Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    09-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ADAD NIRARI III REVISED
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De Assyrische annalen betreffende Adad Nirari III aan de chronologische gegevens van de Bijbel aangepast.

    De Assyriër Adad Nerari III was een tijdgenoot van de Bijbelse koningen Joahaz en Joas in Israël en van Joas en Amazia in Juda. De Assyrische minderjarige koning Adad Nirari III volgde onder voogdijschap van zijn moeder koningin Sammurat, zijn vader Shamsi Adad V op. Zijn regeringsjaren zijn volgens de orthodoxe berekening: 812/783 v. Chr. Volgens mijn revisie regeerde hij echter van 847 tot 820 v. Chr. Zie link: http://www.shopmybook.com/nl/Robert-De-Telder/DE-ASSYRIOLOGIE-HERZIEN

     

    Van de moeder koningin en regentes Sammurat is een stele bewaard gebleven (gevonden te Kalat Sherkat in Assyrië) waarin het co-regentschap met de minderjarige Adad Nirari III vermeld wordt. Een andere vermelding (Saba’a stele) geeft een periode van vijf jaar als de duur van het co-regentschap.

     

    De orthodoxie identificeert koningin Sammurat met de legendarische Semiramis, de vrouw van de Bijbelse Nimrod, de eerste machthebber op aarde na de grote vloed. De Bijbelse gegevens betreffende Nimrod worden door hen als mythe beschouwd. Dit is echter niet mijn uitgangspunt. Het Bijbelboek Genesis is geschiedschrijving. De Sammurat van de 9de eeuw voor Christus is dus te onderscheiden van de Semiramis van het derde millennium voor Christus.

     

    De eerder vermelde Saba’a-stele verhaalt eveneens een militaire campagne van Adad Nirari III naar Damascus in zijn vijfde regeringsjaar. Dit jaar is volgens de revisie nu het jaartal 843 v. Chr.:

     

    Against Aram I marched. Mari', king of Aram, in Damascus his royal city, I shut up. The terrifying splendour of Assur overwhelmed him and he laid hold of my feet, he became my vassal. 2300 talents of silver, 20 talents of gold, 3000 talents of copper, 5000 talents of iron, coloured woollen and linen garments, an ivory bed, an ivory couch...his property and his goods, in immeasurable quantity, in Damascus, his royal city, in his palace, I received.

     

    Dit gegeven past niet met de Bijbelse gegevens betreffende Damascus/Aram als belager van het tienstammenrijk. Het Bijbelboek 2 Koningen geeft Aram weer als een vijand van koning Joahaz van Israël tot praktisch het einde van diens regeringstijd van zeventien jaar, van 847 tot 830 v. Chr.. Een Assyrische belegering van Damascus met een verzwakking van Aram tot gevolg past niet in dit tijdsschema. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

     

    2 Koningen 13:1 In het drieëntwintigste jaar van Joas, de zoon van Achazja, de koning van Juda, werd Joachaz, de zoon van Jehu, koning over Israël te Samaria; hij regeerde zeventien jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN en volgde de zonden na, die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven; daarvan week hij niet af. 3 Daarom ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen in de macht van Hazaël, de koning van Aram, en in de macht van Benhadad, de zoon van Hazaël, al die tijd.

    4 Maar Joachaz zocht de gunst van de HERE, en de HERE hoorde naar hem, want Hij had gezien hoe zwaar de koning van Aram Israël verdrukte. 5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren. 6 Toch weken zij niet af van de zonden van het huis van Jerobeam, die hij Israël had doen bedrijven; daarmee gingen zij voort. Ook bleef te Samaria de gewijde paal staan. 7 Waarlijk, hij had aan Joachaz geen krijgsvolk overgelaten dan vijftig ruiters, tien strijdwagens en tienduizend man voetvolk; want de koning van Aram had hen te gronde gericht en hen gemaakt als stof bij het dorsen. 8 Het overige van de geschiedenis van Joachaz en alles wat hij gedaan heeft en zijn dappere daden, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? 9 Joachaz ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in Samaria; zijn zoon Joas werd koning in zijn plaats.

     

    De conclusie moet zijn dat de vermelding op de Saba’a stele betreffende de belegering van Damascus in het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III fout is. Hoogstwaarschijnlijk hebben we met een schrijffout te maken en is het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III bedoeld. De Assyrische gegevens onderling spreken elkaar ook tegen wat maakt dat ik van een foutieve Assyrische kroniek kan uitgaan. De bekende eponiemlijsten geven namelijk voor het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III geen campagne naar Damascus weer, maar een veldtocht naar Arpad in Noord-Syrië. Wat vreemd is aangezien Arpad slechts een provinciestad was en Damascus daarentegen de hoofdstad van het machtige Aram. Hierna de Eponiemlijst van alle regeringsjaren van Adad Nirari III ter illustratie. De jaren tussen haakjes zijn de jaartallen van de orthodoxe met rechts mijn gereviseerde jaartallen:

     

    [809/808] 847/846 During the eponymy of Adad-Nirari [III], the king of Assyria, campaign against Media

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [808/807] 846/845 During the eponymy of Nergal-ilaya, the commander in chief, campaign against Guzana.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [807/806] 845/844 During the eponymy of Bêl-dân, the palace herald, campaign against Mannea.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [806/805] 844/843 During the eponymy of Sil-Bêli, the chief butler, campaign against Mannea.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [805/804] 843/842 During the eponymy of Aššur-taklak, the chamberlain, campaign against Arpad.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [804/803] 842/841 During the eponymy of Ilu-issiya, governor of Aššur, campaign against Hazazu.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [803/802] 841/840 During the eponymy of Nergal-ereš, governor of Rasappa, campaign against Ba'alu.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [802/801] 840/839 During the eponymy of Aššur-balti-ekurri, governor of Arrapha, campaign against the Sealand; plague.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [801/800] 839/838 During the eponymy of Inurta-ilaya, governor of Ahizuhina, campaign against Hubuškia.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [800/799] 838/837 During the eponymy of Šep-Ištar, governor of Nisibis, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [800/799] 837/836 During the eponymy of Šep-Ištar, governor of Nisibis, campaign against Media

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [799/798] 836/835 During the eponymy of Marduk-išmanni, governor of Amedi, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [798/797] 835/834 During the eponymy of Mutakkil-Marduk, the chief eunuch, campaign against Lušia.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [797/796] 834/833 During the eponymy of Bêl-tarsi-iluma, governor of Kalhu, campaign against Namri.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [796/795] 833/832 During the eponymy of Aššur-bêla-usur, governor of Habruri, campaign against Manduate.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [795/794] 832/831 During the eponymy of Marduk-šaduni, governor of Raqmat, campaign against Der.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [794/793] 831/830 During the eponymy of Kinu-abua, governor of Tušhan, campaign against Der.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [793/792] 830/829 During the eponymy of Mannu-ki-Aššur, governor of Guzana, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [792/791] 829/828 During the eponymy of Mušallim-Inurta, governor of Tille, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [791/790] 828/827 During the eponymy of Bêl-iqišanni, governor of Šibhiniš, campaign against Hubuškia.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [790/789] 827/826 During the eponymy of Šep-Šamaš, governor of Isana, campaign against Itu'a.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [789/788] 826/825 During the eponymy of Inurta-mukin-ahi, governor of Nineveh, campaign against Media.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [788/787] 825/824 During the eponymy of Adad-mušammer, governor of Kalizi, campaign against Media; foundations of the temple of Nabû in Nineveh laid.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [787/786] 824/823 During the eponymy of Sil-Ištar, governor of Arbela, campaign against Media; Nabû entered his new temple.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [786/785] 823/822 During the eponymy of Nabû-šarra-usur, governor of Talmusu, campaign against Kisku.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [785/784] 822/821 During the eponymy of Adad-uballit, governor of Tamnuna, campaign against Hubuškia; [the god] Anu the Great went to Der.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [784/783] 821/820 During the eponymy of Marduk-šarra-usur, governor of Arbela, campaign against Hubuškia.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [783/782] 820/819 During the eponymy of Inurta-nasir, governor of Mazamua, campaign against Itu'a.

    ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

    [782/781] 819/818 During the eponymy of Iluma-le'i, governor of Nisibis, campaign against Itu'a.

     

    De conclusie moet zijn dat naar het einde toe van de regeringsperiode van Joahaz van Israel, en los van de tegensprekelijke eponiemlijst een Assyrische invasie in Aram heeft plaatsgevonden. Vermoedelijk in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III.

     

    De Assyriër Adad Nirari III werd zodoende een verlosser voor Israël:

    2 Koningen 13:5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren.

     

    De Bijbel noemt de naam noch de nationaliteit van deze verlosser die hen van de overheersing door Aram verloste. Maar ook in het Assyrische verslag wordt bijvoorbeeld de naam van de koning van Aram niet genoemd. Er is slechts een verwijzing naar een ‘Mari, koning van Aram’. Mari is hier geen eigennaam maar betekent alleen HEER. De Assyrische berichtgeving voor deze tijdsperiode is onduidelijk en levert vraagteken op vraagteken. Met de hulp van de historische boeken van de Bijbel en de fragmentarische Assyrische gegevens is het mogelijk een en ander te reconstrueren. De Eponiemlijst vermeldt in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III een campagne naar ‘Manduate’. Dit gebied wordt algemeen als de Beka-vallei in de Libanon geïdentificeerd. Het ligt voor de hand aangezien het van de Beka-vallei slechts een steenworp naar Damascus is, en in dat zelfde jaar Damascus belegerd werd. Er is ook een stele van Adad Nirari III gevonden waar deze claimt schatting van koning Joas van Israël ontvangen te hebben. Dit gegeven past ook in mijn gereviseerd jaar 833 v. Chr. met het eerste regeringsjaar van Joas als co-regent met zijn vader Joahaz over Israël. Zie ‘Genesis versus Egyptologie’: http://www.shopmybook.com/nl/Robert-De-Telder/GENESIS-versus-EGYPTOLOGIE

     

    Wordt vervolgd

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    09-03-2014 om 10:37 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TIGLATH PILESER III ZOON VAN ADAD NIRARI, KONING VAN ASSYRIE
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    In de gepubliceerde Assyrische koningslijsten wordt Tiglath Pileser III als de zoon van Assur Nirari V vermeld. Wat niet in alle werken vermeld wordt is dat dit in feite giswerk van de orthodoxe Assyriologie is. Er bestaan namelijk tegenstrijdige inscripties van Tiglath Pileser waarin deze zich zelf de zoon van noemt. Voor de orthodoxie is dit een anomalie waar men verder geen rekening mee wenst te houden. Een veelvoud van orthodoxe vermeende aanwijzingen maakt het voor de Assyriologie duidelijk dat Tiglath Pileser III de zoon en opvolger van Assur Nirari V was. Het is interessant heden het commentaar van de Assyrioloog Dr. Daniel David Luckenbill (1881/1927 AD) uit 1926 te lezen wanneer diens opus magnum gepubliceerd werd:

     

    822. Inscribed bricks, a stone inscription and an inscribed duck weight, containing the name and titles of Tiglath Pileser III, were found at Kalat Sherkat. On the brick inscription Tiglath Pileser III is called “son of Adad Nirari, king of Assyria”

    KAH,I, Nos. 21-23. Ancient records of Assyria and Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926

     

    Dr. Luckenbill schreef als commentaar het volgende:

    “Whether this is a bit of fiction or whether we err in ascribing these texts to Tiglath Pileser III is still to be determined.”

     

    We kunnen 88 jaar later alleen maar vaststellen dat er betreffende Tiglath Pileser ’s zoon-schap, geen verdere archeologische vondsten werden gedaan die meer licht op de opvolging konden werpen. Dat hij volgens de orthodoxie de zoon van Assur Nerari V was, blijft een postulaat.

     

    Niettemin werd de Bijbelse chronologie betreffende de koningen van Juda en Israël aan de Assyrische koningslijst aangepast en niet andersom. Dat er vandaag data gehanteerd worden zoals 722 v. Chr. voor de val van Samaria en zelfs 1447 v. Chr. als Exodusdatum is het resultaat van het sleutelen aan nochtans duidelijke Bijbelse jaartalverbanden en deze te linken aan de foutief Assyrische gegevens.

     

    Over de Assyrische chronologie schreef ik op 12 januari 2014 al eerder een artikel op deze blog.

     

    En over de herziening van de chronologie van de Assyrische koningen schreef ik een boek dat op het internet verkrijgbaar is. 

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    06-03-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE PRINS VAN EGYPTE; MOZES DE GEADOPTEERDE ZOON VAN DE DOCHTER VAN FARAO
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mozes als de Prins van Egypte was een hele tijd in de belangstelling als een gevolg van de Amerikaanse animatiefilm uit 1998 geregisseerd door Brenda Chapman en Steve Hickner met muziek van Hans Zimmer en Stephen Schwartz. De film won een Oscar voor beste lied en was ook genomineerd voor een Grammy en Golden Globe. Met de film volgde ook de video en dvd uitvoering en bovendien heel wat gadgets die de aandacht van kinderen (en volwassen) hadden. Heel wat mensen hebben heden de DVD in bezit.

    De animatiefilm verhaalt de geschiedenis van Mozes vanaf zijn geboorte tot de exodus uit Egypte. De animatiefilm laat de gruwel van de genocide zien wanneer farao beveelt dat alle mannelijke borelingen van de Hebreeërs gedood moeten worden. Mozes wordt als een gevolg hiervan door zijn moeder een tijd verborgen gehouden en daarna in een biezen kistje in de Nijl te water gelaten. Mirjam, de zuster van Mozes, volgt de kleine ark met haar broertje Mozes erin en is een beetje later getuige dat de vrouw(?) van farao het kind vind, uit het water van de Nijl haalt en uiteindelijk adopteert. De farao en echtgenoot van de vrouw die Mozes als haar zoon adopteert is in de film farao Seti I van de 19de dynastie. Mozes groeit dan samen met Ramses II, de zoon van Seti I, op. Maar uiteindelijk ontdekt Mozes dat hij eigenlijk een Israëliet is en geboren als slaaf. Hij moet Egypte verlaten en vlucht naar Midian. Daar ontmoet hij Jetro de hogepriester. Hij trouwt met Jetro 's dochter Zippora. Een hele tijd later na zijn ontmoeting met de God van Abraham, Izaak en Jacob in de brandende, maar niet door vuur verterende, braamstruik keert Mozes terug naar Egypte om zijn volk in de Naam van God te bevrijden. Maar zijn broer Ramses II is in de animatiefilm inmiddels farao geworden en wil zijn macht niet zomaar afgeven. Uiteindelijk wordt Egypte getroffen door een aantal vreselijke plagen. De laatste plaag is dat alle eerstgeborenen in de Paasnacht overlijden, behalve in die huizen waar op de deurposten het bloed van het geslachte Paaslam is gestreken. Uiteindelijk laat Ramses ze gaan omdat ook zijn zoon is overleden. Maar korte tijd daarna al betreurt hij zijn beslissing en gaat met zijn leger de Israëlieten achterna. De Rode Zee die zich van Gods wege voor de Israëlieten geopend had, sluit zich echter weer over het achtervolgende leger van Farao en vernietigd het Egyptische leger. De animatiefilm eindigt hierna met Mozes die samen met de verloste Israëlieten als vrije mensen naar het Beloofde Land trekken. Een verhaal dat wereldwijd bekend is.

     

    De animatiefilm wijkt enkele malen op belangrijke details van het Bijbelverhaal af. De Bijbelse farao van de verdrukking bijvoorbeeld is in de Bijbel namelijk dezelfde farao die kort voor de exodus sterft. Een zeer oude man aldus. Het Bijbelboek Exodus leert in feite dat we met een farao te doen hebben die minsten 2 x 40 of 80+ jaar regeerde. Zoals in ‘Genesis versus Egyptologie’ uiteengezet meen ik dat alleen farao Pepi II van de zesde dynastie in aanmerking komt voor deze lange regeerperiode.

     

    In de animatiefilm is de farao van de verdrukking echter Seti I van de negentiende dynastie. Een farao met een regeringsduur van slechts 11 jaar. Het is algemeen gangbaar voor de orthodoxie om een farao uit de 18de en/of 19de Egyptische dynastie te selecteren die in het Bijbelplaatje zou kunnen passen. Een onmogelijke opdracht. Beide vermelde dynastieën zijn historisch goed gedocumenteerd en leveren geen gepaste kandidaat-farao. De reden dat men op zoek gaat naar de farao van de exodus in deze dynastieën is een gevolg van de zogenaamde Sothis-kalender en zijn datering die door de Egyptoloog Eduard Meyer aan het begin van de twintigste eeuw gefabriceerd werd. Het revisionisme van de Egyptologie, heeft de dateringsmethode van Eduard Meyer inmiddels volledig onderuit gehaald.

     

    Een andere discrepantie in afwijking met de Bijbel, die ik in de animatiefilm opmerkte was dat de boreling Mozes geadopteerd wordt door de vrouw van farao en niet door de dochter van farao. De filmmakers hebben hier blijkbaar de Koran gevolgd en niet de Bijbel. Hierna de betreffende Koran- en Bijbelgedeelten:

     

    Soera 28:7 En Wij openbaarden aan de moeder van Musa (Mozes): Zoog hem, en wanneer gij voor hem vreest, werp hem dan in de stroom. En vrees niet en wees niet bedroefd. Wij zullen hem tot u terugvoeren en hem maken tot een der uitgezondenen. -8. Toen namen de verwanten van Fir’aun (farao) hem op, opdat hij voor hen zou worden een vijand en een droefenis. Fir’aun en Haman en hun legerscharen waren zondebedrijvers. 9. En de vrouw van Fir’aun zeide: een verkwikking des harten is hij voor mij en voor u; doodt hem niet; mogelijk, dat hij ons baat zal brengen of dat wij hem als kind aannemen. – Maar niet hadden zij vermoeden. (De Koran in de vertaling van Prof. Dr. J. H. Kramers)

     

    Exodus 1:5 Toen kwam de dochter van Farao om in de Nijl te baden, en intussen wandelden haar dienaressen langs de Nijl; zij zag het kistje in het riet en zond haar slavin om het te halen. 6 Toen zij het open deed, zag zij het kind, en zie, het jongetje schreide, zodat zij medelijden met hem kreeg en zeide: Dit is een Hebreeuws kind. 7 Toen zeide zijn zuster tot de dochter van Farao: Zal ik voor u uit de Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan roepen, om het kind voor u te zogen? 8 En de dochter van Farao zeide tot haar: Ja. Toen ging het meisje de moeder van het kind roepen. 9 En de dochter van Farao zeide tot deze: Neem dit kind mee en zoog het voor mij, dan zal ik u het u toekomende loon geven. Daarop nam de vrouw het kind mee en zoogde het. 10 En toen het kind groot geworden was, bracht zij het naar de dochter van Farao; en hij werd door haar als zoon aangenomen, en zij noemde hem Mozes, want, zeide zij: ik heb hem uit het water getrokken. (NBG Vertaling 1951)

     

    In dit korte Bijbelgedeelte staat wel vijf maal achter elkaar vermeld dat het de dochter van farao was die Mozes als zoon aannam. Er kan hier dus geen twijfel over bestaan wie bedoelt is.

     

    De onderzoeker Donovan Courville, wiens studie ik in mijn werk ‘Genesis versus Egyptologie’ (hoofdstuk 9) meerdere malen citeer leert dat de twaalfde dynastie de dynastie van de farao van de verdrukking leverde; namelijk Senwosret III. Het was de dochter van zijn opvolger Amenemhat III met de naam Sobekneferoe die Mozes als zoon adopteerde en aldus Mozes tot kroonprins van Egypte maakte. Courville meent dat er voldoende historisch materiaal is om Amenemhat IV als Mozes te identificeren. Op de tijdsbalk linkt Courville de vlucht van Mozes naar Midian met het einde van de (co)regeerperiode van Amenemhat IV. Indien Courville gelijk heeft zijn we in hierboven in bezit van een afbeelding van Mozes als prins van Egypte.

     

    Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), Th., B.A., M.A., Ph. D., was een revisionist van de Egyptologie die met zijn werk ‘The Exodus Problem and its Ramifications, 1971’ een heel belangrijke bijdrage tot het rechtzetten van de geschiedenis van de oudheid in het licht van de Bijbel leverde. Zijn studie is voor mij een naslagwerk. Het Egyptische Oude en het Midden-rijk waren volgens Courville contemporain met elkaar. Beide rijken komen als een gevolg van de ramp van de exodus gelijktijdig aan hun einde. De enige tussenperiode in de Egyptische geschiedenis die Courville in zijn reconstructie overeind laat is de periode van de Hyksos, vreemde heersers die na de vernietiging van het leger van farao met de exodus, Egypte overrompelden. De Israëlieten vervolgden hun weg naar Kanaän dat zij veertig jaar later in bezit namen. Zij waren nieuwkomers met archeologisch gezien logischerwijze een nieuwe soort potten en pannen. Zij namen, gepaard gaande met natuurlijke catastrofes, op gewelddadige wijze het land in bezit. In het model van Courville volgt de Midden bronsperiode te Jericho onmiddellijk op het Vroeg brons-tijdperk. Het archeologische beeld in de streek van Jericho is duidelijk – een noodlottige catastrofe, gevolgd door bezetting door nieuwkomers. Het is in feite een eenvoudige oefening die Courville toepast. Hij toont aan dat de Egyptologie er zeshonderd jaar naast zit. Wanneer we het begin van Midden brons aan de Bijbelse gegevens aanpassen valt veel op zijn plaats.

     

    De Koran heb ik al jaren geleden doorgenomen, nog voor 9/11, in de eerste plaats uit nieuwsgierigheid naar een eventuele naamsvermelding van de farao van de verdrukking. Maar helaas, ook de Koran geeft geen naam en verwijst alleen naar ‘farao’ of het Arabische Far’aun zoals het door Prof. Dr. J. H. Kramers naar het Nederlands vertaald werd.

     

    Er zijn wel enkele interessante historische raakpunten zoals de vermelding in de Koran dat farao in de Rode Zee samen met zijn leger is omgekomen. De volgende Soera’s gaan hierover: 2:50, 7:136-137, 8:54, 10:90, 17:103, 20:78-79, 26:66, 28:40, 43:55, 44:24, 51:40, 79:25.

     

    Dat farao is omgekomen in de Rode Zee past niet bij de orthodoxe identificatie van de farao van de verdrukking met de farao’s van de achttiende en/of negentiende Egyptische dynastie. De betreffende Hollywood-films laten dan ook het Egyptische leger alleen in de Rode Zee omkomen met farao die vanop de oever toekijkt en zo overleefd. Dit is echter ongeloofwaardig wanneer we bedenken dat de farao ’s van de oudheid als goden aan de kop van hun leger oprukten.

     

    Een vraagteken plaatst ik bij het vermelden van de naam HAMAN in de hiervoor geciteerde Soera 28:8. De Koran verwijst zesmaal naar de figuur Haman die volgens de Koran deel uitmaakte van het hof van farao en aanwezig was wanneer Mozes en Aaron hun opwachting bij farao maakten. Op andere plaatsen in de Koran wordt hij beschreven als de architect van farao.

     

    Soera 40:36 En Far’aun zeide: O Haman, bouw voor mij een hoog paleis, opdat ik de toegangen moge bereiken. 37. De toegangen tot de hemelen, zodat ik de god van Musa kan waarnemen; immers ik houd hem voor een leugenaar. -  En aldus werd voor Far’aun zijn boos bedrijf schoonschijnend gemaakt, en werd hij afgehouden van de weg. En niet was de toeleg van Fir’aun anders dan in mislukking.

     

    Het vermelden van Haman in de Koran als architect en raadsman van farao is door menig tegenstander al aangegrepen om de Koran in diskrediet te brengen. De boodschap is dan dat een en ander in de overlevering in de tijd verwisseld werd met de Haman uit het Bijbelboek Esther en de Perzische periode. Een tijdsverschil van bijna 1000 jaar. Ik wens mij deze roedel huilende wolven in het bos niet te vervoegen en meen dat het mogelijk is dat de Egyptologie in de toekomst alsnog een historische Haman kan duiden. Het werk rond de geschiedschrijving van het oude Egypte is niet af. We moeten ook bedenken dat het oorspronkelijke Egyptische schrift geen klinkers kenden en het moeilijk is de juiste klinkers van een naam te kennen. Daarnaast bereikten ons vele namen van farao’s en hun hofhouding in het Grieks. Het is en blijft een puzzel en niet alles kan bewezen worden. Dit gaat trouwens voor veel op. De evolutietheorie bijvoorbeeld is tenslotte ook uitgevonden om te bewijzen wat nog bewezen moet worden.

