Het oude Israël telde
aanvankelijk twaalf stammen die ten tijde van David en Salomo tot één verenigd
koninkrijk samengesmeed waren. Na de dood van Salomo in 967 v. Chr., bij het
begin van de regering van diens zoon Rehabeam, scheurden zich echter naar het
uitgesproken Godsoordeel over Salomo, tien stammen af en vormden o.l.v.
Jerobeam, het noordelijke koninkrijk, ook het tienstammenrijk genoemd. Alle
opvolgers van Jerobeam kozen voor de afgodendienst in afwijzing van de God van
Israël. Uiteindelijk werden zij na vele waarschuwingen van Godswege in het jaar
717 v. Chr. in ballingschap door de Assyriërs naar het noorden en het oosten van
het Assyrische Rijk weggevoerd (zie het artikel op deze blog van 31-01-2014:
Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen).
2 Koningen 17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, de koning
van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaria; hij
regeerde negen jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, echter niet
zoals de koningen van Israël die vóór hem geweest waren. 3 Tegen hem trok
Salmanassar, de koning van Assur, op; en Hosea onderwierp zich aan hem en
betaalde hem schatting. 4 Maar toen de koning van Assur een samenzwering bij
Hosea ontdekte, dat hij gezanten naar So, de koning van Egypte, gezonden had en
aan de koning van Assur geen schatting meer opbracht, zoals van jaar tot jaar,
nam de koning van Assur hem gevangen en sloot hem in boeien in de gevangenis. 5
De koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 In het negende jaar van Hosea nam de koning
van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschap naar Assur en deed hen wonen in Chalach,
aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden. (NBG
1951 Vertaling)
Ten tijde van het tot
stand komen van het Nieuwe Testament, zo een acht eeuwen later, was hun
woonplaats nog bekend want Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling
tot Paulus die de heidenen met het evangelie bekend ging maken, schrijft Petrus
vanuit de stad Babylon zijn brieven aan hen. En ook de apostel Jacobus schrijft
zijn brief aan de 12 stammen in de verstrooiing. En uit het Bijbelboek
Handelingen blijkt ook dat alle 12 stammen en hun woonplaats toen nog bekend was.
In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen kunnen we het land van oorsprong
vernemen van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met het Pinksterfeest van 30
AD. De lijst begint heel opmerkelijk met Parten en Meden in het Oosten:
Handelingen 2:8 En hoe horen wij hen dan een ieder in onze
eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten,
inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en
Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende
Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij
horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. (NBG 1951
Vertaling)
We moeten ook bedenken
dat een rest, een overblijfsel van de tien stammen in het Judea van de eerste
eeuw van de christelijke jaartelling aanwezig was. Enkele Bijbelgedeelten maken
dit duidelijk. Zo leert de evangelist Lucas dat bij het opdragen van de baby
Jezus (veertig dagen jong) in de Tempel te Jeruzalem, één van de twee getuigen
Hanna de dochter van Fanuël, was. En dan kan men lezen dat zij uit de stam Aser was, één van de tien
stammen dus.
Lucas 2:36 Ook was daar Hanna, een profetes, een
dochter van Fanuël, uit de stam Aser.
Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag
zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar
oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht
en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede
God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.
Dat o.a. de stam Aser in
Jeruzalem ten tijde van Jezus Christus in Judea vertegenwoordigd was is een
gevolg van de handelingen van koning Jehizkia van Juda (723/694 v. Chr.). Zie
het hierna volgende Bijbelgedeelte:
2 Kronieken 30:1 Toen
zond Jehizkia een boodschap tot geheel
Israël en Juda, ja, zelfs schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat
zij zouden komen naar het huis des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God
van Israël, het Pascha te vieren. 2 En de koning, zijn oversten en de gehele
gemeente te Jeruzalem overlegden, dat zij het Pascha zouden vieren in de tweede
maand, 3 want zij konden het op de gewone tijd niet vieren, omdat zich niet
voldoende priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen
was. 4 Dit verwierf de goedkeuring van de koning en van de gehele gemeente. 5
Toen namen zij het besluit, een bevel te laten uitgaan door geheel Israël van
Berseba tot Dan, om in Jeruzalem de HERE, de God van Israël, het Pascha te
komen vieren, want men had het niet, zoals was voorgeschreven, algemeen
gevierd. 6 De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning en zijn oversten
door geheel Israël en Juda, en
zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de God van Abraham, Isaak en
Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit
de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan niet als uw vaderen en als
uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de HERE, de God hunner vaderen,
zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. 8 Weest
thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de HERE uw hand en komt tot zijn
heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de HERE, uw God, opdat
zijn brandende toorn zich van u afkere. 9 Want, wanneer gij wederkeert tot de
HERE, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als
gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want
genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u
afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. 10 Toen de ijlboden van stad tot stad
door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen
uit en bespotte men hen. 11 Maar enige
mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar
Jeruzalem.
Een volgende keer dat
dit gebeurde was als een gevolg van de godsdiensthervorming ten tijde van
koning Josia van Juda (640/609 v. Chr.). Toen kwamen ook enkelingen uit de tien
stammen naar Jeruzalem over. Zie het hierna vermelde Bijbelgedeelten:
2 Kronieken 34: 33
Josia verwijderde al de gruwelen uit al de landstreken die aan de Israëlieten
toebehoorden, en bracht allen die zich
in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun God. Gedurende heel zijn
leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner vaderen.
2 Kronieken 35: 18
Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de dagen van de profeet
Samuël; geen der koningen van Israël heeft het Pascha gevierd zoals Josia het
vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met de inwoners van Jeruzalem.
19 In het achttiende jaar van de regering van Josia werd dit Pascha gevierd.
Deze mensen, deze rest
van de tien stammen is later ook met de twee stammen Juda en Benjamin plus de
Levieten door de Babyloniërs vanaf 605 v. Chr. tot 586 v. Chr. in ballingschap
weggevoerd. Een rest van hen is blijkbaar dan ook onder
Ezra en Nehemia teruggekeerd getuige de profetes Hanna van de stam Aser die bij
het opdragen van de jonge boreling Jezus te Jeruzalem aanwezig was.
Bij de tweede
ballingschap na de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem in 70 AD door
de Romeinen werd ook de rest, het overblijfsel van de tien stammen op dat
ogenblik aanwezig in Judea door de Romeinen weggevoerd.
De mensen die wij
vandaag als Joden aanduiden kunnen aldus uit alle stammen van het oude Israël
stammen. Alleen de Levi s en de Cohen s weten met zekerheid dat zij van de
stam Levi afstammen. Wat trouwens heel opmerkelijk is.
De profeten van de Bijbel
spreken over een derde herstel van Israël in het oude land der vaderen. Een
herstel dat momenteel nog in de toekomst ligt. Wanneer men deze profetische
gedeelten van de Bijbel doorneemt is het opmerkelijk dat er expliciet een
herstel van zowel de twee stammen als van de tien stammen gesproken wordt.
Ezechiël 37:15 Het woord des HEREN kwam tot mij:
16 Gij mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda en de
Israëlieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop:
voor Jozef het stuk hout van Efraïm en het gehele huis Israëls dat
daarbij behoort; 17 voeg ze dan aan elkander tot één stuk hout, zodat zij
in uw hand tot één worden. 18 Wanneer nu uw volksgenoten u vragen: Wilt
gij ons niet meedelen, wat gij daarmee bedoelt? 19 zeg dan tot hen: Zo
zegt de Here HERE: zie, Ik neem het stuk hout van Jozef dat aan Efraïm
toebehoort en van de stammen Israëls die daarbij behoren, en Ik voeg het bij
het stuk van Juda en maak ze tot één stuk hout, zodat zij één zijn in mijn
hand. 20 Terwijl de stukken hout die gij beschreven hebt, voor hun
ogen in uw hand zijn, 21 zeg dan tot hen: Zo zegt de Here HERE: zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken
naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen
en hen naar hun land brengen. 22 En Ik zal hen tot één volk maken in
het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en
niet langer verdeeld in twee koninkrijken. 23 Niet langer zullen zij
zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar
Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen
reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal
zijn. 24 En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er
voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig
mijn inzettingen onderhouden. 25 Zij
zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin
hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en
hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig
tot vorst zijn. 26 Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten,
een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen
vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. 27 Mijn
woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot
een volk zijn. 28 En de volken zullen weten, dat Ik, de HERE, het ben die
Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat. (NBG
1951 Vertaling)
Waar bevind zich het
gros van de verloren gewaande tien stammen vandaag? De Bijbel noemt in het
eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Koningen 17 hun ballingsoorden: Assur, Chalach, aan de Chabor, aan de rivier van
Gozan en in de steden der Meden.
De meest oostelijke grens van het
Medisch-Perzische Rijk was de rivier de Indus. Vertaald naar deze tijd is dit
het gebied van Afghanistan met in de rand: Pakistan, Irak, Iran en
Turkmenistan.
De Jewish Encyclopedia.com (internet) schrijft
het volgende over Afghanistan en de verloren tien stammen:
according to their native traditions, the
Afghans also are to be identified with the Lost Ten Tribes. They declare that
Nebuchadnezzar banished them into the mountains of Ghur, whence they maintained
correspondence with the Arabian Jews. When some of the latter were converted by
Mohammed, one Khalid wrote to the Afghans and invited them to embrace Islam.
Several Afghan nobles went to Arabia under one
Kais, who claimed trace his descent through
forty-seven generations from Saul. He was accordingly greeted by Mohammed by
the title of "malik," in deference to this illustrious descent. Kais
is reported to have died at the age of eighty seven, in 662 and all the modern
chiefs of Afghanistan
claim to be descended from him (Malcolm, "History of Persia," ii.
596, London, 1815). The Afghans still call themselves "Beni-Israel,"
and are declared to have a markedly Jewish appearance. Their claim to
Israelitish descent is allowed by most Mohammedan writers. G. Moore, in his "Lost
Tribes" (pp. 143-160, London,
1861), also identified the Afghans with the Ten Tribes.
Geen één van de vele
stammen die Afghanistan en daarbuiten vandaag rijk is kent echter zijn
oorsprong. Wat religie betreft zijn zij volgelingen van de Arabische god Allah
en diens profeet Mohammed. Zij zijn zelfs vanuit de Koran (Soera 17) tegen een in
de Bijbel beloofde derde herstel van Israël in het oude land der vaderen.
Er zal een act of God
nodig zijn om deze mensen hun Israëlitische wortels duidelijk te maken. Op Gods tijd echter
zullen zij ooit in de toekomst aan hun tocht naar het Beloofde Land beginnen. Het
zal een bewogen tocht worden. Het feit alleen dat men als individu tot een der
verloren stammen behoord is geen vrijkaart voor het beloofde land want ook hier
telt alleen geloof zoals het hierna vermelde Bijbelgedeelte leert:
Ezechiël
20:34 Ik zal u voeren uit het midden
der volken en u bijeenbrengen uit de landen waarin gij verstrooid zijt, met
sterke hand, met uitgestrekte arm en met uitgestorte grimmigheid. 35 Ik
zal u brengen naar de woestijn der
volken en daar met u in het gericht treden, van aangezicht tot aangezicht.
36 Zoals Ik met uw vaderen in het gericht getreden ben in de woestijn van
het land Egypte, zo zal Ik ook met u in het gericht treden, luidt het woord van
de Here HERE. 37 Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en u brengen
in de band van het verbond. 38 Ik zal de weerspannigen uit u uitschiften
en hen die tegen Mij overtreden hebben; wel zal Ik hen leiden uit het land
waarin zij als vreemdelingen vertoeven, maar in het land van Israël zullen zij
niet komen. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben. (NBG 1951 Vertaling)
De aanvang van de terugkeer van de tien
stammen gebeurt in de tweede helft van de zeventigste jaarweek van de profeet
Daniël. Zie
ook het artikel op deze blog van 04-04-2014: de zeventig jaarweken. Tijdens
de eind slag, in het boek Openbaring Harmageddon geheten, wanneer het land
Israël door de legers van de koning van het noorden (het nieuwe Assyrië) onder
de voet wordt gelopen en schijnbaar verloren is zullen geruchten uit het
noorden en het oosten (Daniël 11:40-44-45, 12:1) de koning van het noorden
verontrusten, staat er geschreven. In het eindtijdscenario zijn dit de tien
stammen die met sterke hand staat er geschreven bij de profeet Ezechiël, uit de
landen hunner ballingschap worden weggevoerd richting beloofde land.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
|