Met dit
artikel wil ik verder aandacht geven aan de Assyrische Eponiemlijst en de
noodzakelijk chronologische rechtzetting in het licht van de historische boeken
van de Bijbel en andere werken zoals die van o.a. de historicus Flavius Josephus.
Op deze blog
schreef ik op 12-01-2014 al eerder een artikel: De Assyriologie herzien.
Het
gedeelte van de Eponiemlijst vanaf het Eponiem van Dayan Assur tot aan de derde
geregistreerde veldtocht Sanherib gaat met dit artikel onze aandacht krijgen. Volgens
de orthodoxie zitten we hier op de tijdsbalk tussen het jaar 853 v. Chr. en het
jaar 701 v. Chr. In 853 v. Chr. vond de slag bij Karkar plaats en in 701 v.
Chr. zou Sanherib Jeruzalem belegerd hebben.
Het
ankerpunt van de orthodoxie ter verankering van de lijst op de tijdsbalk werd de
geregistreerde zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur
Sagale. Het jaartal 763 v. Chr. werd het jaar dat astronomen bepaalden dat
terugrekenend boven Nineveh inderdaad een zonsverduistering had plaatsgevonden.
Vanaf dit jaar werden de overige Eponiemen naar voren en naar achteren op de
tijdsbalk gerangschikt. Men ging er hierbij vanuit dat alle opgegeven
regeerperioden van de vermelde Assyrische koningen correct zijn en er geen
koningen ontbreken.
Ik zal
hierna aantonen dat er in de oudheid wel degelijk koningen uit de lijst
verwijderd werden en meerdere hiaten aangewezen kunnen worden.
De
onderzoeker Edwin E. Thiele ging er van uit dat de lijst compleet was en heeft
de regeerperioden van de Bijbelse koningslijst aan de Assyrische aangepast. Zie
het artikel
op deze blog van 03-05-2014: 931 v. Chr.: HET JAARTAL VAN DE DELING VAN HET
VERENIGD KONINKRIJK VAN ISRAEL?
Voor
Thiele waren er drie ankerpunten uit de Eponiemlijst waar hij de regeerperioden
van de contemporaine koningen van Israël en Juda mee verankerde. Deze drie
ankerpunten zijn: Het eponiem van Dayan Assur met de slag bij Karkar waar
volgens de Assyriërs Achab van Israël aan deelgenomen zou hebben (de Bijbel
zwijgt over de slag bij Karkar). Vervolgens het eponiem van Adad Rimani waar
melding wordt gemaakt van Jehu van het huis van Omri die schatting aan
Salmaneser III betaald (de Bijbel is stil rond het betalen van schatting door
Jehu). En ten derde het jaar 701 v. Chr. waar de Assyriër Sanherib opgeeft tegen
het Jeruzalem van Hizkia gemarcheerd te hebben.
Om de regeerperiode
van de contemporaine Bijbelse koningen binnen deze ankerjaren te kunnen pressen
diende Thiele sommige regeerperioden van koningen van Israël in te korten.
Hierna
volgt de Eponiemlijst. Ik heb de drie Eponiem-ankerpunten blauw gemarkeerd. Telkens
er in de lijst een nieuwe Assyrische koning opduikt heb ik dit ook met blauwe
kleur gemarkeerd. Daar waar er duidelijk hiaten in de lijst zitten heb ik dit
met vette letters gemarkeerd. Links tussen rechte haken staan de orthodoxe
jaartallen en rechts daarvan in het vet gedrukt, de gereviseerde jaartallen
volgens mijn herziening van de Assyrische koningslijst.
[853/852] 891/890Tijdens het
eponiem van Dayan-Aur, de opperbevelhebber, [...] ********************************************************************
[852/851] 890/889
Tijdens het eponiem van ama-abua, gouverneur van Nisibis, [...]
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[851/850] 889/888
Tijdens het eponiem van ama-bêla-usur, gouverneur van Kalhu, [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[850/849] 888/887 Tijdens het
eponiem van Bêl-bunaya, de paleis maarschalk, [...]
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[849/848] 887/886
Tijdens het eponiem van Hadi-lipuu, gouverneur van Na'iri, [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[848/847] 886/885
Tijdens het eponiem van Nergal-alik-pani, gouverneur van [...]
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[847/846] 885/884
Tijdens het eponiem van Bur-ramman, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[846/845] 884/883 Tijdens het
eponiem van Inurta-mukin-nii, de paleis maarschalk, [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[845/844] 883/882
Tijdens het eponiem van Inurta-nadin-umi, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[844/843] 882/881
Tijdens het eponiem van Aur-bunaya, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[843/842] 881/880
Tijdens het eponiem van Tab-Inurta, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[842/841] 880/879 Tijdens het
eponiem van Taklak-ana-arri, gouverneur van Nemed-Itar, [...].
*******************************************************************
[841/840] 879/878Tijdens het
eponiem van Addad-remannii, gouverneur van Guzana, [...]. ********************************************************************
[840/839] 878/877 Tijdens het
eponiem van ama-abua, governeur van Rasappa, veldtocht tegen de cederberg.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[839/838] 877/876 Tijdens het
eponiem van ulma-bêli-lamur, gouverneur van Ahuzuhina, veldtocht tegen Qu'e.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[838/837] 876/875 Tijdens het
eponiem van Inurta-kibsi-usur, gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Malahi.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[837/836] 875/874 Tijdens het
eponiem van Inurta-ilaya, gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Danabu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[836/835] 874/873 Tijdens het
eponiem van Qurdi-Aur, gouverneur van Raqmat, veldtocht [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[835/834] 873/872 Tijdens het
eponiem van ep-arri, gouverneur van Habruri, veldtocht tegen Milidu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[834/833] 872/871 Tijdens het
eponiem van Nergal-mudammiq, gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen Namri.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[833/832] 871/870 Tijdens het
eponiem van Yahulu, de maarschalk, veldtocht naar Qu'e.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[832/831] 870/869 Tijdens het
eponiem van Ululayu, gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen Qu'e.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[831/830] 869/868 Tijdens het
eponiem van arru-hatta-ipe, gouverneur van [...], veldtocht tegen Qu'e; [de
god] Anu de grote verliet Der.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[830/829] 868/867 Tijdens heteponiem van Nergal-ilaya, gouverneur
van Isana, veldtocht tegen Urartu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[829/828] 867/866 Tijdens het
eponiem van Hubaya, gouverneur van [...]hi, veldtocht tegen Unqu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[828/827] 866/865 Tijdens het
eponiem van Ilu-mukin-ahi, gouverneur van [...]ha, veldtocht tegen Ulluba.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[827/826] 865/864 Tijdens het
eponiem van almaneser, de koning van Assyrië, veldtocht tegen Mannea.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[826/825] 864/863
Tijdens het eponiem van Dayan-Aur, de opperbevelhebber, opstand.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[825/824] 863/862 Tijdens het
eponiem van Aur-bunaya-usur, de opperdienaar, opstand.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[824/823] 862/861 Tijdens het
eponiem van Yahalu, de opperbevelhebber, opstand.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[823/822] 861/860 Tijdens het
eponiem van Bêl-bunaya, de paleis maarschalk, opstand.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Oktober 860 v.
Chr. Meganatuurcatastrofe. Einde van
Salmaneser III
[788/787] 825/824 Tijdens het eponiem van
Adad-muammer, gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen Mdia; grondvesten van de
tempel van Nabû in Nineveh gelegd.
Tussen het
eponiem van Nergal-nasir en dat van Nabu bela usur zit een hiaat van 22 jaar.
Hier dient de Bijbelse Assyrische koning JAREB ingevuld te worden. JAREB is in
andere bronnen bekend als Sardanapallos en Artatama. Het is tijdens de
regeerperiode van deze koning dat de profeet Jona rond het jaar 776 v. Chr.
Nineveh moest opzoeken en oproepen tot bekering. Zie het artikel van
29-01-2014 op deze blog: De profeet Jona te Nineveh.
[745/744] 761/760 Tijdens het eponiem van
Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru,
de dertiende, Tiglath-pileser
[III] beklom de troon. In Tarîtu,
hij naar Mesopotamia.
Tiglath Pileser III regeerde langer dan de
eponiemlijsten laten verstaan en had als co-regent de Bijbelse Assyrische
koning Pul.
1 Kronieken 5:26 Zo verwekte de God Israëls
den geest van Pul, den koning van Assyrië, en den geest van Tiglath-Pilnéser,
den koning van Assyrië, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de
Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen
te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.
(Statenvertaling)
HET CHRONOLOGISCHE OPENBAAR OPTREDEN VAN JEZUS CHRISTUS IN DE EVANGELIEN
Mijn
inspiratie voor dit artikel haalde ik uit de N.I.V. Study Bible, New
International Version, 1985, by The Zondervan Corporation. Deze Amerikaanse
studiebijbel levert een tijdsbalk met de belangrijkste gebeurtenissen van
Jezus bediening vanaf 26 AD tot aan zijn kruisdood, Opstanding en Hemelvaart in
30 AD. De afgebeelde tijdsbalk wordt weergegeven met een Year of Inauguration:
zomer 26 AD tot zomer 27 AD, Year of Popularity: zomer 27 AD tot late herfst
28 AD, Year of opposition: late herfst 28 AD tot lente 30 AD. Goed
overzichtelijk worden op het schema de geschiedenis van Jezus openbaar optreden
vanuit de vier evangelisten aangebracht, beginnend met de the year of Inauguration
en de doop van Jezus door Johannes de Doper. Bij de doop worden de relevante
Bijbelgedeelten aangegeven: Matteüs 3:13-17, Markus 1:9-11, Lukas 3:21-23,
Johannes 1:29-39. En zo gaat dit schema chronologisch verder met iedere keer de
Bijbelteksten die we bij de vier evangelisten voor elke gebeurtenis in het
openbaar leven van Jezus terugvinden.
Wat de
samensteller(s) van het schema niet gezien hebben, en de aanzet tot het
schrijven van dit artikel was, is het dertigste Jubeljaar van 27/28 AD en het
chronologisch belang van dit feest tot het schikken van alle gebeurtenissen, voor
en na dit feest, die de evangelisten opgetekend hebben. Het Jubeljaar 27/28 AD
is aldus een ankerpunt op de tijdsbalk waarvan we naar voor en naar achter in
de tijd navigeren.
De Heer
Jezus Christus maakte zich bij de aanvang van het 30ste Jubeljaar in
oktober 27AD als Messias aan de Joden in de synagoge te Nazareth bekend. Bij de
evangelist Lucas vierde hoofdstuk lezen we dat de Heer Jezus in de synagoge de
boekrol van de profeet Jesaja werd overhandigd en de plaats opzocht waar
geschreven stond:
De Geest
des HEREN is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het
evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te
verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in
vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des HEREN. Daarna sloot Hij het
boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. En de ogen van allen in de
synagoge waren op Hem gericht. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is dit
Schriftwoord voor uw oren vervuld.
Het is met
het voorlezen van dit gedeelte uit de Jesaja-rol dat Jezus het aangename jaar
des HEREN en zichzelf als de Gezalfde of Messias aan de Joden daar
bekendmaakte.
De
gebeurtenissen van Lukas 4:16-31 dienen aldus in oktober 27 AD op de tijdsbalk
ingevuld te worden. De N.I.V. Bijbel plaatst dit Bijbelgedeelte op het
tijdsschema in de lente van 27 AD en heeft aldus geen oog voor de betekenis van
het Jubeljaar. Als een gevolg van het geen rekening houden met het Jubeljaar
krijgen vele andere beschreven gebeurtenissen door de evangelisten een
verkeerde plaats op de tijdsbalk van de N.I.V. Wat ik behouden heb van de
N.I.V.-tijdsbalk zijn de opgegeven Bijbelgedeelten van de evangelisten bij
iedere gebeurtenis. De jaartallen en maanden op de tijdsbalk echter werden
aangepast.
Het jaar van
het begin van Jezus optreden liep van april 26 AD tot maart 27 AD en was
volgens de sabbatjaarcyclus het zesde jaar en een jaar van dubbele zegening
over het land. Het land gaf onder het oude verbond dan dubbel zoveel oogst
zodat twee jaar overbrugd kon worden. Geestelijk gezien merken we de dubbele
zegening in de komst van de Messias. Zijn doop plaatsen we in de zomer van 26
AD. Johannes de Doper was zijn bediening als heraut van de komende MESSIAS, het
jaar eerder in 25 AD begonnen. Zie het artikel op deze blog van 04-04-2014 De zeventig
jaarweken.
De
verzoeking in de woestijn door satan volgde kort na de doop, nog altijd in de
zomer van 26 AD en wordt door drie evangelisten vermeld: Matteüs 4:1-11, Markus
1:12-13 en Lukas 4:1-13
Het eerste
wonder of teken van Jezus verhaalt de evangelist Johannes 2:1-11. De bruiloft
van Kana in Galilea geschiedde in de herfst van 26 AD. Het was het begin van
Zijn tekenen die zijn Messias-schap bevestigden. Dat de evangelist Johannes dit
leerstellig als het eerste teken
neerzet betekend dat alle legendes van Jezus die als kind zijnde al wonderen
deed, niets anders dan legendes blijken te zijn en onwaar.
Johannes
2:11 Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in
Galilea en Hij heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen
geloofden in Hem. (NBG Vertaling 1951)
De N.I.V.
laat vervolgens het gesprek van Nicodemus met Jezus zoals door de evangelist
Johannes 3:1-21 opgetekend, plaatsvinden in de winter van 26/27 AD, maar dit is
fout. Het Johannesevangelie vermeldt namelijk het eerste Pesachfeest in Joh.
2:13 en dit vond plaats in het jaar volgend op de zomer van 26 AD: in april 27
AD. Het is het Pesachfeest dat het zevende jaar in de sabbatcyclus zag
aanvangen. Het dertigste jubeljaar zou in oktober van dat jaar aanvangen. De
spanning in Israël betreffende de verwachte komst van de Messias was te
snijden. Daarom ook het gesprek van Nicodemus met de Heer Jezus. Het is het Pesachfeest
ook waar het twistgesprek met de Farizeeën plaatsvond betreffende de Tempel te
Jeruzalem. Jezus sprak van zichzelf dat Hij de Tempel in drie dagen zou
herbouwen. De Farizeeën dachten dat Hij over het stenen gebouw sprak, maar
Jezus had het over Zijn lichaam. Aan de Tempel werd toen al 46 jaar gewerkt. Vanaf
april 27 AD zijn het 46 jaar terug tot het 18de regeringsjaar van
Herodes de Grote. Zie het artikel op deze blog van 05-03-2014 De
regeerperiode van Herodes de Grote.
Na het
Pesachfeest van de lente van 27 AD te Jeruzalem trok Jezus met zijn discipelen
naar Judea:
Johannes
3:22 Daarna ging Jezus met zijn
discipelen naar het land van Judea en Hij vertoefde daar met hen en doopte.
Na een
korte tijd (nog altijd in de lente van 27 AD) ging het opnieuw richting Galilea
doorheen Samaria waar in Sichar het gesprek met de Samaritaanse vrouw
plaatsvond zoals in Johannes 4:1-42 verhaalt.
Het was in
de zomer van 27 AD wanneer Jezus opnieuw in Galilea te Kana volgens Johannes
4:43-54 zijn tweede teken verrichte:
de genezing van de dodelijk zieke zoon van een hoveling uit Kafarnaüm.
De
evangelist Johannes gaat na het beschrijven van de terugkeer van Jezus naar
Galilea over naar het volgende feest der Joden en slaat aldus twee seizoenen
over:
Johannes 5:1
Daarna was er een feest der Joden en
Jezus ging op naar Jeruzalem.
Dit is het
tweede Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt, een pelgrimsfeest dat
alleen aangegeven wordt als een feest der Joden wat tot discussie onder
Bijbelvorsers geleidt heeft. In het licht van sabbat- en jubeljaartelling was
het nochtans een bijzonder feest toen. Het Jubeljaar was het jaar daarvoor in
oktober 27 AD begonnen en liep nog tot september 28 AD. En met Pesach 28 AD begon
het eerste jaar in een nieuwe sabbatjaarcyclus. De algemene verwachting in
Israël was dat de Messias zich spoedig zou openbaren.
Maar eerst
verder met de gebeurtenissen van de zomer van 27 AD. De evangelist Matteüs
4:12-25 beschrijft de roeping van de eerste apostelen en de verkondiging van
het evangelie van het koninkrijk. Wat ook de evangelist Lukas 5:1-11 beschrijft
en Markus 1:16-20. De evangelist Lucas schrijft in zijn evangelie echter niet
lineair-denkend want de gebeurtenis van Lucas 4:16-31 gaat hieraan vooraf.
De
belangrijkste gebeurtenis is de aanvang van het Jubeljaar in de herfst van 27
AD met de Heer Jezus Christus in de synagoge te Nazareth waar hij zich als de
verwachte Messias bekend maakt, maar afgewezen wordt.
De
Bergrede waar Jezus Christus de grondwet van het komende koninkrijk Gods
afkondigt plaatsen we in oktober 27 AD. Gedurende het ganse dertigste Jubeljaar
wordt Israël dit Koninkrijk en zijn Koning aangeboden. De Bergrede in de hoofdstukken
5 tot en met 7 bij de evangelist Matteüs handelen over de Thora en haar
correcte uitlegging door de Messias in tegenstelling tot de menselijke traditie-uitlegging.
Matteüs
hoofdstuk 8 en de genezing van de knecht van de honderdman plaatsen we op de
tijdsbalk onmiddellijk na het verlaten van de berg in oktober 27 AD. Het
schijnbaar identieke verhaal bij de evangelist Lucas 7:1 gebeurt echter een
jaar later. Zie
het artikel op deze blog van 23-01-2014: De Centurion.
Matteüs
8:14 met de geschiedenis van de genezing van de schoonmoeder van Petrus
plaatsen we onmiddellijk na de genezing van de knecht van de Centurion op de
tijdsbalk. Ook de evangelisten Markus 1:29-34 en Lucas 4:38-41 brengen de
geschiedenis van de genezing van de schoonmoeder van Petrus.
Gedurende
het gehele Jubeljaar van oktober 27 AD tot september 28 AD zou het aanbod van
de Heer Jezus Christus gelden. De hoofdstukken 8 tot en met 12 bij de
evangelist Matteüs gaan over deze periode. Matteüs 10 met de berichtgeving over
de uitzending van de twaalf apostelen plaatsen we op de tijdsbalk in de herfst
van 27 AD bij het begin van het Jubeljaar:
Matteüs
10:5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden
en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen
stad van Samaritanen binnen; 6 begeeft u liever tot de verloren schapen van het
huis Israëls. 7 Gaat en predikt en zegt: Het
Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. 8 Geneest zieken, wekt doden op,
reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen,
geeft het om niet.
Messias
Jezus van Nazareth wordt echter afgewezen en in Matteüs 11:16 en verder volgt
de zogenaamde strafrede tegen de Joden die Hem afgewezen hebben. Dit
Bijbelgedeelte plaatsen we aan het einde van het dertigste Jubeljaar in de
herfst van 28 AD:
Matteüs
11:16 Doch waarmede zal Ik dit geslacht
vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en de anderen
toeroepen:
17 Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij
hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt geen misbaar
gemaakt.
18 Want Johannes is gekomen, niet etende en niet
drinkende, en zij zeggen: Hij heeft een boze geest. 19 De Zoon des mensen is
gekomen, wèl etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en
een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is
gerechtvaardigd op grond van haar werken.
Nadat de
Joden het aanbod van het Koninkrijk en de Messias afgewezen hebben spreekt de
Heer Jezus vanaf Matteüs 13 alleen nog in gelijkenissen tot hen.
Matteüs
13:10 En de discipelen kwamen en zeiden
tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? 11 Hij antwoordde hun en
zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen
van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft, hem zal gegeven
worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft,
zal hem ontnomen worden. 13 Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat
zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. 14 En aan hen wordt de
profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met
het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult
gij zien en gij zult het geenszins opmerken; 15 want het hart van dit volk is
vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij
toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en
met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen. 16 Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien
en uw oren, omdat zij horen. 17 Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en
rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet
gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord.
De dood
van Johannes de Doper volgt bij Matteüs 14:1-12 na het hoofdstuk over de
gelijkenissen en plaatsen we op de tijdsbalk in de winter van 28/29 AD. De
evangelisten Markus en Lucas vermelden ook beide deze dramatische gebeurtenis:
Markus 6:14-29 en Lucas 9:7-9
Met de
lente van 29 AD begint het laatste jaar van Jezus optreden in Israël. Alle
vier evangelisten vermelden het wonder van de spijziging van 5000 mensen:
Matteüs 14-13-21, Markus 6:30-44, Lucas 9:10-17 en Johannes 6-1-14. Zo ook de
demonstratie van Jezus macht en autoriteit over de natuurelementen aan het
meer van Galilea waar zij verbijsterd uitroepen: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon!
Matteüs 14:22-23, Markus 6:45-52 en Johannes 6:16-21.
Alle
gebeurtenissen beschreven bij Matteüs vanaf hoofdstuk 14:13 tot 17:27 plaatsen
we op de tijdsbalk tot aan de herfst van 29 AD. Het zijn gebeurtenissen waar
ook Markus en Lucas over verhalen.
Het is de
evangelist Johannes die voor deze periode weer een duidelijk navigatiepunt op
de tijdsbalk opgeeft door zijn verwijzing naar het Loofhuttenfeest of Sukkot
van oktober 29 AD. In Johannes 7:11-52 wordt deze gebeurtenis beschreven.
Volgend met de genezing van de blindgeborene in Johannes 9:1-41 in de winter
van 29 AD. Het bezoek van Jezus aan Maria en Martha in Bethanië zoals door de
evangelist Lucas 10:38-42 gebracht zit eveneens op de tijdsbalk verankerd in
het begin van de winter van 29 AD.
Een
volgend duidelijk navigatiepunt op de tijdsbalk levert weer de evangelist
Johannes in het hoofdstuk 10:22 met de vermelding van het Chanoekafeest, ook
het Tempelvernieuwingsfeest genoemd, van december/januari 29/30 AD waar Jezus
toen in Jeruzalem was.
Vandaar
vertrok hij naar Perea, over de Jordaan, naar de plaats waar Johannes de Doper
het eerst doopte. Het is dan januari 30 AD wanneer Hem daar het bericht
bereikte dat Lazarus, de broer van Maria en Martha te Bethanië dodelijk ziek
was. Na het vernemen van de toestand van Lazarus blijft Jezus nog twee dagen te
Perea alvorens richting Bethanië te reizen. Het is de evangelist Johannes die
in hoofdstuk 11 deze geschiedenis brengt. Bij aankomst te Bethanië blijkt
Lazarus gestorven te zijn en al sinds vier dagen in de graftombe geborgen. En
Jezus wordt door een wenende diep bedroefde Martha gewaarschuwd dat er al een
lijklucht was. Wat volgt zijn de troostende woorden van de Heiland: Johannes
11:25 Ik ben
de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij
gestorven, 26 en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in
eeuwigheid niet sterven; gelooft gij
dat?
Voor een
grote verzameling van mensen, zowel vrienden als familie van Lazarus, gaat
Jezus naar de tombe waar Lazarus geborgen is en roept met luider stem, staat er
geschreven: 11:43 Lazarus, kom naar buiten!
44 De gestorvene komt daarop naar buiten, de voeten en de handen gebonden met
grafdoeken, en met een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Jezus zeide tot hen:
Maakt hem los en laat hem heengaan.
Dit was
nog nooit eerder gezien in Israël en een zoveelste teken dat Jezus van Nazareth
de Messias is. Tegelijkertijd luidt deze gebeurtenis echter de eindfase in van
Jezus bediening voor een verloren wereld.
Johannes
11:45 Velen der Joden dan, die tot Maria
gekomen waren en aanschouwd hadden wat Hij gedaan had, geloofden in Hem; 46 maar sommigen van hen begaven zich naar
de Farizeeën en zeiden hun, wat Jezus gedaan had. 47 De overpriesters en de
Farizeeën dan riepen de Raad samen en zeiden: Wat doen wij, want deze mens doet
vele tekenen? 48 Als wij Hem zo laten geworden, zullen allen in Hem geloven en
de Romeinen zullen komen en ons zowel onze plaats als ons volk ontnemen. 49
Maar één van hen, Kajafas, de hogepriester van dat jaar, zeide tot hen: Gij
weet niets, 50 en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft
voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat. 51 Doch dit zeide hij niet
uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jezus zou
sterven voor het volk, 52 en niet alleen voor het volk, maar om ook de
verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen. 53 Sinds die dag dan
beraadslaagden zij om Hem te doden. 54 Jezus dan bewoog Zich niet meer vrij
onder de Joden, maar vertrok vandaar naar de landstreek dicht bij de woestijn,
naar een stad, Efraïm genaamd, en Hij bleef daar met zijn discipelen. 55 Nu was het Pascha der Joden nabij en
velen van het land gingen op naar Jeruzalem, nog vóór het Pascha, om zich te
reinigen.
Dit is het
Pesachfeest van 30 AD waar alles wat geprofeteerd over de Messias geschreven staat,
in vervulling zou gaan. Naar deze gebeurtenis en de aanloop ernaar gaan alle
evangelisten over. De wijze echter waarop de vier evangelisten deze
gebeurtenissen brengen is niet altijd lineair in de tijd gebracht en dit is een
bron voor de Bijbelkritiek geweest. Op deze blog schreef ik al eerder op 24-01-2014 een
artikel over de blinden te Jericho 30 AD
ter rechtzetting van de kritiek op zogenaamde onduidelijkheden en
tegensprekelijk-heden tussen de evangelisten betreffende de berichtgeving over
de genezing bijvoorbeeld van de blinden te Jericho.
De
geschiedenis van de gebeurtenissen van de Pesachweek van 30 AD door de vier
evangelisten gebracht zijn eveneens een bron van kritiek geweest voor de
Bijbelkritiek. Deze kritiek is weerlegd en hierna volgt de rechtzetting zoals
de Bijbelgeleerde dr. C.I. Scofield (1843-1921) het gebracht heeft. De hierna
vermelde lijst met opgave van de correcte volgorde heb ik van het internet
geplukt:
The
order of events on the night of the Passover supper appears to have been:
(1) The taking by our Lord and the disciples of their
places at the table;
(2) the contention who should be greatest;
(3) the feet washing;
(4) the identification Judas as the traitor;
(5) the withdrawal of Judas;
(6) the institution of the supper;
(7) the words of Jesus while still in the room Matthew
26:26-29; Luke 22:35-38; John 13:3-35; Matthew 14:1-31
(8) the words of Jesus between the room and the garden
Matthew 26:31-35; Mark 14:26-31; John 15:16,17 it seems probable that the
high-priestly prayer John 17:1-26 was uttered after they reached the garden;
(9) the agony in the garden;
(10) the betrayal and arrest;
(11) Jesus before Caiaphas; Peter's denial.
A
comparison of the narratives gives the following order of events in the
crucifixion day:
(1) Early in the morning Jesus is brought before
Caiaphas and the Sanhedrin. He is condemned and mocked Matthew 26:57-68; Mark
14:55-65; Luke 22:63-71; John 18:19-24.
(2) The Sanhedrin lead Jesus to Pilate, Matthew
27:1,2,11-14; Mark 15:1-5; Luke 23:1-5; John 18:28-38.
(3) Pilate sends Jesus to Herod Luke 23:6-12; John
19:4.
(4) Jesus is again brought before Pilate, who releases
Barabbas and delivers Jesus to be crucified Matthew 27:15-26; Mark 15:6-15;
Luke 23:13-25; John 18:39,40; 19:4-16.
(5) Jesus is crowned with thorns and mocked Matthew
27:26-30; Mark 15:15-20; John 19:1-3.
(6) Suicide of Judas Matthew 27:3-10.
(7) Led forth to be crucified, the cross is laid upon
Simon: Jesus discourses to the women Matthew 27:31,32; Mark 15:20-23; Luke
23:26-33; John 19:16,17.
The
Order of Events at the Crucifixion
(1) the arrival at Golgotha Matthew 27:33; Mark 15:22;
Luke 23:33; John 19:17
(2) the offer of the stupefying drink refused Matthew
27:34; Mark 15:23
(3) Jesus is crucified between two thieves Matthew
27:35-38; Mark 15:24-28; Luke 23:33-38; John 19:18-24
(4) He utters the first cry from the cross,
"Father, forgive," etc. Luke 23:34.
(5) The soldiers part His garments Matthew 27:35; Mark
15:24; Luke 23:34; John 19:23
(6) The Jews mock Jesus Matthew 27:39-44; Mark
15:29-32; Luke 23:35-38
(7) The thieves rail on Him, but one repents and
believes Matthew 27:44; Mark 15:32; Luke 23:39-43.
(8) The second cry from the cross, "To-day shalt
thou be with me," etc. Luke 23:43.
(9) The third cry, "Woman, behold thy son"
John 19:26,27.
(10) The darkness Matthew 27:45; Mark 15:33; Luke
23:44.
(11) The fourth cry, "My God," etc. Matthew
27:46,47; Mark 15:34-36
(12) The fifth cry, "I thirst" John 19:28.
(13) The sixth cry, "It is finished" John
19:30.
(14) The seventh cry, "Father, into thy
hands," etc. Luke 23:46.
(15) Our Lord dismisses his spirit Matthew 27:50; Mark
15:37; Luke 23:46; John 19:30.
The
Order of Events with the Resurrection
The order of events, combining the four narratives, is
as follows: Three women, Mary Magdalene, and Mary the mother of Jesus, and
Salome, start for the sepulchre, followed by other women bearing spices. The
three find the stone rolled away, and Mary Magdalene goes to tell the
disciples. Luke 23:55-24:9; John 20:1,2. Mary, the mother of James and Joses,
draws nearer the tomb and sees the angel of the Lord Matthew 28:2. She goes
back to meet the other women following with the spices. Meanwhile Peter and
John, warned by Mary Magdalene, arrive, look in, and go away John 20:3-10. Mary
Magdalene returns weeping, sees the two angels and then Jesus John 20:11-18 and
goes as He bade her to tell the disciples. Mary (mother of James and Joses),
meanwhile, has met the women with the spices and, returning with them, they see
the two angels. ; Luke 24:4,5; Mark 16:5. They also receive the angelic
message, and, going to seek the disciples, are met by Jesus. Matthew 28:8-10.
The
order of our Lord's appearances would seem to be: On the day of his
resurrection:
(1) To Mary Magdalene John 10:14-18.
(2) To the women returning from the tomb with angelic
message Matthew 28:8-10.
(3) To Peter, probably in the afternoon Luke 24:34; 1
Corinthians 15:5.
(4) To the Emmaus disciples toward evening Luke
24:13-31.
(5) To the apostles, except Thomas Luke 24:36-43; John
20:19-24.
Eight
days afterward: (1) to the apostles, Thomas being
present John 20:24-29.
In
Galilee: (1a) To the
seven by the Lake of Tiberias John 21:1-23.
(2) On a
mountain, to the apostles and five hundred brethren 1 Corinthians 15:6. At
Jerusalem and Bethany again:
(1) To James
1 Corinthians 15:7.
(2) To the
eleven Matthew 28:16-20; Mark 16:14-20; Luke 24:33-53; Acts 1:3-12.
Het oude Israël telde
aanvankelijk twaalf stammen die ten tijde van David en Salomo tot één verenigd
koninkrijk samengesmeed waren. Na de dood van Salomo in 967 v. Chr., bij het
begin van de regering van diens zoon Rehabeam, scheurden zich echter naar het
uitgesproken Godsoordeel over Salomo, tien stammen af en vormden o.l.v.
Jerobeam, het noordelijke koninkrijk, ook het tienstammenrijk genoemd. Alle
opvolgers van Jerobeam kozen voor de afgodendienst in afwijzing van de God van
Israël. Uiteindelijk werden zij na vele waarschuwingen van Godswege in het jaar
717 v. Chr. in ballingschap door de Assyriërs naar het noorden en het oosten van
het Assyrische Rijk weggevoerd (zie het artikel op deze blog van 31-01-2014:
Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen).
2 Koningen 17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, de koning
van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaria; hij
regeerde negen jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, echter niet
zoals de koningen van Israël die vóór hem geweest waren. 3 Tegen hem trok
Salmanassar, de koning van Assur, op; en Hosea onderwierp zich aan hem en
betaalde hem schatting. 4 Maar toen de koning van Assur een samenzwering bij
Hosea ontdekte, dat hij gezanten naar So, de koning van Egypte, gezonden had en
aan de koning van Assur geen schatting meer opbracht, zoals van jaar tot jaar,
nam de koning van Assur hem gevangen en sloot hem in boeien in de gevangenis. 5
De koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 In het negende jaar van Hosea nam de koning
van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschapnaar Assur en deed hen wonen in Chalach,
aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden. (NBG
1951 Vertaling)
Ten tijde van het tot
stand komen van het Nieuwe Testament, zo een acht eeuwen later, was hun
woonplaats nog bekend want Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling
tot Paulus die de heidenen met het evangelie bekend ging maken, schrijft Petrus
vanuit de stad Babylon zijn brieven aan hen. En ook de apostel Jacobus schrijft
zijn brief aan de 12 stammen in de verstrooiing. En uit het Bijbelboek
Handelingen blijkt ook dat alle 12 stammen en hun woonplaats toen nog bekend was.
In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen kunnen we het land van oorsprong
vernemen van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met het Pinksterfeest van 30
AD. De lijst begint heel opmerkelijk met Parten en Meden in het Oosten:
Handelingen 2:8 En hoe horen wij hen dan een ieder in onze
eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten,
inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en
Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende
Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij
horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. (NBG 1951
Vertaling)
We moeten ook bedenken
dat een rest, een overblijfsel van de tien stammen in het Judea van de eerste
eeuw van de christelijke jaartelling aanwezig was. Enkele Bijbelgedeelten maken
dit duidelijk. Zo leert de evangelist Lucas dat bij het opdragen van de baby
Jezus (veertig dagen jong) in de Tempel te Jeruzalem, één van de twee getuigen
Hanna de dochter van Fanuël, was. En dan kan men lezen dat zij uit de stam Aser was, één van de tien
stammen dus.
Lucas 2:36 Ook was daar Hanna, een profetes, een
dochter van Fanuël, uit de stam Aser.
Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag
zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar
oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht
en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede
God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.
Dat o.a. de stam Aser in
Jeruzalem ten tijde van Jezus Christus in Judea vertegenwoordigd was is een
gevolg van de handelingen van koning Jehizkia van Juda (723/694 v. Chr.). Zie
het hierna volgende Bijbelgedeelte:
2 Kronieken 30:1 Toen
zond Jehizkia een boodschap tot geheel
Israël en Juda, ja, zelfs schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat
zij zouden komen naar het huis des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God
van Israël, het Pascha te vieren. 2 En de koning, zijn oversten en de gehele
gemeente te Jeruzalem overlegden, dat zij het Pascha zouden vieren in de tweede
maand, 3 want zij konden het op de gewone tijd niet vieren, omdat zich niet
voldoende priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen
was. 4 Dit verwierf de goedkeuring van de koning en van de gehele gemeente. 5
Toen namen zij het besluit, een bevel te laten uitgaan door geheel Israël van
Berseba tot Dan, om in Jeruzalem de HERE, de God van Israël, het Pascha te
komen vieren, want men had het niet, zoals was voorgeschreven, algemeen
gevierd. 6 De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning en zijn oversten
door geheel Israël en Juda, en
zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de God van Abraham, Isaak en
Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit
de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan niet als uw vaderen en als
uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de HERE, de God hunner vaderen,
zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. 8 Weest
thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de HERE uw hand en komt tot zijn
heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de HERE, uw God, opdat
zijn brandende toorn zich van u afkere. 9 Want, wanneer gij wederkeert tot de
HERE, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als
gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want
genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u
afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. 10 Toen de ijlboden van stad tot stad
door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen
uit en bespotte men hen. 11 Maar enige
mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar
Jeruzalem.
Een volgende keer dat
dit gebeurde was als een gevolg van de godsdiensthervorming ten tijde van
koning Josia van Juda (640/609 v. Chr.). Toen kwamen ook enkelingen uit de tien
stammen naar Jeruzalem over. Zie het hierna vermelde Bijbelgedeelten:
2 Kronieken 34: 33
Josia verwijderde al de gruwelen uit al de landstreken die aan de Israëlieten
toebehoorden, en bracht allen die zich
in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun God. Gedurende heel zijn
leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner vaderen.
2 Kronieken 35: 18
Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de dagen van de profeet
Samuël; geen der koningen van Israël heeft het Pascha gevierd zoals Josia het
vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met de inwoners van Jeruzalem.
19 In het achttiende jaar van de regering van Josia werd dit Pascha gevierd.
Deze mensen, deze rest
van de tien stammen is later ook met de twee stammen Juda en Benjamin plus de
Levieten door de Babyloniërs vanaf 605 v. Chr. tot 586 v. Chr. in ballingschap
weggevoerd. Een rest van hen is blijkbaar dan ook onder
Ezra en Nehemia teruggekeerd getuige de profetes Hanna van de stam Aser die bij
het opdragen van de jonge boreling Jezus te Jeruzalem aanwezig was.
Bij de tweede
ballingschap na de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem in 70 AD door
de Romeinen werd ook de rest, het overblijfsel van de tien stammen op dat
ogenblik aanwezig in Judea door de Romeinen weggevoerd.
De mensen die wij
vandaag als Joden aanduiden kunnen aldus uit alle stammen van het oude Israël
stammen. Alleen de Levi s en de Cohen s weten met zekerheid dat zij van de
stam Levi afstammen. Wat trouwens heel opmerkelijk is.
De profeten van de Bijbel
spreken over een derde herstel van Israël in het oude land der vaderen. Een
herstel dat momenteel nog in de toekomst ligt. Wanneer men deze profetische
gedeelten van de Bijbel doorneemt is het opmerkelijk dat er expliciet een
herstel van zowel de twee stammen als van de tien stammen gesproken wordt.
Ezechiël 37:15 Het woord des HEREN kwam tot mij:
16 Gij mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda en de
Israëlieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop:
voor Jozef het stuk hout van Efraïm en het gehele huis Israëls dat
daarbij behoort; 17 voeg ze dan aan elkander tot één stuk hout, zodat zij
in uw hand tot één worden. 18 Wanneer nu uw volksgenoten u vragen: Wilt
gij ons niet meedelen, wat gij daarmee bedoelt? 19 zeg dan tot hen: Zo
zegt de Here HERE: zie, Ik neem het stuk hout van Jozef dat aan Efraïm
toebehoort en van de stammen Israëls die daarbij behoren, en Ik voeg het bij
het stuk van Juda en maak ze tot één stuk hout, zodat zij één zijn in mijn
hand. 20 Terwijl de stukken hout die gij beschreven hebt, voor hun
ogen in uw hand zijn, 21 zeg dan tot hen: Zo zegt de Here HERE: zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken
naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen
en hen naar hun land brengen. 22 En Ik zal hen tot één volk maken in
het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en
niet langer verdeeld in twee koninkrijken. 23 Niet langer zullen zij
zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar
Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen
reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal
zijn. 24 En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er
voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig
mijn inzettingen onderhouden. 25Zij
zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin
hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en
hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig
tot vorst zijn. 26 Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten,
een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen
vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. 27 Mijn
woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot
een volk zijn. 28 En de volken zullen weten, dat Ik, de HERE, het ben die
Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat. (NBG
1951 Vertaling)
Waar bevind zich het
gros van de verloren gewaande tien stammen vandaag? De Bijbel noemt in het
eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Koningen 17 hun ballingsoorden: Assur, Chalach, aan de Chabor, aan de rivier van
Gozan en in de steden der Meden.
De meest oostelijke grens van het
Medisch-Perzische Rijk was de rivier de Indus. Vertaald naar deze tijd is dit
het gebied van Afghanistan met in de rand: Pakistan, Irak, Iran en
Turkmenistan.
De Jewish Encyclopedia.com (internet) schrijft
het volgende over Afghanistan en de verloren tien stammen:
according to their native traditions, the
Afghans also are to be identified with the Lost Ten Tribes. They declare that
Nebuchadnezzar banished them into the mountains of Ghur, whence they maintained
correspondence with the Arabian Jews. When some of the latter were converted by
Mohammed, one Khalid wrote to the Afghans and invited them to embrace Islam.
Several Afghan nobles went to Arabia under one
Kais, who claimed trace his descent through
forty-seven generations from Saul. He was accordingly greeted by Mohammed by
the title of "malik," in deference to this illustrious descent. Kais
is reported to have died at the age of eighty seven, in 662 and all the modern
chiefs of Afghanistan
claim to be descended from him (Malcolm, "History of Persia," ii.
596, London, 1815). The Afghans still call themselves "Beni-Israel,"
and are declared to have a markedly Jewish appearance. Their claim to
Israelitish descent is allowed by most Mohammedan writers. G. Moore, in his "Lost
Tribes" (pp. 143-160, London,
1861), also identified the Afghans with the Ten Tribes.
Geen één van de vele
stammen die Afghanistan en daarbuiten vandaag rijk is kent echter zijn
oorsprong. Wat religie betreft zijn zij volgelingen van de Arabische god Allah
en diens profeet Mohammed. Zij zijn zelfs vanuit de Koran (Soera 17) tegen een in
de Bijbel beloofde derde herstel van Israël in het oude land der vaderen.
Er zal een act of God
nodig zijn om deze mensen hun Israëlitische wortels duidelijk te maken. Op Gods tijd echter
zullen zij ooit in de toekomst aan hun tocht naar het Beloofde Land beginnen. Het
zal een bewogen tocht worden. Het feit alleen dat men als individu tot een der
verloren stammen behoord is geen vrijkaart voor het beloofde land want ook hier
telt alleen geloof zoals het hierna vermelde Bijbelgedeelte leert:
Ezechiël
20:34 Ik zal u voeren uit het midden
der volken en u bijeenbrengen uit de landen waarin gij verstrooid zijt, met
sterke hand, met uitgestrekte arm en met uitgestorte grimmigheid. 35 Ik
zal u brengen naar de woestijn der
volken en daar met u in het gericht treden, van aangezicht tot aangezicht.
36 Zoals Ik met uw vaderen in het gericht getreden ben in de woestijn van
het land Egypte, zo zal Ik ook met u in het gericht treden, luidt het woord van
de Here HERE. 37 Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en u brengen
in de band van het verbond. 38 Ik zal de weerspannigen uit u uitschiften
en hen die tegen Mij overtreden hebben; wel zal Ik hen leiden uit het land
waarin zij als vreemdelingen vertoeven, maar in het land van Israël zullen zij
niet komen. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben. (NBG 1951 Vertaling)
De aanvang van de terugkeer van de tien
stammen gebeurt in de tweede helft van de zeventigste jaarweek van de profeet
Daniël. Zie
ook het artikel op deze blog van 04-04-2014: de zeventig jaarweken. Tijdens
de eind slag, in het boek Openbaring Harmageddon geheten, wanneer het land
Israël door de legers van de koning van het noorden (het nieuwe Assyrië) onder
de voet wordt gelopen en schijnbaar verloren is zullen geruchten uit het
noorden en het oosten (Daniël 11:40-44-45, 12:1) de koning van het noorden
verontrusten, staat er geschreven. In het eindtijdscenario zijn dit de tien
stammen die met sterke hand staat er geschreven bij de profeet Ezechiël, uit de
landen hunner ballingschap worden weggevoerd richting beloofde land.
Vrijdag 7
april 30 anno Domini. Maar hoe kunnen we zo zeker zijn van deze datum, heden 1984
jaar geleden, correct is? Het Nieuwe Testament leert dat de Heer Jezus
kruisdood voor het Joodse Paasfeest gebeurde en voordat de sabbat begon, dus is de conclusie, was het een vrijdag in de late namiddag. Het oude Israël had een maankalender.
De eerste maand van het jaar in die oude kalender was de maand Nisan
(maart/april), de maand van de verlossing uit Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe
maand begon met de avond waarop de opkomende maan na zonsondergang voor het
eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse pesachfeest werden geslacht op
de 14de Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij zonsondergang
gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).
Astronomen
kunnen heden terugrekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia geleden een
nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus vastgesteld
worden en de veertiende Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy
and the date of the Crucifixion Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren
de volgende data af voor de veertiende Nisan op een vrijdag: 11 april 27 AD, 7
april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik geef de drie data op aangezien er verschil
van mening bij onderzoekers bestaat betreffende het correcte jaar van de
kruisdood. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys hierboven hanteert overigens
33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven voor een late datum hebben (soms)
hun reden van bestaan in de vervangingsleer die het christendom aanhangt. De
leert die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen zijn en alle oudtestamentische
profetie in haar vervult. De 70ste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld
volgt aldus onmiddellijk op de 69ste jaarweek en is aldus al geschiedenis
en kende haar eindvervulling in 33 AD.
Maar waarom mijn keuze voor 7
april 30 AD? Omdat
deze datum namelijk volledig past in de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste
jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit
aangename jaar des HEREN door Jezus in de synagoge van zijn vaderstad
afgekondigd, zoals we kunnen lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het
jaar 27 AD en de maand oktober worden aldus een ankerpunt waar we de
chronologische gegevens van de evangeliën mee verankeren.
De vier
pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het
eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeld viel in de maand nisan van 27 AD.
Het tweede pelgrimsfeest volgens
Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het
vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven lijden, sterven, opstanding en
hemelvaart van Jezus Christus. Betreffende het derde paasfeest vermeld door de
evangelist Johannes bestaat er verschil van mening onder onderzoekers. Sommigen
lezen Johannes 6:1 door een westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren
dat Jezus op een berg de broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het
noorden van Israël onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie
van sommige onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is
en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:
Johannes 6:1
Daarna vertrok Jezus naar de overzijde
van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij
de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en
zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus
dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot
Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?
Wanneer we
dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat de
vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met
kort voor, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël
naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor sommigen
is de vermelding van het feest der Joden in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu
een verwijzing naar een Pascha of is een ander feest bedoelt? De verklaring
leveren weer de sabbat- en jubeljarenopgave van William Whiston.
Het
paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van 7 x 7 jaren aanvangen. Het was
tevens de periode van het dertigste Jubeljaar sinds de instelling ervan en
volgens een Rabbijnse traditie zat men in het vierde millennium anno mundi, de
vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond. De zon der
gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in Israël toen
was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de
profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de
evangelist Johannes naar het feest
der Joden verwijst. Het was inderdaad ook een feest toen (van geestelijk
gezien; blinden en doven) met in gedachten al de nakende vertroosting van
Israël.
Met het
paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde
jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep aldus
van april 26 tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de
Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het
uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van
Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertig + jaar oud. Hij
was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor Christus.
Deze
constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer
Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van
Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas
die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van
Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius
bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van
keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als co-princeps van
Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze
aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib.
Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden
chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor
wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een
onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.
Vanaf het
eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in 27 AD
zijn het 46 jaar terug tot het begin van de herbouw van de Tempel te Jeruzalem
door Herodes de Grote.
Johannes
2: 20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig
jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen
herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams.
22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen
zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat
Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het
Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen
zagen, die Hij deed;
Dit Schriftgedeelte leert dat er 46 jaar zijn vanaf het beginjaar van de
herbouw van de tempel door Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste
Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de
Joodse historicus uit de eerste eeuw na Christus, die jaartallen geeft.
Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn
18de regeringsjaar besloot tot herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus
dat aanvankelijk 18 maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact 46 jaar later
speelt Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie eveneens het artikel op deze blog van
05-03-2014 -de regeringsperiode van Herodes de Grote)
Al de verkregen jaartallen via de jubeljaartelling van William Whiston in
dit artikel bevestigen het jaar 30 AD als het jaar van de kruisdood van de
Christus, gevolgd door Zijn Opstanding en Hemelvaart. En de belofte van Zijn
wederkomst.
1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt,
waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó
vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt
gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen
heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor
onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage
opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan
de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders
tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn
ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de
apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een
ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)
Deze week
is het Goede Vrijdag. Het zal dan 1984 jaar geleden zijn dat het Lam van God,
de Heer Jezus Christus, op vrijdag 7 april 30 AD zijn leven gaf voor een
verloren wereld.
Johannes
3: 14 En
gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des
mensen verhoogd worden, 15 opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven
hebbe. 16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren
Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar
eeuwig leven hebbe.
Met de
vermelding Goede Vrijdag volg ik de
christelijke overlevering die leert dat de Heer Jezus Christus op een
vrijdag Zijn leven gaf.
2 Thessalonicenzen
2:15 Zo dan, broeders, staat vast en houdt u aan de overleveringen, die u door
ons, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, geleerd zijn.
Betreffende
de kruisiging van Christus op een vrijdag, goede vrijdag genoemd in het
christendom, bestaat nochtans onenigheid. Een gelanceerde nieuwe theorie plaatst
het sterven van Jezus op woensdag of donderdag. Dit zou volgens deze nieuwe
theorie aansluiten bij de woorden van Jezus zelf wanneer Hij verwees naar het teken van
Jona die drie dagen en drie nachten in het zeemonster verbleef.
Matteüs
12: 40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het
zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie
dagen en drie nachten.
Bedoelde
Jezus letterlijk drie dagen en drie nachten of was dit een manier van
uitdrukken in die tijd? De Bijbel geeft een duidelijk antwoord. Enkele
voorbeelden hierna:
Exodus
24:18 Mozes
ging de wolk in en besteeg de berg. En hij bleef op de berg veertig dagen
en veertig nachten.
1 Samuël
30: 11 Toen
vonden zij op het veld een Egyptenaar en brachten hem bij David. Zij gaven hem
brood en hij at, zij lieten hem water drinken, 12 en gaven hem een schijf
geperste vijgen en twee rozijnenkoeken, en toen hij dat gegeten had, keerde
zijn geest in hem terug, want hij had gedurende drie dagen en drie nachten niets gegeten of gedronken. 13 Daarop vroeg
David hem: Van wie zijt gij en waar komt gij vandaan? Hij antwoordde: Ik ben
een Egyptische jongeman, een slaaf van een Amalekiet. Mijn heer heeft mij
achtergelaten, omdat ik drie dagen geleden ziek werd.
Jona 1:
17 En de HERE
beschikte een grote vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van
de vis drie
dagen en drie nachten.
Job 2:
11 Toen nu de drie
vrienden van Job hoorden van al het leed dat hem getroffen had, kwam ieder van
hen uit zijn woonplaats: de Temaniet Elifaz, de Suchiet Bildad en de Naämatiet
Sofar; en zij kwamen volgens afspraak bij elkander om hem te gaan beklagen en
te troosten. 12 Toen zij van verre hun ogen ophieven, herkenden zij hem niet.
Zij verhieven hun stem en weenden, scheurden hun mantels en strooiden stof op
hun hoofd, hemelwaarts. 13 En zij zaten bij hem op de grond, zeven dagen en zeven nachten;
niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen, dat zijn smart zeer groot
was.
Het
toevoegen van de nachten aan het aantal dagen die verstrijken zouden, was
gewoon een manier van uitdrukken. Mozes vastte veertig dagen en veertig nachten.
Wanneer David en zijn mannen een Egyptische slaaf van een Amalekiet tegenkomen
die gedurende drie dagen en drie nachten niets gegeten of gedronken heeft,
blijkt dat hij drie dagen eerder ziek was geworden. Heel duidelijk is hier
sprake van een afgeronde periode en niet van exact 72 uur. Jona was in de vis
drie dagen en drie nachten. Jobs vrienden zaten zeven dagen en zeven nachten
bij hem. We merken op dat geen Jood van de oudheid zou spreken van zeven dagen
en zes nachten of drie nachten en twee nachten, zelfs als dit de periode was
die hij aan het beschrijven was. De uitdrukkingen in die tijd spraken altijd
van een gelijk aantal dagen en nachten en als een Jood zou spreken van een
periode van drie dagen die alleen twee nachten beslaat, zou hij moeten spreken
van drie dagen en drie nachten.
Een goed
voorbeeld hiervan wordt gevonden in het Bijbelboek Ester waar de koningin zei
dat niemand gedurende drie dagen en drie nachten mocht eten of drinken, maar op
de derde dag - toen slechts twee nachten gepasseerd waren- ging Ester de kamer van de koning binnen en
het vasten werd beëindigd.
Esther
4:15 Toen liet Ester het volgende antwoord aan Mordechai geven: 16 Roep alle
Joden die in Susa wonen bij elkaar en vast voor mij: eet niet en drink niet, overdag niet en
s nachts niet, drie dagen lang. Ook ik zal op die manier vasten met
mijn dienaressen. En na die voorbereiding zal ik naar de koning gaan, al is dat
tegen de wet. Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen. 17 Mordechai ging weg
en deed wat Ester hem had opgedragen.5:1 Toen de derde dag aangebroken was, hulde Ester
zich in een koninklijk gewaad en ging naar de binnenhof van het koninklijk
paleis. Daar bleef ze staan, tegenover de troonzaal. In de zaal zat de koning
op zijn koninklijke troon, tegenover de ingang. 2 Zodra hij koningin Ester in
de hof zag staan, voelde hij zo veel genegenheid voor haar dat hij haar de
gouden scepter toestak die hij in zijn hand hield. Ester ging naar voren en
raakte het uiteinde van de scepter aan. 3 Toen vroeg de koning haar: Wat is
er, koningin Ester? Wat is uw wens? Al was het de helft van mijn rijk, het zal
u gegeven worden. 4 En Ester antwoordde: Als het de koning goeddunkt, laat
hij dan vandaag nog samen met Haman bij mij komen en deelnemen aan de
feestelijke maaltijd die ik voor hem heb bereid. 5 Daarop gaf de koning bevel
om Haman zo snel mogelijk te halen. We zullen doen, zei hij, wat Ester
verzoekt.
We stellen
dus vast dat drie
dagen en drie nachten in de Hebreeuwse terminologie, niet
noodzakelijk een volledige periode van drie werkelijke dagen en drie werkelijke
nachten betekent, maar dat het slechts een uitdrukking was om een deel van de
eerste en de derde dag uit te drukken.
Ook in het
berekenen van regeringsjaren jaren van hun koningen hanteerden de Israëlieten
van de oudheid dezelfde manier van rekenen als met dagen en nachten. Een koning
die de troon besteeg in de loop van jaar één, daarna een heel jaar regeerde en
in de loop van het daaropvolgende jaar vervangen werd, regeerde volgens de
Israëlieten drie jaar en niet de werkelijke periode van één jaar en twee
gedeelten van een jaar.
Er is nog
een belangrijke aanwijzing in de Bijbel dat toen Jezus de Joden vertelde dat
hij drie dagen en drie nachten in de aarde zou zijn, zij begrepen dat de
vervulling van de profetie al na twee nachten verwacht kon worden. Op de dag na
zijn kruisiging, dat is, na slechts één nacht, gingen zij naar Pilatus en
zeiden: Heer, wij hebben ons herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd
heeft: Na drie dagen word Ik opgewekt. Geef daarom bevel het graf te verzekeren
tot de derde dag. Hierna het volledig citaat:
Matteüs
27: 62 De
volgende dag, dat is na de Voorbereiding, kwamen de overpriesters en de
Farizeeën gezamenlijk tot Pilatus, 63 en zij zeiden: Heer, wij hebben ons
herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd heeft: Na drie dagen word
Ik opgewekt. 64 Geef daarom bevel het graf te verzekeren tot de derde
dag; anders konden zijn discipelen Hem komen stelen, en tot het volk
zeggen: Hij is opgewekt uit de doden, en de laatste dwaling zou erger zijn dan
de eerste. 65 Pilatus zeide tot hen: Hier hebt gij een wacht, gaat heen en
verzekert het naar uw beste weten. 66 Zij gingen heen en verzekerden het graf
met de wacht, na de steen verzegeld te hebben.
Wij zouden
heden met ons lineair tijds-denken na drie dagen verstaan als ieder moment op
de vierde dag, maar, volgens de uitdrukkingen van de Joden van Jezus tijd
wisten zij dat dit naar de derde dag verwees en ze waren bezorgd om het graf
van Jezus onbewaakt te laten tot de derde dag na slechts twee nachten. De
conclusie moet zijn dat de uitdrukking: drie dagen en drie nachten geen volledige
periode van tweeënzeventig uur betekent, maar iedere mogelijke tijdsperiode,
die een periode tot en met drie dagen beslaat.
De
overlevering van goede vrijdag is aldus betrouwbaar.
DE HETHIETEN-KONINGEN EN DE REVISIE VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE OUDHEID
De start van het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid heeft haar reden en oorsprong bij de orthodoxe Egyptologie
die via een vermeende Sothis-kalender haast geen ruimte voor de Bijbelse
historische Boeken liet. Daarom was het noodzakelijk tot een herschikking van
de verschillende faraos en hun dynastieën op de tijdsbalk te komen met ditmaal
Bijbelse ankerpunten. Het was wijlen Dr. Immanuël Velikovsky die in de tweede
helft van de twintigste eeuw de aanzet gaf. Een groot aantal revisionisten van
de geschiedenis van de oudheid hebben sindsdien veel van de bevindingen van
Velikovsky opgegeven en alternatieve revisies gepubliceerd. Ik ben echter van
mening dat het nodige eerbetoon naar de persoon van Velikovsky blijvend op zijn
plaats is, aangezien zonder Velikovsky er waarschijnlijk heden geen historisch-chronologisch onderzoek zou zijn.
En het gaat niet alleen om de historische
boeken van de Bijbel. De orthodoxe Egyptologie is in feite o.a. verantwoordelijk
voor de zogenaamde duistere eeuwen die gefabriceerd werden als een gevolg van
het linken van Klein-Aziatische vorsten en gebeurtenissen aan de regeerperioden
van bepaalde farao s.
Zulk een voorbeeld zijn de invallen van
de zeevolken tegen wie farao Ramses III moest strijden, die door de orthodoxe
Egyptologie in de twaalfde eeuw voor Christus op de tijdsbalk geplaatst wordt. Zie het artikel
op deze blog van 22-03-2014: de zeevolken. We hebben hier ditmaal te
maken met een buiten-Bijbelse anomalie die gecreëerd werd als een gevolg van de
foutieve datering van de regeerperiode van Ramses III op de tijdsbalk in de
twaalfde eeuw v. Chr. De orthodoxie laat het Hethieten-rijk als een gevolg van
de invasie van de zeevolken ten ondergaan in de twaalfde eeuw voor Christus.
Een anomalie is dat de Assyriërs tot in de achtste eeuw voor Christus naar de
Hethieten in hun bewaarde annalen verwijzen. En het is het Hethieten-rijk dat
in dit artikel aandacht krijgt.
Het Hethieten-rijk wordt door de
gevestigde geschiedschrijving in drie perioden verdeeld. Men spreekt over het
Oude Rijk, een Midden Rijk en een Nieuw Rijk. Over de Hethieten schreef ik al,
zij het summier, in mijn eerdere publicatie Van Noach tot Christus(1987) en
Kroniek van het Oude Israël(1993). Vooral het baanbrekend werk van Dr.
Donovan Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2,
Chapter 17)
was toen mijn leidraad.
De Bijbelse Hethieten hebben hun
oorsprong bij Heth (Genesis 10:15), een zoon van Kanaän, een zoon van Cham, een
zoon van Noach. Hun oorsprong gaat dus helemaal terug tot de periode na de
zondvloed en spraakverwarring in circa 2200 v. Chr. Aanvankelijk was hun
woongebied Kanaän.
Het Oude Rijk van de Hethieten heeft volgens
de nieuwe chronologie haar begin in de periode na de intocht van de Israëlieten
in Kanaän in het jaar 1443 v. Chr. De Hethieten werden in de jaren
daaropvolgend uit Kanaän verdreven en vestigden zich later in Anatolië in het
gebied van het huidige Turkije. Vanuit hun nieuwe hoofdstad Hattoessa, het
huidige Böghazkoy, zouden zij in korte tijd heel de regio overheersen.
Jozua 3:7 En de HERE zeide
tot Jozua: Op deze dag zal Ik beginnen u groot te maken in de ogen van geheel
Israël, opdat zij weten dat Ik met u zal zijn, zoals Ik met Mozes geweest ben. 8 Beveel
dan de priesters, die de ark des verbonds dragen: zodra gij gekomen zijt aan de
oever van het water van de Jordaan, zult gij in de Jordaan blijven staan. 9 Toen
zeide Jozua tot de Israëlieten: Komt naderbij en hoort de woorden van de HERE,
uw God. 10 Voorts zeide Jozua: Hieraan zult gij weten,
dat de levende God in uw midden is en dat Hij zeker de Kanaänieten, de Hethieten, de Chiwwieten, de
Perizzieten, de Girgasieten, de Amorieten en de Jebusieten voor u uit verdrijven zal: 11 ziet,
de ark des verbonds van de HERE der ganse aarde trekt vóór u over, de Jordaan
in.
Dr. Courville (zie: Van
Noach tot Christus, 1987, hoofdstuk 10 t/m hoofdstuk 13) plaatst de
Hethietische koning Pithanus in de 15de eeuw voor Christus op de
tijdsbalk, tot op koning Telepinus in de 11de eeuw v. Chr., die hij met
Ilu Teshup uit Assyrische bronnen identificeert. Het was de Assyriër Tiglath
Pileser I die aan het Oude Rijk van de Hethieten een einde bracht. Wat volgde
was een chaotische periode, genaamd het Midden Rijk, tot aan de regering van
Tudhaliyas II, die het tijdperk van het zogenaamde Nieuwe Rijk inluidde.
Ten tijde van koning Salomo
(1007/967 v. Chr.) heeft de Bijbel het over de koningen van de Hethieten
in het meervoud en moeten we ons een serie stadstaten voor de geest halen.
1 Koningen 10:27 En de koning maakte het
zilver in Jeruzalem overvloedig als stenen, en de ceders als moerbeivijgen die
in menigte in de Laagte groeien. 28 De levering van de paarden die voor
Salomo bestemd waren, geschiedde uit Misraïm en uit Kewe; de handelaars van de
koning haalden ze tegen marktprijs uit Kewe. 29 Een wagen uit Misraïm
stelden zij echter bij levering op zeshonderd, en een paard op honderd vijftig
eenheden zilver; evenzo voerde men ze door hun bemiddeling uit naar alle koningen der Hethieten en
naar de koningen van Aram.
De chaotische periode van
het zogenaamde Midden Rijk werd naar mijn vermoeden ook veroorzaakt door het
optreden van farao Thothmosis III alias Sisak die in 963 v. Chr. (gereviseerde
chronologie) aan een serie jaarlijkse campagnes naar Klein-Azië begon. En
indien we Herodotus voor waar houden, ook naar Europa. Herodotus (Boek 2,
102-111) Sesostris marcheerde tot Kolchis aan de Kaspische Zee en drong zelfs door
tot in Europa waar hij Skythië en Thracië veroverde en aldus op weg ook het Hethieten-rijk
in Klein-Azië bezette of schatplichtig maakte.
Wat volgde was een duistere
periode tot het Nieuwe Hethietische Rijk, onder leiding van Tudhaliya, opkwam.
Gereviseerd kom ik ongeveer rond 920 v. Chr. uit voor de beginperiode van de
regering van Tudhaliya. Dit past in het Bijbelse plaatje dat opnieuw een sterk
Hethieten-rijk laat zien ten tijde van de belegering van Samaria door Benhadad,
de koning van Aram in 892 v. Chr.
2 Koningen 7:6 Want de HERE had het leger der Arameeërs een
geluid doen horen van wagens en paarden, het geluid van een grote legermacht,
zodat zij tot elkander zeiden: Zie, de koning van Israël heeft tegen ons de koningen der Hethieten en van
Misraïm gehuurd om ons te overvallen. 7 Daarom
waren zij opgesprongen en in de avondschemering gevlucht en hadden hun tenten
achtergelaten, ook hun paarden, hun ezels, de hele legerplaats zoals die was;
zij waren gevlucht om hun leven te redden.
Wat we aan historisch chronologisch
materiaal betreffende de Hethieten hebben, is fragmentarisch. Geen of weinig
regeerperioden van de verschillende koningen zijn bekend. Wat we wel hebben
zijn enkele raakpunten met contemporaine Assyrische en Egyptische koningen. Op
deze manier is het mogelijk om het Nieuwe Rijk van de Hethieten ongeveer op de tijdsbalk te rangschikken. Zo
heeft o.a. Suppiluliuma
gecorrespondeerd met farao Amonhotep IV alias Achnaton alias Nafoeria, en is er
een schrijven bekend van de weduwe van Nafoeria/Achnaton. Zodoende loopt de
regeerperiode van de Hethietische koning contemporain met die van farao
Achnaton. Enkele belangrijke puzzelstukjes kunnen zodoende ingevuld worden. De
gereviseerde jaartallen van Achnaton zijn: 735/687 v. Chr. De regeerperiode van
Suppiluliuma bedraagt ongeveer 60 jaar. De eerstgeborene van Suppiluliuma en
kroonprins was Arnuwanda die op weg
naar Egypte, op uitnodiging van de weduwe van farao Achnaton, om het leven
kwam, vermoedelijk als een gevolg van de pest die toen heerste. We zijn
namelijk in bezit vanuit een Hethietische bron, van een schrijven van
Dakhamunzu, de Hethietische naam van de weduwe van Achnaton. Deze farao had
volgens dezelfde Hethietische bronnen de naam Nibkhururija of Piphuriryas. En
na diens dood verzocht Dakhamunzu, de weduwe van Nibkururija/Achnaton, aan
Suppiluliuma tot uithuwelijking aan een zoon van hem. Zodoende kunnen we de
Hethiet Suppiluliuma met de Egyptische koningslijst verankeren.
De opvolger van
Suppiluliuma werd Mursilis II die in
het tweede jaar van de regering van farao Smenkhkare, de opvolger van Achnaton,
zijn regeerperiode aanvangt. Mursilis II was niet de kroonprins maar de jongere
broer. In het tiende regeringsjaar
van koning Mursilis II maken
Hethietische annalen melding van een kosmisch zonfenomeen en dit levert een
volgend ankerpunt op de tijdsbalk op. Assyrische bronnen vermelden namelijk een
kosmisch fenomeen ten tijde van de invasie van Egypte door Essarhaddon in 671 v. Chr. Beide fenomenen zijn één en
dezelfde en zodoende verankeren we het tiende regeringsjaar van Mursilis met
671 v. Chr.
Een volgende verankering
levert ons de Hethiet Hattoesilis III die streed tegen en daarna een
vredesverdrag sloot met farao Ramses II. Deze farao begint gereviseerd zijn
regeerperiode in 610 v. Chr. en het vredesverdrag met de Hethieten-vorst Hattoesilis,
in Ramses II 21ste regeringsjaar, of gereviseerd in 590/589 v. Chr.
Vanaf dit verkregen jaartal plaatsen we de opvolgers van Hattoesilis III op de
tijdsbalk tot aan de val van Hattoessa in 546 v. Chr. door Croesus, gevolgd
door de Meden en Perzen wat het definitieve einde voor het Hethieten-rijk
betekende.
Het bestuderen van
orthodoxe werken vooraleer Velikovsky met zijn theorieën het establishment
aanviel is altijd lonend. Zo schrijft Dr. Margarete Riemschneider onverbloemd
over de verwijzing naar het product ijzer ten tijde van de regering van Hattoesilis,
terwijl het orthodox gezien niet evident is dit product in het Brons tijdperk
tegen te komen. Tijdens de regering van Hattoesilis is namelijk een schrijven bekend van waarschijnlijk een Assyrische
vorst met het verzoek om het zenden van ijzer (Dr. Margarete Riemschneider, Die
Welt der Hethieter, blz. 34). Hattoesilis gaf een ontwijkend antwoord, schreef
dat zijn magazijnen leeg waren en het jaargetijde niet geschikt voor verwerking
van ijzer, maar stuurde als teken van goede wil een ijzeren dolk naar de Assyriër.
Hierna de Hethieten-koningslijst die gereviseerd chronologisch
gerangschikt werd:
Koning:
v. Chr.:
(circa)
Historische gebeurtenis
Tudhaliya I
co-regent
Arnuwanda
920/860
Tijdgenoot van Tukulti Ninirta II (923/917) en Salmaneser III (895/860)
Arnuwanda I
860/843
Hattoesilis II
843/790
Tijdgenoot van Assur
Nerari V (790/782)
Tudhaliya II
790/761
Tudhaliya III
761
Suppiluliuma
I
761/681
712
v. Chr. invallen zeevolken - contemporain met Ramses III/Amonhotep IV
Arnuwanda
II
687
sterfjaar
Mursilis
II
681/662
10de
jaar gelijk aan: 671 v. Chr. met meganatuurcatastrofe
De Jubeljaren van okt.709/sep.708 v. Chr. en okt.23/sep.22 v. Chr. onder de loep.
Met dit artikel wens ik twee historisch verifieerbare jubeljaren
onder de aandacht te brengen. De jubeljaren en de wijze van rekenen van de
sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works,
Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. Er
waren in totaal 30
jubeljaren vanaf de eerste viering in 1395/1394 v. Chr. tot het optreden van
Jezus Christus in 27/28 AD, het jaar dat Jezus het aangename jaar des HEREN (Lucas
4) uitriep en zich als de Messias voor de Joden bekendmaakte. Hierna een
opsomming van alle jubeljaren vanaf één tot dertig.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren en jaartallen voor
Christus: Historische periode:
1. 1395/1394 Richter Othniël
2. 1346/1345 Ruth 6:6
3. 1297/1296 Richter Ehud
4. 1248/1247 verdrukking Jabin
5. 1199/1198 Richter Thola
6. 1150/1149 verdrukking Ammon
7. 1101/1100 Richter en profeet
Samuël
8. 1052/1051 Saul
9. 1003/1002 Salomo
10. 954/953 Rehabeam
11. 905/904 Josafat
12. 856/855 Joas
13. 807/806 Amazia
14. 758/757 Uzzia
15. 709/708 Het
14de jaar van Hizkia
16. 660/659 Manasse
17. 611/610 Josia - Val Nineveh
18. 562/561 Het 37ste jaar der
ballingschap
19. 513/512 Haggaï
20. 464/463 Ezra
21. 415/414 Nehemia
22. 366/365 Perzische periode
23. 317/316 Griekse periode
24. 268/267 Griekse periode
25. 219/218 Griekse periode
26. 170/169 Griekse periode
27. 121/120 Makkabeeën
28. 72/71 Makkabeeën
29. 23/22 Hongersnood Herodes
30. 27/28 AD Messias Jezus ____________
William Whiston (1667/1752) was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse
taal. In zijn dissertatie V bovenaan vermeld, geeft Whiston 10 historische
verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël
vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken
van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op
de tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van 10 historische
verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe: het jubeljaar 562/561 v. Chr. Het
eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Ewil Merodach, wanneer deze
heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het
37ste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 27:27).
Het oude Israël heeft zelden het jubeljaargebod
gehouden. We kennen het jaar van de aanvang door in de tijd terug te rekenen
vanaf de historische vermeldingen van de eerste tot de zesde eeuw voor
Christus. Maar daarna vinden we in de Bijbel haast geen verwijzingen naar het
houden van Jubeljaren. Eén duidelijke verwijzing naar een Jubeljaar is er echter
bij de profeet Jesaja volgend op het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia
van Juda:
Jesaja 37:30 "En dit zal u
het teken zijn: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar
wat nawast; maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de
vrucht daarvan.."
In de cyclus van sabbat- en
jubeljaren in het oude Israël moest het land elk zevende jaar braak blijven
liggen. Er mocht niet geploegd noch gezaaid worden. De HERE God beloofde in de
Thora dat Hij het zesde jaar dubbel zou zegenen zodat er voldoende opbrengst
zou zijn voor het overbruggen van twee jaren. De sabbatjaren liepen van april
tot maart en zeven maal zeven jaar later begon in oktober het jubeljaar dat
liep tot september van het volgende jaar. De sabbatjaren liepen zonder
onderbreking verder. Dat is in een notendop de uitleg van de dissertatie van
William Whiston tot het correct berekenen van de sabbat en jubeljaren.
Het jubeljaar waar de
profeet Jesaja naar verwijst liep van oktober 709 tot september 708 v. Chr. Het
woord van de profeet: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt, situeert
zich in het zevende sabbatjaar (april 709/ maart 708) en in het tweede jaar
wat nawast, slaat op het jaar april 708 tot maart 707 v. Chr., het houden van
het jubeljaar liep tot september 708 v. Chr. Daarna kon er gezaaid en geplant
worden: maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de
vrucht daarvan
Het houden van het sabbat-
en jubeljaargebod vergde geloof. Ook zal vermoedelijk de winstgedachte en het
derven van winst (de wortel van alle kwaad) een rol gespeeld hebben in het niet
houden van dit gebod. We moeten ook bedenken dat de zeventigjarige Babylonische
ballingschap uiteindelijk een oordeel was voor het niet houden van het
sabbatjaargebod. Het land Israël kreeg toen zeventig jaar rust (2 Kronieken
36:21).
Het jubeljaar van 709/708
v. Chr. wordt tegenwoordig door weinige onderzoekers opgemerkt en dit als een
gevolg van de seculiere wetenschap: de Assyriologie. Bijna honderd jaar geleden
werd de Assyrische koningslijst gepubliceerd. Een koningslijst die liep van de zevende
eeuw tot ongeveer de negende eeuw voor Christus met exacte jaartallen en
regeerperioden voor de vermelde Assyrische koningen. De Bijbelse koningslijst en
de jaartallen tot dan in gebruik stonden hier haaks tegenover en werden daarom
door de onderzoeker de geleerde E. Thiele aangepast, verkort zodat de Bijbelse koningslijst
en haar jaartallen zouden overeenkomen met de Assyrische Khorsabad-lijst.
De regeerperiode van koning
Hizkia werd door Thiele in lijn gebracht met de regeerperiode van de Assyrische
koningen Sargon II en Sanherib. In vele zogenaamde christelijke naslagwerken en
Bijbelatlassen worden de jaartallen van E. Thiele gehanteerd. In mijn boek De
Assyriologie herzien ga ik hier dieper op in:
Het trieste resultaat is dat als een gevolg van Thiele s
fabricatie de vermelding van Jesaja hoofdstuk 37 met de verwijzing naar een
jubeljaar niet meer (h)erkend wordt.
Maar nu verder met het Jubeljaar okt.23/sep.22 voor Christus.
Het is een Jubeljaar dat viel ten tijde van de regeerperiode van Herodes de
Grote (zie ook het artikel op deze blog van 05-03-2014 de regeringsperiode van
Herodes de Grote).
Het eerste regeringsjaar van Herodes de Grote viel
gedeeltelijk in een sabbatjaar: April 37/maart 36 v. Chr. Het jaar 37 v. Chr.
is dan ook een belangrijk anker- en navigatiepunt op de tijdsbalk. De
historische bron van dit ankerpunt is Flavius Josephus (Joodse OudhedenBoek.XIV,xvi,2). Josephus verbindt de inname van Jeruzalem
door Herodes met een sabbatjaar.
Een volgende hint naar een sabbatjaar en ditmaal gevolgd
door een jubeljaar vinden we eveneens bij Flavius Josephus beginnend bij het
dertiende regeringsjaar van Herodes de Grote. Ik geef hierna het volledige
citaat dat ik van het internet (public domain) plukte:
Flavius Josephus, Joodse Oudheden
Boek XV,ix,1.
1. NOW on this very year, which was the thirteenth year of the reign of Herod,
very great calamities came upon the
country; whether they were derived from the anger of God, or whether this
misery returns again naturally in certain periods of time for, in the first
place, there were perpetual droughts,
and for that reason the ground was barren, and did not bring forth the same
quantity of fruits that it used to produce; and after this barrenness of the
soil, that change of food which the want of corn occasioned produced distempers
in the bodies of men, and a pestilential disease prevailed, one misery following
upon the back of another; and these circumstances, that they were destitute
both of methods of cure and of food, made the pestilential distemper, which
began after a violent manner, the more lasting. The destruction of men also
after such a manner deprived those that survived of all their courage, because
they had no way to provide remedies sufficient for the distresses they were in.
When therefore the fruits of that year
were spoiled, and whatsoever they had laid up beforehand was spent, there was
no foundation of hope for relief remaining, but the misery, contrary to what
they expected still increased upon them; and this not only on that year, while
they had nothing for themselves left [at the end of it], but what seed they had
sown perished also, by reason of the ground not yielding its fruits on the second year. This distress they
were in made them also, out of necessity, to eat many things that did not use
to be eaten; nor was the king himself free from this distress any more than
other men, as being deprived of that tribute he used to have from the fruits of
the ground, and having already expended what money he had, in his liberality to
those whose cities he had built; nor had he any people that were worthy of his
assistance, since this miserable state of things had procured him the hatred of
his subjects: for it is a constant rule, that misfortunes are still laid to the
account of those that govern.
2. In these circumstances he considered with himself
how to procure some seasonable help; but this was a hard thing to be done,
while their neighbors had no food to sell them; and their money also was gone,
had it been possible to purchase a little food at a great price. However, he
thought it his best way, by all means, not to leave off his endeavors to assist
his people; so he cut off the rich
furniture that was in his palace, both of silver and gold, insomuch that he
did not spare the finest vessels he had, or those that were made with the most
elaborate skill of the artificers, but sent
the money to Petronius, who had been made prefect of Egypt by Caesar; and
as not a few had already fled to him under their necessities, and as he was
particularly a friend to Herod, and desirous to have his subjects preserved, he
gave leave to them in the first place to
export corn, and assisted them every way, both in purchasing and exporting
the same; so that he was the principal, if not the only person, who afforded
them what help they had. And Herod taking care the people should understand
that this help came from himself, did thereby not only remove the ill opinion
of those that formerly hated him, but gave them the greatest demonstration
possible of his good-will to them, and care of them; for, in the first place,
as for those who were able to provide their own food, he distributed to them
their proportion of corn in the exactest manner; but for those many that were
not able, either by reason of their old age, or any other infirmity, to provide
food for themselves, he made this provision for them, the bakers should make
their bread ready for them. He also took care that they might not be hurt by
the dangers of winter, since they were in great want of clothing also, by
reason of the utter destruction and consumption of their sheep and goats, till
they had no wool to make use of, nor anything else to cover themselves withal.
And when he had procured these things for his own subjects, he went further, in
order to provide necessaries for their neighbors, and gave seed to the Syrians, which thing turned greatly to his own
advantage also, this charitable assistance being afforded most seasonably to
their fruitful soil, so that everyone had now a plentiful provision of food.
Upon the whole, when the harvest of the land was approaching, he sent no fewer
than fifty thousand men, whom he had sustained, into the country; by which
means he both repaired the afflicted condition of his own kingdom with great
generosity and diligence, and lightened the afflictions of his neighbors, who
were under the same calamities; for there was nobody who had been in want that
was left destitute of a suitable assistance by him; nay, further, there were
neither any people, nor any cities, nor any private men, who were to make
provision for the multitudes, and on that account were in want of support, and
had recourse to him, but received what they stood in need of, insomuch that it
appeared, upon a computation, that the number of cori of wheat, of ten attic
medimni apiece, that were given to foreigners, amounted to ten thousand, and
the number that was given in his own kingdom was about fourscore thousand. Now
it happened that this care of his, and this seasonable benefaction, had such
influence on the Jews, and was so cried up among other nations, as to wipe off
that old hatred which his violation of some of their customs, during his reign,
had procured him among all the nation, and that this liberality of his
assistance in this their greatest necessity was full satisfaction for all that
he had done of that nature, as it also procured him great fame among
foreigners; and it looked as if these calamities that afflicted his land, to a
degree plainly incredible, came in order to raise his glory, and to be to his
great advantage; for the greatness of his liberality in these distresses, which
he now demonstrated beyond all expectation, did so change the disposition of
the multitude towards him, that they were ready to suppose he had been from the
beginning not such a one as they had found him to be by experience, but such a
one as the care he had taken of them in supplying their necessities proved him
now to be.
De
hongersnood door Josephus beschreven die begon tijdens het dertiende jaar van
Herodes (oktober 26 tot september 25 v. Chr.) duurde twee jaar. Op de tijdsbalk
was dit het vijfde en het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus. We merken hier dat
sinds de dagen van de profeet Jesaja, de beloofde zegen over het zesde jaar van
de sabbatjaarcyclus niet meer van tel was.
Herodes blijkt ten koste van persoonlijke bezittingen graan
en zaad gekocht te hebben bij zijn vriend Petronius die door de Romeinse keizer
tot prefect over Egypte was benoemd. Het verkregen zaadgoed werd door Herodes
echter naar Syrië doorgesluisd om aldaar te laten planten. Hieruit blijkt dat
de Joden naar het gebod weigerden te zaaien in het sabbatjaar van april
23/maart 22 v. Chr. Een sabbatjaar dat ditmaal gevolgd werd door het 29ste
jubeljaar van oktober 23/september 22 v. Chr. De zegen werd door de Joden ervaren
toen tijdens het jubeljaar graan vanuit Syrië geleverd kon worden en de nood
gelenigd.
Het
historisch genoteerde sabbatjaar en het 29ste jubeljaar ten tijde
van de regeerperiode van Herodes de Grote leiden ons naar het 30ste jubeljaar
van oktober 27/september 28 AD wanneer Jezus van Nazareth zich in de synagoge
te Nazareth als de verwachte Messias aan de Joden bekendmaakte (Lucas 4:16-30).
Wat gebeurde er nu in werkelijkheid met de Ark van het Verbond?
Psalm 74:1
Een leerdicht van Asaf. Waarom, o God, verstoot Gij voor altoos, brandt uw
toorn tegen de schapen die Gij weidt?2 Gedenk uw gemeente, die Gij van ouds
hebt verworven, die Gij verlost hebt als de stam van uw erfdeel, de berg Sion,
waarop Gij uw woning hebt gevestigd.3 Richt uw schreden naar wat voorgoed in
puin ligt;
alles heeft de vijand in het heiligdom vernield.4 Uw tegenstanders
brulden in uw vergaderplaatsen hebben er hun tekenen als tekenen opgesteld;5
het had het aanzien, alsof iemand de bijl van omhoog op het kreupelhout deed
neerkomen;6 toen sloegen zij het snijwerk daaraan altegader stuk met bijl en
houweel;7 uw heiligdom staken zij in brand, zij ontwijdden tot de grond toe de woning
van uw naam;8 zij zeiden bij zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken. Zij
verbrandden alle godshuizen in den lande.9 Onze tekenen zien wij niet, geen
profeet is er meer, niemand onder ons, die weet tot hoelang.10 Ja, hoelang nog
zal de tegenstander honen, o God; zal de vijand uw naam voor altijd
versmaden?11 Waarom houdt Gij uw hand, ja uw rechterhand, terug? Trek ze uit uw boezem, verdelg! (NBG
Vertaling 1951)
Jeremia 3:14
Keert weder, afkerige kinderen, luidt het woord des HEREN, want Ik ben heer
over u; Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en u brengen
te Sion, 15 en Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met
kennis en verstand. 16 Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het
land in die dagen, luidt het woord des HEREN, dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN;
zij zal
niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken,
en zij zal niet weder gemaakt worden. 17 Te dien tijde zal men
Jeruzalem noemen de troon des HEREN, en alle volken zullen zich daarheen
verzamelen om de naam des HEREN te Jeruzalem, en zij zullen niet meer wandelen
naar de verstoktheid van hun boos hart. 18 In die dagen zal het huis van Juda
naar het huis van Israël gaan, en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen
naar het land dat Ik aan uw vaderen ten erfdeel gegeven heb.
Zie ook 2
Koningen 25:1-17
Wanneer we
de hiervoor geciteerde Bijbelgedeelten doornemen is het duidelijk dat de Ark
van het Verbond in 586 v. Chr. door de Babyloniërs te samen met alle andere
Tempelattributen samen met de Tempel vernietigd werd. In de Tempel die zeventig
jaar later herbouwd was, was er geen ark meer ter plaatsing in het Heilige der
Heiligen. Ook in de herbouwde tempel van Herodes de Grote bevond zich geen
Ark van het Verbond meer. Volgens de profeet Jeremia zou de Ark
niet weder gemaakt worden. Het moet dan ook duidelijk zijn dat het verhaal in
het Apocrief boek 2 Makkabeeën gebracht, dat de Roomse kerk aan haar Bijbel
heeft toegevoegd, een leugen is.
Hierna het betreffende gedeelte:
2 Makkabeeën 2:1 In de boeken staat niet alleen dat
de profeet Jeremia de ballingen beval om iets van het vuur mee te nemen, zoals
reeds is gezegd, 2 maar ook dat hij hun de leer gaf en hun daarbij op het hart
drukte, de geboden van de Heer niet te vergeten en zich niet te laten misleiden
door de fraai versierde gouden en zilveren beelden die ze zouden zien. 3 Naast
andere vermaningen drong hij erop aan de leer niet uit hun hart te bannen. 4
Verder staat er in hetzelfde geschrift dat de profeet, gehoorzaam aan een
goddelijke ingeving, de verbondstent en
de ark liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom
die Mozes bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen
vond Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen
enkele van zijn metgezellen er weer heen gingen om de weg te markeren, konden
ze de plaats niet meer vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun
verwijten. Hij zei: Die plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt
en het zijn barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer dat alles weer tevoorschijn
brengen; dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat
gebeurd is in de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de
tempel op grootse wijze geheiligd zou worden. 9 Ook werd erin
verteld wat Salomo in zijn wijsheid deed toen hij bij de voltooiing van de
tempel het inwijdingsoffer opdroeg: 10 zoals er tijdens Mozes gebed tot de
Heer vuur uit de hemel was neergedaald, zo
daalde er ook tijdens zijn gebed vuur neer en dit verteerde de brandoffers.
11 Met betrekking tot dat offer heeft Mozes verklaard: Omdat het zondeoffer
niet genuttigd is, is het door het vuur verteerd. 12 Ook Salomo heiligde acht
dagen lang het inwijdingsfeest. 13 Behalve deze dingen vermelden die boeken,
namelijk de gedenkschriften van Nehemia, ook dat Nehemia een bibliotheek had
aangelegd, waarin hij de boeken bijeenbracht die betrekking hadden op de
koningen, de geschriften van de profeten en van David, evenals de brieven van
de koningen betreffende schenkingen aan de tempel. 14 Nu heeft Judas die
boeken, die door de oorlog waarin wij gewikkeld zijn geraakt verspreid waren,
weer bijeengebracht, en ze zijn weer in ons bezit. 15 Mocht u ze nodig hebben,
dan kunt u ze laten halen. 16 Wij schrijven u, omdat we van plan zijn de
reiniging van de tempel te heiligen. Wij houden u de plicht voor, dit feest te
heiligen. 17 God, die heel zijn volk bevrijd heeft en het erfdeel, het
koningschap, het priesterschap en de tempel aan zijn volk heeft teruggegeven, 18
zoals Hij dat in de leer had beloofd, God zal zich spoedig, naar wij hopen,
over ons ontfermen en ons vanuit alle windstreken weer bijeenbrengen naar zijn
heilige plaats. Want Hij heeft ons uit grote nood verlost en de plaats
gereinigd. 19 De geschiedenis van Judas
de Makkabeeër en van zijn broers, de reiniging van de grote tempel en de
wijding van het altaar, 20 de oorlogen tegen Antiochus Epifanes en zijn zoon
Eupator 21 en de hemelse verschijningen die ten deel zijn gevallen aan degenen
die met zoveel toewijding en heldhaftigheid streden voor het jodendom. (Willibrord
Vertaling 1995)
De oorsprong van de Ark van het
Verbond vinden we in het tweede Bijbelboek Exodus:
Exodus 25:10-22 "Zij
moeten dan een ark van acaciahout
maken, twee en een halve el lang, anderhalve el breed, en anderhalve el hoog.
Gij zult die overtrekken met louter goud; van binnen en van buiten zult gij die
overtrekken en er rondom een gouden omlijsting op maken. Gij zult er vier
gouden ringen voor gieten en die bevestigen aan de vier voetstukken en wel twee
ringen aan de ene zijwand en twee ringen aan de andere zijwand. Gij zult
draagstokken van acaciahout maken en die met goud overtrekken. Gij zult de
draagstokken steken in de ringen aan de zijwanden van de ark, om daarmee de ark
te dragen. De draagstokken zullen in de ringen van de ark blijven, zij zullen
er niet uit verwijderd worden. In de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal. Ook zult gij een
verzoendeksel van louter goud maken, twee en een halve el lang en anderhalve el
breed. En gij zult twee cherubs van goud maken, van gedreven werk zult gij ze
maken, aan de beide einden van het verzoendeksel. Maak één cherub aan het ene
einde en één cherub aan het andere einde; uit één stuk met het verzoendeksel
zult gij de cherubs op zijn beide einden maken. De cherubs zullen twee vleugels
uitgespreid houden naar boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en
hun aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel zullen de
aangezichten der cherubs gericht zijn.
Gij zult het verzoendeksel bovenop
de ark leggen en in de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal.
En Ik zal daar met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide
cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik voor de
Israëlieten gebieden zal. "
De Ark van het Verbond heeft de
Israëlieten op al haar tochten vanaf haar bouw na de Exodus
uit Egypte in 1483 voor Christus, vergezeld. In het Oude Testament zijn er
honderden verwijzingen naar gebeurtenissen betreffende de ark van het verbond.
Ten tijde van Salomo werd zij in de tempel in het Heilige der heiligen neergezet. Een vertrek van de tempel waar de hogepriester met Jom Kippoer, de grote verzoendag, binnenging voor de
verzoeningshandelingen. Hier is de ark met zekerheid tot aan haar vernietiging
gebleven. Deze vernietiging gebeurde ten tijde van Zedekia, de laatste koning
van Juda (2 Koningen 25:8-11).
Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel door Nebukadnezar, de
koning van Babylon, in 586 voor Christus horen wij nooit meer iets over de ark.
In de tempel van Zerubbabel na de Babylonische Ballingschap, en in de tempel van
Herodes de Grote bevond zich in het Heilige der heiligen geen ark meer, maar
wel, volgens de Joodse overlevering, een steen waarop de hogepriester op de
grote Verzoendag het vat met reukwerk zette (Leviticus 16:12-14). Het is na de vernietiging van de tweede tempel in
70 AD dat de legendes en het zoeken naar de ark een aanvang namen. De
oorspronkelijke ark echter was vernietigd en dit naar het woord van Asaf en
Jeremia.
Wel zijn er met zekerheid in de
oudheid replicas van de ark gemaakt die tot nu toe ergens op deze planeet
aarde verborgen zitten. Met zekerheid kan men stellen dat in Ethiopië, op een
geheime plaats te Axoem, zulk een replica van de ark van het verbond vereerd
wordt. Ethiopië betwist namelijk Arabië de roem van de koningin van het Zuiden.
De koningen van Ethiopië eisten afstamming voor zich op via Menelik, een zoon
van de koningin van Scheba en Salomo. Hoogstwaarschijnlijk bracht de koningin
van Scheba een replica van de ark naar haar land mee. Enkele jaren geleden
bracht de BBC een overtuigende documentaire over de verborgen ark te Axoem in
Ethiopië. Volgens de documentaire wordt de ark op een geheime plaats bewaard in
de kerk van de Heilige Maria van Sion door een monnik bekend als de 'bewaarder
van de ark'.
Daarnaast zijn er Joodse legenden
die beweren dat de ark bij de nadering van de Babyloniërs verborgen werd op de
berg Nebo in Jordanië zoals het boek 2 Makkabeeën verhaalt. Een andere legende
plaatst de ark in een schuilplaats nabij de Dode Zee. Zij is dan verborgen in
een van de vele grotten waar ook de bekende Dode Zee-rollen gevonden werden.
Een hardnekkige legende leert dat de ark verborgen werd 'in' de tempelberg en
op Gods tijd bij de herbouw van de tempel tevoorschijn zal komen. De Joodse
legenden verhalen niet over een eventuele replica maar scheppen de verwachting
dat de oorspronkelijke ark ergens verborgen zit. Deze legenden zijn echter in
strijd met de Bijbel die duidelijk door de mond van Jeremia leert dat "dan
zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal
niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden "
Het vinden van een replica van de
Ark van het Verbond past in het eindtijdkader van de zeventig jaarweken van de profeet Daniël.
Citaat: If ever the cliché
"forgotten empire" could be applied to an ancient state, it must be
Mitanni, which is, in fact, hardly more than a name and a handful of
archaeological and linguistic hypotheses. Yet, we can combine several types of
information, and where they confirm each other, we can probably be confident
that we are not extremely far from the historical truth. Livius.org.
Einde citaat.
Mijn
titel voor dit artikel met Mythische tussen aanhalingstekens is als een
kwinkslag naar de gevestigde Egyptologie toe bedoeld. De
benaming mythisch is immers op zijn plaats wanneer men de dateringsmethode
van de gevestigde Egyptologie onderuit haalt. Het is als een gevolg van het hanteren
van de vermeende Sothis-kalender door de orthodoxie dat de Egyptische
achttiende dynastie en de Amarna-tijd in de vijftiende eeuw voor Christus op de
tijdsbalk belandde. De koningen van Mitanni waren correspondenten van de farao s
Amonhotep III en IV. Een probleem echter is dat er buiten de Egyptische bronnen
geen verwijzingen gevonden zijn naar een mogelijk Rijk van Mitanni.
De
orthodoxie geeft toe dat er geen oorspronkelijke bronnen voor de geschiedenis
van de Mitanni gevonden werden. Het is zelfs niet mogelijk om een chronologie van
de heersers van de verschillende landen en steden in het gebied Mitanni vast te
stellen, laat staan om onbetwiste data te geven. De enkele bevindingen over
Mitanni worden verder bemoeilijkt door het gebrek aan differentiatie tussen de
taalkundige en etnische groeperingen. Men neemt aan dat er een grote
'Indo-Iraanse' invloed was op Mitanni. Deze theorie is echter niet meer
gangbaar. De Russische taalkundige Diakonoff toonde aan dat de theorie van de
orthodoxie gebaseerd is op slechts vijf Indo-Iraanse telwoorden, twee of drie
termen die betrekking hebben op paardentraining, vier Indo-Iraanse goden-namen
en een paar persoonsnamen waarvan de oorsprong niet bekend is.
De
ironie is dat de orthodoxe Egyptologie die aanleiding is dat bijvoorbeeld het Bijbelse Rijk
van Salomo tot mythe herleid werd, nu zelf verantwoordelijk is voor de creatie van een 'werkelijk' mythisch rijk. Als een gevolg van de foutieve
dateringsmethode van de Egyptoloog Eduard Meyer aan het begin van de twintigste
eeuw, belandde de historische era van koning Salomo van de Bijbel in het
IJzertijdperk. Een tijdvak waar Salomo met veel moeite gevonden wordt. De
Bijbelse berichtgeving aangaande de bouwactiviteiten van Salomo werd aldus tot
mythe herleid. De archeologische lagen in Israël werden en worden alle aan de
hand van de dateringsmethode van de Egyptologie fout gedateerd. De
laatste decennia zijn de jaartallen van de orthodoxe egyptologie wereldwijd
door verschillende onderzoekers gereviseerd en is het inmiddels overduidelijk
dat de era van Salomo met zijn bouwactiviteiten in het Laatbrons tijdperk
thuishoort en geen mythe is. Zie het artikel op dit blog van 19-02-2014, het
rijk van David en Salomo mythe?
Het
veronderstelde Rijk van Mitanni zou een land geweest zijn dat zijn westelijke
grens in het noorden aan de Eufraat had. Farao Thothmosis III alias Sesostris
van Herodotus alias de Bijbelse Sisak, kwam er al mee in contact wanneer deze
aan zijn vele veroveringstochten begon. Tijdens
de Egyptische Amarna-periode was er correspondentie door de koningen van
Mitanni met de farao s Amonhotep III en IV. Maar wie waren de koningen van
Mitanni die in de Akkadische taal met farao correspondeerden? Dat van het door
de Egyptologie gecreëerde mythische Mitanni-Rijk de archieven en koningslijsten
nog gevonden dienen te worden, vindt men niet in alle orthodoxe werken van
egyptologen vermeld. (Donald
B. Redford, Egypt, Canaan and Israel in Ancient Times, The frontiers of Egypt
page 161).
Hebt u
beste lezer(es) dit begrepen? Er is geen enkel archeologisch/historisch bewijs
voorhanden betreffende de koningen van Mitanni wiens namen ons uitsluitend
vanuit Egyptische bron bereikten.
Volgens
mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid (zie Genesis versus
Egyptologie, hoofdstuk 23) zijn de heersers van Mitanni, wanneer getransponeerd
van de vijftiende en veertiende eeuw voor Christus naar de achtste en zevende
eeuw voor Christus, niemand anders dan de Assyriërs. Het is een orthodoxe
Egyptoloog die me aanvankelijk op deze denkpiste gezet heeft. De Egyptoloog
Alan Gardiner verwijst in zijn opus magnum (EGYPT OF THE PHARAOHS, Egypt under
foreign rule, pagina 341.) naar het merkwaardige feit dat Egyptische bronnen
nooit naar het Assyrische Rijk verwijzen. Nochtans merkt Alan Gardiner op, zou zelfs
Thebe in het zuiden van Egypte uiteindelijk door de Assyriërs
ingenomen worden.
Wanneer
we afbeeldingen van kaarten, door de orthodoxie gepresenteerd, vergelijken,
blijkt dat het gebied van Mitanni het hart-land van Assyrië besloeg. Mijn
conclusie is dat Mitanni en Assyrië een en dezelfde staat waren.
Het Egyptische
Naharin is afgeleid, is een verbastering, van het Hebreeuwse Aram-Naharaïm uit
de Bijbel, het Aram van de twee rivieren of Mesopotamië. Een
Amarna-briefschrijver was een koning van Mitanni genaamd Tushratta. Vanuit de
briefwisseling blijkt dat hij in controle was over Nineveh, de hoofdstad van
Assur. Volgens EA23 kon hij het afgodsbeeld van Ishtar van Nineveh met
vermeende genezingskrachten aan Amonhotep III aanbieden (zie Philip Clapham,
juli 1982, Hittites and Phrygians, C&AH Volume IV, Part 2). De koningen van
Mitanni/Assur waren aanvankelijk bevriend met Egypte. Een dochter van Artatama,
genaamd Mutemua was uitgehuwelijkt aan Thothmosis IV. Een dochter genaamd
Giluhipa, van Suttarna, was uitgehuwelijkt aan Amonhotep III en een dochter van
Tushratta genaamd Taduhipa zat in de harem van Amonhotep IV. Vanuit Egyptische
bronnen is bekend dat Amonhotep III Giluhipa tot vrouw nam in zijn tiende
regeringsjaar en op deze wijze kunnen jaartallen met regerende vorsten
verbonden worden. De hele collectie Amarna-brieven bevat zeven brieven van
Tushratta aan Amonhotep III, één is gericht aan de weduwe van farao Amonhotep
III en drie brieven zijn aan Amonhotep IV gericht.
In
mijn variant is Tushratta niemand anders dan Tiglath Pileser III. Vanuit de
Amarna-brieven leren we dat Tushratta alias Tiglath Pileser III een machtig en
arrogante koning was die zelfs oorlog tegen de Hethieten voerde (EA17).
Tushratta hield van oorlog en gebiedsuitbreiding en was verder een liefhebber
van Egyptisch goud (EA19). Naar Egypte toe voerde hij echter een dubbelspel op,
in die zin dat hij farao altijd van zijn loyaliteit verzekerde maar
tegelijkertijd zijn gebied ten koste van faraos vazallen vergrote. De Amarna-brieven
EA85 en EA86 maken gewag van een oprukken van Tushratta/Tiglath Pileser III
naar Goebla en Sumur. Deze steden zijn te identificeren met Jizreël en Samaria
(zie Dr. Immanuël Velikovsky, Eeuwen in Chaos, hoofdstuk VI, De el-Amarna
brieven) in Israël of het tienstammenrijk. Dit offensief dateer ik gereviseerd
in het jaar 736 v. Chr.
In de
Amarna-brieven staat verder geschreven dat Tushratta kort na het begin van het
koningschap van Achnaton in 727 v. Chr. vermoord werd. De zoon van Tushratta
genaamd Kurtiwazza zou deel hebben uitgemaakt van het complot. Volgens mijn
revisie is Kurtiwazza Salmaneser V. Heel wat speculatie betreffende de
opvolging van Tiglath Pileser en ook met zijn voorgangers kan door de
identificatie van Mitanni met Assur ingevuld worden. Tushratta kwam aan de
macht na een burgeroorlog die gevoerd werd over de troonopvolging na de dood
van Suttarna. Dit past in het verhaal betreffende het aan de macht komen
Tiglath Pileser III. Na de moord op Artashumara, de oudste zoon van Suttarna
alias Pul, werd Tushratta alias Tiglath Pileser als troonopvolger door de
moordenaar Udhi op de troon geplaatst. Heel deze geschiedenis is omgeven door
intriges. Tushratta was ten tijde van deze gebeurtenissen nog erg jong en werd
officieel als een poesjenel op de troon geplaatst. Niettemin slaagde Tushratta
erin de moordenaar de pas af te snijden. Dit werd ook door de Hethieten
geobserveerd en misbruikt voor hun eigen doeleinden, de controle over
Noord-Syrië namelijk. Van deze manipulaties is een Hethietisch geschrift
bewaard gebleven: het verdrag namelijk Suppiluliuma-Shattiwaza. Daaruit leren
we o.a. dat de Hethietische vorst Suppiluliuma een verdrag had gesloten met
Artatama II en rivaal van Tushratta. Artatama identificeer ik met
Sardanapallus, de koning van Assur, die niet voorkomt in de Assyrische
koningslijst. De intriges en het complot dat de troonsbestijging van de
usurpator Tiglath Pileser III omringde worden nu duidelijker. Ook de damnatio
memoriae in Assur als een gevolg van de Assyrische koning die regeerde toen de
profeet Jona in Nineveh predikte en deze zich tot de God van Israël voor uitredding
keerde, wordt nu opgehelderd.
Het
aantal namen van Mitannische heersers past ook volledig met het aantal
Assyrische koningen voor deze periode. Hierna volgt een reconstructie op basis
van de (fragmentarische) informatie uit Egyptische bron. Ankerpunt is Tiglath
Pileser III als Tushratta. Deze laatste was zoals eerder vermeldt de jongere
broer van Artashumara. Artashumara en Tushratta waren zonen van Suttarna II die
ik identificeer met de Bijbelse Pul. Suttarna II was een bondgenoot van de
Egyptische farao Amonhotep III, waarvan de diplomatieke betrekkingen beschreven
zijn in de Amarna-brieven. Suttarna 's dochter Giluhipa werd zoals eerder
vermeld uitgehuwelijkt aan Amonhotep III om de alliantie tussen de twee
vorstenhuizen te bezegelen. Wanneer volgens mijn reconstructie Suttarna II de
vader van Tushratta was is de conclusie dat de Bijbelse Pul nu de vader van
Tiglath Pileser III blijkt te zijn. Pul is dan de Hebreeuwse versie van het
Akkadische Suttarna en het Assyrische dialect variant Adad Nirari zoals Tiglath
Pileser zijn vader noemde. Zie mijn artikel op dit blog van 06-03-2014:
Tiglath Pileser III de zoon van Adad Nirari.
Suttarna
was waarschijnlijk een zoon van koning Artatama. Van Artatama is via de Amarna-briefwisseling,
geweten dat hij bevriend was met farao Thothmosis IV. Een dochter van Artatama,
genaamd Mutemua, was uitgehuwelijkt aan deze farao van Egypte. Wanneer we
logischer wijze de lijst van namen vanaf Tushratta verder de tijd involgen en
een identificatie met Assyrische heersers zoeken, dan blijkt Artatama de uit de
Griekse overlevering bekende koning van Assyrië Sardanapallus te zijn. Artatama
was dan weer de opvolger van Saustatar die ik identificeer met Assur Nirari V.
Van de hierna volgende namen is nog minder historische informatie beschikbaar
maar zij leiden ons wel naar Shamsi Adad IV, die volgens mijn revisie het
bewind over nam na het meganatuurcatastrofejaar van 860 v. Chr.
Hierna
een schema met in de linker-kolom de Mitanni namen en rechts hun
hoogstwaarschijnlijke alter egos in Assur:
v.
Chr.:
Kirta
Shamsi Adad IV
860/847
Suttarna I
Adad Nirari III
847/820
Baratarna
Salmaneser IV
820/811
Parsatatar
Assur Dan III
811/794
Saustatar
Assur Nirari V
794/786
Artatama
Sardanapallos
786/761
Suttarna II
Pul alias Adad Nirari VI
761/754
Artashumara
(zoon van Pul en broer van Tushratta, werd vermoord en is verder onbekend)
Toen Jezus te Bethlehem in de
vijfde maand Ab of juli/augustus van de westerse kalender (zie het artikel op dit blog van 28-01-2014)
in het jaar vijf voor Christus geboren werd,
werd hij naar de wet van Mozes, veertig dagen later in Jeruzalem door zijn
ouders in de Tempel aan God opgedragen. Dit zijn verordeningen die Maria en
Jozef naar het Bijbelboek Leviticus 12:1-4 volgden. Hierna het Bijbelgedeelte
uit het Lucas-evangelie dat deze geschiedenis brengt:
Lucas
2:21 En toen acht dagen vervuld waren,
zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot
was ontvangen. 22 En toen de dagen
hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld
waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23
gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het
mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te
brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven
of twee jonge duiven.
25 En zie, er was een
man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom,
en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige
Geest was op hem. 26 En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven,
dat hij de dood niet zou zien, eer hij de
Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel.
En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen
overeenkomstig de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij
loofde God en zeide:
29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw
woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil gezien,
31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32 licht tot
openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël.33 En zijn
vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En
Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in
Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan
, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden.
36 Ook was daar Hanna, een
profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge
leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had
geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij
diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En
zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak
over Hem tot allen, die voor Jeruzalem
verlossing verwachtten.
39 En toen zij alles
volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug
naar Galilea, naar hun stad Nazareth. (NBG
Vertaling 1951)
Wanneer
we vanaf de vijfde maand Ab veertig dagen rekenen arriveren we ongeveer aan het
begin van de zevende maand Tisjri of naar het einde toe van de zesde Hebreeuwse
maand Eloel, naar gelang het vertrekpunt van ons rekenen. Met de woorden van
Simeon in gedachten stel ik me echter voor dat de Christus met Rosj Hasjanah in
de Tempel aan God opgedragen werd. Rosj Hasjanah betekent: Hoofd van het Jaar
en is van oudsher het Joodse Nieuwjaar dat ingaat op 1 en 2 Tisjri. In de
Joodse overlevering is het een tijd van oordeel. Gedurende dertig dagen tijdens de
voorafgaande Hebreeuwse maand bereidden de Joden zich voor op deze heilige
dagen. Het was/is een tijd om in gebed na te denken over al het kwaad dat men zijn
vrienden of kennissen mogelijk had aangedaan. Het was een tijd om vergeving te
vragen en te krijgen. Iedere morgen tijdens deze periode werd op de Sjofar of
ramshoorn geblazen ter voorbereiding van Rosj Hasjanah met tien dagen later de
Grote Verzoendag of Jom Kippoer. Het is aldus niet onlogisch om het opdragen in
de Tempel van de Christus des HEREN, de Heiland, op Rosj Hasjanah te laten
plaatsvinden.
De
geboortedag van Jezus Christus viel dan veertig dagen eerder op de negentiende
dag van de maand Ab. Dit gerekend op basis van 29 dagen voor de maand Eloel en
29 dagen voor de maan Ab.
Een
volgend punt waar ik aandacht aan wil geven is dat het geciteerde
Bijbelgedeelte de christelijke traditie met het bezoek van de wijzen uit het
oosten aan de kribbe te Bethlehem, als foutief bevindt. Het is duidelijk dat na
de geboorte van Jezus te Bethlehem Hij veertig dagen later met zijn ouders te
Jeruzalem was en dat zij vandaar naar Nazareth in Galilea reisden. Het is alzo in
Nazareth in hun eigen huis dat de Magi hun opwachting deden (Matteüs 2:9-11).
Maar
nu eerst aandacht voor de twee getuigen bij de eerste komst van de Heer Jezus
te Jeruzalem. Deze getuigen waren een oude man met de naam Simeon en een oude
vrouw genaamd Hanna. Slechts twee getuigen in Jeruzalem bij de eerste komst?
Ja, dat klopt. Bij de geboorte te Bethlehem waren het eerder de herders die nacht
in het veld bij hun schapen de wacht hielden die getuige waren van de geboorte
van de Heiland en daarna hierover getuigden. Hierna het Bijbelgedeelte:
Lucas
2:8 En er waren herders in diezelfde landstreek,
die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. 9
En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren
omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. 10 En de engel zeide tot hen:
Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het
volk zal ten deel vallen: 11 U is heden
de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David. 12 En
dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in
een kribbe. 13 En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht,
die God loofde, zeggende: 14 Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij
mensen des welbehagens. 15 En het geschiedde, toen de engelen van hen
heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken: Laten wij
dan naar Betlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is
bekendgemaakt. 16 En zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef, en het kind
liggende in de kribbe. 17 En toen zij
het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit
kind. 18 En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen door de
herders tot hen gezegd werd. 19 Doch Maria bewaarde al deze woorden, die
overwegende in haar hart. 20 En de herders keerden terug, God lovende en
prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was.
(NBG Vertaling 1951)
Veertig
dagen later waren Maria en Jozef met hun kind in Jeruzalem in de Tempel ter
vervulling van de Wet. Voor de priesters van dienst in de tempel die dag was
dit gewoon maar een jong koppel uit de provincie met boreling. Bovendien sprak
het koppel met een dialect, een tongval waar in Jeruzalem door velen op
neergekeken werd. Aan deze priesters ging de komst van de Messias als kind
voorbij, behalve aan de twee getuigen, twee oude mensen in Jeruzalem. Later
kwamen de Magi naar Nazareth. Tot aan het openbaar optreden van Johannes de
Doper in 26 AD zouden er geen getuigen meer zijn. De geschiedenis daaropvolgend
van het jaar 26 tot 30 AD kennen we vanuit de evangeliën.
Johannes
1: 1 In den beginne was het Woord en het Woord
was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle
dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat
geworden is. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5
en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen.
6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; 7 deze kwam
als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden.
8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. 9 Het
waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. 10 Hij
was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem
niet gekend. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch
allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods
te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit
de wil des vlezes, noch uit de wil
eens mans, doch
uit God geboren zijn. (NBG Vertaling 1951)
De
twee getuigen van de HERE God te Jeruzalem bij het opdragen van de boreling
Jezus waren twee oude mensen; een man en vrouw, niet twee mannen, maar een man én
een vrouw. En dit volgens de Scheppingsorde:
Genesis
1: 27 En
God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.
De vrouw is in deze geschiedenis een volwaardige getuige en gelijk aan de man
als getuige. Geen onderscheid. Er waren bijvoorbeeld geen drie getuigen nodig;
één man en twee vrouwen. Nee, in de Bijbel zijn man en vrouw aan elkaar gelijk.
Van Hanna staat er bovendien in het Lucas-evangelie geschreven dat zij profeet
was, de dochter van Fanuël uit de stam Aser:
Lucas
2: 36 Ook
was daar Hanna, een profetes, een
dochter van Fanuël, uit de stam Aser.
Dat
God twee oude mensen als getuigen gebruikte en daarbij ook een vrouw is
opmerkelijk. Oude mensen zijn naar de wijsheid van de wereld meestal
afgeschreven en vrouwen gelden in de Midden-Oosten-cultuur als getuige onbetrouwbaar. Dit alles is de dwaasheid der prediking
waar Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs naar verwees:
1
Korintiërs 1:18 Want het woord des kruises is wel
voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden,
is het een kracht Gods. 19 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het
verstand der verstandigen zal Ik verdoen. 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze
tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? 21 Want daar de wereld in de
wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd
door de dwaasheid der prediking te
redden hen, die geloven. 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 doch wij prediken een gekruisigde
Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, 24 maar voor hen, die geroepen zijn,
Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid
Gods. 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is
sterker dan de mensen. 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele
wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken.27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de
wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is,
heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren,
dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is
geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 31 opdat het zij, gelijk geschreven
staat: Wie roemt, roeme in de Here. (NBG Vertaling 1951)
Maar nu naar de tweede of wederkomst
van Jezus Christus. Het laatste Bijbelboek Openbaring handelt over dit
onderwerp. Vooraf aan deze komst gaat een moeilijke periode van zeven jaar of
1260 dagen plus 42 maanden samen. Aan het einde van deze geprofeteerde periode
komt de Koning der koningen en de Heer der heren terug. Over dit thema schreef
ik meerdere boeken. Bij de aanvang van de zevenjarige
periode die voorafgaat aan de openbaring van Jezus Christus treden in Jeruzalem
opnieuw twee getuigen op (Openbaring 11:3) die tegen de dan herstelde
offerdienst spreken. Wanneer we dit Bijbelgedeelte opzoeken en laten
doordringen merken we ook weer iets van de dwaasheid der prediking waar God
zich van bedient. De twee getuigen zijn namelijk slechts met een zak bekleed,
een soort poncho probeer ik het mij voor te stellen. Een sterk afwijkende
kledij van hetgeen gangbaar is.
In het Bijbelboek Openbaring worden
geen namen van deze getuigen genoemd noch het geslacht van hen. Het
traditionele christendom gaat er van uit dat het mannen (waren) of (zullen)
zijn, tussen haakjes geplaatst naar gelang de hermeneutiek die men in de
verschillende christelijke kerken hanteert.
Bij diegenen die een geestelijk oog
hebben voor het toekomstig nationaal en geestelijk herstel van het Jodenvolk en
een wederkomst van Jezus christus te Jeruzalem verwachten lopen de meningen
betreffende de identiteit van de twee getuigen uiteen. Een van de getuigen
meent men met zekerheid te herkennen als de profeet Elia waarvan de profeet
Maleachi in het Oude Testament voorzegt heeft dat Elia voor de Dag des HEREN
zal terugkeren. Hierna het relevante Bijbelgedeelte:
Maleachi 4:1 Want
zie, de dag komt, brandend als een oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen
die goddeloosheid bedrijven, zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in
brand steken zegt de HERE der heerscharen welke hun wortel noch tak zal
overlaten. 2 Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar
vleugelen; gij zult uitgaan en springen als kalveren uit de stal. 3 Gij zult de
goddelozen vertreden, want tot stof zullen zij zijn onder uw voetzolen op de
dag die Ik bereiden zal, zegt de HERE der heerscharen. 4 Gedenkt de wet van
Mozes, mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël,
inzettingen en verordeningen. 5 Zie, Ik
zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 6
Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der
kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban.
(NBG Vertaling 1951)
Betreffende de andere niet bij naam
genoemde getuige denkt men gewoonlijk aan andere 0ud-Testamentische mogelijke mannelijke
kandidaten zoals Mozes en/of Henoch.
Ik meen dat nochtans een andere piste
ook mogelijk is. We moeten bedenken dat alle profetie pas duidelijk is wanneer
ze zich vervult. Het is dus uiteindelijk wachten op het optreden van de twee
getuigen te Jeruzalem. Ik ben voorzichtig van mening dat het mogelijk is dat
zowel een vrouw als een man als twee getuigen samen zullen optreden. Beide
dan in de geest en de kracht van Elia zoals het ook van Johannes de Doper bij
de eerste komst van Christus geschreven staat:
Lucas 1:17 En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten der vaderen te
keren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen,
ten einde voor de Here een weltoegerust volk te bereiden
En men moet bedenken dat indien de
Joden de Heer Jezus Christus bij zijn eerste komst als Messias aanvaard hadden,
dat dan Johannes de Doper de profeet Elia geweest zou zijn. Lees het hierna
volgende Bijbelgedeelte dienaangaande:
Matteüs 11:2 Johannes nu hoorde in de gevangenis de
werken van de Christus en liet Hem door zijn discipelen de vraag overbrengen: 3 Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij
een ander te verwachten? 4 En Jezus
antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en
ziet: 5 blinden worden ziende en lammen
wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en
armen ontvangen het evangelie. 6 En
zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt. 7 Terwijl
dezen heengingen, begon Jezus tot de scharen te zeggen van Johannes: Wat zijt
gij in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet, door de wind bewogen? 8 Maar wat zijt gij gaan zien? Een mens in
weelderige kleding? Zie, die weelderige kleding dragen, zijn aan de hoven der
koningen. 9 Maar waarom zijt gij dan
gegaan? Om een profeet te zien? Ja, Ik zeg u, zelfs meer dan een profeet. 10 Deze
is het, van wie geschreven staat:
Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg voor U heen
bereiden zal. 11 Voorwaar, Ik zeg u,
onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan
Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan
hij. 12 Sinds de dagen van Johannes de
Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars
grijpen ernaar. 13 Want al de profeten
en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe; 14 en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou. 15 Wie oren heeft, die hore! (NBG Vertaling 1951)
En er zijn nog vrouwen in de Bijbel te
vinden die profeet waren. Op deze blog schreef ik op 25-02-14 een artikel over
de richter Debora die niet alleen Israël voor een periode van veertig jaar
gericht heeft maar ook als profeet en generaal in de Bijbel beschreven staat.
De perceptie bestaat dat de Bijbel vrouwonvriendelijk zou zijn, wat bij nadere
studie toch niet klopt. Het zijn alleen vele religieuze systemen die antivrouw
zijn.
Bij een profeet mogen we niet
onmiddellijk uitsluitend denken aan het voorspellen van de toekomst. Een
profeet (zowel man als vrouw) in de huidige Ekklesia is iemand die voor de vergadering
spreekt in de zin van: stichtend, vermanend en bemoedigend (1 Korintiërs 14:3).
In de apostolische Ekklesia van de eerste eeuw bestond hier geen onderscheid
tussen mannen en vrouwen wat blijkt uit de eerste brief van Paulus aan de
Korintiërs. Maar wat bedoelde Paulus dan met 1 Timoteüs 2:11-12? Een
Bijbelgedeelte waar Paulus stelt dat een vrouw niet mag onderrichten of gezag
over een man zou mogen hebben. Idem dito het Bijbelgedeelte van 1 Korintiërs
14:34-35 waar Paulus stelt dat de vrouw in de Gemeente moet zwijgen. Een
Bijbelgedeelte waar het lijkt dat Paulus zichzelf tegenspreekt. De Bijbelvorser
Dr. C. I. Scofield heeft het volgende commentaar:
We moeten echter bedenken dat bij de
aanvang van de Ekklesia met Pinksteren in anno Domini 30 er nog altijd het
aanbod van de HERE God aan Zijn oude verbondsvolk Israël was, om alsnog de
Messias aan te nemen. Dit is een draad, een uitnodiging die we in het hele Bijbelboek
Handelingen tot en met het laatste hoofdstuk 28 kunnen volgen. Het boek
Handelingen eindigt met de Joden in Rome die het evangelie volgens de apostel
Paulus definitief afwijzen. Het is vanaf dit tijdstip dat de huidige Ekklesia
van start ging met Paulus die zijn brief aan alle op dat moment bestaande
gemeentes schreef: bekend onder de Efeze-brief.
De prediking aan de Joden vanaf
Pinksteren 30 AD tot Handelingen hoofdstuk 28, in 60 AD, ging gepaard met
wonderen en tekenen. Ook tongentaal (vreemde talen en engelentaal) kwam in de
vergaderingen toen algemeen voor. Dit laatste gebeurde met heel veel
verwarring, wat de reden was dat Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs
instructies geeft hoe het met tongentaal en de vertaling en uitleg ervan, er in
de vergaderingen aan toe moest gaan. En ik meen dat het dit aspect van grote
verwarring was, wat Paulus bedoelde met het voorschrift tot zwijgen van de
vrouw in de vergadering. Dus niet de vrouw als profeet moest zwijgen maar de
vrouw als eventuele tolk en uitlegger van vreemde talen.
Het fenomeen van de vreemde talen
(zowel van mens als engel) als Goddelijke boodschap naar Israël toe was in het
Oude Testament door de profeet Jesaja voorspeld.
Jesaja 28:11 Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een
vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft: 12 Dit
is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing maar zij wilden
niet horen.
Het is dit Bijbelgedeelte dat Paulus in
zijn eerste brief aan de Korintiërs aanhaalt waar hij in het veertiende
hoofdstuk het bijzondere van de tongentaal behandelt.
1 Korintiërs 14:22 Derhalve zijn de tongen een
teken niet voor hen, die geloven, maar voor
de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor
hen, die geloven.
Deze bijzondere prediking naar Israël
toe eindigde in het jaar 60 AD in de periode volgend op Handelingen hoofdstuk
28.
Het zal na het afsluiten van de huidige
Ekklesia zijn dat de draad met het oude Verbondsvolk Israël opnieuw opgenomen
wordt. Het laatste Bijbelboek Openbaring van het zogenaamde nieuwe testament,
handelt over het herstel van Israël zowel nationaal in het oude land der
vaderen, als geestelijk.
Maar zoals eerder geschreven gaat aan
het geestelijke herstel een moeilijke periode van misleiding vooraf. Het is de
periode van de zeventigste jaarweek van Daniël. Een periode van zeven jaar die
gelijk is aan de tijdsperiode in het boek Openbaring van 1260 dagen en 42
maanden. In de eerste periode van 1260 dagen treden er opnieuw twee getuigen
van God te Jeruzalem op. Twee getuigen, een man en een vrouw(?), die in de
geest en de kracht van Elia tegen de herstelde tempeldienst spreken.
Openbaring 11:1 En mij werd
een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel
Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. 2 Maar laat de voorhof,
die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de
heidenen gegeven; en zij zullen de
heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang.
3 En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om,
met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd
zestig dagen lang. 4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die
voor het aangezicht van de Here der aarde staan. 5 En indien iemand hun schade
wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en
indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. 6 Dezen
hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de
dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed
te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij
willen. 7 En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het
beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het
zal hen overwinnen en hen doden. 8 En hun lijk (zal liggen) op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd
wordt Sodom en Egypte, alwaar ook
hun Here gekruisigd werd. 9 En uit de volken en stammen en talen en natiën
zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat
hun lijken in een graf worden bijgezet. 10 En zij, die op de aarde wonen, zijn
blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze
twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. 11 En na [die] drie
en een halve dag voer een levensgeestuit God in hen, en zij gingen op hun
voeten staan en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden. 12 En zij
hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij
klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen. 13 En te
dien ure kwam er een grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in,
en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen
werden zeer bevreesd en gaven de God des hemels eer. 14 Het tweede wee is
voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.
Gedurende een periode van 1260 dagen, de eerste helft van
de eindtijdperiode, treden de twee getuigen in Jeruzalem op. Zij spreken tegen
de herstelde offerdienst op het tempelplein te Jeruzalem. In de toekomst zal een replica van de verloren gewaande
ark van het verbond ergens gevonden worden en een bron van misleiding worden.
Tijdens de eindtijdperiode van zeven jaar zullen alle wereldreligies samen gaan
(Openbaring 17). Een grote verzoening op basis van dit Schriftwoord kan
verwacht worden tussen Jodendom en Islam en christendom. Op en rond de ark van
het verbond zullen opnieuw dierenoffers gebracht worden. Een misleider zal vuur
uit de hemel kunnen laten neerkomen op het offer (Openbaring 13:11-13) met als
resultaat een wereldwijde religieuze verwondering lees verdwazing. De misleider
wordt in het aangehaalde Schriftwoord het beest uit de aarde genoemd, een
Israëli aldus, een Levi of een Cohen en ijveraar voor het instellen van de
nieuwe offerdienst in Jeruzalem na een onderbreking van haast tweeduizend jaar.
Hij wordt geholpen door het beest uit de zee een man uit de volken, een
niet-Jood, en vermoedelijk een Assyriër, een land dat dan in het Midden-Oosten ook
hersteld zal zijn. Hij is de eerste ruiter op het witte paard van Openbaring
hoofdstuk 6, die overwinnende uittrekt. Een periode van algemene wereldvrede
met de zegen van alle verenigde godsdiensten breekt dan aan. De huidige periode
van oorlogen en geruchten van oorlogen lijkt dan afgesloten. En tegen deze
algemene religieuze vredeseuforie spreken tot afgrijzen van velen, de twee
gehate getuigen van God.
Maar het gaat in dit artikel om die mogelijke piste dat
de twee getuigen een man én een vrouw zullen zijn. Ik haalde de vrouw Hanna de
profeet te Jeruzalem aan in het jaar 5 v. Chr. bij het opdragen van Jezus in de
Tempel. Daarna vinden we in de Bijbel dat vrouwen de eerste getuigen waren van
de opstanding van de Heer Jezus Christus. Vrouwen waren ook aanwezig bij de
kruisiging van Jezus en zijn daar ook gebleven tot aan Zijn sterven (Matteüs
27:55-56 en Johannes 19:25). Van de apostelen wordt alleen de aanwezigheid van
Johannes vermeld (Johannes 19:25-27). De andere mannen zijn blijkbaar
ondergedoken. De vrouwen waren aanwezig toen Jezus' lichaam van het kruis werd
genomen en maakten dat het kapot gefolterde en totaal leeggebloede lichaam van
Jezus zo goed mogelijk verzorgd (Lucas 23:55-56) in het graf van Jozef van
Arimatea gelegd kon worden. De apostelen zijn op dat moment ook nergens te
bespeuren. Alleen Nicodemus en Jozef van Arimatea worden ter plaatse vermeld om
de begrafenis te organiseren. (Johannes 19:38-42).
Bij de opstanding uit de dood van Jezus Christus zijn het
alleen vrouwen die getuigen zijn. Het is aan de vrouwen dat Jezus persoonlijk
verschenen is. Wat heel opmerkelijk is wanneer we dit weer in het licht van de
Midden-Oosten-cultuur willen zien waar vrouwen als getuigen als niet
betrouwbaar gelden.
Mattheüs 28:1 Laat na de sabbat , tegen het aanbreken van
de eerste dag der week, ging Maria van
Magdala en de andere Maria het
graf bezien. 2 En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren
daalde uit de hemel neder en kwam nader, en hij wentelde de steen weg en zette
zich daarop. 3 Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als
sneeuw. 4 En de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als
doden. 5 Doch de engel antwoordde en
zeide tot de vrouwen: Weest gij niet bevreesd; want ik weet, dat gij Jezus
zoekt, de gekruisigde. 6 Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij
gezegd heeft; komt, ziet de plaats, waar
Hij gelegen heeft. 7 En gaat terstond op weg en zegt zijn discipelen, dat Hij is opgewekt uit de doden. En zie, Hij
gaat u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd. 8
En zij gingen terstond weg van het graf, met vrees en grote blijdschap, en
liepen haastig voort om het zijn discipelen te berichten. 9 En zie, Jezus kwam haar tegemoet en zeide: Weest gegroet.
Zij naderden Hem en grepen zijn voeten en zij aanbaden Hem. 10 Toen zeide Jezus
tot haar: Weest niet bevreesd. Gaat heen
en bericht mijn broeders, dat zij naar Galilea gaan, en daar zullen zij Mij
zien.
Het lijkt er op dat de mannelijke apostelen sinds de
gevangenneming van Jezus gevolgd door zijn kruisiging en sterven in verwarring
waren en niet aanspreekbaar, dit terwijl de vrouwen beter bij hun positieven bleven.
Nu ik met dit artikel aandacht wil geven aan de twee
getuigen te Jeruzalem tijdens de eerste helft van de eindtijdperiode van zeven
jaar met de mogelijkheid dat één van de twee getuigen een vrouw zal zijn, moet
ik ook een schijnbaar negatieve verwijzing in het Bijbelboek Openbaring naar de
vrouw behandelen. Het Bijbelgedeelte namelijk waar in Openbaring 14:1-5 over de
144.000 verzegelden uit Israël gesproken wordt en deze maagdelijk genoemd
worden en die zich niet met vrouwen hebben bevlekt. Dit laatste wordt door
vrouwen van alle tijden bij het (voor)lezen als beledigend (terecht?) ervaren. Onvoorstelbaar
ook: maagdelijke mannen die zich niet met vrouwen bevlekt hebben. Dit kan
onmogelijk letterlijk bedoelt zijn en is beeldspraak. Dat moet duidelijk zijn.
De vrouwen waar de 144.000 verzegelde mannen én vrouwen uit alle stammen
van Israël zich niet mee bevlekt hebben zijn de vrouwen van het beschreven
religieuze systeem in hoofdstuk 17 van het boek Openbaring. In dat hoofdstuk
kreeg de apostel Johannes de grote hoer te zien die op het beest zit en de
moeder van alle hoeren van Babylon en van de gruwelen der aarde genoemd wordt.
Dit is overduidelijke beeldspraak. Wanneer we Schrift met Schrift vergelijken
vrij van eigenmachtige uitlegging kan dit volgens mij de enige conclusie voor
dit Schriftgedeelte zijn.
Heb ik nu de identiteit en/of geslacht van de twee
toekomstige getuigen aangetoond? Nee, maar ik herhaal dat profetie pas
duidelijk is bij de vervulling ervan. Wel wil ik met dit artikel de aandacht op
andere mogelijke piste wijzen.
Met mijn
artikel op deze blog waar lag Telaïm van 25-01-2014 had ik al aandacht voor de
studie van Velikovsky betreffende de plaatsing van Avaris op de landkaart. Avaris
was een versterkte burcht en hoofdplaats
vanwaar uit de Hyksos dynastieën over Egypte, gedurende vier eeuwen,
heersten. Volgens de orthodoxe Egyptologie lag Avaris in het noordoosten van de
Nijldelta. De Egyptologen vermoeden dat de stad gelegen was waar nu Tell el
Daba ligt, al is de juiste ligging nog steeds onderwerp van discussie.
In 1049 v.
Chr. werd de stad door farao Ahmose, de stichter van de achttiende dynastie,
ingenomen en de Hyksos verdreven. Daarna verviel Avaris langzaam tot een ruïne.
Volgens de
Nieuwe Chronologie veroverden de Hyksos Egypte na de Israëlitische Exodus uit
Egypte. Flavius Josephus citeert Manetho als het volgt:
"There was a king of ours whose name was Timaus. Under him it came to pass, I
know not how, that God was averse to us, and there came, after a surprising
manner, men of ignoble birth out of the eastern parts, and had boldness enough
to make an expedition into our country, and with ease subdued it by force, yet
without our hazarding a battle with them. So when they had gotten those that
governed us under their power, they afterwards burnt down our cities, and
demolished the temples of the gods, and used all the inhabitants after a most
barbarous manner; nay, some they slew, and led their children and their wives
into slavery. At length they made one of themselves king, whose name was Salatis; he also lived at Memphis, and
made both the upper and lower regions pay tribute, and left garrisons in places
that were the most proper for them. He chiefly aimed to secure the eastern
parts, as fore-seeing that the Assyrians, who had then the greatest power,
would be desirous of that kingdom, and invade them; and as he found in the
Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for this purpose, and which lay
upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was
called Avaris, this he rebuilt, and
made very strong by the walls he built about it, and by a most numerous
garrison of two hundred and forty thousand armed men whom he put into it to
keep it. Thither Salatis came in summer time, partly to gather his corn, and
pay his soldiers their wages, and partly to exercise his armed men, and thereby
to terrify foreigners.
Dr.
Immanuël Velikovsky maakte zich sterk dat het Avaris van de Hyksos te El Arisj
gelegen was, een plaats in het noorden van de Sinaï waar de beek van Egypte, de
wadi el Arisj in de Middellandse Zee uitmondt. In zijn bekend werk Eeuwen in
Chaos wijst hij naar El Arisj waar de archeologen zouden moeten graven, want
daar ligt het Avaris van de Hyksos onder het zand begraven.
Toen hij
zijn werk in de jaren vijftig van de vorige eeuw wereldkundig maakte was het
enige bewijsmateriaal dat hem op deze denkpiste zette, een schrijn van zwart
graniet met hiëroglyfen beschreven, dat in El Arisj tot op de ontdekking, door
Arabieren als een drinkbak voor hun vee gebruikt werd. Deze zwarte monoliet
werd in 1860 toevallig ontdekt en de tekst in 1890 vertaald en gepubliceerd.
Het document verhaalt dezelfde gebeurtenissen van de Exodus maar dan van de
zijde der Egyptenaren bekeken. De naam van de farao van de Exodus wordt
vermeld: zijnde Thom, en de plagen
die aan de Exodus voorafgingen beschreven. Velikovsky zag onmiddellijk het
verband van de naam van farao Thom met de naam van de stad die de Israëlieten
in slavernij volgens de Bijbel, moesten bouwen: Pi-thom, wat stad van Thom
betekende. De Egyptische naam Thom van het schrijn te El Arisj is dan dezelfde
naam als de Timaus die Manetho via
Josephus in de Griekse taal doorgaf. Daarnaast vond Velikovsky in de Bijbel,
waar de geschiedenis van Saul s strijd tegen Amalek beschreven staat,
aanwijzingen dat Avaris buiten de Nijldelta gezocht moest worden, op de grens
tussen Egypte en Kanaän, namelijk aan de beek van Egypte te El Arisj.
Verder
werd Velikovsky s aandacht getrokken naar het Edict van farao Horemheb. Dit is
een document dat in de periode van het tot stand komen van zijn studie, al
bekend was. Farao Horemheb was een overgangsfiguur tussen de 18de en de 19de
dynastie en van hem is een wettekst bekend waarin als straf voor bepaalde
misdadigers het afsnijden van de neus werd voorgeschreven, waarna zij verbannen
werden naar Tjaru, een plaats oostelijk van de Nijldelta. De afgesneden
neuzenstraf was de reden dat dit verbanningsoord later de naam Rhinocolura
kreeg. Een plaatsnaam die door Griekse schrijvers vermeld zou worden. En dit
Rhinocolura is zonder twijfel El Arisj. Tot op heden is te El Arisj nog nooit
archeologisch onderzoek verricht. Een onderzoek waar Velikovsky naar uitzag,
maar niet ingewilligd werd. De gevestigde Egyptologie van een halve eeuw
geleden heeft getracht Velikovsky monddood te maken. Dat is echter niet gelukt
getuige het internet vandaag. Wanneer men op de Google zoekmachine de naam
Immanuël Velikovsky intikt krijgt men meer dan 80.000 verwijzingen naar hem van
zowel voor- als tegenstanders.
Wat het
opgraven van Avaris betreft is het wachten op een nieuwe Heinrich Schliemann.
Dr. Schliemann was een rijke dilettant die uit puur enthousiasme zijn kapitaal
besteedde door als een waar archeoloog te werk te gaan en Troje in 1873
vanonder het zand tevoorschijn te brengen. Door zijn inzet bleef de Ilias van
Homeros niet alleen een dichterlijk werk maar werd ook geschiedschrijving.
Hierna het
commentaar van Velikovsky betreffende het mogelijk archeologisch opgraven van
Avaris:
THE GREATEST FORTRESS OF ANTIQUITY
With this imposing score of confirmations from the
field of archaeology, ever growing since 1952, for my work of reconstruction of
ancient history, the question could be asked: which test, besides a complete
radiocarbon survey of the New Kingdom in Egypt would I desire and which
discovery reflecting on chronological problems would I anticipate in the years
to come? Compelling evidence will continue to arrive from almost every
excavated place and there will be an ever-growing number of surprises. I shall
select here one site of great promise for excavation. the identification of
Avaris and el-Arish was offered by me as a crucial testfor my equation of the
Hyksos (called Amu by the Egyptians) and the Amalekites, one of the basic
contentions of Ages in Chaos:
generally, Avaris is looked for in the eastern part
of the Delta, from Pelusium to Heliopolis, passing through Tell el Her,
el-Qantara, San el-Hagar (Tanis), Tell el-Yahudieh, wrote P. Montet in Le
Drame dAvaris. The site as identified in Ages in Chaos is quite a distance
northeast from the Delta: el-Arish is at the wadi of the same name, known in
the Old Testament as Nakhal Mizraim (Stream of Egypt ), the historical
frontier between Egypt and Palestine.
Despite many efforts made to have el-Arish surveyed
and then also excavated, neither when the site was under the Egyptian
authorities nor since it was occupied by the Israelis following the six-day
war, has any survey or excavation taken place. In June 1968 John Holbrook jr.,
architect, backed by a group organized for the purpose of performing tests to
determine the validity of my thesis (Foundation for Studies of Modern Science)
proceeded to el-Arish in the military occupation zone to gain an impression as
to the site of future excavation when, in days to come, such facilities might
be extended, or permit granted. Chances are good that at such a time, however
close or far, the excavators will lift sand from the greatest fortress of
antiquity: before it fell it sheltered a huge garrison of warriors. It is also
quite possible that much treasure had been dug into the ground by the besieged
before the fortress that dominated the ancient East for several centuries
surrendered. The virgin ground of the site never excavated cannot but entice
the curiosity of field archaeologists; the prize of discovering Avaris is one
of the great rewards that still lie in store for the enterprising.
62 jaar na
het gepubliceerd worden van eeuwen in chaos is er wat de identificatie van
Avaris met El Arisj betreft, nieuw archeologisch materiaal ter beschikking
gekomen. De belangrijkste vondst is een stele met farao Kamose relaas over
zijn (nijl)veldtocht tegen Avaris. Een offensief dat deze farao in diens derde
regeringsjaar volbracht. Vanuit Thebe rukte hij langsheen de Nijl op naar het
noorden, naar Avaris. Een offensief dat diende afgebroken te worden aangezien
de Hyksos farao Apophis de Kushieten in het zuiden verleidde om Kamose in de
rug aan te vallen. Kamose die tot aan de burcht Avaris geraakt was brak daarop
de belegering af en wendde de steven terug naar het zuiden, naar Kush.
De
volgende campagne tegen Avaris zou door de opvolger van Kamose, farao Ahmose
uitgevoerd worden. Van deze veldtocht is ook nieuw archeologisch materiaal
gevonden sinds het verschijnen van eeuwen in chaos. Het zogenaamde Rhind
Mathematische Papyrus heeft op de rugzijde heel summier het militaire verloop
van Ahmose strijd tegen Avaris vermeld:
Regeringsjaar
11, tweede maand van Shomu, Heliopolis ingenomen. Eerste maand van Akhet, dag
23, de zuidelijke prins veroverde Tjaru.
Ahmose
rukte vanuit Thebe naar het noorden op. Heliopolis of On bereikte hij in juli,
en daarop ging het langs een noordoostelijke zijarm van de Nijl richting kust
naar Tjaru dat in oktober bereikt werd. Dit Tjaru kan alleen maar Tharu of het
latere Rhinocolura El Arisj zijn. De Egyptologen, na het bestuderen van deze
nieuwe vondst, plaatsen dit voor hen onbekende Tjaru in het noordoosten in de
buurt van Zile, en geven als commentaar dat door de inname van Tjaru, Ahmose
hun Avaris, gelegen te Tell el Daba, wilde afsnijden van Kanaän. Alsof Ahmose
zulk een actie niet beschreven zou hebben moest dat zijn intentie geweest zijn!
Het is logischer aan te nemen dat Ahmose gewoon uitgevoerd heeft zoals in het
papyrus beschreven werd, namelijk met zijn vloot noordwaarts naar Heliopolis,
en daarop via het kanaal van het latere Bubastis, richting kust, daarop is hij
langs de kust tot El Arisj getrokken.
De
Assyrische annalen betreffende Adad Nirari III aan de chronologische gegevens
van de Bijbel aangepast.
De
Assyriër Adad Nerari III was een tijdgenoot van de Bijbelse koningen Joahaz en
Joas in Israël en van Joas en Amazia in Juda. De Assyrische minderjarige koning
Adad Nirari III volgde onder voogdijschap van zijn moeder koningin Sammurat,
zijn vader Shamsi Adad V op. Zijn regeringsjaren zijn volgens de orthodoxe
berekening: 812/783 v. Chr. Volgens mijn revisie regeerde hij echter van 847
tot 820 v. Chr. Zie link: http://www.shopmybook.com/nl/Robert-De-Telder/DE-ASSYRIOLOGIE-HERZIEN
Van de
moeder koningin en regentes Sammurat is een stele bewaard gebleven (gevonden te
Kalat Sherkat in Assyrië) waarin het co-regentschap met de minderjarige Adad
Nirari III vermeld wordt. Een andere vermelding (Sabaa stele) geeft een
periode van vijf jaar als de duur van het co-regentschap.
De
orthodoxie identificeert koningin Sammurat met de legendarische Semiramis, de
vrouw van de Bijbelse Nimrod, de eerste machthebber op aarde na de grote vloed.
De Bijbelse gegevens betreffende Nimrod worden door hen als mythe beschouwd.
Dit is echter niet mijn uitgangspunt. Het Bijbelboek Genesis is
geschiedschrijving. De Sammurat van de 9de eeuw voor Christus is dus te
onderscheiden van de Semiramis van het derde millennium voor Christus.
De eerder
vermelde Sabaa-stele verhaalt eveneens een militaire campagne van Adad Nirari
III naar Damascus in zijn vijfde regeringsjaar. Dit jaar is volgens de revisie
nu het jaartal 843 v. Chr.:
Against Aram I marched. Mari', king of Aram, in
Damascus his royal city, I shut up. The terrifying splendour of Assur
overwhelmed him and he laid hold of my feet, he became my vassal. 2300 talents
of silver, 20 talents of gold, 3000 talents of copper, 5000 talents of iron,
coloured woollen and linen garments, an ivory bed, an ivory couch...his
property and his goods, in immeasurable quantity, in Damascus, his royal city,
in his palace, I received.
Dit
gegeven past niet met de Bijbelse gegevens betreffende Damascus/Aram als
belager van het tienstammenrijk. Het Bijbelboek 2 Koningen geeft Aram weer als
een vijand van koning Joahaz van Israël tot praktisch het einde van diens
regeringstijd van zeventien jaar, van 847 tot 830 v. Chr.. Een Assyrische
belegering van Damascus met een verzwakking van Aram tot gevolg past niet in
dit tijdsschema. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:
2 Koningen
13:1 In het drieëntwintigste jaar van Joas, de zoon van Achazja, de koning van
Juda, werd Joachaz, de zoon van Jehu, koning over Israël te Samaria; hij
regeerde zeventien jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN en volgde
de zonden na, die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven;
daarvan week hij niet af. 3 Daarom ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël,
en Hij gaf hen in de macht van Hazaël, de koning van Aram, en in de macht van
Benhadad, de zoon van Hazaël, al die tijd.
4 Maar
Joachaz zocht de gunst van de HERE, en de HERE hoorde naar hem, want Hij had
gezien hoe zwaar de koning van Aram Israël verdrukte. 5 En de HERE gaf aan
Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de
Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren. 6 Toch weken zij niet af
van de zonden van het huis van Jerobeam, die hij Israël had doen bedrijven;
daarmee gingen zij voort. Ook bleef te Samaria de gewijde paal staan. 7
Waarlijk, hij had aan Joachaz geen krijgsvolk overgelaten dan vijftig ruiters,
tien strijdwagens en tienduizend man voetvolk; want de koning van Aram had hen
te gronde gericht en hen gemaakt als stof bij het dorsen. 8 Het overige van de
geschiedenis van Joachaz en alles wat hij gedaan heeft en zijn dappere daden,
is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? 9
Joachaz ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in Samaria; zijn zoon
Joas werd koning in zijn plaats.
De
conclusie moet zijn dat de vermelding op de Sabaa stele betreffende de
belegering van Damascus in het vijfde
regeringsjaar van Adad Nirari III fout is. Hoogstwaarschijnlijk hebben we
met een schrijffout te maken en is het
vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III bedoeld. De Assyrische gegevens
onderling spreken elkaar ook tegen wat maakt dat ik van een foutieve Assyrische
kroniek kan uitgaan. De bekende eponiemlijsten geven namelijk voor het vijfde
regeringsjaar van Adad Nirari III geen campagne naar Damascus weer, maar een
veldtocht naar Arpad in Noord-Syrië. Wat vreemd is aangezien Arpad slechts een
provinciestad was en Damascus daarentegen de hoofdstad van het machtige Aram.
Hierna de Eponiemlijst van alle regeringsjaren van Adad Nirari III ter
illustratie. De jaren tussen haakjes zijn de jaartallen van de orthodoxe met
rechts mijn gereviseerde jaartallen:
[809/808] 847/846 During the eponymy of Adad-Nirari [III], the king of Assyria,
campaign against Media
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[808/807] 846/845 During the eponymy of Nergal-ilaya,
the commander in chief, campaign against Guzana.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[807/806] 845/844 During the eponymy of Bêl-dân, the
palace herald, campaign against Mannea.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[806/805] 844/843 During the eponymy of Sil-Bêli, the
chief butler, campaign against Mannea.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[805/804] 843/842 During the eponymy of Aur-taklak,
the chamberlain, campaign against Arpad.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[804/803] 842/841 During the eponymy of Ilu-issiya,
governor of Aur, campaign against Hazazu.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[803/802] 841/840 During the eponymy of Nergal-ere,
governor of Rasappa, campaign against Ba'alu.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[802/801] 840/839 During the eponymy of
Aur-balti-ekurri, governor of Arrapha, campaign against the Sealand; plague.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[801/800] 839/838 During the eponymy of Inurta-ilaya,
governor of Ahizuhina, campaign against Hubukia.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[800/799] 838/837 During the eponymy of ep-Itar,
governor of Nisibis, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[800/799] 837/836 During the eponymy of ep-Itar,
governor of Nisibis, campaign against Media
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[799/798] 836/835 During the eponymy of
Marduk-imanni, governor of Amedi, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[798/797] 835/834 During the eponymy of
Mutakkil-Marduk, the chief eunuch, campaign against Luia.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[797/796] 834/833 During the eponymy of
Bêl-tarsi-iluma, governor of Kalhu, campaign against Namri.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[796/795] 833/832 During the eponymy of
Aur-bêla-usur, governor of Habruri, campaign
against Manduate.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[795/794] 832/831 During the eponymy of Marduk-aduni,
governor of Raqmat, campaign against Der.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[794/793] 831/830 During the eponymy of Kinu-abua,
governor of Tuhan, campaign against Der.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[793/792] 830/829 During the eponymy of
Mannu-ki-Aur, governor of Guzana, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[792/791] 829/828 During the eponymy of
Muallim-Inurta, governor of Tille, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[791/790] 828/827 During the eponymy of Bêl-iqianni,
governor of ibhini, campaign against Hubukia.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[790/789] 827/826 During the eponymy of ep-ama,
governor of Isana, campaign against Itu'a.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[789/788] 826/825 During the eponymy of
Inurta-mukin-ahi, governor of Nineveh, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[788/787] 825/824 During the eponymy of Adad-muammer,
governor of Kalizi, campaign against Media; foundations of the temple of Nabû
in Nineveh laid.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[787/786] 824/823 During the eponymy of Sil-Itar,
governor of Arbela, campaign against Media; Nabû entered his new temple.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[786/785] 823/822 During the eponymy of
Nabû-arra-usur, governor of Talmusu, campaign against Kisku.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[785/784] 822/821 During the eponymy of Adad-uballit,
governor of Tamnuna, campaign against Hubukia; [the god] Anu the Great went to
Der.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[784/783] 821/820 During the eponymy of
Marduk-arra-usur, governor of Arbela, campaign against Hubukia.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[783/782] 820/819 During the eponymy of Inurta-nasir,
governor of Mazamua, campaign against Itu'a.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[782/781] 819/818 During the eponymy of Iluma-le'i,
governor of Nisibis, campaign against Itu'a.
De
conclusie moet zijn dat naar het einde toe van de regeringsperiode van Joahaz
van Israel, en los van de tegensprekelijke eponiemlijst een Assyrische invasie
in Aram heeft plaatsgevonden. Vermoedelijk in het vijftiende regeringsjaar van
Adad Nirari III.
De Assyriër
Adad Nirari III werd zodoende een verlosser voor Israël:
2 Koningen
13:5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing
van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren.
De Bijbel
noemt de naam noch de nationaliteit van deze verlosser die hen van de
overheersing door Aram verloste. Maar ook in het Assyrische verslag wordt
bijvoorbeeld de naam van de koning van Aram niet genoemd. Er is slechts een
verwijzing naar een Mari, koning van Aram. Mari is hier geen eigennaam maar
betekent alleen HEER. De Assyrische berichtgeving voor deze tijdsperiode is
onduidelijk en levert vraagteken op vraagteken. Met de hulp van de historische
boeken van de Bijbel en de fragmentarische Assyrische gegevens is het mogelijk
een en ander te reconstrueren. De Eponiemlijst vermeldt in het vijftiende
regeringsjaar van Adad Nirari III een campagne naar Manduate. Dit gebied
wordt algemeen als de Beka-vallei in de Libanon geïdentificeerd. Het ligt voor
de hand aangezien het van de Beka-vallei slechts een steenworp naar Damascus
is, en in dat zelfde jaar Damascus belegerd werd. Er is ook een stele van Adad
Nirari III gevonden waar deze claimt schatting van koning Joas van Israël
ontvangen te hebben. Dit gegeven past ook in mijn gereviseerd jaar 833 v. Chr.
met het eerste regeringsjaar van Joas als co-regent met zijn vader Joahaz over Israël.
Zie Genesis versus Egyptologie: http://www.shopmybook.com/nl/Robert-De-Telder/GENESIS-versus-EGYPTOLOGIE
TIGLATH PILESER III ZOON VAN ADAD NIRARI, KONING VAN ASSYRIE
In de
gepubliceerde Assyrische koningslijsten wordt Tiglath Pileser III als de zoon
van Assur Nirari V vermeld. Wat niet in alle werken vermeld wordt is dat
dit in feite giswerk van de orthodoxe Assyriologie is. Er bestaan namelijk
tegenstrijdige inscripties van Tiglath Pileser waarin deze zich zelf de zoon
van noemt. Voor
de orthodoxie is dit een anomalie waar men verder geen rekening mee wenst te
houden. Een veelvoud van orthodoxe vermeende aanwijzingen maakt het voor de
Assyriologie duidelijk dat Tiglath Pileser III de zoon en opvolger van Assur
Nirari V was. Het is interessant heden het commentaar van de Assyrioloog Dr.
Daniel David Luckenbill (1881/1927 AD) uit 1926 te lezen wanneer diens opus
magnum gepubliceerd werd:
822. Inscribed bricks, a stone inscription and an
inscribed duck weight, containing the name and titles of Tiglath Pileser III,
were found at Kalat Sherkat. On the brick inscription Tiglath Pileser III is
called son of Adad Nirari, king of
Assyria
KAH,I, Nos. 21-23. Ancient records of Assyria and
Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926
Dr.
Luckenbill schreef als commentaar het volgende:
Whether this is a bit of fiction or whether we err in
ascribing these texts to Tiglath Pileser III is still to be determined.
We kunnen
88 jaar later alleen maar vaststellen dat er betreffende Tiglath Pileser s
zoon-schap, geen verdere archeologische vondsten werden gedaan die meer licht
op de opvolging konden werpen. Dat hij volgens de orthodoxie de zoon van Assur
Nerari V was, blijft een postulaat.
Niettemin
werd de Bijbelse chronologie betreffende de koningen van Juda en Israël aan de
Assyrische koningslijst aangepast en niet andersom. Dat er vandaag data
gehanteerd worden zoals 722 v. Chr. voor de val van Samaria en zelfs 1447 v.
Chr. als Exodusdatum is het resultaat van het sleutelen aan nochtans duidelijke
Bijbelse jaartalverbanden en deze te linken aan de foutief Assyrische gegevens.
Over de
Assyrische chronologie schreef ik op 12 januari 2014 al eerder een artikel op
deze blog.
En over de
herziening van de chronologie van de Assyrische koningen schreef ik een boek
dat op het internet verkrijgbaar is.
DE PRINS VAN EGYPTE; MOZES DE GEADOPTEERDE ZOON VAN DE DOCHTER VAN FARAO
Mozes als
de Prins van Egypte was een hele tijd in de belangstelling als een gevolg van
de Amerikaanse animatiefilm uit 1998 geregisseerd door Brenda Chapman en Steve
Hickner met muziek van Hans Zimmer en Stephen Schwartz. De film won een Oscar
voor beste lied en was ook genomineerd voor een Grammy en Golden Globe. Met de
film volgde ook de video en dvd uitvoering en bovendien heel wat gadgets die de
aandacht van kinderen (en volwassen) hadden. Heel wat mensen hebben heden de
DVD in bezit.
De
animatiefilm verhaalt de geschiedenis van Mozes vanaf zijn geboorte tot de
exodus uit Egypte. De animatiefilm laat de gruwel van de genocide zien wanneer
farao beveelt dat alle mannelijke borelingen van de Hebreeërs gedood moeten
worden. Mozes wordt als een gevolg hiervan door zijn moeder een tijd verborgen
gehouden en daarna in een biezen kistje in de Nijl te water gelaten. Mirjam, de
zuster van Mozes, volgt de kleine ark met haar broertje Mozes erin en is een
beetje later getuige dat de vrouw(?) van farao het kind vind, uit het water van
de Nijl haalt en uiteindelijk adopteert. De farao en echtgenoot van de vrouw
die Mozes als haar zoon adopteert is in de film farao Seti I van de 19de dynastie. Mozes groeit dan samen met
Ramses II, de zoon van Seti I, op. Maar uiteindelijk ontdekt Mozes dat hij
eigenlijk een Israëliet is en geboren als slaaf. Hij moet Egypte verlaten en
vlucht naar Midian. Daar ontmoet hij Jetro de hogepriester. Hij trouwt met
Jetro 's dochter Zippora. Een hele tijd later na zijn ontmoeting met de God van
Abraham, Izaak en Jacob in de brandende, maar niet door vuur verterende,
braamstruik keert Mozes terug naar Egypte om zijn volk in de Naam van God te
bevrijden. Maar zijn broer Ramses II is in de animatiefilm inmiddels farao
geworden en wil zijn macht niet zomaar afgeven. Uiteindelijk wordt Egypte
getroffen door een aantal vreselijke plagen. De laatste plaag is dat alle
eerstgeborenen in de Paasnacht overlijden, behalve in die huizen waar op de deurposten
het bloed van het geslachte Paaslam is gestreken. Uiteindelijk laat Ramses ze
gaan omdat ook zijn zoon is overleden. Maar korte tijd daarna al betreurt hij
zijn beslissing en gaat met zijn leger de Israëlieten achterna. De Rode Zee die
zich van Gods wege voor de Israëlieten geopend had, sluit zich echter weer over
het achtervolgende leger van Farao en vernietigd het Egyptische leger. De
animatiefilm eindigt hierna met Mozes die samen met de verloste Israëlieten als
vrije mensen naar het Beloofde Land trekken. Een verhaal dat wereldwijd bekend
is.
De
animatiefilm wijkt enkele malen op belangrijke details van het Bijbelverhaal
af. De Bijbelse farao
van de verdrukking bijvoorbeeld is in de Bijbel namelijk dezelfde farao die
kort voor de exodus sterft. Een zeer oude man aldus. Het Bijbelboek Exodus
leert in feite dat we met een farao te doen hebben die minsten 2 x 40 of 80+
jaar regeerde. Zoals in Genesis versus
Egyptologie uiteengezet meen ik dat alleen farao Pepi II van de zesde
dynastie in aanmerking komt voor deze lange regeerperiode.
In de
animatiefilm is de farao van de verdrukking echter Seti I van de negentiende
dynastie. Een farao met een regeringsduur van slechts 11 jaar. Het is algemeen
gangbaar voor de orthodoxie om een farao uit de 18de en/of 19de
Egyptische dynastie te selecteren die in het Bijbelplaatje zou kunnen passen.
Een onmogelijke opdracht. Beide vermelde dynastieën zijn historisch goed
gedocumenteerd en leveren geen gepaste kandidaat-farao. De reden dat men op
zoek gaat naar de farao van de exodus in deze dynastieën is een gevolg van de
zogenaamde Sothis-kalender en zijn datering die door de Egyptoloog Eduard Meyer
aan het begin van de twintigste eeuw gefabriceerd werd. Het revisionisme van de
Egyptologie, heeft de dateringsmethode van Eduard Meyer inmiddels volledig
onderuit gehaald.
Een andere
discrepantie in afwijking met de Bijbel, die ik in de animatiefilm opmerkte was
dat de boreling Mozes geadopteerd wordt door de vrouw van farao en niet door de dochter van farao. De filmmakers
hebben hier blijkbaar de Koran gevolgd en niet de Bijbel. Hierna de betreffende
Koran- en Bijbelgedeelten:
Soera 28:7
En Wij openbaarden aan de moeder van Musa (Mozes): Zoog hem, en wanneer gij
voor hem vreest, werp hem dan in de stroom. En vrees niet en wees niet
bedroefd. Wij zullen hem tot u terugvoeren en hem maken tot een der
uitgezondenen. -8. Toen namen de verwanten van Firaun (farao) hem op, opdat
hij voor hen zou worden een vijand en een droefenis. Firaun en Haman en hun legerscharen waren
zondebedrijvers. 9. En de vrouw van
Firaun zeide: een verkwikking des harten is hij voor mij en voor u; doodt
hem niet; mogelijk, dat hij ons baat zal brengen of dat wij hem als kind
aannemen. Maar niet hadden zij vermoeden. (De Koran in de vertaling van Prof.
Dr. J. H. Kramers)
Exodus 1:5
Toen kwam de dochter van Farao om in de Nijl te baden, en intussen wandelden
haar dienaressen langs de Nijl; zij zag het kistje in het riet en zond haar
slavin om het te halen. 6 Toen zij het open deed, zag zij het kind, en zie, het
jongetje schreide, zodat zij medelijden met hem kreeg en zeide: Dit is een
Hebreeuws kind. 7 Toen zeide zijn zuster tot de dochter van Farao: Zal ik voor u uit de Hebreeuwse vrouwen een
voedster gaan roepen, om het kind voor u te zogen? 8 En de dochter van Farao zeide tot haar: Ja. Toen ging het meisje de
moeder van het kind roepen. 9 En de
dochter van Farao zeide tot deze: Neem dit kind mee en zoog het voor mij,
dan zal ik u het u toekomende loon geven. Daarop nam de vrouw het kind mee en
zoogde het. 10 En toen het kind groot geworden was, bracht zij het naar de dochter van Farao; en hij werd door
haar als zoon aangenomen, en zij noemde hem Mozes, want, zeide zij: ik heb hem
uit het water getrokken. (NBG
Vertaling 1951)
In dit
korte Bijbelgedeelte staat wel vijf maal achter elkaar vermeld dat het de
dochter van farao was die Mozes als zoon aannam. Er kan hier dus geen twijfel
over bestaan wie bedoelt is.
De
onderzoeker Donovan Courville, wiens studie ik in mijn werk Genesis versus
Egyptologie (hoofdstuk 9) meerdere malen citeer leert dat de twaalfde dynastie
de dynastie van de farao van de verdrukking leverde; namelijk Senwosret III.
Het was de dochter van zijn opvolger Amenemhat III met de naam Sobekneferoe die
Mozes als zoon adopteerde en aldus Mozes tot kroonprins van Egypte maakte. Courville
meent dat er voldoende historisch materiaal is om Amenemhat IV als Mozes te
identificeren. Op de tijdsbalk linkt Courville de vlucht van Mozes naar Midian
met het einde van de (co)regeerperiode van Amenemhat IV. Indien Courville
gelijk heeft zijn we in hierboven in bezit van een afbeelding van Mozes als
prins van Egypte.
Dr. Donovan
A. Courville (1901/1996), Th., B.A., M.A., Ph. D., was een revisionist van de
Egyptologie die met zijn werk The Exodus Problem and its Ramifications, 1971
een heel belangrijke bijdrage tot het rechtzetten van de geschiedenis van de
oudheid in het licht van de Bijbel leverde. Zijn studie is voor mij een
naslagwerk. Het Egyptische Oude en het Midden-rijk waren volgens Courville
contemporain met elkaar. Beide rijken komen als een gevolg van de ramp van de
exodus gelijktijdig aan hun einde. De enige tussenperiode in de Egyptische
geschiedenis die Courville in zijn reconstructie overeind laat is de periode
van de Hyksos, vreemde heersers die na de vernietiging van het leger van farao met
de exodus, Egypte overrompelden. De Israëlieten vervolgden hun weg naar Kanaän
dat zij veertig jaar later in bezit namen. Zij waren nieuwkomers met archeologisch
gezien logischerwijze een nieuwe soort potten en pannen. Zij namen, gepaard
gaande met natuurlijke catastrofes, op gewelddadige wijze het land in bezit. In
het model van Courville volgt de Midden bronsperiode te Jericho onmiddellijk op
het Vroeg brons-tijdperk. Het archeologische beeld in de streek van Jericho is
duidelijk een noodlottige catastrofe, gevolgd door bezetting door
nieuwkomers. Het is in feite een eenvoudige oefening die Courville toepast. Hij
toont aan dat de Egyptologie er zeshonderd jaar naast zit. Wanneer we het begin
van Midden brons aan de Bijbelse gegevens aanpassen valt veel op zijn plaats.
De Koran
heb ik al jaren geleden doorgenomen, nog voor 9/11, in de eerste plaats uit nieuwsgierigheid
naar een eventuele naamsvermelding van de farao van de verdrukking. Maar helaas,
ook de Koran geeft geen naam en verwijst alleen naar farao of het Arabische
Faraun zoals het door Prof. Dr. J. H. Kramers naar het Nederlands vertaald
werd.
Er zijn
wel enkele interessante historische raakpunten zoals de vermelding in de Koran
dat farao in de Rode Zee samen met zijn leger is omgekomen. De volgende Soeras
gaan hierover: 2:50, 7:136-137, 8:54, 10:90, 17:103, 20:78-79, 26:66, 28:40,
43:55, 44:24, 51:40, 79:25.
Dat farao
is omgekomen in de Rode Zee past niet bij de orthodoxe identificatie van de
farao van de verdrukking met de faraos van de achttiende en/of negentiende
Egyptische dynastie. De betreffende Hollywood-films laten dan ook het
Egyptische leger alleen in de Rode Zee omkomen met farao die vanop de oever
toekijkt en zo overleefd. Dit is echter ongeloofwaardig wanneer we bedenken dat
de farao s van de oudheid als goden aan de kop van hun leger oprukten.
Een
vraagteken plaatst ik bij het vermelden van de naam HAMAN in de hiervoor geciteerde Soera 28:8. De Koran verwijst
zesmaal naar de figuur Haman die volgens de Koran deel uitmaakte van het hof
van farao en aanwezig was wanneer Mozes en Aaron hun opwachting bij farao
maakten. Op andere plaatsen in de Koran wordt hij beschreven als de architect van
farao.
Soera
40:36 En Faraun zeide: O Haman,
bouw voor mij een hoog paleis, opdat ik de toegangen moge bereiken. 37. De toegangen
tot de hemelen, zodat ik de god van Musa kan waarnemen; immers ik houd hem voor
een leugenaar. - En aldus werd voor
Faraun zijn boos bedrijf schoonschijnend gemaakt, en werd hij afgehouden van
de weg. En niet was de toeleg van Firaun anders dan in mislukking.
Het
vermelden van Haman in de Koran als architect en raadsman van farao is door menig
tegenstander al aangegrepen om de Koran in diskrediet te brengen. De boodschap
is dan dat een en ander in de overlevering in de tijd verwisseld werd met de
Haman uit het Bijbelboek Esther en de Perzische periode. Een tijdsverschil van
bijna 1000 jaar. Ik wens mij deze roedel huilende wolven in het bos niet te
vervoegen en meen dat het mogelijk is dat de Egyptologie in de toekomst alsnog
een historische Haman kan duiden. Het werk rond de geschiedschrijving van het
oude Egypte is niet af. We moeten ook bedenken dat het oorspronkelijke
Egyptische schrift geen klinkers kenden en het moeilijk is de juiste klinkers
van een naam te kennen. Daarnaast bereikten ons vele namen van faraos en hun
hofhouding in het Grieks. Het is en blijft een puzzel en niet alles kan bewezen
worden. Dit gaat trouwens voor veel op. De evolutietheorie bijvoorbeeld is
tenslotte ook uitgevonden om te bewijzen wat nog bewezen moet worden.
Nu blijft
het een feit dat de twee boeken Bijbel en Koran vanwege het Bijbelse evangelie,
tegenover elkaar staan. De Bijbel is een afgesloten eenheid van 66 boeken
waartegenover de Koran beweerd dat er, ongeveer zes eeuwen later, een Arabische
openbaring van dezelfde God (Soera 29 :45) als die van de Bijbel aan de Arabier
Mohammed is geweest. Het Oude Testament van de Bijbel sluit echter af met de Hebreeuwse
profeet Maleachi die de komst van de Messias aankondigt met vooraf de wederkomst
van de profeet Elia en het Nieuwe Testament neemt deze draad weer op bij de
bediening van Johannes de Doper die de komst van de Zoon van God aankondigt. Het
Nieuwe Testament sluit af met het boek Openbaring of Apocalyps met de belofte
van de komst van de Zoon van God, de Koning der koningen, die in de toekomst
bij zijn wederkomst alles zal herstellen. Nergens staat er in de Bijbel een
verwijzing naar een nog eventuele toekomstige Arabische openbaring. Verschillende
Bijbelgedeelten maken integendeel duidelijk dat het Woord van God alleen aan en
door de Joden is doorgegeven.
Romeinen 3:1
Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? 2
Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats [toch] dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd. 3 Wat toch is het geval?
Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw Gods tenietdoen?
4 Volstrekt niet!
(NBG 1951
Vertaling)
Het
christendom neemt dan wel aan dat het Woord van God door de Joden tot ons is
gekomen, anderzijds; leert een meerderheid van de christelijke kerk(en) dat de
kerk sinds Pinksteren 30 AD in de plaats van Israël is geplaatst, de zogenaamde
vervangingsleer. De Joden zijn volgens deze leer/theorie als heilsorgaan voor
altijd door God opzijgezet. In het jaar 70 AD werd de tempel te Jeruzalem door
Rome vernietigd en de Joden sindsdien verstrooid onder de volken. De profetie
van Mozes zoals we kunnen lezen in het Bijbelboek Leviticus hoofdstuk 26 ging
toen in vervulling.
De Koran leert ook dat de Joden geen derde herstel
beloofd is. Twee maal slechts werd het hun vergund een nationale staat te
hebben en verderf te verspreiden volgens Soera 17:4. Hierna het relevante
gedeelte:
Soera 17:1 "Lofprijzing aan Hem, die Zijn dienaar des nachts deed reizen van het Gewijde Bedehuis naar het Uiterste Bedehuis, welks omtrek Wij
gezegend hebben, opdat Wij hem van Onze tekenen zouden tonen. Hij is de
Horende, de Ziende. (2) En Wij hebben Musa (Mozes) de Schrift gegeven en Wij hebben haar gemaakt tot een rechte leiding
voor de Zonen Israils: Neemt u niet buiten Mij een zaakbezorger. _ (3)
Nakomelingschap van hen, die Wij met Nuh (Noach) medevoerden. Hij was een dankbaar dienaar. (4) En Wij hebben aan de Zonen Israils in de Schrift de
beslissing gegeven:Gij zult op
de aarde twee malen verderf verspreiden, en gij zult rijzen tot
grote hoogte. (5) Wanneer de tijd komt van de eerste der twee aanzeggingen, zenden Wij tegen ulieden dienaren
van Ons, toegerust met hevig geweld, welke tussen de woningen door speuren; en
het zal een verwerkelijkte aanzegging worden. (6) Daarna geven wij U weder de
kans tegen hen en versterken Wij u met bezittingen en zonen, en maken Wij u
talrijker in krijgerscharen. (7) Indien gij lieden wel handelt, dan handelt
gij wel voor uzelven, en indien gij slecht handelt, dan is dat ook voor uzelf. Wanneer dan de tijd komt van de latere
aanzegging, zal het gebeuren, dat zij uw gezichten schenden en dat zij het bedehuis binnendringen, zoals
zij het de eerste maal binnengedrongen waren, en dat zij de plaats, waarover
zij komen, geheel verwoesten. (8) Mogelijk, dat uw Heer ulieden dan
barmhartigheid zal betonen. Maar indien gij terugkeert, keren ook Wij terug en
maken Wij Djahannam voor de
ongelovigen tot een inperking."
(Vertaling van Prof. Dr. J. H. Kramers)
Het
gewijde Bedehuis is volgens het commentaar van Prof. Dr. J. H. Kramers; Mekka
en met het Uiterste Bedehuis wordt Jeruzalem bedoelt. De eerste aanzegging
betreffende de vernietiging van de eerste Tempel geschiedde in 586 v. Chr.
wanneer de Babyloniërs onder leiding van Nebukadnezar. De tweede aanzegging
betreffende de verwoesting van Jeruzalem en haar Tempel geschiedde in het jaar
70 AD toen de Romein Titus het opstandige Jeruzalem belegerde en vernietigde.
De Joden gingen toen de diaspora in. De jaartallen 586 v. Chr. en 70 AD zijn
van de westerse jaartelling. De Koran heeft geen jaartallen waar deze
gebeurtenissen op de tijdsbalk mee verankerd kunnen worden. Met Israël leek het
in 70 AD afgelopen tot in de twintigste eeuw tot verbazing van velen een nieuwe
staat in het oude land der vaderen geproclameerd werd. Het begin van een derde
herstel, dat nationaal ingezet werd met een geestelijk herstel dat nog toekomst
is.
De Koran
leert deze verwachting niet en waarschuwt met Djahannam bij een mogelijke
terugkeer. Dit laatste is een Arabisch woord dat staat voor het woord hel uit
de Germaanse mythologie daar waar in de Bijbel het Hebreeuwse woord GE-HINNOM
of vallei van Hinnom staat. In het Nieuwe Testament komt het Griekse woord
Gehenna voor waar volgens Kramer het Arabische woord Djahamman is van afgeleid.
Een
belangrijk obstakel voor een vredesregeling in het Islamitische Midden-Oosten
is het feit dat de Koran leert dat er geen redding voor de Joden noch een
herstel van een staat in het vooruitzicht gesteld wordt. Daarom ook wordt de
staat Israël sinds 1948 als een doorn in het Arabische vlees ervaren. Een doorn
die verwijderd moet worden.
De Bijbel
leert echter duidelijk een derde herstel van het Jodenvolk in het oude land der
vaderen. En dit zowel in het Oude als het Nieuwe Testament. Het traditionele
christendom ziet de profetieën betreffende het herstel van Israël in de Bijbel
als vervuld bij de terugkeer uit Babylonische ballingschap in 535 v. Chr. Er
zijn echter heel wat profeten zoals Ezechiël, Daniël, Jesaja e.a. die
voorspellingen gaven betreffende de tweede vernietiging van de Tempel gevolgd
door een derde herstel na een tijds-dal van ruim tweeduizend jaar. En in de
Romeinenbrief van Paulus gaan de hoofdstukken 9, 10 en 11 over het verbondsvolk
Israël en hun toekomstige herstel.
Tot slot hierna
twee Bijbelcitaten die vanzelfsprekend zijn:
Jesaja 11:11
En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros,
Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. 12 En Hij zal een
banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de
verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde.
Amos 9:
11 Te dien dage
zal Ik de vervallen hut van David weder
oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort,
overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12 opdat zij
beërven de rest van Edom en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen,
luidt het woord van de HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen komen, luidt het
woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder
bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al
de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik
zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël: verwoeste steden
zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn
ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. 15
Dan zal Ik hen planten in hun grond, en
zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt
de HERE, uw God.
DEBORA: vrouw, moeder, richter, profeet, dichter en generaal
Richteren 4:1 Nadat Ehud
gestorven was (1269 v. Chr.), deden de Israëlieten opnieuw wat
kwaad is in de ogen des HEREN. 2 Toen gaf de HERE
hen over in de macht van Jabin, de
koning van Kanaän, die regeerde te Hasor,
en wiens krijgsoverste Sisera was, die te Charoset-Haggojim woonde. 3 En de Israëlieten riepen tot de HERE, want hij
bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt, twintig jaar (1269-1249 v. Chr.),.4 De
profetes Debora, de vrouw van Lappidot, richtte destijds
Israël; 5 zij was gewoon zitting te houden onder de
Deborapalm tussen Rama en Bet-El op het gebergte van Efraïm, en de Israëlieten
kwamen bij haar voor een rechterlijke uitspraak. 6 Zij
nu ontbood Barak, de zoon van
Abinoam uit Kedes in Naftali, en
zeide tot hem: Heeft de HERE, de God van Israël, niet geboden: ga heen, trek
naar de berg Tabor en neem met u tienduizend man Naftalieten en Zebulonieten, 7 en Ik zal aan de beek Kison Sisera, de krijgsoverste van Jabin,
naar u toe voeren met zijn strijdwagens en zijn troepen, en Ik zal hem in uw
macht geven? 8 Barak echter zeide tot haar: Indien gij met
mij gaat, zal ik gaan, maar indien gij niet met mij gaat, ga ik niet. 9 Zij zeide: Ik ga met u mee, maar gij zult geen eer
behalen op de tocht die gij onderneemt, want
in de macht van een vrouw zal de HERE Sisera overgeven. Toen stond Debora op en ging met Barak naar Kedes. 10 Barak riep Zebulon en Naftali te Kedes samen, en
tienduizend man trokken op in zijn gevolg; ook Debora ging met hem mee.
11 De Keniet Cheber nu had zich
afgescheiden van de Kenieten, van de zonen van Chobab, de zwager van Mozes, en
had zijn tenten opgeslagen tot aan de terebint van Saännaïm, dat bij Kedes
ligt. 12 Toen men Sisera had meegedeeld, dat Barak, de zoon van Abinoam, de
berg Tabor bezet had, 13 riep hij al zijn wagens, negenhonderd ijzeren strijdwagens, en al het volk dat bij hem was, uit Charoset-Haggojim samen aan
de beek Kison. 14 Toen zeide Debora tot Barak: Breek op, want dit is de dag, dat de HERE Sisera in uw macht gegeven heeft: is niet de HERE
vóór u uitgetogen? En Barak daalde af van de berg Tabor en tienduizend man
achter hem; 15 en de HEREbracht Sisera met al zijn wagens en zijn gehele leger door de scherpte des
zwaards vóór Barak, zodat Sisera van zijn wagen klom en te voet vluchtte. 16 Toen
achtervolgde Barak de wagens en het leger tot aan Charoset-Haggojim, en het
gehele leger van Sisera viel door de scherpte des zwaards; niet één bleef er
over .
Richteren
5:1 Op
die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, dit lied:
Vers
20 ...van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera... Van de hemel
streden de sterren, vanuit haar
banen streden zij tegen Sisera.
31 b Maar die Hem
liefhebben zijn als de opgaande zon in haar kracht. Toen had het
land veertig jaar rust. (NBG
Vertaling 1951)
Het
nieuwe artikel heeft als inleiding de geschiedenis van een bijzondere vrouw in
het oude Israël. Een vrouw die niet alleen profeet was, maar bovendien een van
de richters in Israël en dit voor een lange periode van veertig jaar. Een lange tijd ook dat het volk van Israël rust van zijn vijanden had. Maar Debora was niet alleen
een vrouwelijke richter, zij was ook moeder, generaal, profeet en dichter. Vanuit de
godsdienst(en)-traditie ervaart men al eens de perceptie dat de Bijbel een
vrouwonvriendelijk boek zou zijn. Wanneer men echter dit Bijbelgedeelte
bestudeerd krijgt men toch weer een ander beeld.
De
aanvang van haar richter-schap was heel bijzonder. Het woongebied van de twaalf
stammen van Israël werd toen beheerst door de koning van Kanaän: Jabin. Deze
man had zijn hoofdplaats te Hazor in het noorden van het land. De generaal van
Jabin was Sisera die volgens het Bijbelbericht, zo maar even negenhonderd strijdwagens
tot zijn beschikking had. Voor een periode van twintig jaar al ondergingen de
Israëlieten een wrede verdrukking. In hun grootste nood trokken zij naar de
profetes Debora voor raad en uitredding. Zoals het Bijbelbericht hierboven
luidt ontbood Debora daarop Barakde zoon van Abinoam van
de stam Naftali en gaf hem de profetie met het krijgsplan voor de aanstaande
vernietiging van het leger van Sisera. De man Barak had echter niet zo een
groot geloof als Debora en stond erop dat zij aan zijn zijde het leger zou
vervoegen. De richter Debora stemde toe maar waarschuwde Barak dat hijzelf nu
geen eer meer zou behalen aan de overwinning die profetisch voor haar al vaststond.
Richteren
4:9 Zij zeide: Ik ga met u mee, maar gij zult geen eer behalen op de tocht die
gij onderneemt, want in de macht van een
vrouw zal de HERE Sisera overgeven.
De
Israëlitische legertroep van Barak was in staat het gigantische leger van
Sisera te overwinnen als een gevolg van een heel bijzonder ingrijpen van de
zijde van de HERE God: er staat in vers 10 geschreven dat de HERE bracht
Sisera met al zijn wagens en zijn gehele leger door de scherpte des zwaards in verwarringvóór Barak. Wat er exact gebeurde is niet onmiddellijk te achterhalen.
Maar in Richteren in het overwinningslied van Debora hoofdstuk 5 vers 20 staat
er geschreven: Van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij
tegen Sisera.
En
het is dit aspect, naast het chronologische dat ik in dit artikel wens te
belichten.
CHRONOLOGIE
Het
verslaan van het geweldige leger van Sisera, de krijgsoverste van Jabin bestaande
uit negenhonderd ijzeren strijdwagens geschiedde aan het begin van Debora s
richterperiode, want er staat geschreven dat daarna het land veertig jaar
rust had. Op onze chronologische tabel is dit het jaar 1249 v. Chr. (Zie
Genesis versus Egyptologie hoofdstuk 13). De zware verdrukking door Jabin
liep van 1269 tot 1249 v. Chr.
Het
jaar 1249 v. Chr., het jaar van de verlossing van het juk van Jabin, was heel
merkwaardig het zesde jaar in de sabbat- en jubeljaarcyclus. Het was een jaar dat
een jaar (maart/april 1249 tot maart/april 1248) van dubbele zegening betekende
zodat de opbrengst van het land voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal
ook het Jubeljaar te overbruggen. Het zevende- of sabbatjaar liep daarop van
1248 tot 1247 v. Chr. En het vierde jubeljaar sinds de instelling ervan begon
in sept/okt van 1248 v. Chr. Tot hier even de chronologische aspecten van dit
Bijbelgedeelte
EEN
KOSMISCH FENOMEEN
Het
Bijbelboek Richteren geeft een verwijzing naar een kosmisch fenomeen dat zich
tijdens de slag tussen de Israëlieten en het leger van Jabin afspeelde:
Richteren
5:20 Van de hemel streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws:
MECILLAH) streden zij tegen Sisera. (NBG Vertaling 1951)
De
onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, die ik
op 20-01-2014 op dit blog al citeerde, verbinden in hun studie The long day
of Joshua and six other catastrophes Chapter VI - (1973), het kosmisch
fenomeen van Richteren 5:20 met een fly-by van de planeet Mars. De Hebreeuwse
grondtekst-woorden die ik in het Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken
vermeld heb zijn van hen. Hierna hun commentaar
voor KOWKAB en MECILLAH.
KOWKAB: a blazing or rolling star, a shining star, a
luminary, and we propose, a rotating planet such as Mars.
MECILLAH: which Strongs Concordance translates as a
viaduct, a staircase, a causeway, a course, a highway, a path, a terrace, and
our belief is it could also be accurately translated an orbit, or orbits,
paths of the luminaries.
Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 Van de hemel
streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera., krijgt in het
licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Men zou van
heel wat minder op een slagveld in verwarring kunnen geraken. Het resultaat
was wel dusdanig dat het leger van de koning van Kanaän verslagen kon worden.
Voor de Israëlieten was het duidelijk dat de HERE God ingegrepen had. De
laatste overwegingen van Jabin en Sisera kennen we niet. De onderzoeker Patten schrijft
dienaangaande in zijn werk iets heel merkwaardig neer:
Agnostics will in the future , more and more,
discount evolutionary uniformitarianism, and will see the validity in the astronomical,
catastrophic view of science and ancient history, yet perhaps without the hand
of God. (The long day of Joshua and six other catastrophes by Donald W.
Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, 1973)
Een voorbeeld van geestelijke blindheid in de oudheid vinden
we bij de koning van Assyrië; Sanherib na diens nederlaag met gelijkaardige omstandigheden
nabij Jeruzalem in het jaar 709 v. Chr.
2 Koningen 19:5 In
die nacht ging de Engel des HEREN uit en sloeg in het leger van Assur
honderdvijfentachtigduizend man. Toen men vroeg in de morgen opstond, zie, zij
allen waren lijken. 36 Dus brak Sanherib, de koning van Assur, op en aanvaardde
de terugtocht; en hij bleef te Nineve. 37 Eens, toen hij zich neerboog in de
tempel van zijn god Nisrok, doodden zijn zonen, Adrammelek en Sareser, hem met
het zwaard; doch zij ontkwamen naar het land Ararat. Zijn zoon Esarhaddon werd
koning in zijn plaats.
Volgens Patten en zijn medewerkers geschiedde er ook een
interactie met de planeet Mars in het veertiende regeringsjaar van koning
Hizkia op het moment dat de Assyriërs Jeruzalem belegerden. De planeet Mars was
voor de Assyriërs een godheid die zij de naam Nergal gaven.
Maar nu terug naar het kosmische fenomeen ten tijde
van de richter Debora. Het jaartal dat Donald W. Patten, Ronald
R. Hatch en Loren C. Steinhauer in hun studie voor de interactie met de planeet
Mars doorgeven is 1188 v. Chr. Een verschil van 7 tot 61 jaar met de Bijbelse
sabbatjaartelling in de catastrofecyclus van 54 jaar en 6 maanden. Volgens
Patten was er een cyclus gaande van telkens 54 jaar en 6 maanden; de maand
maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes
maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium.
Hun jaartal 1188 v. Chr. is echter het resultaat van
het hanteren van Thiele s tijdsconstructie voor de koningen van Israël en de
richterenperiode die daarmee verbonden is. (Edwin
R. Thiele, A Chronology of the Hebrew Kings, 1977). Thiele
verkorte de regeringsduur van de koningen van Israël en Juda ter inpassing van
deze koningen in de Assyrische koningslijst-tijdsconstructie.
Op dit blog schreef ik op 20-01-2014 een artikel over
de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus en
verwees naar de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C.
Steinhauer en waar ze juist chronologisch fout zitten in het dateren van hun
kosmische catastrofes. Let op, hun studie is van topniveau en een aanrader. Het
is uitsluitend hun gebruikte chronologie die dient gecorrigeerd.
In het artikel van 20-01-2014 verwees ik ook naar het
bekende jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de
Grieken als dank naar de goden toe, toen een verwachtte ramp werd afgewend.
Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de verwachte
ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Een door oudheidastronomen geprofeteerde
ramp die ook in het Bijbelboek Jona vermeldt wordt maar afgewend werd. Een
verband dat Patten niet zag, als een gevolg van Thiele s ankerjaar 701 v. Chr.
als veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda.
Wanneer we echter met de juiste ankerjaren zoals 722
v. Chr. en 776 v. Chr. rekenen worden verbanden met andere historische
vermeldingen van meganatuurcatastrofes herkenbaar. Verbanden die zij in hun
gebruik van Thiele s fabricatie missen.
Uiteraard hebben zich in de catastrofecyclus
afwijkingen voorgedaan zoals bijvoorbeeld het jaar 776 v. Chr. dat geen
rampjaar werd.
De Bijbelse chronologie levert ten tijde van de
richteren-periode een exacte datum voor zulk een planetaire interactie:
voorjaar 1249 v. Chr. Het jaartal van het begin van de richterperiode van Debora,
moeder, profeet, richter, dichter en generaal is een jaartal dat op basis van
exacte Bijbelse chronologie (via de sabbat- en jubeljaartelling van William
Whiston) verkregen werd en is aldus een absoluut ankerjaar, een navigatiepunt
in de tijd waar we andere kosmische fenomenen mee kunnen verbinden: maart/april
1249 v. Chr.
Wanneer we bijvoorbeeld verder terug vanaf 1249 v.
Chr. in de tijd rekenen, met schijven van 54 jaar en 6 maanden krijgen we
volgende resultaten: september/oktober
1304 v. Chr.
Maart/april
1358 v. Chr.
Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen historische
verwijzing naar een natuurcatastrofe op maar het jaar 1358 v. Chr. wel. Het is
een jaartal dat verbonden is met de genoteerde hongersnood ten tijde van Naomi
zoals beschreven in het Bijbelboek Ruth. Mijn artikel op deze blog van
24-02-2014 had als onderwerp een jubeljaar in het Bijbelboek Ruth.
Het was het tweede jubeljaar van oct1346/sep1345 v.
Chr. sinds de instelling ervan, dat het jubeljaar was ten tijde van Naomi en
Ruth. Het zesde jaar van de dubbele zegening in de sabbatjaarcyclus was maart
1347/april 1346 v. Chr. Dit was het jaar dat Naomi in haar ballingsland Moab
vernam dat de HERE God naar zijn volk had omgezien door het brood te geven. Het
was het jaar van de zogenaamde dubbele zegening zodat de opbrengst van het land
voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal ook het Jubeljaar te
overbruggen.
Vanaf het jaartal 1347/1346 rekenen we tien jaar terug
voor het vertrek van Naomi als een gevolg van de hongersnood, naar Moab wat ons
in het jaar 1357 v. Chr. brengt. Het is het exacte jaartal voor de hongersnood ten
tijde van de verdrukking (1367/1349 v. Chr.) van de Israëlieten door de koning
van Moab Eglon.
Het jaartal 1357 v. Chr. als een meganatuurcatastrofe-jaar
met mislukte oogsten tot gevolg, is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers
gemist hebben en dit als een gevolg van hun hanteren van Thiele s constructie.
Wanneer men echter hun cyclusperiode van 54 jaar en 6 maanden hanteert vanaf de
juiste ankerjaren komen heel wat meer verbanden aan het licht.
Ruth 1:1 In de dagen dat de richters richtten,
gebeurde het, dat er een hongersnood
in het land was. Toen trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn
beide zonen weg om als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam
van de man was Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn
beide zonen Machlon en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld
van Moab aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi,
zodat deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische
vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven
ook die twee, Machlon en Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide
zonen en haar man. 6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en
keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen,
dat de HERE naar zijn volk omgezien had
door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)
Het boek
Ruth is het achtste Bijbelboek in de Joodse Bijbel en volgt na het boek
Richteren. Het begint met een hongersnood en de beslissing van een man om zijn
heil buiten Israël in Moab te gaan zoeken. Zijn eigenzinnige keuze sleuren zijn
vrouw en zonen mee, weg in het ongeluk. Na zijn dood en de dood ook van zijn
zonen die in Moab Moabietische vrouwen gehuwd hebben blijft de weduwe Naomi
alleen met haar twee schoondochters achter. Na het nieuws dat de HERE God naar
zijn volk heeft omgezien door hun brood te geven, besluit Naomi naar Israël
terug te keren. Een van haar schoondochters genaamd Ruth is degene die beslist
om bij haar schoonmoeder te blijven en mee naar Israël, een voor haar vreemd
land, te trekken. Uiteindelijk keert alles ten goede en leest het boek Ruth als
een prachtige roman met een happy end, alleen met dit verschil dat het geen
fictief verhaal is. Ruth huwt Boaz en wordt de moeder van Obed, de
overgrootvader van David.
Wat van
belang voor onze studie en dit blog is, is het geslachtsregister waar het boek
Ruth met eindigt. Het is een lijst met al de namen vanaf Peres, de zoon van
Juda, de zoon van Jacob-Israël tot op David. Een tijdsperiode van ongeveer zeshonderd jaar met slechts tien namen.
Ruth 4:18 Dit nu zijn de nakomelingen van Peres: Peres
verwekte Chesron, 19 Chesron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, 20 Amminadab
verwekte Nachson, Nachson verwekte Salma, 21 Salmon verwekte Boaz, Boaz
verwekte Obed, 22 Obed verwekte Isaï en Isaï verwekte David.
Jacob en
zijn zonen trokken ten tijde van de wereldwijde hongersnood naar Egypte. De
zevenjarige hongersnood heeft op onze tijdsschemas de jaren 1700 tot 1693 v.
Chr. Volgens het Genesisbericht was Peres, de naam waar de lijst in het boek
Ruth mee aanvangt, al geboren. En ook Chesron, de zoon van Peres, maakte al
deel uit van het gezin. Er resten dus de namen Ram, Amminadab, Nachson en Salma
tot op Boaz, de man die de Moabitische Ruth huwde en de voorovergrootvader van
David was.
De namen
Ram en diens zoon Amminadab horen op de tijdsbalk thuis in de periode van de
verdrukking in Egypte, een periode van ongeveer 90 jaar tot op de exodus in
1483 v. Chr.. Nachson, de zoon van Amminadab leefde ten tijde van de exodus en
de periode in de wildernis, want hij wordt in 1 Kronieken hoofdstuk 2 en Numeri
hoofdstuk 1, als de vorst der Judeeërs vermeldt.
1
Kronieken 2: 1 Dit zijn de zonen van
Israël: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issakar en Zebulon, 2 Dan, Jozef en
Benjamin, Naftali, Gad en Aser. 3 De zonen van Juda waren: Er, Onan en Sela,
een drietal dat hem geboren werd uit de dochter van Sua, de Kanaänitische. Maar
Er, de eerstgeborene van Juda, wekte het misnoegen op van de HERE, en Hij
doodde hem. 4 Tamar, zijn schoondochter, baarde hem echter Peres en Zerach. In
het geheel waren er vijf zonen van Juda. 5 De zonen van Peres waren: Chesron en
Chamul; 6 de zonen van Zerach: Zimri, Etan, Heman, Kalkol en Dara, tezamen
vijf. 7 De zonen van Karmi: Akar, die Israël in het ongeluk stortte, doordat
hij zich aan het gebannene vergreep; 8 en de zonen van Etan: Azarja. 9 De
zonen, die aan Chesron werden geboren, waren: Jerachmeël, Ram en Kelubai. 10
Ram verwekte Amminadab; Amminadab verwekte Nachson, de vorst der Judeeërs; 11
Nachson verwekte Salma; Salma verwekte
Boaz; 12 Boaz verwekte Obed; Obed verwekte Isaï; 13 en Isaï verwekte Eliab,
zijn eerstgeborene, Abinadab, zijn tweede, Sima, zijn derde; 14 Netanel, zijn
vierde, Raddai, zijn vijfde; 15 Osem, zijn zesde, David, zijn zevende. 16 Hun
zusters waren Seruja en Abigaïl. De zonen van Seruja waren: Absai, Joab en
Asaël, drie; 17 Abigaïl baarde Amasa, en de vader van Amasa was de Ismaëliet
Jeter.
Numeri 1:1
De HERE sprak tot Mozes in de woestijn
Sinai, in de tent der samenkomst, op de eerste dag der tweede maand in het
tweede jaar na hun uittocht uit het land Egypte: 2 Neemt het aantal op van de
gehele vergadering der Israëlieten naar hun geslachten en families,
overeenkomstig het aantal namen, allen die van het mannelijk geslacht zijn,
hoofd voor hoofd, 3 van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger
uitrukken in Israël; gij zult hen tellen naar hun legerscharen, gij en Aäron. 4
Daarbij zal u uit elke stam één man behulpzaam zijn, de man, die het hoofd is
van zijn families. 5 En dit zijn de namen der mannen die u ter zijde zullen
staan: van Ruben Elisur, de zoon van Sedeür; 6 van Simeon Selumiël, de zoon van
Surisaddai; 7 van Juda Nachson, de
zoon van Amminadab; 8 van Issakar Netanel, de zoon van Suar; 9 van Zebulon
Eliab, de zoon van Chelon; 10 van de zonen van Jozef: van Efraïm Elisama, de
zoon van Ammihud; van Manasse Gamliël, de zoon van Pedasur; 11 van Benjamin
Abidan, de zoon van Gidoni; 12 van Dan Achiëzer, de zoon van Ammisaddai; 13 van
Aser Pagiël, de zoon van Okran; 14 van Gad Eljasaf, de zoon van Reüel; 15 van
Naftali Achira, de zoon van Enan. 16 Dit zijn degenen die uit de vergadering
moeten worden opgeroepen, vorsten van de stammen hunner vaderen; hoofden van
Israëls geslachten zijn zij.
De zoon
van Nachson was Salmon of Salma en kan op de tijdsbalk als volwassen jongen in
1437 v. Chr. geplaatst worden want vanuit het geslachtsregister van Jezus
Christus, dat de evangelist Matteüs doorgeeft, leren we dat Salmon Rachab
huwde, de geredde hoer van Jericho.
Matteüs
1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus,
de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak
verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en
Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram
verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz
verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning.
Rachab was
de moeder van Boaz, de man die de Moabietische Ruth tot vrouw nam. Dit maakt
chronologisch gezien, van Boaz een heel oude man toen hij Ruth huwde. Het
Bijbelboek Ruth geeft een indicatie dat Boaz inderdaad niet jong meer was, maar
eerder op (over)gevorderde leeftijd. Onmogelijk? Ik meen van niet. De Legends
of the Jews door Louis Ginzberg vermeldt dat Boaz een leeftijd van 80+ had:
So she (Ruth) was taken to wife by the octogenarian
Boaz. Ruth herself was forty years old at the time of her second marriage, and
it was against all expectations that her union with Boaz should be blessed with
offspring, a son Obed the pious. Ruth lived to see the glory of Solomon, but
Boaz died on the day after the wedding.
Het woord
octogenarian moest ik opzoeken en de vertaling luidt: een man of vrouw in de
leeftijd van 80 tot 89 jaar oud. Wat het gebruik betreft van de Legends of the
Jews volg ik de leidraad van Paulus die aan de Thessalonicenzen schreef: Doof
de Geest niet uit, veracht de profetieën niet, maar toetst alles en behoudt het
goede (I Thess. 5:19-21). Naast de onzin die men in de Joodse legendes vindt
zijn er toch heel wat pareltjes die telkens gevonden kunnen worden en na
toetsing met de Bijbel bruikbaar. En de Bijbel geeft ook melding dat in uitzonderlijke
gevallen oude mannen van 80+ nog nageslacht kunnen verwekken. Lees even hierna
wat er over Kaleb geschreven staat en vooral hoe hij zijn viriliteit met 85
jaar ouderdom nog beschrijft.
Jozua 14:6
De Judeeërs nu naderden tot Jozua te
Gilgal; en Kaleb, de zoon van Jefunne, de Kenizziet, zeide tot hem: Gij kent
het woord, dat de HERE tot Mozes, de man Gods, aangaande mij en u te
Kades-Barnea gesproken heeft. 7 Veertig jaar was ik oud, toen Mozes, de knecht
des HEREN, mij van Kades-Barnea uitzond, om het land te verspieden; en ik
bracht hem nauwgezet verslag uit. 8 Terwijl mijn broeders, die met mij
opgetrokken waren, het hart van het volk deden versmelten, bleef ik volkomen
trouw aan de HERE, mijn God. 9 Daarom heeft Mozes te dien dage gezworen:
voorzeker zal het land, dat uw voet betreden heeft, voor altijd het erfdeel van
u en uw zonen zijn, omdat gij volkomen trouw gebleven zijt aan de HERE, mijn
God. 10 Welnu, zie, de HERE heeft mij in het leven behouden, zoals Hij beloofd
heeft. Het is nu vijfenveertig jaar, sedert de HERE dit woord tot Mozes
gesproken heeft, gedurende welke tijd Israël in de woestijn rondgetrokken
heeft. Welnu, zie, ik ben heden
vijfentachtig jaar oud; 11 ik ben thans nog even sterk als toen Mozes mij
uitzond; de kracht, die ik nu bezit is dezelfde als die ik toen had, kracht om
te strijden en om uit en in te gaan. 12 Geef mij daarom dit bergland,
waarvan de HERE te dien dage gesproken heeft, want gij zelf hebt toen gehoord,
dat daar Enakieten zijn met grote, versterkte steden; wellicht zal de HERE met
mij zijn en zal ik hen verdrijven, zoals de HERE gesproken heeft.
We moeten
ook bedenken dat in de namenlijst van het Bijbelboek Ruth e.a. lijsten het niet
altijd de eerstgeborene was die in het geslachtsregister van David zit. Bij
David is dit overigens overduidelijk want hij wordt als de zevende zoon van
Isaï vermeldt. Het kan niet anders dat de mensen van dit geslachtsregisters
telkens op hoge leeftijd waren wanneer zij voor de naamdrager zorgden. Vooral
bij Boaz, Obed en Isaï was dit het geval. Een Joodse legende leert dat Isaï vierhonderd jaar oud werd. Dit is op onze tijdsbalk een onmogelijkheid aangezien dan Isaï
eerder dan zijn vader, grootvader en overgrootvader geboren zou zijn. Wel geeft
de legende een indicatie van de zeer hoge ouderdom van Isaï.
Maar nu
eerst verder met het Bijbelverhaal Ruth op de tijdsbalk te plaatsen. Zo
vermeldt: The Legends of the Jews ook dat wanneer Elimelek met zijn gezin
naar Moab trok daar koning Eglon over Moab heerste. En dat de zonen van Elimelek
aan het hof van koning Eglon carrière maakten. Eglon kennen we vanuit het
Bijbelboek Richteren want hij verdrukte Israël van 1367 tot 1349 v. Chr. In het
laatste jaar 1349 v. Chr. doodde de linkshandige richter Ehud koning Eglon en
bracht een einde aan de verdrukking door Moab.
They turned their faced to Moab. (37) There, on
account of their wealth and high descent, they were made officers in the army.
(38) Mahlon and Chilion, the sons of Elimelech, rose to still higher
distinction, they married the daughters of the Moabite king Eglon (39) But this
did not happen until after the death of Elimelech, who was opposed to
intermarriage with the heathen. (40) Neither the wealth nor the family
connections of the two men helped them before God. First they sank into
poverty, and, as they continued in their sinful ways, God took their life. (41) (Legend of the
Jews)
HET
JUBELJAAR
Ik ben van
mening dat wanneer Naomi in het veld van Moab vertoevende vernam dat de HERE
God naar zijn volk had omgezien, door het brood te geven, dat we toen in het
zesde jaar van de sabbat en jubeljaar cyclus beland waren. Een jaar dat wanneer
onder het Oude Verbond de HERE God een dubbele zegening over het land gaf zodat
de opbrengst voldoende zou zijn om het sabbatjaar gevolgd door het jubeljaar te
overbruggen.
Leviticus
25:18 Zo zult gij mijn inzettingen
opvolgen en mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen; dan zult gij veilig
wonen in het land. 19 En het land zal zijn vrucht geven, zodat gij tot
verzadiging eet en daarin veilig woont. 20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in
het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen 21
dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een
opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar
van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan
binnenkomt, zult gij van de vorige eten.
En
historisch gezien hebben we in het Bijbelboek Jesaja zulk een verwijzing van
een zesde jaar van dubbele zegen gevolgd door een sabbat en Jubeljaar dat het
geval was in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia in 709/710 v. Chr.:
Jesaja 37:30
En dit zal u het teken zijn: gij zult dit
jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in
het derde jaar en oogst, plant wijngaarden, en eet de vrucht daarvan. 31 Immers
wat van het huis van Juda ontkomen is, wat over is, dat zal opnieuw naar
beneden wortel schieten en naar boven vrucht dragen. 32 Want van Jeruzalem zal
een overblijfsel uitgaan, en van de berg Sion wat ontkomen zal; de ijver van de
HERE der heerscharen zal dit doen.
De
Sabbatjaarcyclus ging van start in 1443 v. Chr. in de maand Nisan wanneer de
Israëlieten onder de leiding van Jozua de Jordaan overtrokken ter inbezitneming
van het Beloofde Land. In 1437 v. Chr. was het land veroverd en begon het
eerste sabbatjaar. Zeven maal zeven sabbatjaren later begon in de maand Tishri
van het zevende sabbatjaar, het eerste jubeljaar dat van 1395 tot 1394 v. Chr.
liep. Tijdens deze tijdsperiode leefde Salma en was Boaz al geboren. Het tweede
jubeljaar vond plaats in 1346/1345 v. Chr. Het zesde jaar van de sabbatcyclus
met de dubbele zegening valt in 1347/1346 v. Chr. Boaz is hier al een oude man
van 85+ die Ruth huwt. De hongersnood die het Bijbelboek Ruth vermeldt viel
ongeveer tien jaar eerder in 1358/1357 v. Chr. In dat jaar vertrok Elimelek met
zijn vrouw Naomi en zijn zonen vanwege een hongersnood naar Moab.
SLOT
De
plaatsing van de geschiedenis van het Bijbelboek Ruth rondom het Jubeljaar
1346/1345 v. Chr. met de geboorte van Obed, heeft tot gevolg dat er tussen de
geboorte van Obed en de geboorte van David in 1007 v. Chr. 268 jaar zitten. 268
jaar voor Obed en Isaï samen, alvorens David geboren wordt. Een vaststelling
die voor de seculiere onderzoeker voldoende is om heel het verhaal naar het
rijk der fabels te verwijzen. Maar ook oprechte Bijbelvorsers zoals o.a. Dr.
C.I. Scofield (1843-1921), houden er rekening mee dat in sommige Bijbelse
geslachtsregisters namen ontbreken:
these are the generations of Pharez--that is, his
descendants. This appendix shows that the special object contemplated by the
inspired author of this little book was to preserve the memory of an
interesting domestic episode, and to trace the genealogy of David. There was an
interval of three hundred eighty years between Salmon and David. It is evident
that whole generations are omitted; the leading personages only are named, and
grandfathers are said, in Scripture language, to beget their grandchildren,
without specifying the intermediate links.
Ik wil er
echter toch rekening mee houden dat het niet onmogelijk is. Dat er een grond
van waarheid in de Joodse legendes schuilt. Dat Obed heel oud geworden is, dat
Isaï niet zijn eerstgeborene was en deze laatste op gevorderde leeftijd verwekt
werd. In het geval van Isaï naar David toe, is dit overduidelijk.
Met al
mijn studies betreffende de chronologie van de oudheid raadpleeg ik steevast de
werken van de Joodse historicus Flavius Josephus. De figuur van Boaz wordt door
Flavius behandeld in zijn Boek Joodse Oudheden: V, hoofdstuk 9.1. Josephus
plaatst de geschiedenis betreffende Boaz op de tijdslijn ten tijde van de
richter Eli en na de dood van richter Simson. Ditmaal heb ik Flavius Josephus
echter losgelaten en gekozen voor een plaatsing op de tijdsbalk ongeveer tachtig jaar na de val van Jericho. Mijn keuze werd bepaald door de Nieuwtestamentische
gegevens dat Rachab, de hoer van Jericho, de moeder van Boaz was. Zijn geboorte
vond zo plaats in de periode na de val van Jericho en vervolgd met de
inbezitneming van het Beloofde Land. Rachab heeft ook een hoge leeftijd mogen
bereiken. Ten tijde wanneer het Bijbelboek Jozua geschreven werd was zij nog in
leven:
Jozua 6:25
Zo heeft Jozua de hoer Rachab en haar
familie en allen die haar toebehoorden, in leven gelaten, en zij heeft onder
Israël gewoond tot op de huidige dag, omdat zij de boden verborgen had
gehouden, die Jozua uitgezonden had om Jericho te verkennen.
Hebreeën
11:1 Het geloof nu is de zekerheid der
dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet. 2 Want door
dit (geloof) is aan de ouden een getuigenis gegeven. 3 Door het geloof verstaan
wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het
zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare.
11:30 Door het geloof zijn de muren van Jericho
neergestort, nadat (het volk) er zeven dagen lang omheen getrokken was. 31 Door
het geloof is Rachab, de hoer, niet met de ongehoorzamen omgekomen, daar zij de
verspieders met vrede had opgenomen.
Op de
website van weet-magazine (zie link: http://www.weet-magazine.nl/artikelen/Weet%2010%20-%20Salomo%20en%20David.pdf) vond ik een artikel
van Prof. Dr. Mart-Jan Paul van augustus 2011 dat mijn aandacht trok: DAVID EN
SALOMOS RIJK BESTONDEN ECHT. Het voorwoord luidde: er is veel discussie rond
de koninkrijken van David en Salomo. Sommige geleerden menen dat de Bijbelse
berichtgeving grotendeels een mythe is. Zij nemen aan dat Jeruzalem in Davids
tijd niet meer was dan een dorp op een heuvelrug, zonder stadsmuren. In later
eeuwen zijn de verhalen over de eerste koningen dan steeds meer aangedikt. De koninkrijken
van David en Salomo bestonden echt. Daarna volgen 10 redenen waarom critici de bal
misslaan.
Sommige
van de redenen ter weerwoord aan de critici zijn leerrijk, maar het
hoofdprobleem dat maakt dat seculiere historici het rijk van Salomo tot mythe
verklaren, wordt niet opgelost, namelijk de datering van de archeologische
aardlagen in Israël. Deze aardlagen worden gedateerd aan de hand van de
orthodoxe Egyptologie. In grote lijnen worden de verschillende levels van de
onderzochte stedenheuvels in Israël als volgt gedateerd:
VROEG
BRONS 3000/1900 v. Chr.
MIDDEN
BRONS 1900/1550
LAAT BRONS 1550/1200
IJZER I 1200/930
IJZER II 930/586
Koning
Salomo regeerde rond 1000 v. Chr. en aldus wordt Salomo en zijn bouwwerken in
het IJzer tijdperk gedateerd. In de levels van het IJzertijdperk is echter weinig
of niets terug te vinden dat getuigt van de vele bouwwerken van Salomo zoals de
Bijbel deze uitvoerig beschrijft. En daarom wordt het Rijk van Salomo door vele
historici (terecht?) tot mythe verklaard.
Het is pas
wanneer men de orthodoxe Egyptologie en haar dateringsmethode afwijst en men de
nieuwe tijdsdatering van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid
invoert dat de bouwwerken van Salomo te voorschijn komen. Hierna het
gereviseerde schema met in de rechterkolom de correcte jaartallen voor de
aardlagen:
v. Chr.: v. Chr.:
VROEG
BRONS 3000/1900 1889/1443
MIDDEN
BRONS 1900/1550 1443/1000
LAAT BRONS 1550/1200 1000/860
IJZER I 1200/ 930 860/709
IJZER II 930/586 709/586
De era van
Salomo hoort thuis in het Laat Brons tijdperk. Vooral te Megiddo werkt de
herziening van de datering van de verschillende niveaus voor archeologen openbarend
en worden de bouwwerken van Salomo herkend.
In hetzelfde
gereviseerde model gaat LAAT BRONS tot 860 v. Chr. met de meganatuurcatastrofe
die de oude wereld toen trof. Vanaf 860 v. Chr. tot 709 dateer ik het IJzertijdperk
I, en IJzer II loopt nu van 709 tot 586 v. Chr. Het was een periode met een
cyclus van meganatuurcatastrofes die ongeveer om de dertien jaar plaatsvonden.
Het was ook een periode dat de Assyriërs ten tijde van de koningen Tiglath Pileser III,
Salmaneser V, Sargon II en Sanherib haast jaarlijks campagnes naar het westen
van Klein-Azië uitvoerden, wat iedere keer met de nodige vernielingen gepaard ging. Dat is dan
ook het beeld dat in de archeologische lagen dienaangaande in Israël voorkomt. Wanneer
men in deze aardlagen Salomo moet zoeken krijgt men inderdaad een vals beeld en
zal men snel verklaren dat de Bijbelse berichten betreffende de bouwwerken van
Salomo niet kloppen. Het feit dat seculiere wetenschappers het rijk van Salomo via
de plaatsing ervan in het IJzertijdperk, tot mythe verklaren heeft dus niet
altijd met onwil of ongeloof te maken maar alleen met het feit dat de aardlagen
verkeerd gedateerd werden en als een gevolg daarvan werd Salomo in de verkeerde
lever gezocht.
Dat de
auteur van het artikel de conventionele Egyptologie volgt is duidelijk door
zijn verwijzing naar de Amarna-kleitabletten die door de orthodoxie in de
veertiende eeuw voor Christus gedateerd worden. Het revisionisme van de
Egyptologie heeft deze datering met ongeveer tot zeshonderd jaar op de
tijdsbalk ingekort. Ik zou nu een hele lijst van revisionisten kunnen opnoemen,
mijn werk incluis, maar wens me nu even te beperken tot de Egyptoloog David
Rohl en zijn revisie van de Egyptische koningslijsten. De man is namelijk in
Nederland en België bekend geworden vanwege de aandacht van de E.O. voor zijn
werk. In 1995 zond de E.O. de videoreeks op televisie uit: FARAOS EN DE BIJBEL.
Volgens het werk van David Rohl waren de Amarna-correspondenten in Israël Saul
en David. Het is deze revisie die meer recht doet aan de historische boeken van
de Bijbel en archeologisch gezien veel op zijn plaats zet. Ik verwees op deze
blog al eerder naar het werk van David Rohl met het artikel Het Ebers-papyrus
op 10-01-2014.
Wat de
schrijfkunst betreft, aangehaald door de auteur van het artikel in
weet-magazine, geeft het revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid betere
bewijzen. Op dit blog schreef ik op 09-01-2014 een artikel over Oegarit in
Syrië en de vondst van kleitabletten aldaar met spijkerschrift in verschillende
talen beschreven waaronder het oud-Hebreeuws. De stad Oegarit had gereviseerd haar
bloeiperiode ten tijde van de era van David en Salomo. In het orthodoxe model
ging de stad ten onder lang voor de era van Salomo.
De
vergelijking met de enkele potscherven met Hebreeuwse tekens erin gegrift die
de professor aanhaalt zijn als kruimels in vergelijking met de rijkdom aan
materiaal dat in Oegarit ontdekt werd.
De
conclusie moet zijn dat het rijk van Salomo zoals de Bijbel het beschrijft met
veel moeite in het IJzertijdperk te zoeken is en dit alles omdat de orthodoxe
Egyptologie ertoe dwingt om daar te zoeken. Dat vele onderzoekers het als een
gevolg daarvan tot mythe verklaren is te verwachten. Het artikel van Prof. Dr.
Mart-Jan Paul blijft op verschillende onderwerpen leerrijk maar zou pas
volledig zijn indien gehanteerd binnen het juiste tijdskader van het
revisionisme.
Dezelfde
David Rohl die ik aanhaalde weerlegt in zijn studies de Sothis-cyclus van de
Egyptoloog Eduard Meyer. Heel het gefabriceerde bouwwerk met de zogenaamde
opkomst van de Hondsster in Egypte in een veronderstelde Egyptische dubbele
kalender in een veronderstelde cyclus van telkens 1460 jaar is weerlegd. Er is
geen enkele reden meer dat Bijbelgetrouwe onderzoekers nog de orthodoxe
Egyptologie zouden moeten volgen.
De tegenstellingen
die er momenteel nog zijn tussen de verschillende revisionistische onderzoekers
onderling in het herschikken van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk en de
relatie naar tijdgenoten van de faraos in Klein-Azië blijven een hinderpaal. Maar
dit mag geen excuus zijn om nog langer de dateringen van de archeologische
lagen in Israël foutief verankerd aan de conventionele Egyptologie te blijven volgen.
Voor gelovigen is er geen probleem bij het lezen van studies zoals DAVID EN
SALOMOS RIJK BESTONDEN ECHT. Voor een seculiere onderzoeker blijft het
getoonde bewijsmateriaal echter te mager om het Bijbelbericht over de
bouwwerken van Salomo serieus te nemen. En daarom is het werk van het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid zo belangrijk.
Er is geen
verzoening mogelijk tussen de orthodoxe egyptologie en haar rangschikking van
de farao s op een tijdslijn en de Bijbelse historische boeken. Alleen met een
categorisch afwijzen en weerleggen van de zogenaamde Egyptische Sothis-kalender
kan een nieuwe invulling aan de geschiedenis van het oude Nabije Oosten met de
Bijbel als richtlijn gegeven worden.
2
Koningen 2:19 De mannen van de stad (Jericho) zeiden tot Elisa:
Zie toch, de ligging van de stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het water
is slecht, en de landstreek veroorzaakt misgeboorte. 20 Toen zeide hij: Haalt mij een
nieuwe schotel en doet er zout in. Zij haalden hem er een. 21 Daarop ging hij naar de waterwel, wierp het zout
daarin en zeide: Zo zegt de HERE: Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen
dood of misgeboorte meer voortkomen. 22 En het water werd gezond, tot op
deze dag, volgens het woord, dat Elisa gesproken had.
23 Vandaar (Jericho) ging hij naar Betel. En toen hij de weg opklom,
kwamen er kleine knapen uit de stad,
die de spot met hem dreven en hem toeriepen: Kom (Ga) op, kaalkop! Kom (Ga) op,
kaalkop! 24 Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des
HEREN. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen. 25 En hij ging vandaar naar de berg Karmel, en vandaar keerde hij
terug naar Samaria. (NBG Vertaling 1951)
De blog 'KRONOS' houdt zich in de eerste plaats met chronologie, archeologie en oudheid, bezig.
Met deze aflevering wil ik echter ook een antwoord geven op de Bijbelvertaling van
2 Koningen 2:23 die het verhaal brengt van de vervloeking van een groep kleine
knapen of kinderen en door twee berinnen op een woord van de profeet Elisa,
verscheurd worden.
Chronologisch
gezien geschiedde dit in het voorjaar van het jaar 884 v. Chr. Na de wegvoering van de profeet Elia met een
vurige wagen en met vurige paarden, ging zijn dienaar de profeet Elisa, terug
naar de westelijke Jordaanoever, naar Jericho. Na zijn ontmoeting met de mannen
van die stad vervolgde hij zijn tocht en ging richting Bethel. En het is in
vers 23 en vers 24 van het tweede hoofdstuk van het Bijbelboek 2 Koningen dat
we het schokkende bericht over de zogenaamde kleine knapen leren. Mijn eerste
gedachte was dat dit niet waar kon zijn. Vervolgens ging ik andere vertrouwde
Bijbelvertalingen na, maar allen hadden knapen of kinderen staan. Hierna de
relevante Bijbelvertalingen:
2 Koningen
2:23 Van Jericho ging
Elisa naar Betel. Toen hij naar de stad omhoog liep, rende een troep kinderenop hem af die hem uitlachten en
schreeuwden: Kaalkop, kaalkop! Zet m op, zet m op! 24 Elisa keek om, en
toen hij de kinderen zag, vervloekte hij ze in de naam van de HEER. Meteen
kwamen er twee berinnen uit het bos, die tweeënveertig van de kinderen verscheurden. (NBV 2004/2007)
2 Koningen
2:23 En hij ging van
daar op naar Beth-El. Als hij nu den weg opging, zo kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem:
Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!
24 En hij
keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen, in den Naam des HEEREN.
Toen kwamen twee beren uit het woud, en verscheurden van dezelve twee en
veertig kinderen. (STATENVERTALING
1637
En zelfs de
gezaghebbende King James Bijbel heeft het over little children alsook de
Engelse vertaling van de Griekse SEPTUAGINT-Bijbel:
2 Kings 2:23 And he went up from thence unto Bethel:
and as he was going up by the way, there came forth little children out of the city, and mocked him, and said unto him,
Go up, thou bald head; go up, thou bald head. 24 And he turned back, and looked
on them, and cursed them in the name of the LORD. And there came forth two she
bears out of the wood, and tare forty and two children of them. (KING JAMES 1611)
4 KINGS 2:23 And he went up thence to Baethel: and as he was going up by
the way there came up also little
children from the city, and mocked him, and said to him, Go up, bald-head,
go up. 24 And he turned after them, and saw them, and cursed them in the name
of the Lord. And, behold, there came out two bears out of the wood, and they
tore forty and two children of them.
(SEPTUAGINT)
Men zou er de moed bij verliezen. Maar ik gaf niet op en zette mijn
onderzoek verder, vooral omdat ik bleef weigeren aan te nemen dat de HERE God
van zowel het Oude als het Nieuwe Verbond kleine kinderen op zulk een wijze zou
treffen. In mijn studie van de Schriften hanteer ik consequent de NBG 1951
vertaling en dit niet omdat deze vertaling voortreffelijker zou zijn maar
omdat ik al bijna veertig jaar met deze vertaling vertrouwd ben en geen zin heb om
nu in de herfst van mijn leven gearriveerd te zijn, nog aan een andere
vertaling in zogenaamd beter hedendaags Nederlands te beginnen. Wat ik wel doe
is telkens bij een vermoede onduidelijkheid andere Bijbelvertalingen zoals de
Statenbijbel, de Duitse Lutherse vertaling en de Engelstalige King James Bijbel
te raadplegen. Het is mijn ervaring in mijn studie van de Bijbel dat deze oude
vertalingen het dichtst bij de bron zijn gebleven. Behalve uiteraard bij 2
Koningen hoofdstuk 2 met het vertalen van de kleine knapen of little
children uit het Hebreeuws. Ik wil aannemen dat het de gezaghebbende King
James Bijbel geweest is die andere vertalingen van dit Bijbelgedeelte beïnvloed
heeft. Want het is wel degelijk een slechte vertaling geweest die vermoedelijk
heel wat mensen geestelijk op een verkeerd spoor gezet heeft.
Om een verhaal kort te houden; uiteindelijk heb ik mijn
godsdienstleraars van de negentiende eeuw erbij gehaald: namelijk E. W. Büllinger
en C. I. Scofield die wel een juiste vertaling leverden.
E.W.Büllinger (zie link: http://www.companionbiblecondensed.com/) gaf in de voetnoten van 2 Kings 2:23
onmiddellijk te kennen dat de little children van de King James vertaling in
feite te lezen is als jonge knapen en niet als kleine kinderen. Het
Hebreeuwse woord naar in 2 koningen
2:23 wordt elders in de Bijbel gebruikt voor Isaac, Jozef en Rehabeam ofwel een
leeftijd van 28, 17 en/of 16 jaar oud. En dit geeft onmiddellijk een ander
beeld van wat de profeet Elisa overkwam wanneer een schreeuwende en scheldende bende
jonge mannen op hem afkwam. Maar er komt nog meer aan het licht wanneer we
degelijke Bijbelstudie verrichten. Zo staat er in de grondtekst ook helemaal
niet dat deze bende jonge knapen door twee berinnen verscheurd werden maar
eerder slechts verwond. Wat ook weer een ander licht op de zogenaamde straf van
God werpt. Het is de Bijbelleraar C.I. SCOFIELD die dat in zijn studiebijbel
duidelijk maakt. Hierna het commentaar van Scofield:
Das Wort naar(übersetzt
kleine Knaben, v. 23) besagt kein bestimmtes Alter. Es wird gebraucht von Joseph
mit siebzehn Jahren (Genesis 37:2), ebenso von Benjamin (Genesis 43:8) und
Absolom (2 Sam. 18:5). Also kann das hebraïsche Wort hier übersetzt werden
Jugendliche oder junge Männer.
Das Wort ba(übersetzt zerrissen
besagt das Beibringen von schweren Wunden, aber es bedeutet nicht töten oder verderben. Die
schwere der Beleidigung ist aus folgenden Tatsachen zu ersehen: (1) die jungen
Männer spotteten über das Aussehen Elisas, des Mannes Gottes; (2) mit den
Worten Kahlkopf, komm herauf spotteten sie über die Auffahrt des Elia (v.11);
die Beleidigung zeigt, dass die Beleidiger über das Alter der Kindheit
hinaus waren; und (3) als sie den Mann Gottes lächerlich machten, wurden
sie der Lästerung des Gottes schuldig, den er vertrat.
Het Hebreeuwse woord ba dat foutief vertaald werd met verscheuren
betekent in werkelijkheid het aanbrengen van zware verwondingen maar niet doden.
Deze verklaring sluit beter aan bij het gedrag van beren zoals wij het vandaag kunnen
waarnemen. Het is ondenkbaar dat twee berinnen in een oogwenk tweeënveertig
kinderen zouden kunnen verscheuren/doden. Verder maakt Scofield duidelijk dat
de bende jonge mannen de profeet beledigden, niet alleen op basis van zijn
uitzicht maar ook naar de eerdere wegvoering van Elia verwezen, wat maakt dat
zij voorbij de leeftijd van het kind zijn waren. En ten laatste merkt Scofield
op dat de jonge Israëlitische mannen zich wel degelijk schuldig aan lastering van
God maakten.
Conclusie: het blijft een feit dat dit historische Bijbelgedeelte zich
in een andere bedeling Gods afspeelde en in de huidige genadebedeling een mens voor
de borst stoot. De profeet Elisa was echter een kind van de tijd onder de wet
en handelde daarnaar.
Bij de vermelding van kinderen in de Bijbel denk ik in de huidige bedeling
van de genade altijd eerst aan de Heer Jezus Christus, de zoon van God, die
zei: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want
voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. (Matteüs 19:14)
En Psalm 8:2 O HERE, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse
aarde, Gij, die uw majesteit toont aan de hemel. 3 Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte
gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen
verstommen.
ging in vervulling wanneer kinderen in het jaar 30 AD in de tempel te
Jeruzalem Jezus toeriepen met: Hosanna
de Zoon van David (Matteüs 21:15-16)
2 Kronieken 21:12 Toen kwam er een schrijven tot hem (Joram) van de profeet Elia,â¦
2
Kronieken 21:1 Josafat ging bij zijn
vaderen te ruste en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon
Joram werd koning in zijn plaats. 2
Zijn broeders, de zonen van Josafat, waren: Azarja, Jechiël, Zekarja, Azarjahu,
Michaël en Sefatja. Deze allen waren zonen van Josafat, de koning van Israël. 3
Hun vader had hun vele geschenken gegeven, bestaande uit zilver, goud en
kostbaarheden, benevens vestingsteden in Juda; maar het koningschap had hij
gegeven aan Joram, want deze was de eerstgeborene.
4 Toen
Joram het koningschap van zijn vader aanvaard had en zich krachtig gevoelde,
doodde hij al zijn broeders met het zwaard en ook enige oversten van Israël.
5 Joram was tweeëndertig jaar oud, toen
hij koning werd, en hij regeerde acht
jaar te Jeruzalem. 6 Hij wandelde in de
weg der koningen van Israël, zoals het huis van Achab gedaan had, want hij had
een dochter van Achab tot vrouw en deed wat kwaad is in de ogen des HEREN. 7
Maar de HERE wilde het huis Davids niet verdelgen, ter wille van het verbond
dat Hij met David gesloten had, en omdat Hij gezegd had, dat Hij hem en zijn
zonen altijd een lamp zou geven. 8 In zijn dagen onttrokken de Edomieten zich
aan de macht van Juda en stelden een koning over zich aan. 9 Toen trok Joram
met zijn oversten en met al de wagens op, en nadat hij zich in de nacht
gereedgemaakt had, versloeg hij de Edomieten die hem en de wagenoversten
omsingeld hadden. 10 Toch onttrok Edom zich aan de macht van Juda tot op de
huidige dag. Toen onttrok zich ook Libna aan zijn macht, in diezelfde tijd,
want hij had de HERE, de God zijner vaderen, verlaten. 11 Ook hij maakte
offerhoogten op de bergen van Juda, hij bracht de inwoners van Jeruzalem tot
afgoderij en verleidde Juda.
12 Toen kwam er
een schrijven tot hem van de profeet Elia, dat luidde:
Zó zegt de HERE, de God van uw vader David: omdat gij niet gewandeld hebt in de
wegen van uw vader Josafat en van Asa, de koning van Juda, 13 maar gewandeld
hebt in de weg der koningen van Israël, en Juda en de inwoners van Jeruzalem
tot afgoderij hebt gebracht naar het voorbeeld van het huis Achab s, ja, omdat
gij ook uw broeders, het gezin van uw vader, hebt gedood, terwijl zij beter
waren dan gij 14 zie, de HERE zal uw volk, uw zonen, uw vrouwen en al uw have
zeer zwaar treffen; 15 en gij zelf zult aan een ernstige ziekte lijden, een
ingewandsziekte, totdat na verloop van tijd uw ingewanden ten gevolge van de
ziekte naar buiten komen.
Een
schijnbaar chronologisch probleem stelt zich bij het lezen van bovenvermeld
Bijbelcitaat. Wanneer koning Joram van Juda een schrijven van de profeet Elia
ontvangt, dan blijkt chronologisch gezien dat de profeet al enige tijd van deze
aarde verwijderd is. Ik schrijf opzettelijk verwijderd omdat de profeet Elia
niet gestorven is maar met chariots of fire naar de hemel van God is
weggevoerd.
Volgens
de Legends of the Jews (Louis Ginzberg) stelt dit geen probleem, zij laten de
profeet vanuit hun hemelse paradijs een brief aan Joram schrijven. Dit is
echter niet wat de Bijbel algemeen betreffende de Opstanding leert, maar is
ontleent van de Grieken.
In de vierde eeuw voor Christus ging het gebied van
Israël over in Griekse handen en invloed. De veldslag bij Issos in 333 v. Chr.
tussen de legers van Alexander de Grote en die van de Pers Darius III bezegelde
ook het lot van Juda en zag de start van de hellenisering van de oude wereld.
Ook de Joden bleven niet bewaard van het Griekse denken. In de derde eeuw voor
Christus werd in Egypte onder het bewind van de Hellenistische koning Ptolemeüs
II, de Thora door Joodse Schriftgeleerden naar het Grieks vertaald. Later
volgden de overige boeken van het Oude Testament plus boeken die in wezen niet
in de Joodse Bijbel thuishoren (niet geïnspireerd) zoals de aprokriefe boeken 1 en 2
Makkabeeën e.a. Het zijn deze laatste boeken die het Griekse geloof in een
hiernamaals en een hierna zijn leren. De Grieken geloofden dat bij de dood, een mens naar Hades ging. De Bijbel echter belooft een opstanding en een herstel
van alle dingen in een toekomstig nog te herstellen paradijs. In de Bijbel is 'de dood' een vijand. Wanneer de apostel Paulus in Athene op de Areopagus de
gelegenheid kreeg om het evangelie te verklaren (zie Handelingen hoofdstuk 17)
was de belofte van een toekomstige Opstanding iets waarvan de Grieken nog nooit
gehoord hadden. Verwarrend was in de Septuagint het gebruik van het Griekse
woord Hades als vertaling voor het Hebreeuwse woord dat graf voorstelt. Op
korte tijd ontstond de traditie van een leven na de dood met
interactiemogelijkheid tussen levenden en zogenaamde doden. Vooral de
Rooms-katholieke kerk leert deze traditie dogmatisch.
Maar
ook in de Joodse overlevering vond dit denken ingang. Hierna het citaat: Legends of the Jews by Louis Ginzberg:
Elijah's removal from earth, so far being an interruption to his relations
with men, rather marks the beginning of his real activity as a helper in time
of need, as a teacher and as a guide. At first his intervention in sublunar
affairs was not frequent. Seven years after his translation, (43) he wrote a
letter to the wicked king Jehoram, who reigned over Judah.
De Bijbelse
Encyclopedie KOK leert dan weer het volgende:
Meer dan zeven jaar na de hemelvaart van Elia ging een schrijven van hem naar
de goddeloze koning Joram van Juda, waarin de Here hem een zwaar oordeel
aankondigt wegens zijn afgoderij en de moord op zijn familieleden, 2 Kron.
21:12-15. Wij hebben dus in deze brief te doen met een profetie, door Elia zelf
op schrift gesteld.
Bijbelse Encyclopedie J.H.KOK KAMPEN, 1975
Beide
verklaringen zijn overbodig wanneer we een logische chronologische oplossing
zoeken. Een en ander maakte ik al duidelijk in Genesis versus Egyptologie.
Koning Joram van Juda was al tot co-regent met zijn vader Josafat aangesteld
wanneer deze laatste ten strijde trok tegen de Arameeërs in de slag bij Ramoth
Gilead in 889 v. Chr. Ook in Israël werd de zoon van Achab, de
geallieerde van Josafat in deze strijd, als co-regent benoemd. Dit was dan
koning Ahazia die kort regeerde zoals het hierna vermelde Bijbel-citaat leert:
2
Koningen 1:1 Moab viel na Achabs dood van Israël af. 2 Achazja viel door het
traliewerk van zijn bovenvertrek te Samaria, en hij werd ziek. Toen zond hij
boden uit en beval hun: Gaat Baäl-Zebub, de god van Ekron, raadplegen, of ik van
deze ziekte zal herstellen. 3 Maar de Engel des HEREN sprak tot de Tisbiet
Elia: Sta op, ga de boden van de koning van Samaria tegemoet en zeg tot hen: Is
er dan geen God in Israël, dat gij Baäl-Zebub, de god van Ekron, gaat
raadplegen? 4 Daarom, zo zegt de HERE: Van het bed waarop gij zijt komen te
liggen, zult gij niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven. En Elia ging
heen. .
. 15
Toen sprak de Engel des HEREN tot Elia: Daal met hem af, vrees niet voor hem.
En hij stond op en daalde met hem af naar de koning. 16 En hij sprak tot hem:
Zo zegt de HERE: aangezien gij boden gezonden hebt om Baäl-Zebub, de god van
Ekron, te raadplegen is er dan geen God in Israël, wiens woord gij kunt
raadplegen? daarom zult gij van het bed waarop gij zijt komen te liggen, niet
afkomen, maar gij zult voorzeker sterven. 17 Zo stierf hij volgens het woord
des HEREN, dat Elia gesproken had; en
Joram werd koning in zijn plaatsin het tweede jaar van Joram, de
zoon van Josafat,de koning van Juda; want hij had geen zoon.
(zie
schema 61 hierboven)
Vers
17 leert klaar en duidelijk dat de opvolger van Ahazia in het tienstammenrijk,
koning werd in het tweede jaar van Joram van Juda, de zoon van Josafat. Dit
past chronologisch gezien, alleen in het tweede jaar van het co-regentschap van Joram
van Juda. De conclusie is dat de moordpartij door Joram van Juda aangericht
zoals 2 Kronieken 21:4 leert, tijdens zijn regeerperiode als co-regent plaatsvond.
Het was toen dat een nog niet opgenomen profeet Elia hem een brief schreef. Of hoe
belangrijk de studie van exacte chronologie is.
PSALM 83: de identificatie van Gebal voor onze tijd. Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid tot hulp.
Een lied.
Een psalm van Asaf.
O God,
houd U niet stil,
Zwijg niet
en blijf niet werkeloos, o God.
Want zie,
uw vijanden tieren,
Uw haters steken
het hoofd op:
Zij smeden
een listige aanslag tegen uw volk
En
beraadslagen tegen uw beschermelingen.
Zij
zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen,
Zodat aan
de naam van Israël niet meer wordt gedacht.
Want zij
hebben eensgezind beraadslaagd,
Tegen U
een verbond gesloten;
De tenten
van Edom en de Ismaëlieten, Moab en
de Hagarenen, Gebal,
Ammon en
Amalek,
Filistea
met de inwoners van Tyrus;
Zelfs
Assur heeft zich bij hen gevoegd,
Zij zijn
de zonen van Lot tot steun. Sela
Psalm
83:1-9
(NBG Vertaling
1951)
De
schrijver van Psalm 83 was de ziener Asaf die leefde ten tijde van Koning David
(1047/1007 v. Chr.) Asaf was een Leviet, een afstammeling van Levi, een van de
zonen van Jacob, en behoorde tot de priesterzangers van David. Hij is de auteur
van verschillende psalmen. In Psalm 83 heeft de dichter het over een
vijandelijk verbond van tien volken tegen het volk van Israël. Tien volkeren
smeden samen een pact met als doel de verdelging van Israël. Het is een verbond
van volken dat zich nog nooit in de geschiedenis van het oude Israël heeft
voorgedaan. Mijn gevolgtrekking is dan ook dat nog een toekomstig verbond van
tien volken tegen het sinds 1948 nationaal herstelde Israël bedoelt is. Het
getal van tien landen is ook gelijk aan het getal van de tien koningen van de
profeet Daniël, dat ook in het laatste boek van de Bijbel, de Apocalyps terug
te vinden is.
Wanneer we
psalm 83 naar onze tijd transponeren merken we na identificatie van de namen
uit de oudheid dat veel tegenstanders uit het verleden er heden opnieuw zijn. En de reden van dit artikel is de
identificatie van Gebal, dat een verrassing oplevert. Maar eerst wil ik de
andere namen duiden. Edom levert geen probleem. Dit volk leefde in de oudheid
in het gebied op de huidige grens tussen Jordanië en Saoedi-Arabië. De
identificatie van de Ismaëlieten geeft evenmin een probleem. Ismaël was een
zoon van Abraham en Hagar, de slavin van Sara. Van hem stammen vele Arabische
stammen af. Moab en Ammon waren in het Oude Testament twee zonen van Lot en zij
woonden eertijds in het huidige Jordanië. Filistea is de huidige Gaza-strip en
Tyrus ligt in Zuid-Libanon, het vroegere Fenicië. Het moderne Libanon beslaat
grotendeels het gebied van het oude Fenicië. Libanon is al lang geen
eenheidsstaat meer maar is als een lappendeken opgedeeld met meerdere fracties binnen
de grenzen die de lakens uitdelen. In het zuiden heerst de Hezbollah, een
vijand van Israël. Volgens Psalm 83 zal Tyrus nauw samenwerken met Filistea in
zijn strijd tegen Israël. Het Assur dat Asaf vermeldt is het huidige Irak en
Syrië. Amalek is een nakomeling van Esau, de broer van Israël. Zijn woonplaats
was het Seïr-gebergte. Dit gebergte bevindt zich binnen de grenzen van het
huidige Jordanië. De 'Hagarenen' zijn moeilijker te plaatsen. Hagar was de
slavin van Sara en moeder van Ismaël. Zij was een Egyptische. Een eerste
conclusie zou dus kunnen zijn dat Hagar of de Hagarenen synoniem staat voor
Egypte. De naam blijkt echter niet Egyptisch te zijn maar Semitisch, en
vermoedelijk is deze naam haar door Abraham gegeven. De naam Hagar betekent
'reizende of vluchtende'. Ik veronderstel dat de Hagarenen de huidige
Palestijnen voorstellen die woonachtig buiten Israël zijn. Geen enkel Arabisch
land heeft namelijk de Palestijnse ontheemden van 1948 en 1967 opgenomen. De
meesten die in het Midden-Oosten bleven, leven in vluchtelingenkampen en worden
sindsdien door de VN onderhouden.
Maar laat
ons nu het volk te Gebal identificeren. Wanneer men er een Bijbelse
encyclopedie op na slaat, blijkt dat de plaatsing van Gebal geen eenvoudige zaak
is. Meerdere verklaringen zijn mogelijk. Gebal betekent berg en algemeen wordt
het met Byblos in Fenicië geïdentificeerd. En aan de hand van Psalm 83 zoekt
men ook een locatie in het noordelijke gedeelte van het gebergte Seïr.
Eerlijkheidshalve vermeldt men erbij dat de precieze ligging onbekend is. Met
deze verklaring nam ik geen genoegen en zocht verder voor een identificatie van
Gebal. Wat mijn aandacht trok was de verwijzing in Egyptische bronnen naar de
stad Gebal of Goebla. Het Egyptische
Oude Rijk haalde er zijn hout en tijdens het Egyptische Nieuwe Rijk, vooral de
Amarna-periode, zat er een Egyptische vazal Rib Addi die vanuit Gebal meer dan
vijftig brieven aan farao schreef. In het licht van Velikovsky 's bevindingen,
een bekende controversiële revisionist van de geschiedenis van de oudheid, moet
Gebal met Jizreël in Samaria geïdentificeerd worden. Nu heb ik in mijn
publicatie 'Genesis versus Egyptologie voortgeborduurd op Velikovsky s
bevindingen. Ik identificeerde Hosea van het tienstammenrijk als de Rib Addi
van de Amarna-brieven. Het volk Gebal is aldus in Samaria te plaatsen. Ik
herhaal nog even de tien vijanden van Israël in psalm 83: "De tenten van
Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagarenen, Gebal, Ammon en Amalek, Filistea
met de inwoners van Tyrus; Zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd,"
Het
huidige plaatsje Jizreël in het moderne Israël ligt in het zuiden van Galilea
met zijn overwegend Arabische bevolking, noordelijk van het Palestijnse Jenin.
Ik zou nu durven verwachten, met Psalm 83 in gedachten, dat via een toekomstige
vredesregeling dit gebied via een land-swap langs de grenzen van 1967, naar een
toekomstige Palestijnse staat gaat en een centrum van haat tegen de staat
Israël wordt. De huidige VS-administratie roept Israëlis en Palestijnen regelmatig
op om voortgang met het zogenaamde stappenplan te maken. Een stappenplan dat
met de Oslo-verdragen van 1993 tussen Israël en de Palestijnse autoriteit werd
afgesproken. De huidige VS-president Obama dringt aan om langs de grens van
1967 via landswapping tot een vredesregeling te komen.
Vanuit
onze identificatie van Gebal met Jizreël-Samaria en Filistea met Gaza is het te
veronderstellen dat er in de toekomst meerdere Palestijnse staten zullen
ontstaan. Ook is het opmerkelijk dat Filistea in één adem met Tyrus genoemd
wordt. De verschillende staatjes zullen niet tot vrede leiden maar hun
uiteindelijk doel blijft volgens Psalm 83, wanneer naar onze tijd getransponeerd,
de vernietiging van Israël. Psalm 83 is een gebed om hulp tegen de vijanden van
Israël. Het tweede gedeelte van de Psalm geeft dan ook hoop.