditmaal gevolgd door een jubeljaar vinden we eveneens bij Flavius Josephus beginnend bij het dertiende regeringsjaar van Herodes de Grote. Ik geef hierna het volledige citaat dat ik van het internet (public domain) plukte:

     

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden Boek XV,ix,1.

    1. NOW on this very year, which was the thirteenth year of the reign of Herod, very great calamities came upon the country; whether they were derived from the anger of God, or whether this misery returns again naturally in certain periods of time for, in the first place, there were perpetual droughts, and for that reason the ground was barren, and did not bring forth the same quantity of fruits that it used to produce; and after this barrenness of the soil, that change of food which the want of corn occasioned produced distempers in the bodies of men, and a pestilential disease prevailed, one misery following upon the back of another; and these circumstances, that they were destitute both of methods of cure and of food, made the pestilential distemper, which began after a violent manner, the more lasting. The destruction of men also after such a manner deprived those that survived of all their courage, because they had no way to provide remedies sufficient for the distresses they were in. When therefore the fruits of that year were spoiled, and whatsoever they had laid up beforehand was spent, there was no foundation of hope for relief remaining, but the misery, contrary to what they expected still increased upon them; and this not only on that year, while they had nothing for themselves left [at the end of it], but what seed they had sown perished also, by reason of the ground not yielding its fruits on the second year. This distress they were in made them also, out of necessity, to eat many things that did not use to be eaten; nor was the king himself free from this distress any more than other men, as being deprived of that tribute he used to have from the fruits of the ground, and having already expended what money he had, in his liberality to those whose cities he had built; nor had he any people that were worthy of his assistance, since this miserable state of things had procured him the hatred of his subjects: for it is a constant rule, that misfortunes are still laid to the account of those that govern.

     

    2. In these circumstances he considered with himself how to procure some seasonable help; but this was a hard thing to be done, while their neighbors had no food to sell them; and their money also was gone, had it been possible to purchase a little food at a great price. However, he thought it his best way, by all means, not to leave off his endeavors to assist his people; so he cut off the rich furniture that was in his palace, both of silver and gold, insomuch that he did not spare the finest vessels he had, or those that were made with the most elaborate skill of the artificers, but sent the money to Petronius, who had been made prefect of Egypt by Caesar; and as not a few had already fled to him under their necessities, and as he was particularly a friend to Herod, and desirous to have his subjects preserved, he gave leave to them in the first place to export corn, and assisted them every way, both in purchasing and exporting the same; so that he was the principal, if not the only person, who afforded them what help they had. And Herod taking care the people should understand that this help came from himself, did thereby not only remove the ill opinion of those that formerly hated him, but gave them the greatest demonstration possible of his good-will to them, and care of them; for, in the first place, as for those who were able to provide their own food, he distributed to them their proportion of corn in the exactest manner; but for those many that were not able, either by reason of their old age, or any other infirmity, to provide food for themselves, he made this provision for them, the bakers should make their bread ready for them. He also took care that they might not be hurt by the dangers of winter, since they were in great want of clothing also, by reason of the utter destruction and consumption of their sheep and goats, till they had no wool to make use of, nor anything else to cover themselves withal. And when he had procured these things for his own subjects, he went further, in order to provide necessaries for their neighbors, and gave seed to the Syrians, which thing turned greatly to his own advantage also, this charitable assistance being afforded most seasonably to their fruitful soil, so that everyone had now a plentiful provision of food. Upon the whole, when the harvest of the land was approaching, he sent no fewer than fifty thousand men, whom he had sustained, into the country; by which means he both repaired the afflicted condition of his own kingdom with great generosity and diligence, and lightened the afflictions of his neighbors, who were under the same calamities; for there was nobody who had been in want that was left destitute of a suitable assistance by him; nay, further, there were neither any people, nor any cities, nor any private men, who were to make provision for the multitudes, and on that account were in want of support, and had recourse to him, but received what they stood in need of, insomuch that it appeared, upon a computation, that the number of cori of wheat, of ten attic medimni apiece, that were given to foreigners, amounted to ten thousand, and the number that was given in his own kingdom was about fourscore thousand. Now it happened that this care of his, and this seasonable benefaction, had such influence on the Jews, and was so cried up among other nations, as to wipe off that old hatred which his violation of some of their customs, during his reign, had procured him among all the nation, and that this liberality of his assistance in this their greatest necessity was full satisfaction for all that he had done of that nature, as it also procured him great fame among foreigners; and it looked as if these calamities that afflicted his land, to a degree plainly incredible, came in order to raise his glory, and to be to his great advantage; for the greatness of his liberality in these distresses, which he now demonstrated beyond all expectation, did so change the disposition of the multitude towards him, that they were ready to suppose he had been from the beginning not such a one as they had found him to be by experience, but such a one as the care he had taken of them in supplying their necessities proved him now to be.

     

    De hongersnood door Josephus beschreven die begon tijdens het dertiende jaar van Herodes (oktober 26 tot september 25 v. Chr.) duurde twee jaar. Op de tijdsbalk was dit het vijfde en het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus. We merken hier dat sinds de dagen van de profeet Jesaja, de beloofde zegen over het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus niet meer van tel was.

     

    Herodes blijkt ten koste van persoonlijke bezittingen graan en zaad gekocht te hebben bij zijn vriend Petronius die door de Romeinse keizer tot prefect over Egypte was benoemd. Het verkregen zaadgoed werd door Herodes echter naar Syrië doorgesluisd om aldaar te laten planten. Hieruit blijkt dat de Joden naar het gebod weigerden te zaaien in het sabbatjaar van april 23/maart 22 v. Chr. Een sabbatjaar dat ditmaal gevolgd werd door het 29ste jubeljaar van oktober 23/september 22 v. Chr. De zegen werd door de Joden ervaren toen tijdens het jubeljaar graan vanuit Syrië geleverd kon worden en de nood gelenigd.

     

    Het historisch genoteerde sabbatjaar en het 29ste jubeljaar ten tijde van de regeerperiode van Herodes de Grote leiden ons naar het 30ste jubeljaar van oktober 27/september 28 AD wanneer Jezus van Nazareth zich in de synagoge te Nazareth als de verwachte Messias aan de Joden bekendmaakte (Lucas 4:16-30).

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

    08-04-2014 om 09:13 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat gebeurde er nu in werkelijkheid met de Ark van het Verbond?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Psalm 74:1 Een leerdicht van Asaf. Waarom, o God, verstoot Gij voor altoos, brandt uw toorn tegen de schapen die Gij weidt?2 Gedenk uw gemeente, die Gij van ouds hebt verworven, die Gij verlost hebt als de stam van uw erfdeel, de berg Sion, waarop Gij uw woning hebt gevestigd.3 Richt uw schreden naar wat voorgoed in puin ligt; alles heeft de vijand in het heiligdom vernield.4 Uw tegenstanders brulden in uw vergaderplaatsen hebben er hun tekenen als tekenen opgesteld;5 het had het aanzien, alsof iemand de bijl van omhoog op het kreupelhout deed neerkomen;6 toen sloegen zij het snijwerk daaraan altegader stuk met bijl en houweel;7 uw heiligdom staken zij in brand, zij ontwijdden tot de grond toe de woning van uw naam;8 zij zeiden bij zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken. Zij verbrandden alle godshuizen in den lande.9 Onze tekenen zien wij niet, geen profeet is er meer, niemand onder ons, die weet tot hoelang.10 Ja, hoelang nog zal de tegenstander honen, o God; zal de vijand uw naam voor altijd versmaden?11 Waarom houdt Gij uw hand, ja uw rechterhand, terug?  Trek ze uit uw boezem, verdelg! (NBG Vertaling 1951)

    Jeremia 3:14 Keert weder, afkerige kinderen, luidt het woord des HEREN, want Ik ben heer over u; Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en u brengen te Sion, 15 en Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met kennis en verstand. 16 Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het land in die dagen, luidt het woord des HEREN, dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden. 17 Te dien tijde zal men Jeruzalem noemen de troon des HEREN, en alle volken zullen zich daarheen verzamelen om de naam des HEREN te Jeruzalem, en zij zullen niet meer wandelen naar de verstoktheid van hun boos hart. 18 In die dagen zal het huis van Juda naar het huis van Israël gaan, en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen naar het land dat Ik aan uw vaderen ten erfdeel gegeven heb.

    Zie ook 2 Koningen 25:1-17

    Wanneer we de hiervoor geciteerde Bijbelgedeelten doornemen is het duidelijk dat de Ark van het Verbond in 586 v. Chr. door de Babyloniërs te samen met alle andere Tempelattributen samen met de Tempel vernietigd werd. In de Tempel die zeventig jaar later herbouwd was, was er geen ark meer ter plaatsing in het Heilige der Heiligen. Ook in de herbouwde tempel van Herodes de Grote bevond zich geen Ark van het Verbond meer. Volgens de profeet Jeremia zou de Ark niet weder gemaakt worden. Het moet dan ook duidelijk zijn dat het verhaal in het Apocrief boek 2 Makkabeeën gebracht, dat de Roomse kerk aan haar Bijbel heeft toegevoegd, een leugen is. Hierna het betreffende gedeelte:

    2 Makkabeeën 2:1 In de boeken staat niet alleen dat de profeet Jeremia de ballingen beval om iets van het vuur mee te nemen, zoals reeds is gezegd, 2 maar ook dat hij hun de leer gaf en hun daarbij op het hart drukte, de geboden van de Heer niet te vergeten en zich niet te laten misleiden door de fraai versierde gouden en zilveren beelden die ze zouden zien. 3 Naast andere vermaningen drong hij erop aan de leer niet uit hun hart te bannen. 4 Verder staat er in hetzelfde geschrift dat de profeet, gehoorzaam aan een goddelijke ingeving, de verbondstent en de ark liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom die Mozes bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen vond Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen enkele van zijn metgezellen er weer heen gingen om de weg te markeren, konden ze de plaats niet meer vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun verwijten. Hij zei: ‘Die plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt en het zijn barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer dat alles weer tevoorschijn brengen; dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat gebeurd is in de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de tempel op grootse wijze geheiligd zou worden.’ 9 Ook werd erin verteld wat Salomo in zijn wijsheid deed toen hij bij de voltooiing van de tempel het inwijdingsoffer opdroeg: 10 zoals er tijdens Mozes’ gebed tot de Heer vuur uit de hemel was neergedaald, zo daalde er ook tijdens zijn gebed vuur neer en dit verteerde de brandoffers. 11 Met betrekking tot dat offer heeft Mozes verklaard: ‘Omdat het zondeoffer niet genuttigd is, is het door het vuur verteerd.’ 12 Ook Salomo heiligde acht dagen lang het inwijdingsfeest. 13 Behalve deze dingen vermelden die boeken, namelijk de gedenkschriften van Nehemia, ook dat Nehemia een bibliotheek had aangelegd, waarin hij de boeken bijeenbracht die betrekking hadden op de koningen, de geschriften van de profeten en van David, evenals de brieven van de koningen betreffende schenkingen aan de tempel. 14 Nu heeft Judas die boeken, die door de oorlog waarin wij gewikkeld zijn geraakt verspreid waren, weer bijeengebracht, en ze zijn weer in ons bezit. 15 Mocht u ze nodig hebben, dan kunt u ze laten halen. 16 Wij schrijven u, omdat we van plan zijn de reiniging van de tempel te heiligen. Wij houden u de plicht voor, dit feest te heiligen. 17 God, die heel zijn volk bevrijd heeft en het erfdeel, het koningschap, het priesterschap en de tempel aan zijn volk heeft teruggegeven, 18 zoals Hij dat in de leer had beloofd, God zal zich spoedig, naar wij hopen, over ons ontfermen en ons vanuit alle windstreken weer bijeenbrengen naar zijn heilige plaats. Want Hij heeft ons uit grote nood verlost en de plaats gereinigd. 19 De geschiedenis van Judas de Makkabeeër en van zijn broers, de reiniging van de grote tempel en de wijding van het altaar, 20 de oorlogen tegen Antiochus Epifanes en zijn zoon Eupator 21 en de hemelse verschijningen die ten deel zijn gevallen aan degenen die met zoveel toewijding en heldhaftigheid streden voor het jodendom. (Willibrord Vertaling 1995)

     

    De oorsprong van de Ark van het Verbond vinden we in het tweede Bijbelboek Exodus:

    Exodus 25:10-22 "Zij moeten dan een ark van acaciahout maken, twee en een halve el lang, anderhalve el breed, en anderhalve el hoog. Gij zult die overtrekken met louter goud; van binnen en van buiten zult gij die overtrekken en er rondom een gouden omlijsting op maken. Gij zult er vier gouden ringen voor gieten en die bevestigen aan de vier voetstukken en wel twee ringen aan de ene zijwand en twee ringen aan de andere zijwand. Gij zult draagstokken van acaciahout maken en die met goud overtrekken. Gij zult de draagstokken steken in de ringen aan de zijwanden van de ark, om daarmee de ark te dragen. De draagstokken zullen in de ringen van de ark blijven, zij zullen er niet uit verwijderd worden. In de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal. Ook zult gij een verzoendeksel van louter goud maken, twee en een halve el lang en anderhalve el breed. En gij zult twee cherubs van goud maken, van gedreven werk zult gij ze maken, aan de beide einden van het verzoendeksel. Maak één cherub aan het ene einde en één cherub aan het andere einde; uit één stuk met het verzoendeksel zult gij de cherubs op zijn beide einden maken. De cherubs zullen twee vleugels uitgespreid houden naar boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en hun aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel zullen de aangezichten  der cherubs gericht zijn. Gij zult het verzoendeksel bovenop de ark leggen en in de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal. En Ik zal daar met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik voor de Israëlieten gebieden zal. "

     

    De Ark van het Verbond heeft de Israëlieten op al haar tochten vanaf haar bouw na de Exodus uit Egypte in 1483 voor Christus, vergezeld. In het Oude Testament zijn er honderden verwijzingen naar gebeurtenissen betreffende de ark van het verbond. Ten tijde van Salomo werd zij in de tempel in het Heilige der heiligen neergezet. Een vertrek van de tempel waar  de hogepriester met Jom Kippoer, de grote verzoendag, binnenging voor de verzoeningshandelingen. Hier is de ark met zekerheid tot aan haar vernietiging gebleven. Deze vernietiging gebeurde ten tijde van Zedekia, de laatste koning van Juda (2 Koningen 25:8-11).

    Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel door Nebukadnezar, de koning van Babylon, in 586 voor Christus horen wij nooit meer iets over de ark. In de tempel van Zerubbabel na de Babylonische Ballingschap, en in de tempel van Herodes de Grote bevond zich in het Heilige der heiligen geen ark meer, maar wel, volgens de Joodse overlevering, een steen waarop de hogepriester op de grote Verzoendag het vat met reukwerk zette (Leviticus 16:12-14). Het is na de vernietiging van de tweede tempel in 70 AD dat de legendes en het zoeken naar de ark een aanvang namen. De oorspronkelijke ark echter was vernietigd en dit naar het woord van Asaf en Jeremia.

    Wel zijn er met zekerheid in de oudheid replica’s van de ark gemaakt die tot nu toe ergens op deze planeet aarde verborgen zitten. Met zekerheid kan men stellen dat in Ethiopië, op een geheime plaats te Axoem, zulk een replica van de ark van het verbond vereerd wordt. Ethiopië betwist namelijk Arabië de roem van de koningin van het Zuiden. De koningen van Ethiopië eisten afstamming voor zich op via Menelik, een zoon van de koningin van Scheba en Salomo. Hoogstwaarschijnlijk bracht de koningin van Scheba een replica van de ark naar haar land mee. Enkele jaren geleden bracht de BBC een overtuigende documentaire over de verborgen ark te Axoem in Ethiopië. Volgens de documentaire wordt de ark op een geheime plaats bewaard in de kerk van de Heilige Maria van Sion door een monnik bekend als de 'bewaarder van de ark'.

    Daarnaast zijn er Joodse legenden die beweren dat de ark bij de nadering van de Babyloniërs verborgen werd op de berg Nebo in Jordanië zoals het boek 2 Makkabeeën verhaalt. Een andere legende plaatst de ark in een schuilplaats nabij de Dode Zee. Zij is dan verborgen in een van de vele grotten waar ook de bekende Dode Zee-rollen gevonden werden. Een hardnekkige legende leert dat de ark verborgen werd 'in' de tempelberg en op Gods tijd bij de herbouw van de tempel tevoorschijn zal komen. De Joodse legenden verhalen niet over een eventuele replica maar scheppen de verwachting dat de oorspronkelijke ark ergens verborgen zit. Deze legenden zijn echter in strijd met de Bijbel die duidelijk door de mond van Jeremia leert dat "dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden…"

    Het vinden van een replica van de Ark van het Verbond past in het ‘eindtijdkader’ van de zeventig  jaarweken van de profeet Daniël.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    07-04-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Mythische Rijk Mitanni
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Citaat: If ever the cliché "forgotten empire" could be applied to an ancient state, it must be Mitanni, which is, in fact, hardly more than a name and a handful of archaeological and linguistic hypotheses. Yet, we can combine several types of information, and where they confirm each other, we can probably be confident that we are not extremely far from the historical truth. Livius.org. Einde citaat.

     

    Mijn titel voor dit artikel met ‘Mythische’ tussen aanhalingstekens is als een kwinkslag naar de gevestigde Egyptologie toe bedoeld. De benaming ‘mythisch’ is immers op zijn plaats wanneer men de dateringsmethode van de gevestigde Egyptologie onderuit haalt. Het is als een gevolg van het hanteren van de vermeende Sothis-kalender door de orthodoxie dat de Egyptische achttiende dynastie en de Amarna-tijd in de vijftiende eeuw voor Christus op de tijdsbalk belandde. De koningen van Mitanni waren correspondenten van de farao ’s Amonhotep III en IV. Een probleem echter is dat er buiten de Egyptische bronnen geen verwijzingen gevonden zijn naar een mogelijk Rijk van Mitanni.

     

    De orthodoxie geeft toe dat er geen oorspronkelijke bronnen voor de geschiedenis van de Mitanni gevonden werden. Het is zelfs niet mogelijk om een chronologie van de heersers van de verschillende landen en steden in het gebied Mitanni vast te stellen, laat staan om onbetwiste data te geven. De enkele bevindingen over Mitanni worden verder bemoeilijkt door het gebrek aan differentiatie tussen de taalkundige en etnische groeperingen. Men neemt aan dat er een grote 'Indo-Iraanse' invloed was op Mitanni. Deze theorie is echter niet meer gangbaar. De Russische taalkundige Diakonoff toonde aan dat de theorie van de orthodoxie gebaseerd is op slechts vijf Indo-Iraanse telwoorden, twee of drie termen die betrekking hebben op paardentraining, vier Indo-Iraanse goden-namen en een paar persoonsnamen waarvan de oorsprong niet bekend is.

     

    De ironie is dat de orthodoxe Egyptologie die aanleiding is dat bijvoorbeeld het Bijbelse Rijk van Salomo tot mythe herleid werd, nu zelf verantwoordelijk is voor de creatie van een 'werkelijk' mythisch rijk. Als een gevolg van de foutieve dateringsmethode van de Egyptoloog Eduard Meyer aan het begin van de twintigste eeuw, belandde de historische era van koning Salomo van de Bijbel in het IJzertijdperk. Een tijdvak waar Salomo met veel moeite gevonden wordt. De Bijbelse berichtgeving aangaande de bouwactiviteiten van Salomo werd aldus tot mythe herleid. De archeologische lagen in Israël werden en worden alle aan de hand van de dateringsmethode van de Egyptologie fout gedateerd. De laatste decennia zijn de jaartallen van de orthodoxe egyptologie wereldwijd door verschillende onderzoekers gereviseerd en is het inmiddels overduidelijk dat de era van Salomo met zijn bouwactiviteiten in het Laatbrons tijdperk thuishoort en geen mythe is. Zie het artikel op dit blog van 19-02-2014, het rijk van David en Salomo mythe?

     

    Het veronderstelde Rijk van Mitanni zou een land geweest zijn dat zijn westelijke grens in het noorden aan de Eufraat had. Farao Thothmosis III alias Sesostris van Herodotus alias de Bijbelse Sisak, kwam er al mee in contact wanneer deze aan zijn vele veroveringstochten begon. Tijdens de Egyptische Amarna-periode was er correspondentie door de koningen van Mitanni met de farao ’s Amonhotep III en IV. Maar wie waren de koningen van Mitanni die in de Akkadische taal met farao correspondeerden? Dat van het door de Egyptologie gecreëerde mythische Mitanni-Rijk de archieven en koningslijsten nog gevonden dienen te worden, vindt men niet in alle orthodoxe werken van egyptologen vermeld. (Donald B. Redford, Egypt, Canaan and Israel in Ancient Times, The frontiers of Egypt – page 161).

     

    Hebt u beste lezer(es) dit begrepen? Er is geen enkel archeologisch/historisch bewijs voorhanden betreffende de koningen van Mitanni wiens namen ons uitsluitend vanuit Egyptische bron bereikten.  

    Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid (zie Genesis versus Egyptologie, hoofdstuk 23) zijn de heersers van Mitanni, wanneer getransponeerd van de vijftiende en veertiende eeuw voor Christus naar de achtste en zevende eeuw voor Christus, niemand anders dan de Assyriërs. Het is een orthodoxe Egyptoloog die me aanvankelijk op deze denkpiste gezet heeft. De Egyptoloog Alan Gardiner verwijst in zijn opus magnum (EGYPT OF THE PHARAOHS, Egypt under foreign rule, pagina 341.) naar het merkwaardige feit dat Egyptische bronnen nooit naar het Assyrische Rijk verwijzen. Nochtans merkt Alan Gardiner op, zou zelfs Thebe in het zuiden van Egypte uiteindelijk door de Assyriërs ingenomen worden.  

    Wanneer we afbeeldingen van kaarten, door de orthodoxie gepresenteerd, vergelijken, blijkt dat het gebied van Mitanni het hart-land van Assyrië besloeg. Mijn conclusie is dat Mitanni en Assyrië een en dezelfde staat waren. 

    Het Egyptische Naharin is afgeleid, is een verbastering, van het Hebreeuwse Aram-Naharaïm uit de Bijbel, het Aram van de twee rivieren of Mesopotamië. Een Amarna-briefschrijver was een koning van Mitanni genaamd Tushratta. Vanuit de briefwisseling blijkt dat hij in controle was over Nineveh, de hoofdstad van Assur. Volgens EA23 kon hij het afgodsbeeld van Ishtar van Nineveh met vermeende genezingskrachten aan Amonhotep III aanbieden (zie Philip Clapham, juli 1982, Hittites and Phrygians, C&AH Volume IV, Part 2). De koningen van Mitanni/Assur waren aanvankelijk bevriend met Egypte. Een dochter van Artatama, genaamd Mutemua was uitgehuwelijkt aan Thothmosis IV. Een dochter genaamd Giluhipa, van Suttarna, was uitgehuwelijkt aan Amonhotep III en een dochter van Tushratta genaamd Taduhipa zat in de harem van Amonhotep IV. Vanuit Egyptische bronnen is bekend dat Amonhotep III Giluhipa tot vrouw nam in zijn tiende regeringsjaar en op deze wijze kunnen jaartallen met regerende vorsten verbonden worden. De hele collectie Amarna-brieven bevat zeven brieven van Tushratta aan Amonhotep III, één is gericht aan de weduwe van farao Amonhotep III en drie brieven zijn aan Amonhotep IV gericht.

     

    In mijn variant is Tushratta niemand anders dan Tiglath Pileser III. Vanuit de Amarna-brieven leren we dat Tushratta alias Tiglath Pileser III een machtig en arrogante koning was die zelfs oorlog tegen de Hethieten voerde (EA17). Tushratta hield van oorlog en gebiedsuitbreiding en was verder een liefhebber van Egyptisch goud (EA19). Naar Egypte toe voerde hij echter een dubbelspel op, in die zin dat hij farao altijd van zijn loyaliteit verzekerde maar tegelijkertijd zijn gebied ten koste van farao’s vazallen vergrote. De Amarna-brieven EA85 en EA86 maken gewag van een oprukken van Tushratta/Tiglath Pileser III naar Goebla en Sumur. Deze steden zijn te identificeren met Jizreël en Samaria (zie Dr. Immanuël Velikovsky, Eeuwen in Chaos, hoofdstuk VI, De el-Amarna brieven) in Israël of het tienstammenrijk. Dit offensief dateer ik gereviseerd in het jaar 736 v. Chr.

    In de Amarna-brieven staat verder geschreven dat Tushratta kort na het begin van het koningschap van Achnaton in 727 v. Chr. vermoord werd. De zoon van Tushratta genaamd Kurtiwazza zou deel hebben uitgemaakt van het complot. Volgens mijn revisie is Kurtiwazza Salmaneser V. Heel wat speculatie betreffende de opvolging van Tiglath Pileser en ook met zijn voorgangers kan door de identificatie van Mitanni met Assur ingevuld worden. Tushratta kwam aan de macht na een burgeroorlog die gevoerd werd over de troonopvolging na de dood van Suttarna. Dit past in het verhaal betreffende het aan de macht komen Tiglath Pileser III. Na de moord op Artashumara, de oudste zoon van Suttarna alias Pul, werd Tushratta alias Tiglath Pileser als troonopvolger door de moordenaar Udhi op de troon geplaatst. Heel deze geschiedenis is omgeven door intriges. Tushratta was ten tijde van deze gebeurtenissen nog erg jong en werd officieel als een poesjenel op de troon geplaatst. Niettemin slaagde Tushratta erin de moordenaar de pas af te snijden. Dit werd ook door de Hethieten geobserveerd en misbruikt voor hun eigen doeleinden, de controle over Noord-Syrië namelijk. Van deze manipulaties is een Hethietisch geschrift bewaard gebleven: het verdrag namelijk Suppiluliuma-Shattiwaza. Daaruit leren we o.a. dat de Hethietische vorst Suppiluliuma een verdrag had gesloten met Artatama II en rivaal van Tushratta. Artatama identificeer ik met Sardanapallus, de koning van Assur, die niet voorkomt in de Assyrische koningslijst. De intriges en het complot dat de troonsbestijging van de usurpator Tiglath Pileser III omringde worden nu duidelijker. Ook de ‘damnatio memoriae’ in Assur als een gevolg van de Assyrische koning die regeerde toen de profeet Jona in Nineveh predikte en deze zich tot de God van Israël voor uitredding keerde, wordt nu opgehelderd.

     

    Het aantal namen van Mitannische heersers past ook volledig met het aantal Assyrische koningen voor deze periode. Hierna volgt een reconstructie op basis van de (fragmentarische) informatie uit Egyptische bron. Ankerpunt is Tiglath Pileser III als Tushratta. Deze laatste was zoals eerder vermeldt de jongere broer van Artashumara. Artashumara en Tushratta waren zonen van Suttarna II die ik identificeer met de Bijbelse Pul. Suttarna II was een bondgenoot van de Egyptische farao Amonhotep III, waarvan de diplomatieke betrekkingen beschreven zijn in de Amarna-brieven. Suttarna 's dochter Giluhipa werd zoals eerder vermeld uitgehuwelijkt aan Amonhotep III om de alliantie tussen de twee vorstenhuizen te bezegelen. Wanneer volgens mijn reconstructie Suttarna II de vader van Tushratta was is de conclusie dat de Bijbelse Pul nu de vader van Tiglath Pileser III blijkt te zijn. Pul is dan de Hebreeuwse versie van het Akkadische Suttarna en het Assyrische dialect variant Adad Nirari zoals Tiglath Pileser zijn vader noemde. Zie mijn artikel op dit blog van 06-03-2014: Tiglath Pileser III de zoon van Adad Nirari.

     

    Suttarna was waarschijnlijk een zoon van koning Artatama. Van Artatama is via de Amarna-briefwisseling, geweten dat hij bevriend was met farao Thothmosis IV. Een dochter van Artatama, genaamd Mutemua, was uitgehuwelijkt aan deze farao van Egypte. Wanneer we logischer wijze de lijst van namen vanaf Tushratta verder de tijd involgen en een identificatie met Assyrische heersers zoeken, dan blijkt Artatama de uit de Griekse overlevering bekende koning van Assyrië Sardanapallus te zijn. Artatama was dan weer de opvolger van Saustatar die ik identificeer met Assur Nirari V. Van de hierna volgende namen is nog minder historische informatie beschikbaar maar zij leiden ons wel naar Shamsi Adad IV, die volgens mijn revisie het bewind over nam na het meganatuurcatastrofejaar van 860 v. Chr.

     

    Hierna een schema met in de linker-kolom de Mitanni namen en rechts hun hoogstwaarschijnlijke alter ego’s in Assur:

                                                                               v. Chr.:

    Kirta

    Shamsi Adad IV

    860/847

    Suttarna I

    Adad Nirari III

    847/820

    Baratarna

    Salmaneser IV

    820/811

    Parsatatar

    Assur Dan III

    811/794

    Saustatar

    Assur Nirari V

    794/786

    Artatama

    Sardanapallos

    786/761

    Suttarna II

    Pul alias Adad Nirari VI

    761/754

    Artashumara (zoon van Pul en broer van Tushratta, werd vermoord en is verder onbekend)

    Tushratta

    Tiglath Pileser III

    761/735

    Kurtiwazza

    Salmaneser V

    735/709

    Sattuara I

    Sargon II

    721/686

    Vashasatta

    Sanherib

    710/680

    Sattuara II

    Essarhaddon

    680/668

     

    Wordt vervolgd...

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    24-03-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De twee getuigen te Jeruzalem
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Toen Jezus te Bethlehem in de vijfde maand Ab of juli/augustus van de westerse kalender (zie het artikel op dit blog van 28-01-2014) in het jaar vijf voor Christus geboren werd, werd hij naar de wet van Mozes, veertig dagen later in Jeruzalem door zijn ouders in de Tempel aan God opgedragen. Dit zijn verordeningen die Maria en Jozef naar het Bijbelboek Leviticus 12:1-4 volgden. Hierna het Bijbelgedeelte uit het Lucas-evangelie dat deze geschiedenis brengt:

     

    Lucas 2:21 En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. 22 En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23 gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

    25 En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem. 26 En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide:

    29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil gezien, 31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32 licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël. 33 En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 – en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan –, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden.

    36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.

    39 En toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wanneer we vanaf de vijfde maand Ab veertig dagen rekenen arriveren we ongeveer aan het begin van de zevende maand Tisjri of naar het einde toe van de zesde Hebreeuwse maand Eloel, naar gelang het vertrekpunt van ons rekenen. Met de woorden van Simeon in gedachten stel ik me echter voor dat de Christus met Rosj Hasjanah in de Tempel aan God opgedragen werd. Rosj Hasjanah betekent: ‘Hoofd van het Jaar’ en is van oudsher het Joodse Nieuwjaar dat ingaat op 1 en 2 Tisjri. In de Joodse overlevering is het een tijd van oordeel. Gedurende dertig dagen tijdens de voorafgaande Hebreeuwse maand bereidden de Joden zich voor op deze heilige dagen. Het was/is een tijd om in gebed na te denken over al het kwaad dat men zijn vrienden of kennissen mogelijk had aangedaan. Het was een tijd om vergeving te vragen en te krijgen. Iedere morgen tijdens deze periode werd op de Sjofar of ramshoorn geblazen ter voorbereiding van Rosj Hasjanah met tien dagen later de Grote Verzoendag of Jom Kippoer. Het is aldus niet onlogisch om het opdragen in de Tempel van de Christus des HEREN, de Heiland, op Rosj Hasjanah te laten plaatsvinden.

    De geboortedag van Jezus Christus viel dan veertig dagen eerder op de negentiende dag van de maand Ab. Dit gerekend op basis van 29 dagen voor de maand Eloel en 29 dagen voor de maan Ab.

    Een volgend punt waar ik aandacht aan wil geven is dat het geciteerde Bijbelgedeelte de christelijke traditie met het bezoek van de wijzen uit het oosten aan de kribbe te Bethlehem, als foutief bevindt. Het is duidelijk dat na de geboorte van Jezus te Bethlehem Hij veertig dagen later met zijn ouders te Jeruzalem was en dat zij vandaar naar Nazareth in Galilea reisden. Het is alzo in Nazareth in hun eigen huis dat de Magi hun opwachting deden (Matteüs 2:9-11).

     

    Maar nu eerst aandacht voor de twee getuigen bij de eerste komst van de Heer Jezus te Jeruzalem. Deze getuigen waren een oude man met de naam Simeon en een oude vrouw genaamd Hanna. Slechts twee getuigen in Jeruzalem bij de eerste komst? Ja, dat klopt. Bij de geboorte te Bethlehem waren het eerder de herders die nacht in het veld bij hun schapen de wacht hielden die getuige waren van de geboorte van de Heiland en daarna hierover getuigden. Hierna het Bijbelgedeelte:

    Lucas 2:8 En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. 9 En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. 10 En de engel zeide tot hen: Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: 11 U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David. 12 En dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe. 13 En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht, die God loofde, zeggende: 14 Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens. 15 En het geschiedde, toen de engelen van hen heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken: Laten wij dan naar Betlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is bekendgemaakt. 16 En zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef, en het kind liggende in de kribbe. 17 En toen zij het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit kind. 18 En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen door de herders tot hen gezegd werd. 19 Doch Maria bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart. 20 En de herders keerden terug, God lovende en prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was. (NBG Vertaling 1951)

     

    Veertig dagen later waren Maria en Jozef met hun kind in Jeruzalem in de Tempel ter vervulling van de Wet. Voor de priesters van dienst in de tempel die dag was dit gewoon maar een jong koppel uit de provincie met boreling. Bovendien sprak het koppel met een dialect, een tongval waar in Jeruzalem door velen op neergekeken werd. Aan deze priesters ging de komst van de Messias als kind voorbij, behalve aan de twee getuigen, twee oude mensen in Jeruzalem. Later kwamen de Magi naar Nazareth. Tot aan het openbaar optreden van Johannes de Doper in 26 AD zouden er geen getuigen meer zijn. De geschiedenis daaropvolgend van het jaar 26 tot 30 AD kennen we vanuit de evangeliën.

     

    Johannes 1: 1 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5 en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. 6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; 7 deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. 8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. 9 Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn. (NBG Vertaling 1951)

     

    De twee getuigen van de HERE God te Jeruzalem bij het opdragen van de boreling Jezus waren twee oude mensen; een man en vrouw, niet twee mannen, maar een man én een vrouw. En dit volgens de Scheppingsorde:

    Genesis 1: 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.

    De vrouw is in deze geschiedenis een volwaardige getuige en gelijk aan de man als getuige. Geen onderscheid. Er waren bijvoorbeeld geen drie getuigen nodig; één man en twee vrouwen. Nee, in de Bijbel zijn man en vrouw aan elkaar gelijk. Van Hanna staat er bovendien in het Lucas-evangelie geschreven dat zij profeet was, de dochter van Fanuël uit de stam Aser:

    Lucas 2: 36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser.

    Dat God twee oude mensen als getuigen gebruikte en daarbij ook een vrouw is opmerkelijk. Oude mensen zijn naar de wijsheid van de wereld meestal afgeschreven en vrouwen gelden in de Midden-Oosten-cultuur als getuige onbetrouwbaar. Dit alles is ‘de dwaasheid der prediking’ waar Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs naar verwees:

    1 Korintiërs 1:18 Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. 19 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen. 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? 21 Want daar de wereld in de wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking te redden hen, die geloven. 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 doch wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, 24 maar voor hen, die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken.27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 31 opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here. (NBG Vertaling 1951)

     

    Maar nu naar de tweede of wederkomst van Jezus Christus. Het laatste Bijbelboek Openbaring handelt over dit onderwerp. Vooraf aan deze komst gaat een moeilijke periode van zeven jaar of 1260 dagen plus 42 maanden samen. Aan het einde van deze geprofeteerde periode komt de Koning der koningen en de Heer der heren terug. Over dit thema schreef ik meerdere boeken. Bij de aanvang van de zevenjarige periode die voorafgaat aan de openbaring van Jezus Christus treden in Jeruzalem opnieuw twee getuigen op (Openbaring 11:3) die tegen de dan herstelde offerdienst spreken. Wanneer we dit Bijbelgedeelte opzoeken en laten doordringen merken we ook weer iets van de ‘dwaasheid der prediking’ waar God zich van bedient. De twee getuigen zijn namelijk slechts met een zak bekleed, een soort poncho probeer ik het mij voor te stellen. Een sterk afwijkende kledij van hetgeen gangbaar is.

    In het Bijbelboek Openbaring worden geen namen van deze getuigen genoemd noch het geslacht van hen. Het traditionele christendom gaat er van uit dat het mannen (waren) of (zullen) zijn, tussen haakjes geplaatst naar gelang de hermeneutiek die men in de verschillende christelijke kerken hanteert.

    Bij diegenen die een geestelijk oog hebben voor het toekomstig nationaal en geestelijk herstel van het Jodenvolk en een wederkomst van Jezus christus te Jeruzalem verwachten lopen de meningen betreffende de identiteit van de twee getuigen uiteen. Een van de getuigen meent men met zekerheid te herkennen als de profeet Elia waarvan de profeet Maleachi in het Oude Testament voorzegt heeft dat Elia voor de Dag des HEREN zal terugkeren. Hierna het relevante Bijbelgedeelte:

    Maleachi 4:1 Want zie, de dag komt, brandend als een oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen die goddeloosheid bedrijven, zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in brand steken – zegt de HERE der heerscharen – welke hun wortel noch tak zal overlaten. 2 Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar vleugelen; gij zult uitgaan en springen als kalveren uit de stal. 3 Gij zult de goddelozen vertreden, want tot stof zullen zij zijn onder uw voetzolen op de dag die Ik bereiden zal, zegt de HERE der heerscharen. 4 Gedenkt de wet van Mozes, mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël, inzettingen en verordeningen. 5 Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 6 Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban. (NBG Vertaling 1951)

    Betreffende de andere niet bij naam genoemde getuige denkt men gewoonlijk aan andere 0ud-Testamentische mogelijke mannelijke kandidaten zoals Mozes en/of Henoch.

    Ik meen dat nochtans een andere piste ook mogelijk is. We moeten bedenken dat alle profetie pas duidelijk is wanneer ze zich vervult. Het is dus uiteindelijk wachten op het optreden van de twee getuigen te Jeruzalem. Ik ben voorzichtig van mening dat het mogelijk is dat zowel een vrouw als een man als ‘twee getuigen’ samen zullen optreden. Beide dan in de geest en de kracht van Elia zoals het ook van Johannes de Doper bij de eerste komst van Christus geschreven staat:

    Lucas 1:17 En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten der vaderen te keren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen, ten einde voor de Here een weltoegerust volk te bereiden

    En men moet bedenken dat indien de Joden de Heer Jezus Christus bij zijn eerste komst als Messias aanvaard hadden, dat dan Johannes de Doper de profeet Elia geweest zou zijn. Lees het hierna volgende Bijbelgedeelte dienaangaande:

    Matteüs 11:Johannes nu hoorde in de gevangenis de werken van de Christus en liet Hem door zijn discipelen de vraag overbrengen: Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten? En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie. En zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt. Terwijl dezen heengingen, begon Jezus tot de scharen te zeggen van Johannes: Wat zijt gij in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet, door de wind bewogen? Maar wat zijt gij gaan zien? Een mens in weelderige kleding? Zie, die weelderige kleding dragen, zijn aan de hoven der koningen. Maar waarom zijt gij dan gegaan? Om een profeet te zien? Ja, Ik zeg u, zelfs meer dan een profeet. 10 Deze is het, van wie geschreven staat:

    Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg voor U heen bereiden zal. 11 Voorwaar, Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan hij. 12 Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen ernaar. 13 Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe; 14 en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou. 15 Wie oren heeft, die hore! (NBG Vertaling 1951)

     

    En er zijn nog vrouwen in de Bijbel te vinden die profeet waren. Op deze blog schreef ik op 25-02-14 een artikel over de richter Debora die niet alleen Israël voor een periode van veertig jaar gericht heeft maar ook als profeet en generaal in de Bijbel beschreven staat. De perceptie bestaat dat de Bijbel vrouwonvriendelijk zou zijn, wat bij nadere studie toch niet klopt. Het zijn alleen vele religieuze systemen die antivrouw zijn.

     

    Bij een profeet mogen we niet onmiddellijk uitsluitend denken aan het voorspellen van de toekomst. Een profeet (zowel man als vrouw) in de huidige Ekklesia is iemand die voor de vergadering spreekt in de zin van: stichtend, vermanend en bemoedigend (1 Korintiërs 14:3). In de apostolische Ekklesia van de eerste eeuw bestond hier geen onderscheid tussen mannen en vrouwen wat blijkt uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs. Maar wat bedoelde Paulus dan met 1 Timoteüs 2:11-12? Een Bijbelgedeelte waar Paulus stelt dat een vrouw niet mag onderrichten of gezag over een man zou mogen hebben. Idem dito het Bijbelgedeelte van 1 Korintiërs 14:34-35 waar Paulus stelt dat de vrouw in de Gemeente moet zwijgen. Een Bijbelgedeelte waar het lijkt dat Paulus zichzelf tegenspreekt. De Bijbelvorser Dr. C. I. Scofield heeft het volgende commentaar:

    http://www.biblestudytools.com/commentaries/scofield-reference-notes/1-corinthians/1-corinthians-14.html

    We moeten echter bedenken dat bij de aanvang van de Ekklesia met Pinksteren in anno Domini 30 er nog altijd het aanbod van de HERE God aan Zijn oude verbondsvolk Israël was, om alsnog de Messias aan te nemen. Dit is een draad, een uitnodiging die we in het hele Bijbelboek Handelingen tot en met het laatste hoofdstuk 28 kunnen volgen. Het boek Handelingen eindigt met de Joden in Rome die het evangelie volgens de apostel Paulus definitief afwijzen. Het is vanaf dit tijdstip dat de huidige Ekklesia van start ging met Paulus die zijn brief aan alle op dat moment bestaande gemeentes schreef: bekend onder de Efeze-brief.

     

    De prediking aan de Joden vanaf Pinksteren 30 AD tot Handelingen hoofdstuk 28, in 60 AD, ging gepaard met wonderen en tekenen. Ook tongentaal (vreemde talen en engelentaal) kwam in de vergaderingen toen algemeen voor. Dit laatste gebeurde met heel veel verwarring, wat de reden was dat Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs instructies geeft hoe het met tongentaal en de vertaling en uitleg ervan, er in de vergaderingen aan toe moest gaan. En ik meen dat het dit aspect van grote verwarring was, wat Paulus bedoelde met het voorschrift tot zwijgen van de vrouw in de vergadering. Dus niet de vrouw als profeet moest zwijgen maar de vrouw als eventuele tolk en uitlegger van vreemde talen.

     

    Het fenomeen van de vreemde talen (zowel van mens als engel) als Goddelijke boodschap naar Israël toe was in het Oude Testament door de profeet Jesaja voorspeld.

    Jesaja 28:11 Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft: 12 Dit is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing – maar zij wilden niet horen.

    Het is dit Bijbelgedeelte dat Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs aanhaalt waar hij in het veertiende hoofdstuk het bijzondere van de tongentaal behandelt.

    1 Korintiërs 14:22 Derhalve zijn de tongen een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven.

     

    Deze bijzondere prediking naar Israël toe eindigde in het jaar 60 AD in de periode volgend op Handelingen hoofdstuk 28.

    Het zal na het afsluiten van de huidige Ekklesia zijn dat de draad met het oude Verbondsvolk Israël opnieuw opgenomen wordt. Het laatste Bijbelboek Openbaring van het zogenaamde nieuwe testament, handelt over het herstel van Israël zowel nationaal in het oude land der vaderen, als geestelijk.

     

    Maar zoals eerder geschreven gaat aan het geestelijke herstel een moeilijke periode van misleiding vooraf. Het is de periode van de zeventigste jaarweek van Daniël. Een periode van zeven jaar die gelijk is aan de tijdsperiode in het boek Openbaring van 1260 dagen en 42 maanden. In de eerste periode van 1260 dagen treden er opnieuw twee getuigen van God te Jeruzalem op. Twee getuigen, een man en een vrouw(?), die in de geest en de kracht van Elia tegen de herstelde tempeldienst spreken.

     

    Openbaring 11:1 En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. 2 Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang.

    3 En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang. 4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan. 5 En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. 6 Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen. 7 En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden. 8 En hun lijk (zal liggen) op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd. 9 En uit de volken en stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. 10 En zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. 11 En na [die] drie en een halve dag voer een levensgeest uit God in hen, en zij gingen op hun voeten staan en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden. 12 En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen. 13 En te dien ure kwam er een grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in, en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen werden zeer bevreesd en gaven de God des hemels eer. 14 Het tweede wee is voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.

    Gedurende een periode van 1260 dagen, de eerste helft van de eindtijdperiode, treden de twee getuigen in Jeruzalem op. Zij spreken tegen de herstelde offerdienst op het tempelplein te Jeruzalem. In de toekomst zal een replica van de verloren gewaande ark van het verbond ergens gevonden worden en een bron van misleiding worden. Tijdens de eindtijdperiode van zeven jaar zullen alle wereldreligies samen gaan (Openbaring 17). Een grote verzoening op basis van dit Schriftwoord kan verwacht worden tussen Jodendom en Islam en christendom. Op en rond de ark van het verbond zullen opnieuw dierenoffers gebracht worden. Een misleider zal vuur uit de hemel kunnen laten neerkomen op het offer (Openbaring 13:11-13) met als resultaat een wereldwijde religieuze verwondering lees verdwazing. De misleider wordt in het aangehaalde Schriftwoord ‘het beest uit de aarde’ genoemd, een Israëli aldus, een Levi of een Cohen en ijveraar voor het instellen van de nieuwe offerdienst in Jeruzalem na een onderbreking van haast tweeduizend jaar. Hij wordt geholpen door ‘het beest uit de zee’ een man uit de volken, een niet-Jood, en vermoedelijk een Assyriër, een land dat dan in het Midden-Oosten ook hersteld zal zijn. Hij is de eerste ruiter op het witte paard van Openbaring hoofdstuk 6, die overwinnende uittrekt. Een periode van algemene wereldvrede met de zegen van alle verenigde godsdiensten breekt dan aan. De huidige periode van oorlogen en geruchten van oorlogen lijkt dan afgesloten. En tegen deze algemene religieuze vredeseuforie spreken tot afgrijzen van velen, de twee gehate getuigen van God.

     

    Maar het gaat in dit artikel om die mogelijke piste dat de twee getuigen een man én een vrouw zullen zijn. Ik haalde de vrouw Hanna de profeet te Jeruzalem aan in het jaar 5 v. Chr. bij het opdragen van Jezus in de Tempel. Daarna vinden we in de Bijbel dat vrouwen de eerste getuigen waren van de opstanding van de Heer Jezus Christus. Vrouwen waren ook aanwezig bij de kruisiging van Jezus en zijn daar ook gebleven tot aan Zijn sterven (Matteüs 27:55-56 en Johannes 19:25). Van de apostelen wordt alleen de aanwezigheid van Johannes vermeld (Johannes 19:25-27). De andere mannen zijn blijkbaar ondergedoken. De vrouwen waren aanwezig toen Jezus' lichaam van het kruis werd genomen en maakten dat het kapot gefolterde en totaal leeggebloede lichaam van Jezus zo goed mogelijk verzorgd (Lucas 23:55-56) in het graf van Jozef van Arimatea gelegd kon worden. De apostelen zijn op dat moment ook nergens te bespeuren. Alleen Nicodemus en Jozef van Arimatea worden ter plaatse vermeld om de begrafenis te organiseren. (Johannes 19:38-42).

     

    Bij de opstanding uit de dood van Jezus Christus zijn het alleen vrouwen die getuigen zijn. Het is aan de vrouwen dat Jezus’ persoonlijk verschenen is. Wat heel opmerkelijk is wanneer we dit weer in het licht van de Midden-Oosten-cultuur willen zien waar vrouwen als getuigen als niet betrouwbaar gelden.

     

    Mattheüs 28:1 Laat na de sabbat , tegen het aanbreken van de eerste dag der week, ging Maria van Magdala en de andere Maria het graf bezien. 2 En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren daalde uit de hemel neder en kwam nader, en hij wentelde de steen weg en zette zich daarop. 3 Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw. 4 En de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als doden. 5 Doch de engel antwoordde en zeide tot de vrouwen: Weest gij niet bevreesd; want ik weet, dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. 6 Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij gezegd heeft; komt, ziet de plaats, waar   Hij gelegen heeft. 7 En gaat terstond op weg en zegt zijn discipelen, dat Hij is opgewekt uit de doden. En zie, Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd. 8 En zij gingen terstond weg van het graf, met vrees en grote blijdschap, en liepen haastig voort om het zijn discipelen te berichten. 9 En zie, Jezus  kwam haar tegemoet en zeide: Weest gegroet. Zij naderden Hem en grepen zijn voeten en zij aanbaden Hem. 10 Toen zeide Jezus tot haar: Weest niet bevreesd. Gaat heen en bericht mijn broeders, dat zij naar Galilea gaan, en daar zullen zij Mij zien.

    Het lijkt er op dat de ‘mannelijke’ apostelen sinds de gevangenneming van Jezus gevolgd door zijn kruisiging en sterven in verwarring waren en niet aanspreekbaar, dit terwijl de vrouwen beter bij hun positieven bleven.

     

    Nu ik met dit artikel aandacht wil geven aan de twee getuigen te Jeruzalem tijdens de eerste helft van de eindtijdperiode van zeven jaar met de mogelijkheid dat één van de twee getuigen een vrouw zal zijn, moet ik ook een schijnbaar negatieve verwijzing in het Bijbelboek Openbaring naar de vrouw behandelen. Het Bijbelgedeelte namelijk waar in Openbaring 14:1-5 over de 144.000 verzegelden uit Israël gesproken wordt en deze maagdelijk genoemd worden en die ‘zich niet met vrouwen hebben bevlekt’. Dit laatste wordt door vrouwen van alle tijden bij het (voor)lezen als beledigend (terecht?) ervaren. Onvoorstelbaar ook: maagdelijke mannen die zich niet met vrouwen bevlekt hebben. Dit kan onmogelijk letterlijk bedoelt zijn en is beeldspraak. Dat moet duidelijk zijn. De ‘vrouwen’ waar de 144.000 verzegelde ‘mannen én vrouwen’ uit alle stammen van Israël zich niet mee bevlekt hebben zijn de vrouwen van het beschreven religieuze systeem in hoofdstuk 17 van het boek Openbaring. In dat hoofdstuk kreeg de apostel Johannes ‘de grote hoer’ te zien die ‘op’ het beest zit en ‘de moeder van alle hoeren’ van Babylon en van de gruwelen der aarde genoemd wordt. Dit is overduidelijke beeldspraak. Wanneer we Schrift met Schrift vergelijken vrij van eigenmachtige uitlegging kan dit volgens mij de enige conclusie voor dit Schriftgedeelte zijn.

     

    Heb ik nu de identiteit en/of geslacht van de twee toekomstige getuigen aangetoond? Nee, maar ik herhaal dat profetie pas duidelijk is bij de vervulling ervan. Wel wil ik met dit artikel de aandacht op andere mogelijke piste wijzen.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    15-03-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waar lag de stad Avaris?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met mijn artikel op deze blog ‘waar lag Telaïm’ van 25-01-2014 had ik al aandacht voor de studie van Velikovsky betreffende de plaatsing van Avaris op de landkaart. Avaris was  een versterkte burcht en hoofdplaats vanwaar uit de Hyksos – dynastieën over Egypte, gedurende vier eeuwen, heersten. Volgens de orthodoxe Egyptologie lag Avaris in het noordoosten van de Nijldelta. De Egyptologen vermoeden dat de stad gelegen was waar nu Tell el Daba ligt, al is de juiste ligging nog steeds onderwerp van discussie.

    In 1049 v. Chr. werd de stad door farao Ahmose, de stichter van de achttiende dynastie, ingenomen en de Hyksos verdreven. Daarna verviel Avaris langzaam tot een ruïne.

    Volgens de Nieuwe Chronologie veroverden de Hyksos Egypte na de Israëlitische Exodus uit Egypte. Flavius Josephus citeert Manetho als het volgt:

    "There was a king of ours whose name was Timaus. Under him it came to pass, I know not how, that God was averse to us, and there came, after a surprising manner, men of ignoble birth out of the eastern parts, and had boldness enough to make an expedition into our country, and with ease subdued it by force, yet without our hazarding a battle with them. So when they had gotten those that governed us under their power, they afterwards burnt down our cities, and demolished the temples of the gods, and used all the inhabitants after a most barbarous manner; nay, some they slew, and led their children and their wives into slavery. At length they made one of themselves king, whose name was Salatis; he also lived at Memphis, and made both the upper and lower regions pay tribute, and left garrisons in places that were the most proper for them. He chiefly aimed to secure the eastern parts, as fore-seeing that the Assyrians, who had then the greatest power, would be desirous of that kingdom, and invade them; and as he found in the Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for this purpose, and which lay upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was called Avaris, this he rebuilt, and made very strong by the walls he built about it, and by a most numerous garrison of two hundred and forty thousand armed men whom he put into it to keep it. Thither Salatis came in summer time, partly to gather his corn, and pay his soldiers their wages, and partly to exercise his armed men, and thereby to terrify foreigners.”

     

    Dr. Immanuël Velikovsky maakte zich sterk dat het Avaris van de Hyksos te El Arisj gelegen was, een plaats in het noorden van de Sinaï waar de beek van Egypte, de wadi el Arisj in de Middellandse Zee uitmondt. In zijn bekend werk ‘Eeuwen in Chaos’ wijst hij naar El Arisj waar de archeologen zouden moeten graven, want daar ligt het Avaris van de Hyksos onder het zand begraven.

    Toen hij zijn werk in de jaren vijftig van de vorige eeuw wereldkundig maakte was het enige bewijsmateriaal dat hem op deze denkpiste zette, een schrijn van zwart graniet met hiëroglyfen beschreven, dat in El Arisj tot op de ontdekking, door Arabieren als een drinkbak voor hun vee gebruikt werd. Deze zwarte monoliet werd in 1860 toevallig ontdekt en de tekst in 1890 vertaald en gepubliceerd. Het document verhaalt dezelfde gebeurtenissen van de Exodus maar dan van de zijde der Egyptenaren bekeken. De naam van de farao van de Exodus wordt vermeld: zijnde Thom, en de plagen die aan de Exodus voorafgingen beschreven. Velikovsky zag onmiddellijk het verband van de naam van farao Thom met de naam van de stad die de Israëlieten in slavernij volgens de Bijbel, moesten bouwen: Pi-thom, wat stad van Thom betekende. De Egyptische naam Thom van het schrijn te El Arisj is dan dezelfde naam als de “Timaus” die Manetho via Josephus in de Griekse taal doorgaf. Daarnaast vond Velikovsky in de Bijbel, waar de geschiedenis van Saul ’s strijd tegen Amalek beschreven staat, aanwijzingen dat Avaris buiten de Nijldelta gezocht moest worden, op de grens tussen Egypte en Kanaän, namelijk aan de beek van Egypte te El Arisj.

    Verder werd Velikovsky ’s aandacht getrokken naar het Edict van farao Horemheb. Dit is een document dat in de periode van het tot stand komen van zijn studie, al bekend was. Farao Horemheb was een overgangsfiguur tussen de 18de en de 19de dynastie en van hem is een wettekst bekend waarin als straf voor bepaalde misdadigers het afsnijden van de neus werd voorgeschreven, waarna zij verbannen werden naar Tjaru, een plaats oostelijk van de Nijldelta. De afgesneden neuzenstraf was de reden dat dit verbanningsoord later de naam Rhinocolura kreeg. Een plaatsnaam die door Griekse schrijvers vermeld zou worden. En dit Rhinocolura is zonder twijfel El Arisj. Tot op heden is te El Arisj nog nooit archeologisch onderzoek verricht. Een onderzoek waar Velikovsky naar uitzag, maar niet ingewilligd werd. De gevestigde Egyptologie van een halve eeuw geleden heeft getracht Velikovsky monddood te maken. Dat is echter niet gelukt getuige het internet vandaag. Wanneer men op de Google zoekmachine de naam Immanuël Velikovsky intikt krijgt men meer dan 80.000 verwijzingen naar hem van zowel voor- als tegenstanders.

    Wat het opgraven van Avaris betreft is het wachten op een nieuwe Heinrich Schliemann. Dr. Schliemann was een rijke dilettant die uit puur enthousiasme zijn kapitaal besteedde door als een waar archeoloog te werk te gaan en Troje in 1873 vanonder het zand tevoorschijn te brengen. Door zijn inzet bleef de Ilias van Homeros niet alleen een dichterlijk werk maar werd ook geschiedschrijving.

     

    Hierna het commentaar van Velikovsky betreffende het mogelijk archeologisch opgraven van Avaris:

     

    THE GREATEST FORTRESS OF ANTIQUITY

    With this imposing score of confirmations from the field of archaeology, ever growing since 1952, for my work of reconstruction of ancient history, the question could be asked: which test, besides a complete radiocarbon survey of the New Kingdom in Egypt would I desire and which discovery reflecting on chronological problems would I anticipate in the years to come? Compelling evidence will continue to arrive from almost every excavated place and there will be an ever-growing number of surprises. I shall select here one site of great promise for excavation. the identification of Avaris and el-Arish was offered by me as a crucial test—for my equation of the Hyksos (called Amu by the Egyptians) and the Amalekites, one of the basic contentions of Ages in Chaos:

    “generally, Avaris is looked for in the eastern part of the Delta, from Pelusium to Heliopolis, passing through Tell el Her, el-Qantara, San el-Hagar (Tanis), Tell el-Yahudieh,” wrote P. Montet in Le Drame d’Avaris. The site as identified in Ages in Chaos is quite a distance northeast from the Delta: el-Arish is at the wadi of the same name, known in the Old Testament as Nakhal Mizraim (“Stream of Egypt” ), the historical frontier between Egypt and Palestine.

    Despite many efforts made to have el-Arish surveyed and then also excavated, neither when the site was under the Egyptian authorities nor since it was occupied by the Israelis following the six-day war, has any survey or excavation taken place. In June 1968 John Holbrook jr., architect, backed by a group organized for the purpose of performing tests to determine the validity of my thesis (Foundation for Studies of Modern Science) proceeded to el-Arish in the military occupation zone to gain an impression as to the site of future excavation when, in days to come, such facilities might be extended, or permit granted. Chances are good that at such a time, however close or far, the excavators will lift sand from the greatest fortress of antiquity: before it fell it sheltered a huge garrison of warriors. It is also quite possible that much treasure had been dug into the ground by the besieged before the fortress that dominated the ancient East for several centuries surrendered. The virgin ground of the site never excavated cannot but entice the curiosity of field archaeologists; the prize of discovering Avaris is one of the great rewards that still lie in store for the enterprising.”

     

    62 jaar na het gepubliceerd worden van ‘eeuwen in chaos’ is er wat de identificatie van Avaris met El Arisj betreft, nieuw archeologisch materiaal ter beschikking gekomen. De belangrijkste vondst is een stele met farao Kamose’ relaas over zijn (nijl)veldtocht tegen Avaris. Een offensief dat deze farao in diens derde regeringsjaar volbracht. Vanuit Thebe rukte hij langsheen de Nijl op naar het noorden, naar Avaris. Een offensief dat diende afgebroken te worden aangezien de Hyksos farao Apophis de Kushieten in het zuiden verleidde om Kamose in de rug aan te vallen. Kamose die tot aan de burcht Avaris geraakt was brak daarop de belegering af en wendde de steven terug naar het zuiden, naar Kush.

    De volgende campagne tegen Avaris zou door de opvolger van Kamose, farao Ahmose uitgevoerd worden. Van deze veldtocht is ook nieuw archeologisch materiaal gevonden sinds het verschijnen van ‘eeuwen in chaos’. Het zogenaamde Rhind Mathematische Papyrus heeft op de rugzijde heel summier het militaire verloop van Ahmose’ strijd tegen Avaris vermeld:

    “Regeringsjaar 11, tweede maand van Shomu, Heliopolis ingenomen. Eerste maand van Akhet, dag 23, de zuidelijke prins veroverde Tjaru.”

    Ahmose rukte vanuit Thebe naar het noorden op. Heliopolis of On bereikte hij in juli, en daarop ging het langs een noordoostelijke zijarm van de Nijl richting kust naar Tjaru dat in oktober bereikt werd. Dit Tjaru kan alleen maar Tharu of het latere Rhinocolura – El Arisj zijn. De Egyptologen, na het bestuderen van deze nieuwe vondst, plaatsen dit voor hen onbekende Tjaru in het noordoosten in de buurt van Zile, en geven als commentaar dat door de inname van Tjaru, Ahmose hun Avaris, gelegen te Tell el Daba, wilde afsnijden van Kanaän. Alsof Ahmose zulk een actie niet beschreven zou hebben moest dat zijn intentie geweest zijn! Het is logischer aan te nemen dat Ahmose gewoon uitgevoerd heeft zoals in het papyrus beschreven werd, namelijk met zijn vloot noordwaarts naar Heliopolis, en daarop via het kanaal van het latere Bubastis, richting kust, daarop is hij langs de kust tot El Arisj getrokken.

     

    Wordt vervolgd

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    13-03-2014 om 09:13 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ADAD NIRARI III REVISED
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De Assyrische annalen betreffende Adad Nirari III aan de chronologische gegevens van de Bijbel aangepast.

    De Assyriër Adad Nerari III was een tijdgenoot van de Bijbelse koningen Joahaz en Joas in Israël en van Joas en Amazia in Juda. De Assyrische minderjarige koning Adad Nirari III volgde onder voogdijschap van zijn moeder koningin Sammurat, zijn vader Shamsi Adad V op. Zijn regeringsjaren zijn volgens de orthodoxe berekening: 812/783 v. Chr. Volgens mijn revisie regeerde hij echter van 847 tot 820 v. Chr. Zie link: http://www.shopmybook.com/nl/Robert-De-Telder/DE-ASSYRIOLOGIE-HERZIEN

     

    Van de moeder koningin en regentes Sammurat is een stele bewaard gebleven (gevonden te Kalat Sherkat in Assyrië) waarin het co-regentschap met de minderjarige Adad Nirari III vermeld wordt. Een andere vermelding (Saba’a stele) geeft een periode van vijf jaar als de duur van het co-regentschap.

     

    De orthodoxie identificeert koningin Sammurat met de legendarische Semiramis, de vrouw van de Bijbelse Nimrod, de eerste machthebber op aarde na de grote vloed. De Bijbelse gegevens betreffende Nimrod worden door hen als mythe beschouwd. Dit is echter niet mijn uitgangspunt. Het Bijbelboek Genesis is geschiedschrijving. De Sammurat van de 9de eeuw voor Christus is dus te onderscheiden van de Semiramis van het derde millennium voor Christus.

     

    De eerder vermelde Saba’a-stele verhaalt eveneens een militaire campagne van Adad Nirari III naar Damascus in zijn vijfde regeringsjaar. Dit jaar is volgens de revisie nu het jaartal 843 v. Chr.:

     

    Against Aram I marched. Mari', king of Aram, in Damascus his royal city, I shut up. The terrifying splendour of Assur overwhelmed him and he laid hold of my feet, he became my vassal. 2300 talents of silver, 20 talents of gold, 3000 talents of copper, 5000 talents of iron, coloured woollen and linen garments, an ivory bed, an ivory couch...his property and his goods, in immeasurable quantity, in Damascus, his royal city, in his palace, I received.

     

    Dit gegeven past niet met de Bijbelse gegevens betreffende Damascus/Aram als belager van het tienstammenrijk. Het Bijbelboek 2 Koningen geeft Aram weer als een vijand van koning Joahaz van Israël tot praktisch het einde van diens regeringstijd van zeventien jaar, van 847 tot 830 v. Chr.. Een Assyrische belegering van Damascus met een verzwakking van Aram tot gevolg past niet in dit tijdsschema. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

     

    2 Koningen 13:1 In het drieëntwintigste jaar van Joas, de zoon van Achazja, de koning van Juda, werd Joachaz, de zoon van Jehu, koning over Israël te Samaria; hij regeerde zeventien jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN en volgde de zonden na, die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven; daarvan week hij niet af. 3 Daarom ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen in de macht van Hazaël, de koning van Aram, en in de macht van Benhadad, de zoon van Hazaël, al die tijd.

    4 Maar Joachaz zocht de gunst van de HERE, en de HERE hoorde naar hem, want Hij had gezien hoe zwaar de koning van Aram Israël verdrukte. 5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren. 6 Toch weken zij niet af van de zonden van het huis van Jerobeam, die hij Israël had doen bedrijven; daarmee gingen zij voort. Ook bleef te Samaria de gewijde paal staan. 7 Waarlijk, hij had aan Joachaz geen krijgsvolk overgelaten dan vijftig ruiters, tien strijdwagens en tienduizend man voetvolk; want de koning van Aram had hen te gronde gericht en hen gemaakt als stof bij het dorsen. 8 Het overige van de geschiedenis van Joachaz en alles wat hij gedaan heeft en zijn dappere daden, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? 9 Joachaz ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in Samaria; zijn zoon Joas werd koning in zijn plaats.

     

    De conclusie moet zijn dat de vermelding op de Saba’a stele betreffende de belegering van Damascus in het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III fout is. Hoogstwaarschijnlijk hebben we met een schrijffout te maken en is het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III bedoeld. De Assyrische gegevens onderling spreken elkaar ook tegen wat maakt dat ik van een foutieve Assyrische kroniek kan uitgaan. De bekende eponiemlijsten geven namelijk voor het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III geen campagne naar Damascus weer, maar een veldtocht naar Arpad in Noord-Syrië. Wat vreemd is aangezien Arpad slechts een provinciestad was en Damascus daarentegen de hoofdstad van het machtige Aram. Hierna de Eponiemlijst van alle regeringsjaren van Adad Nirari III ter illustratie. De jaren tussen haakjes zijn de jaartallen van de orthodoxe met rechts mijn gereviseerde jaartallen:

     

    [809/808] 847/846 During the eponymy of Adad-Nirari [III], the king of Assyria, campaign against Media

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [808/807] 846/845 During the eponymy of Nergal-ilaya, the commander in chief, campaign against Guzana.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [807/806] 845/844 During the eponymy of Bêl-dân, the palace herald, campaign against Mannea.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [806/805] 844/843 During the eponymy of Sil-Bêli, the chief butler, campaign against Mannea.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [805/804] 843/842 During the eponymy of Aššur-taklak, the chamberlain, campaign against Arpad.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [804/803] 842/841 During the eponymy of Ilu-issiya, governor of Aššur, campaign against Hazazu.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [803/802] 841/840 During the eponymy of Nergal-ereš, governor of Rasappa, campaign against Ba'alu.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [802/801] 840/839 During the eponymy of Aššur-balti-ekurri, governor of Arrapha, campaign against the Sealand; plague.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [801/800] 839/838 During the eponymy of Inurta-ilaya, governor of Ahizuhina, campaign against Hubuškia.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [800/799] 838/837 During the eponymy of Šep-Ištar, governor of Nisibis, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [800/799] 837/836 During the eponymy of Šep-Ištar, governor of Nisibis, campaign against Media

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [799/798] 836/835 During the eponymy of Marduk-išmanni, governor of Amedi, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [798/797] 835/834 During the eponymy of Mutakkil-Marduk, the chief eunuch, campaign against Lušia.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [797/796] 834/833 During the eponymy of Bêl-tarsi-iluma, governor of Kalhu, campaign against Namri.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [796/795] 833/832 During the eponymy of Aššur-bêla-usur, governor of Habruri, campaign against Manduate.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [795/794] 832/831 During the eponymy of Marduk-šaduni, governor of Raqmat, campaign against Der.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [794/793] 831/830 During the eponymy of Kinu-abua, governor of Tušhan, campaign against Der.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [793/792] 830/829 During the eponymy of Mannu-ki-Aššur, governor of Guzana, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [792/791] 829/828 During the eponymy of Mušallim-Inurta, governor of Tille, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [791/790] 828/827 During the eponymy of Bêl-iqišanni, governor of Šibhiniš, campaign against Hubuškia.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [790/789] 827/826 During the eponymy of Šep-Šamaš, governor of Isana, campaign against Itu'a.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [789/788] 826/825 During the eponymy of Inurta-mukin-ahi, governor of Nineveh, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [788/787] 825/824 During the eponymy of Adad-mušammer, governor of Kalizi, campaign against Media; foundations of the temple of Nabû in Nineveh laid.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [787/786] 824/823 During the eponymy of Sil-Ištar, governor of Arbela, campaign against Media; Nabû entered his new temple.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [786/785] 823/822 During the eponymy of Nabû-šarra-usur, governor of Talmusu, campaign against Kisku.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [785/784] 822/821 During the eponymy of Adad-uballit, governor of Tamnuna, campaign against Hubuškia; [the god] Anu the Great went to Der.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [784/783] 821/820 During the eponymy of Marduk-šarra-usur, governor of Arbela, campaign against Hubuškia.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [783/782] 820/819 During the eponymy of Inurta-nasir, governor of Mazamua, campaign against Itu'a.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [782/781] 819/818 During the eponymy of Iluma-le'i, governor of Nisibis, campaign against Itu'a.

     

    De conclusie moet zijn dat naar het einde toe van de regeringsperiode van Joahaz van Israel, en los van de tegensprekelijke eponiemlijst een Assyrische invasie in Aram heeft plaatsgevonden. Vermoedelijk in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III.

     

    De Assyriër Adad Nirari III werd zodoende een verlosser voor Israël:

    2 Koningen 13:5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren.

     

    De Bijbel noemt de naam noch de nationaliteit van deze verlosser die hen van de overheersing door Aram verloste. Maar ook in het Assyrische verslag wordt bijvoorbeeld de naam van de koning van Aram niet genoemd. Er is slechts een verwijzing naar een ‘Mari, koning van Aram’. Mari is hier geen eigennaam maar betekent alleen HEER. De Assyrische berichtgeving voor deze tijdsperiode is onduidelijk en levert vraagteken op vraagteken. Met de hulp van de historische boeken van de Bijbel en de fragmentarische Assyrische gegevens is het mogelijk een en ander te reconstrueren. De Eponiemlijst vermeldt in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III een campagne naar ‘Manduate’. Dit gebied wordt algemeen als de Beka-vallei in de Libanon geïdentificeerd. Het ligt voor de hand aangezien het van de Beka-vallei slechts een steenworp naar Damascus is, en in dat zelfde jaar Damascus belegerd werd. Er is ook een stele van Adad Nirari III gevonden waar deze claimt schatting van koning Joas van Israël ontvangen te hebben. Dit gegeven past ook in mijn gereviseerd jaar 833 v. Chr. met het eerste regeringsjaar van Joas als co-regent met zijn vader Joahaz over Israël. Zie ‘Genesis versus Egyptologie’: http://www.shopmybook.com/nl/Robert-De-Telder/GENESIS-versus-EGYPTOLOGIE

     

    Wordt vervolgd

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    09-03-2014 om 10:37 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs