Vrijdag 7
april 30 anno Domini. Maar hoe kunnen we zo zeker zijn van deze datum, heden 1984
jaar geleden, correct is? Het Nieuwe Testament leert dat de Heer Jezus
kruisdood voor het Joodse Paasfeest gebeurde en voordat de sabbat begon, dus is de conclusie, was het een vrijdag in de late namiddag. Het oude Israël had een maankalender.
De eerste maand van het jaar in die oude kalender was de maand Nisan
(maart/april), de maand van de verlossing uit Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe
maand begon met de avond waarop de opkomende maan na zonsondergang voor het
eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse pesachfeest werden geslacht op
de 14de Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij zonsondergang
gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).
Astronomen
kunnen heden terugrekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia geleden een
nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus vastgesteld
worden en de veertiende Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy
and the date of the Crucifixion Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren
de volgende data af voor de veertiende Nisan op een vrijdag: 11 april 27 AD, 7
april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik geef de drie data op aangezien er verschil
van mening bij onderzoekers bestaat betreffende het correcte jaar van de
kruisdood. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys hierboven hanteert overigens
33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven voor een late datum hebben (soms)
hun reden van bestaan in de vervangingsleer die het christendom aanhangt. De
leert die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen zijn en alle oudtestamentische
profetie in haar vervult. De 70ste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld
volgt aldus onmiddellijk op de 69ste jaarweek en is aldus al geschiedenis
en kende haar eindvervulling in 33 AD.
Maar waarom mijn keuze voor 7
april 30 AD? Omdat
deze datum namelijk volledig past in de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste
jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit
aangename jaar des HEREN door Jezus in de synagoge van zijn vaderstad
afgekondigd, zoals we kunnen lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het
jaar 27 AD en de maand oktober worden aldus een ankerpunt waar we de
chronologische gegevens van de evangeliën mee verankeren.
De vier
pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het
eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeld viel in de maand nisan van 27 AD.
Het tweede pelgrimsfeest volgens
Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het
vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven lijden, sterven, opstanding en
hemelvaart van Jezus Christus. Betreffende het derde paasfeest vermeld door de
evangelist Johannes bestaat er verschil van mening onder onderzoekers. Sommigen
lezen Johannes 6:1 door een westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren
dat Jezus op een berg de broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het
noorden van Israël onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie
van sommige onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is
en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:
Johannes 6:1
Daarna vertrok Jezus naar de overzijde
van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij
de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en
zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus
dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot
Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?
Wanneer we
dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat de
vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met
kort voor, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël
naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor sommigen
is de vermelding van het feest der Joden in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu
een verwijzing naar een Pascha of is een ander feest bedoelt? De verklaring
leveren weer de sabbat- en jubeljarenopgave van William Whiston.
Het
paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van 7 x 7 jaren aanvangen. Het was
tevens de periode van het dertigste Jubeljaar sinds de instelling ervan en
volgens een Rabbijnse traditie zat men in het vierde millennium anno mundi, de
vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond. De zon der
gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in Israël toen
was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de
profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de
evangelist Johannes naar het feest
der Joden verwijst. Het was inderdaad ook een feest toen (van geestelijk
gezien; blinden en doven) met in gedachten al de nakende vertroosting van
Israël.
Met het
paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde
jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep aldus
van april 26 tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de
Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het
uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van
Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertig + jaar oud. Hij
was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor Christus.
Deze
constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer
Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van
Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas
die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van
Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius
bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van
keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als co-princeps van
Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze
aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib.
Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden
chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor
wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een
onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.
Vanaf het
eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in 27 AD
zijn het 46 jaar terug tot het begin van de herbouw van de Tempel te Jeruzalem
door Herodes de Grote.
Johannes
2: 20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig
jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen
herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams.
22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen
zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat
Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het
Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen
zagen, die Hij deed;
Dit Schriftgedeelte leert dat er 46 jaar zijn vanaf het beginjaar van de
herbouw van de tempel door Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste
Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de
Joodse historicus uit de eerste eeuw na Christus, die jaartallen geeft.
Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn
18de regeringsjaar besloot tot herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus
dat aanvankelijk 18 maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact 46 jaar later
speelt Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie eveneens het artikel op deze blog van
05-03-2014 -de regeringsperiode van Herodes de Grote)
Al de verkregen jaartallen via de jubeljaartelling van William Whiston in
dit artikel bevestigen het jaar 30 AD als het jaar van de kruisdood van de
Christus, gevolgd door Zijn Opstanding en Hemelvaart. En de belofte van Zijn
wederkomst.
1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt,
waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó
vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt
gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen
heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor
onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage
opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan
de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders
tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn
ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de
apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een
ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)
Met vriendelijke
groet,
Robert De
Telder
|