     

    Nu blijft het een feit dat de twee boeken Bijbel en Koran vanwege het Bijbelse evangelie, tegenover elkaar staan. De Bijbel is een afgesloten eenheid van 66 boeken waartegenover de Koran beweerd dat er, ongeveer zes eeuwen later, een Arabische openbaring van dezelfde God (Soera 29 :45) als die van de Bijbel aan de Arabier Mohammed is geweest. Het Oude Testament van de Bijbel sluit echter af met de Hebreeuwse profeet Maleachi die de komst van de Messias aankondigt met vooraf de wederkomst van de profeet Elia en het Nieuwe Testament neemt deze draad weer op bij de bediening van Johannes de Doper die de komst van de Zoon van God aankondigt. Het Nieuwe Testament sluit af met het boek Openbaring of Apocalyps met de belofte van de komst van de Zoon van God, de Koning der koningen, die in de toekomst bij zijn wederkomst alles zal herstellen. Nergens staat er in de Bijbel een verwijzing naar een nog eventuele toekomstige Arabische openbaring. Verschillende Bijbelgedeelten maken integendeel duidelijk dat het Woord van God alleen aan en door de Joden is doorgegeven.

     

    Romeinen 3:1 Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? 2 Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats [toch] dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd. 3 Wat toch is het geval? Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw Gods tenietdoen? 4 Volstrekt niet!

    (NBG 1951 Vertaling)

     

    Het christendom neemt dan wel aan dat het Woord van God door de Joden tot ons is gekomen, anderzijds; leert een meerderheid van de christelijke kerk(en) dat de kerk sinds Pinksteren 30 AD in de plaats van Israël is geplaatst, de zogenaamde vervangingsleer. De Joden zijn volgens deze leer/theorie als heilsorgaan voor altijd door God opzijgezet. In het jaar 70 AD werd de tempel te Jeruzalem door Rome vernietigd en de Joden sindsdien verstrooid onder de volken. De profetie van Mozes zoals we kunnen lezen in het Bijbelboek Leviticus hoofdstuk 26 ging toen in vervulling.

     

    De Koran leert ook dat de Joden geen derde herstel beloofd is. Twee maal slechts werd het hun vergund een nationale staat te hebben en ‘verderf te verspreiden’ volgens Soera 17:4. Hierna het relevante gedeelte:

     

    Soera 17:1 "Lofprijzing aan Hem, die Zijn dienaar des nachts deed reizen van het Gewijde Bedehuis naar het Uiterste Bedehuis, welks omtrek Wij gezegend hebben, opdat Wij hem van Onze tekenen zouden tonen. Hij is de Horende, de Ziende. (2) En Wij hebben Musa (Mozes) de Schrift gegeven en Wij hebben haar gemaakt tot een rechte leiding voor de Zonen Israils: Neemt u niet buiten Mij een zaakbezorger. _ (3) Nakomelingschap van hen, die Wij met Nuh (Noach) medevoerden. Hij was een dankbaar dienaar. – (4) En Wij hebben aan de Zonen Israils in de Schrift de beslissing gegeven: Gij zult op de aarde twee malen verderf verspreiden, en gij zult rijzen tot grote hoogte. – (5) Wanneer de tijd komt van de eerste der twee aanzeggingen, zenden Wij tegen ulieden dienaren van Ons, toegerust met hevig geweld, welke tussen de woningen door speuren; en het zal een verwerkelijkte aanzegging worden. – (6) Daarna geven wij U weder de kans tegen hen en versterken Wij u met bezittingen en zonen, en maken Wij u talrijker in krijgerscharen. – (7) Indien gij lieden wel handelt, dan handelt gij wel voor uzelven, en indien gij slecht handelt, dan is dat ook voor uzelf. Wanneer dan de tijd komt van de latere aanzegging, zal het gebeuren, dat zij uw gezichten schenden en dat zij het bedehuis binnendringen, zoals zij het de eerste maal binnengedrongen waren, en dat zij de plaats, waarover zij komen, geheel verwoesten. –(8) Mogelijk, dat uw Heer ulieden dan barmhartigheid zal betonen. Maar indien gij terugkeert, keren ook Wij terug en maken Wij Djahannam voor de ongelovigen tot een inperking."

    (Vertaling van Prof. Dr. J. H. Kramers)

     

    Het gewijde Bedehuis is volgens het commentaar van Prof. Dr. J. H. Kramers; Mekka en met het Uiterste Bedehuis wordt Jeruzalem bedoelt. De eerste aanzegging betreffende de vernietiging van de eerste Tempel geschiedde in 586 v. Chr. wanneer de Babyloniërs onder leiding van Nebukadnezar. De tweede aanzegging betreffende de verwoesting van Jeruzalem en haar Tempel geschiedde in het jaar 70 AD toen de Romein Titus het opstandige Jeruzalem belegerde en vernietigde. De Joden gingen toen de diaspora in. De jaartallen 586 v. Chr. en 70 AD zijn van de westerse jaartelling. De Koran heeft geen jaartallen waar deze gebeurtenissen op de tijdsbalk mee verankerd kunnen worden. Met Israël leek het in 70 AD afgelopen tot in de twintigste eeuw tot verbazing van velen een nieuwe staat in het oude land der vaderen geproclameerd werd. Het begin van een derde herstel, dat nationaal ingezet werd met een geestelijk herstel dat nog toekomst is.

    De Koran leert deze verwachting niet en waarschuwt met Djahannam bij een mogelijke terugkeer. Dit laatste is een Arabisch woord dat staat voor het woord hel uit de Germaanse mythologie daar waar in de Bijbel het Hebreeuwse woord GE-HINNOM of vallei van Hinnom staat. In het Nieuwe Testament komt het Griekse woord Gehenna voor waar volgens Kramer het Arabische woord Djahamman is van afgeleid.

     

    Een belangrijk obstakel voor een vredesregeling in het Islamitische Midden-Oosten is het feit dat de Koran leert dat er geen redding voor de Joden noch een herstel van een staat in het vooruitzicht gesteld wordt. Daarom ook wordt de staat Israël sinds 1948 als een doorn in het Arabische vlees ervaren. Een doorn die verwijderd moet worden.

     

    De Bijbel leert echter duidelijk een derde herstel van het Jodenvolk in het oude land der vaderen. En dit zowel in het Oude als het Nieuwe Testament. Het traditionele christendom ziet de profetieën betreffende het herstel van Israël in de Bijbel als vervuld bij de terugkeer uit Babylonische ballingschap in 535 v. Chr. Er zijn echter heel wat profeten zoals Ezechiël, Daniël, Jesaja e.a. die voorspellingen gaven betreffende de tweede vernietiging van de Tempel gevolgd door een derde herstel na een tijds-dal van ruim tweeduizend jaar. En in de Romeinenbrief van Paulus gaan de hoofdstukken 9, 10 en 11 over het verbondsvolk Israël en hun toekomstige herstel.

     

    Tot slot hierna twee Bijbelcitaten die vanzelfsprekend zijn:

     

    Jesaja 11:11 En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. 12 En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde.

     

    Amos 9: 11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12 opdat zij beërven de rest van Edom en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. 15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de HERE, uw God.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    02-03-2014 om 18:14 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DEBORA: vrouw, moeder, richter, profeet, dichter en generaal
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Richteren 4:1 Nadat Ehud gestorven was (1269 v. Chr.), deden de Israëlieten opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN. 2 Toen gaf de HERE hen over in de macht van Jabin, de koning van Kanaän, die regeerde te Hasor, en wiens krijgsoverste Sisera was, die te Charoset-Haggojim woonde. 3 En de Israëlieten riepen tot de HERE, want hij bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt, twintig jaar (1269-1249 v. Chr.),.4 De profetes Debora, de vrouw van Lappidot, richtte destijds Israël; 5 zij was gewoon zitting te houden onder de Deborapalm tussen Rama en Bet-El op het gebergte van Efraïm, en de Israëlieten kwamen bij haar voor een rechterlijke uitspraak. 6 Zij nu ontbood Barak, de zoon van Abinoam uit Kedes in Naftali, en zeide tot hem: Heeft de HERE, de God van Israël, niet geboden: ga heen, trek naar de berg Tabor en neem met u tienduizend man Naftalieten en Zebulonieten, 7 en Ik zal aan de beek Kison Sisera, de krijgsoverste van Jabin, naar u toe voeren met zijn strijdwagens en zijn troepen, en Ik zal hem in uw macht geven? 8 Barak echter zeide tot haar: Indien gij met mij gaat, zal ik gaan, maar indien gij niet met mij gaat, ga ik niet. 9 Zij zeide: Ik ga met u mee, maar gij zult geen eer behalen op de tocht die gij onderneemt, want in de macht van een vrouw zal de HERE Sisera overgeven. Toen stond Debora op en ging met Barak naar Kedes. 10 Barak riep Zebulon en Naftali te Kedes samen, en tienduizend man trokken op in zijn gevolg; ook Debora ging met hem mee.

     

    11 De Keniet Cheber nu had zich afgescheiden van de Kenieten, van de zonen van Chobab, de zwager van Mozes, en had zijn tenten opgeslagen tot aan de terebint van Saännaïm, dat bij Kedes ligt. 12 Toen men Sisera had meegedeeld, dat Barak, de zoon van Abinoam, de berg Tabor bezet had, 13 riep hij al zijn wagens, negenhonderd ijzeren strijdwagens, en al het volk dat bij hem was, uit Charoset-Haggojim samen aan de beek Kison. 14 Toen zeide Debora tot Barak: Breek op, want dit is de dag, dat de HERE Sisera in uw macht gegeven heeft: is niet de HERE vóór u uitgetogen? En Barak daalde af van de berg Tabor en tienduizend man achter hem; 15 en de HERE bracht Sisera met al zijn wagens en zijn gehele leger door de scherpte des zwaards vóór Barak, zodat Sisera van zijn wagen klom en te voet vluchtte. 16 Toen achtervolgde Barak de wagens en het leger tot aan Charoset-Haggojim, en het gehele leger van Sisera viel door de scherpte des zwaards; niet één bleef er over….

    Richteren 5:1 Op die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, dit lied:…

    Vers 20 ...van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera... Van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera. …

    …31 b Maar die Hem liefhebben zijn als de opgaande zon in haar kracht. Toen had het land veertig jaar rust. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het nieuwe artikel heeft als inleiding de geschiedenis van een bijzondere vrouw in het oude Israël. Een vrouw die niet alleen profeet was, maar bovendien een van de richters in Israël en dit voor een lange periode van veertig jaar. Een lange tijd ook dat het volk van Israël rust van zijn vijanden had. Maar Debora was niet alleen een vrouwelijke richter, zij was ook moeder, generaal, profeet en dichter. Vanuit de godsdienst(en)-traditie ervaart men al eens de perceptie dat de Bijbel een vrouwonvriendelijk boek zou zijn. Wanneer men echter dit Bijbelgedeelte bestudeerd krijgt men toch weer een ander beeld.

     

    De aanvang van haar richter-schap was heel bijzonder. Het woongebied van de twaalf stammen van Israël werd toen beheerst door de koning van Kanaän: Jabin. Deze man had zijn hoofdplaats te Hazor in het noorden van het land. De generaal van Jabin was Sisera die volgens het Bijbelbericht, zo maar even negenhonderd strijdwagens tot zijn beschikking had. Voor een periode van twintig jaar al ondergingen de Israëlieten een wrede verdrukking. In hun grootste nood trokken zij naar de profetes Debora voor raad en uitredding. Zoals het Bijbelbericht hierboven luidt ontbood Debora daarop Barak de zoon van Abinoam van de stam Naftali en gaf hem de profetie met het krijgsplan voor de aanstaande vernietiging van het leger van Sisera. De ‘man’ Barak had echter niet zo een groot geloof als Debora en stond erop dat zij aan zijn zijde het leger zou vervoegen. De richter Debora stemde toe maar waarschuwde Barak dat hijzelf nu geen eer meer zou behalen aan de overwinning die profetisch voor haar al vaststond.

    Richteren 4:9 Zij zeide: Ik ga met u mee, maar gij zult geen eer behalen op de tocht die gij onderneemt, want in de macht van een vrouw zal de HERE Sisera overgeven.

    De Israëlitische legertroep van Barak was in staat het gigantische leger van Sisera te overwinnen als een gevolg van een heel bijzonder ingrijpen van de zijde van de HERE God: er staat in vers 10 geschreven dat “de HERE bracht Sisera met al zijn wagens en zijn gehele leger door de scherpte des zwaards in verwarring vóór Barak”. Wat er exact gebeurde is niet onmiddellijk te achterhalen. Maar in Richteren in het overwinningslied van Debora hoofdstuk 5 vers 20 staat er geschreven: “Van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera. …”

     

    En het is dit aspect, naast het chronologische dat ik in dit artikel wens te belichten.

    CHRONOLOGIE

    Het verslaan van het geweldige leger van Sisera, de krijgsoverste van Jabin bestaande uit negenhonderd ijzeren strijdwagens geschiedde aan het begin van Debora ’s richterperiode, want er staat geschreven dat ‘daarna’ het land veertig jaar rust had. Op onze chronologische tabel is dit het jaar 1249 v. Chr. (Zie Genesis versus Egyptologie – hoofdstuk 13). De zware verdrukking door Jabin liep van 1269 tot 1249 v. Chr.

     

    Het jaar 1249 v. Chr., het jaar van de verlossing van het juk van Jabin, was heel merkwaardig het zesde jaar in de sabbat- en jubeljaarcyclus. Het was een jaar dat een jaar (maart/april 1249 tot maart/april 1248) van dubbele zegening betekende zodat de opbrengst van het land voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal ook het Jubeljaar te overbruggen. Het zevende- of sabbatjaar liep daarop van 1248 tot 1247 v. Chr. En het vierde jubeljaar sinds de instelling ervan begon in sept/okt van 1248 v. Chr. Tot hier even de chronologische aspecten van dit Bijbelgedeelte

     

    EEN KOSMISCH FENOMEEN

    Het Bijbelboek Richteren geeft een verwijzing naar een kosmisch fenomeen dat zich tijdens de slag tussen de Israëlieten en het leger van Jabin afspeelde:

    Richteren 5:20 “Van de hemel streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws: MECILLAH) streden zij tegen Sisera.” (NBG Vertaling 1951)

     

    De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, die ik op 20-01-2014 op dit blog al citeerde, verbinden in hun studie ‘The long day of Joshua and six other catastrophes – Chapter VI - (1973), het kosmisch fenomeen van Richteren 5:20 met een ‘fly-by’ van de planeet Mars. De Hebreeuwse grondtekst-woorden die ik in het Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken vermeld heb zijn van hen. Hierna hun commentaar voor KOWKAB en MECILLAH.

    KOWKAB: a blazing or rolling star, a shining star, a luminary, and we propose, a rotating planet such as Mars.

    MECILLAH: which Strong’s Concordance translates as a viaduct, a staircase, a causeway, a course, a highway, a path, a terrace, and our belief is it could also be accurately translated ‘an orbit’, or ‘orbits’, paths of the luminaries.

     

    Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 “Van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera.”, krijgt in het licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Men zou van heel wat minder op een slagveld ‘in verwarring’ kunnen geraken. Het resultaat was wel dusdanig dat het leger van de koning van Kanaän verslagen kon worden. Voor de Israëlieten was het duidelijk dat de HERE God ingegrepen had. De laatste overwegingen van Jabin en Sisera kennen we niet. De onderzoeker Patten schrijft dienaangaande in zijn werk iets heel merkwaardig neer:

    ‘Agnostics will in the future , more and more, discount evolutionary uniformitarianism, and will see the validity in the astronomical, catastrophic view of science and ancient history, yet perhaps without the hand of God.’ (The long day of Joshua and six other catastrophes by Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, 1973)

     

    Een voorbeeld van geestelijke blindheid in de oudheid vinden we bij de koning van Assyrië; Sanherib na diens nederlaag met gelijkaardige omstandigheden nabij Jeruzalem in het jaar 709 v. Chr.

    2 Koningen 19:5 In die nacht ging de Engel des HEREN uit en sloeg in het leger van Assur honderdvijfentachtigduizend man. Toen men vroeg in de morgen opstond, zie, zij allen waren lijken. 36 Dus brak Sanherib, de koning van Assur, op en aanvaardde de terugtocht; en hij bleef te Nineve. 37 Eens, toen hij zich neerboog in de tempel van zijn god Nisrok, doodden zijn zonen, Adrammelek en Sareser, hem met het zwaard; doch zij ontkwamen naar het land Ararat. Zijn zoon Esarhaddon werd koning in zijn plaats.

    Volgens Patten en zijn medewerkers geschiedde er ook een interactie met de planeet Mars in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia op het moment dat de Assyriërs Jeruzalem belegerden. De planeet Mars was voor de Assyriërs een godheid die zij de naam Nergal gaven.

     

    Maar nu terug naar het kosmische fenomeen ten tijde van de richter Debora. Het jaartal dat Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer in hun studie voor de interactie met de planeet Mars doorgeven is 1188 v. Chr. Een verschil van 7 tot 61 jaar met de Bijbelse sabbatjaartelling in de catastrofecyclus van 54 jaar en 6 maanden. Volgens Patten was er een cyclus gaande van telkens 54 jaar en 6 maanden; de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium.

     

    Hun jaartal 1188 v. Chr. is echter het resultaat van het hanteren van Thiele ’s tijdsconstructie voor de koningen van Israël en de richterenperiode die daarmee verbonden is. (Edwin R. Thiele, A Chronology of the Hebrew Kings, 1977). Thiele verkorte de regeringsduur van de koningen van Israël en Juda ter inpassing van deze koningen in de Assyrische koningslijst-tijdsconstructie.

     

    Op dit blog schreef ik op 20-01-2014 een artikel over ‘de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus’ en verwees naar de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer en waar ze juist chronologisch fout zitten in het dateren van hun kosmische catastrofes. Let op, hun studie is van topniveau en een aanrader. Het is uitsluitend hun gebruikte chronologie die dient gecorrigeerd.

     

    In het artikel van 20-01-2014 verwees ik ook naar het bekende jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken als dank naar de goden toe, toen een verwachtte ramp werd afgewend. Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de verwachte ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Een door oudheidastronomen geprofeteerde ramp die ook in het Bijbelboek Jona vermeldt wordt maar afgewend werd. Een verband dat Patten niet zag, als een gevolg van Thiele ’s ankerjaar 701 v. Chr. als veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda.

     

    Wanneer we echter met de juiste ankerjaren zoals 722 v. Chr. en 776 v. Chr. rekenen worden verbanden met andere historische vermeldingen van meganatuurcatastrofes herkenbaar. Verbanden die zij in hun gebruik van Thiele ’s fabricatie missen.

     

    Uiteraard hebben zich in de catastrofecyclus afwijkingen voorgedaan zoals bijvoorbeeld het jaar 776 v. Chr. dat geen rampjaar werd.

     

    De Bijbelse chronologie levert ten tijde van de richteren-periode een exacte datum voor zulk een planetaire interactie: voorjaar 1249 v. Chr. Het jaartal van het begin van de richterperiode van Debora, moeder, profeet, richter, dichter en generaal is een jaartal dat op basis van exacte Bijbelse chronologie (via de sabbat- en jubeljaartelling van William Whiston) verkregen werd en is aldus een absoluut ankerjaar, een navigatiepunt in de tijd waar we andere kosmische fenomenen mee kunnen verbinden: maart/april 1249 v. Chr.

     

    Wanneer we bijvoorbeeld verder terug vanaf 1249 v. Chr. in de tijd rekenen, met schijven van 54 jaar en 6 maanden krijgen we volgende resultaten:                 september/oktober          1304 v. Chr.

                                Maart/april                  1358 v. Chr.

     

    Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen historische verwijzing naar een natuurcatastrofe op maar het jaar 1358 v. Chr. wel. Het is een jaartal dat verbonden is met de genoteerde hongersnood ten tijde van Naomi zoals beschreven in het Bijbelboek Ruth. Mijn artikel op deze blog van 24-02-2014 had als onderwerp ‘een jubeljaar in het Bijbelboek Ruth’.

    Het was het tweede jubeljaar van oct1346/sep1345 v. Chr. sinds de instelling ervan, dat het jubeljaar was ten tijde van Naomi en Ruth. Het zesde jaar van de dubbele zegening in de sabbatjaarcyclus was maart 1347/april 1346 v. Chr. Dit was het jaar dat Naomi in haar ballingsland Moab vernam dat de HERE God naar zijn volk had omgezien door het brood te geven. Het was het jaar van de zogenaamde dubbele zegening zodat de opbrengst van het land voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal ook het Jubeljaar te overbruggen.

     

    Vanaf het jaartal 1347/1346 rekenen we tien jaar terug voor het vertrek van Naomi als een gevolg van de hongersnood, naar Moab wat ons in het jaar 1357 v. Chr. brengt. Het is het exacte jaartal voor de hongersnood ten tijde van de verdrukking (1367/1349 v. Chr.) van de Israëlieten door de koning van Moab Eglon.

     

    Het jaartal 1357 v. Chr. als een meganatuurcatastrofe-jaar met mislukte oogsten tot gevolg, is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers gemist hebben en dit als een gevolg van hun hanteren van Thiele ’s constructie. Wanneer men echter hun cyclusperiode van 54 jaar en 6 maanden hanteert vanaf de juiste ankerjaren komen heel wat meer verbanden aan het licht.

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    25-02-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een jubeljaar in het Bijbelboek Ruth
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ruth 1:1 In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam van de man was Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn beide zonen Machlon en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld van Moab aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi, zodat deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven ook die twee, Machlon en Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide zonen en haar man. 6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het boek Ruth is het achtste Bijbelboek in de Joodse Bijbel en volgt na het boek Richteren. Het begint met een hongersnood en de beslissing van een man om zijn heil buiten Israël in Moab te gaan zoeken. Zijn eigenzinnige keuze sleuren zijn vrouw en zonen mee, weg in het ongeluk. Na zijn dood en de dood ook van zijn zonen die in Moab Moabietische vrouwen gehuwd hebben blijft de weduwe Naomi alleen met haar twee schoondochters achter. Na het nieuws dat de HERE God naar zijn volk heeft omgezien door hun brood te geven, besluit Naomi naar Israël terug te keren. Een van haar schoondochters genaamd Ruth is degene die beslist om bij haar schoonmoeder te blijven en mee naar Israël, een voor haar vreemd land, te trekken. Uiteindelijk keert alles ten goede en leest het boek Ruth als een prachtige roman met een happy end, alleen met dit verschil dat het geen fictief verhaal is. Ruth huwt Boaz en wordt de moeder van Obed, de overgrootvader van David.

    Wat van belang voor onze studie en dit blog is, is het geslachtsregister waar het boek Ruth met eindigt. Het is een lijst met al de namen vanaf Peres, de zoon van Juda, de zoon van Jacob-Israël tot op David. Een tijdsperiode van ongeveer zeshonderd jaar met slechts tien namen.

    Ruth 4:18 Dit nu zijn de nakomelingen van Peres: Peres verwekte Chesron, 19 Chesron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, 20 Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salma, 21 Salmon verwekte Boaz, Boaz verwekte Obed, 22 Obed verwekte Isaï en Isaï verwekte David.

     

    Jacob en zijn zonen trokken ten tijde van de wereldwijde hongersnood naar Egypte. De zevenjarige hongersnood heeft op onze tijdsschema’s de jaren 1700 tot 1693 v. Chr. Volgens het Genesisbericht was Peres, de naam waar de lijst in het boek Ruth mee aanvangt, al geboren. En ook Chesron, de zoon van Peres, maakte al deel uit van het gezin. Er resten dus de namen Ram, Amminadab, Nachson en Salma tot op Boaz, de man die de Moabitische Ruth huwde en de voorovergrootvader van David was.

    De namen Ram en diens zoon Amminadab horen op de tijdsbalk thuis in de periode van de verdrukking in Egypte, een periode van ongeveer 90 jaar tot op de exodus in 1483 v. Chr.. Nachson, de zoon van Amminadab leefde ten tijde van de exodus en de periode in de wildernis, want hij wordt in 1 Kronieken hoofdstuk 2 en Numeri hoofdstuk 1, als de vorst der Judeeërs vermeldt.

    1 Kronieken 2: 1 Dit zijn de zonen van Israël: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issakar en Zebulon, 2 Dan, Jozef en Benjamin, Naftali, Gad en Aser. 3 De zonen van Juda waren: Er, Onan en Sela, een drietal dat hem geboren werd uit de dochter van Sua, de Kanaänitische. Maar Er, de eerstgeborene van Juda, wekte het misnoegen op van de HERE, en Hij doodde hem. 4 Tamar, zijn schoondochter, baarde hem echter Peres en Zerach. In het geheel waren er vijf zonen van Juda. 5 De zonen van Peres waren: Chesron en Chamul; 6 de zonen van Zerach: Zimri, Etan, Heman, Kalkol en Dara, tezamen vijf. 7 De zonen van Karmi: Akar, die Israël in het ongeluk stortte, doordat hij zich aan het gebannene vergreep; 8 en de zonen van Etan: Azarja. 9 De zonen, die aan Chesron werden geboren, waren: Jerachmeël, Ram en Kelubai. 10 Ram verwekte Amminadab; Amminadab verwekte Nachson, de vorst der Judeeërs; 11 Nachson verwekte Salma; Salma verwekte Boaz; 12 Boaz verwekte Obed; Obed verwekte Isaï; 13 en Isaï verwekte Eliab, zijn eerstgeborene, Abinadab, zijn tweede, Sima, zijn derde; 14 Netanel, zijn vierde, Raddai, zijn vijfde; 15 Osem, zijn zesde, David, zijn zevende. 16 Hun zusters waren Seruja en Abigaïl. De zonen van Seruja waren: Absai, Joab en Asaël, drie; 17 Abigaïl baarde Amasa, en de vader van Amasa was de Ismaëliet Jeter.

     

    Numeri 1:1 De HERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinai, in de tent der samenkomst, op de eerste dag der tweede maand in het tweede jaar na hun uittocht uit het land Egypte: 2 Neemt het aantal op van de gehele vergadering der Israëlieten naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen, allen die van het mannelijk geslacht zijn, hoofd voor hoofd, 3 van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger uitrukken in Israël; gij zult hen tellen naar hun legerscharen, gij en Aäron. 4 Daarbij zal u uit elke stam één man behulpzaam zijn, de man, die het hoofd is van zijn families. 5 En dit zijn de namen der mannen die u ter zijde zullen staan: van Ruben Elisur, de zoon van Sedeür; 6 van Simeon Selumiël, de zoon van Surisaddai; 7 van Juda Nachson, de zoon van Amminadab; 8 van Issakar Netanel, de zoon van Suar; 9 van Zebulon Eliab, de zoon van Chelon; 10 van de zonen van Jozef: van Efraïm Elisama, de zoon van Ammihud; van Manasse Gamliël, de zoon van Pedasur; 11 van Benjamin Abidan, de zoon van Gidoni; 12 van Dan Achiëzer, de zoon van Ammisaddai; 13 van Aser Pagiël, de zoon van Okran; 14 van Gad Eljasaf, de zoon van Reüel; 15 van Naftali Achira, de zoon van Enan. 16 Dit zijn degenen die uit de vergadering moeten worden opgeroepen, vorsten van de stammen hunner vaderen; hoofden van Israëls geslachten zijn zij.

     

    De zoon van Nachson was Salmon of Salma en kan op de tijdsbalk als volwassen jongen in 1437 v. Chr. geplaatst worden want vanuit het geslachtsregister van Jezus Christus, dat de evangelist Matteüs doorgeeft, leren we dat Salmon Rachab huwde, de geredde hoer van Jericho.

     

    Matteüs 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning.

     

    Rachab was de moeder van Boaz, de man die de Moabietische Ruth tot vrouw nam. Dit maakt chronologisch gezien, van Boaz een heel oude man toen hij Ruth huwde. Het Bijbelboek Ruth geeft een indicatie dat Boaz inderdaad niet jong meer was, maar eerder op (over)gevorderde leeftijd. Onmogelijk? Ik meen van niet. De ‘Legends of the Jews’ door Louis Ginzberg’ vermeldt dat Boaz een leeftijd van 80+ had:

    “So she (Ruth) was taken to wife by the octogenarian Boaz. Ruth herself was forty years old at the time of her second marriage, and it was against all expectations that her union with Boaz should be blessed with offspring, a son Obed the pious. Ruth lived to see the glory of Solomon, but Boaz died on the day after the wedding.”

    Het woord ‘octogenarian’ moest ik opzoeken en de vertaling luidt: een man of vrouw in de leeftijd van 80 tot 89 jaar oud. Wat het gebruik betreft van de ‘Legends of the Jews’ volg ik de leidraad van Paulus die aan de Thessalonicenzen schreef: Doof de Geest niet uit, veracht de profetieën niet, maar toetst alles en behoudt het goede (I Thess. 5:19-21). Naast de onzin die men in de Joodse legendes vindt zijn er toch heel wat pareltjes die telkens gevonden kunnen worden en na toetsing met de Bijbel bruikbaar. En de Bijbel geeft ook melding dat in uitzonderlijke gevallen oude mannen van 80+ nog nageslacht kunnen verwekken. Lees even hierna wat er over Kaleb geschreven staat en vooral hoe hij zijn viriliteit met 85 jaar ouderdom nog beschrijft.

    Jozua 14:6 De Judeeërs nu naderden tot Jozua te Gilgal; en Kaleb, de zoon van Jefunne, de Kenizziet, zeide tot hem: Gij kent het woord, dat de HERE tot Mozes, de man Gods, aangaande mij en u te Kades-Barnea gesproken heeft. 7 Veertig jaar was ik oud, toen Mozes, de knecht des HEREN, mij van Kades-Barnea uitzond, om het land te verspieden; en ik bracht hem nauwgezet verslag uit. 8 Terwijl mijn broeders, die met mij opgetrokken waren, het hart van het volk deden versmelten, bleef ik volkomen trouw aan de HERE, mijn God. 9 Daarom heeft Mozes te dien dage gezworen: voorzeker zal het land, dat uw voet betreden heeft, voor altijd het erfdeel van u en uw zonen zijn, omdat gij volkomen trouw gebleven zijt aan de HERE, mijn God. 10 Welnu, zie, de HERE heeft mij in het leven behouden, zoals Hij beloofd heeft. Het is nu vijfenveertig jaar, sedert de HERE dit woord tot Mozes gesproken heeft, gedurende welke tijd Israël in de woestijn rondgetrokken heeft. Welnu, zie, ik ben heden vijfentachtig jaar oud; 11 ik ben thans nog even sterk als toen Mozes mij uitzond; de kracht, die ik nu bezit is dezelfde als die ik toen had, kracht om te strijden en om uit en in te gaan. 12 Geef mij daarom dit bergland, waarvan de HERE te dien dage gesproken heeft, want gij zelf hebt toen gehoord, dat daar Enakieten zijn met grote, versterkte steden; wellicht zal de HERE met mij zijn en zal ik hen verdrijven, zoals de HERE gesproken heeft.

     

    We moeten ook bedenken dat in de namenlijst van het Bijbelboek Ruth e.a. lijsten het niet altijd de eerstgeborene was die in het geslachtsregister van David zit. Bij David is dit overigens overduidelijk want hij wordt als de zevende zoon van Isaï vermeldt. Het kan niet anders dat de mensen van dit geslachtsregisters telkens op hoge leeftijd waren wanneer zij voor de naamdrager zorgden. Vooral bij Boaz, Obed en Isaï was dit het geval. Een Joodse legende leert dat Isaï vierhonderd jaar oud werd. Dit is op onze tijdsbalk een onmogelijkheid aangezien dan Isaï eerder dan zijn vader, grootvader en overgrootvader geboren zou zijn. Wel geeft de legende een indicatie van de zeer hoge ouderdom van Isaï.

    Maar nu eerst verder met het Bijbelverhaal Ruth op de tijdsbalk te plaatsen. Zo vermeldt: ‘The Legends of the Jews’ ook dat wanneer Elimelek met zijn gezin naar Moab trok daar koning Eglon over Moab heerste. En dat de zonen van Elimelek aan het hof van koning Eglon carrière maakten. Eglon kennen we vanuit het Bijbelboek Richteren want hij verdrukte Israël van 1367 tot 1349 v. Chr. In het laatste jaar 1349 v. Chr. doodde de linkshandige richter Ehud koning Eglon en bracht een einde aan de verdrukking door Moab.

    They turned their faced to Moab. (37) There, on account of their wealth and high descent, they were made officers in the army. (38) Mahlon and Chilion, the sons of Elimelech, rose to still higher distinction, they married the daughters of the Moabite king Eglon (39) But this did not happen until after the death of Elimelech, who was opposed to intermarriage with the heathen. (40) Neither the wealth nor the family connections of the two men helped them before God. First they sank into poverty, and, as they continued in their sinful ways, God took their life. (41) (Legend of the Jews)

     

    HET JUBELJAAR

    Ik ben van mening dat wanneer Naomi in het veld van Moab vertoevende vernam dat de HERE God naar zijn volk had omgezien, door het brood te geven, dat we toen in het zesde jaar van de sabbat en jubeljaar cyclus beland waren. Een jaar dat wanneer onder het Oude Verbond de HERE God een dubbele zegening over het land gaf zodat de opbrengst voldoende zou zijn om het sabbatjaar gevolgd door het jubeljaar te overbruggen.

    Leviticus 25:18 Zo zult gij mijn inzettingen opvolgen en mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen; dan zult gij veilig wonen in het land. 19 En het land zal zijn vrucht geven, zodat gij tot verzadiging eet en daarin veilig woont. 20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen – 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten.

    En historisch gezien hebben we in het Bijbelboek Jesaja zulk een verwijzing van een zesde jaar van dubbele zegen gevolgd door een sabbat en Jubeljaar dat het geval was in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia in 709/710 v. Chr.:

    Jesaja 37:30 En dit zal u het teken zijn: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden, en eet de vrucht daarvan. 31 Immers wat van het huis van Juda ontkomen is, wat over is, dat zal opnieuw naar beneden wortel schieten en naar boven vrucht dragen. 32 Want van Jeruzalem zal een overblijfsel uitgaan, en van de berg Sion wat ontkomen zal; de ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen.

     

    De Sabbatjaarcyclus ging van start in 1443 v. Chr. in de maand Nisan wanneer de Israëlieten onder de leiding van Jozua de Jordaan overtrokken ter inbezitneming van het Beloofde Land. In 1437 v. Chr. was het land veroverd en begon het eerste sabbatjaar. Zeven maal zeven sabbatjaren later begon in de maand Tishri van het zevende sabbatjaar, het eerste jubeljaar dat van 1395 tot 1394 v. Chr. liep. Tijdens deze tijdsperiode leefde Salma en was Boaz al geboren. Het tweede jubeljaar vond plaats in 1346/1345 v. Chr. Het zesde jaar van de sabbatcyclus met de dubbele zegening valt in 1347/1346 v. Chr. Boaz is hier al een oude man van 85+ die Ruth huwt. De hongersnood die het Bijbelboek Ruth vermeldt viel ongeveer tien jaar eerder in 1358/1357 v. Chr. In dat jaar vertrok Elimelek met zijn vrouw Naomi en zijn zonen vanwege een hongersnood naar Moab.

     

    SLOT

    De plaatsing van de geschiedenis van het Bijbelboek Ruth rondom het Jubeljaar 1346/1345 v. Chr. met de geboorte van Obed, heeft tot gevolg dat er tussen de geboorte van Obed en de geboorte van David in 1007 v. Chr. 268 jaar zitten. 268 jaar voor Obed en Isaï samen, alvorens David geboren wordt. Een vaststelling die voor de seculiere onderzoeker voldoende is om heel het verhaal naar het rijk der fabels te verwijzen. Maar ook oprechte Bijbelvorsers zoals o.a. Dr. C.I. Scofield (1843-1921), houden er rekening mee dat in sommige Bijbelse geslachtsregisters namen ontbreken:

    “these are the generations of Pharez--that is, his descendants. This appendix shows that the special object contemplated by the inspired author of this little book was to preserve the memory of an interesting domestic episode, and to trace the genealogy of David. There was an interval of three hundred eighty years between Salmon and David. It is evident that whole generations are omitted; the leading personages only are named, and grandfathers are said, in Scripture language, to beget their grandchildren, without specifying the intermediate links.”

     

    Ik wil er echter toch rekening mee houden dat het niet onmogelijk is. Dat er een grond van waarheid in de Joodse legendes schuilt. Dat Obed heel oud geworden is, dat Isaï niet zijn eerstgeborene was en deze laatste op gevorderde leeftijd verwekt werd. In het geval van Isaï naar David toe, is dit overduidelijk.

     

    Met al mijn studies betreffende de chronologie van de oudheid raadpleeg ik steevast de werken van de Joodse historicus Flavius Josephus. De figuur van Boaz wordt door Flavius behandeld in zijn Boek Joodse Oudheden: V, hoofdstuk 9.1. Josephus plaatst de geschiedenis betreffende Boaz op de tijdslijn ten tijde van de richter Eli en na de dood van richter Simson. Ditmaal heb ik Flavius Josephus echter losgelaten en gekozen voor een plaatsing op de tijdsbalk ongeveer tachtig jaar na de val van Jericho. Mijn keuze werd bepaald door de Nieuwtestamentische gegevens dat Rachab, de hoer van Jericho, de moeder van Boaz was. Zijn geboorte vond zo plaats in de periode na de val van Jericho en vervolgd met de inbezitneming van het Beloofde Land. Rachab heeft ook een hoge leeftijd mogen bereiken. Ten tijde wanneer het Bijbelboek Jozua geschreven werd was zij nog in leven:

    Jozua 6:25 Zo heeft Jozua de hoer Rachab en haar familie en allen die haar toebehoorden, in leven gelaten, en zij heeft onder Israël gewoond tot op de huidige dag, omdat zij de boden verborgen had gehouden, die Jozua uitgezonden had om Jericho te verkennen.

     

    Hebreeën 11:1 Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet. 2 Want door dit (geloof) is aan de ouden een getuigenis gegeven. 3 Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare. …

     

    …11:30 Door het geloof zijn de muren van Jericho neergestort, nadat (het volk) er zeven dagen lang omheen getrokken was. 31 Door het geloof is Rachab, de hoer, niet met de ongehoorzamen omgekomen, daar zij de verspieders met vrede had opgenomen.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    24-02-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.David en Salomo ’s rijk bestonden echt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op de website van weet-magazine (zie link: http://www.weet-magazine.nl/artikelen/Weet%2010%20-%20Salomo%20en%20David.pdf) vond ik een artikel van Prof. Dr. Mart-Jan Paul van augustus 2011 dat mijn aandacht trok: DAVID EN SALOMO’S RIJK BESTONDEN ECHT. Het voorwoord luidde: “er is veel discussie rond de koninkrijken van David en Salomo. Sommige geleerden menen dat de Bijbelse berichtgeving grotendeels een mythe is. Zij nemen aan dat Jeruzalem in Davids tijd niet meer was dan een dorp op een heuvelrug, zonder stadsmuren. In later eeuwen zijn de verhalen over de eerste koningen dan steeds meer aangedikt. De koninkrijken van David en Salomo bestonden echt. Daarna volgen 10 redenen waarom critici de bal misslaan.

    Sommige van de redenen ter weerwoord aan de critici zijn leerrijk, maar het hoofdprobleem dat maakt dat seculiere historici het rijk van Salomo tot mythe verklaren, wordt niet opgelost, namelijk de datering van de archeologische aardlagen in Israël. Deze aardlagen worden gedateerd aan de hand van de orthodoxe Egyptologie. In grote lijnen worden de verschillende levels van de onderzochte stedenheuvels in Israël als volgt gedateerd:

    VROEG BRONS          3000/1900 v. Chr.

    MIDDEN BRONS        1900/1550

    LAAT BRONS              1550/1200

    IJZER I                         1200/930

    IJZER II                       930/586

     

    Koning Salomo regeerde rond 1000 v. Chr. en aldus wordt Salomo en zijn bouwwerken in het IJzer tijdperk gedateerd. In de levels van het IJzertijdperk is echter weinig of niets terug te vinden dat getuigt van de vele bouwwerken van Salomo zoals de Bijbel deze uitvoerig beschrijft. En daarom wordt het Rijk van Salomo door vele historici (terecht?) tot mythe verklaard.

    Het is pas wanneer men de orthodoxe Egyptologie en haar dateringsmethode afwijst en men de nieuwe tijdsdatering van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid invoert dat de bouwwerken van Salomo te voorschijn komen. Hierna het gereviseerde schema met in de rechterkolom de correcte jaartallen voor de aardlagen:

                                          v. Chr.:                         v. Chr.:

    VROEG BRONS          3000/1900                1889/1443

    MIDDEN BRONS        1900/1550                   1443/1000

    LAAT BRONS           1550/1200                  1000/860

    IJZER I                         1200/  930                              860/709

    IJZER II                         930/586                       709/586

     

    De era van Salomo hoort thuis in het Laat Brons tijdperk. Vooral te Megiddo werkt de herziening van de datering van de verschillende niveaus voor archeologen openbarend en worden de bouwwerken van Salomo herkend.

    In hetzelfde gereviseerde model gaat LAAT BRONS tot 860 v. Chr. met de meganatuurcatastrofe die de oude wereld toen trof. Vanaf 860 v. Chr. tot 709 dateer ik het IJzertijdperk I, en IJzer II loopt nu van 709 tot 586 v. Chr. Het was een periode met een cyclus van meganatuurcatastrofes die ongeveer om de dertien jaar plaatsvonden.

    Het was ook een periode dat de Assyriërs ten tijde van de koningen Tiglath Pileser III, Salmaneser V, Sargon II en Sanherib haast jaarlijks campagnes naar het westen van Klein-Azië uitvoerden, wat iedere keer met de nodige vernielingen gepaard ging. Dat is dan ook het beeld dat in de archeologische lagen dienaangaande in Israël voorkomt. Wanneer men in deze aardlagen Salomo moet zoeken krijgt men inderdaad een vals beeld en zal men snel verklaren dat de Bijbelse berichten betreffende de bouwwerken van Salomo niet kloppen. Het feit dat seculiere wetenschappers het rijk van Salomo via de plaatsing ervan in het IJzertijdperk, tot mythe verklaren heeft dus niet altijd met onwil of ongeloof te maken maar alleen met het feit dat de aardlagen verkeerd gedateerd werden en als een gevolg daarvan werd Salomo in de verkeerde lever gezocht.

     

    Dat de auteur van het artikel de conventionele Egyptologie volgt is duidelijk door zijn verwijzing naar de Amarna-kleitabletten die door de orthodoxie in de veertiende eeuw voor Christus gedateerd worden. Het revisionisme van de Egyptologie heeft deze datering met ongeveer tot zeshonderd jaar op de tijdsbalk ingekort. Ik zou nu een hele lijst van revisionisten kunnen opnoemen, mijn werk incluis, maar wens me nu even te beperken tot de Egyptoloog David Rohl en zijn revisie van de Egyptische koningslijsten. De man is namelijk in Nederland en België bekend geworden vanwege de aandacht van de E.O. voor zijn werk. In 1995 zond de E.O. de videoreeks op televisie uit: FARAO’S EN DE BIJBEL. Volgens het werk van David Rohl waren de Amarna-correspondenten in Israël Saul en David. Het is deze revisie die meer recht doet aan de historische boeken van de Bijbel en archeologisch gezien veel op zijn plaats zet. Ik verwees op deze blog al eerder naar het werk van David Rohl met het artikel ‘Het Ebers-papyrus’ op 10-01-2014.

    Wat de schrijfkunst betreft, aangehaald door de auteur van het artikel in weet-magazine, geeft het revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid betere bewijzen. Op dit blog schreef ik op 09-01-2014 een artikel over Oegarit in Syrië en de vondst van kleitabletten aldaar met spijkerschrift in verschillende talen beschreven waaronder het oud-Hebreeuws. De stad Oegarit had gereviseerd haar bloeiperiode ten tijde van de era van David en Salomo. In het orthodoxe model ging de stad ten onder lang voor de era van Salomo.

    De vergelijking met de enkele potscherven met Hebreeuwse tekens erin gegrift die de professor aanhaalt zijn als kruimels in vergelijking met de rijkdom aan materiaal dat in Oegarit ontdekt werd.

    De conclusie moet zijn dat het rijk van Salomo zoals de Bijbel het beschrijft met veel moeite in het IJzertijdperk te zoeken is en dit alles omdat de orthodoxe Egyptologie ertoe dwingt om daar te zoeken. Dat vele onderzoekers het als een gevolg daarvan tot mythe verklaren is te verwachten. Het artikel van Prof. Dr. Mart-Jan Paul blijft op verschillende onderwerpen leerrijk maar zou pas volledig zijn indien gehanteerd binnen het juiste tijdskader van het revisionisme.

    Dezelfde David Rohl die ik aanhaalde weerlegt in zijn studies de Sothis-cyclus van de Egyptoloog Eduard Meyer. Heel het gefabriceerde bouwwerk met de zogenaamde opkomst van de Hondsster in Egypte in een veronderstelde Egyptische dubbele kalender in een veronderstelde cyclus van telkens 1460 jaar is weerlegd. Er is geen enkele reden meer dat Bijbelgetrouwe onderzoekers nog de orthodoxe Egyptologie zouden moeten volgen.

    De tegenstellingen die er momenteel nog zijn tussen de verschillende revisionistische onderzoekers onderling in het herschikken van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk en de relatie naar tijdgenoten van de farao’s in Klein-Azië blijven een hinderpaal. Maar dit mag geen excuus zijn om nog langer de dateringen van de archeologische lagen in Israël foutief verankerd aan de conventionele Egyptologie te blijven volgen. Voor ‘gelovigen’ is er geen probleem bij het lezen van studies zoals ‘DAVID EN SALOMO’S RIJK BESTONDEN ECHT’. Voor een seculiere onderzoeker blijft het getoonde bewijsmateriaal echter te mager om het Bijbelbericht over de bouwwerken van Salomo serieus te nemen. En daarom is het werk van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid zo belangrijk.

    Er is geen verzoening mogelijk tussen de orthodoxe egyptologie en haar rangschikking van de farao ’s op een tijdslijn en de Bijbelse historische boeken. Alleen met een categorisch afwijzen en weerleggen van de zogenaamde Egyptische Sothis-kalender kan een nieuwe invulling aan de geschiedenis van het oude Nabije Oosten met de Bijbel als richtlijn gegeven worden.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    19-02-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De spottende kleine knapen van Betel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    2 Koningen 2:19 De mannen van de stad (Jericho) zeiden tot Elisa: Zie toch, de ligging van de stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het water is slecht, en de landstreek veroorzaakt misgeboorte. 20 Toen zeide hij: Haalt mij een nieuwe schotel en doet er zout in. Zij haalden hem er een. 21 Daarop ging hij naar de waterwel, wierp het zout daarin en zeide: Zo zegt de HERE: Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen dood of misgeboorte meer voortkomen. 22 En het water werd gezond, tot op deze dag, volgens het woord, dat Elisa gesproken had.

    23 Vandaar (Jericho) ging hij naar Betel. En toen hij de weg opklom, kwamen er kleine knapen uit de stad, die de spot met hem dreven en hem toeriepen: Kom (Ga) op, kaalkop! Kom (Ga) op, kaalkop! 24 Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des HEREN. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen. 25 En hij ging vandaar naar de berg Karmel, en vandaar keerde hij terug naar Samaria. (NBG Vertaling 1951)

     

    De blog 'KRONOS' houdt zich in de eerste plaats met chronologie, archeologie en oudheid, bezig. Met deze aflevering wil ik echter ook een antwoord geven op de Bijbelvertaling van 2 Koningen 2:23 die het verhaal brengt van de vervloeking van een groep kleine knapen of kinderen en door twee berinnen op een woord van de profeet Elisa, verscheurd worden.

    Chronologisch gezien geschiedde dit in het voorjaar van het jaar 884 v. Chr. Na de wegvoering van de profeet Elia met een vurige wagen en met vurige paarden, ging zijn dienaar de profeet Elisa, terug naar de westelijke Jordaanoever, naar Jericho. Na zijn ontmoeting met de mannen van die stad vervolgde hij zijn tocht en ging richting Bethel. En het is in vers 23 en vers 24 van het tweede hoofdstuk van het Bijbelboek 2 Koningen dat we het schokkende bericht over de zogenaamde kleine knapen leren. Mijn eerste gedachte was dat dit niet waar kon zijn. Vervolgens ging ik andere vertrouwde Bijbelvertalingen na, maar allen hadden knapen of kinderen staan. Hierna de relevante Bijbelvertalingen:

     2 Koningen 2: 23 Van Jericho ging Elisa naar Betel. Toen hij naar de stad omhoog liep, rende een troep kinderen op hem af die hem uitlachten en schreeuwden: ‘Kaalkop, kaalkop! Zet ’m op, zet ’m op!’ 24 Elisa keek om, en toen hij de kinderen zag, vervloekte hij ze in de naam van de HEER. Meteen kwamen er twee berinnen uit het bos, die tweeënveertig van de kinderen verscheurden. (NBV 2004/2007)

     2 Koningen 2: 23 En hij ging van daar op naar Beth-El. Als hij nu den weg opging, zo kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!

    24 En hij keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen, in den Naam des HEEREN. Toen kwamen twee beren uit het woud, en verscheurden van dezelve twee en veertig kinderen. (STATENVERTALING 1637

    En zelfs de gezaghebbende King James Bijbel heeft het over ‘little children’ alsook de Engelse vertaling van de Griekse SEPTUAGINT-Bijbel:

    2 Kings 2: 23 And he went up from thence unto Bethel: and as he was going up by the way, there came forth little children out of the city, and mocked him, and said unto him, Go up, thou bald head; go up, thou bald head. 24 And he turned back, and looked on them, and cursed them in the name of the LORD. And there came forth two she bears out of the wood, and tare forty and two children of them. (KING JAMES 1611)

    4 KINGS 2:23 And he went up thence to Baethel: and as he was going up by the way there came up also little children from the city, and mocked him, and said to him, Go up, bald-head, go up. 24 And he turned after them, and saw them, and cursed them in the name of the Lord. And, behold, there came out two bears out of the wood, and they tore forty and two children of them. (SEPTUAGINT)

     

    Men zou er de moed bij verliezen. Maar ik gaf niet op en zette mijn onderzoek verder, vooral omdat ik bleef weigeren aan te nemen dat de HERE God van zowel het Oude als het Nieuwe Verbond kleine kinderen op zulk een wijze zou treffen. In mijn studie van de Schriften hanteer ik consequent de ‘NBG 1951 vertaling’ en dit niet omdat deze vertaling voortreffelijker zou zijn maar omdat ik al bijna veertig jaar met deze vertaling vertrouwd ben en geen zin heb om nu in de herfst van mijn leven gearriveerd te zijn, nog aan een andere vertaling in zogenaamd beter hedendaags Nederlands te beginnen. Wat ik wel doe is telkens bij een vermoede onduidelijkheid andere Bijbelvertalingen zoals de Statenbijbel, de Duitse Lutherse vertaling en de Engelstalige King James Bijbel te raadplegen. Het is mijn ervaring in mijn studie van de Bijbel dat deze oude vertalingen het dichtst bij de bron zijn gebleven. Behalve uiteraard bij 2 Koningen hoofdstuk 2 met het vertalen van de ‘kleine knapen’ of ‘little children’ uit het Hebreeuws. Ik wil aannemen dat het de gezaghebbende King James Bijbel geweest is die andere vertalingen van dit Bijbelgedeelte beïnvloed heeft. Want het is wel degelijk een slechte vertaling geweest die vermoedelijk heel wat mensen geestelijk op een verkeerd spoor gezet heeft.

     

    Om een verhaal kort te houden; uiteindelijk heb ik mijn godsdienstleraars van de negentiende eeuw erbij gehaald: namelijk E. W. Büllinger en C. I. Scofield die wel een juiste vertaling leverden.

    E.W.Büllinger (zie link: http://www.companionbiblecondensed.com/) gaf in de voetnoten van 2 Kings 2:23 onmiddellijk te kennen dat de ‘little children’ van de King James vertaling in feite te lezen is als ‘jonge knapen’ en niet als kleine kinderen. Het Hebreeuwse woord na’ar in 2 koningen 2:23 wordt elders in de Bijbel gebruikt voor Isaac, Jozef en Rehabeam ofwel een leeftijd van 28, 17 en/of 16 jaar oud. En dit geeft onmiddellijk een ander beeld van wat de profeet Elisa overkwam wanneer een schreeuwende en scheldende bende jonge mannen op hem afkwam. Maar er komt nog meer aan het licht wanneer we degelijke Bijbelstudie verrichten. Zo staat er in de grondtekst ook helemaal niet dat deze bende jonge knapen door twee berinnen verscheurd werden maar eerder slechts verwond. Wat ook weer een ander licht op de zogenaamde straf van God werpt. Het is de Bijbelleraar C.I. SCOFIELD die dat in zijn studiebijbel duidelijk maakt. Hierna het commentaar van Scofield:

     

    Das Wort na’ar (übersetzt “kleine Knaben”, v. 23) besagt kein bestimmtes Alter. Es wird gebraucht von Joseph mit siebzehn Jahren (Genesis 37:2), ebenso von Benjamin (Genesis 43:8) und Absolom (2 Sam. 18:5). Also kann das hebraïsche Wort hier übersetzt werden “Jugendliche” oder “junge Männer”.

    Das Wort ba’ (übersetzt “zerrissen” besagt das Beibringen von schweren Wunden, aber es bedeutet nicht töten oder verderben. Die schwere der Beleidigung ist aus folgenden Tatsachen zu ersehen: (1) die jungen Männer spotteten über das Aussehen Elisas, des Mannes Gottes; (2) mit den Worten “Kahlkopf, komm herauf” spotteten sie über die Auffahrt des Elia (v.11); die Beleidigung zeigt, dass die Beleidiger über das Alter der Kindheit hinaus waren; und (3) als sie den Mann Gottes lächerlich machten, wurden sie der Lästerung des Gottes schuldig, den er vertrat.

     

    Het Hebreeuwse woord ‘ba’ dat foutief vertaald werd met ‘verscheuren’ betekent in werkelijkheid het ‘aanbrengen van zware verwondingen’ maar niet ‘doden’. Deze verklaring sluit beter aan bij het gedrag van beren zoals wij het vandaag kunnen waarnemen. Het is ondenkbaar dat twee berinnen in een oogwenk tweeënveertig kinderen zouden kunnen verscheuren/doden. Verder maakt Scofield duidelijk dat de bende jonge mannen de profeet beledigden, niet alleen op basis van zijn uitzicht maar ook naar de eerdere wegvoering van Elia verwezen, wat maakt dat zij voorbij de leeftijd van het kind zijn waren. En ten laatste merkt Scofield op dat de jonge Israëlitische mannen zich wel degelijk schuldig aan lastering van God maakten.

     

    Conclusie: het blijft een feit dat dit historische Bijbelgedeelte zich in een andere bedeling Gods afspeelde en in de huidige genadebedeling een mens voor de borst stoot. De profeet Elisa was echter een kind van de tijd onder de wet en handelde daarnaar.

     

    Bij de vermelding van kinderen in de Bijbel denk ik in de huidige bedeling van de genade altijd eerst aan de Heer Jezus Christus, de zoon van God, die zei: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. (Matteüs 19:14)

     

    En… Psalm 8:2 O HERE, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde, Gij, die uw majesteit toont aan de hemel. 3 Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen.

     

    … ging in vervulling wanneer kinderen in het jaar 30 AD in de tempel te Jeruzalem Jezus’ toeriepen met:  Hosanna de Zoon van David (Matteüs 21:15-16)

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    16-02-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2 Kronieken 21:12 Toen kwam er een schrijven tot hem (Joram) van de profeet Elia,…
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    2 Kronieken 21:1 Josafat ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats. 2 Zijn broeders, de zonen van Josafat, waren: Azarja, Jechiël, Zekarja, Azarjahu, Michaël en Sefatja. Deze allen waren zonen van Josafat, de koning van Israël. 3 Hun vader had hun vele geschenken gegeven, bestaande uit zilver, goud en kostbaarheden, benevens vestingsteden in Juda; maar het koningschap had hij gegeven aan Joram, want deze was de eerstgeborene.

    4 Toen Joram het koningschap van zijn vader aanvaard had en zich krachtig gevoelde, doodde hij al zijn broeders met het zwaard en ook enige oversten van Israël.

    5 Joram was tweeëndertig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaar te Jeruzalem. 6 Hij wandelde in de weg der koningen van Israël, zoals het huis van Achab gedaan had, want hij had een dochter van Achab tot vrouw en deed wat kwaad is in de ogen des HEREN. 7 Maar de HERE wilde het huis Davids niet verdelgen, ter wille van het verbond dat Hij met David gesloten had, en omdat Hij gezegd had, dat Hij hem en zijn zonen altijd een lamp zou geven. 8 In zijn dagen onttrokken de Edomieten zich aan de macht van Juda en stelden een koning over zich aan. 9 Toen trok Joram met zijn oversten en met al de wagens op, en nadat hij zich in de nacht gereedgemaakt had, versloeg hij de Edomieten die hem en de wagenoversten omsingeld hadden. 10 Toch onttrok Edom zich aan de macht van Juda tot op de huidige dag. Toen onttrok zich ook Libna aan zijn macht, in diezelfde tijd, want hij had de HERE, de God zijner vaderen, verlaten. 11 Ook hij maakte offerhoogten op de bergen van Juda, hij bracht de inwoners van Jeruzalem tot afgoderij en verleidde Juda.

    12 Toen kwam er een schrijven tot hem van de profeet Elia, dat luidde: Zó zegt de HERE, de God van uw vader David: omdat gij niet gewandeld hebt in de wegen van uw vader Josafat en van Asa, de koning van Juda, 13 maar gewandeld hebt in de weg der koningen van Israël, en Juda en de inwoners van Jeruzalem tot afgoderij hebt gebracht naar het voorbeeld van het huis Achab ‘s, ja, omdat gij ook uw broeders, het gezin van uw vader, hebt gedood, terwijl zij beter waren dan gij – 14 zie, de HERE zal uw volk, uw zonen, uw vrouwen en al uw have zeer zwaar treffen; 15 en gij zelf zult aan een ernstige ziekte lijden, een ingewandsziekte, totdat na verloop van tijd uw ingewanden ten gevolge van de ziekte naar buiten komen.


    Een schijnbaar chronologisch probleem stelt zich bij het lezen van bovenvermeld Bijbelcitaat. Wanneer koning Joram van Juda een schrijven van de profeet Elia ontvangt, dan blijkt chronologisch gezien dat de profeet al enige tijd van deze aarde verwijderd is. Ik schrijf opzettelijk verwijderd omdat de profeet Elia niet gestorven is maar met ‘chariots of fire’ naar de hemel van God is weggevoerd.

    Volgens de ‘Legends of the Jews’ (Louis Ginzberg) stelt dit geen probleem, zij laten de profeet vanuit hun hemelse paradijs een brief aan Joram schrijven. Dit is echter niet wat de Bijbel algemeen betreffende de Opstanding leert, maar is ontleent van de Grieken. 

    In de vierde eeuw voor Christus ging het gebied van Israël over in Griekse handen en invloed. De veldslag bij Issos in 333 v. Chr. tussen de legers van Alexander de Grote en die van de Pers Darius III bezegelde ook het lot van Juda en zag de start van de hellenisering van de oude wereld. Ook de Joden bleven niet bewaard van het Griekse denken. In de derde eeuw voor Christus werd in Egypte onder het bewind van de Hellenistische koning Ptolemeüs II, de Thora door Joodse Schriftgeleerden naar het Grieks vertaald. Later volgden de overige boeken van het Oude Testament plus boeken die in wezen niet in de Joodse Bijbel thuishoren (niet geïnspireerd) zoals de aprokriefe boeken 1 en 2 Makkabeeën e.a. Het zijn deze laatste boeken die het Griekse geloof in een hiernamaals en een hierna ’zijn’ leren. De Grieken geloofden dat bij de dood, een mens naar Hades ging. De Bijbel echter belooft een opstanding en een herstel van alle dingen in een toekomstig nog te herstellen paradijs. In de Bijbel is 'de dood' een vijand. Wanneer de apostel Paulus in Athene op de Areopagus de gelegenheid kreeg om het evangelie te verklaren (zie Handelingen hoofdstuk 17) was de belofte van een toekomstige Opstanding iets waarvan de Grieken nog nooit gehoord hadden. Verwarrend was in de Septuagint het gebruik van het Griekse woord Hades als vertaling voor het Hebreeuwse woord dat graf voorstelt. Op korte tijd ontstond de traditie van een leven na de dood met interactiemogelijkheid tussen levenden en zogenaamde doden. Vooral de Rooms-katholieke kerk leert deze traditie dogmatisch.

    Maar ook in de Joodse overlevering vond dit denken ingang. Hierna het citaat: Legends of the Jews by Louis Ginzberg:

    “Elijah's removal from earth, so far being an interruption to his relations with men, rather marks the beginning of his real activity as a helper in time of need, as a teacher and as a guide. At first his intervention in sublunar affairs was not frequent. Seven years after his translation, (43) he wrote a letter to the wicked king Jehoram, who reigned over Judah.”

    De Bijbelse Encyclopedie KOK leert dan weer het volgende:

    “Meer dan zeven jaar na de hemelvaart van Elia ging een schrijven van hem naar de goddeloze koning Joram van Juda, waarin de Here hem een zwaar oordeel aankondigt wegens zijn afgoderij en de moord op zijn familieleden, 2 Kron. 21:12-15. Wij hebben dus in deze brief te doen met een profetie, door Elia zelf op schrift gesteld.”
    Bijbelse Encyclopedie J.H.KOK – KAMPEN, 1975

    Beide verklaringen zijn overbodig wanneer we een logische chronologische oplossing zoeken. Een en ander maakte ik al duidelijk in ‘Genesis versus Egyptologie’. Koning Joram van Juda was al tot co-regent met zijn vader Josafat aangesteld wanneer deze laatste ten strijde trok tegen de Arameeërs in de slag bij Ramoth Gilead in 889 v. Chr.  Ook in Israël werd de zoon van Achab, de geallieerde van Josafat in deze strijd, als co-regent benoemd. Dit was dan koning Ahazia die kort regeerde zoals het hierna vermelde Bijbel-citaat leert:

    2 Koningen 1:1 Moab viel na Achabs dood van Israël af. 2 Achazja viel door het traliewerk van zijn bovenvertrek te Samaria, en hij werd ziek. Toen zond hij boden uit en beval hun: Gaat Baäl-Zebub, de god van Ekron, raadplegen, of ik van deze ziekte zal herstellen. 3 Maar de Engel des HEREN sprak tot de Tisbiet Elia: Sta op, ga de boden van de koning van Samaria tegemoet en zeg tot hen: Is er dan geen God in Israël, dat gij Baäl-Zebub, de god van Ekron, gaat raadplegen? 4 Daarom, zo zegt de HERE: Van het bed waarop gij zijt komen te liggen, zult gij niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven. En Elia ging heen. ….

    …. 15 Toen sprak de Engel des HEREN tot Elia: Daal met hem af, vrees niet voor hem. En hij stond op en daalde met hem af naar de koning. 16 En hij sprak tot hem: Zo zegt de HERE: aangezien gij boden gezonden hebt om Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen – is er dan geen God in Israël, wiens woord gij kunt raadplegen? – daarom zult gij van het bed waarop gij zijt komen te liggen, niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven. 17 Zo stierf hij volgens het woord des HEREN, dat Elia gesproken had; en Joram werd koning in zijn plaats in het tweede jaar van Joram, de zoon van Josafat,de koning van Judawant hij had geen zoon.

    (zie schema 61 hierboven)

    Vers 17 leert klaar en duidelijk dat de opvolger van Ahazia in het tienstammenrijk, koning werd in het tweede jaar van Joram van Juda, de zoon van Josafat. Dit past chronologisch gezien, alleen in het tweede jaar van het co-regentschap van Joram van Juda. De conclusie is dat de moordpartij door Joram van Juda aangericht zoals 2 Kronieken 21:4 leert, tijdens zijn regeerperiode als co-regent plaatsvond. Het was toen dat een nog niet opgenomen profeet Elia hem een brief schreef. Of hoe belangrijk de studie van exacte chronologie is.

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    15-02-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PSALM 83: de identificatie van Gebal voor onze tijd. Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid tot hulp.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een lied. Een psalm van Asaf.

    O God, houd U niet stil,

    Zwijg niet en blijf niet werkeloos, o God.

    Want zie, uw vijanden tieren,

    Uw haters steken het hoofd op:

    Zij smeden een listige aanslag tegen uw volk

    En beraadslagen tegen uw beschermelingen.

    Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen,

    Zodat aan de naam van Israël niet meer wordt gedacht.

    Want zij hebben eensgezind beraadslaagd,

    Tegen U een verbond gesloten;

    De tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab en

    de Hagarenen, Gebal,

    Ammon en Amalek,

    Filistea met de inwoners van Tyrus;

    Zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd,

    Zij zijn de zonen van Lot tot steun. Sela

    Psalm 83:1-9

    (NBG Vertaling 1951)

     

    De schrijver van Psalm 83 was de ziener Asaf die leefde ten tijde van Koning David (1047/1007 v. Chr.) Asaf was een Leviet, een afstammeling van Levi, een van de zonen van Jacob, en behoorde tot de priesterzangers van David. Hij is de auteur van verschillende psalmen. In Psalm 83 heeft de dichter het over een vijandelijk verbond van tien volken tegen het volk van Israël. Tien volkeren smeden samen een pact met als doel de verdelging van Israël. Het is een verbond van volken dat zich nog nooit in de geschiedenis van het oude Israël heeft voorgedaan. Mijn gevolgtrekking is dan ook dat nog een toekomstig verbond van tien volken tegen het sinds 1948 nationaal herstelde Israël bedoelt is. Het getal van tien landen is ook gelijk aan het getal van de tien koningen van de profeet Daniël, dat ook in het laatste boek van de Bijbel, de Apocalyps terug te vinden is.

    Wanneer we psalm 83 naar onze tijd transponeren merken we na identificatie van de namen uit de oudheid dat veel tegenstanders uit het verleden er heden opnieuw zijn. En de reden van dit artikel is de identificatie van Gebal, dat een verrassing oplevert. Maar eerst wil ik de andere namen duiden. Edom levert geen probleem. Dit volk leefde in de oudheid in het gebied op de huidige grens tussen Jordanië en Saoedi-Arabië. De identificatie van de Ismaëlieten geeft evenmin een probleem. Ismaël was een zoon van Abraham en Hagar, de slavin van Sara. Van hem stammen vele Arabische stammen af. Moab en Ammon waren in het Oude Testament twee zonen van Lot en zij woonden eertijds in het huidige Jordanië. Filistea is de huidige Gaza-strip en Tyrus ligt in Zuid-Libanon, het vroegere Fenicië. Het moderne Libanon beslaat grotendeels het gebied van het oude Fenicië. Libanon is al lang geen eenheidsstaat meer maar is als een lappendeken opgedeeld met meerdere fracties binnen de grenzen die de lakens uitdelen. In het zuiden heerst de Hezbollah, een vijand van Israël. Volgens Psalm 83 zal Tyrus nauw samenwerken met Filistea in zijn strijd tegen Israël. Het Assur dat Asaf vermeldt is het huidige Irak en Syrië. Amalek is een nakomeling van Esau, de broer van Israël. Zijn woonplaats was het Seïr-gebergte. Dit gebergte bevindt zich binnen de grenzen van het huidige Jordanië. De 'Hagarenen' zijn moeilijker te plaatsen. Hagar was de slavin van Sara en moeder van Ismaël. Zij was een Egyptische. Een eerste conclusie zou dus kunnen zijn dat Hagar of de Hagarenen synoniem staat voor Egypte. De naam blijkt echter niet Egyptisch te zijn maar Semitisch, en vermoedelijk is deze naam haar door Abraham gegeven. De naam Hagar betekent 'reizende of vluchtende'. Ik veronderstel dat de Hagarenen de huidige Palestijnen voorstellen die woonachtig buiten Israël zijn. Geen enkel Arabisch land heeft namelijk de Palestijnse ontheemden van 1948 en 1967 opgenomen. De meesten die in het Midden-Oosten bleven, leven in vluchtelingenkampen en worden sindsdien door de VN onderhouden.

    Maar laat ons nu het volk te Gebal identificeren. Wanneer men er een Bijbelse encyclopedie op na slaat, blijkt dat de plaatsing van Gebal geen eenvoudige zaak is. Meerdere verklaringen zijn mogelijk. Gebal betekent berg en algemeen wordt het met Byblos in Fenicië geïdentificeerd. En aan de hand van Psalm 83 zoekt men ook een locatie in het noordelijke gedeelte van het gebergte Seïr. Eerlijkheidshalve vermeldt men erbij dat de precieze ligging onbekend is. Met deze verklaring nam ik geen genoegen en zocht verder voor een identificatie van Gebal. Wat mijn aandacht trok was de verwijzing in Egyptische bronnen naar de stad Gebal of Goebla. Het Egyptische Oude Rijk haalde er zijn hout en tijdens het Egyptische Nieuwe Rijk, vooral de Amarna-periode, zat er een Egyptische vazal Rib Addi die vanuit Gebal meer dan vijftig brieven aan farao schreef. In het licht van Velikovsky 's bevindingen, een bekende controversiële revisionist van de geschiedenis van de oudheid, moet Gebal met Jizreël in Samaria geïdentificeerd worden. Nu heb ik in mijn publicatie 'Genesis versus Egyptologie’ voortgeborduurd op Velikovsky ’s bevindingen. Ik identificeerde Hosea van het tienstammenrijk als de Rib Addi van de Amarna-brieven. Het volk Gebal is aldus in Samaria te plaatsen. Ik herhaal nog even de tien vijanden van Israël in psalm 83: "De tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagarenen, Gebal, Ammon en Amalek, Filistea met de inwoners van Tyrus; Zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd,"

    Het huidige plaatsje Jizreël in het moderne Israël ligt in het zuiden van Galilea met zijn overwegend Arabische bevolking, noordelijk van het Palestijnse Jenin. Ik zou nu durven verwachten, met Psalm 83 in gedachten, dat via een toekomstige vredesregeling dit gebied via een land-swap langs de grenzen van 1967, naar een toekomstige Palestijnse staat gaat en een centrum van haat tegen de staat Israël wordt. De huidige VS-administratie roept Israëli’s en Palestijnen regelmatig op om voortgang met het zogenaamde stappenplan – te maken. Een stappenplan dat met de Oslo-verdragen van 1993 tussen Israël en de Palestijnse autoriteit werd afgesproken. De huidige VS-president Obama dringt aan om langs de grens van 1967 via landswapping tot een vredesregeling te komen.

    Vanuit onze identificatie van Gebal met Jizreël-Samaria en Filistea met Gaza is het te veronderstellen dat er in de toekomst meerdere Palestijnse staten zullen ontstaan. Ook is het opmerkelijk dat Filistea in één adem met Tyrus genoemd wordt. De verschillende staatjes zullen niet tot vrede leiden maar hun uiteindelijk doel blijft volgens Psalm 83, wanneer naar onze tijd getransponeerd, de vernietiging van Israël. Psalm 83 is een gebed om hulp tegen de vijanden van Israël. Het tweede gedeelte van de Psalm geeft dan ook hoop.

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    14-02-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De chronologie van de koningen van Israël en Juda
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Wanneer men Bijbelse naslagwerken ter hand neemt en onderzoek naar chronologie doet zal men meestal het jaar 722 v. Chr. vermeld zien als het jaartal voor de val van Samaria en de wegvoering in ballingschap van het tienstammenrijk door de Assyriërs. En de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda wordt gedateerd in 701 v. Chr. En aan deze jaartallen is dan weer de regeerperiode van David en Salomo verankerd en verder het verleden in wordt het jaartal van de Exodus uit Egypte met het jaar 1447 v. Chr. verbonden. Maar zijn deze jaartallen wel accuraat? Men moet bedenken dat deze jaartallen het resultaat zijn van het linken van de Bijbelse koningslijst aan die van Assyrië (en niet andersom).

    De Assyriologie is een wetenschap die van start ging in de negentiende eeuw. Het is een studie van het oude Mesopotamië of Tweestromenland. De grote vondst was uiteindelijk de koningslijst van Khorsabad in het begin van de twintigste eeuw. Een lijst van Assyrische koningen kwam daar van onder het zand tevoorschijn. En dit was zo maar geen standaard lijst met namen van koningen en jaartallen maar dit was een lijst die jaarlijks door een ambtenaar of ‘eponiem’ werd bijgehouden met iedere keer een vermelding van een bijzondere gebeurtenis voor dat bepaalde jaar.

    De eponiemlijsten zijn samengesteld vanaf 892 tot 648 v. Chr., een belangrijke periode eveneens in de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. Het Assyrische ankerpunt voor de gehele lijst werd het jaar van de zonsverduistering in 763 v. Chr. in het tiende regeringsjaar van Assur Dan ten tijde van het eponiem van Bur Sagale. Al de andere vermelde gebeurtenissen en regeringsjaren van koningen werden aan de hand van deze datum op de tijdsbalk verankerd.

    Vanaf 763 v. Chr. terugrekenend vond men een Assyrische vermelding naar een veldslag bij Karkar tussen de Assyriërs en een geallieerd leger van Klein-Aziatische vorsten, in het zesde regeringsjaar van Salmaneser III zoals vermeld in het eponiem van Daian-Assur en gedateerd in 853 v. Chr. De Assyriërs claimen hier tegen o.a. Achab van Israël gestreden te hebben. Twaalf jaar later in 841 v. Chr., vermelden de Assyriërs schatting ontvangen te hebben van Jehu van de dynastie van Omri van Israël. Een ander belangrijk jaartal werd 701 v. Chr., het jaar waarin de Assyriër Sanherib vermeld dat hij in zijn 3de campagnejaar tegen Hizkia van Juda optrok.

     

    Voor de Bijbelse archeoloog en geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) waren dit drie ankerjaren om de Bijbelse koningen van Israël en Juda met Assyrië te verankeren. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig Bijbels atlas en naslagwerk terug.

     

    Thiele verkorte echter de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is.

     

    Om de val van Samaria, in het negende regeringsjaarjaar van Hosea, (in de Bijbel contemporain met het zesde jaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de Assyrische gegevens betreffende Sargon II, verkondigde hij dat de Bijbelse gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd, en dus niet door God geïnspireerd. Hierna het betreffende citaat:

    2 Koningen 18:9 In het vierde jaar van koning Hizkia – dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël – trok Salmanassar, de koning van Assur, op tegen Samaria en sloeg het beleg ervoor. 10 Men nam het in na verloop van drie jaren; in het zesde jaar van Hizkia – dat is het negende jaar van Hosea, de koning van Israël – werd Samaria ingenomen. 11 De koning van Assur voerde Israël in ballingschap naar Assur en bracht hen naar Chalach, Chabor, de rivier van Gozan en de steden der Meden, 12 omdat zij niet hadden geluisterd naar de HERE, hun God, maar zijn verbond hadden overtreden: al wat Hij aan Mozes, de knecht des HEREN, had geboden; zij hadden er niet naar geluisterd en het niet gedaan.” (NBG Vertaling 1951)

    Het veertiende regeringsjaar van Hizkia van Juda valt bij Thiele in 701 v. Chr. en dit op basis van zijn verankering met de Assyrische gegevens, of althans zoals ze geïnterpreteerd worden. In mijn model valt het veertiende regeringsjaar van Hizkia in 709 v. Chr. en dit op basis van het vermelding van een sabbatjaar gevolgd door een jubeljaar bij de profeet Jesaja.

     

    Ik kom nu terug op mijn vraagstelling bij het begin van dit artikel: Maar zijn deze jaartallen wel accuraat? Wanneer we de chronologische gegevens van de Bijbel en van de historicus Flavius Josephus hanteren valt de val van Samaria in het jaar 717 v. Chr. en belegering van Jeruzalem in  709 v. Chr.  

    Er is geen enkele reden om Thiele in zijn knieval naar de Assyriologie te volgen en hierna volgt de Bijbelse koningslijst met historisch betrouwbare ankerpunten zoals het 37ste jaar van de Babylonische ballingschap van koning Jojachin van Juda in 562/561 v. Chr. en het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia in 709/708 v. Chr. dat een sabbatjaar was gevolg door een jubeljaar zoals aangegeven door de profeet Jesaja:

    "En dit zal u het teken zijn: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan.." Jesaja 37:30

     

    Wat men van Thiele 's studie moet behouden is zijn constructie dat in het tienstammenrijk men het jaar vanaf de maand Nisan in het voorjaar rekende en in Juda vanaf de maand Tishri in het najaar. Ook het feit dat er dikwijls met een kroningsjaar gerekend werd, is bijbels aan te tonen en heb ik behouden. Een kroningsjaar is het jaar dat de nieuwe vorst begon te regeren. Zijn eerste jaar rekende men vanaf het volgende jaar.

    De Bijbelse koningen krijgen in deze revisie op de tijdsbalk, in afwijking van Thiele, de hierna vermelde jaren.

     

    De koningen van Juda

    Jaartallen voor Christus:

    967/949    REHABEAM      1 KON 14:21 Troonjaar, regeerde 17 jaar

    950/946    ABIAM      1 KON 15:1-2 Troonjaar, regeerde 3 jaar

    948/906    ASA           1 KON 15:9-10 Troonjaar, regeerde 41 jaar

    906/880   JOSAFAT 1 KON 22:41 Troonjaar, regeerde 25 jaar

    883/876    JORAM     2 KON 8:16-17 geen Troonjaar, regeerde 8 jaar, had ook twee co-regentschappen met JOSAFAT, de eerste gedurende de slag bij Ramoth in Gilead.

    876/875    AHAZIA    2 KON 8:25-26 geen Troonjaar, regeerde 1 jaar

    875/869    ATHALIA 2 KON 11:3 geen Troonjaar, regeerde 6 jaar

    869/830    JOAS         2 KON 12:1 geen Troonjaar, regeerde 40 jaar

    831/802    AMAZIA    2 KON 14:1-2 geen Troonjaar, regeerde 29 jaar waarvan 1 jaar in co-regentschap met JOAS.

    803/750    UZZIA        2 KON 14:21 & 15:1 Troonjaar, regeerde 52 jaar, co-regentschap met Amazia gedurende het Troonjaar.

    754/739    JOTHAM 2 KON 15:32-33 geen Troonjaar, regeerde 16 jaar, co-regentschap met UZZIA gedurende 4 jaar.

     

    (Aandachtspunt: Tot Uzzia heb ik vanaf 967 v. Chr. vooruit geteld. De jaartallen van Jotham zijn het resultaat van het terug in de tijd rekenen vanaf het 14de jaar van HIZKIA. Op deze manier wordt 754 v. Chr. het jaar van de aardbeving ten tijde van UZZIA.

     

    739/722    ACHAZ      2 KON 16:1-2 Troonjaar, regeerde 16 jaar

    724/694    HIZKIA     2 KON 18:1-2 & 9-10 Troonjaar, regeerde 29 jaar

     

    (Aandachtspunt:: Het 14de jaar van HIZKIA is 710/709 v.Chr. verankerd met het sabbat- en jubeljaar van 709/708. Dit heeft als resultaat dat de val van Samaria op de tijdbalk in HIZKIA'S 6de jaar in 717 v.Chr. plaatsvindt.)

     

    697/642    MANASSE          2 KON 21:1 Troonjaar, regeerde 55 jaar.

    642/640    AMON       2 KON 21:19 geen Troonjaar, regeerde 2 jaar.

    640/609   JOSIA        2 KON 22:1 geen Troonjaar, regeerde 31 jaar.

    609            JOAHAZ   2 KON 23:1 geen Troonjaar, regeerde drie maanden.

    609/598    JOJAKIM 2 KON 23:36 geen Troonjaar, regeerde 11 jaar.

    598/597    JOJACHIN 2 KON 24:8 geen Troonjaar, regeerde drie maanden.

    597/586    ZEDEKIA 2 KON 24:18 Troonjaar, regeerde 11 jaar.

     

    De koningen van het Tienstammenrijk

    967/945    JEROBEAM 1 KON 14:20 geen Troonjaar, regeerde 22 jaar.

    945/944    NADAB     1 KON 15:25 geen Troon jaar, regeerde 2 jaar.

    944/920    BAESA       1 KON 15:33 geen Troonjaar, regeerde 24 jaar.

    921/920    ELA           1 KON 16:8 geen Troon jaar, regeerde 2 jaar, co-regentschap met BAESA gedurende 1 jaar.

    920            ZIMRI        1KON 16:15 geen Troonjaar, regeerde zeven dagen.

    920/909   OMRI        1 KON 16:21 geen Troonjaar, regeerde 12 jaar.

    920/916    TIBNI dito geen Troonjaar, regeerde in oppositie tegen OMRI tot in het 31ste jaar van ASA.

    909/888    ACHAB      1 KON 16:29 geen Troonjaar, regeerde 22 jaar.

    888/887    AHAZIA    1 KON 22:51 geen Troonjaar, regeerde 2 jaar.

    887/875    JORAM     2 KON 3:1 geen Troonjaar, regeerde 12 jaar.

    875/847    JEHU        2 KON 10:36 geen Troonjaar, regeerde 28 jaar.

    847/830    JOAHAZ   2 KON 13:1 geen Troonjaar, regeerde 17 jaar.

    833/816    JOAS         2 KON 13:10 Troonjaar, regeerde 16 jaar, co-regentschap met JOAHAZ.

    816/775     JEROBEAM II 2 KON 14:23 geen Troonjaar, regeerde 41 jaar.

     

    775/764     GEEN KONING IN HET TIENSTAMMENRIJK

     

    764/763    ZACHARIA 2 KON 15:8 geen Troonjaar, regeerde zes maanden van de herfst van 764 tot de lente van 763 v.Chr.

    763            SALLUM   2 KON 15:13 geen Troonjaar, regeerde een maand.

    763/752    MENAHEM 2 KON 15:17 geen Troonjaar, regeerde 10 jaar.

    752/750    PEKAHIA 2 KON 15:23 geen Troonjaar, regeerde 2 jaar.

    755/735     PEKAH      2 KON 15:27 geen Troonjaar, regeerde 20 jaar, co-regentschap en in oppositie met PEKAHIA en MENAHEM.

     

    (Aandachtspunt:: Het 17de jaar van Pekah werd verankerd met ACHAB'S Troonjaar. Zodoende begint PEKAH in 755 v.Chr. over zijn deel van het tienstammenrijk te regeren. In het 52ste jaar van Uzzia werd PEKAH als koning van Israël erkend. Deze schikking werd aangeboden door Dr. Ir. C. Noorlander met een artikel in B+W nummer 164)

     

    735/726    HOSEA      2 KON 15:30 geen Troonjaar, regeerde 9 jaar.

     

    (Aandachtspunt:: de eerste schijf van 9 jaar regeerde HOSEA als vazal van Assyrië. Deze periode vangt aan met de moord op PEKAH, twintig jaar nadat JOTHAM koning over Juda werd.)

     

    726/717     HOSEA      2 KON 17:1 regeerde 9 jaar.

     

    (Aandachtspunt:: De tweede schijf van negen jaar vangt aan in het 12de jaar van ACHAZ.)

     

    VAL VAN SAMARIA : 717 v. Chr.

     

    CONCLUSIE: De Assyrische koningslijst moet aan de Bijbelse ankerpunten verbonden worden en herschikt. Het is bijvoorbeeld Salmaneser III die aan de regeerperioden van de koningen Achab en Jehu dient gelinkt te worden en niet andersom. In de tijdsruimte die aldus gecreëerd wordt kan bijvoorbeeld de Bijbelse koning van Assur JAREB ingevoegd worden. Ook de Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser, die in de Bijbel als twee afzonderlijke koningen vermeld worden dienen op de tijdslijn in de 8ste eeuw voor Christus opnieuw geplaatst worden. Het is een cyclus van meganatuurcatastrofes die aan de basis liggen voor het ontbreken van naar schatting 65 jaar kroniekberichtgeving in Assyrië.

     Wordt vervolgd…

     Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

    06-02-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De profeet Haggaï en de sabbatjaar-cyclus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Haggaï was een profeet die optrad ten tijde van de terugkeer uit de Babylonische Ballingschap en die de Joden opriep tot herbouw van de tempel te Jeruzalem. De profeet Haggaï begint zijn boek in het Oude Testament met de vermelding dat zijn bediening begon in het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag.

    Op mijn chronologische tabel is dit 29 augustus van het jaar 520 voor Christus. Absolute ‘kronos’ over jaar, maand en dag wordt ons hier in de Bijbel aangeboden. Het is een jaartal dat Bijbelse en Perzische chronologie met elkaar verbindt. Daarbij zien we op het bijgevoegde schema dat in 520 v. Chr. in maart/april een sabbatjaar begon. En de profeet Haggaï maakt duidelijk dat er toen inderdaad een sabbatsjaar van start ging maar dan zonder de bijzondere zegen van Boven, aan een sabbatjaar verbonden. Het zesde jaar in de zevenjarige sabbatcyclus was onder het oude verbond van God met Israël een jaar van dubbele zegening. Het land leverde toen in het zesde jaar een dubbele oogst zodat het sabbatjaar zonder gebrek overbrugd kon worden. Het zesde jaar op ons schema mrt521/apr520 zag echter geen dubbele zegening:

    Haggaï 1:9 Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis. 10 Daarom heeft de hemel over u de dauw ingehouden en de aarde haar opbrengst. 11 Ook riep Ik een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most, de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der handen.

     

    In het tweede hoofdstuk van de profeet Haggaï wordt dit nog duidelijker:

    2:16 Nu dan, bedenkt toch wat aan deze dag is voorafgegaan: voordat steen op steen gelegd werd aan de tempel des Heren, 17 voordat deze dingen geschiedden: kwam men bij een hoop van twintig maten, dan waren er slechts tien; kwam men bij de wijnpers om vijftig maten uit de bak te scheppen, dan waren er slechts twintig.

     

    Deze woorden werden gesproken op de vierentwintigste dag van de negende maand in het tweede regeringsjaar van Darius (Haggaï 2:1). Op onze huidige kalender was dit 17 oktober 521 v. Chr. Het was de laatste dag van het Loofhuttenfeest (Leviticus 23:24) en normaal gezien was dit bedoeld ter viering van de zomeroogst.

    Het tweede hoofdstuk van de profeet Haggaï heeft de verkwikkende woorden met betrekking tot de sabbatjaar-zegening: vers 20 :‘Van deze dag aan zal Ik zegenen.” Deze dag begon dan volgens vers 11 op de vierentwintigste dag van de zevende maand in het tweede jaar van Darius oftewel 18 december 521 v. Chr. wanneer het wintergewas werd geplant.

    Haggaï 2:11 Op de vierentwintigste dag van de negende maand in het tweede jaar van Darius kwam het woord des Heren tot de profeet Haggai aldus…

     

    De profeet Haggaï geeft via de herkenbare sabbatjaarcyclus een link tussen de Bijbel en de wereldgeschiedenis. De jaartallen van de Perzische koningen zijn uitvoerig door de historicus van de oudheid Herodotos belicht en correct bevonden en zijn aldus belangrijke ankerjaren voor een chronologische reis in de tijd.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Hierna volgt de volledige tekst van het kleine Bijbelboek Haggaï met de chronologisch belangrijke gedeelten in vette letters:

     

    Haggaï 1:1 In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag dier maand, kwam het woord des Heren door de dienst van de profeet Haggai tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, aldus: 2 Zo zegt de Here der heerscharen: Dit volk zegt: de tijd is nog niet gekomen, de tijd, dat des Heren huis herbouwd worde. 3 En het woord des Heren kwam door de dienst van de profeet Haggai aldus: 4 Is het voor ú de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt? 5 Nu dan, zo zegt de Here der heerscharen, bedenkt wat u wedervaren is. 6 Gij hebt veel gezaaid, maar weinig binnengehaald; gij hebt gegeten, maar zonder dat gij verzadigd werdt; gij hebt gedronken, maar zonder dat gij voldaan werdt; gij hebt u gekleed, maar zonder dat gij warm werdt; en wie zich voor loon verhuurde, ontving zijn loon in een doorboorde buidel.

    7 Zo zegt de Here der heerscharen: Bedenkt wat u wedervaren is. 8 Beklimt het gebergte, haalt hout en herbouwt dit huis; dan zal Ik er welgevallen aan hebben en verheerlijkt worden, zegt de Here. 9 Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit, en toen gij het binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom dat? luidt het woord des Heren der heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis. 10 Daarom heeft de hemel over u de dauw ingehouden en de aarde haar opbrengst. 11 Ook riep Ik een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most, de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der handen. 12 Toen hoorden Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en al het overblijfsel des volks naar de stem van de Here, hun God, en naar de woorden waarmede de Here, hun God, de profeet Haggai gezonden had, en het volk vreesde voor het aangezicht des Heren. 13 En Haggai, de bode des Heren, zeide, krachtens de boodschap des Heren, tot het volk: Ik ben met u, luidt het woord des Heren. 14 En de Here wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en de geest van al het overblijfsel des volks, zodat zij kwamen en het werk begonnen aan het huis van de Here der heerscharen, hun God, 2:1 op de vierentwintigste dag van de zesde maand in het tweede jaar van koning Darius.

    2 In de zevende maand, op de eenentwintigste dier maand, kwam het woord des Heren door de dienst van de profeet Haggai aldus: 3 Zeg tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en tot het overblijfsel des volks: 4 Wie onder u is overgebleven, die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in uw ogen? 5 Maar nu, wees sterk, Zerubbabel, luidt het woord des Heren, en wees sterk, Jozua, zoon van Josadak, hogepriester, en wees sterk, al gij volk des lands, luidt het woord des Heren, en gaat aan het werk, want Ik ben met u, luidt het woord van de Here der heerscharen, 6 overeenkomstig het woord dat Ik u beloofd heb, toen gij uit Egypte uittoogt, en mijn Geest in uw midden stond: vreest niet. 7 Want zo zegt de Here der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven. 8 Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Here der heerscharen. 9 Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de Here der heerscharen. 10 De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de Here der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de Here der heerscharen.

    11 Op de vierentwintigste dag van de negende maand in het tweede jaar van Darius kwam het woord des Heren tot de profeet Haggai aldus: 12 Zo zegt de Here der heerscharen: Vraag toch de priesters om onderricht in de wet, 13 en zeg: wanneer iemand heilig vlees in de slip van zijn kleed draagt en hij raakt met zijn slip brood, moes, wijn, olie of enige andere spijs aan, wordt dit dan heilig? De priesters antwoordden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien iemand onrein geworden door een lijk, iets van al deze dingen aanraakt, wordt het dan onrein? De priesters antwoordden: Het wordt onrein. 15 Toen antwoordde Haggai: Zo staat het met dit volk en zo staat het met deze natie voor mijn aangezicht, luidt het woord des Heren, en zo staat het met al het werk van hun handen, en wat zij daar offeren, dat is onrein. 16 Nu dan, bedenkt toch wat aan deze dag is voorafgegaan: voordat steen op steen gelegd werd aan de tempel des Heren, 17 voordat deze dingen geschiedden: kwam men bij een hoop van twintig maten, dan waren er slechts tien; kwam men bij de wijnpers om vijftig maten uit de bak te scheppen, dan waren er slechts twintig. 18 Ik sloeg u met brandkoren en met honigdauw, en al het werk van uw handen met hagel, maar er was bij u geen gedachte aan Mij, luidt het woord des Heren. 19 Bedenkt toch wat voorafgegaan is aan deze dag, de vierentwintigste der negende maand, van de dag aan, waarop de tempel des Heren gegrondvest werd. 20 Bedenkt: Is er nog zaad in de schuur? Ja, ook de wijnstok, de vijgenboom, de granaatappelboom en de olijfboom hebben niet gedragen. Van deze dag aan zal Ik zegenen.

    21 Het woord des Heren kwam ten tweeden male tot Haggai op de vierentwintigste der maand, aldus: 22 Zeg tot Zerubbabel, de landvoogd van Juda: 23 Ik zal de hemel en de aarde doen beven, Ik zal de troon der koninkrijken omverwerpen, de kracht van de koninkrijken der volken verdelgen, de wagens en wie daarop rijden, omverwerpen en de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van de ander. 24 Te dien dage, luidt het woord van de Here der heerscharen, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealtiël, mijn knecht, nemen, luidt het woord des Heren, en Ik zal u tot een zegelring maken, want u heb Ik uitverkoren, luidt het woord van de Here der heerscharen. (NBG Vertaling 1951)

    01-02-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Moabietische steen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    2 Koningen 3:Joram, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria in het achttiende jaar van Josafat, de koning van Juda, en hij regeerde twaalf jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN; echter niet zoals zijn vader en zijn moeder: hij verwijderde de gewijde steen van Baäl, die zijn vader gemaakt had. 3 Alleen volhardde hij in de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven; daarvan week hij niet af. 4 Mesa nu, de koning van Moab, was een schapenfokker; hij bracht aan de koning van Israël honderdduizend lammeren op en de wol van honderdduizend rammen. 5 Maar zodra Achab gestorven was, viel de koning van Moab van de koning van Israël af. 6 Koning Joram trok te dien dage op uit Samaria en monsterde geheel Israël.

     

    Over de hierboven in de Bijbel beschreven oorlog tussen Israël en Moab heeft de archeologie een zogenaamde buiten-Bijbelse verwijzing tevoorschijn gebracht. Van koning Mesa, de koning der Moabieten tijdens de regeerperiode van Omri, Achab en Joram in Israël, is een stele bewaard gebleven waarin naar Omri en zijn zoon van het tienstammenrijk verwezen wordt. Na de dood van Achab, verhaalt de Bijbel, stopt de schatplichtige Mesa met zijn jaarlijkse betalingen aan Israël en geraakt alzo in conflict met Joram.

     

    De stele van Mesa bevindt zich in het Louvre en werd anno 1868 door een Duitse zendeling, F.A. Klein, gevonden. De steen is beschadigd en dit als gevolg van het feit dat lokale Arabieren na het bekendmaken van de vondst de steen verhitten en lieten springen. De gedachte moet geweest zijn; dat als Europeanen er belang aan hechten er wel een schat in moet verborgen zijn. Dank zij de eerder gemaakte gipsafdruk door F.A. Klein konden later de stukken weer samengevoegd worden. Hierna volgt een gedeeltelijke vertaling (enkele letters zijn onleesbaar en de zin van enige woorden niet zeker):

     

    “Ik ben Mesa, zoon van Kamos-.., koning van Moab, uit Dibon afkomstig. Mijn vader is koning geweest over Moab dertig jaar en ik werd koning na mijn vader en ik maakte deze offerhoogte in Karko.. omdat hij mij gered heeft van alle koningen en mij heeft doen neerzien op al mijn haters. Omri, de koning van Israël, hij verdrukte Moab vele dagen, want Kamos was vertoornd op zijn land. En zijn zoon (Achab) volgde hem op en ook hij sprak: Ik ga Moab verdrukken. In mijn tijd sprak hij deze woorden, maar ik heb hem en zijn huis overwonnen…Omri had het land van Medeba bezet en Israël woonde daarin in zijn tijd en in de helft van de tijd van zijn zoon(Joram) veertig jaar….”

     

    Chronologisch is het in verband met deze studie belangrijk om de vermelding van de veertig jaar verdrukking, die ons vanuit een Moabietische bron bereikt heeft, te verklaren. Op het eerste gezicht namelijk lijken de veertig jaar niet mijn revisie te volgen. Zelfs Velikovsky wist met de veertigjarige vermelding geen raad of kon er geen gebruik van maken. Deze onderzoeker trok zelfs de Bijbelshistorische berichtgeving omtrent deze koningen in twijfel.

     

    De Moabietische steen vermeldt een periode van veertig jaar voor drie koningen van Israël. Wanneer we vanaf het eerste jaar van Omri in 920 v. Chr. tot aan Ahazia rekenen verkrijgen we slechts 33 jaar. We kunnen er echter rustig vanuit gaan dat Ahazia in Moab onbekend was. Hij regeerde slechts twee jaar over Israël. De berichtgeving in de Bijbel over hem is kort, drie verzen, en dan nog zeer negatief. Hij stierf voortijdig na een ziekte ten gevolgen van een val door het tralievertrek van zijn boven-verblijf te Samaria. Een andere zoon van Achab nam daarop de scepter in het tienstammenrijk over: Joram . Het is deze koning die tegen het afvallige Moab zou oprukken en waarnaar de Moabietische steen verwijst. In mijn reconstructie zitten er exact veertig jaar tussen het einde van de regering van Josafat in 880 v.Chr. en het begin van de regering van Omri in 920 v.Chr.

     

    Een voorbeeld van geschiedvervalsing:

    De ontdekker van de Moabietische steen was de Elzasser en Protestants zendeling F.A. Klein. Het jaar van de ontdekking was 1868 AD. In 1868 maakte de Elzas, de provincie waar Klein geboren werd, deel uit van Frankrijk en dit sedert de 16de eeuw . Het was de Frans-Duitse oorlog van 1870/71 dat maakte dat dit Duitstalige gebied deel ging uitmaken van de nieuwe Duitse eenheidsstaat, door de legendarische Bismarck gevormd. Het gebied is lange tijd een twistappel tussen Duitsland en Frankrijk geweest. Men kan vandaag rustig stellen dat de Eerste Wereldoorlog uiteindelijk het resultaat was van Franse politieke machinaties om het gebied d.m.v. een oorlog van Duitsland opnieuw afhandig te maken. Deze Duits-Franse tegenstelling heeft tot na de Tweede Wereldoorlog geduurd. Heden maakt de Elzas deel uit van Frankrijk en heeft de Bondsrepubliek Duitsland alle gebiedsverlies als gevolg van de twee wereldoorlogen in de twintigste eeuw aanvaardt.

     

    In de geesten der onderzoekers is dit echter geen vanzelfsprekendheid. In studies over de oudheid is de nationaliteit van F.A. Klein niet altijd onmiddellijk te achterhalen. Duitse onderzoekers noemen hem voornamelijk een Duitser of Elzasser. Andere onderzoekers vermelden dikwijls eenvoudig weg de nationaliteit niet. Klein was Duitssprekend, net zoals een andere beroemde Elzasser Albert Schweitzer, bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog als protestants zendeling en arts werkzaam in Frans Kongo, theoretisch een Fransman, maar wel als ‘Duitser’ door de Fransen geïnterneerd in een Frans concentratiekamp in Afrika. Ik geef deze informatie door om aan te tonen hoe gevoelig geschiedschrijving kan liggen en hoe gemakkelijk geschiedschrijving een bepaalde kleur krijgt afhankelijk van de nationaal gekleurde bril die men opheeft.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    30-01-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.776 v. Chr.: de profeet Jona te Nineveh
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    De bedoeling van dit artikel is de Bijbelse profeet Jona chronologisch op de tijdsbalk te plaatsen en de koning van Assyrië te identificeren die zich op de prediking van Jona te Nineveh tot de God van Israël voor uitkomst wendde.

     

    De Bijbel leert dat Jona ‘s bediening als profeet ten tijde van de regering van koning Jerobeam II van het tienstammenrijk liep:

     2 Koningen 14:23 In het vijftiende jaar van Amasja, de zoon van Joas, de koning van Juda, werd Jerobeam, de zoon van Joas, de koning van Israël, koning te Samaria; hij regeerde eenenveertig jaar. 24 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, hij week niet af van al de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven. 25 Hij heroverde het gebied van Israël, van de weg naar Hamat tot de zee der Vlakte, volgens het woord dat de HERE, de God van Israël, gesproken had door zijn knecht, de profeet Jona, de zoon van Amittai, uit Gat-Hachefer. 26 Want de HERE had gezien, dat de ellende van Israël zeer bitter was, dat het met hoog als met laag gedaan was en dat er geen helper was voor Israël. 27 Maar de HERE had niet gezegd, dat Hij de naam van Israël van onder de hemel zou uitwissen; dus verloste Hij hen door Jerobeam, de zoon van Joas. (NBG Vertaling 1951)

     

    Ook de Joodse historicus Flavius Josephus plaatst de bediening van Jona ten tijde van de eenenveertigjarige regeringsperiode van Jerobeam II maar geeft verder ook geen exacte tijdsaanduiding wanneer juist Jona de stad Nineveh bezocht. (Flavius Josephus, Joodse Oudheden Boek IX, x, 1-2)

     

    Beide historische bronnen, de Bijbel en Josephus, brengen een bijzondere geschiedenis over Nineveh: de bekering namelijk van een Assyrische koning tot de God van Israël, en dit naar aanleiding van de oordeelaankondiging van de Hebreeuwse profeet Jona te Nineveh. Deze historische gebeurtenis werd niet in Assyrische bronnen opgetekend. Het is duidelijk dat de Assyrische kroniekschrijvers deze vermaledijde koning, die de goden van Assyrië inruilde voor de God van Israël, gewist -‘deleted’- hebben. Men kan spreken van een ‘damnatio memoriae’ gedurende deze tijd voor Assyrië. Hierna het relevante Bijbelgedeelte:

     

    Jona 3:1 Het woord des HEREN kwam ten tweeden male tot Jona: 2 Maak u op, ga naar Nineveh, de grote stad, en breng haar de prediking, die Ik tot u spreken zal. 3 Toen maakte Jona zich op en ging naar Nineveh, overeenkomstig het woord des HEREN. Nineveh nu was een geweldig grote stad, van drie dagreizen. 4 En Jona begon de stad in te gaan, één dagreis, en hij predikte en zeide: Nog veertig dagen en Nineveh wordt ondersteboven gekeerd! 5 En de mannen van Nineveh geloofden God en riepen een vasten uit en bekleedden zich, van groot tot klein, met rouwgewaden. 6 Toen het woord de koning van Nineveh bereikte, stond hij op van zijn troon, legde zijn opperkleed af, trok een rouwgewaad aan en zette zich neder in de as. 7 En men riep uit en zeide in Nineveh op bevel van de koning en van zijn groten: Mens en dier, runderen en schapen mogen niets nuttigen, niet grazen en geen water drinken. 8 Zij moeten gehuld zijn in rouwgewaden, mens en dier, en met kracht tot God roepen en zich bekeren, een ieder van zijn boze weg, en van het onrecht dat aan hun handen kleeft. 9 Wie weet, God mocht Zich omkeren en berouw krijgen en zijn brandende toorn laten varen, zodat wij niet te gronde gaan. 10 Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het deleten van deze historische gebeurtenis door de Assyriërs is een aanwijzing dat de Assyrische historische bronnen niet betrouwbaar zijn.

     

    Het afwenden van de geprofeteerde ramp die Nineveh ondersteboven zou keren postuleer ik te hebben plaatsgevonden in het jaar 776 voor Christus. Het is het jaar dat in de oude wereld de Olympische Spelen van start gingen en dit uit dankbaarheid naar hun goden toe, voor het afwenden van ‘de’ ramp. Er was namelijk al eerder een cyclus van rampen bezig die met een regelmaat van tijd planeet aarde met allerhande calamiteiten teisterde. Er was een cyclus van meganatuurcatastrofes van ongeveer 54 ½ jaar en 13 jaar aan de hand.

     

    De jaren voor Christus: 860, 830, 816, 802 en 790 waren getuigen van deze calamiteiten. We kunnen ons voorstellen dat de oude wereld vol spanning en angst rond 776 v. Chr. uitzag naar de volgende ramp die over hen heen moest komen. In 776 v. Chr. werd deze ramp afgewend en het zou tot 761 v. Chr. duren alvorens een nieuwe cyclus van start ging met de volgende rampjaren: 761, 748, 735, 722 en 709 v. Chr.

     

    Het plaatsen van de profeet Jona te Nineveh op de tijdsbalk in het jaar 776 v. Chr. maakt dat zijn bediening binnen de regeerperiode van Jerobeam II valt.

     

    Volgens mijn herziening van de geschiedenis van de oudheid zat tijdens deze tijdsperiode in Assyrië koning Sardanapallos op de troon zat. Een naam die ons via de Grieken overgeleverd werd. In mijn revisie, zoals uiteengezet in ‘De Assyriologie herzien’ plaats ik Sardanapallos op de tijdsbalk tussen de regeerperioden van de Assyrische koningen Assur Nerari V en Tiglath Pileser III. Het is Assyrische koning met de Griekse naam Sardanapallos die in de Assyrische koningslijsten ontbreekt. De aanleiding is ongetwijfeld de bekering van de Assyriër tot de God van Israël ter uitredding van de nakende ramp. Het feit dat hij een oor had naar de prediking van de Hebreeuwse profeet Jona en zich niet tot de goden van Assyrië keerde maakt dat zijn uit de koningslijst gewist werd.

     

    Het raamwerk dat de Griekse legende schildert bevat heel wat historische details. Volgens het Griekse verhaal waren twee schatplichtige vorsten, namelijk Arbaces van Medië en Belesys van Babylon, in opstand tegen Sardanapallos, de koning van Assyrië, gekomen. Sardanapallos, trok deze opstandelingen met zijn leger tegemoet en hij zou zeker de overwinning over hen behaald hebben, moest er geen muiterij in het Assyrische leger zijn uitgebroken. Het waren Assyrische soldaten die terugkeerden van Baktrië, die naar de opstandelingen overliepen. Hierop volgde gedurende twee jaar een belegering van Nineveh alwaar Sardanapallos zich had terug getrokken. Het verhaal gaat verder dat in het derde jaar van de belegering, de rivier de Tigris buiten haar oevers trad en de stadsmuur ondermijnde zodat deze over een lengte van twintig stadiën instortte. Hierop heeft Sardanapallos, zijn einde onder ogen ziende, zich om het leven gebracht. Nineveh werd daarop ingenomen. Ik postuleer dat het buiten de oevers treden van de Tigris te maken had met de meganatuurcatastrofe van het jaar 761 v. Chr. Ook vanuit Egypte hebben we gelijkaardige berichtgeving over het uitzonderlijk buiten de oevers treden van de Nijl ten tijde van zulke catastrofes. De belegering van Nineveh krijgt nu de jaren 764/761 v. Chr. In 761 v. Chr. vond er een ‘regime-change’ in Nineveh plaats. De koningen Pul en Tiglath Pileser III namen de macht over. In ‘Genesis versus Egyptologie’ toon ik vanuit Egyptische bronnen, aan dat Pul de vader van Tiglath Pileser III was.

     

    De Bijbel door monde van de profeet Hosea, geeft voor deze tijdsperiode het Hebreeuwse equivalent voor koning Sardanapallos: JAREB. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

     

    Hosea 5:8 Blaast de bazuin in Gibea, de trompet in Rama! Maakt alarm in Bet-Awen! Achter u, Benjamin! 9 Tot een woestenij zal Efraïm worden ten dage des oordeels. Over de stammen Israëls maak Ik bekend wat vast besloten is. 10 De vorsten van Juda zijn als zij die de grenzen verleggen. Op hen zal Ik mijn verbolgenheid uitgieten als water. 11 Verdrukt is Efraïm, verpletterd door het recht, omdat hij heeft verkozen het ijdele te volgen. 12 Daarom ben Ik voor Efraïm als een mot, en als een beeneter voor het huis van Juda. 13 Toen Efraïm zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, ging Efraïm naar Assur en zond boden naar koning JAREB (Strijdlust). Deze echter kan u geen genezing schenken, en zal het gezwel van u niet wegnemen.

     

    Hosea 10:1 Israël is een welige wijnstok, die zijn vruchten voortbrengt; naarmate hij meer vrucht verkreeg, maakte hij meer altaren; naarmate het zijn land beter ging, maakte hij mooiere gewijde stenen. 2 Bedrieglijk was hun hart, nu zullen zij hun schuld boeten: Hij zal hun altaren verwoesten, hun gewijde stenen vernielen. 3 Nu zeggen zij wel: Wij hebben geen koning – maar, wanneer wij de HERE niet vrezen, wat zou dan de koning voor ons kunnen doen? 4 Zij spreken holle woorden: zweren valse eden, sluiten maar verbonden. En het gericht schiet op als een gifplant in de voren van de akker. 5 Om dat kalf van Bet-Awen zijn de inwoners van Samaria bezorgd; ja, daarover treurt het volk, daarover maken de afgodspriesters misbaar, omdat de heerlijkheid daarvan is geweken. 6 Ja, het wordt zelf naar Assur gebracht als een geschenk voor koning Strijdlust (sv)JAREB.

     

    In de grondtekst van de Bijbel staat er ‘Jareb’ wat de SV Statenvertaling correct als een eigennaam doorgaf. De NBG Vertaling (1951) vertaalde JAREB met ‘Strijdlust’. De NBV vertaling (2004) maakte er ‘kemphaan’ van, wat voor onze geschiedschrijving onbruikbaar is. We zien hier weer het gezag dat de wetenschap Assyriologie heeft ten overstaan van nieuwe Bijbelvertalingen. De Bijbelse naam JAREB komt in de Assyrische koningslijsten niet voor en aldus neemt men aan dat de Hebreeuwse benaming JAREB wel een andere betekenis zal hebben.

     

    JAREB of het onbekende Assyrische equivalent is de gehate naam die door zijn Assyrische tegenstanders na hun overwinning, ‘deleted’ werd. Een koning die het uiteindelijk na veel strijd tegen usurpators voor zijn troon moest afgeven.

     

    Vanuit de Bijbel kan deze gebeurtenis redelijk goed op de tijdsbalk geduid worden. De profeet Hosea (1:1) trad in Israël op ten tijde van koning Uzzia, Jotham, Achaz en Jehizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël. Deze tijdspanne is dezelfde als de tijd wanneer de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd. De profetische woorden aangaande JAREB werden uitgesproken/vervuld na de dood van Jerobeam tijdens de periode van 775 tot 764 v. Chr. wanneer het tienstammenrijk zonder koning zat. Deze tussenperiode in de lijn van de koningen van het tienstammenrijk werd eveneens door Hosea voorspeld:

     

    Hosea 3: … 4 Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. …

     

    Hosea hoofdstuk vijf en verder beschrijft de toestand in Israël na de dood van Jerobeam II. Dezelfde tijd dus dat JAREB koning van Assyrië was met als hoofdstad Nineveh.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    29-01-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De berg Ebal in Israël en de offerplaats van Jozua
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Jozua 8:30 Toen bouwde Jozua een altaar voor de HERE, de God van Israël, op de berg Ebal, 31 zoals Mozes, de knecht des HEREN, de Israëlieten geboden had, naar hetgeen geschreven stond in het boek der wet van Mozes; een altaar van onbehouwen stenen, die men met geen ijzer bewerkt had; zij brachten daarop brandoffers aan de HERE en slachtten vredeoffers. 32 En dáár schreef hij op de stenen een afschrift van de wet van Mozes, hetwelk hij opschreef ten aanschouwen der Israëlieten. 33 Geheel Israël nu, zijn oudsten, de opzieners en zijn rechters stonden aan weerszijden van de ark, tegenover de levitische priesters, die de ark des verbonds des HEREN droegen, zowel vreemdelingen als geboren Israëlieten, de ene helft tegenover de berg Gerizim en de andere helft tegenover de berg Ebal, zoals Mozes, de knecht des HEREN, vroeger geboden had, om het volk Israël te zegenen. 34 Daarna las hij al de woorden der wet voor, de zegen en de vloek, naar alles wat in het boek der wet geschreven stond. 35 Er was geen woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas aan de gehele gemeente van Israël en de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen, die met hen meegegaan waren

     

    In de vorige eeuw in het jaar 1967 kwam Samaria waar de berg op zo een negenhonderd meter boven de zeespiegel gelegen is, in Israëlische handen. Gedurende vele eeuwen lag het gebied en de berg er onherbergzaam bij. Op het plateau van de berg vond een Israëlisch archeologisch team onder leiding van Adam Zertal in 1982 een massieve rechthoekige constructie van grote onbehouwen stenen. De afmetingen waren ongeveer negen meter bij zeven meter en drie meter hoog. Binnen de constructie vond men as, potscherven, stenen en afval. Vooral opmerkelijk was de vondst van meer dan vierduizend dierlijke beenresten, meestal verbrand, die in een laboratorium geanalyseerd werden. De meeste beenderen bleken van stieren, schapen en geiten afkomstig te zijn. Geen van de beenderen bleek van de zogenaamde Bijbelse onreine dieren afkomstig te zijn wat een sterke indicatie naar religieuze offers was. Na vier jaar onderzoek van de site was er voor de archeoloog Zertal maar één conclusie mogelijk: dit was de site waar het Bijbelboek Jozua naar verwijst. De blootgelegde constructie bleek volledig aan alle voorschriften van Mozes in de Bijbel te voldoen.

     

    Het dateren van de constructie is moeilijk. De gevonden beenderen werden gedateerd in de twaalfde eeuw voor Christus en de constructie van het altaar in het IJzertijdperk I gedateerd. De archeologische strata in Israël worden echter alle aan de hand van de orthodoxe Egyptische chronologie gedateerd. En als een gevolg van ongeveer zeshonderd jaar foutieve tijdrekening in Egypte zit ook in Israël de archeologie die deze dateringsmethode hanteert er altijd enkele eeuwen naast. Ook de archeoloog Zertal dateerde zijn vondst aan de hand van de Egyptische chronologie. Het vinden van twee Egyptische scarabeeën op de site maakte dat voor het jaartal 1250 v. Chr. gekozen werd. Een betreurenswaardig foutief jaartal dat geen recht aan het Bijbelbericht doet. Het correcte jaartal voor de bouw van het altaar op basis van de gereviseerde chronologie is 1437 v. Chr.

     

    De stenen getuigen ook vandaag nog dat de Bijbel geen mythe of folklore is maar het spreken van de God van Israël in de geschiedenis.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    26-01-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waar lag Telaïm en waar lag de stad van Amalek?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    1 Samuël 15:1 Samuël zeide tot Saul: Mij heeft de HERE gezonden om u tot koning te zalven over zijn volk, over Israël; nu dan, luister naar de woorden des HEREN. 2 Zo zegt de HERE der heerscharen: Ik doe bezoeking over wat Amalek Israël heeft aangedaan, hoe hij zich hem in de weg heeft gesteld, toen het uit Egypte trok. 3 Ga nu heen, versla Amalek, slaat al wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel. 4 Saul riep het volk op en monsterde het te Telaïm, tweehonderdduizend man voetvolk; daarbij tienduizend Judeeërs. 5 Toen Saul de stad van Amalek bereikt had, legde hij in het dal een hinderlaag. 6 Saul nu zeide tot de Kenieten: Gaat heen, verwijdert u, trekt weg uit het midden der Amalekieten, opdat ik u niet met hen verdelg; gij hebt immers trouw bewezen aan alle Israëlieten, toen zij uit Egypte trokken. Daarop verwijderden zich de Kenieten uit het midden van Amalek. 7 En Saul versloeg Amalek van Chawila af tot in de nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt. 8 Agag, de koning van Amalek, greep hij levend, maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de scherpte des zwaards. 9 Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van het kleinvee en van de runderen, ook het naastbeste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden zij niet met de ban slaan. Maar al het vee dat waardeloos was en ondeugdelijk, sloegen zij met de ban.

     

    De strijd tegen Amalek was al eerder door Mozes aangekondigd kort voor diens dood in 1443 v. Chr. In het hierna volgende Bijbelgedeelte waarschuwt Mozes het volk dat zij eens opnieuw ten strijde zouden geroepen worden om Amalek uit te roeien. Toen het volk op zijn zwakst was na de verdrukking en uittocht uit Egypte had Amalek de achterhoede, de zwakste van de groep aangevallen. Ten tijde van het koningschap van Saul was de tijd daar om de strijd tegen Amalek te beslechten.

     

    Deuteronomium 25:17 Gedenk wat Amalek u gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart; 18 hoe hij u onderweg tegenkwam en al de zwakken in uw achterhoede afsneed, terwijl gij vermoeid en uitgeput waart, en hoe hij God niet vreesde. 19 Als dan de HERE, uw God, u rust gegeven heeft van al de vijanden rondom u in het land, dat de HERE, uw God, u ten erfdeel geven zal om het te bezitten, dan zult gij de herinnering aan Amalek onder de hemel uitwissen; vergeet het niet.

     

    Wanneer men onderzoek doet naar de juiste ligging van TELAIM, de plaats waar Saul het leger van Israël tot verzameling riep, blijkt dat de meningen verdeeld zijn. De orthodoxe verklaring plaatst het Bijbelse Telaïm, wat betekent ‘de jonge lammeren’, in het zuiden van Judea te Telam. Deze gedachtegang komt voort vanuit de veronderstelling dat de Bijbelse Amalekieten slechts Bedoeïen of nomaden waren die vooral zuidelijk van Judea hun woongebied hadden. De Bijbel echter noemt Amalek tijdens deze periode: Eerste der volken. Dr. I. Velikovsky identificeerde ze terecht met de Hyksos die met de Exodus in 1483 v. Chr., na de vernietiging van farao ’s leger in de Rode Zee, eerst tegen Israël in de woestijn streden, en daarna Egypte overrompelden, hun dynastieën vestigden, en gedurende vier eeuwen vanuit Avaris over het Midden Oosten heersten.

     

    Waar Telaïm op de landkaart geplaatst moet worden, leren Flavius Josephus en de Septuagint LXX Griekse vertaling van het Oude Testament duidelijk. Beide bronnen plaatsen Telaïm te Gilgal, een plaats oostelijk van Jericho aan de Jordaan. Het was te Gilgal dat Saul achtendertig jaar eerder door Samuel tot koning gezalfd was, met de twaalf stammen, heel Israël dus, aldaar verzameld. Het is dan ook logisch dat de twaalf stammen, Juda incluis, te Gilgal ter verzameling geroepen werden voor de strijd tegen Amalek. Deze identificatie laat tegelijkertijd zien langs waar Saul met zijn leger hoogstwaarschijnlijk opgetrokken is. Met zijn leger is hij de Jordaan overgestoken en via de zogenaamde Koninklijke Weg oostelijk van de Dode Zee naar de stad van Amalek opgerukt. De stad van Amalek in de Bijbel is te identificeren met Sjaroehen, een plaats die we vanuit Egyptische bron kennen. Het leger van farao belegerde namelijk de vermaledijde Hyksos gedurende drie jaar te Sjaroehen. Velikovsky plaatst Sjaroehen in de buurt van Petra. Het is naar deze plaats dat zowel het leger van Saul als het leger van farao Ahmose oprukten en het daarop drie jaar belegerden. De verwijzing in 1 Samuel 15 krijgt nu echt zin: “En Saul versloeg Amalek van Chawila af tot in de nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt”. Met Saul ’s leger in de buurt van Petra merken we ook waar het Bijbelse Chawila te plaatsen is: namelijk noordelijk van de Arabische woestijn. En Sur of Shur ligt met zekerheid oostelijk van de Egyptische grens wanneer men de Nijl-delta richting oosten verlaat. Het is de natuurlijke berg-muur ten oosten en ten westen van de huidige golf van Akaba. Ook Josephus bevestigt deze denkpiste. Josephus plaatst de woonplaats van de Amalekieten vanaf Pelusium aan de Egyptische grens tot aan de Rode Zee en Midian. De rivier waar Josephus naar verwijst waar Saul een inderlaag tegen Amalek legde, is volgens mijn revisie de Wadi el Araba die ten tijde van het regenseizoen met water gevuld was maar gedurende de andere seizoenen droog stond. Als een gevolg van het gebruik van de gegevens die Flavius Josephus verstrekt, kunnen we op de kaart nauwkeurig het offensief van Saul en farao schilderen. Na oostelijk van de Dode Zee naar het zuiden opgerukt te zijn, liet Saul Sjaroehen links liggen en rukte verder van oost naar west, van Chawila naar Sur, naar Avaris, het huidige El Arisj op. Velikovsky ’s identificatie van Avaris, de hoofdstad van de Hyksos, met El Arisj in de Sinaïwoestijn is hiermee gebleken correct te zijn. Te Avaris arriveerde ook het leger van farao Ahmose. In bondgenootschap met Saul rukte het Egyptische leger daarop naar Sjaroehen in de buurt van het huidige Petra en begon een belegering die, volgens Egyptische bronnen, drie jaar zou duren.

     

    Een geestelijk intermezzo:

    Het bevel in de Bijbel tot uitroeiing van Amalek stuit in de huidige genadebedeling tegen te borst. Wanneer men onderzoek naar dit Bijbelgedeelte doet blijkt dat sommige rabbijnen in hun commentaren opmerken dat Sauls ongehoorzaamheid er de oorzaak van was dat de strijd van Amalek tegen Gods volk toen niet ophield. Veel later, ten tijde van de Perzische periode, zou nog een Amalekiet een poging tot genocide van het Joodse volk doen; namelijk door de hand van Haman, zoals in het Bijbelboek Esther beschreven. Dit is één verklaring voor het harde gebod. Je zou kunnen zeggen dat de Bijbelse koningen (al of niet in opdracht van God) handelden als kinderen van hun tijd. Voordat wij echter neerkijken op de mensen in de antieke oudheid – is er veel veranderd? In de wereldgeschiedenis kunnen we opmerken dat het niet sparen van kinderen en zuigelingen dikwijls als normaal ervaren wordt. De huidige burgeroorlog in Syrië laat dezelfde horror zien. En in Europa beleefden we twintig jaar geleden, na het uiteenvallen van de Joegoslavische staat dezelfde geschiedenis. En daarvoor tijdens de tweede wereldoorlog hadden we Hitler-Duitsland dat zijn oorlog in 1939 begon en meende andere steden te kunnen bombarderen (coventrieren) zoals Warschau, Rotterdam, Londen en Coventry, in de veronderstelling dat er nooit één bom op hun eigen hoofd zou neerkomen. Vanaf 1942 betaalden de Britten echter terug en werden Duitse steden letterlijk in de as gelegd met ook de dood van miljoenen onschuldige kinderen en zuigelingen tot gevolg. Negen miljoen Duitsers lieten uiteindelijk tegen 1945 het leven. Tijd en toeval overvielen allen, ook de onschuldigen.

     

    Wat mezelf betreft in het begrijpen van het gebod tot vernietiging van Amalek vind ik troost in de wetenschap dat de HERE God van de Bijbel het Leven is. Hetzelfde Bijbelboek Deuteronomium dat de toekomende strijd tegen Amalek aankondigt leert o.a. het volgende:

    “Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven, Ik verbrijzel en Ik genees, en niemand is er die redt uit mijn macht.” Deuteronomium 32:39

     

    Wanneer we het accent op het herleven leggen in plaats van op het doden, wordt een en ander verstaanbaar. De Bijbel belooft dat er ooit aan dit tranendal, dat de planeet aarde onder de vloek is, een einde zal komen. Dat in de toekomst de HERE God Zijn Messiaanse Vrederijk op deze aarde, na de oordelen van de Apocalyps, zal vestigen en dat alle doden dan zullen opstaan. Ook de gedode zuigelingen van de Amalekieten zullen dan leven.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    25-01-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De blinden te Jericho in 30 AD
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Drie evangelisten: Matteüs, Marcus en Lucas brengen de geschiedenis van de genezing van vier blinden te Jericho. Bij het oppervlakkig lezen van het Schriftwoord lijkt het echter alsof de evangelisten elkaar tegenspreken. Matteüs vermeldt de genezing van twee blinden, de evangelisten Markus en Lucas spreken over slechts één blinde. Betrappen we de Bijbel hier op een fout zoals de Bijbelkritiek leert? Hierna volgen de drie betreffende Bijbelgedeelten. Wanneer we de drie berichten naast elkaar zetten wordt alles duidelijk en is de conclusie dat niet twee of één blinde het zicht gegeven wordt, maar dat in totaal vier mensen door Jezus aangeraakt worden en opnieuw zien mogen:

     

    Matteüs 20:29 En toen zij uit Jericho gingen, volgde Hem een grote schare. 30 En zie, twee blinden, die aan de weg zaten, riepen, toen zij hoorden, dat Jezus voorbijging, zeggende: Here, heb medelijden met ons, Zoon van David! 31 En de schare bestrafte hen, dat zij zwijgen zouden. Maar zij riepen te meer, zeggende: Here, heb medelijden met ons, Zoon van David! 32 En Jezus stond stil, riep hen en zeide: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? 33 Zij zeiden tot Hem: Here, dat onze ogen geopend worden. 34 Jezus werd met ontferming bewogen en raakte hun ogen aan, en terstond werden zij ziende en zij volgden Hem.

     

    Marcus 10:46 En zij kwamen te Jericho. En toen Hij met zijn discipelen en een talrijke schare uit Jericho vertrok, zat de zoon van Timeüs, Bartimeüs, één blinde bedelaar, aan de weg. 47 En toen hij hoorde, dat het Jezus van Nazaret was, begon hij te roepen en te zeggen: Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij! 48 En velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou. Doch hij riep des te meer: Zoon van David, heb medelijden met mij! 49 En Jezus stond stil en zeide: Roept hem. En zij riepen de blinde en zeiden tot hem: Houd moed, sta op, Hij roept u. 50 Toen wierp hij zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus. 51 En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? De blinde zeide tot Hem: Rabboeni, dat ik ziende worde! 52 En Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende en volgde Hem op de weg.

    Lucas 18:35 Het geschiedde nu, toen Hij in de nabijheid van Jericho kwam, dat één blinde aan de weg zat te bedelen. 36 Toen deze hoorde, dat er een schare voorbijging, vroeg hij, wat dit was. 37 En zij vertelden hem, dat Jezus de Nazoreeër voorbijkwam. 38 En hij riep en zeide: Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij! 39 En die vooraan liepen, bestraften hem, dat hij zwijgen zou. Maar hij schreeuwde des te meer: Zoon van David, heb medelijden met mij! 40 Jezus nu stond stil en liet hem bij Zich brengen. Toen hij naderbij gekomen was, 41 vroeg Hij hem: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? Hij zeide: Here, dat ik ziende worde! 42 En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden. 43 En terstond werd hij ziende en hij volgde Hem, God lovende. En al het volk zag het en gaf Gode lof.

    NBG Vertaling 1951

     

    Wanneer we Schrift met Schrift vergelijken zijn er geen discrepanties tussen de drie evangelisten, die alle de geschiedenis van de genezing van de blinden nabij Jericho brengen. Zij beschrijven drie wonderen van Jezus Christus aan in totaal vier blinden. Bij de evangelist Matteüs geeft Jezus het zicht weer aan twee blinden wanneer Hij Jericho verlaat. De evangelist Marcus beschrijft het wonder wanneer Jezus Jericho nadert en noemt de blinde bij naam: Bartimeüs, de zoon van Timeüs. De evangelist Lucas beschrijft het wonder aan een blinde wanneer Jezus in de nabijheid van Jericho arriveerde. Deze blinde man roept Jezus aan met dezelfde belijdenis als de overige beschreven blinden: “Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!” Lucas verhaalt verder dat Jezus daarop stil stond en de blinde bij Zich liet brengen. De blinde man bij de evangelist Marcus daarentegen loopt op eigen kracht naar Jezus toe: “Toen wierp hij zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus.” De twee blinden die Matteüs beschrijft zitten gewoon langs de weg waar Jezus voorbijging.

    Conclusie: in totaal drie wonderen aan vier blinde mensen op dezelfde dag te Jericho en in de nabijheid van Jericho. Een blinde bij het naderen van Jericho, één tijdens het verlaten van Jericho en twee nadat Hij Jericho verlaten had.

     

    Postscriptum:

    Johannes 9:9 …”En Jezus zeide: Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden.”

    Betreffende deze metafoor van de Heer Jezus Christus, over religieuze mensen die zeggen dat ze zien, maar in feite geestelijk blind zijn, wil ik even verder, met de plaats Jericho in het achterhoofd, mijmeren. Het Jericho ten tijde van Jezus Christus lag zuidelijk van de oude stad die Jozua in 1443 v. Chr. vernietigd had, en later herbouwd en bewoond werd. Het Jericho waar Jezus zijn ontmoeting met Zacheüs had en de blinden genas lag dus zuidelijk van de oude stad en was ook de winterresidentie van Herodes de Grote. Deze stad had openbare gebouwen, een amfitheater, een hippodroom of renbaan, daarnaast parken, tuinen, vijvers en een aquaduct of waterleiding. Omheen de stad groeiden sycomoren; in één daarvan klom Zacheüs, de belastingcontroleur van Jericho, toen de Heiland door de stad ging, zoals door de evangelist Lucas beschreven. Het afgebeelde plaatje van bovenaan dit artikel doet dus geen recht aan het Jericho van Jezus’ tijd. Dit laatste is trouwens schering en inslag wanneer men vanuit de christelijke cultuur het heilig land afbeeld. Iedere keer zet men op een primitief plaatje een kameel met een Arabier neer en geeft zo een fout beeld van het land. Israël is doorheen heel zijn geschiedenis tot aan de Arabische verovering in de 7de eeuw AD altijd een modern land geweest met bouwwerken en infrastructuur die de zeven wereldwonderen evenaarden.

    Nog zo een voorbeeld zien we wanneer de wetenschap van de archeologie echt van start ging aan het einde van de negentiende eeuw. Het oude Jericho werd in deze tijd opnieuw een plaats van mensen die als het ware met blindheid geslagen werden. Misleid door een foutieve dateringsmethode kwamen archeologen tot boude uitspraken zoals het ontkennen van de Bijbelse geschiedenis van de vernietiging van Jericho ten tijde van de Israëlitische intocht o.l.v. Jozua. De Bijbel zou historisch onbetrouwbaar zijn? (Zie een eerder artikel op dit blog: JERICHO)

    De archeologen gingen in Israël van start met een foutieve dateringsmethode gebaseerd op de bevindingen van een andere jonge wetenschap van die tijd: de Egyptologie. In diezelfde 19de eeuw ging de Bijbelkritiek ook echt van start. Dit alles in het kielzog van Darwin ’s boek: the Origin of Species, de zogenaamde evolutietheorie. Vooraanstaande theologen zagen Darwin ’s evolutietheorie zitten en ontleedden de Bijbel op zoek naar onwaarheden. Hun uitgangspunt was dat alle religie, ook de Bijbel, geëvolueerd waren. De godsdienst had zich geleidelijk langs een natuurlijke weg ontwikkeld. Een nieuwe theorie van een ontwikkeling vanaf het primitieve animisme tot het hoogontwikkelde monotheïsme paste schitterend in Darwin ’s model.

    Het resultaat is chaos op zowel historisch als archeologisch vlak. En niet alleen met gevolgen voor de Bijbelse geschiedenis. Een voorbeeld zijn de invallen van de Zeevolken die aan de hand van de Egyptologie foutief gedateerd worden in de dertiende eeuw voor Christus tijdens de regeerperiode van Ramses III. Het Hethietenrijk ging als een gevolg van de invasie van de zeevolken ten onder. Een anomalie blijft er voor de orthodoxie in bestaan dat de Assyriërs tot in de 8ste eeuw voor Christus naar de Hethieten blijven verwijzen.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    24-01-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE CENTURION TE KAFARNAUM: Matteüs 8:5-13, Lucas 7:1-10
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Bij het oppervlakkig lezen van beide Bijbelgedeelten lijkt het alsof de evangelisten elkaar tegenspreken. Bij Matteüs is het de honderdman zelf die Jezus tegemoet gaat wanneer deze Kafarnaüm binnenkomt. Lucas echter verhaalt hoe de honderdman in zijn huis blijft maar enige oudsten der Joden naar Jezus stuurt met de bede dat zijn knecht genezen zou worden. Betrappen we de Bijbel hier op een fout, zoals sommige Bijbel-critici beweren?

    Hierna volgen de twee betreffende Bijbel-gedeelten. Wanneer we de twee verhalen naast elkaar zetten blijkt al dat we weliswaar met dezelfde honderdman te doen hebben maar dat het twee gebeurtenissen zijn en op een verschillend tijdstip maar met dezelfde Centurion.

     

    27 AD

    Matteüs 8:5 Toen Hij nu Kafarnaüm binnenging, kwam een hoofdman tot Hem met een bede, 6 en zeide: Here, mijn knecht ligt thuis, verlamd, met hevige pijn. 7 Hij zeide tot hem: Zal Ik komen en hem genezen? 8 Doch de hoofdman antwoordde en zeide: Here, ik ben niet waard, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn knecht zal herstellen. 9 Want ik ben zelf een ondergeschikte met soldaten onder mij, en ik zeg tot de één: Ga heen, en hij gaat heen, en tot een ander: Kom, en hij komt, en tot mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het. 10 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich en zeide tot hen, die Hem volgden: Voorwaar, zeg Ik u, bij niemand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden! 11 Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen; 12 maar de kinderen van het Koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. 13 En Jezus zeide tot de hoofdman: Ga heen, u geschiede naar uw geloof. En de knecht genas, juist op dat uur.

    28 AD

    Lucas 7: 1 Nadat Hij al zijn woorden ten aanhoren van het volk voleindigd had, ging Hij Kafarnaüm binnen. 2 Een slaaf nu van een hoofdman, die deze op hoge prijs stelde, was ernstig ongesteld en lag op sterven. 3 Toen hij van Jezus hoorde, zond hij enige oudsten der Joden tot Hem met het verzoek te komen en zijn slaaf in het leven te behouden. 4 Zij kwamen dan tot Jezus en drongen zeer bij Hem aan, want, zeiden zij, hij is waard, dat Gij dit voor hem doet; 5 want hij heeft ons volk lief en onze synagoge heeft hij gebouwd. 6 En Jezus ging met hen mede. Toen Hij niet ver meer van het huis was, zond de hoofdman vrienden om tot Hem te zeggen: Here, doe geen moeite, want ik ben niet waard, dat Gij onder mijn dak komt; 7 daarom heb ik ook mijzelf niet waardig geacht tot U te komen, maar spreek (slechts) een woord en mijn knecht moet herstellen. 8 Want ik neem zelf een ondergeschikte plaats in met soldaten onder mij, en ik zeg tot de een: Ga heen, en hij gaat heen, en tot een ander: Kom, en hij komt, en tot mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het. 9 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich over hem, en Zich kerende tot de schare, die Hem volgde, sprak Hij: Ik zeg u, zelfs in Israël heb Ik een zó groot geloof niet gevonden! 10 En toen zij, die gezonden waren, terugkwamen in het huis, vonden zij de slaaf gezond.

    NBG Vertaling 1951

    Het is het chronologisch op een tijdslijn zetten dat uitkomst biedt. De Heer Jezus is gedurende een periode van drie jaar in het openbaar in Israël opgetreden. Het is de evangelist Johannes namelijk die voor deze periode vier jaarlijkse pelgrimsfeesten naar Jeruzalem opgeeft. Naar het eerste Pesach in 27 AD wordt verwezen in Johannes 2:23, het tweede pelgrimsfeest van 28 AD naar Jeruzalem vinden we in Johannes 5:1, het derde in Johannes 6 in het jaar 29 AD en het laatste vermelde paasfeest in 30 AD is dat van Johannes hoofdstuk 11, waar de Heer Jezus zich overgeeft als het Paaslam. Dit is het raamwerk voor onze chronologische opbouw.

    Het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius liep van oktober 26 AD tot september 27 AD. Het optreden van Johannes de doper begon in het jaar 26 AD, hetzelfde jaar dat Jezus zich in het najaar liet dopen. Een gebeurtenis waar alle vier evangelisten naar verwijzen. Vervolgens lezen we over de verzoeking door satan in de woestijn waar zowel Matteüs, Marcus als Lucas naar verwijzen.

    Wat het jaartal 30 AD absoluut verankerd met de dood, opstanding en hemelvaart van de Heiland is de Jubeljaartelling met het dertigste jubeljaar in 27/28 AD en de chronologie van het apostolische optreden van Paulus. Deze chronologische gegevens passen alleen vanaf het jaar 30 AD. De dood van Koning Agrippa I bijvoorbeeld valt in 44 AD met het tweede bezoek van Paulus aan Jeruzalem. Volgens de Galaten-brief hoofdstuk 2 was Paulus veertien jaar daarvoor uit Jeruzalem vertrokken. Het jaar 30 AD heeft ook 15 nisan op een vrijdag. Het jaar 30 ligt dus voor de hand met ‘Goede Vrijdag’ op zijn juiste plaats. Volgens joodse traditie eindigt een dag bij het ondergaan van de zon. De sabbat begint dus op vrijdagavond na het ondergaan van de zon. De 14de nisan in het jaar 30 viel dus op donderdag en donderdagavond begon theoretisch de 15de nisan.

    Het jaar 27 AD en de maand oktober worden aldus een ankerpunt waar we de chronologische gegevens van de evangeliën mee verankeren. De vier eerder vermelde pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Ik herhaal nog even: het eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeld viel in de maand nisan van 27 AD. Het tweede pelgrimsfeest volgens Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven lijden, sterven, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus.

    Betreffende het derde paasfeest vermeld door de evangelist Johannes bestaat er verschil van mening onder onderzoekers. De Bijbelkritiek leest Johannes 6:1 door een westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaart dat Jezus op een berg de broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het noorden van Israël onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. Hun conclusie is dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:

    Johannes 6:1 “Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?”

    Wanneer we dit Schriftgedeelte doorgenomen hebben kan de conclusie alleen maar zijn dat de vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met ‘kort voor’, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël naar Jeruzalem te trekken.

    Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor sommigen is de vermelding van ‘het feest der Joden’ in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu een verwijzing naar een Pascha of is een ander feest bedoelt? De verklaring leveren weer de sabbat- en jubeljarenopgave van William Whiston. Het paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van 7 x 7 jaren aanvangen. Het was tevens de periode van het dertigste Jubeljaar sinds de instelling ervan en volgens een Rabbijnse traditie zat men in het vierde millennium anno mundi, de vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond. De zon der gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in Israël toen was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de evangelist Johannes naar ‘het feest der Joden’ verwijst.

    Met het paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van beloofde dubbele zegening liep aldus van 26 tot 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertig jaar oud. Hij was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor Christus.

    Deze constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van Tiberius liep van oktober 26 AD tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als ‘co-princeps’ van Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de facto Keizer.

     

    27/28 AD HET DERTIGSTE JUBELJAAR

    Het jaar 27 AD zag met de maand Tishri (september/oktober) het begin van een jubeljaar dat van september 27 AD tot oktober 28 AD gehouden werd. Het was dit jubeljaar – het jaar van het welbehagen des HEREN van de profeet Jesaja hoofdstuk 61 – dat Jezus inluidde in Lucas 4:16-30.

    Jezus maakte zich toen aan Israël bekend als de Gezalfde van de HEER – de Messias. Een jaar lang zou dit aanbod aan het Joodse volk om Hem te erkennen gelden. De geschiedenis kennen we: Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen (Johannes 1:11). Het aanbod was echter geldig. De Bergrede van Matteüs vanaf hoofdstuk 5 tot hoofdstuk 8 volgt chronologisch na Lukas 4:16. De Bergrede is de grondwet van het Koninkrijk dat Israël toen aangeboden werd. Na de Bergrede zien we bij Matteüs dat Jezus de berg verlaat en na de genezing van een melaatse onmiddellijk Kapernaüm binnengaat en de persoonlijke ontmoeting met de honderdman plaatsvindt.

     

    Conclusie 1: Matteüs 8:5-13 valt chronologisch in het najaar van 27 AD!

     

    De hoofdstukken 8 tot en met 13 van Matteüs plaatsen zich in het jubeljaar 27/28 AD. De Joden wijzen Jezus echter af en vanaf hoofdstuk 13 spreekt Jezus alleen nog maar in gelijkenissen tot het volk. Alleen aan zijn discipelen verklaart Jezus de gelijkenissen. Van dan af is Zijn blik gericht op Jeruzalem waar Hij in 30 AD Zich plaatsvervangend zal offeren voor de zonden van Israël en de wereld.

    Matteüs 13: 10 De leerlingen kwamen naar hem toe en vroegen: ‘Waarom spreekt u in gelijkenissen tot hen?’ 11 Hij antwoordde: ‘Jullie mogen de geheimen van het koninkrijk van de hemel kennen, hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft zal nog meer krijgen, en het zal overvloedig zijn; maar wie niets heeft zal zelfs het laatste worden ontnomen. 13 Dit is de reden waarom ik in gelijkenissen tot hen spreek: omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen. 14 In hen komt deze profetie van Jesaja tot vervulling:

    “Jullie zullen goed luisteren maar niets begrijpen,

    en jullie zullen goed kijken maar geen inzicht hebben.

    15 Want het hart van dit volk is afgestompt,

    hun oren zijn doof

    en hun ogen houden zij gesloten.

    Met hun ogen willen ze niets zien,

    met hun oren niets horen,

    met hun hart niets begrijpen.

    Want anders zouden ze tot inkeer komen

    en zou ik hen genezen.”

    16 Gelukkig jullie ogen omdat ze zien, en jullie oren omdat ze horen! 17 Want ik verzeker jullie: vele profeten en rechtvaardigen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en te horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te horen.

    (NBG Vertaling 1951)

     

    Het wordt nu chronologisch eenvoudig om het verhaal van Lucas 7:1-10 op de tijdsbalk te plaatsen. We hebben gezien dat de gebeurtenissen van Lukas hoofdstuk 4 in het najaar van 27 AD te plaatsen zijn. Lukas 4:31 plaatst Jezus onmiddellijk in Kapernaüm maar zonder honderdman! Bij Lucas zien we ook daaropvolgend de Bergrede, de roeping der apostelen en een jaar lang wordt het messiaanse koninkrijk aan Israël aangeboden. Met wonderen en tekenen maakt Jezus aan de Joden duidelijk dat Hij de Messias, de Zoon van God is.

     

    Conclusie 2: Lucas hoofdstuk 7 en de ontmoeting met de oudsten door dezelfde honderdman van Matteüs 8 naar de Heer Jezus gezonden, speelt zich een jaar later in 28 AD af!

     

    En er zijn verschillen tussen de beschreven gebeurtenissen van Matteüs en Lucas. Bij Lucas is er heel duidelijk in de tussentijd een nieuwe synagoge met gelden van de honderdman gebouwd. Bij Lucas komt de heidense honderdman niet meer persoonlijk naar Jezus omdat hij inmiddels gelovig geworden is en nog meer zijn onwaardigheid beseft als voorheen bij Matteüs een jaar eerder.

    Dat de Heilige Geest de evangelisten Matteüs en Lucas geïnspireerd heeft om twee maal het verhaal rond de honderdman te brengen onderlijnt het belang van en de aandacht voor het geloof van deze man.

    Lucas 7:9 Toen Jezus dit hoorde, verbaasde hij zich over hem; hij keerde zich om naar de menigte die hem volgde en zei: ‘Ik zeg jullie, zelfs in Israël heb ik niet zo’n groot geloof gevonden!’

    Hebreeën 11:1 Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    23-01-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Ebers-papyrus

    Het Ebers papyrus is een document van twintig meter lang en dertig centimeter breed en ruim drieduizend jaar oud; het wordt in de Bibliotheek van de universiteit van Leipzig bewaard. Het werd in Egypte in 1873 door professor Georg Ebers verkregen die later het papyrus aan de universiteit schonk. Het document beschrijft vooral ziektes en de voorgeschreven medicijnen van die tijd. Op de achterzijde van een van de vellen staat een vermelding naar een soort kalender.

    De vermelding naar een vermeende Sothis-Hondsster-opkomen op een vel van de achterzijde van het papyrus is de tweede schakel van een lange ketting waarmee de algemeen aanvaarde chronologie van de Egyptoloog Eduard Meyer, verankerd is.

    De eerste schakel en aanzet voor de orthodoxie was het werk dat CENSORINUS in het jaar 239 AD schreef. Een boek genaamd DE DIE NATALI ter eren van de verjaardag van Censorinus’ broodheer; QUINTUS CAERELLIUS. In dit boek schreef Censorinus dat in het jaar 139 AD de Hondsster verschenen was op de eerste dag van de maand Thoth, en dat die dag gelijk viel met 19 juli van de Romeinse kalender. Die dag zou dus een nieuw Sothis-tijdperk hebben zien aanvangen.

    Eduard Meyer ging er van uit dat de vorige keer dat zulk een heliakaal-opkomen waargenomen werd 1460 jaar eerder gebeurde in 1317 v. Chr., en daarvoor in 2773 v. Chr. Hij ging daarna op zoek naar geschreven informatie in Egypte waarin naar een heliakaal opkomen van de Hondsster verwezen werd.

    Het Ebers-papyrus met de vermelding van het opkomen van Sopdet of Hondsster had zijn aandacht. Eduard Meyer meende in de tekst een verwijzing te kunnen zien naar een heliakaal opkomen van de Hondsster.

    Daarenboven kon een link met een dan regerende farao gemaakt worden. Het Ebers-papyrus verwijst namelijk naar het negende regeringsjaar van een farao Zeserkere die waarschijnlijk Amonhotep I van de achttiende dynastie is. Het jaar 1317 v. Chr. werd zo verankerd met het negende jaar van Amonhotep III en de overige farao’s van deze dynastie werden eveneens op de tijdsbalk gerangschikt. Dit alles in de veronderstelling dat er zoiets als een Sothis-periode van 1460 jaar bestond en in een kalender gehanteerd werd. Het jaar 1317 v. Chr. werd zo de eerste schakel van de chronologische ketting.

    Een ketting is echter maar zo sterk als haar zwakste schakel. Het is de verdienste van de Egyptoloog David Rohl en revisionist van de geschiedenis van de oudheid, dat hij de orthodoxe verbindingsschakel, van de door hen gefabriceerde chronologie, verbroken heeft. In zijn werk A TEST OF TIME (Chapter 5, The Ebers Calendar, 1995) maakt hij duidelijk dat het Ebers-papyrus helemaal niet verwijst naar een heliakaal opkomen van de Sothis of de Hondsster, maar naar de kroning van de farao die zo een nieuwe kalender wilde inluiden, de regeringsjarenkalender. Tenminste dat was de intentie van de farao, volgens Rohl. Hierna de Eberskalender met vertaling.

    1. Year 9, under the person of the dual king Djeserkare, living forever;

    2. New Year’s festival, month III of Shemu, day 9, the going forth of Sopdet;

    3. Tekhy, month IV of Shemu, day 9, the going forth of Sopdet;

    4. Menkhet, month 1 of Akhet, day 9, the going forth of Sopdet;

    5. Huther , month II of Akhet, day 9, the going forth of sopdet;

    6. Kaherka, month III of Akhet, day 9, the going forth of sopdet;

    7. Shefbedet, month IV of Akhet, day 9, the going forth of sopdet;

    8. Rekeh (1st), month I of Peret, day 9, the going forth of sopdet;

    9. Rekeh (2nd) month II of Peret, day 9, the going forth of sopdet;

    10 Renutet, month III of Peret, day 9, the going forth of sopdet;

    11. Khonsu, monh IV of Peret, day 9, the going forth of sopdet;

    12 Khentykhet, month I of Shemu, day 9, the going forth of sopdet;

    13 Ipet, month II of Shemu, day 9, the going forth of sopdet;

    Het papyrus werd in Egyptisch Hiëratisch schrift van rechts naar links geschreven. Op het papyrus zijn duidelijk de herhalingstekens vanaf lijn drie te merken, waar in lijn twee ‘the going forth of Sopdet’ vermeld staat. Dit gegeven is in tegenspraak met de orthodoxe verklaring voor dit papyrus. De orthodoxie zoekt een melding van een eenmalig opkomen van de Hondsster terwijl het Ebers-papyrus een opkomen voor iedere maand opgeeft, wat in geval van de Hondsster niet mogelijk is aangezien deze slechts eenmaal per jaar verschijnt. De conclusie is, dat de hele constructie/fabricatie waar de orthodoxie de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk mee rangschikt, fout is. Met een beetje ironie, eigen aan de Britten, merkt Rohl tot slot het volgende op: “So, I cast off the tethering rope of Egyptian history from this long used but now corroded and insecure anchor..”

    Dat het hanteren van het Ebers-papyrus om het begin van een nieuw Sothis-tijdperk te bewijzen, fout is, leerde Cecil Torr al in 1896 AD toen deze Egyptoloog zijn boek ‘Memphis en Mycenae’ publiceerde, waarin deze met zijn tijdgenoten in discussie trad over de Sothis-datering. Zijn publicatie werd in 1988 opnieuw uitgegeven door ISIS in het Verenigd Koninkrijk. Hierna volgt het relevante gedeelte met Torr’s commentaar betreffende het Eberspapyrus. Hij maakt duidelijk dat de Egyptische jaarkalender ten tijde van Amonhotep, een jaar van 360 dagen telde en men aldus wanneer men een huidig zonnejaar van 365,25 dagen in een kalender die op 360 dagen gebaseerd is, inleest, tot foute bevindingen komt.

    Memphis and Mycenae, Cecil Torr, Chapter IV, Egyptian Chronology: The Calendar, etc. ISBN 0 9513811 0 5

    “In a calendar, written on the back of a papyrus, the rising of the dog star is placed on day 9 of month 11 in year 9 of king Ser-ka-Ra. This is presumably Ser ka Ra Amen-hetep of Dyn. 18; and he came to the throne in 1249 at latest. Had there been 365 days to the year, day 9 of month 11 would have been 57 days from day 1 of month 1 in the year after; and then year 9 of king Ser ka Ra would have been assignable to 1550 BC, that being four times 57 years before 1322 BC, the supposed date of the rising of the dog star on day 1 of month 1. But this calendar proceeds from day 9 of month 12 to day 9 of month 1 just as it proceeds from day 9 of any other month to day 9 of the next; so that it clearly is intended for the year of 360 days with twelve months of thirty days apiece and nothing added. And thus it will not serve to fix the date of king Ser ka Ra Amen-hetep, as there is nothing to fix the date at which the dog star rose on day 1 of month 1 in these years of 360 days apiece.”

    Tot slot merkt Cecil Torr het volgende op betreffende de Sothis- dateringsmethode:“This all looks as though the cycle was invented by the later Greeks at Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was known to the Egyptians in earlier times; no mention of it being found in their inscriptions or papyri, though occasionally these note the rising of the dog-star.”

     

    Conclusie: de dateringsmethode van de orthodoxe Egyptologie is onderuit gehaald en de schikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk zal nu moeten gebeuren via andere ankerpunten. De historische boeken van de Bijbel bevatten zulke ankerpunten. 

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder






    10-01-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.JOSHUA (FIT) FOUGHT THE BATTLE OF JERICHO AND THE WALLS CAME TUMBLING DOWN
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Dit zijn de bekende woorden van het Amerikaanse gospellied betreffende het Bijbelverhaal over de verovering van Jericho door de Israëlieten onder leiding van Jozua zoals beschreven in het Bijbelboek Jozua. Een verhaal dat wereldwijd bekend is. Eerst zond Jozua twee verkenners naar Jericho om inlichtingen te vergaren over de verdedigingswerken en het moreel van de stadsbevolking. De twee mannen kregen onderdak in het huis van Rachab, een prostitué, die bij de uiteindelijke verovering en vernietiging van Jericho door de Israëlieten, samen met haar familie behouden bleef. De verovering van Jericho wordt op wonderlijke wijze in de Bijbel beschreven. Dag na dag, zes dagen lang, trok het leger van de Israëlieten in stilte omheen de stadsmuur. Op de zevende dag sloegen de Israëlieten toe. Die dag hieven zij na zes maal om de muur te zijn getrokken, een luid krijgsgehuil aan en werd er op de ramshorens geblazen en prompt kwam de muur naar beneden. Elke soldaat liep daarop recht voor zich uit, staat er geschreven, de ingestorte muur over en sloeg heel de stad in de ban. Daarna werd Jericho tot de grond toe afgebrand. Dit is een weergaloos verhaal en was een uitdaging voor de archeologen wanneer deze wetenschap van start ging, om te onderzoeken. In de tweede helft van de negentiende eeuw begon het werk. Verschillende expedities werkten over de jaren heen na elkaar in het gebied. De meest bekende namen zijn deze van de Bijbelgeleerde Ernst Sellin, professor John Garstang en Kathleen Kenyon.

    Een Duits-Oostenrijks team onder leiding van de theoloog Ernst Sellin werkte enkele jaren te Jericho van 1907 tot 1909. Zij hadden toelating tot graven gekregen van de toenmalige heersers over het gebied van het oude Israël, de Ottomanen. Sellin was een pionier op het gebied van Bijbelse archeologie. In zijn werk werd hij geassisteerd door de archeoloog Carl Watzinger. Hij bevond dat de noordelijke muur van Jericho niet volledig was neergekomen en concludeerde (terecht) dat deze zijde het huis van Rachab, die gespaard werd, moest gehuisvest hebben. Een gedeelte van de muur met een hoogte van ongeveer 2,40 meter stond in 1907 namelijk nog recht. Met de rapportering van zijn bevindingen betreffende de opgravingen te Jericho werd hij nog niet geplaagd door de foutieve dateringsmethoden van latere archeologen.

    De Brit John Garstang werkte te Jericho in de dertiger jaren van de twintigste eeuw. De Britten hadden toen het zeggenschap over het gebied. Het huidige gebied van Israël en Jordanië werd na de Eerste Wereldoorlog een Brits mandaatgebied. Garstang bestudeerde de versterkingen en herkende vier achtereenvolgende bouwfasen, waarvan de laatste gewelddadig verwoest en verbrand was. Hij schreef die vernietiging toe aan de periode van de Israëlitische intocht, die hij dateerde rond 1400 voor Christus, en dit in afwijking van het meer algemeen aangenomen jaartal 1250 v. Chr., de zogenaamde late en vroege datering. Wanneer Garstang de vloeren van de Midden-brons stad blootlegde vond hij kruiken tot de rand toe gevuld met verkoold graan wat het Bijbelse relaas bevestigde dat de Israëlieten Kanaän binnenkwamen met Pesach op het moment dat er geoogst was. Ook vermeldt de Bijbel dat alles met vuur verbrand werd.

    De bevindingen van Garstang werden echter in de vijftiger jaren door de archeologe Kenyon volledig onderuit gehaald. Zij bevond dat er een grote stad uit de vroege bronstijd in Jericho was geweest gedurende heel het derde millennium tussen 3000 en 2300 v. Chr., waarvan de muren niet minder dan zeventien maal gevallen en weer opgetrokken waren, toen de stad als een gevolg van een ramp vernietigd werd. De laatste drie fasen van deze versterkingen waren zeven meter voorbij de lijn van de oorspronkelijke muren gebouwd, lager langs de helling van de heuvel of Tell. Dit waren dan de muren geïdentificeerd door Garstang en gedateerd ten tijde van Jozua maar nu door Kenyon gereviseerd naar zo een duizend jaar eerder dan de intocht van de Israëlieten. Gedurende vele eeuwen na de vernietiging van Jericho in 2300 v. Chr. werd Jericho volgens Kenyon, alleen bezet door nomaden tot wanneer in ongeveer 1900 v. Chr. een nieuwe stad ontstond: het Jericho van de Midden-bronstijd. Deze stad kwam volgens haar, aan haar einde ten tijde van de laatste Hyksos-farao’s in Egypte rond 1550 v. Chr. op basis van de orthodoxe tijdsdatering. De verwoesting door vuur werd verklaard vanuit de theorie van de verdrijving van de Hyksos uit Egypte en een achtervolging door het leger van farao tot aan Jericho. Na deze vermeende vernietiging door het leger van farao, (waar geen enkel Egyptisch historisch verslag van bestaat), werd de plaats van Jericho volgens Kenyon verlaten en begon het puin van de verwoeste stad langs de hellingen van de Tell weg te spoelen. De plaats werd volgens Kenyon opnieuw bezet rond 1400 v. Chr. maar op een veel kleiner schaal. Er werden geen nieuwe muren gebouwd, maar vermoedelijk lapten de nieuwe bewoners de resten van de midden-brons muren op. Deze tweedehands muren zouden dan de muren geweest zijn die Jozua deed vallen. Kathleen Kenyon bleef er echter bij dat de herbezetting van Jericho minder dan een eeuw duurde totdat de stad opnieuw verlaten werd, niet later dan 1300 v Chr. Haar conclusie is dat Jericho al een ruïne was ten tijde van de Israëlitische intocht wanneer die orthodox gedateerd wordt in 1250/1225 v. Chr.

    Sindsdien heeft de Bijbel voor de wetenschap van de archeologie als historisch boek alle krediet verloren en wordt het niet langer meer als een accuraat historisch boek beschouwd. Verlegenheid op verlegenheid was troef bij Bijbelgetrouwe studenten vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw. Chronologische constructies werden opgezet en aangeboden om toch een en ander te kunnen verzoenen. Hierbij werd altijd uitgegaan van de juistheid van het aangeboden raamwerk door de orthodoxe Egyptologie.

    Het diabolische is dat de hiervoor vermeldde archeologen, die overigens prachtig werk op het terrein geleverd hebben, een foute dateringsmethode hanteerden en als een gevolg daarvan tot hun boude verklaringen kwamen. Alle aardlagen en strata in Israël werden en worden aan de hand van de jaartallen die de Egyptologie levert, gedateerd. Wanneer bijvoorbeeld een scarabee van een zekere farao in een bepaalde laag aangetroffen wordt, wordt dit stratum op basis van het gevonden Egyptische object gedateerd. En aangezien het chronologische raamwerk van de Egyptologie fout is geeft dit foute dateringen weer in het gebied van het oude Israël. Alleen het revisionisme van de Egyptologie geeft uitkomst. Vooral Dr. Immanuël Velikovsky was in de tweede helft van de twintigste eeuw, met zijn publicaties de aanzet tot een wereldwijde studie. De Bijbel had toch gelijk. In de tussentijd heeft de orthodoxie ook niet gerust en houdt hardnekkig vast aan de juistheid van haar vermeende Egyptische Sothis-datering.

    Betreffende de exodus uit Egypte en veertig jaar later de intocht in Kanaän door de Israëlieten, leren de meeste boeken (en ook Hollywoodfilms), dat farao Ramses II de farao van de Exodus was. Deze farao wordt door de orthodoxie in het Laatbrons tijdperk geplaatst en dus zocht men naar sporen van een Israëlitische invasie in Kanaän op het einde van het Laatbrons tijdperk, meer nauwkeurig bij de overgang van Laatbrons LBIIb naar het IJzertijdperk IA. Farao Ramses II was een farao van de negentiende dynastie. De onderzochte strata van het Laatbrons te Jericho geven echter geen beeld weer van een vernietiging zoals de Bijbel die leert. Volgens het Bijbelrelaas kwam de vestingmuur van Jericho volledig naar beneden en werd de stad met alle voorraden erin verbrand.

    Een bekend revisionist van de geschiedenis van de oudheid is Donovan Courville. De onderzoeker B. Th., B.A., M.A., Ph. Dr. Donovan Courville laat de Exodus op het einde van de Egyptische zesde dynastie en het Oude Rijk plaatsvinden en verplaatst Vroeg Brons IV naar de tweede helft van de vijftiende eeuw voor Christus. Het Oude en het Midden-rijk waren volgens Courville contemporain met slechts één tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus met de vernietiging van het leger van farao, Egypte overrompelden. De Israëlieten vervolgden hun weg naar Kanaän dat zij veertig jaar later in bezit namen. Zij waren nieuwkomers met logischerwijze een nieuwe soort potten en pannen. Zij namen, gepaard gaande met natuurlijke catastrofes, op gewelddadige wijze het land in bezit. In het model van Courville volgt de Midden-brons periode onmiddellijk op het Vroeg-brons tijdperk. Het archeologische beeld in de streek van Jericho is duidelijk – een noodlottige catastrofe, gevolgd door bezetting door nieuwkomers. Het is in feite een eenvoudige oefening die Courville toepast. Hij toont aan dat de Egyptologie er zeshonderd jaar naast zit. Wanneer we de datering van het begin van Midden-brons aan de Bijbelse gegevens aanpassen valt veel op zijn plaats. Niemand twijfelt er aan dat de Israëlieten later het machtigste volk van Israël werden; dus veroverden ze op deze wijze het land. Dat is uitgangspunt, het fundamentele feit. Een citaat van de Bijbelvorser en Wetenschapper Courville:

    “...It must not be forgotten that the task of historians is not to create history. The events of history have occurred, and there is nothing that can be done to change the time relationships between these events by a single minute. The task is rather that of unraveling the confused records which have come down to us, and when this task has been done correctly, it is axiomatic that it should not be necessary to apologize for inconsistencies and anomalies at every turn of events.”1971 AD Donovan A. Courville, B.Th., B.A., M.A., Ph.D.

    Conclusie: het is alleen de volledige herziening van de chronologie van de orthodoxe Egyptologie dat echt uitkomst biedt. Er zijn onderzoekers die niettemin het Bijbelverhaal alsnog trachten recht te doen door het zoeken naar alternatieve oplossingen. Er worden constructies aangeboden waarbij men de moeilijke Bijbelse jaartallen loslaat en naar een zogenaamde late datering van de exodus gaat om een en ander te kunnen verklaren. De Griekse LXX Septuagint Bijbelvertaling met haar afwijkende jaartallen wordt ook gehanteerd, wat alleen maar aan de verwarring toevoegt. Men zit namelijk in het keurslijf van de orthodoxe Egyptologie dat men als een historische bron beschouwd, en zoekt naar aanvaardbare faraokandidaten voor de exodus in de achttiende en negentiende dynastie van Manetho. Een moeilijke opdracht aangezien de Bijbel leert dat farao samen met zijn leger (Psalm 136:15) in de Rode Zee verzoop wanneer hij de Israëlieten meende te kunnen achtervolgen.

    Je kunt dan in je naïef geloof blijven, zoals dat zondagsschoolventje dat nadat hij de onderwijzer had horen vertellen dat de Rode Zee zich helemaal niet geopend had zoals het in de Bijbel-film de tien geboden te zien is, maar dat de Israëlieten door een riet-zee trokken met water slechts tot aan de knieën. Het zondagsschoolmannetje merkte toen op: maar meester, dan is er nog een groter wonder geschied, want dan zijn al die Egyptenaren in een halve meter hoog water verzopen. Men kan hier om glimlachen, intussen blijft het onze verantwoordelijkheid om de geschiedenis te ontrafelen. Al diegenen die oprecht, naïef of moedwillig, in de strata van het Laatbrons tijdperk te Jericho op zoek gaan naar bewijzen van een vernietiging van Jericho zoals de Bijbel leert, zijn in feite bezig zoals de illustratie van dat dappere ventje in de klas die de riet-zee-route maar op de koop toe neemt, maar verder geen onderzoek doet naar de correcte weg van de exodusroute.

    Het resultaat van het plaatsen van de vernietiging van Jericho in het Laatbrons tijdperk is dat dan ook het grote rijk van Salomo zoals beschreven in de Bijbel, in het IJzertijdperk valt en van de uitgebreide bouwactiviteiten van Salomo zijn in de strata van het IJzertijdperk geen echte sporen terug te vinden. De diabolische consequentie hiervan is dat heel de Bijbel dan mythe wordt. Of hoe belangrijk het werk van het revisionisme van de oudheid is. Tot slot nog even opmerken dat de benaming: brons en ijzertijd, niet veel met het gebruik van deze metalen te maken heeft maar alles met het gebruik van de verschillende soorten aardewerk zoals potten en pannen die in de verschillende strata gevonden worden en die op basis van de orthodoxe Egyptologie gedateerd worden.

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    07-01-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyriër Essarhaddon in Egypte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    “From the town of Ishupri as far as Memphis, his royal residence, a distance of fifteen days’ march, I fought daily, without interruption, very bloody battles against Tirhakah, king of Egypt and Ethiopia, the one accursed by all the great gods. Five times I hit him with the point of my arrows, inflicting wounds from which he should not recover, and then I laid siege to Memphis, his royal residence, and conquered it in half a day by means of mines, breaches, and assault ladders; I destroyed it, tore down its walls, and burned it down.”

    The Sendjirli Stele translated by Luckenbill, Records of Assyria, II. 580.

    Tot hier een gedeelte van de annalen van de Assyriër Essarhaddon waarin deze zijn verovering van Egypte in 671 v. Chr. beschrijft.

    Een anomalie voor de orthodoxe Egyptologie is dat de annalen van de Assyriër Essarhaddon, verwijzen naar een Egyptische stad met de naam Ishupri. De naam van de stad is vanuit Egyptische bronnen onbekend en dit intrigeerde heel wat Oriëntalistische wetenschappers toen de annalen van Essarhaddon begin twintigste eeuw, bekend werden. En wanneer de Duitser Albrecht Alt de oplossing vond gaf deze uitkomst tegelijkertijd nog een groter probleem voor de orthodoxe Egyptologie. Albrecht Alt stelde namelijk dat de Assyrische naam Ishupri verwees naar farao Wesher-khepru-re van de negentiende dynastie, of beter bekend onder zijn Griekse naam farao Sethos. Het Assyrische Ishupri betekende aldus ‘burcht van Sethos’ of burcht van Khepru-re. Een anomalie ontstond aangezien volgens de orthodoxe Egyptologie er ongeveer zes eeuwen tijdsverschil zitten tussen Sethos en Essarhaddon en het onwaarschijnlijk leek dat Essarhaddon zes eeuwen na de era van farao Sethos naar een stad met diens naam zou verwezen hebben.

    In het model van Velikovsky echter is er slechts één generatie verschil tussen Sethos en Essarhaddon en is het logisch dat de Assyrische kroniekschrijver naar de stad van Sethos verwees wanneer hij de marsroute van het leger van Essarhaddon naar Egypte beschreef. En er zijn meer vraagtekens.

    Na het onderwerpen van Tyrus aan de Middellandse Zeekust en aldus de flanken van zijn leger beschermende, marcheerde Essarhaddon met zijn leger door ‘Arzani’ naar Egypte. De plaatsnaam Arzani blijft tot op heden voor de orthodoxie een moeilijkheid. Het is de verdienste van Velikovsky dat hij aantoonde dat de Assyrische geografische term ‘Arzani’ in feite een verbastering is van het Hebreeuwse ‘Arzenoe’’ wat ‘ons land’ betekent. Essarhaddon marcheerde aldus door het gebied van Samaria en Juda richting Egypte waar als eerste plaats Ishupri ingenomen wordt vooraleer Memfis te belegeren.

    Wat de identificatie van de plaatsnaam Ishupri betreft past dit in mijn onderzoek. In ‘Genesis versus Egyptologie – hoofdstuk 26’, identificeerde ik het Bijbelse Tachpanhes van de profeet Jeremia met de stad Daphnai in de Noordoostelijke Nijldelta. Ook postuleerde ik dat de tot nu toe niet bloot gelegde hoofdstad Saïs één en dezelfde was als het in de Bijbel beschreven Tachpanhes. De Bijbelse plaatsnaam Tachpanhes zou ook kunnen staan voor het Egyptische ‘Te-haph’ ne-hes wat ‘huis van de Nubiër’ betekend. Dit is een puzzelstukje dat exact past in het plaatje bij de strijd van Essarhaddon tegen de Nubiër of Ethiopiër Tirhaka in de Noordoostelijke.

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

     

    06-01-2014 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs