Wat gebeurde er nu in werkelijkheid met de Ark van het Verbond?
Psalm 74:1
Een leerdicht van Asaf. Waarom, o God, verstoot Gij voor altoos, brandt uw
toorn tegen de schapen die Gij weidt?2 Gedenk uw gemeente, die Gij van ouds
hebt verworven, die Gij verlost hebt als de stam van uw erfdeel, de berg Sion,
waarop Gij uw woning hebt gevestigd.3 Richt uw schreden naar wat voorgoed in
puin ligt;
alles heeft de vijand in het heiligdom vernield.4 Uw tegenstanders
brulden in uw vergaderplaatsen hebben er hun tekenen als tekenen opgesteld;5
het had het aanzien, alsof iemand de bijl van omhoog op het kreupelhout deed
neerkomen;6 toen sloegen zij het snijwerk daaraan altegader stuk met bijl en
houweel;7 uw heiligdom staken zij in brand, zij ontwijdden tot de grond toe de woning
van uw naam;8 zij zeiden bij zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken. Zij
verbrandden alle godshuizen in den lande.9 Onze tekenen zien wij niet, geen
profeet is er meer, niemand onder ons, die weet tot hoelang.10 Ja, hoelang nog
zal de tegenstander honen, o God; zal de vijand uw naam voor altijd
versmaden?11 Waarom houdt Gij uw hand, ja uw rechterhand, terug? Trek ze uit uw boezem, verdelg! (NBG
Vertaling 1951)
Jeremia 3:14
Keert weder, afkerige kinderen, luidt het woord des HEREN, want Ik ben heer
over u; Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en u brengen
te Sion, 15 en Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met
kennis en verstand. 16 Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het
land in die dagen, luidt het woord des HEREN, dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN;
zij zal
niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken,
en zij zal niet weder gemaakt worden. 17 Te dien tijde zal men
Jeruzalem noemen de troon des HEREN, en alle volken zullen zich daarheen
verzamelen om de naam des HEREN te Jeruzalem, en zij zullen niet meer wandelen
naar de verstoktheid van hun boos hart. 18 In die dagen zal het huis van Juda
naar het huis van Israël gaan, en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen
naar het land dat Ik aan uw vaderen ten erfdeel gegeven heb.
Zie ook 2
Koningen 25:1-17
Wanneer we
de hiervoor geciteerde Bijbelgedeelten doornemen is het duidelijk dat de Ark
van het Verbond in 586 v. Chr. door de Babyloniërs te samen met alle andere
Tempelattributen samen met de Tempel vernietigd werd. In de Tempel die zeventig
jaar later herbouwd was, was er geen ark meer ter plaatsing in het Heilige der
Heiligen. Ook in de herbouwde tempel van Herodes de Grote bevond zich geen
Ark van het Verbond meer. Volgens de profeet Jeremia zou de Ark
niet weder gemaakt worden. Het moet dan ook duidelijk zijn dat het verhaal in
het Apocrief boek 2 Makkabeeën gebracht, dat de Roomse kerk aan haar Bijbel
heeft toegevoegd, een leugen is.
Hierna het betreffende gedeelte:
2 Makkabeeën 2:1 In de boeken staat niet alleen dat
de profeet Jeremia de ballingen beval om iets van het vuur mee te nemen, zoals
reeds is gezegd, 2 maar ook dat hij hun de leer gaf en hun daarbij op het hart
drukte, de geboden van de Heer niet te vergeten en zich niet te laten misleiden
door de fraai versierde gouden en zilveren beelden die ze zouden zien. 3 Naast
andere vermaningen drong hij erop aan de leer niet uit hun hart te bannen. 4
Verder staat er in hetzelfde geschrift dat de profeet, gehoorzaam aan een
goddelijke ingeving, de verbondstent en
de ark liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom
die Mozes bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen
vond Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen
enkele van zijn metgezellen er weer heen gingen om de weg te markeren, konden
ze de plaats niet meer vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun
verwijten. Hij zei: Die plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt
en het zijn barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer dat alles weer tevoorschijn
brengen; dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat
gebeurd is in de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de
tempel op grootse wijze geheiligd zou worden. 9 Ook werd erin
verteld wat Salomo in zijn wijsheid deed toen hij bij de voltooiing van de
tempel het inwijdingsoffer opdroeg: 10 zoals er tijdens Mozes gebed tot de
Heer vuur uit de hemel was neergedaald, zo
daalde er ook tijdens zijn gebed vuur neer en dit verteerde de brandoffers.
11 Met betrekking tot dat offer heeft Mozes verklaard: Omdat het zondeoffer
niet genuttigd is, is het door het vuur verteerd. 12 Ook Salomo heiligde acht
dagen lang het inwijdingsfeest. 13 Behalve deze dingen vermelden die boeken,
namelijk de gedenkschriften van Nehemia, ook dat Nehemia een bibliotheek had
aangelegd, waarin hij de boeken bijeenbracht die betrekking hadden op de
koningen, de geschriften van de profeten en van David, evenals de brieven van
de koningen betreffende schenkingen aan de tempel. 14 Nu heeft Judas die
boeken, die door de oorlog waarin wij gewikkeld zijn geraakt verspreid waren,
weer bijeengebracht, en ze zijn weer in ons bezit. 15 Mocht u ze nodig hebben,
dan kunt u ze laten halen. 16 Wij schrijven u, omdat we van plan zijn de
reiniging van de tempel te heiligen. Wij houden u de plicht voor, dit feest te
heiligen. 17 God, die heel zijn volk bevrijd heeft en het erfdeel, het
koningschap, het priesterschap en de tempel aan zijn volk heeft teruggegeven, 18
zoals Hij dat in de leer had beloofd, God zal zich spoedig, naar wij hopen,
over ons ontfermen en ons vanuit alle windstreken weer bijeenbrengen naar zijn
heilige plaats. Want Hij heeft ons uit grote nood verlost en de plaats
gereinigd. 19 De geschiedenis van Judas
de Makkabeeër en van zijn broers, de reiniging van de grote tempel en de
wijding van het altaar, 20 de oorlogen tegen Antiochus Epifanes en zijn zoon
Eupator 21 en de hemelse verschijningen die ten deel zijn gevallen aan degenen
die met zoveel toewijding en heldhaftigheid streden voor het jodendom. (Willibrord
Vertaling 1995)
De oorsprong van de Ark van het
Verbond vinden we in het tweede Bijbelboek Exodus:
Exodus 25:10-22 "Zij
moeten dan een ark van acaciahout
maken, twee en een halve el lang, anderhalve el breed, en anderhalve el hoog.
Gij zult die overtrekken met louter goud; van binnen en van buiten zult gij die
overtrekken en er rondom een gouden omlijsting op maken. Gij zult er vier
gouden ringen voor gieten en die bevestigen aan de vier voetstukken en wel twee
ringen aan de ene zijwand en twee ringen aan de andere zijwand. Gij zult
draagstokken van acaciahout maken en die met goud overtrekken. Gij zult de
draagstokken steken in de ringen aan de zijwanden van de ark, om daarmee de ark
te dragen. De draagstokken zullen in de ringen van de ark blijven, zij zullen
er niet uit verwijderd worden. In de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal. Ook zult gij een
verzoendeksel van louter goud maken, twee en een halve el lang en anderhalve el
breed. En gij zult twee cherubs van goud maken, van gedreven werk zult gij ze
maken, aan de beide einden van het verzoendeksel. Maak één cherub aan het ene
einde en één cherub aan het andere einde; uit één stuk met het verzoendeksel
zult gij de cherubs op zijn beide einden maken. De cherubs zullen twee vleugels
uitgespreid houden naar boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en
hun aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel zullen de
aangezichten der cherubs gericht zijn.
Gij zult het verzoendeksel bovenop
de ark leggen en in de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal.
En Ik zal daar met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide
cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik voor de
Israëlieten gebieden zal. "
De Ark van het Verbond heeft de
Israëlieten op al haar tochten vanaf haar bouw na de Exodus
uit Egypte in 1483 voor Christus, vergezeld. In het Oude Testament zijn er
honderden verwijzingen naar gebeurtenissen betreffende de ark van het verbond.
Ten tijde van Salomo werd zij in de tempel in het Heilige der heiligen neergezet. Een vertrek van de tempel waar de hogepriester met Jom Kippoer, de grote verzoendag, binnenging voor de
verzoeningshandelingen. Hier is de ark met zekerheid tot aan haar vernietiging
gebleven. Deze vernietiging gebeurde ten tijde van Zedekia, de laatste koning
van Juda (2 Koningen 25:8-11).
Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel door Nebukadnezar, de
koning van Babylon, in 586 voor Christus horen wij nooit meer iets over de ark.
In de tempel van Zerubbabel na de Babylonische Ballingschap, en in de tempel van
Herodes de Grote bevond zich in het Heilige der heiligen geen ark meer, maar
wel, volgens de Joodse overlevering, een steen waarop de hogepriester op de
grote Verzoendag het vat met reukwerk zette (Leviticus 16:12-14). Het is na de vernietiging van de tweede tempel in
70 AD dat de legendes en het zoeken naar de ark een aanvang namen. De
oorspronkelijke ark echter was vernietigd en dit naar het woord van Asaf en
Jeremia.
Wel zijn er met zekerheid in de
oudheid replicas van de ark gemaakt die tot nu toe ergens op deze planeet
aarde verborgen zitten. Met zekerheid kan men stellen dat in Ethiopië, op een
geheime plaats te Axoem, zulk een replica van de ark van het verbond vereerd
wordt. Ethiopië betwist namelijk Arabië de roem van de koningin van het Zuiden.
De koningen van Ethiopië eisten afstamming voor zich op via Menelik, een zoon
van de koningin van Scheba en Salomo. Hoogstwaarschijnlijk bracht de koningin
van Scheba een replica van de ark naar haar land mee. Enkele jaren geleden
bracht de BBC een overtuigende documentaire over de verborgen ark te Axoem in
Ethiopië. Volgens de documentaire wordt de ark op een geheime plaats bewaard in
de kerk van de Heilige Maria van Sion door een monnik bekend als de 'bewaarder
van de ark'.
Daarnaast zijn er Joodse legenden
die beweren dat de ark bij de nadering van de Babyloniërs verborgen werd op de
berg Nebo in Jordanië zoals het boek 2 Makkabeeën verhaalt. Een andere legende
plaatst de ark in een schuilplaats nabij de Dode Zee. Zij is dan verborgen in
een van de vele grotten waar ook de bekende Dode Zee-rollen gevonden werden.
Een hardnekkige legende leert dat de ark verborgen werd 'in' de tempelberg en
op Gods tijd bij de herbouw van de tempel tevoorschijn zal komen. De Joodse
legenden verhalen niet over een eventuele replica maar scheppen de verwachting
dat de oorspronkelijke ark ergens verborgen zit. Deze legenden zijn echter in
strijd met de Bijbel die duidelijk door de mond van Jeremia leert dat "dan
zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal
niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden "
Het vinden van een replica van de
Ark van het Verbond past in het eindtijdkader van de zeventig jaarweken van de profeet Daniël.
Citaat: If ever the cliché
"forgotten empire" could be applied to an ancient state, it must be
Mitanni, which is, in fact, hardly more than a name and a handful of
archaeological and linguistic hypotheses. Yet, we can combine several types of
information, and where they confirm each other, we can probably be confident
that we are not extremely far from the historical truth. Livius.org.
Einde citaat.
Mijn
titel voor dit artikel met Mythische tussen aanhalingstekens is als een
kwinkslag naar de gevestigde Egyptologie toe bedoeld. De
benaming mythisch is immers op zijn plaats wanneer men de dateringsmethode
van de gevestigde Egyptologie onderuit haalt. Het is als een gevolg van het hanteren
van de vermeende Sothis-kalender door de orthodoxie dat de Egyptische
achttiende dynastie en de Amarna-tijd in de vijftiende eeuw voor Christus op de
tijdsbalk belandde. De koningen van Mitanni waren correspondenten van de farao s
Amonhotep III en IV. Een probleem echter is dat er buiten de Egyptische bronnen
geen verwijzingen gevonden zijn naar een mogelijk Rijk van Mitanni.
De
orthodoxie geeft toe dat er geen oorspronkelijke bronnen voor de geschiedenis
van de Mitanni gevonden werden. Het is zelfs niet mogelijk om een chronologie van
de heersers van de verschillende landen en steden in het gebied Mitanni vast te
stellen, laat staan om onbetwiste data te geven. De enkele bevindingen over
Mitanni worden verder bemoeilijkt door het gebrek aan differentiatie tussen de
taalkundige en etnische groeperingen. Men neemt aan dat er een grote
'Indo-Iraanse' invloed was op Mitanni. Deze theorie is echter niet meer
gangbaar. De Russische taalkundige Diakonoff toonde aan dat de theorie van de
orthodoxie gebaseerd is op slechts vijf Indo-Iraanse telwoorden, twee of drie
termen die betrekking hebben op paardentraining, vier Indo-Iraanse goden-namen
en een paar persoonsnamen waarvan de oorsprong niet bekend is.
De
ironie is dat de orthodoxe Egyptologie die aanleiding is dat bijvoorbeeld het Bijbelse Rijk
van Salomo tot mythe herleid werd, nu zelf verantwoordelijk is voor de creatie van een 'werkelijk' mythisch rijk. Als een gevolg van de foutieve
dateringsmethode van de Egyptoloog Eduard Meyer aan het begin van de twintigste
eeuw, belandde de historische era van koning Salomo van de Bijbel in het
IJzertijdperk. Een tijdvak waar Salomo met veel moeite gevonden wordt. De
Bijbelse berichtgeving aangaande de bouwactiviteiten van Salomo werd aldus tot
mythe herleid. De archeologische lagen in Israël werden en worden alle aan de
hand van de dateringsmethode van de Egyptologie fout gedateerd. De
laatste decennia zijn de jaartallen van de orthodoxe egyptologie wereldwijd
door verschillende onderzoekers gereviseerd en is het inmiddels overduidelijk
dat de era van Salomo met zijn bouwactiviteiten in het Laatbrons tijdperk
thuishoort en geen mythe is. Zie het artikel op dit blog van 19-02-2014, het
rijk van David en Salomo mythe?
Het
veronderstelde Rijk van Mitanni zou een land geweest zijn dat zijn westelijke
grens in het noorden aan de Eufraat had. Farao Thothmosis III alias Sesostris
van Herodotus alias de Bijbelse Sisak, kwam er al mee in contact wanneer deze
aan zijn vele veroveringstochten begon. Tijdens
de Egyptische Amarna-periode was er correspondentie door de koningen van
Mitanni met de farao s Amonhotep III en IV. Maar wie waren de koningen van
Mitanni die in de Akkadische taal met farao correspondeerden? Dat van het door
de Egyptologie gecreëerde mythische Mitanni-Rijk de archieven en koningslijsten
nog gevonden dienen te worden, vindt men niet in alle orthodoxe werken van
egyptologen vermeld. (Donald
B. Redford, Egypt, Canaan and Israel in Ancient Times, The frontiers of Egypt
page 161).
Hebt u
beste lezer(es) dit begrepen? Er is geen enkel archeologisch/historisch bewijs
voorhanden betreffende de koningen van Mitanni wiens namen ons uitsluitend
vanuit Egyptische bron bereikten.
Volgens
mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid (zie Genesis versus
Egyptologie, hoofdstuk 23) zijn de heersers van Mitanni, wanneer getransponeerd
van de vijftiende en veertiende eeuw voor Christus naar de achtste en zevende
eeuw voor Christus, niemand anders dan de Assyriërs. Het is een orthodoxe
Egyptoloog die me aanvankelijk op deze denkpiste gezet heeft. De Egyptoloog
Alan Gardiner verwijst in zijn opus magnum (EGYPT OF THE PHARAOHS, Egypt under
foreign rule, pagina 341.) naar het merkwaardige feit dat Egyptische bronnen
nooit naar het Assyrische Rijk verwijzen. Nochtans merkt Alan Gardiner op, zou zelfs
Thebe in het zuiden van Egypte uiteindelijk door de Assyriërs
ingenomen worden.
Wanneer
we afbeeldingen van kaarten, door de orthodoxie gepresenteerd, vergelijken,
blijkt dat het gebied van Mitanni het hart-land van Assyrië besloeg. Mijn
conclusie is dat Mitanni en Assyrië een en dezelfde staat waren.
Het Egyptische
Naharin is afgeleid, is een verbastering, van het Hebreeuwse Aram-Naharaïm uit
de Bijbel, het Aram van de twee rivieren of Mesopotamië. Een
Amarna-briefschrijver was een koning van Mitanni genaamd Tushratta. Vanuit de
briefwisseling blijkt dat hij in controle was over Nineveh, de hoofdstad van
Assur. Volgens EA23 kon hij het afgodsbeeld van Ishtar van Nineveh met
vermeende genezingskrachten aan Amonhotep III aanbieden (zie Philip Clapham,
juli 1982, Hittites and Phrygians, C&AH Volume IV, Part 2). De koningen van
Mitanni/Assur waren aanvankelijk bevriend met Egypte. Een dochter van Artatama,
genaamd Mutemua was uitgehuwelijkt aan Thothmosis IV. Een dochter genaamd
Giluhipa, van Suttarna, was uitgehuwelijkt aan Amonhotep III en een dochter van
Tushratta genaamd Taduhipa zat in de harem van Amonhotep IV. Vanuit Egyptische
bronnen is bekend dat Amonhotep III Giluhipa tot vrouw nam in zijn tiende
regeringsjaar en op deze wijze kunnen jaartallen met regerende vorsten
verbonden worden. De hele collectie Amarna-brieven bevat zeven brieven van
Tushratta aan Amonhotep III, één is gericht aan de weduwe van farao Amonhotep
III en drie brieven zijn aan Amonhotep IV gericht.
In
mijn variant is Tushratta niemand anders dan Tiglath Pileser III. Vanuit de
Amarna-brieven leren we dat Tushratta alias Tiglath Pileser III een machtig en
arrogante koning was die zelfs oorlog tegen de Hethieten voerde (EA17).
Tushratta hield van oorlog en gebiedsuitbreiding en was verder een liefhebber
van Egyptisch goud (EA19). Naar Egypte toe voerde hij echter een dubbelspel op,
in die zin dat hij farao altijd van zijn loyaliteit verzekerde maar
tegelijkertijd zijn gebied ten koste van faraos vazallen vergrote. De Amarna-brieven
EA85 en EA86 maken gewag van een oprukken van Tushratta/Tiglath Pileser III
naar Goebla en Sumur. Deze steden zijn te identificeren met Jizreël en Samaria
(zie Dr. Immanuël Velikovsky, Eeuwen in Chaos, hoofdstuk VI, De el-Amarna
brieven) in Israël of het tienstammenrijk. Dit offensief dateer ik gereviseerd
in het jaar 736 v. Chr.
In de
Amarna-brieven staat verder geschreven dat Tushratta kort na het begin van het
koningschap van Achnaton in 727 v. Chr. vermoord werd. De zoon van Tushratta
genaamd Kurtiwazza zou deel hebben uitgemaakt van het complot. Volgens mijn
revisie is Kurtiwazza Salmaneser V. Heel wat speculatie betreffende de
opvolging van Tiglath Pileser en ook met zijn voorgangers kan door de
identificatie van Mitanni met Assur ingevuld worden. Tushratta kwam aan de
macht na een burgeroorlog die gevoerd werd over de troonopvolging na de dood
van Suttarna. Dit past in het verhaal betreffende het aan de macht komen
Tiglath Pileser III. Na de moord op Artashumara, de oudste zoon van Suttarna
alias Pul, werd Tushratta alias Tiglath Pileser als troonopvolger door de
moordenaar Udhi op de troon geplaatst. Heel deze geschiedenis is omgeven door
intriges. Tushratta was ten tijde van deze gebeurtenissen nog erg jong en werd
officieel als een poesjenel op de troon geplaatst. Niettemin slaagde Tushratta
erin de moordenaar de pas af te snijden. Dit werd ook door de Hethieten
geobserveerd en misbruikt voor hun eigen doeleinden, de controle over
Noord-Syrië namelijk. Van deze manipulaties is een Hethietisch geschrift
bewaard gebleven: het verdrag namelijk Suppiluliuma-Shattiwaza. Daaruit leren
we o.a. dat de Hethietische vorst Suppiluliuma een verdrag had gesloten met
Artatama II en rivaal van Tushratta. Artatama identificeer ik met
Sardanapallus, de koning van Assur, die niet voorkomt in de Assyrische
koningslijst. De intriges en het complot dat de troonsbestijging van de
usurpator Tiglath Pileser III omringde worden nu duidelijker. Ook de damnatio
memoriae in Assur als een gevolg van de Assyrische koning die regeerde toen de
profeet Jona in Nineveh predikte en deze zich tot de God van Israël voor uitredding
keerde, wordt nu opgehelderd.
Het
aantal namen van Mitannische heersers past ook volledig met het aantal
Assyrische koningen voor deze periode. Hierna volgt een reconstructie op basis
van de (fragmentarische) informatie uit Egyptische bron. Ankerpunt is Tiglath
Pileser III als Tushratta. Deze laatste was zoals eerder vermeldt de jongere
broer van Artashumara. Artashumara en Tushratta waren zonen van Suttarna II die
ik identificeer met de Bijbelse Pul. Suttarna II was een bondgenoot van de
Egyptische farao Amonhotep III, waarvan de diplomatieke betrekkingen beschreven
zijn in de Amarna-brieven. Suttarna 's dochter Giluhipa werd zoals eerder
vermeld uitgehuwelijkt aan Amonhotep III om de alliantie tussen de twee
vorstenhuizen te bezegelen. Wanneer volgens mijn reconstructie Suttarna II de
vader van Tushratta was is de conclusie dat de Bijbelse Pul nu de vader van
Tiglath Pileser III blijkt te zijn. Pul is dan de Hebreeuwse versie van het
Akkadische Suttarna en het Assyrische dialect variant Adad Nirari zoals Tiglath
Pileser zijn vader noemde. Zie mijn artikel op dit blog van 06-03-2014:
Tiglath Pileser III de zoon van Adad Nirari.
Suttarna
was waarschijnlijk een zoon van koning Artatama. Van Artatama is via de Amarna-briefwisseling,
geweten dat hij bevriend was met farao Thothmosis IV. Een dochter van Artatama,
genaamd Mutemua, was uitgehuwelijkt aan deze farao van Egypte. Wanneer we
logischer wijze de lijst van namen vanaf Tushratta verder de tijd involgen en
een identificatie met Assyrische heersers zoeken, dan blijkt Artatama de uit de
Griekse overlevering bekende koning van Assyrië Sardanapallus te zijn. Artatama
was dan weer de opvolger van Saustatar die ik identificeer met Assur Nirari V.
Van de hierna volgende namen is nog minder historische informatie beschikbaar
maar zij leiden ons wel naar Shamsi Adad IV, die volgens mijn revisie het
bewind over nam na het meganatuurcatastrofejaar van 860 v. Chr.
Hierna
een schema met in de linker-kolom de Mitanni namen en rechts hun
hoogstwaarschijnlijke alter egos in Assur:
v.
Chr.:
Kirta
Shamsi Adad IV
860/847
Suttarna I
Adad Nirari III
847/820
Baratarna
Salmaneser IV
820/811
Parsatatar
Assur Dan III
811/794
Saustatar
Assur Nirari V
794/786
Artatama
Sardanapallos
786/761
Suttarna II
Pul alias Adad Nirari VI
761/754
Artashumara
(zoon van Pul en broer van Tushratta, werd vermoord en is verder onbekend)
Toen Jezus te Bethlehem in de
vijfde maand Ab of juli/augustus van de westerse kalender (zie het artikel op dit blog van 28-01-2014)
in het jaar vijf voor Christus geboren werd,
werd hij naar de wet van Mozes, veertig dagen later in Jeruzalem door zijn
ouders in de Tempel aan God opgedragen. Dit zijn verordeningen die Maria en
Jozef naar het Bijbelboek Leviticus 12:1-4 volgden. Hierna het Bijbelgedeelte
uit het Lucas-evangelie dat deze geschiedenis brengt:
Lucas
2:21 En toen acht dagen vervuld waren,
zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot
was ontvangen. 22 En toen de dagen
hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld
waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23
gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het
mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te
brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven
of twee jonge duiven.
25 En zie, er was een
man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom,
en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige
Geest was op hem. 26 En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven,
dat hij de dood niet zou zien, eer hij de
Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel.
En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen
overeenkomstig de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij
loofde God en zeide:
29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw
woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil gezien,
31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32 licht tot
openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël.33 En zijn
vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En
Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in
Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan
, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden.
36 Ook was daar Hanna, een
profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge
leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had
geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij
diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En
zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak
over Hem tot allen, die voor Jeruzalem
verlossing verwachtten.
39 En toen zij alles
volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug
naar Galilea, naar hun stad Nazareth. (NBG
Vertaling 1951)
Wanneer
we vanaf de vijfde maand Ab veertig dagen rekenen arriveren we ongeveer aan het
begin van de zevende maand Tisjri of naar het einde toe van de zesde Hebreeuwse
maand Eloel, naar gelang het vertrekpunt van ons rekenen. Met de woorden van
Simeon in gedachten stel ik me echter voor dat de Christus met Rosj Hasjanah in
de Tempel aan God opgedragen werd. Rosj Hasjanah betekent: Hoofd van het Jaar
en is van oudsher het Joodse Nieuwjaar dat ingaat op 1 en 2 Tisjri. In de
Joodse overlevering is het een tijd van oordeel. Gedurende dertig dagen tijdens de
voorafgaande Hebreeuwse maand bereidden de Joden zich voor op deze heilige
dagen. Het was/is een tijd om in gebed na te denken over al het kwaad dat men zijn
vrienden of kennissen mogelijk had aangedaan. Het was een tijd om vergeving te
vragen en te krijgen. Iedere morgen tijdens deze periode werd op de Sjofar of
ramshoorn geblazen ter voorbereiding van Rosj Hasjanah met tien dagen later de
Grote Verzoendag of Jom Kippoer. Het is aldus niet onlogisch om het opdragen in
de Tempel van de Christus des HEREN, de Heiland, op Rosj Hasjanah te laten
plaatsvinden.
De
geboortedag van Jezus Christus viel dan veertig dagen eerder op de negentiende
dag van de maand Ab. Dit gerekend op basis van 29 dagen voor de maand Eloel en
29 dagen voor de maan Ab.
Een
volgend punt waar ik aandacht aan wil geven is dat het geciteerde
Bijbelgedeelte de christelijke traditie met het bezoek van de wijzen uit het
oosten aan de kribbe te Bethlehem, als foutief bevindt. Het is duidelijk dat na
de geboorte van Jezus te Bethlehem Hij veertig dagen later met zijn ouders te
Jeruzalem was en dat zij vandaar naar Nazareth in Galilea reisden. Het is alzo in
Nazareth in hun eigen huis dat de Magi hun opwachting deden (Matteüs 2:9-11).
Maar
nu eerst aandacht voor de twee getuigen bij de eerste komst van de Heer Jezus
te Jeruzalem. Deze getuigen waren een oude man met de naam Simeon en een oude
vrouw genaamd Hanna. Slechts twee getuigen in Jeruzalem bij de eerste komst?
Ja, dat klopt. Bij de geboorte te Bethlehem waren het eerder de herders die nacht
in het veld bij hun schapen de wacht hielden die getuige waren van de geboorte
van de Heiland en daarna hierover getuigden. Hierna het Bijbelgedeelte:
Lucas
2:8 En er waren herders in diezelfde landstreek,
die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. 9
En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren
omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. 10 En de engel zeide tot hen:
Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het
volk zal ten deel vallen: 11 U is heden
de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David. 12 En
dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in
een kribbe. 13 En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht,
die God loofde, zeggende: 14 Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij
mensen des welbehagens. 15 En het geschiedde, toen de engelen van hen
heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken: Laten wij
dan naar Betlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is
bekendgemaakt. 16 En zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef, en het kind
liggende in de kribbe. 17 En toen zij
het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit
kind. 18 En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen door de
herders tot hen gezegd werd. 19 Doch Maria bewaarde al deze woorden, die
overwegende in haar hart. 20 En de herders keerden terug, God lovende en
prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was.
(NBG Vertaling 1951)
Veertig
dagen later waren Maria en Jozef met hun kind in Jeruzalem in de Tempel ter
vervulling van de Wet. Voor de priesters van dienst in de tempel die dag was
dit gewoon maar een jong koppel uit de provincie met boreling. Bovendien sprak
het koppel met een dialect, een tongval waar in Jeruzalem door velen op
neergekeken werd. Aan deze priesters ging de komst van de Messias als kind
voorbij, behalve aan de twee getuigen, twee oude mensen in Jeruzalem. Later
kwamen de Magi naar Nazareth. Tot aan het openbaar optreden van Johannes de
Doper in 26 AD zouden er geen getuigen meer zijn. De geschiedenis daaropvolgend
van het jaar 26 tot 30 AD kennen we vanuit de evangeliën.
Johannes
1: 1 In den beginne was het Woord en het Woord
was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle
dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat
geworden is. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5
en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen.
6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; 7 deze kwam
als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden.
8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. 9 Het
waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. 10 Hij
was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem
niet gekend. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch
allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods
te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit
de wil des vlezes, noch uit de wil
eens mans, doch
uit God geboren zijn. (NBG Vertaling 1951)
De
twee getuigen van de HERE God te Jeruzalem bij het opdragen van de boreling
Jezus waren twee oude mensen; een man en vrouw, niet twee mannen, maar een man én
een vrouw. En dit volgens de Scheppingsorde:
Genesis
1: 27 En
God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.
De vrouw is in deze geschiedenis een volwaardige getuige en gelijk aan de man
als getuige. Geen onderscheid. Er waren bijvoorbeeld geen drie getuigen nodig;
één man en twee vrouwen. Nee, in de Bijbel zijn man en vrouw aan elkaar gelijk.
Van Hanna staat er bovendien in het Lucas-evangelie geschreven dat zij profeet
was, de dochter van Fanuël uit de stam Aser:
Lucas
2: 36 Ook
was daar Hanna, een profetes, een
dochter van Fanuël, uit de stam Aser.
Dat
God twee oude mensen als getuigen gebruikte en daarbij ook een vrouw is
opmerkelijk. Oude mensen zijn naar de wijsheid van de wereld meestal
afgeschreven en vrouwen gelden in de Midden-Oosten-cultuur als getuige onbetrouwbaar. Dit alles is de dwaasheid der prediking
waar Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs naar verwees:
1
Korintiërs 1:18 Want het woord des kruises is wel
voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden,
is het een kracht Gods. 19 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het
verstand der verstandigen zal Ik verdoen. 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze
tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? 21 Want daar de wereld in de
wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd
door de dwaasheid der prediking te
redden hen, die geloven. 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 doch wij prediken een gekruisigde
Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, 24 maar voor hen, die geroepen zijn,
Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid
Gods. 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is
sterker dan de mensen. 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele
wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken.27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de
wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is,
heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren,
dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is
geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 31 opdat het zij, gelijk geschreven
staat: Wie roemt, roeme in de Here. (NBG Vertaling 1951)
Maar nu naar de tweede of wederkomst
van Jezus Christus. Het laatste Bijbelboek Openbaring handelt over dit
onderwerp. Vooraf aan deze komst gaat een moeilijke periode van zeven jaar of
1260 dagen plus 42 maanden samen. Aan het einde van deze geprofeteerde periode
komt de Koning der koningen en de Heer der heren terug. Over dit thema schreef
ik meerdere boeken. Bij de aanvang van de zevenjarige
periode die voorafgaat aan de openbaring van Jezus Christus treden in Jeruzalem
opnieuw twee getuigen op (Openbaring 11:3) die tegen de dan herstelde
offerdienst spreken. Wanneer we dit Bijbelgedeelte opzoeken en laten
doordringen merken we ook weer iets van de dwaasheid der prediking waar God
zich van bedient. De twee getuigen zijn namelijk slechts met een zak bekleed,
een soort poncho probeer ik het mij voor te stellen. Een sterk afwijkende
kledij van hetgeen gangbaar is.
In het Bijbelboek Openbaring worden
geen namen van deze getuigen genoemd noch het geslacht van hen. Het
traditionele christendom gaat er van uit dat het mannen (waren) of (zullen)
zijn, tussen haakjes geplaatst naar gelang de hermeneutiek die men in de
verschillende christelijke kerken hanteert.
Bij diegenen die een geestelijk oog
hebben voor het toekomstig nationaal en geestelijk herstel van het Jodenvolk en
een wederkomst van Jezus christus te Jeruzalem verwachten lopen de meningen
betreffende de identiteit van de twee getuigen uiteen. Een van de getuigen
meent men met zekerheid te herkennen als de profeet Elia waarvan de profeet
Maleachi in het Oude Testament voorzegt heeft dat Elia voor de Dag des HEREN
zal terugkeren. Hierna het relevante Bijbelgedeelte:
Maleachi 4:1 Want
zie, de dag komt, brandend als een oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen
die goddeloosheid bedrijven, zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in
brand steken zegt de HERE der heerscharen welke hun wortel noch tak zal
overlaten. 2 Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar
vleugelen; gij zult uitgaan en springen als kalveren uit de stal. 3 Gij zult de
goddelozen vertreden, want tot stof zullen zij zijn onder uw voetzolen op de
dag die Ik bereiden zal, zegt de HERE der heerscharen. 4 Gedenkt de wet van
Mozes, mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël,
inzettingen en verordeningen. 5 Zie, Ik
zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 6
Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der
kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban.
(NBG Vertaling 1951)
Betreffende de andere niet bij naam
genoemde getuige denkt men gewoonlijk aan andere 0ud-Testamentische mogelijke mannelijke
kandidaten zoals Mozes en/of Henoch.
Ik meen dat nochtans een andere piste
ook mogelijk is. We moeten bedenken dat alle profetie pas duidelijk is wanneer
ze zich vervult. Het is dus uiteindelijk wachten op het optreden van de twee
getuigen te Jeruzalem. Ik ben voorzichtig van mening dat het mogelijk is dat
zowel een vrouw als een man als twee getuigen samen zullen optreden. Beide
dan in de geest en de kracht van Elia zoals het ook van Johannes de Doper bij
de eerste komst van Christus geschreven staat:
Lucas 1:17 En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten der vaderen te
keren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen,
ten einde voor de Here een weltoegerust volk te bereiden
En men moet bedenken dat indien de
Joden de Heer Jezus Christus bij zijn eerste komst als Messias aanvaard hadden,
dat dan Johannes de Doper de profeet Elia geweest zou zijn. Lees het hierna
volgende Bijbelgedeelte dienaangaande:
Matteüs 11:2 Johannes nu hoorde in de gevangenis de
werken van de Christus en liet Hem door zijn discipelen de vraag overbrengen: 3 Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij
een ander te verwachten? 4 En Jezus
antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en
ziet: 5 blinden worden ziende en lammen
wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en
armen ontvangen het evangelie. 6 En
zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt. 7 Terwijl
dezen heengingen, begon Jezus tot de scharen te zeggen van Johannes: Wat zijt
gij in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet, door de wind bewogen? 8 Maar wat zijt gij gaan zien? Een mens in
weelderige kleding? Zie, die weelderige kleding dragen, zijn aan de hoven der
koningen. 9 Maar waarom zijt gij dan
gegaan? Om een profeet te zien? Ja, Ik zeg u, zelfs meer dan een profeet. 10 Deze
is het, van wie geschreven staat:
Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg voor U heen
bereiden zal. 11 Voorwaar, Ik zeg u,
onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan
Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan
hij. 12 Sinds de dagen van Johannes de
Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars
grijpen ernaar. 13 Want al de profeten
en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe; 14 en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou. 15 Wie oren heeft, die hore! (NBG Vertaling 1951)
En er zijn nog vrouwen in de Bijbel te
vinden die profeet waren. Op deze blog schreef ik op 25-02-14 een artikel over
de richter Debora die niet alleen Israël voor een periode van veertig jaar
gericht heeft maar ook als profeet en generaal in de Bijbel beschreven staat.
De perceptie bestaat dat de Bijbel vrouwonvriendelijk zou zijn, wat bij nadere
studie toch niet klopt. Het zijn alleen vele religieuze systemen die antivrouw
zijn.
Bij een profeet mogen we niet
onmiddellijk uitsluitend denken aan het voorspellen van de toekomst. Een
profeet (zowel man als vrouw) in de huidige Ekklesia is iemand die voor de vergadering
spreekt in de zin van: stichtend, vermanend en bemoedigend (1 Korintiërs 14:3).
In de apostolische Ekklesia van de eerste eeuw bestond hier geen onderscheid
tussen mannen en vrouwen wat blijkt uit de eerste brief van Paulus aan de
Korintiërs. Maar wat bedoelde Paulus dan met 1 Timoteüs 2:11-12? Een
Bijbelgedeelte waar Paulus stelt dat een vrouw niet mag onderrichten of gezag
over een man zou mogen hebben. Idem dito het Bijbelgedeelte van 1 Korintiërs
14:34-35 waar Paulus stelt dat de vrouw in de Gemeente moet zwijgen. Een
Bijbelgedeelte waar het lijkt dat Paulus zichzelf tegenspreekt. De Bijbelvorser
Dr. C. I. Scofield heeft het volgende commentaar:
We moeten echter bedenken dat bij de
aanvang van de Ekklesia met Pinksteren in anno Domini 30 er nog altijd het
aanbod van de HERE God aan Zijn oude verbondsvolk Israël was, om alsnog de
Messias aan te nemen. Dit is een draad, een uitnodiging die we in het hele Bijbelboek
Handelingen tot en met het laatste hoofdstuk 28 kunnen volgen. Het boek
Handelingen eindigt met de Joden in Rome die het evangelie volgens de apostel
Paulus definitief afwijzen. Het is vanaf dit tijdstip dat de huidige Ekklesia
van start ging met Paulus die zijn brief aan alle op dat moment bestaande
gemeentes schreef: bekend onder de Efeze-brief.
De prediking aan de Joden vanaf
Pinksteren 30 AD tot Handelingen hoofdstuk 28, in 60 AD, ging gepaard met
wonderen en tekenen. Ook tongentaal (vreemde talen en engelentaal) kwam in de
vergaderingen toen algemeen voor. Dit laatste gebeurde met heel veel
verwarring, wat de reden was dat Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs
instructies geeft hoe het met tongentaal en de vertaling en uitleg ervan, er in
de vergaderingen aan toe moest gaan. En ik meen dat het dit aspect van grote
verwarring was, wat Paulus bedoelde met het voorschrift tot zwijgen van de
vrouw in de vergadering. Dus niet de vrouw als profeet moest zwijgen maar de
vrouw als eventuele tolk en uitlegger van vreemde talen.
Het fenomeen van de vreemde talen
(zowel van mens als engel) als Goddelijke boodschap naar Israël toe was in het
Oude Testament door de profeet Jesaja voorspeld.
Jesaja 28:11 Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een
vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft: 12 Dit
is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing maar zij wilden
niet horen.
Het is dit Bijbelgedeelte dat Paulus in
zijn eerste brief aan de Korintiërs aanhaalt waar hij in het veertiende
hoofdstuk het bijzondere van de tongentaal behandelt.
1 Korintiërs 14:22 Derhalve zijn de tongen een
teken niet voor hen, die geloven, maar voor
de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor
hen, die geloven.
Deze bijzondere prediking naar Israël
toe eindigde in het jaar 60 AD in de periode volgend op Handelingen hoofdstuk
28.
Het zal na het afsluiten van de huidige
Ekklesia zijn dat de draad met het oude Verbondsvolk Israël opnieuw opgenomen
wordt. Het laatste Bijbelboek Openbaring van het zogenaamde nieuwe testament,
handelt over het herstel van Israël zowel nationaal in het oude land der
vaderen, als geestelijk.
Maar zoals eerder geschreven gaat aan
het geestelijke herstel een moeilijke periode van misleiding vooraf. Het is de
periode van de zeventigste jaarweek van Daniël. Een periode van zeven jaar die
gelijk is aan de tijdsperiode in het boek Openbaring van 1260 dagen en 42
maanden. In de eerste periode van 1260 dagen treden er opnieuw twee getuigen
van God te Jeruzalem op. Twee getuigen, een man en een vrouw(?), die in de
geest en de kracht van Elia tegen de herstelde tempeldienst spreken.
Openbaring 11:1 En mij werd
een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel
Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. 2 Maar laat de voorhof,
die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de
heidenen gegeven; en zij zullen de
heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang.
3 En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om,
met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd
zestig dagen lang. 4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die
voor het aangezicht van de Here der aarde staan. 5 En indien iemand hun schade
wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en
indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. 6 Dezen
hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de
dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed
te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij
willen. 7 En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het
beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het
zal hen overwinnen en hen doden. 8 En hun lijk (zal liggen) op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd
wordt Sodom en Egypte, alwaar ook
hun Here gekruisigd werd. 9 En uit de volken en stammen en talen en natiën
zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat
hun lijken in een graf worden bijgezet. 10 En zij, die op de aarde wonen, zijn
blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze
twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. 11 En na [die] drie
en een halve dag voer een levensgeestuit God in hen, en zij gingen op hun
voeten staan en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden. 12 En zij
hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij
klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen. 13 En te
dien ure kwam er een grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in,
en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen
werden zeer bevreesd en gaven de God des hemels eer. 14 Het tweede wee is
voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.
Gedurende een periode van 1260 dagen, de eerste helft van
de eindtijdperiode, treden de twee getuigen in Jeruzalem op. Zij spreken tegen
de herstelde offerdienst op het tempelplein te Jeruzalem. In de toekomst zal een replica van de verloren gewaande
ark van het verbond ergens gevonden worden en een bron van misleiding worden.
Tijdens de eindtijdperiode van zeven jaar zullen alle wereldreligies samen gaan
(Openbaring 17). Een grote verzoening op basis van dit Schriftwoord kan
verwacht worden tussen Jodendom en Islam en christendom. Op en rond de ark van
het verbond zullen opnieuw dierenoffers gebracht worden. Een misleider zal vuur
uit de hemel kunnen laten neerkomen op het offer (Openbaring 13:11-13) met als
resultaat een wereldwijde religieuze verwondering lees verdwazing. De misleider
wordt in het aangehaalde Schriftwoord het beest uit de aarde genoemd, een
Israëli aldus, een Levi of een Cohen en ijveraar voor het instellen van de
nieuwe offerdienst in Jeruzalem na een onderbreking van haast tweeduizend jaar.
Hij wordt geholpen door het beest uit de zee een man uit de volken, een
niet-Jood, en vermoedelijk een Assyriër, een land dat dan in het Midden-Oosten ook
hersteld zal zijn. Hij is de eerste ruiter op het witte paard van Openbaring
hoofdstuk 6, die overwinnende uittrekt. Een periode van algemene wereldvrede
met de zegen van alle verenigde godsdiensten breekt dan aan. De huidige periode
van oorlogen en geruchten van oorlogen lijkt dan afgesloten. En tegen deze
algemene religieuze vredeseuforie spreken tot afgrijzen van velen, de twee
gehate getuigen van God.
Maar het gaat in dit artikel om die mogelijke piste dat
de twee getuigen een man én een vrouw zullen zijn. Ik haalde de vrouw Hanna de
profeet te Jeruzalem aan in het jaar 5 v. Chr. bij het opdragen van Jezus in de
Tempel. Daarna vinden we in de Bijbel dat vrouwen de eerste getuigen waren van
de opstanding van de Heer Jezus Christus. Vrouwen waren ook aanwezig bij de
kruisiging van Jezus en zijn daar ook gebleven tot aan Zijn sterven (Matteüs
27:55-56 en Johannes 19:25). Van de apostelen wordt alleen de aanwezigheid van
Johannes vermeld (Johannes 19:25-27). De andere mannen zijn blijkbaar
ondergedoken. De vrouwen waren aanwezig toen Jezus' lichaam van het kruis werd
genomen en maakten dat het kapot gefolterde en totaal leeggebloede lichaam van
Jezus zo goed mogelijk verzorgd (Lucas 23:55-56) in het graf van Jozef van
Arimatea gelegd kon worden. De apostelen zijn op dat moment ook nergens te
bespeuren. Alleen Nicodemus en Jozef van Arimatea worden ter plaatse vermeld om
de begrafenis te organiseren. (Johannes 19:38-42).
Bij de opstanding uit de dood van Jezus Christus zijn het
alleen vrouwen die getuigen zijn. Het is aan de vrouwen dat Jezus persoonlijk
verschenen is. Wat heel opmerkelijk is wanneer we dit weer in het licht van de
Midden-Oosten-cultuur willen zien waar vrouwen als getuigen als niet
betrouwbaar gelden.
Mattheüs 28:1 Laat na de sabbat , tegen het aanbreken van
de eerste dag der week, ging Maria van
Magdala en de andere Maria het
graf bezien. 2 En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren
daalde uit de hemel neder en kwam nader, en hij wentelde de steen weg en zette
zich daarop. 3 Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als
sneeuw. 4 En de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als
doden. 5 Doch de engel antwoordde en
zeide tot de vrouwen: Weest gij niet bevreesd; want ik weet, dat gij Jezus
zoekt, de gekruisigde. 6 Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij
gezegd heeft; komt, ziet de plaats, waar
Hij gelegen heeft. 7 En gaat terstond op weg en zegt zijn discipelen, dat Hij is opgewekt uit de doden. En zie, Hij
gaat u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd. 8
En zij gingen terstond weg van het graf, met vrees en grote blijdschap, en
liepen haastig voort om het zijn discipelen te berichten. 9 En zie, Jezus kwam haar tegemoet en zeide: Weest gegroet.
Zij naderden Hem en grepen zijn voeten en zij aanbaden Hem. 10 Toen zeide Jezus
tot haar: Weest niet bevreesd. Gaat heen
en bericht mijn broeders, dat zij naar Galilea gaan, en daar zullen zij Mij
zien.
Het lijkt er op dat de mannelijke apostelen sinds de
gevangenneming van Jezus gevolgd door zijn kruisiging en sterven in verwarring
waren en niet aanspreekbaar, dit terwijl de vrouwen beter bij hun positieven bleven.
Nu ik met dit artikel aandacht wil geven aan de twee
getuigen te Jeruzalem tijdens de eerste helft van de eindtijdperiode van zeven
jaar met de mogelijkheid dat één van de twee getuigen een vrouw zal zijn, moet
ik ook een schijnbaar negatieve verwijzing in het Bijbelboek Openbaring naar de
vrouw behandelen. Het Bijbelgedeelte namelijk waar in Openbaring 14:1-5 over de
144.000 verzegelden uit Israël gesproken wordt en deze maagdelijk genoemd
worden en die zich niet met vrouwen hebben bevlekt. Dit laatste wordt door
vrouwen van alle tijden bij het (voor)lezen als beledigend (terecht?) ervaren. Onvoorstelbaar
ook: maagdelijke mannen die zich niet met vrouwen bevlekt hebben. Dit kan
onmogelijk letterlijk bedoelt zijn en is beeldspraak. Dat moet duidelijk zijn.
De vrouwen waar de 144.000 verzegelde mannen én vrouwen uit alle stammen
van Israël zich niet mee bevlekt hebben zijn de vrouwen van het beschreven
religieuze systeem in hoofdstuk 17 van het boek Openbaring. In dat hoofdstuk
kreeg de apostel Johannes de grote hoer te zien die op het beest zit en de
moeder van alle hoeren van Babylon en van de gruwelen der aarde genoemd wordt.
Dit is overduidelijke beeldspraak. Wanneer we Schrift met Schrift vergelijken
vrij van eigenmachtige uitlegging kan dit volgens mij de enige conclusie voor
dit Schriftgedeelte zijn.
Heb ik nu de identiteit en/of geslacht van de twee
toekomstige getuigen aangetoond? Nee, maar ik herhaal dat profetie pas
duidelijk is bij de vervulling ervan. Wel wil ik met dit artikel de aandacht op
andere mogelijke piste wijzen.
Met mijn
artikel op deze blog waar lag Telaïm van 25-01-2014 had ik al aandacht voor de
studie van Velikovsky betreffende de plaatsing van Avaris op de landkaart. Avaris
was een versterkte burcht en hoofdplaats
vanwaar uit de Hyksos dynastieën over Egypte, gedurende vier eeuwen,
heersten. Volgens de orthodoxe Egyptologie lag Avaris in het noordoosten van de
Nijldelta. De Egyptologen vermoeden dat de stad gelegen was waar nu Tell el
Daba ligt, al is de juiste ligging nog steeds onderwerp van discussie.
In 1049 v.
Chr. werd de stad door farao Ahmose, de stichter van de achttiende dynastie,
ingenomen en de Hyksos verdreven. Daarna verviel Avaris langzaam tot een ruïne.
Volgens de
Nieuwe Chronologie veroverden de Hyksos Egypte na de Israëlitische Exodus uit
Egypte. Flavius Josephus citeert Manetho als het volgt:
"There was a king of ours whose name was Timaus. Under him it came to pass, I
know not how, that God was averse to us, and there came, after a surprising
manner, men of ignoble birth out of the eastern parts, and had boldness enough
to make an expedition into our country, and with ease subdued it by force, yet
without our hazarding a battle with them. So when they had gotten those that
governed us under their power, they afterwards burnt down our cities, and
demolished the temples of the gods, and used all the inhabitants after a most
barbarous manner; nay, some they slew, and led their children and their wives
into slavery. At length they made one of themselves king, whose name was Salatis; he also lived at Memphis, and
made both the upper and lower regions pay tribute, and left garrisons in places
that were the most proper for them. He chiefly aimed to secure the eastern
parts, as fore-seeing that the Assyrians, who had then the greatest power,
would be desirous of that kingdom, and invade them; and as he found in the
Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for this purpose, and which lay
upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was
called Avaris, this he rebuilt, and
made very strong by the walls he built about it, and by a most numerous
garrison of two hundred and forty thousand armed men whom he put into it to
keep it. Thither Salatis came in summer time, partly to gather his corn, and
pay his soldiers their wages, and partly to exercise his armed men, and thereby
to terrify foreigners.
Dr.
Immanuël Velikovsky maakte zich sterk dat het Avaris van de Hyksos te El Arisj
gelegen was, een plaats in het noorden van de Sinaï waar de beek van Egypte, de
wadi el Arisj in de Middellandse Zee uitmondt. In zijn bekend werk Eeuwen in
Chaos wijst hij naar El Arisj waar de archeologen zouden moeten graven, want
daar ligt het Avaris van de Hyksos onder het zand begraven.
Toen hij
zijn werk in de jaren vijftig van de vorige eeuw wereldkundig maakte was het
enige bewijsmateriaal dat hem op deze denkpiste zette, een schrijn van zwart
graniet met hiëroglyfen beschreven, dat in El Arisj tot op de ontdekking, door
Arabieren als een drinkbak voor hun vee gebruikt werd. Deze zwarte monoliet
werd in 1860 toevallig ontdekt en de tekst in 1890 vertaald en gepubliceerd.
Het document verhaalt dezelfde gebeurtenissen van de Exodus maar dan van de
zijde der Egyptenaren bekeken. De naam van de farao van de Exodus wordt
vermeld: zijnde Thom, en de plagen
die aan de Exodus voorafgingen beschreven. Velikovsky zag onmiddellijk het
verband van de naam van farao Thom met de naam van de stad die de Israëlieten
in slavernij volgens de Bijbel, moesten bouwen: Pi-thom, wat stad van Thom
betekende. De Egyptische naam Thom van het schrijn te El Arisj is dan dezelfde
naam als de Timaus die Manetho via
Josephus in de Griekse taal doorgaf. Daarnaast vond Velikovsky in de Bijbel,
waar de geschiedenis van Saul s strijd tegen Amalek beschreven staat,
aanwijzingen dat Avaris buiten de Nijldelta gezocht moest worden, op de grens
tussen Egypte en Kanaän, namelijk aan de beek van Egypte te El Arisj.
Verder
werd Velikovsky s aandacht getrokken naar het Edict van farao Horemheb. Dit is
een document dat in de periode van het tot stand komen van zijn studie, al
bekend was. Farao Horemheb was een overgangsfiguur tussen de 18de en de 19de
dynastie en van hem is een wettekst bekend waarin als straf voor bepaalde
misdadigers het afsnijden van de neus werd voorgeschreven, waarna zij verbannen
werden naar Tjaru, een plaats oostelijk van de Nijldelta. De afgesneden
neuzenstraf was de reden dat dit verbanningsoord later de naam Rhinocolura
kreeg. Een plaatsnaam die door Griekse schrijvers vermeld zou worden. En dit
Rhinocolura is zonder twijfel El Arisj. Tot op heden is te El Arisj nog nooit
archeologisch onderzoek verricht. Een onderzoek waar Velikovsky naar uitzag,
maar niet ingewilligd werd. De gevestigde Egyptologie van een halve eeuw
geleden heeft getracht Velikovsky monddood te maken. Dat is echter niet gelukt
getuige het internet vandaag. Wanneer men op de Google zoekmachine de naam
Immanuël Velikovsky intikt krijgt men meer dan 80.000 verwijzingen naar hem van
zowel voor- als tegenstanders.
Wat het
opgraven van Avaris betreft is het wachten op een nieuwe Heinrich Schliemann.
Dr. Schliemann was een rijke dilettant die uit puur enthousiasme zijn kapitaal
besteedde door als een waar archeoloog te werk te gaan en Troje in 1873
vanonder het zand tevoorschijn te brengen. Door zijn inzet bleef de Ilias van
Homeros niet alleen een dichterlijk werk maar werd ook geschiedschrijving.
Hierna het
commentaar van Velikovsky betreffende het mogelijk archeologisch opgraven van
Avaris:
THE GREATEST FORTRESS OF ANTIQUITY
With this imposing score of confirmations from the
field of archaeology, ever growing since 1952, for my work of reconstruction of
ancient history, the question could be asked: which test, besides a complete
radiocarbon survey of the New Kingdom in Egypt would I desire and which
discovery reflecting on chronological problems would I anticipate in the years
to come? Compelling evidence will continue to arrive from almost every
excavated place and there will be an ever-growing number of surprises. I shall
select here one site of great promise for excavation. the identification of
Avaris and el-Arish was offered by me as a crucial testfor my equation of the
Hyksos (called Amu by the Egyptians) and the Amalekites, one of the basic
contentions of Ages in Chaos:
generally, Avaris is looked for in the eastern part
of the Delta, from Pelusium to Heliopolis, passing through Tell el Her,
el-Qantara, San el-Hagar (Tanis), Tell el-Yahudieh, wrote P. Montet in Le
Drame dAvaris. The site as identified in Ages in Chaos is quite a distance
northeast from the Delta: el-Arish is at the wadi of the same name, known in
the Old Testament as Nakhal Mizraim (Stream of Egypt ), the historical
frontier between Egypt and Palestine.
Despite many efforts made to have el-Arish surveyed
and then also excavated, neither when the site was under the Egyptian
authorities nor since it was occupied by the Israelis following the six-day
war, has any survey or excavation taken place. In June 1968 John Holbrook jr.,
architect, backed by a group organized for the purpose of performing tests to
determine the validity of my thesis (Foundation for Studies of Modern Science)
proceeded to el-Arish in the military occupation zone to gain an impression as
to the site of future excavation when, in days to come, such facilities might
be extended, or permit granted. Chances are good that at such a time, however
close or far, the excavators will lift sand from the greatest fortress of
antiquity: before it fell it sheltered a huge garrison of warriors. It is also
quite possible that much treasure had been dug into the ground by the besieged
before the fortress that dominated the ancient East for several centuries
surrendered. The virgin ground of the site never excavated cannot but entice
the curiosity of field archaeologists; the prize of discovering Avaris is one
of the great rewards that still lie in store for the enterprising.
62 jaar na
het gepubliceerd worden van eeuwen in chaos is er wat de identificatie van
Avaris met El Arisj betreft, nieuw archeologisch materiaal ter beschikking
gekomen. De belangrijkste vondst is een stele met farao Kamose relaas over
zijn (nijl)veldtocht tegen Avaris. Een offensief dat deze farao in diens derde
regeringsjaar volbracht. Vanuit Thebe rukte hij langsheen de Nijl op naar het
noorden, naar Avaris. Een offensief dat diende afgebroken te worden aangezien
de Hyksos farao Apophis de Kushieten in het zuiden verleidde om Kamose in de
rug aan te vallen. Kamose die tot aan de burcht Avaris geraakt was brak daarop
de belegering af en wendde de steven terug naar het zuiden, naar Kush.
De
volgende campagne tegen Avaris zou door de opvolger van Kamose, farao Ahmose
uitgevoerd worden. Van deze veldtocht is ook nieuw archeologisch materiaal
gevonden sinds het verschijnen van eeuwen in chaos. Het zogenaamde Rhind
Mathematische Papyrus heeft op de rugzijde heel summier het militaire verloop
van Ahmose strijd tegen Avaris vermeld:
Regeringsjaar
11, tweede maand van Shomu, Heliopolis ingenomen. Eerste maand van Akhet, dag
23, de zuidelijke prins veroverde Tjaru.
Ahmose
rukte vanuit Thebe naar het noorden op. Heliopolis of On bereikte hij in juli,
en daarop ging het langs een noordoostelijke zijarm van de Nijl richting kust
naar Tjaru dat in oktober bereikt werd. Dit Tjaru kan alleen maar Tharu of het
latere Rhinocolura El Arisj zijn. De Egyptologen, na het bestuderen van deze
nieuwe vondst, plaatsen dit voor hen onbekende Tjaru in het noordoosten in de
buurt van Zile, en geven als commentaar dat door de inname van Tjaru, Ahmose
hun Avaris, gelegen te Tell el Daba, wilde afsnijden van Kanaän. Alsof Ahmose
zulk een actie niet beschreven zou hebben moest dat zijn intentie geweest zijn!
Het is logischer aan te nemen dat Ahmose gewoon uitgevoerd heeft zoals in het
papyrus beschreven werd, namelijk met zijn vloot noordwaarts naar Heliopolis,
en daarop via het kanaal van het latere Bubastis, richting kust, daarop is hij
langs de kust tot El Arisj getrokken.
De
Assyrische annalen betreffende Adad Nirari III aan de chronologische gegevens
van de Bijbel aangepast.
De
Assyriër Adad Nerari III was een tijdgenoot van de Bijbelse koningen Joahaz en
Joas in Israël en van Joas en Amazia in Juda. De Assyrische minderjarige koning
Adad Nirari III volgde onder voogdijschap van zijn moeder koningin Sammurat,
zijn vader Shamsi Adad V op. Zijn regeringsjaren zijn volgens de orthodoxe
berekening: 812/783 v. Chr. Volgens mijn revisie regeerde hij echter van 847
tot 820 v. Chr. Zie link: http://www.shopmybook.com/nl/Robert-De-Telder/DE-ASSYRIOLOGIE-HERZIEN
Van de
moeder koningin en regentes Sammurat is een stele bewaard gebleven (gevonden te
Kalat Sherkat in Assyrië) waarin het co-regentschap met de minderjarige Adad
Nirari III vermeld wordt. Een andere vermelding (Sabaa stele) geeft een
periode van vijf jaar als de duur van het co-regentschap.
De
orthodoxie identificeert koningin Sammurat met de legendarische Semiramis, de
vrouw van de Bijbelse Nimrod, de eerste machthebber op aarde na de grote vloed.
De Bijbelse gegevens betreffende Nimrod worden door hen als mythe beschouwd.
Dit is echter niet mijn uitgangspunt. Het Bijbelboek Genesis is
geschiedschrijving. De Sammurat van de 9de eeuw voor Christus is dus te
onderscheiden van de Semiramis van het derde millennium voor Christus.
De eerder
vermelde Sabaa-stele verhaalt eveneens een militaire campagne van Adad Nirari
III naar Damascus in zijn vijfde regeringsjaar. Dit jaar is volgens de revisie
nu het jaartal 843 v. Chr.:
Against Aram I marched. Mari', king of Aram, in
Damascus his royal city, I shut up. The terrifying splendour of Assur
overwhelmed him and he laid hold of my feet, he became my vassal. 2300 talents
of silver, 20 talents of gold, 3000 talents of copper, 5000 talents of iron,
coloured woollen and linen garments, an ivory bed, an ivory couch...his
property and his goods, in immeasurable quantity, in Damascus, his royal city,
in his palace, I received.
Dit
gegeven past niet met de Bijbelse gegevens betreffende Damascus/Aram als
belager van het tienstammenrijk. Het Bijbelboek 2 Koningen geeft Aram weer als
een vijand van koning Joahaz van Israël tot praktisch het einde van diens
regeringstijd van zeventien jaar, van 847 tot 830 v. Chr.. Een Assyrische
belegering van Damascus met een verzwakking van Aram tot gevolg past niet in
dit tijdsschema. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:
2 Koningen
13:1 In het drieëntwintigste jaar van Joas, de zoon van Achazja, de koning van
Juda, werd Joachaz, de zoon van Jehu, koning over Israël te Samaria; hij
regeerde zeventien jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN en volgde
de zonden na, die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven;
daarvan week hij niet af. 3 Daarom ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël,
en Hij gaf hen in de macht van Hazaël, de koning van Aram, en in de macht van
Benhadad, de zoon van Hazaël, al die tijd.
4 Maar
Joachaz zocht de gunst van de HERE, en de HERE hoorde naar hem, want Hij had
gezien hoe zwaar de koning van Aram Israël verdrukte. 5 En de HERE gaf aan
Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de
Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren. 6 Toch weken zij niet af
van de zonden van het huis van Jerobeam, die hij Israël had doen bedrijven;
daarmee gingen zij voort. Ook bleef te Samaria de gewijde paal staan. 7
Waarlijk, hij had aan Joachaz geen krijgsvolk overgelaten dan vijftig ruiters,
tien strijdwagens en tienduizend man voetvolk; want de koning van Aram had hen
te gronde gericht en hen gemaakt als stof bij het dorsen. 8 Het overige van de
geschiedenis van Joachaz en alles wat hij gedaan heeft en zijn dappere daden,
is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? 9
Joachaz ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in Samaria; zijn zoon
Joas werd koning in zijn plaats.
De
conclusie moet zijn dat de vermelding op de Sabaa stele betreffende de
belegering van Damascus in het vijfde
regeringsjaar van Adad Nirari III fout is. Hoogstwaarschijnlijk hebben we
met een schrijffout te maken en is het
vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III bedoeld. De Assyrische gegevens
onderling spreken elkaar ook tegen wat maakt dat ik van een foutieve Assyrische
kroniek kan uitgaan. De bekende eponiemlijsten geven namelijk voor het vijfde
regeringsjaar van Adad Nirari III geen campagne naar Damascus weer, maar een
veldtocht naar Arpad in Noord-Syrië. Wat vreemd is aangezien Arpad slechts een
provinciestad was en Damascus daarentegen de hoofdstad van het machtige Aram.
Hierna de Eponiemlijst van alle regeringsjaren van Adad Nirari III ter
illustratie. De jaren tussen haakjes zijn de jaartallen van de orthodoxe met
rechts mijn gereviseerde jaartallen:
[809/808] 847/846 During the eponymy of Adad-Nirari [III], the king of Assyria,
campaign against Media
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[808/807] 846/845 During the eponymy of Nergal-ilaya,
the commander in chief, campaign against Guzana.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[807/806] 845/844 During the eponymy of Bêl-dân, the
palace herald, campaign against Mannea.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[806/805] 844/843 During the eponymy of Sil-Bêli, the
chief butler, campaign against Mannea.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[805/804] 843/842 During the eponymy of Aur-taklak,
the chamberlain, campaign against Arpad.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[804/803] 842/841 During the eponymy of Ilu-issiya,
governor of Aur, campaign against Hazazu.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[803/802] 841/840 During the eponymy of Nergal-ere,
governor of Rasappa, campaign against Ba'alu.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[802/801] 840/839 During the eponymy of
Aur-balti-ekurri, governor of Arrapha, campaign against the Sealand; plague.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[801/800] 839/838 During the eponymy of Inurta-ilaya,
governor of Ahizuhina, campaign against Hubukia.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[800/799] 838/837 During the eponymy of ep-Itar,
governor of Nisibis, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[800/799] 837/836 During the eponymy of ep-Itar,
governor of Nisibis, campaign against Media
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[799/798] 836/835 During the eponymy of
Marduk-imanni, governor of Amedi, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[798/797] 835/834 During the eponymy of
Mutakkil-Marduk, the chief eunuch, campaign against Luia.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[797/796] 834/833 During the eponymy of
Bêl-tarsi-iluma, governor of Kalhu, campaign against Namri.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[796/795] 833/832 During the eponymy of
Aur-bêla-usur, governor of Habruri, campaign
against Manduate.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[795/794] 832/831 During the eponymy of Marduk-aduni,
governor of Raqmat, campaign against Der.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[794/793] 831/830 During the eponymy of Kinu-abua,
governor of Tuhan, campaign against Der.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[793/792] 830/829 During the eponymy of
Mannu-ki-Aur, governor of Guzana, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[792/791] 829/828 During the eponymy of
Muallim-Inurta, governor of Tille, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[791/790] 828/827 During the eponymy of Bêl-iqianni,
governor of ibhini, campaign against Hubukia.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[790/789] 827/826 During the eponymy of ep-ama,
governor of Isana, campaign against Itu'a.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[789/788] 826/825 During the eponymy of
Inurta-mukin-ahi, governor of Nineveh, campaign against Media.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[788/787] 825/824 During the eponymy of Adad-muammer,
governor of Kalizi, campaign against Media; foundations of the temple of Nabû
in Nineveh laid.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[787/786] 824/823 During the eponymy of Sil-Itar,
governor of Arbela, campaign against Media; Nabû entered his new temple.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[786/785] 823/822 During the eponymy of
Nabû-arra-usur, governor of Talmusu, campaign against Kisku.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[785/784] 822/821 During the eponymy of Adad-uballit,
governor of Tamnuna, campaign against Hubukia; [the god] Anu the Great went to
Der.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[784/783] 821/820 During the eponymy of
Marduk-arra-usur, governor of Arbela, campaign against Hubukia.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[783/782] 820/819 During the eponymy of Inurta-nasir,
governor of Mazamua, campaign against Itu'a.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
[782/781] 819/818 During the eponymy of Iluma-le'i,
governor of Nisibis, campaign against Itu'a.
De
conclusie moet zijn dat naar het einde toe van de regeringsperiode van Joahaz
van Israel, en los van de tegensprekelijke eponiemlijst een Assyrische invasie
in Aram heeft plaatsgevonden. Vermoedelijk in het vijftiende regeringsjaar van
Adad Nirari III.
De Assyriër
Adad Nirari III werd zodoende een verlosser voor Israël:
2 Koningen
13:5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing
van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren.
De Bijbel
noemt de naam noch de nationaliteit van deze verlosser die hen van de
overheersing door Aram verloste. Maar ook in het Assyrische verslag wordt
bijvoorbeeld de naam van de koning van Aram niet genoemd. Er is slechts een
verwijzing naar een Mari, koning van Aram. Mari is hier geen eigennaam maar
betekent alleen HEER. De Assyrische berichtgeving voor deze tijdsperiode is
onduidelijk en levert vraagteken op vraagteken. Met de hulp van de historische
boeken van de Bijbel en de fragmentarische Assyrische gegevens is het mogelijk
een en ander te reconstrueren. De Eponiemlijst vermeldt in het vijftiende
regeringsjaar van Adad Nirari III een campagne naar Manduate. Dit gebied
wordt algemeen als de Beka-vallei in de Libanon geïdentificeerd. Het ligt voor
de hand aangezien het van de Beka-vallei slechts een steenworp naar Damascus
is, en in dat zelfde jaar Damascus belegerd werd. Er is ook een stele van Adad
Nirari III gevonden waar deze claimt schatting van koning Joas van Israël
ontvangen te hebben. Dit gegeven past ook in mijn gereviseerd jaar 833 v. Chr.
met het eerste regeringsjaar van Joas als co-regent met zijn vader Joahaz over Israël.
Zie Genesis versus Egyptologie: http://www.shopmybook.com/nl/Robert-De-Telder/GENESIS-versus-EGYPTOLOGIE
TIGLATH PILESER III ZOON VAN ADAD NIRARI, KONING VAN ASSYRIE
In de
gepubliceerde Assyrische koningslijsten wordt Tiglath Pileser III als de zoon
van Assur Nirari V vermeld. Wat niet in alle werken vermeld wordt is dat
dit in feite giswerk van de orthodoxe Assyriologie is. Er bestaan namelijk
tegenstrijdige inscripties van Tiglath Pileser waarin deze zich zelf de zoon
van noemt. Voor
de orthodoxie is dit een anomalie waar men verder geen rekening mee wenst te
houden. Een veelvoud van orthodoxe vermeende aanwijzingen maakt het voor de
Assyriologie duidelijk dat Tiglath Pileser III de zoon en opvolger van Assur
Nirari V was. Het is interessant heden het commentaar van de Assyrioloog Dr.
Daniel David Luckenbill (1881/1927 AD) uit 1926 te lezen wanneer diens opus
magnum gepubliceerd werd:
822. Inscribed bricks, a stone inscription and an
inscribed duck weight, containing the name and titles of Tiglath Pileser III,
were found at Kalat Sherkat. On the brick inscription Tiglath Pileser III is
called son of Adad Nirari, king of
Assyria
KAH,I, Nos. 21-23. Ancient records of Assyria and
Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926
Dr.
Luckenbill schreef als commentaar het volgende:
Whether this is a bit of fiction or whether we err in
ascribing these texts to Tiglath Pileser III is still to be determined.
We kunnen
88 jaar later alleen maar vaststellen dat er betreffende Tiglath Pileser s
zoon-schap, geen verdere archeologische vondsten werden gedaan die meer licht
op de opvolging konden werpen. Dat hij volgens de orthodoxie de zoon van Assur
Nerari V was, blijft een postulaat.
Niettemin
werd de Bijbelse chronologie betreffende de koningen van Juda en Israël aan de
Assyrische koningslijst aangepast en niet andersom. Dat er vandaag data
gehanteerd worden zoals 722 v. Chr. voor de val van Samaria en zelfs 1447 v.
Chr. als Exodusdatum is het resultaat van het sleutelen aan nochtans duidelijke
Bijbelse jaartalverbanden en deze te linken aan de foutief Assyrische gegevens.
Over de
Assyrische chronologie schreef ik op 12 januari 2014 al eerder een artikel op
deze blog.
En over de
herziening van de chronologie van de Assyrische koningen schreef ik een boek
dat op het internet verkrijgbaar is.
DE PRINS VAN EGYPTE; MOZES DE GEADOPTEERDE ZOON VAN DE DOCHTER VAN FARAO
Mozes als
de Prins van Egypte was een hele tijd in de belangstelling als een gevolg van
de Amerikaanse animatiefilm uit 1998 geregisseerd door Brenda Chapman en Steve
Hickner met muziek van Hans Zimmer en Stephen Schwartz. De film won een Oscar
voor beste lied en was ook genomineerd voor een Grammy en Golden Globe. Met de
film volgde ook de video en dvd uitvoering en bovendien heel wat gadgets die de
aandacht van kinderen (en volwassen) hadden. Heel wat mensen hebben heden de
DVD in bezit.
De
animatiefilm verhaalt de geschiedenis van Mozes vanaf zijn geboorte tot de
exodus uit Egypte. De animatiefilm laat de gruwel van de genocide zien wanneer
farao beveelt dat alle mannelijke borelingen van de Hebreeërs gedood moeten
worden. Mozes wordt als een gevolg hiervan door zijn moeder een tijd verborgen
gehouden en daarna in een biezen kistje in de Nijl te water gelaten. Mirjam, de
zuster van Mozes, volgt de kleine ark met haar broertje Mozes erin en is een
beetje later getuige dat de vrouw(?) van farao het kind vind, uit het water van
de Nijl haalt en uiteindelijk adopteert. De farao en echtgenoot van de vrouw
die Mozes als haar zoon adopteert is in de film farao Seti I van de 19de dynastie. Mozes groeit dan samen met
Ramses II, de zoon van Seti I, op. Maar uiteindelijk ontdekt Mozes dat hij
eigenlijk een Israëliet is en geboren als slaaf. Hij moet Egypte verlaten en
vlucht naar Midian. Daar ontmoet hij Jetro de hogepriester. Hij trouwt met
Jetro 's dochter Zippora. Een hele tijd later na zijn ontmoeting met de God van
Abraham, Izaak en Jacob in de brandende, maar niet door vuur verterende,
braamstruik keert Mozes terug naar Egypte om zijn volk in de Naam van God te
bevrijden. Maar zijn broer Ramses II is in de animatiefilm inmiddels farao
geworden en wil zijn macht niet zomaar afgeven. Uiteindelijk wordt Egypte
getroffen door een aantal vreselijke plagen. De laatste plaag is dat alle
eerstgeborenen in de Paasnacht overlijden, behalve in die huizen waar op de deurposten
het bloed van het geslachte Paaslam is gestreken. Uiteindelijk laat Ramses ze
gaan omdat ook zijn zoon is overleden. Maar korte tijd daarna al betreurt hij
zijn beslissing en gaat met zijn leger de Israëlieten achterna. De Rode Zee die
zich van Gods wege voor de Israëlieten geopend had, sluit zich echter weer over
het achtervolgende leger van Farao en vernietigd het Egyptische leger. De
animatiefilm eindigt hierna met Mozes die samen met de verloste Israëlieten als
vrije mensen naar het Beloofde Land trekken. Een verhaal dat wereldwijd bekend
is.
De
animatiefilm wijkt enkele malen op belangrijke details van het Bijbelverhaal
af. De Bijbelse farao
van de verdrukking bijvoorbeeld is in de Bijbel namelijk dezelfde farao die
kort voor de exodus sterft. Een zeer oude man aldus. Het Bijbelboek Exodus
leert in feite dat we met een farao te doen hebben die minsten 2 x 40 of 80+
jaar regeerde. Zoals in Genesis versus
Egyptologie uiteengezet meen ik dat alleen farao Pepi II van de zesde
dynastie in aanmerking komt voor deze lange regeerperiode.
In de
animatiefilm is de farao van de verdrukking echter Seti I van de negentiende
dynastie. Een farao met een regeringsduur van slechts 11 jaar. Het is algemeen
gangbaar voor de orthodoxie om een farao uit de 18de en/of 19de
Egyptische dynastie te selecteren die in het Bijbelplaatje zou kunnen passen.
Een onmogelijke opdracht. Beide vermelde dynastieën zijn historisch goed
gedocumenteerd en leveren geen gepaste kandidaat-farao. De reden dat men op
zoek gaat naar de farao van de exodus in deze dynastieën is een gevolg van de
zogenaamde Sothis-kalender en zijn datering die door de Egyptoloog Eduard Meyer
aan het begin van de twintigste eeuw gefabriceerd werd. Het revisionisme van de
Egyptologie, heeft de dateringsmethode van Eduard Meyer inmiddels volledig
onderuit gehaald.
Een andere
discrepantie in afwijking met de Bijbel, die ik in de animatiefilm opmerkte was
dat de boreling Mozes geadopteerd wordt door de vrouw van farao en niet door de dochter van farao. De filmmakers
hebben hier blijkbaar de Koran gevolgd en niet de Bijbel. Hierna de betreffende
Koran- en Bijbelgedeelten:
Soera 28:7
En Wij openbaarden aan de moeder van Musa (Mozes): Zoog hem, en wanneer gij
voor hem vreest, werp hem dan in de stroom. En vrees niet en wees niet
bedroefd. Wij zullen hem tot u terugvoeren en hem maken tot een der
uitgezondenen. -8. Toen namen de verwanten van Firaun (farao) hem op, opdat
hij voor hen zou worden een vijand en een droefenis. Firaun en Haman en hun legerscharen waren
zondebedrijvers. 9. En de vrouw van
Firaun zeide: een verkwikking des harten is hij voor mij en voor u; doodt
hem niet; mogelijk, dat hij ons baat zal brengen of dat wij hem als kind
aannemen. Maar niet hadden zij vermoeden. (De Koran in de vertaling van Prof.
Dr. J. H. Kramers)
Exodus 1:5
Toen kwam de dochter van Farao om in de Nijl te baden, en intussen wandelden
haar dienaressen langs de Nijl; zij zag het kistje in het riet en zond haar
slavin om het te halen. 6 Toen zij het open deed, zag zij het kind, en zie, het
jongetje schreide, zodat zij medelijden met hem kreeg en zeide: Dit is een
Hebreeuws kind. 7 Toen zeide zijn zuster tot de dochter van Farao: Zal ik voor u uit de Hebreeuwse vrouwen een
voedster gaan roepen, om het kind voor u te zogen? 8 En de dochter van Farao zeide tot haar: Ja. Toen ging het meisje de
moeder van het kind roepen. 9 En de
dochter van Farao zeide tot deze: Neem dit kind mee en zoog het voor mij,
dan zal ik u het u toekomende loon geven. Daarop nam de vrouw het kind mee en
zoogde het. 10 En toen het kind groot geworden was, bracht zij het naar de dochter van Farao; en hij werd door
haar als zoon aangenomen, en zij noemde hem Mozes, want, zeide zij: ik heb hem
uit het water getrokken. (NBG
Vertaling 1951)
In dit
korte Bijbelgedeelte staat wel vijf maal achter elkaar vermeld dat het de
dochter van farao was die Mozes als zoon aannam. Er kan hier dus geen twijfel
over bestaan wie bedoelt is.
De
onderzoeker Donovan Courville, wiens studie ik in mijn werk Genesis versus
Egyptologie (hoofdstuk 9) meerdere malen citeer leert dat de twaalfde dynastie
de dynastie van de farao van de verdrukking leverde; namelijk Senwosret III.
Het was de dochter van zijn opvolger Amenemhat III met de naam Sobekneferoe die
Mozes als zoon adopteerde en aldus Mozes tot kroonprins van Egypte maakte. Courville
meent dat er voldoende historisch materiaal is om Amenemhat IV als Mozes te
identificeren. Op de tijdsbalk linkt Courville de vlucht van Mozes naar Midian
met het einde van de (co)regeerperiode van Amenemhat IV. Indien Courville
gelijk heeft zijn we in hierboven in bezit van een afbeelding van Mozes als
prins van Egypte.
Dr. Donovan
A. Courville (1901/1996), Th., B.A., M.A., Ph. D., was een revisionist van de
Egyptologie die met zijn werk The Exodus Problem and its Ramifications, 1971
een heel belangrijke bijdrage tot het rechtzetten van de geschiedenis van de
oudheid in het licht van de Bijbel leverde. Zijn studie is voor mij een
naslagwerk. Het Egyptische Oude en het Midden-rijk waren volgens Courville
contemporain met elkaar. Beide rijken komen als een gevolg van de ramp van de
exodus gelijktijdig aan hun einde. De enige tussenperiode in de Egyptische
geschiedenis die Courville in zijn reconstructie overeind laat is de periode
van de Hyksos, vreemde heersers die na de vernietiging van het leger van farao met
de exodus, Egypte overrompelden. De Israëlieten vervolgden hun weg naar Kanaän
dat zij veertig jaar later in bezit namen. Zij waren nieuwkomers met archeologisch
gezien logischerwijze een nieuwe soort potten en pannen. Zij namen, gepaard
gaande met natuurlijke catastrofes, op gewelddadige wijze het land in bezit. In
het model van Courville volgt de Midden bronsperiode te Jericho onmiddellijk op
het Vroeg brons-tijdperk. Het archeologische beeld in de streek van Jericho is
duidelijk een noodlottige catastrofe, gevolgd door bezetting door
nieuwkomers. Het is in feite een eenvoudige oefening die Courville toepast. Hij
toont aan dat de Egyptologie er zeshonderd jaar naast zit. Wanneer we het begin
van Midden brons aan de Bijbelse gegevens aanpassen valt veel op zijn plaats.
De Koran
heb ik al jaren geleden doorgenomen, nog voor 9/11, in de eerste plaats uit nieuwsgierigheid
naar een eventuele naamsvermelding van de farao van de verdrukking. Maar helaas,
ook de Koran geeft geen naam en verwijst alleen naar farao of het Arabische
Faraun zoals het door Prof. Dr. J. H. Kramers naar het Nederlands vertaald
werd.
Er zijn
wel enkele interessante historische raakpunten zoals de vermelding in de Koran
dat farao in de Rode Zee samen met zijn leger is omgekomen. De volgende Soeras
gaan hierover: 2:50, 7:136-137, 8:54, 10:90, 17:103, 20:78-79, 26:66, 28:40,
43:55, 44:24, 51:40, 79:25.
Dat farao
is omgekomen in de Rode Zee past niet bij de orthodoxe identificatie van de
farao van de verdrukking met de faraos van de achttiende en/of negentiende
Egyptische dynastie. De betreffende Hollywood-films laten dan ook het
Egyptische leger alleen in de Rode Zee omkomen met farao die vanop de oever
toekijkt en zo overleefd. Dit is echter ongeloofwaardig wanneer we bedenken dat
de farao s van de oudheid als goden aan de kop van hun leger oprukten.
Een
vraagteken plaatst ik bij het vermelden van de naam HAMAN in de hiervoor geciteerde Soera 28:8. De Koran verwijst
zesmaal naar de figuur Haman die volgens de Koran deel uitmaakte van het hof
van farao en aanwezig was wanneer Mozes en Aaron hun opwachting bij farao
maakten. Op andere plaatsen in de Koran wordt hij beschreven als de architect van
farao.
Soera
40:36 En Faraun zeide: O Haman,
bouw voor mij een hoog paleis, opdat ik de toegangen moge bereiken. 37. De toegangen
tot de hemelen, zodat ik de god van Musa kan waarnemen; immers ik houd hem voor
een leugenaar. - En aldus werd voor
Faraun zijn boos bedrijf schoonschijnend gemaakt, en werd hij afgehouden van
de weg. En niet was de toeleg van Firaun anders dan in mislukking.
Het
vermelden van Haman in de Koran als architect en raadsman van farao is door menig
tegenstander al aangegrepen om de Koran in diskrediet te brengen. De boodschap
is dan dat een en ander in de overlevering in de tijd verwisseld werd met de
Haman uit het Bijbelboek Esther en de Perzische periode. Een tijdsverschil van
bijna 1000 jaar. Ik wens mij deze roedel huilende wolven in het bos niet te
vervoegen en meen dat het mogelijk is dat de Egyptologie in de toekomst alsnog
een historische Haman kan duiden. Het werk rond de geschiedschrijving van het
oude Egypte is niet af. We moeten ook bedenken dat het oorspronkelijke
Egyptische schrift geen klinkers kenden en het moeilijk is de juiste klinkers
van een naam te kennen. Daarnaast bereikten ons vele namen van faraos en hun
hofhouding in het Grieks. Het is en blijft een puzzel en niet alles kan bewezen
worden. Dit gaat trouwens voor veel op. De evolutietheorie bijvoorbeeld is
tenslotte ook uitgevonden om te bewijzen wat nog bewezen moet worden.
Nu blijft
het een feit dat de twee boeken Bijbel en Koran vanwege het Bijbelse evangelie,
tegenover elkaar staan. De Bijbel is een afgesloten eenheid van 66 boeken
waartegenover de Koran beweerd dat er, ongeveer zes eeuwen later, een Arabische
openbaring van dezelfde God (Soera 29 :45) als die van de Bijbel aan de Arabier
Mohammed is geweest. Het Oude Testament van de Bijbel sluit echter af met de Hebreeuwse
profeet Maleachi die de komst van de Messias aankondigt met vooraf de wederkomst
van de profeet Elia en het Nieuwe Testament neemt deze draad weer op bij de
bediening van Johannes de Doper die de komst van de Zoon van God aankondigt. Het
Nieuwe Testament sluit af met het boek Openbaring of Apocalyps met de belofte
van de komst van de Zoon van God, de Koning der koningen, die in de toekomst
bij zijn wederkomst alles zal herstellen. Nergens staat er in de Bijbel een
verwijzing naar een nog eventuele toekomstige Arabische openbaring. Verschillende
Bijbelgedeelten maken integendeel duidelijk dat het Woord van God alleen aan en
door de Joden is doorgegeven.
Romeinen 3:1
Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? 2
Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats [toch] dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd. 3 Wat toch is het geval?
Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw Gods tenietdoen?
4 Volstrekt niet!
(NBG 1951
Vertaling)
Het
christendom neemt dan wel aan dat het Woord van God door de Joden tot ons is
gekomen, anderzijds; leert een meerderheid van de christelijke kerk(en) dat de
kerk sinds Pinksteren 30 AD in de plaats van Israël is geplaatst, de zogenaamde
vervangingsleer. De Joden zijn volgens deze leer/theorie als heilsorgaan voor
altijd door God opzijgezet. In het jaar 70 AD werd de tempel te Jeruzalem door
Rome vernietigd en de Joden sindsdien verstrooid onder de volken. De profetie
van Mozes zoals we kunnen lezen in het Bijbelboek Leviticus hoofdstuk 26 ging
toen in vervulling.
De Koran leert ook dat de Joden geen derde herstel
beloofd is. Twee maal slechts werd het hun vergund een nationale staat te
hebben en verderf te verspreiden volgens Soera 17:4. Hierna het relevante
gedeelte:
Soera 17:1 "Lofprijzing aan Hem, die Zijn dienaar des nachts deed reizen van het Gewijde Bedehuis naar het Uiterste Bedehuis, welks omtrek Wij
gezegend hebben, opdat Wij hem van Onze tekenen zouden tonen. Hij is de
Horende, de Ziende. (2) En Wij hebben Musa (Mozes) de Schrift gegeven en Wij hebben haar gemaakt tot een rechte leiding
voor de Zonen Israils: Neemt u niet buiten Mij een zaakbezorger. _ (3)
Nakomelingschap van hen, die Wij met Nuh (Noach) medevoerden. Hij was een dankbaar dienaar. (4) En Wij hebben aan de Zonen Israils in de Schrift de
beslissing gegeven:Gij zult op
de aarde twee malen verderf verspreiden, en gij zult rijzen tot
grote hoogte. (5) Wanneer de tijd komt van de eerste der twee aanzeggingen, zenden Wij tegen ulieden dienaren
van Ons, toegerust met hevig geweld, welke tussen de woningen door speuren; en
het zal een verwerkelijkte aanzegging worden. (6) Daarna geven wij U weder de
kans tegen hen en versterken Wij u met bezittingen en zonen, en maken Wij u
talrijker in krijgerscharen. (7) Indien gij lieden wel handelt, dan handelt
gij wel voor uzelven, en indien gij slecht handelt, dan is dat ook voor uzelf. Wanneer dan de tijd komt van de latere
aanzegging, zal het gebeuren, dat zij uw gezichten schenden en dat zij het bedehuis binnendringen, zoals
zij het de eerste maal binnengedrongen waren, en dat zij de plaats, waarover
zij komen, geheel verwoesten. (8) Mogelijk, dat uw Heer ulieden dan
barmhartigheid zal betonen. Maar indien gij terugkeert, keren ook Wij terug en
maken Wij Djahannam voor de
ongelovigen tot een inperking."
(Vertaling van Prof. Dr. J. H. Kramers)
Het
gewijde Bedehuis is volgens het commentaar van Prof. Dr. J. H. Kramers; Mekka
en met het Uiterste Bedehuis wordt Jeruzalem bedoelt. De eerste aanzegging
betreffende de vernietiging van de eerste Tempel geschiedde in 586 v. Chr.
wanneer de Babyloniërs onder leiding van Nebukadnezar. De tweede aanzegging
betreffende de verwoesting van Jeruzalem en haar Tempel geschiedde in het jaar
70 AD toen de Romein Titus het opstandige Jeruzalem belegerde en vernietigde.
De Joden gingen toen de diaspora in. De jaartallen 586 v. Chr. en 70 AD zijn
van de westerse jaartelling. De Koran heeft geen jaartallen waar deze
gebeurtenissen op de tijdsbalk mee verankerd kunnen worden. Met Israël leek het
in 70 AD afgelopen tot in de twintigste eeuw tot verbazing van velen een nieuwe
staat in het oude land der vaderen geproclameerd werd. Het begin van een derde
herstel, dat nationaal ingezet werd met een geestelijk herstel dat nog toekomst
is.
De Koran
leert deze verwachting niet en waarschuwt met Djahannam bij een mogelijke
terugkeer. Dit laatste is een Arabisch woord dat staat voor het woord hel uit
de Germaanse mythologie daar waar in de Bijbel het Hebreeuwse woord GE-HINNOM
of vallei van Hinnom staat. In het Nieuwe Testament komt het Griekse woord
Gehenna voor waar volgens Kramer het Arabische woord Djahamman is van afgeleid.
Een
belangrijk obstakel voor een vredesregeling in het Islamitische Midden-Oosten
is het feit dat de Koran leert dat er geen redding voor de Joden noch een
herstel van een staat in het vooruitzicht gesteld wordt. Daarom ook wordt de
staat Israël sinds 1948 als een doorn in het Arabische vlees ervaren. Een doorn
die verwijderd moet worden.
De Bijbel
leert echter duidelijk een derde herstel van het Jodenvolk in het oude land der
vaderen. En dit zowel in het Oude als het Nieuwe Testament. Het traditionele
christendom ziet de profetieën betreffende het herstel van Israël in de Bijbel
als vervuld bij de terugkeer uit Babylonische ballingschap in 535 v. Chr. Er
zijn echter heel wat profeten zoals Ezechiël, Daniël, Jesaja e.a. die
voorspellingen gaven betreffende de tweede vernietiging van de Tempel gevolgd
door een derde herstel na een tijds-dal van ruim tweeduizend jaar. En in de
Romeinenbrief van Paulus gaan de hoofdstukken 9, 10 en 11 over het verbondsvolk
Israël en hun toekomstige herstel.
Tot slot hierna
twee Bijbelcitaten die vanzelfsprekend zijn:
Jesaja 11:11
En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros,
Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. 12 En Hij zal een
banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de
verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde.
Amos 9:
11 Te dien dage
zal Ik de vervallen hut van David weder
oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort,
overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12 opdat zij
beërven de rest van Edom en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen,
luidt het woord van de HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen komen, luidt het
woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder
bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al
de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik
zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël: verwoeste steden
zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn
ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. 15
Dan zal Ik hen planten in hun grond, en
zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt
de HERE, uw God.
DEBORA: vrouw, moeder, richter, profeet, dichter en generaal
Richteren 4:1 Nadat Ehud
gestorven was (1269 v. Chr.), deden de Israëlieten opnieuw wat
kwaad is in de ogen des HEREN. 2 Toen gaf de HERE
hen over in de macht van Jabin, de
koning van Kanaän, die regeerde te Hasor,
en wiens krijgsoverste Sisera was, die te Charoset-Haggojim woonde. 3 En de Israëlieten riepen tot de HERE, want hij
bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt, twintig jaar (1269-1249 v. Chr.),.4 De
profetes Debora, de vrouw van Lappidot, richtte destijds
Israël; 5 zij was gewoon zitting te houden onder de
Deborapalm tussen Rama en Bet-El op het gebergte van Efraïm, en de Israëlieten
kwamen bij haar voor een rechterlijke uitspraak. 6 Zij
nu ontbood Barak, de zoon van
Abinoam uit Kedes in Naftali, en
zeide tot hem: Heeft de HERE, de God van Israël, niet geboden: ga heen, trek
naar de berg Tabor en neem met u tienduizend man Naftalieten en Zebulonieten, 7 en Ik zal aan de beek Kison Sisera, de krijgsoverste van Jabin,
naar u toe voeren met zijn strijdwagens en zijn troepen, en Ik zal hem in uw
macht geven? 8 Barak echter zeide tot haar: Indien gij met
mij gaat, zal ik gaan, maar indien gij niet met mij gaat, ga ik niet. 9 Zij zeide: Ik ga met u mee, maar gij zult geen eer
behalen op de tocht die gij onderneemt, want
in de macht van een vrouw zal de HERE Sisera overgeven. Toen stond Debora op en ging met Barak naar Kedes. 10 Barak riep Zebulon en Naftali te Kedes samen, en
tienduizend man trokken op in zijn gevolg; ook Debora ging met hem mee.
11 De Keniet Cheber nu had zich
afgescheiden van de Kenieten, van de zonen van Chobab, de zwager van Mozes, en
had zijn tenten opgeslagen tot aan de terebint van Saännaïm, dat bij Kedes
ligt. 12 Toen men Sisera had meegedeeld, dat Barak, de zoon van Abinoam, de
berg Tabor bezet had, 13 riep hij al zijn wagens, negenhonderd ijzeren strijdwagens, en al het volk dat bij hem was, uit Charoset-Haggojim samen aan
de beek Kison. 14 Toen zeide Debora tot Barak: Breek op, want dit is de dag, dat de HERE Sisera in uw macht gegeven heeft: is niet de HERE
vóór u uitgetogen? En Barak daalde af van de berg Tabor en tienduizend man
achter hem; 15 en de HEREbracht Sisera met al zijn wagens en zijn gehele leger door de scherpte des
zwaards vóór Barak, zodat Sisera van zijn wagen klom en te voet vluchtte. 16 Toen
achtervolgde Barak de wagens en het leger tot aan Charoset-Haggojim, en het
gehele leger van Sisera viel door de scherpte des zwaards; niet één bleef er
over .
Richteren
5:1 Op
die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, dit lied:
Vers
20 ...van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera... Van de hemel
streden de sterren, vanuit haar
banen streden zij tegen Sisera.
31 b Maar die Hem
liefhebben zijn als de opgaande zon in haar kracht. Toen had het
land veertig jaar rust. (NBG
Vertaling 1951)
Het
nieuwe artikel heeft als inleiding de geschiedenis van een bijzondere vrouw in
het oude Israël. Een vrouw die niet alleen profeet was, maar bovendien een van
de richters in Israël en dit voor een lange periode van veertig jaar. Een lange tijd ook dat het volk van Israël rust van zijn vijanden had. Maar Debora was niet alleen
een vrouwelijke richter, zij was ook moeder, generaal, profeet en dichter. Vanuit de
godsdienst(en)-traditie ervaart men al eens de perceptie dat de Bijbel een
vrouwonvriendelijk boek zou zijn. Wanneer men echter dit Bijbelgedeelte
bestudeerd krijgt men toch weer een ander beeld.
De
aanvang van haar richter-schap was heel bijzonder. Het woongebied van de twaalf
stammen van Israël werd toen beheerst door de koning van Kanaän: Jabin. Deze
man had zijn hoofdplaats te Hazor in het noorden van het land. De generaal van
Jabin was Sisera die volgens het Bijbelbericht, zo maar even negenhonderd strijdwagens
tot zijn beschikking had. Voor een periode van twintig jaar al ondergingen de
Israëlieten een wrede verdrukking. In hun grootste nood trokken zij naar de
profetes Debora voor raad en uitredding. Zoals het Bijbelbericht hierboven
luidt ontbood Debora daarop Barakde zoon van Abinoam van
de stam Naftali en gaf hem de profetie met het krijgsplan voor de aanstaande
vernietiging van het leger van Sisera. De man Barak had echter niet zo een
groot geloof als Debora en stond erop dat zij aan zijn zijde het leger zou
vervoegen. De richter Debora stemde toe maar waarschuwde Barak dat hijzelf nu
geen eer meer zou behalen aan de overwinning die profetisch voor haar al vaststond.
Richteren
4:9 Zij zeide: Ik ga met u mee, maar gij zult geen eer behalen op de tocht die
gij onderneemt, want in de macht van een
vrouw zal de HERE Sisera overgeven.
De
Israëlitische legertroep van Barak was in staat het gigantische leger van
Sisera te overwinnen als een gevolg van een heel bijzonder ingrijpen van de
zijde van de HERE God: er staat in vers 10 geschreven dat de HERE bracht
Sisera met al zijn wagens en zijn gehele leger door de scherpte des zwaards in verwarringvóór Barak. Wat er exact gebeurde is niet onmiddellijk te achterhalen.
Maar in Richteren in het overwinningslied van Debora hoofdstuk 5 vers 20 staat
er geschreven: Van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij
tegen Sisera.
En
het is dit aspect, naast het chronologische dat ik in dit artikel wens te
belichten.
CHRONOLOGIE
Het
verslaan van het geweldige leger van Sisera, de krijgsoverste van Jabin bestaande
uit negenhonderd ijzeren strijdwagens geschiedde aan het begin van Debora s
richterperiode, want er staat geschreven dat daarna het land veertig jaar
rust had. Op onze chronologische tabel is dit het jaar 1249 v. Chr. (Zie
Genesis versus Egyptologie hoofdstuk 13). De zware verdrukking door Jabin
liep van 1269 tot 1249 v. Chr.
Het
jaar 1249 v. Chr., het jaar van de verlossing van het juk van Jabin, was heel
merkwaardig het zesde jaar in de sabbat- en jubeljaarcyclus. Het was een jaar dat
een jaar (maart/april 1249 tot maart/april 1248) van dubbele zegening betekende
zodat de opbrengst van het land voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal
ook het Jubeljaar te overbruggen. Het zevende- of sabbatjaar liep daarop van
1248 tot 1247 v. Chr. En het vierde jubeljaar sinds de instelling ervan begon
in sept/okt van 1248 v. Chr. Tot hier even de chronologische aspecten van dit
Bijbelgedeelte
EEN
KOSMISCH FENOMEEN
Het
Bijbelboek Richteren geeft een verwijzing naar een kosmisch fenomeen dat zich
tijdens de slag tussen de Israëlieten en het leger van Jabin afspeelde:
Richteren
5:20 Van de hemel streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws:
MECILLAH) streden zij tegen Sisera. (NBG Vertaling 1951)
De
onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, die ik
op 20-01-2014 op dit blog al citeerde, verbinden in hun studie The long day
of Joshua and six other catastrophes Chapter VI - (1973), het kosmisch
fenomeen van Richteren 5:20 met een fly-by van de planeet Mars. De Hebreeuwse
grondtekst-woorden die ik in het Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken
vermeld heb zijn van hen. Hierna hun commentaar
voor KOWKAB en MECILLAH.
KOWKAB: a blazing or rolling star, a shining star, a
luminary, and we propose, a rotating planet such as Mars.
MECILLAH: which Strongs Concordance translates as a
viaduct, a staircase, a causeway, a course, a highway, a path, a terrace, and
our belief is it could also be accurately translated an orbit, or orbits,
paths of the luminaries.
Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 Van de hemel
streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera., krijgt in het
licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Men zou van
heel wat minder op een slagveld in verwarring kunnen geraken. Het resultaat
was wel dusdanig dat het leger van de koning van Kanaän verslagen kon worden.
Voor de Israëlieten was het duidelijk dat de HERE God ingegrepen had. De
laatste overwegingen van Jabin en Sisera kennen we niet. De onderzoeker Patten schrijft
dienaangaande in zijn werk iets heel merkwaardig neer:
Agnostics will in the future , more and more,
discount evolutionary uniformitarianism, and will see the validity in the astronomical,
catastrophic view of science and ancient history, yet perhaps without the hand
of God. (The long day of Joshua and six other catastrophes by Donald W.
Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, 1973)
Een voorbeeld van geestelijke blindheid in de oudheid vinden
we bij de koning van Assyrië; Sanherib na diens nederlaag met gelijkaardige omstandigheden
nabij Jeruzalem in het jaar 709 v. Chr.
2 Koningen 19:5 In
die nacht ging de Engel des HEREN uit en sloeg in het leger van Assur
honderdvijfentachtigduizend man. Toen men vroeg in de morgen opstond, zie, zij
allen waren lijken. 36 Dus brak Sanherib, de koning van Assur, op en aanvaardde
de terugtocht; en hij bleef te Nineve. 37 Eens, toen hij zich neerboog in de
tempel van zijn god Nisrok, doodden zijn zonen, Adrammelek en Sareser, hem met
het zwaard; doch zij ontkwamen naar het land Ararat. Zijn zoon Esarhaddon werd
koning in zijn plaats.
Volgens Patten en zijn medewerkers geschiedde er ook een
interactie met de planeet Mars in het veertiende regeringsjaar van koning
Hizkia op het moment dat de Assyriërs Jeruzalem belegerden. De planeet Mars was
voor de Assyriërs een godheid die zij de naam Nergal gaven.
Maar nu terug naar het kosmische fenomeen ten tijde
van de richter Debora. Het jaartal dat Donald W. Patten, Ronald
R. Hatch en Loren C. Steinhauer in hun studie voor de interactie met de planeet
Mars doorgeven is 1188 v. Chr. Een verschil van 7 tot 61 jaar met de Bijbelse
sabbatjaartelling in de catastrofecyclus van 54 jaar en 6 maanden. Volgens
Patten was er een cyclus gaande van telkens 54 jaar en 6 maanden; de maand
maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes
maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium.
Hun jaartal 1188 v. Chr. is echter het resultaat van
het hanteren van Thiele s tijdsconstructie voor de koningen van Israël en de
richterenperiode die daarmee verbonden is. (Edwin
R. Thiele, A Chronology of the Hebrew Kings, 1977). Thiele
verkorte de regeringsduur van de koningen van Israël en Juda ter inpassing van
deze koningen in de Assyrische koningslijst-tijdsconstructie.
Op dit blog schreef ik op 20-01-2014 een artikel over
de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus en
verwees naar de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C.
Steinhauer en waar ze juist chronologisch fout zitten in het dateren van hun
kosmische catastrofes. Let op, hun studie is van topniveau en een aanrader. Het
is uitsluitend hun gebruikte chronologie die dient gecorrigeerd.
In het artikel van 20-01-2014 verwees ik ook naar het
bekende jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de
Grieken als dank naar de goden toe, toen een verwachtte ramp werd afgewend.
Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de verwachte
ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Een door oudheidastronomen geprofeteerde
ramp die ook in het Bijbelboek Jona vermeldt wordt maar afgewend werd. Een
verband dat Patten niet zag, als een gevolg van Thiele s ankerjaar 701 v. Chr.
als veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda.
Wanneer we echter met de juiste ankerjaren zoals 722
v. Chr. en 776 v. Chr. rekenen worden verbanden met andere historische
vermeldingen van meganatuurcatastrofes herkenbaar. Verbanden die zij in hun
gebruik van Thiele s fabricatie missen.
Uiteraard hebben zich in de catastrofecyclus
afwijkingen voorgedaan zoals bijvoorbeeld het jaar 776 v. Chr. dat geen
rampjaar werd.
De Bijbelse chronologie levert ten tijde van de
richteren-periode een exacte datum voor zulk een planetaire interactie:
voorjaar 1249 v. Chr. Het jaartal van het begin van de richterperiode van Debora,
moeder, profeet, richter, dichter en generaal is een jaartal dat op basis van
exacte Bijbelse chronologie (via de sabbat- en jubeljaartelling van William
Whiston) verkregen werd en is aldus een absoluut ankerjaar, een navigatiepunt
in de tijd waar we andere kosmische fenomenen mee kunnen verbinden: maart/april
1249 v. Chr.
Wanneer we bijvoorbeeld verder terug vanaf 1249 v.
Chr. in de tijd rekenen, met schijven van 54 jaar en 6 maanden krijgen we
volgende resultaten: september/oktober
1304 v. Chr.
Maart/april
1358 v. Chr.
Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen historische
verwijzing naar een natuurcatastrofe op maar het jaar 1358 v. Chr. wel. Het is
een jaartal dat verbonden is met de genoteerde hongersnood ten tijde van Naomi
zoals beschreven in het Bijbelboek Ruth. Mijn artikel op deze blog van
24-02-2014 had als onderwerp een jubeljaar in het Bijbelboek Ruth.
Het was het tweede jubeljaar van oct1346/sep1345 v.
Chr. sinds de instelling ervan, dat het jubeljaar was ten tijde van Naomi en
Ruth. Het zesde jaar van de dubbele zegening in de sabbatjaarcyclus was maart
1347/april 1346 v. Chr. Dit was het jaar dat Naomi in haar ballingsland Moab
vernam dat de HERE God naar zijn volk had omgezien door het brood te geven. Het
was het jaar van de zogenaamde dubbele zegening zodat de opbrengst van het land
voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal ook het Jubeljaar te
overbruggen.
Vanaf het jaartal 1347/1346 rekenen we tien jaar terug
voor het vertrek van Naomi als een gevolg van de hongersnood, naar Moab wat ons
in het jaar 1357 v. Chr. brengt. Het is het exacte jaartal voor de hongersnood ten
tijde van de verdrukking (1367/1349 v. Chr.) van de Israëlieten door de koning
van Moab Eglon.
Het jaartal 1357 v. Chr. als een meganatuurcatastrofe-jaar
met mislukte oogsten tot gevolg, is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers
gemist hebben en dit als een gevolg van hun hanteren van Thiele s constructie.
Wanneer men echter hun cyclusperiode van 54 jaar en 6 maanden hanteert vanaf de
juiste ankerjaren komen heel wat meer verbanden aan het licht.
Ruth 1:1 In de dagen dat de richters richtten,
gebeurde het, dat er een hongersnood
in het land was. Toen trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn
beide zonen weg om als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam
van de man was Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn
beide zonen Machlon en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld
van Moab aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi,
zodat deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische
vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven
ook die twee, Machlon en Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide
zonen en haar man. 6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en
keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen,
dat de HERE naar zijn volk omgezien had
door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)
Het boek
Ruth is het achtste Bijbelboek in de Joodse Bijbel en volgt na het boek
Richteren. Het begint met een hongersnood en de beslissing van een man om zijn
heil buiten Israël in Moab te gaan zoeken. Zijn eigenzinnige keuze sleuren zijn
vrouw en zonen mee, weg in het ongeluk. Na zijn dood en de dood ook van zijn
zonen die in Moab Moabietische vrouwen gehuwd hebben blijft de weduwe Naomi
alleen met haar twee schoondochters achter. Na het nieuws dat de HERE God naar
zijn volk heeft omgezien door hun brood te geven, besluit Naomi naar Israël
terug te keren. Een van haar schoondochters genaamd Ruth is degene die beslist
om bij haar schoonmoeder te blijven en mee naar Israël, een voor haar vreemd
land, te trekken. Uiteindelijk keert alles ten goede en leest het boek Ruth als
een prachtige roman met een happy end, alleen met dit verschil dat het geen
fictief verhaal is. Ruth huwt Boaz en wordt de moeder van Obed, de
overgrootvader van David.
Wat van
belang voor onze studie en dit blog is, is het geslachtsregister waar het boek
Ruth met eindigt. Het is een lijst met al de namen vanaf Peres, de zoon van
Juda, de zoon van Jacob-Israël tot op David. Een tijdsperiode van ongeveer zeshonderd jaar met slechts tien namen.
Ruth 4:18 Dit nu zijn de nakomelingen van Peres: Peres
verwekte Chesron, 19 Chesron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, 20 Amminadab
verwekte Nachson, Nachson verwekte Salma, 21 Salmon verwekte Boaz, Boaz
verwekte Obed, 22 Obed verwekte Isaï en Isaï verwekte David.
Jacob en
zijn zonen trokken ten tijde van de wereldwijde hongersnood naar Egypte. De
zevenjarige hongersnood heeft op onze tijdsschemas de jaren 1700 tot 1693 v.
Chr. Volgens het Genesisbericht was Peres, de naam waar de lijst in het boek
Ruth mee aanvangt, al geboren. En ook Chesron, de zoon van Peres, maakte al
deel uit van het gezin. Er resten dus de namen Ram, Amminadab, Nachson en Salma
tot op Boaz, de man die de Moabitische Ruth huwde en de voorovergrootvader van
David was.
De namen
Ram en diens zoon Amminadab horen op de tijdsbalk thuis in de periode van de
verdrukking in Egypte, een periode van ongeveer 90 jaar tot op de exodus in
1483 v. Chr.. Nachson, de zoon van Amminadab leefde ten tijde van de exodus en
de periode in de wildernis, want hij wordt in 1 Kronieken hoofdstuk 2 en Numeri
hoofdstuk 1, als de vorst der Judeeërs vermeldt.
1
Kronieken 2: 1 Dit zijn de zonen van
Israël: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issakar en Zebulon, 2 Dan, Jozef en
Benjamin, Naftali, Gad en Aser. 3 De zonen van Juda waren: Er, Onan en Sela,
een drietal dat hem geboren werd uit de dochter van Sua, de Kanaänitische. Maar
Er, de eerstgeborene van Juda, wekte het misnoegen op van de HERE, en Hij
doodde hem. 4 Tamar, zijn schoondochter, baarde hem echter Peres en Zerach. In
het geheel waren er vijf zonen van Juda. 5 De zonen van Peres waren: Chesron en
Chamul; 6 de zonen van Zerach: Zimri, Etan, Heman, Kalkol en Dara, tezamen
vijf. 7 De zonen van Karmi: Akar, die Israël in het ongeluk stortte, doordat
hij zich aan het gebannene vergreep; 8 en de zonen van Etan: Azarja. 9 De
zonen, die aan Chesron werden geboren, waren: Jerachmeël, Ram en Kelubai. 10
Ram verwekte Amminadab; Amminadab verwekte Nachson, de vorst der Judeeërs; 11
Nachson verwekte Salma; Salma verwekte
Boaz; 12 Boaz verwekte Obed; Obed verwekte Isaï; 13 en Isaï verwekte Eliab,
zijn eerstgeborene, Abinadab, zijn tweede, Sima, zijn derde; 14 Netanel, zijn
vierde, Raddai, zijn vijfde; 15 Osem, zijn zesde, David, zijn zevende. 16 Hun
zusters waren Seruja en Abigaïl. De zonen van Seruja waren: Absai, Joab en
Asaël, drie; 17 Abigaïl baarde Amasa, en de vader van Amasa was de Ismaëliet
Jeter.
Numeri 1:1
De HERE sprak tot Mozes in de woestijn
Sinai, in de tent der samenkomst, op de eerste dag der tweede maand in het
tweede jaar na hun uittocht uit het land Egypte: 2 Neemt het aantal op van de
gehele vergadering der Israëlieten naar hun geslachten en families,
overeenkomstig het aantal namen, allen die van het mannelijk geslacht zijn,
hoofd voor hoofd, 3 van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger
uitrukken in Israël; gij zult hen tellen naar hun legerscharen, gij en Aäron. 4
Daarbij zal u uit elke stam één man behulpzaam zijn, de man, die het hoofd is
van zijn families. 5 En dit zijn de namen der mannen die u ter zijde zullen
staan: van Ruben Elisur, de zoon van Sedeür; 6 van Simeon Selumiël, de zoon van
Surisaddai; 7 van Juda Nachson, de
zoon van Amminadab; 8 van Issakar Netanel, de zoon van Suar; 9 van Zebulon
Eliab, de zoon van Chelon; 10 van de zonen van Jozef: van Efraïm Elisama, de
zoon van Ammihud; van Manasse Gamliël, de zoon van Pedasur; 11 van Benjamin
Abidan, de zoon van Gidoni; 12 van Dan Achiëzer, de zoon van Ammisaddai; 13 van
Aser Pagiël, de zoon van Okran; 14 van Gad Eljasaf, de zoon van Reüel; 15 van
Naftali Achira, de zoon van Enan. 16 Dit zijn degenen die uit de vergadering
moeten worden opgeroepen, vorsten van de stammen hunner vaderen; hoofden van
Israëls geslachten zijn zij.
De zoon
van Nachson was Salmon of Salma en kan op de tijdsbalk als volwassen jongen in
1437 v. Chr. geplaatst worden want vanuit het geslachtsregister van Jezus
Christus, dat de evangelist Matteüs doorgeeft, leren we dat Salmon Rachab
huwde, de geredde hoer van Jericho.
Matteüs
1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus,
de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak
verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en
Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram
verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz
verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning.
Rachab was
de moeder van Boaz, de man die de Moabietische Ruth tot vrouw nam. Dit maakt
chronologisch gezien, van Boaz een heel oude man toen hij Ruth huwde. Het
Bijbelboek Ruth geeft een indicatie dat Boaz inderdaad niet jong meer was, maar
eerder op (over)gevorderde leeftijd. Onmogelijk? Ik meen van niet. De Legends
of the Jews door Louis Ginzberg vermeldt dat Boaz een leeftijd van 80+ had:
So she (Ruth) was taken to wife by the octogenarian
Boaz. Ruth herself was forty years old at the time of her second marriage, and
it was against all expectations that her union with Boaz should be blessed with
offspring, a son Obed the pious. Ruth lived to see the glory of Solomon, but
Boaz died on the day after the wedding.
Het woord
octogenarian moest ik opzoeken en de vertaling luidt: een man of vrouw in de
leeftijd van 80 tot 89 jaar oud. Wat het gebruik betreft van de Legends of the
Jews volg ik de leidraad van Paulus die aan de Thessalonicenzen schreef: Doof
de Geest niet uit, veracht de profetieën niet, maar toetst alles en behoudt het
goede (I Thess. 5:19-21). Naast de onzin die men in de Joodse legendes vindt
zijn er toch heel wat pareltjes die telkens gevonden kunnen worden en na
toetsing met de Bijbel bruikbaar. En de Bijbel geeft ook melding dat in uitzonderlijke
gevallen oude mannen van 80+ nog nageslacht kunnen verwekken. Lees even hierna
wat er over Kaleb geschreven staat en vooral hoe hij zijn viriliteit met 85
jaar ouderdom nog beschrijft.
Jozua 14:6
De Judeeërs nu naderden tot Jozua te
Gilgal; en Kaleb, de zoon van Jefunne, de Kenizziet, zeide tot hem: Gij kent
het woord, dat de HERE tot Mozes, de man Gods, aangaande mij en u te
Kades-Barnea gesproken heeft. 7 Veertig jaar was ik oud, toen Mozes, de knecht
des HEREN, mij van Kades-Barnea uitzond, om het land te verspieden; en ik
bracht hem nauwgezet verslag uit. 8 Terwijl mijn broeders, die met mij
opgetrokken waren, het hart van het volk deden versmelten, bleef ik volkomen
trouw aan de HERE, mijn God. 9 Daarom heeft Mozes te dien dage gezworen:
voorzeker zal het land, dat uw voet betreden heeft, voor altijd het erfdeel van
u en uw zonen zijn, omdat gij volkomen trouw gebleven zijt aan de HERE, mijn
God. 10 Welnu, zie, de HERE heeft mij in het leven behouden, zoals Hij beloofd
heeft. Het is nu vijfenveertig jaar, sedert de HERE dit woord tot Mozes
gesproken heeft, gedurende welke tijd Israël in de woestijn rondgetrokken
heeft. Welnu, zie, ik ben heden
vijfentachtig jaar oud; 11 ik ben thans nog even sterk als toen Mozes mij
uitzond; de kracht, die ik nu bezit is dezelfde als die ik toen had, kracht om
te strijden en om uit en in te gaan. 12 Geef mij daarom dit bergland,
waarvan de HERE te dien dage gesproken heeft, want gij zelf hebt toen gehoord,
dat daar Enakieten zijn met grote, versterkte steden; wellicht zal de HERE met
mij zijn en zal ik hen verdrijven, zoals de HERE gesproken heeft.
We moeten
ook bedenken dat in de namenlijst van het Bijbelboek Ruth e.a. lijsten het niet
altijd de eerstgeborene was die in het geslachtsregister van David zit. Bij
David is dit overigens overduidelijk want hij wordt als de zevende zoon van
Isaï vermeldt. Het kan niet anders dat de mensen van dit geslachtsregisters
telkens op hoge leeftijd waren wanneer zij voor de naamdrager zorgden. Vooral
bij Boaz, Obed en Isaï was dit het geval. Een Joodse legende leert dat Isaï vierhonderd jaar oud werd. Dit is op onze tijdsbalk een onmogelijkheid aangezien dan Isaï
eerder dan zijn vader, grootvader en overgrootvader geboren zou zijn. Wel geeft
de legende een indicatie van de zeer hoge ouderdom van Isaï.
Maar nu
eerst verder met het Bijbelverhaal Ruth op de tijdsbalk te plaatsen. Zo
vermeldt: The Legends of the Jews ook dat wanneer Elimelek met zijn gezin
naar Moab trok daar koning Eglon over Moab heerste. En dat de zonen van Elimelek
aan het hof van koning Eglon carrière maakten. Eglon kennen we vanuit het
Bijbelboek Richteren want hij verdrukte Israël van 1367 tot 1349 v. Chr. In het
laatste jaar 1349 v. Chr. doodde de linkshandige richter Ehud koning Eglon en
bracht een einde aan de verdrukking door Moab.
They turned their faced to Moab. (37) There, on
account of their wealth and high descent, they were made officers in the army.
(38) Mahlon and Chilion, the sons of Elimelech, rose to still higher
distinction, they married the daughters of the Moabite king Eglon (39) But this
did not happen until after the death of Elimelech, who was opposed to
intermarriage with the heathen. (40) Neither the wealth nor the family
connections of the two men helped them before God. First they sank into
poverty, and, as they continued in their sinful ways, God took their life. (41) (Legend of the
Jews)
HET
JUBELJAAR
Ik ben van
mening dat wanneer Naomi in het veld van Moab vertoevende vernam dat de HERE
God naar zijn volk had omgezien, door het brood te geven, dat we toen in het
zesde jaar van de sabbat en jubeljaar cyclus beland waren. Een jaar dat wanneer
onder het Oude Verbond de HERE God een dubbele zegening over het land gaf zodat
de opbrengst voldoende zou zijn om het sabbatjaar gevolgd door het jubeljaar te
overbruggen.
Leviticus
25:18 Zo zult gij mijn inzettingen
opvolgen en mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen; dan zult gij veilig
wonen in het land. 19 En het land zal zijn vrucht geven, zodat gij tot
verzadiging eet en daarin veilig woont. 20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in
het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen 21
dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een
opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar
van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan
binnenkomt, zult gij van de vorige eten.
En
historisch gezien hebben we in het Bijbelboek Jesaja zulk een verwijzing van
een zesde jaar van dubbele zegen gevolgd door een sabbat en Jubeljaar dat het
geval was in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia in 709/710 v. Chr.:
Jesaja 37:30
En dit zal u het teken zijn: gij zult dit
jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in
het derde jaar en oogst, plant wijngaarden, en eet de vrucht daarvan. 31 Immers
wat van het huis van Juda ontkomen is, wat over is, dat zal opnieuw naar
beneden wortel schieten en naar boven vrucht dragen. 32 Want van Jeruzalem zal
een overblijfsel uitgaan, en van de berg Sion wat ontkomen zal; de ijver van de
HERE der heerscharen zal dit doen.
De
Sabbatjaarcyclus ging van start in 1443 v. Chr. in de maand Nisan wanneer de
Israëlieten onder de leiding van Jozua de Jordaan overtrokken ter inbezitneming
van het Beloofde Land. In 1437 v. Chr. was het land veroverd en begon het
eerste sabbatjaar. Zeven maal zeven sabbatjaren later begon in de maand Tishri
van het zevende sabbatjaar, het eerste jubeljaar dat van 1395 tot 1394 v. Chr.
liep. Tijdens deze tijdsperiode leefde Salma en was Boaz al geboren. Het tweede
jubeljaar vond plaats in 1346/1345 v. Chr. Het zesde jaar van de sabbatcyclus
met de dubbele zegening valt in 1347/1346 v. Chr. Boaz is hier al een oude man
van 85+ die Ruth huwt. De hongersnood die het Bijbelboek Ruth vermeldt viel
ongeveer tien jaar eerder in 1358/1357 v. Chr. In dat jaar vertrok Elimelek met
zijn vrouw Naomi en zijn zonen vanwege een hongersnood naar Moab.
SLOT
De
plaatsing van de geschiedenis van het Bijbelboek Ruth rondom het Jubeljaar
1346/1345 v. Chr. met de geboorte van Obed, heeft tot gevolg dat er tussen de
geboorte van Obed en de geboorte van David in 1007 v. Chr. 268 jaar zitten. 268
jaar voor Obed en Isaï samen, alvorens David geboren wordt. Een vaststelling
die voor de seculiere onderzoeker voldoende is om heel het verhaal naar het
rijk der fabels te verwijzen. Maar ook oprechte Bijbelvorsers zoals o.a. Dr.
C.I. Scofield (1843-1921), houden er rekening mee dat in sommige Bijbelse
geslachtsregisters namen ontbreken:
these are the generations of Pharez--that is, his
descendants. This appendix shows that the special object contemplated by the
inspired author of this little book was to preserve the memory of an
interesting domestic episode, and to trace the genealogy of David. There was an
interval of three hundred eighty years between Salmon and David. It is evident
that whole generations are omitted; the leading personages only are named, and
grandfathers are said, in Scripture language, to beget their grandchildren,
without specifying the intermediate links.
Ik wil er
echter toch rekening mee houden dat het niet onmogelijk is. Dat er een grond
van waarheid in de Joodse legendes schuilt. Dat Obed heel oud geworden is, dat
Isaï niet zijn eerstgeborene was en deze laatste op gevorderde leeftijd verwekt
werd. In het geval van Isaï naar David toe, is dit overduidelijk.
Met al
mijn studies betreffende de chronologie van de oudheid raadpleeg ik steevast de
werken van de Joodse historicus Flavius Josephus. De figuur van Boaz wordt door
Flavius behandeld in zijn Boek Joodse Oudheden: V, hoofdstuk 9.1. Josephus
plaatst de geschiedenis betreffende Boaz op de tijdslijn ten tijde van de
richter Eli en na de dood van richter Simson. Ditmaal heb ik Flavius Josephus
echter losgelaten en gekozen voor een plaatsing op de tijdsbalk ongeveer tachtig jaar na de val van Jericho. Mijn keuze werd bepaald door de Nieuwtestamentische
gegevens dat Rachab, de hoer van Jericho, de moeder van Boaz was. Zijn geboorte
vond zo plaats in de periode na de val van Jericho en vervolgd met de
inbezitneming van het Beloofde Land. Rachab heeft ook een hoge leeftijd mogen
bereiken. Ten tijde wanneer het Bijbelboek Jozua geschreven werd was zij nog in
leven:
Jozua 6:25
Zo heeft Jozua de hoer Rachab en haar
familie en allen die haar toebehoorden, in leven gelaten, en zij heeft onder
Israël gewoond tot op de huidige dag, omdat zij de boden verborgen had
gehouden, die Jozua uitgezonden had om Jericho te verkennen.
Hebreeën
11:1 Het geloof nu is de zekerheid der
dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet. 2 Want door
dit (geloof) is aan de ouden een getuigenis gegeven. 3 Door het geloof verstaan
wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het
zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare.
11:30 Door het geloof zijn de muren van Jericho
neergestort, nadat (het volk) er zeven dagen lang omheen getrokken was. 31 Door
het geloof is Rachab, de hoer, niet met de ongehoorzamen omgekomen, daar zij de
verspieders met vrede had opgenomen.
Op de
website van weet-magazine (zie link: http://www.weet-magazine.nl/artikelen/Weet%2010%20-%20Salomo%20en%20David.pdf) vond ik een artikel
van Prof. Dr. Mart-Jan Paul van augustus 2011 dat mijn aandacht trok: DAVID EN
SALOMOS RIJK BESTONDEN ECHT. Het voorwoord luidde: er is veel discussie rond
de koninkrijken van David en Salomo. Sommige geleerden menen dat de Bijbelse
berichtgeving grotendeels een mythe is. Zij nemen aan dat Jeruzalem in Davids
tijd niet meer was dan een dorp op een heuvelrug, zonder stadsmuren. In later
eeuwen zijn de verhalen over de eerste koningen dan steeds meer aangedikt. De koninkrijken
van David en Salomo bestonden echt. Daarna volgen 10 redenen waarom critici de bal
misslaan.
Sommige
van de redenen ter weerwoord aan de critici zijn leerrijk, maar het
hoofdprobleem dat maakt dat seculiere historici het rijk van Salomo tot mythe
verklaren, wordt niet opgelost, namelijk de datering van de archeologische
aardlagen in Israël. Deze aardlagen worden gedateerd aan de hand van de
orthodoxe Egyptologie. In grote lijnen worden de verschillende levels van de
onderzochte stedenheuvels in Israël als volgt gedateerd:
VROEG
BRONS 3000/1900 v. Chr.
MIDDEN
BRONS 1900/1550
LAAT BRONS 1550/1200
IJZER I 1200/930
IJZER II 930/586
Koning
Salomo regeerde rond 1000 v. Chr. en aldus wordt Salomo en zijn bouwwerken in
het IJzer tijdperk gedateerd. In de levels van het IJzertijdperk is echter weinig
of niets terug te vinden dat getuigt van de vele bouwwerken van Salomo zoals de
Bijbel deze uitvoerig beschrijft. En daarom wordt het Rijk van Salomo door vele
historici (terecht?) tot mythe verklaard.
Het is pas
wanneer men de orthodoxe Egyptologie en haar dateringsmethode afwijst en men de
nieuwe tijdsdatering van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid
invoert dat de bouwwerken van Salomo te voorschijn komen. Hierna het
gereviseerde schema met in de rechterkolom de correcte jaartallen voor de
aardlagen:
v. Chr.: v. Chr.:
VROEG
BRONS 3000/1900 1889/1443
MIDDEN
BRONS 1900/1550 1443/1000
LAAT BRONS 1550/1200 1000/860
IJZER I 1200/ 930 860/709
IJZER II 930/586 709/586
De era van
Salomo hoort thuis in het Laat Brons tijdperk. Vooral te Megiddo werkt de
herziening van de datering van de verschillende niveaus voor archeologen openbarend
en worden de bouwwerken van Salomo herkend.
In hetzelfde
gereviseerde model gaat LAAT BRONS tot 860 v. Chr. met de meganatuurcatastrofe
die de oude wereld toen trof. Vanaf 860 v. Chr. tot 709 dateer ik het IJzertijdperk
I, en IJzer II loopt nu van 709 tot 586 v. Chr. Het was een periode met een
cyclus van meganatuurcatastrofes die ongeveer om de dertien jaar plaatsvonden.
Het was ook een periode dat de Assyriërs ten tijde van de koningen Tiglath Pileser III,
Salmaneser V, Sargon II en Sanherib haast jaarlijks campagnes naar het westen
van Klein-Azië uitvoerden, wat iedere keer met de nodige vernielingen gepaard ging. Dat is dan
ook het beeld dat in de archeologische lagen dienaangaande in Israël voorkomt. Wanneer
men in deze aardlagen Salomo moet zoeken krijgt men inderdaad een vals beeld en
zal men snel verklaren dat de Bijbelse berichten betreffende de bouwwerken van
Salomo niet kloppen. Het feit dat seculiere wetenschappers het rijk van Salomo via
de plaatsing ervan in het IJzertijdperk, tot mythe verklaren heeft dus niet
altijd met onwil of ongeloof te maken maar alleen met het feit dat de aardlagen
verkeerd gedateerd werden en als een gevolg daarvan werd Salomo in de verkeerde
lever gezocht.
Dat de
auteur van het artikel de conventionele Egyptologie volgt is duidelijk door
zijn verwijzing naar de Amarna-kleitabletten die door de orthodoxie in de
veertiende eeuw voor Christus gedateerd worden. Het revisionisme van de
Egyptologie heeft deze datering met ongeveer tot zeshonderd jaar op de
tijdsbalk ingekort. Ik zou nu een hele lijst van revisionisten kunnen opnoemen,
mijn werk incluis, maar wens me nu even te beperken tot de Egyptoloog David
Rohl en zijn revisie van de Egyptische koningslijsten. De man is namelijk in
Nederland en België bekend geworden vanwege de aandacht van de E.O. voor zijn
werk. In 1995 zond de E.O. de videoreeks op televisie uit: FARAOS EN DE BIJBEL.
Volgens het werk van David Rohl waren de Amarna-correspondenten in Israël Saul
en David. Het is deze revisie die meer recht doet aan de historische boeken van
de Bijbel en archeologisch gezien veel op zijn plaats zet. Ik verwees op deze
blog al eerder naar het werk van David Rohl met het artikel Het Ebers-papyrus
op 10-01-2014.
Wat de
schrijfkunst betreft, aangehaald door de auteur van het artikel in
weet-magazine, geeft het revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid betere
bewijzen. Op dit blog schreef ik op 09-01-2014 een artikel over Oegarit in
Syrië en de vondst van kleitabletten aldaar met spijkerschrift in verschillende
talen beschreven waaronder het oud-Hebreeuws. De stad Oegarit had gereviseerd haar
bloeiperiode ten tijde van de era van David en Salomo. In het orthodoxe model
ging de stad ten onder lang voor de era van Salomo.
De
vergelijking met de enkele potscherven met Hebreeuwse tekens erin gegrift die
de professor aanhaalt zijn als kruimels in vergelijking met de rijkdom aan
materiaal dat in Oegarit ontdekt werd.
De
conclusie moet zijn dat het rijk van Salomo zoals de Bijbel het beschrijft met
veel moeite in het IJzertijdperk te zoeken is en dit alles omdat de orthodoxe
Egyptologie ertoe dwingt om daar te zoeken. Dat vele onderzoekers het als een
gevolg daarvan tot mythe verklaren is te verwachten. Het artikel van Prof. Dr.
Mart-Jan Paul blijft op verschillende onderwerpen leerrijk maar zou pas
volledig zijn indien gehanteerd binnen het juiste tijdskader van het
revisionisme.
Dezelfde
David Rohl die ik aanhaalde weerlegt in zijn studies de Sothis-cyclus van de
Egyptoloog Eduard Meyer. Heel het gefabriceerde bouwwerk met de zogenaamde
opkomst van de Hondsster in Egypte in een veronderstelde Egyptische dubbele
kalender in een veronderstelde cyclus van telkens 1460 jaar is weerlegd. Er is
geen enkele reden meer dat Bijbelgetrouwe onderzoekers nog de orthodoxe
Egyptologie zouden moeten volgen.
De tegenstellingen
die er momenteel nog zijn tussen de verschillende revisionistische onderzoekers
onderling in het herschikken van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk en de
relatie naar tijdgenoten van de faraos in Klein-Azië blijven een hinderpaal. Maar
dit mag geen excuus zijn om nog langer de dateringen van de archeologische
lagen in Israël foutief verankerd aan de conventionele Egyptologie te blijven volgen.
Voor gelovigen is er geen probleem bij het lezen van studies zoals DAVID EN
SALOMOS RIJK BESTONDEN ECHT. Voor een seculiere onderzoeker blijft het
getoonde bewijsmateriaal echter te mager om het Bijbelbericht over de
bouwwerken van Salomo serieus te nemen. En daarom is het werk van het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid zo belangrijk.
Er is geen
verzoening mogelijk tussen de orthodoxe egyptologie en haar rangschikking van
de farao s op een tijdslijn en de Bijbelse historische boeken. Alleen met een
categorisch afwijzen en weerleggen van de zogenaamde Egyptische Sothis-kalender
kan een nieuwe invulling aan de geschiedenis van het oude Nabije Oosten met de
Bijbel als richtlijn gegeven worden.
2
Koningen 2:19 De mannen van de stad (Jericho) zeiden tot Elisa:
Zie toch, de ligging van de stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het water
is slecht, en de landstreek veroorzaakt misgeboorte. 20 Toen zeide hij: Haalt mij een
nieuwe schotel en doet er zout in. Zij haalden hem er een. 21 Daarop ging hij naar de waterwel, wierp het zout
daarin en zeide: Zo zegt de HERE: Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen
dood of misgeboorte meer voortkomen. 22 En het water werd gezond, tot op
deze dag, volgens het woord, dat Elisa gesproken had.
23 Vandaar (Jericho) ging hij naar Betel. En toen hij de weg opklom,
kwamen er kleine knapen uit de stad,
die de spot met hem dreven en hem toeriepen: Kom (Ga) op, kaalkop! Kom (Ga) op,
kaalkop! 24 Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des
HEREN. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen. 25 En hij ging vandaar naar de berg Karmel, en vandaar keerde hij
terug naar Samaria. (NBG Vertaling 1951)
De blog 'KRONOS' houdt zich in de eerste plaats met chronologie, archeologie en oudheid, bezig.
Met deze aflevering wil ik echter ook een antwoord geven op de Bijbelvertaling van
2 Koningen 2:23 die het verhaal brengt van de vervloeking van een groep kleine
knapen of kinderen en door twee berinnen op een woord van de profeet Elisa,
verscheurd worden.
Chronologisch
gezien geschiedde dit in het voorjaar van het jaar 884 v. Chr. Na de wegvoering van de profeet Elia met een
vurige wagen en met vurige paarden, ging zijn dienaar de profeet Elisa, terug
naar de westelijke Jordaanoever, naar Jericho. Na zijn ontmoeting met de mannen
van die stad vervolgde hij zijn tocht en ging richting Bethel. En het is in
vers 23 en vers 24 van het tweede hoofdstuk van het Bijbelboek 2 Koningen dat
we het schokkende bericht over de zogenaamde kleine knapen leren. Mijn eerste
gedachte was dat dit niet waar kon zijn. Vervolgens ging ik andere vertrouwde
Bijbelvertalingen na, maar allen hadden knapen of kinderen staan. Hierna de
relevante Bijbelvertalingen:
2 Koningen
2:23 Van Jericho ging
Elisa naar Betel. Toen hij naar de stad omhoog liep, rende een troep kinderenop hem af die hem uitlachten en
schreeuwden: Kaalkop, kaalkop! Zet m op, zet m op! 24 Elisa keek om, en
toen hij de kinderen zag, vervloekte hij ze in de naam van de HEER. Meteen
kwamen er twee berinnen uit het bos, die tweeënveertig van de kinderen verscheurden. (NBV 2004/2007)
2 Koningen
2:23 En hij ging van
daar op naar Beth-El. Als hij nu den weg opging, zo kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem:
Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!
24 En hij
keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen, in den Naam des HEEREN.
Toen kwamen twee beren uit het woud, en verscheurden van dezelve twee en
veertig kinderen. (STATENVERTALING
1637
En zelfs de
gezaghebbende King James Bijbel heeft het over little children alsook de
Engelse vertaling van de Griekse SEPTUAGINT-Bijbel:
2 Kings 2:23 And he went up from thence unto Bethel:
and as he was going up by the way, there came forth little children out of the city, and mocked him, and said unto him,
Go up, thou bald head; go up, thou bald head. 24 And he turned back, and looked
on them, and cursed them in the name of the LORD. And there came forth two she
bears out of the wood, and tare forty and two children of them. (KING JAMES 1611)
4 KINGS 2:23 And he went up thence to Baethel: and as he was going up by
the way there came up also little
children from the city, and mocked him, and said to him, Go up, bald-head,
go up. 24 And he turned after them, and saw them, and cursed them in the name
of the Lord. And, behold, there came out two bears out of the wood, and they
tore forty and two children of them.
(SEPTUAGINT)
Men zou er de moed bij verliezen. Maar ik gaf niet op en zette mijn
onderzoek verder, vooral omdat ik bleef weigeren aan te nemen dat de HERE God
van zowel het Oude als het Nieuwe Verbond kleine kinderen op zulk een wijze zou
treffen. In mijn studie van de Schriften hanteer ik consequent de NBG 1951
vertaling en dit niet omdat deze vertaling voortreffelijker zou zijn maar
omdat ik al bijna veertig jaar met deze vertaling vertrouwd ben en geen zin heb om
nu in de herfst van mijn leven gearriveerd te zijn, nog aan een andere
vertaling in zogenaamd beter hedendaags Nederlands te beginnen. Wat ik wel doe
is telkens bij een vermoede onduidelijkheid andere Bijbelvertalingen zoals de
Statenbijbel, de Duitse Lutherse vertaling en de Engelstalige King James Bijbel
te raadplegen. Het is mijn ervaring in mijn studie van de Bijbel dat deze oude
vertalingen het dichtst bij de bron zijn gebleven. Behalve uiteraard bij 2
Koningen hoofdstuk 2 met het vertalen van de kleine knapen of little
children uit het Hebreeuws. Ik wil aannemen dat het de gezaghebbende King
James Bijbel geweest is die andere vertalingen van dit Bijbelgedeelte beïnvloed
heeft. Want het is wel degelijk een slechte vertaling geweest die vermoedelijk
heel wat mensen geestelijk op een verkeerd spoor gezet heeft.
Om een verhaal kort te houden; uiteindelijk heb ik mijn
godsdienstleraars van de negentiende eeuw erbij gehaald: namelijk E. W. Büllinger
en C. I. Scofield die wel een juiste vertaling leverden.
E.W.Büllinger (zie link: http://www.companionbiblecondensed.com/) gaf in de voetnoten van 2 Kings 2:23
onmiddellijk te kennen dat de little children van de King James vertaling in
feite te lezen is als jonge knapen en niet als kleine kinderen. Het
Hebreeuwse woord naar in 2 koningen
2:23 wordt elders in de Bijbel gebruikt voor Isaac, Jozef en Rehabeam ofwel een
leeftijd van 28, 17 en/of 16 jaar oud. En dit geeft onmiddellijk een ander
beeld van wat de profeet Elisa overkwam wanneer een schreeuwende en scheldende bende
jonge mannen op hem afkwam. Maar er komt nog meer aan het licht wanneer we
degelijke Bijbelstudie verrichten. Zo staat er in de grondtekst ook helemaal
niet dat deze bende jonge knapen door twee berinnen verscheurd werden maar
eerder slechts verwond. Wat ook weer een ander licht op de zogenaamde straf van
God werpt. Het is de Bijbelleraar C.I. SCOFIELD die dat in zijn studiebijbel
duidelijk maakt. Hierna het commentaar van Scofield:
Das Wort naar(übersetzt
kleine Knaben, v. 23) besagt kein bestimmtes Alter. Es wird gebraucht von Joseph
mit siebzehn Jahren (Genesis 37:2), ebenso von Benjamin (Genesis 43:8) und
Absolom (2 Sam. 18:5). Also kann das hebraïsche Wort hier übersetzt werden
Jugendliche oder junge Männer.
Das Wort ba(übersetzt zerrissen
besagt das Beibringen von schweren Wunden, aber es bedeutet nicht töten oder verderben. Die
schwere der Beleidigung ist aus folgenden Tatsachen zu ersehen: (1) die jungen
Männer spotteten über das Aussehen Elisas, des Mannes Gottes; (2) mit den
Worten Kahlkopf, komm herauf spotteten sie über die Auffahrt des Elia (v.11);
die Beleidigung zeigt, dass die Beleidiger über das Alter der Kindheit
hinaus waren; und (3) als sie den Mann Gottes lächerlich machten, wurden
sie der Lästerung des Gottes schuldig, den er vertrat.
Het Hebreeuwse woord ba dat foutief vertaald werd met verscheuren
betekent in werkelijkheid het aanbrengen van zware verwondingen maar niet doden.
Deze verklaring sluit beter aan bij het gedrag van beren zoals wij het vandaag kunnen
waarnemen. Het is ondenkbaar dat twee berinnen in een oogwenk tweeënveertig
kinderen zouden kunnen verscheuren/doden. Verder maakt Scofield duidelijk dat
de bende jonge mannen de profeet beledigden, niet alleen op basis van zijn
uitzicht maar ook naar de eerdere wegvoering van Elia verwezen, wat maakt dat
zij voorbij de leeftijd van het kind zijn waren. En ten laatste merkt Scofield
op dat de jonge Israëlitische mannen zich wel degelijk schuldig aan lastering van
God maakten.
Conclusie: het blijft een feit dat dit historische Bijbelgedeelte zich
in een andere bedeling Gods afspeelde en in de huidige genadebedeling een mens voor
de borst stoot. De profeet Elisa was echter een kind van de tijd onder de wet
en handelde daarnaar.
Bij de vermelding van kinderen in de Bijbel denk ik in de huidige bedeling
van de genade altijd eerst aan de Heer Jezus Christus, de zoon van God, die
zei: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want
voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. (Matteüs 19:14)
En Psalm 8:2 O HERE, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse
aarde, Gij, die uw majesteit toont aan de hemel. 3 Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte
gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen
verstommen.
ging in vervulling wanneer kinderen in het jaar 30 AD in de tempel te
Jeruzalem Jezus toeriepen met: Hosanna
de Zoon van David (Matteüs 21:15-16)
2 Kronieken 21:12 Toen kwam er een schrijven tot hem (Joram) van de profeet Elia,â¦
2
Kronieken 21:1 Josafat ging bij zijn
vaderen te ruste en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon
Joram werd koning in zijn plaats. 2
Zijn broeders, de zonen van Josafat, waren: Azarja, Jechiël, Zekarja, Azarjahu,
Michaël en Sefatja. Deze allen waren zonen van Josafat, de koning van Israël. 3
Hun vader had hun vele geschenken gegeven, bestaande uit zilver, goud en
kostbaarheden, benevens vestingsteden in Juda; maar het koningschap had hij
gegeven aan Joram, want deze was de eerstgeborene.
4 Toen
Joram het koningschap van zijn vader aanvaard had en zich krachtig gevoelde,
doodde hij al zijn broeders met het zwaard en ook enige oversten van Israël.
5 Joram was tweeëndertig jaar oud, toen
hij koning werd, en hij regeerde acht
jaar te Jeruzalem. 6 Hij wandelde in de
weg der koningen van Israël, zoals het huis van Achab gedaan had, want hij had
een dochter van Achab tot vrouw en deed wat kwaad is in de ogen des HEREN. 7
Maar de HERE wilde het huis Davids niet verdelgen, ter wille van het verbond
dat Hij met David gesloten had, en omdat Hij gezegd had, dat Hij hem en zijn
zonen altijd een lamp zou geven. 8 In zijn dagen onttrokken de Edomieten zich
aan de macht van Juda en stelden een koning over zich aan. 9 Toen trok Joram
met zijn oversten en met al de wagens op, en nadat hij zich in de nacht
gereedgemaakt had, versloeg hij de Edomieten die hem en de wagenoversten
omsingeld hadden. 10 Toch onttrok Edom zich aan de macht van Juda tot op de
huidige dag. Toen onttrok zich ook Libna aan zijn macht, in diezelfde tijd,
want hij had de HERE, de God zijner vaderen, verlaten. 11 Ook hij maakte
offerhoogten op de bergen van Juda, hij bracht de inwoners van Jeruzalem tot
afgoderij en verleidde Juda.
12 Toen kwam er
een schrijven tot hem van de profeet Elia, dat luidde:
Zó zegt de HERE, de God van uw vader David: omdat gij niet gewandeld hebt in de
wegen van uw vader Josafat en van Asa, de koning van Juda, 13 maar gewandeld
hebt in de weg der koningen van Israël, en Juda en de inwoners van Jeruzalem
tot afgoderij hebt gebracht naar het voorbeeld van het huis Achab s, ja, omdat
gij ook uw broeders, het gezin van uw vader, hebt gedood, terwijl zij beter
waren dan gij 14 zie, de HERE zal uw volk, uw zonen, uw vrouwen en al uw have
zeer zwaar treffen; 15 en gij zelf zult aan een ernstige ziekte lijden, een
ingewandsziekte, totdat na verloop van tijd uw ingewanden ten gevolge van de
ziekte naar buiten komen.
Een
schijnbaar chronologisch probleem stelt zich bij het lezen van bovenvermeld
Bijbelcitaat. Wanneer koning Joram van Juda een schrijven van de profeet Elia
ontvangt, dan blijkt chronologisch gezien dat de profeet al enige tijd van deze
aarde verwijderd is. Ik schrijf opzettelijk verwijderd omdat de profeet Elia
niet gestorven is maar met chariots of fire naar de hemel van God is
weggevoerd.
Volgens
de Legends of the Jews (Louis Ginzberg) stelt dit geen probleem, zij laten de
profeet vanuit hun hemelse paradijs een brief aan Joram schrijven. Dit is
echter niet wat de Bijbel algemeen betreffende de Opstanding leert, maar is
ontleent van de Grieken.
In de vierde eeuw voor Christus ging het gebied van
Israël over in Griekse handen en invloed. De veldslag bij Issos in 333 v. Chr.
tussen de legers van Alexander de Grote en die van de Pers Darius III bezegelde
ook het lot van Juda en zag de start van de hellenisering van de oude wereld.
Ook de Joden bleven niet bewaard van het Griekse denken. In de derde eeuw voor
Christus werd in Egypte onder het bewind van de Hellenistische koning Ptolemeüs
II, de Thora door Joodse Schriftgeleerden naar het Grieks vertaald. Later
volgden de overige boeken van het Oude Testament plus boeken die in wezen niet
in de Joodse Bijbel thuishoren (niet geïnspireerd) zoals de aprokriefe boeken 1 en 2
Makkabeeën e.a. Het zijn deze laatste boeken die het Griekse geloof in een
hiernamaals en een hierna zijn leren. De Grieken geloofden dat bij de dood, een mens naar Hades ging. De Bijbel echter belooft een opstanding en een herstel
van alle dingen in een toekomstig nog te herstellen paradijs. In de Bijbel is 'de dood' een vijand. Wanneer de apostel Paulus in Athene op de Areopagus de
gelegenheid kreeg om het evangelie te verklaren (zie Handelingen hoofdstuk 17)
was de belofte van een toekomstige Opstanding iets waarvan de Grieken nog nooit
gehoord hadden. Verwarrend was in de Septuagint het gebruik van het Griekse
woord Hades als vertaling voor het Hebreeuwse woord dat graf voorstelt. Op
korte tijd ontstond de traditie van een leven na de dood met
interactiemogelijkheid tussen levenden en zogenaamde doden. Vooral de
Rooms-katholieke kerk leert deze traditie dogmatisch.
Maar
ook in de Joodse overlevering vond dit denken ingang. Hierna het citaat: Legends of the Jews by Louis Ginzberg:
Elijah's removal from earth, so far being an interruption to his relations
with men, rather marks the beginning of his real activity as a helper in time
of need, as a teacher and as a guide. At first his intervention in sublunar
affairs was not frequent. Seven years after his translation, (43) he wrote a
letter to the wicked king Jehoram, who reigned over Judah.
De Bijbelse
Encyclopedie KOK leert dan weer het volgende:
Meer dan zeven jaar na de hemelvaart van Elia ging een schrijven van hem naar
de goddeloze koning Joram van Juda, waarin de Here hem een zwaar oordeel
aankondigt wegens zijn afgoderij en de moord op zijn familieleden, 2 Kron.
21:12-15. Wij hebben dus in deze brief te doen met een profetie, door Elia zelf
op schrift gesteld.
Bijbelse Encyclopedie J.H.KOK KAMPEN, 1975
Beide
verklaringen zijn overbodig wanneer we een logische chronologische oplossing
zoeken. Een en ander maakte ik al duidelijk in Genesis versus Egyptologie.
Koning Joram van Juda was al tot co-regent met zijn vader Josafat aangesteld
wanneer deze laatste ten strijde trok tegen de Arameeërs in de slag bij Ramoth
Gilead in 889 v. Chr. Ook in Israël werd de zoon van Achab, de
geallieerde van Josafat in deze strijd, als co-regent benoemd. Dit was dan
koning Ahazia die kort regeerde zoals het hierna vermelde Bijbel-citaat leert:
2
Koningen 1:1 Moab viel na Achabs dood van Israël af. 2 Achazja viel door het
traliewerk van zijn bovenvertrek te Samaria, en hij werd ziek. Toen zond hij
boden uit en beval hun: Gaat Baäl-Zebub, de god van Ekron, raadplegen, of ik van
deze ziekte zal herstellen. 3 Maar de Engel des HEREN sprak tot de Tisbiet
Elia: Sta op, ga de boden van de koning van Samaria tegemoet en zeg tot hen: Is
er dan geen God in Israël, dat gij Baäl-Zebub, de god van Ekron, gaat
raadplegen? 4 Daarom, zo zegt de HERE: Van het bed waarop gij zijt komen te
liggen, zult gij niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven. En Elia ging
heen. .
. 15
Toen sprak de Engel des HEREN tot Elia: Daal met hem af, vrees niet voor hem.
En hij stond op en daalde met hem af naar de koning. 16 En hij sprak tot hem:
Zo zegt de HERE: aangezien gij boden gezonden hebt om Baäl-Zebub, de god van
Ekron, te raadplegen is er dan geen God in Israël, wiens woord gij kunt
raadplegen? daarom zult gij van het bed waarop gij zijt komen te liggen, niet
afkomen, maar gij zult voorzeker sterven. 17 Zo stierf hij volgens het woord
des HEREN, dat Elia gesproken had; en
Joram werd koning in zijn plaatsin het tweede jaar van Joram, de
zoon van Josafat,de koning van Juda; want hij had geen zoon.
(zie
schema 61 hierboven)
Vers
17 leert klaar en duidelijk dat de opvolger van Ahazia in het tienstammenrijk,
koning werd in het tweede jaar van Joram van Juda, de zoon van Josafat. Dit
past chronologisch gezien, alleen in het tweede jaar van het co-regentschap van Joram
van Juda. De conclusie is dat de moordpartij door Joram van Juda aangericht
zoals 2 Kronieken 21:4 leert, tijdens zijn regeerperiode als co-regent plaatsvond.
Het was toen dat een nog niet opgenomen profeet Elia hem een brief schreef. Of hoe
belangrijk de studie van exacte chronologie is.
PSALM 83: de identificatie van Gebal voor onze tijd. Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid tot hulp.
Een lied.
Een psalm van Asaf.
O God,
houd U niet stil,
Zwijg niet
en blijf niet werkeloos, o God.
Want zie,
uw vijanden tieren,
Uw haters steken
het hoofd op:
Zij smeden
een listige aanslag tegen uw volk
En
beraadslagen tegen uw beschermelingen.
Zij
zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen,
Zodat aan
de naam van Israël niet meer wordt gedacht.
Want zij
hebben eensgezind beraadslaagd,
Tegen U
een verbond gesloten;
De tenten
van Edom en de Ismaëlieten, Moab en
de Hagarenen, Gebal,
Ammon en
Amalek,
Filistea
met de inwoners van Tyrus;
Zelfs
Assur heeft zich bij hen gevoegd,
Zij zijn
de zonen van Lot tot steun. Sela
Psalm
83:1-9
(NBG Vertaling
1951)
De
schrijver van Psalm 83 was de ziener Asaf die leefde ten tijde van Koning David
(1047/1007 v. Chr.) Asaf was een Leviet, een afstammeling van Levi, een van de
zonen van Jacob, en behoorde tot de priesterzangers van David. Hij is de auteur
van verschillende psalmen. In Psalm 83 heeft de dichter het over een
vijandelijk verbond van tien volken tegen het volk van Israël. Tien volkeren
smeden samen een pact met als doel de verdelging van Israël. Het is een verbond
van volken dat zich nog nooit in de geschiedenis van het oude Israël heeft
voorgedaan. Mijn gevolgtrekking is dan ook dat nog een toekomstig verbond van
tien volken tegen het sinds 1948 nationaal herstelde Israël bedoelt is. Het
getal van tien landen is ook gelijk aan het getal van de tien koningen van de
profeet Daniël, dat ook in het laatste boek van de Bijbel, de Apocalyps terug
te vinden is.
Wanneer we
psalm 83 naar onze tijd transponeren merken we na identificatie van de namen
uit de oudheid dat veel tegenstanders uit het verleden er heden opnieuw zijn. En de reden van dit artikel is de
identificatie van Gebal, dat een verrassing oplevert. Maar eerst wil ik de
andere namen duiden. Edom levert geen probleem. Dit volk leefde in de oudheid
in het gebied op de huidige grens tussen Jordanië en Saoedi-Arabië. De
identificatie van de Ismaëlieten geeft evenmin een probleem. Ismaël was een
zoon van Abraham en Hagar, de slavin van Sara. Van hem stammen vele Arabische
stammen af. Moab en Ammon waren in het Oude Testament twee zonen van Lot en zij
woonden eertijds in het huidige Jordanië. Filistea is de huidige Gaza-strip en
Tyrus ligt in Zuid-Libanon, het vroegere Fenicië. Het moderne Libanon beslaat
grotendeels het gebied van het oude Fenicië. Libanon is al lang geen
eenheidsstaat meer maar is als een lappendeken opgedeeld met meerdere fracties binnen
de grenzen die de lakens uitdelen. In het zuiden heerst de Hezbollah, een
vijand van Israël. Volgens Psalm 83 zal Tyrus nauw samenwerken met Filistea in
zijn strijd tegen Israël. Het Assur dat Asaf vermeldt is het huidige Irak en
Syrië. Amalek is een nakomeling van Esau, de broer van Israël. Zijn woonplaats
was het Seïr-gebergte. Dit gebergte bevindt zich binnen de grenzen van het
huidige Jordanië. De 'Hagarenen' zijn moeilijker te plaatsen. Hagar was de
slavin van Sara en moeder van Ismaël. Zij was een Egyptische. Een eerste
conclusie zou dus kunnen zijn dat Hagar of de Hagarenen synoniem staat voor
Egypte. De naam blijkt echter niet Egyptisch te zijn maar Semitisch, en
vermoedelijk is deze naam haar door Abraham gegeven. De naam Hagar betekent
'reizende of vluchtende'. Ik veronderstel dat de Hagarenen de huidige
Palestijnen voorstellen die woonachtig buiten Israël zijn. Geen enkel Arabisch
land heeft namelijk de Palestijnse ontheemden van 1948 en 1967 opgenomen. De
meesten die in het Midden-Oosten bleven, leven in vluchtelingenkampen en worden
sindsdien door de VN onderhouden.
Maar laat
ons nu het volk te Gebal identificeren. Wanneer men er een Bijbelse
encyclopedie op na slaat, blijkt dat de plaatsing van Gebal geen eenvoudige zaak
is. Meerdere verklaringen zijn mogelijk. Gebal betekent berg en algemeen wordt
het met Byblos in Fenicië geïdentificeerd. En aan de hand van Psalm 83 zoekt
men ook een locatie in het noordelijke gedeelte van het gebergte Seïr.
Eerlijkheidshalve vermeldt men erbij dat de precieze ligging onbekend is. Met
deze verklaring nam ik geen genoegen en zocht verder voor een identificatie van
Gebal. Wat mijn aandacht trok was de verwijzing in Egyptische bronnen naar de
stad Gebal of Goebla. Het Egyptische
Oude Rijk haalde er zijn hout en tijdens het Egyptische Nieuwe Rijk, vooral de
Amarna-periode, zat er een Egyptische vazal Rib Addi die vanuit Gebal meer dan
vijftig brieven aan farao schreef. In het licht van Velikovsky 's bevindingen,
een bekende controversiële revisionist van de geschiedenis van de oudheid, moet
Gebal met Jizreël in Samaria geïdentificeerd worden. Nu heb ik in mijn
publicatie 'Genesis versus Egyptologie voortgeborduurd op Velikovsky s
bevindingen. Ik identificeerde Hosea van het tienstammenrijk als de Rib Addi
van de Amarna-brieven. Het volk Gebal is aldus in Samaria te plaatsen. Ik
herhaal nog even de tien vijanden van Israël in psalm 83: "De tenten van
Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagarenen, Gebal, Ammon en Amalek, Filistea
met de inwoners van Tyrus; Zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd,"
Het
huidige plaatsje Jizreël in het moderne Israël ligt in het zuiden van Galilea
met zijn overwegend Arabische bevolking, noordelijk van het Palestijnse Jenin.
Ik zou nu durven verwachten, met Psalm 83 in gedachten, dat via een toekomstige
vredesregeling dit gebied via een land-swap langs de grenzen van 1967, naar een
toekomstige Palestijnse staat gaat en een centrum van haat tegen de staat
Israël wordt. De huidige VS-administratie roept Israëlis en Palestijnen regelmatig
op om voortgang met het zogenaamde stappenplan te maken. Een stappenplan dat
met de Oslo-verdragen van 1993 tussen Israël en de Palestijnse autoriteit werd
afgesproken. De huidige VS-president Obama dringt aan om langs de grens van
1967 via landswapping tot een vredesregeling te komen.
Vanuit
onze identificatie van Gebal met Jizreël-Samaria en Filistea met Gaza is het te
veronderstellen dat er in de toekomst meerdere Palestijnse staten zullen
ontstaan. Ook is het opmerkelijk dat Filistea in één adem met Tyrus genoemd
wordt. De verschillende staatjes zullen niet tot vrede leiden maar hun
uiteindelijk doel blijft volgens Psalm 83, wanneer naar onze tijd getransponeerd,
de vernietiging van Israël. Psalm 83 is een gebed om hulp tegen de vijanden van
Israël. Het tweede gedeelte van de Psalm geeft dan ook hoop.
De chronologie van de koningen van Israël en Juda
Wanneer
men Bijbelse naslagwerken ter hand neemt en onderzoek naar chronologie doet zal
men meestal het jaar 722 v. Chr. vermeld zien als het jaartal voor de val van
Samaria en de wegvoering in ballingschap van het tienstammenrijk door de
Assyriërs. En de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib in het
veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda wordt gedateerd in 701 v.
Chr. En aan deze jaartallen is dan weer de regeerperiode van David en Salomo
verankerd en verder het verleden in wordt het jaartal van de Exodus uit Egypte
met het jaar 1447 v. Chr. verbonden. Maar
zijn deze jaartallen wel accuraat? Men moet bedenken dat deze jaartallen
het resultaat zijn van het linken van de Bijbelse koningslijst aan die van
Assyrië (en niet andersom).
De
Assyriologie is een wetenschap die van start ging in de negentiende eeuw. Het
is een studie van het oude Mesopotamië of Tweestromenland. De grote vondst was uiteindelijk
de koningslijst van Khorsabad in het begin van de twintigste eeuw. Een lijst
van Assyrische koningen kwam daar van onder het zand tevoorschijn. En dit was
zo maar geen standaard lijst met namen van koningen en jaartallen maar dit was
een lijst die jaarlijks door een ambtenaar of eponiem werd bijgehouden met
iedere keer een vermelding van een bijzondere gebeurtenis voor dat bepaalde
jaar.
De eponiemlijsten
zijn samengesteld vanaf 892 tot 648 v. Chr., een belangrijke periode eveneens
in de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. Het Assyrische ankerpunt
voor de gehele lijst werd het jaar van de zonsverduistering in 763 v. Chr. in
het tiende regeringsjaar van Assur Dan ten tijde van het eponiem van Bur
Sagale. Al de andere vermelde gebeurtenissen en regeringsjaren van koningen
werden aan de hand van deze datum op de tijdsbalk verankerd.
Vanaf 763
v. Chr. terugrekenend vond men een Assyrische vermelding naar een veldslag bij
Karkar tussen de Assyriërs en een geallieerd leger van Klein-Aziatische
vorsten, in het zesde regeringsjaar van Salmaneser III zoals vermeld in het
eponiem van Daian-Assur en gedateerd in 853 v. Chr. De Assyriërs claimen hier
tegen o.a. Achab van Israël gestreden te hebben. Twaalf jaar later in 841 v.
Chr., vermelden de Assyriërs schatting ontvangen te hebben van Jehu van de
dynastie van Omri van Israël. Een ander belangrijk jaartal werd 701 v. Chr.,
het jaar waarin de Assyriër Sanherib vermeld dat hij in zijn 3de campagnejaar
tegen Hizkia van Juda optrok.
Voor de
Bijbelse archeoloog en geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) waren dit drie
ankerjaren om de Bijbelse koningen van Israël en Juda met Assyrië te
verankeren. Zijn werk The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings wordt
tegenwoordig algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en
vindt men in menig Bijbels atlas en naslagwerk terug.
Thiele
verkorte echter de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om
deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige
regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde dual
dating en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet
duidelijk over is.
Om de val
van Samaria, in het negende regeringsjaarjaar van Hosea, (in de Bijbel
contemporain met het zesde jaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de
Assyrische gegevens betreffende Sargon II, verkondigde hij dat de Bijbelse
gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en
kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd, en dus niet door God geïnspireerd. Hierna
het betreffende citaat:
2 Koningen
18:9 In het vierde jaar van koning
Hizkia dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van
Israël trok Salmanassar, de koning van Assur, op tegen Samaria en sloeg
het beleg ervoor. 10 Men nam het in na verloop van drie jaren; in het zesde jaar van Hizkia dat is het
negende jaar van Hosea, de koning van Israël werd Samaria ingenomen. 11
De koning van Assur voerde Israël in ballingschap naar Assur en bracht hen naar
Chalach, Chabor, de rivier van Gozan en de steden der Meden, 12 omdat zij niet
hadden geluisterd naar de HERE, hun God, maar zijn verbond hadden overtreden:
al wat Hij aan Mozes, de knecht des HEREN, had geboden; zij hadden er niet naar
geluisterd en het niet gedaan. (NBG Vertaling 1951)
Het
veertiende regeringsjaar van Hizkia van Juda valt bij Thiele in 701 v. Chr. en
dit op basis van zijn verankering met de Assyrische gegevens, of althans zoals
ze geïnterpreteerd worden. In mijn model valt het veertiende regeringsjaar van
Hizkia in 709 v. Chr. en dit op basis van het vermelding van een sabbatjaar
gevolgd door een jubeljaar bij de profeet Jesaja.
Ik kom nu
terug op mijn vraagstelling bij het begin van dit artikel: Maar zijn deze
jaartallen wel accuraat? Wanneer we de
chronologische gegevens van de Bijbel en van de historicus Flavius Josephus
hanteren valt de val van Samaria in het jaar 717 v. Chr. en belegering van
Jeruzalem in 709 v. Chr.
Er is geen
enkele reden om Thiele in zijn knieval naar de Assyriologie te volgen en hierna
volgt de Bijbelse koningslijst met historisch betrouwbare ankerpunten zoals het
37ste jaar van de Babylonische ballingschap van koning Jojachin van Juda
in 562/561 v. Chr. en het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia in
709/708 v. Chr. dat een sabbatjaar was gevolg door een jubeljaar zoals
aangegeven door de profeet Jesaja:
"En
dit zal u het teken zijn: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt en in het
tweede jaar wat nawast; maar zaait in het derde jaar en oogst, plant
wijngaarden en eet de vrucht daarvan.." Jesaja 37:30
Wat men
van Thiele 's studie moet behouden is zijn constructie dat in het
tienstammenrijk men het jaar vanaf de maand Nisan in het voorjaar rekende en in
Juda vanaf de maand Tishri in het najaar. Ook het feit dat er dikwijls met een
kroningsjaar gerekend werd, is bijbels aan te tonen en heb ik behouden. Een
kroningsjaar is het jaar dat de nieuwe vorst begon te regeren. Zijn eerste jaar
rekende men vanaf het volgende jaar.
De Bijbelse
koningen krijgen in deze revisie op de tijdsbalk, in afwijking van Thiele, de
hierna vermelde jaren.
De
koningen van Juda
Jaartallen
voor Christus:
967/949 REHABEAM 1
KON 14:21 Troonjaar, regeerde 17 jaar
950/946 ABIAM 1
KON 15:1-2 Troonjaar, regeerde 3 jaar
948/906 ASA 1
KON 15:9-10 Troonjaar, regeerde 41 jaar
906/880 JOSAFAT 1
KON 22:41 Troonjaar, regeerde 25 jaar
883/876 JORAM 2
KON 8:16-17 geen Troonjaar, regeerde 8 jaar, had ook twee co-regentschappen met
JOSAFAT, de eerste gedurende de slag bij Ramoth in Gilead.
876/875 AHAZIA 2
KON 8:25-26 geen Troonjaar, regeerde 1 jaar
875/869 ATHALIA 2
KON 11:3 geen Troonjaar, regeerde 6 jaar
869/830 JOAS 2
KON 12:1 geen Troonjaar, regeerde 40 jaar
831/802 AMAZIA 2
KON 14:1-2 geen Troonjaar, regeerde 29 jaar waarvan 1 jaar in co-regentschap
met JOAS.
803/750 UZZIA 2
KON 14:21 & 15:1 Troonjaar, regeerde 52 jaar, co-regentschap met Amazia
gedurende het Troonjaar.
754/739 JOTHAM 2
KON 15:32-33 geen Troonjaar, regeerde 16 jaar, co-regentschap met UZZIA
gedurende 4 jaar.
(Aandachtspunt:
Tot Uzzia heb ik vanaf 967 v. Chr. vooruit geteld. De jaartallen van Jotham
zijn het resultaat van het terug in de tijd rekenen vanaf het 14de jaar van
HIZKIA. Op deze manier wordt 754 v. Chr. het jaar van de aardbeving ten tijde
van UZZIA.
739/722 ACHAZ 2
KON 16:1-2 Troonjaar, regeerde 16 jaar
724/694 HIZKIA 2
KON 18:1-2 & 9-10 Troonjaar, regeerde 29 jaar
(Aandachtspunt::
Het 14de jaar van HIZKIA is 710/709 v.Chr. verankerd met het sabbat- en
jubeljaar van 709/708. Dit heeft als resultaat dat de val van Samaria op de
tijdbalk in HIZKIA'S 6de jaar in 717 v.Chr. plaatsvindt.)
697/642 MANASSE 2
KON 21:1 Troonjaar, regeerde 55 jaar.
642/640 AMON 2
KON 21:19 geen Troonjaar, regeerde 2 jaar.
640/609 JOSIA 2
KON 22:1 geen Troonjaar, regeerde 31 jaar.
609 JOAHAZ 2 KON 23:1 geen Troonjaar, regeerde drie maanden.
609/598 JOJAKIM 2
KON 23:36 geen Troonjaar, regeerde 11 jaar.
598/597 JOJACHIN 2 KON 24:8 geen Troonjaar, regeerde
drie maanden.
597/586 ZEDEKIA 2
KON 24:18 Troonjaar, regeerde 11 jaar.
De
koningen van het Tienstammenrijk
967/945 JEROBEAM 1 KON 14:20 geen Troonjaar, regeerde
22 jaar.
945/944 NADAB 1
KON 15:25 geen Troon jaar, regeerde 2 jaar.
944/920 BAESA 1
KON 15:33 geen Troonjaar, regeerde 24 jaar.
921/920 ELA 1
KON 16:8 geen Troon jaar, regeerde 2 jaar, co-regentschap met BAESA gedurende 1
jaar.
920 ZIMRI
1KON 16:15 geen Troonjaar, regeerde
zeven dagen.
920/909 OMRI 1
KON 16:21 geen Troonjaar, regeerde 12 jaar.
920/916 TIBNI dito geen Troonjaar, regeerde in
oppositie tegen OMRI tot in het 31ste jaar van ASA.
909/888 ACHAB 1
KON 16:29 geen Troonjaar, regeerde 22 jaar.
888/887 AHAZIA 1
KON 22:51 geen Troonjaar, regeerde 2 jaar.
887/875 JORAM 2
KON 3:1 geen Troonjaar, regeerde 12 jaar.
875/847 JEHU 2
KON 10:36 geen Troonjaar, regeerde 28 jaar.
847/830 JOAHAZ 2
KON 13:1 geen Troonjaar, regeerde 17 jaar.
833/816 JOAS 2
KON 13:10 Troonjaar, regeerde 16 jaar, co-regentschap met JOAHAZ.
816/775 JEROBEAM II 2 KON 14:23 geen Troonjaar,
regeerde 41 jaar.
775/764 GEEN KONING IN HET TIENSTAMMENRIJK
764/763 ZACHARIA 2 KON 15:8 geen Troonjaar, regeerde
zes maanden van de herfst van 764 tot de lente van 763 v.Chr.
763 SALLUM 2 KON 15:13 geen Troonjaar, regeerde een maand.
763/752 MENAHEM 2 KON 15:17 geen Troonjaar, regeerde
10 jaar.
752/750 PEKAHIA 2
KON 15:23 geen Troonjaar, regeerde 2 jaar.
755/735 PEKAH 2
KON 15:27 geen Troonjaar, regeerde 20 jaar, co-regentschap en in oppositie met
PEKAHIA en MENAHEM.
(Aandachtspunt::
Het 17de jaar van Pekah werd verankerd met ACHAB'S Troonjaar. Zodoende begint
PEKAH in 755 v.Chr. over zijn deel van het tienstammenrijk te regeren. In het
52ste jaar van Uzzia werd PEKAH als koning van Israël erkend. Deze schikking
werd aangeboden door Dr. Ir. C. Noorlander met een artikel in B+W nummer 164)
735/726 HOSEA 2
KON 15:30 geen Troonjaar, regeerde 9 jaar.
(Aandachtspunt::
de eerste schijf van 9 jaar regeerde HOSEA als vazal van Assyrië. Deze periode
vangt aan met de moord op PEKAH, twintig jaar nadat JOTHAM koning over Juda
werd.)
726/717 HOSEA 2
KON 17:1 regeerde 9 jaar.
(Aandachtspunt::
De tweede schijf van negen jaar vangt aan in het 12de jaar van ACHAZ.)
VAL VAN
SAMARIA : 717 v. Chr.
CONCLUSIE:
De Assyrische koningslijst moet aan de Bijbelse ankerpunten verbonden worden en
herschikt. Het is bijvoorbeeld Salmaneser III die aan de regeerperioden van de
koningen Achab en Jehu dient gelinkt te worden en niet andersom. In de
tijdsruimte die aldus gecreëerd wordt kan bijvoorbeeld de Bijbelse koning van
Assur JAREB ingevoegd worden. Ook de Assyrische koningen Pul en Tiglath
Pileser, die in de Bijbel als twee afzonderlijke koningen vermeld worden dienen
op de tijdslijn in de 8ste eeuw voor Christus opnieuw geplaatst worden. Het is
een cyclus van meganatuurcatastrofes die aan de basis liggen voor het ontbreken
van naar schatting 65 jaar kroniekberichtgeving in Assyrië.
Haggaï was een profeet die optrad ten tijde van de
terugkeer uit de Babylonische Ballingschap en die de Joden opriep tot herbouw van
de tempel te Jeruzalem. De profeet Haggaï begint zijn boek in het Oude
Testament met de vermelding dat zijn bediening begon in het tweede jaar van
koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag.
Op mijn chronologische tabel is dit 29 augustus van het
jaar 520 voor Christus. Absolute kronos over jaar, maand en dag wordt ons
hier in de Bijbel aangeboden. Het is een jaartal dat Bijbelse en Perzische
chronologie met elkaar verbindt. Daarbij zien we op het bijgevoegde schema dat
in 520 v. Chr. in maart/april een sabbatjaar begon. En de profeet Haggaï maakt
duidelijk dat er toen inderdaad een sabbatsjaar van start ging maar dan zonder de bijzondere zegen
van Boven, aan een sabbatjaar verbonden. Het zesde jaar in de zevenjarige
sabbatcyclus was onder het oude verbond van God met Israël een jaar van dubbele
zegening. Het land leverde toen in het zesde jaar een dubbele oogst zodat het
sabbatjaar zonder gebrek overbrugd kon worden. Het zesde jaar op ons schema mrt521/apr520
zag echter geen dubbele zegening:
Haggaï 1:9 Om mijn
huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis. 10 Daarom heeft de hemel over u de dauw ingehouden
en de aarde haar opbrengst.
11 Ook riep Ik een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most,
de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der
handen.
In het tweede hoofdstuk van de profeet Haggaï wordt dit nog
duidelijker:
2:16 Nu dan, bedenkt
toch wat aan deze dag is voorafgegaan: voordat steen op steen gelegd werd aan
de tempel des Heren, 17 voordat deze dingen geschiedden: kwam men bij een hoop van twintig maten, dan
waren er slechts tien; kwam men bij de wijnpers om vijftig maten uit de bak te
scheppen, dan waren er slechts twintig.
Deze woorden werden gesproken op de vierentwintigste dag
van de negende maand in het tweede regeringsjaar van Darius (Haggaï 2:1). Op
onze huidige kalender was dit 17 oktober 521 v. Chr. Het was de laatste dag van
het Loofhuttenfeest (Leviticus 23:24) en normaal gezien was dit bedoeld ter
viering van de zomeroogst.
Het tweede hoofdstuk van de profeet Haggaï heeft de
verkwikkende woorden met betrekking tot de sabbatjaar-zegening: vers 20 :Van deze dag aan zal Ik zegenen. Deze
dag begon dan volgens vers 11 op de vierentwintigste dag van de zevende maand
in het tweede jaar van Darius oftewel 18 december 521 v. Chr. wanneer het
wintergewas werd geplant.
Haggaï 2:11 Op de
vierentwintigste dag van de negende maand in het tweede jaar van Darius kwam
het woord des Heren tot de profeet Haggai aldus
De profeet Haggaï geeft via de herkenbare sabbatjaarcyclus
een link tussen de Bijbel en de wereldgeschiedenis. De jaartallen van de
Perzische koningen zijn uitvoerig door de historicus van de oudheid Herodotos
belicht en correct bevonden en zijn aldus belangrijke ankerjaren voor een
chronologische reis in de tijd.
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Hierna volgt de volledige tekst van het kleine Bijbelboek
Haggaï met de chronologisch belangrijke gedeelten in vette letters:
Haggaï 1:1 In
het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag dier
maand, kwam het woord des Heren door de dienst van de profeet Haggai tot
Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon
van Josadak, de hogepriester, aldus: 2 Zo zegt de Here der heerscharen: Dit
volk zegt: de tijd is nog niet gekomen, de tijd, dat des Heren huis herbouwd
worde. 3 En het woord des Heren kwam door de dienst van de profeet Haggai
aldus: 4 Is het voor ú de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen,
terwijl dit huis verwoest ligt? 5 Nu dan, zo zegt de Here der heerscharen,
bedenkt wat u wedervaren is. 6 Gij hebt veel gezaaid, maar weinig
binnengehaald; gij hebt gegeten, maar zonder dat gij verzadigd werdt; gij hebt
gedronken, maar zonder dat gij voldaan werdt; gij hebt u gekleed, maar zonder
dat gij warm werdt; en wie zich voor loon verhuurde, ontving zijn loon in een
doorboorde buidel.
7 Zo zegt de Here der heerscharen: Bedenkt wat u
wedervaren is. 8 Beklimt het gebergte, haalt hout en herbouwt dit huis; dan zal
Ik er welgevallen aan hebben en verheerlijkt worden, zegt de Here. 9 Gij hebt
op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit, en toen gij het
binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom dat? luidt het woord des Heren der
heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor
zijn eigen huis. 10 Daarom heeft de
hemel over u de dauw ingehouden en de aarde haar opbrengst. 11 Ook riep Ik
een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most, de olie en wat
de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der handen. 12 Toen
hoorden Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jozua, de zoon van Josadak, de
hogepriester, en al het overblijfsel des volks naar de stem van de Here, hun
God, en naar de woorden waarmede de Here, hun God, de profeet Haggai gezonden
had, en het volk vreesde voor het aangezicht des Heren. 13 En Haggai, de bode
des Heren, zeide, krachtens de boodschap des Heren, tot het volk: Ik ben met u,
luidt het woord des Heren. 14 En de Here wekte de geest op van Zerubbabel, de
zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van
Josadak, de hogepriester, en de geest van al het overblijfsel des volks, zodat
zij kwamen en het werk begonnen aan het huis van de Here der heerscharen, hun
God, 2:1 op de vierentwintigste dag van
de zesde maand in het tweede jaar van koning Darius.
2 In de zevende maand, op de eenentwintigste dier
maand, kwam het woord des Heren door de dienst van de profeet Haggai aldus: 3
Zeg tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua,
de zoon van Josadak, de hogepriester, en tot het overblijfsel des volks: 4 Wie
onder u is overgebleven, die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien
heeft? Hoe ziet gij het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in uw
ogen? 5 Maar nu, wees sterk, Zerubbabel, luidt het woord des Heren, en wees
sterk, Jozua, zoon van Josadak, hogepriester, en wees sterk, al gij volk des
lands, luidt het woord des Heren, en gaat aan het werk, want Ik ben met u,
luidt het woord van de Here der heerscharen, 6 overeenkomstig het woord dat Ik
u beloofd heb, toen gij uit Egypte uittoogt, en mijn Geest in uw midden stond:
vreest niet. 7 Want zo zegt de Here der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte
wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven. 8 Ja,
Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen
en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Here der heerscharen. 9
Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de Here der
heerscharen. 10 De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de
vorige, zegt de Here der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt
het woord van de Here der heerscharen.
11 Op de
vierentwintigste dag van de negende maand in het tweede jaar van Darius kwam
het woord des Heren tot de profeet Haggai aldus: 12 Zo zegt de Here der
heerscharen: Vraag toch de priesters om onderricht in de wet, 13 en zeg:
wanneer iemand heilig vlees in de slip van zijn kleed draagt en hij raakt met
zijn slip brood, moes, wijn, olie of enige andere spijs aan, wordt dit dan
heilig? De priesters antwoordden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien iemand
onrein geworden door een lijk, iets van al deze dingen aanraakt, wordt het dan
onrein? De priesters antwoordden: Het wordt onrein. 15 Toen antwoordde Haggai:
Zo staat het met dit volk en zo staat het met deze natie voor mijn aangezicht,
luidt het woord des Heren, en zo staat het met al het werk van hun handen, en
wat zij daar offeren, dat is onrein. 16 Nu dan, bedenkt toch wat aan deze dag
is voorafgegaan: voordat steen op steen gelegd werd aan de tempel des Heren, 17
voordat deze dingen geschiedden: kwam
men bij een hoop van twintig maten, dan waren er slechts tien; kwam men bij de
wijnpers om vijftig maten uit de bak te scheppen, dan waren er slechts twintig.
18 Ik sloeg u met brandkoren en met honigdauw, en al het werk van uw handen met
hagel, maar er was bij u geen gedachte aan Mij, luidt het woord des Heren. 19
Bedenkt toch wat voorafgegaan is aan deze dag, de vierentwintigste der negende
maand, van de dag aan, waarop de tempel des Heren gegrondvest werd. 20 Bedenkt:
Is er nog zaad in de schuur? Ja, ook de wijnstok, de vijgenboom, de
granaatappelboom en de olijfboom hebben niet gedragen. Van deze dag aan zal Ik zegenen.
21 Het woord des Heren kwam ten tweeden male tot
Haggai op de vierentwintigste der maand, aldus: 22 Zeg tot Zerubbabel, de
landvoogd van Juda: 23 Ik zal de hemel en de aarde doen beven, Ik zal de troon
der koninkrijken omverwerpen, de kracht van de koninkrijken der volken
verdelgen, de wagens en wie daarop rijden, omverwerpen en de paarden en hun
ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van de ander. 24 Te dien
dage, luidt het woord van de Here der heerscharen, zal Ik u, Zerubbabel, zoon
van Sealtiël, mijn knecht, nemen, luidt het woord des Heren, en Ik zal u tot
een zegelring maken, want u heb Ik uitverkoren, luidt het woord van de Here der
heerscharen. (NBG Vertaling 1951)
2
Koningen 3:1 Joram, de zoon van Achab,
werd koning over Israël te Samaria in het achttiende jaar van Josafat, de
koning van Juda, en hij regeerde twaalf jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in
de ogen des HEREN; echter niet zoals zijn vader en zijn moeder: hij verwijderde
de gewijde steen van Baäl, die zijn vader gemaakt had. 3 Alleen volhardde
hij in de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven;
daarvan week hij niet af. 4 Mesa
nu, de koning van Moab, was een schapenfokker; hij bracht aan de koning van
Israël honderdduizend lammeren op en de wol van honderdduizend rammen. 5 Maar
zodra Achab gestorven was, viel de koning van Moab van de koning van Israël af.
6 Koning Joram trok te dien dage op uit Samaria en monsterde geheel
Israël.
Over de
hierboven in de Bijbel beschreven oorlog tussen Israël en Moab heeft de
archeologie een zogenaamde buiten-Bijbelse verwijzing tevoorschijn gebracht. Van
koning Mesa, de koning der Moabieten tijdens de regeerperiode van Omri, Achab
en Joram in Israël, is een stele bewaard gebleven waarin naar Omri en zijn zoon
van het tienstammenrijk verwezen wordt. Na de dood van Achab, verhaalt de Bijbel,
stopt de schatplichtige Mesa met zijn jaarlijkse betalingen aan Israël en
geraakt alzo in conflict met Joram.
De stele
van Mesa bevindt zich in het Louvre en werd anno 1868 door een Duitse
zendeling, F.A. Klein, gevonden. De steen is beschadigd en dit als gevolg van
het feit dat lokale Arabieren na het bekendmaken van de vondst de steen
verhitten en lieten springen. De gedachte moet geweest zijn; dat als Europeanen
er belang aan hechten er wel een schat in moet verborgen zijn. Dank zij de
eerder gemaakte gipsafdruk door F.A. Klein konden later de stukken weer
samengevoegd worden. Hierna volgt een gedeeltelijke vertaling (enkele letters
zijn onleesbaar en de zin van enige woorden niet zeker):
Ik ben
Mesa, zoon van Kamos-.., koning van Moab, uit Dibon afkomstig. Mijn vader is
koning geweest over Moab dertig jaar en ik werd koning na mijn vader en ik
maakte deze offerhoogte in Karko.. omdat hij mij gered heeft van alle koningen
en mij heeft doen neerzien op al mijn haters. Omri, de koning van Israël, hij verdrukte Moab vele dagen, want
Kamos was vertoornd op zijn land. En zijn
zoon (Achab) volgde hem op en ook hij sprak: Ik ga Moab verdrukken. In mijn
tijd sprak hij deze woorden, maar ik heb hem en zijn huis overwonnen Omri had
het land van Medeba bezet en Israël woonde daarin in zijn tijd en in de helft
van de tijd van zijn zoon(Joram) veertig jaar .
Chronologisch
is het in verband met deze studie belangrijk om de vermelding van de veertig
jaar verdrukking, die ons vanuit een Moabietische bron bereikt heeft, te
verklaren. Op het eerste gezicht namelijk lijken de veertig jaar niet mijn
revisie te volgen. Zelfs Velikovsky wist met de veertigjarige vermelding geen
raad of kon er geen gebruik van maken. Deze onderzoeker trok zelfs de Bijbelshistorische
berichtgeving omtrent deze koningen in twijfel.
De Moabietische
steen vermeldt een periode van veertig jaar voor drie koningen van Israël.
Wanneer we vanaf het eerste jaar van Omri in 920 v. Chr. tot aan Ahazia rekenen
verkrijgen we slechts 33 jaar. We kunnen er echter rustig vanuit gaan dat
Ahazia in Moab onbekend was. Hij regeerde slechts twee jaar over Israël. De
berichtgeving in de Bijbel over hem is kort, drie verzen, en dan nog zeer
negatief. Hij stierf voortijdig na een ziekte ten gevolgen van een val door het
tralievertrek van zijn boven-verblijf te Samaria. Een andere zoon van Achab nam
daarop de scepter in het tienstammenrijk over: Joram . Het is deze koning die
tegen het afvallige Moab zou oprukken en waarnaar de Moabietische steen verwijst.
In mijn reconstructie zitten er exact veertig jaar
tussen het einde van de regering van Josafat in 880 v.Chr. en het begin van de
regering van Omri in 920 v.Chr.
Een voorbeeld
van geschiedvervalsing:
De
ontdekker van de Moabietische steen was de Elzasser en Protestants zendeling
F.A. Klein. Het jaar van de ontdekking was 1868 AD. In 1868 maakte de Elzas, de
provincie waar Klein geboren werd, deel uit van Frankrijk en dit sedert de 16de
eeuw . Het was de Frans-Duitse oorlog van 1870/71 dat maakte dat dit
Duitstalige gebied deel ging uitmaken van de nieuwe Duitse eenheidsstaat, door
de legendarische Bismarck gevormd. Het gebied is lange tijd een twistappel tussen
Duitsland en Frankrijk geweest. Men kan vandaag rustig stellen dat de Eerste
Wereldoorlog uiteindelijk het resultaat was van Franse politieke machinaties om
het gebied d.m.v. een oorlog van Duitsland opnieuw afhandig te maken. Deze
Duits-Franse tegenstelling heeft tot na de Tweede Wereldoorlog geduurd. Heden
maakt de Elzas deel uit van Frankrijk en heeft de Bondsrepubliek Duitsland alle
gebiedsverlies als gevolg van de twee wereldoorlogen in de twintigste eeuw
aanvaardt.
In de
geesten der onderzoekers is dit echter geen vanzelfsprekendheid. In studies
over de oudheid is de nationaliteit van F.A. Klein niet altijd onmiddellijk te
achterhalen. Duitse onderzoekers noemen hem voornamelijk een Duitser of
Elzasser. Andere onderzoekers vermelden dikwijls eenvoudig weg de nationaliteit
niet. Klein was Duitssprekend, net zoals een andere beroemde Elzasser Albert
Schweitzer, bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog als protestants
zendeling en arts werkzaam in Frans Kongo, theoretisch een Fransman, maar wel
als Duitser door de Fransen geïnterneerd in een Frans concentratiekamp in
Afrika. Ik geef deze informatie door om aan te tonen hoe gevoelig
geschiedschrijving kan liggen en hoe gemakkelijk geschiedschrijving een
bepaalde kleur krijgt afhankelijk van de nationaal gekleurde bril die men
opheeft.
De
bedoeling van dit artikel is de Bijbelse profeet Jona chronologisch op de
tijdsbalk te plaatsen en de koning van Assyrië te identificeren die zich op de
prediking van Jona te Nineveh tot de God van Israël voor uitkomst wendde.
De Bijbel
leert dat Jona s bediening als profeet ten tijde van de regering van koning
Jerobeam II van het tienstammenrijk liep:
2 Koningen
14:23 In het vijftiende jaar van Amasja, de zoon van Joas, de koning van Juda,
werd Jerobeam, de zoon van Joas, de koning van Israël, koning te Samaria; hij
regeerde eenenveertig jaar. 24 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, hij
week niet af van al de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen
bedrijven. 25 Hij heroverde het gebied van Israël, van de weg naar Hamat tot de
zee der Vlakte, volgens het woord dat de HERE, de God van Israël, gesproken had
door zijn knecht, de profeet Jona,
de zoon van Amittai, uit Gat-Hachefer. 26 Want de HERE had gezien, dat de
ellende van Israël zeer bitter was, dat het met hoog als met laag gedaan was en
dat er geen helper was voor Israël. 27 Maar de HERE had niet gezegd, dat Hij de
naam van Israël van onder de hemel zou uitwissen; dus verloste Hij hen door
Jerobeam, de zoon van Joas. (NBG Vertaling 1951)
Ook de
Joodse historicus Flavius Josephus plaatst de bediening van Jona ten tijde van
de eenenveertigjarige regeringsperiode van Jerobeam II maar geeft verder ook geen
exacte tijdsaanduiding wanneer juist Jona de stad Nineveh bezocht. (Flavius
Josephus, Joodse Oudheden Boek IX, x, 1-2)
Beide
historische bronnen, de Bijbel en Josephus, brengen een bijzondere geschiedenis
over Nineveh: de bekering namelijk van een Assyrische koning tot de God van
Israël, en dit naar aanleiding van de oordeelaankondiging van de Hebreeuwse
profeet Jona te Nineveh. Deze historische gebeurtenis werd niet in Assyrische
bronnen opgetekend. Het is duidelijk dat de Assyrische kroniekschrijvers deze
vermaledijde koning, die de goden van Assyrië inruilde voor de God van Israël,
gewist -deleted- hebben. Men kan spreken van een damnatio memoriae gedurende
deze tijd voor Assyrië. Hierna het relevante Bijbelgedeelte:
Jona 3:1
Het woord des HEREN kwam ten tweeden male tot Jona: 2 Maak u op, ga naar Nineveh,
de grote stad, en breng haar de prediking, die Ik tot u spreken zal. 3 Toen
maakte Jona zich op en ging naar Nineveh, overeenkomstig het woord des HEREN.
Nineveh nu was een geweldig grote stad, van drie dagreizen. 4 En Jona begon de
stad in te gaan, één dagreis, en hij predikte en zeide: Nog veertig dagen en
Nineveh wordt ondersteboven gekeerd! 5 En de mannen van Nineveh geloofden God
en riepen een vasten uit en bekleedden zich, van groot tot klein, met
rouwgewaden. 6 Toen het woord de koning van Nineveh bereikte, stond hij op van
zijn troon, legde zijn opperkleed af, trok een rouwgewaad aan en zette zich
neder in de as. 7 En men riep uit en zeide in Nineveh op bevel van de koning en
van zijn groten: Mens en dier, runderen en schapen mogen niets nuttigen, niet
grazen en geen water drinken. 8 Zij moeten gehuld zijn in rouwgewaden, mens en
dier, en met kracht tot God roepen en zich bekeren, een ieder van zijn boze
weg, en van het onrecht dat aan hun handen kleeft. 9 Wie weet, God mocht Zich
omkeren en berouw krijgen en zijn brandende toorn laten varen, zodat wij niet
te gronde gaan. 10 Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden van hun
boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen
aandoen, en Hij deed het niet. (NBG Vertaling 1951)
Het deleten
van deze historische gebeurtenis door de Assyriërs is een aanwijzing dat de Assyrische historische
bronnen niet betrouwbaar zijn.
Het
afwenden van de geprofeteerde ramp die Nineveh ondersteboven zou keren
postuleer ik te hebben plaatsgevonden in het jaar 776 voor Christus. Het is het
jaar dat in de oude wereld de Olympische Spelen van start gingen en dit uit
dankbaarheid naar hun goden toe, voor het afwenden van de ramp. Er was
namelijk al eerder een cyclus van rampen bezig die met een regelmaat van tijd planeet
aarde met allerhande calamiteiten teisterde. Er was een cyclus van
meganatuurcatastrofes van ongeveer 54 ½ jaar en 13 jaar aan de hand.
De jaren
voor Christus: 860, 830, 816, 802 en
790 waren getuigen van deze calamiteiten. We kunnen ons voorstellen dat de oude
wereld vol spanning en angst rond 776 v. Chr. uitzag naar de volgende ramp die
over hen heen moest komen. In 776 v.
Chr. werd deze ramp afgewend en het zou tot 761 v. Chr. duren alvorens een
nieuwe cyclus van start ging met de volgende rampjaren: 761, 748, 735, 722 en 709 v. Chr.
Het
plaatsen van de profeet Jona te Nineveh op de tijdsbalk in het jaar 776 v. Chr.
maakt dat zijn bediening binnen de regeerperiode van Jerobeam II valt.
Volgens
mijn herziening van de geschiedenis van de oudheid zat tijdens deze
tijdsperiode in Assyrië koning Sardanapallos op de troon zat. Een naam die ons
via de Grieken overgeleverd werd. In mijn revisie, zoals uiteengezet in De Assyriologie
herzien plaats ik Sardanapallos op de tijdsbalk tussen de regeerperioden van
de Assyrische koningen Assur Nerari V en Tiglath Pileser III. Het is Assyrische
koning met de Griekse naam Sardanapallos die in de Assyrische koningslijsten
ontbreekt. De aanleiding is ongetwijfeld de bekering van de Assyriër tot de God
van Israël ter uitredding van de nakende ramp. Het feit dat hij een oor had
naar de prediking van de Hebreeuwse profeet Jona en zich niet tot de goden van
Assyrië keerde maakt dat zijn uit de koningslijst gewist werd.
Het
raamwerk dat de Griekse legende schildert bevat heel wat historische details.
Volgens het Griekse verhaal waren twee schatplichtige vorsten, namelijk Arbaces
van Medië en Belesys van Babylon, in opstand tegen Sardanapallos, de koning van
Assyrië, gekomen. Sardanapallos, trok deze opstandelingen met zijn leger
tegemoet en hij zou zeker de overwinning over hen behaald hebben, moest er geen
muiterij in het Assyrische leger zijn uitgebroken. Het waren Assyrische
soldaten die terugkeerden van Baktrië, die naar de opstandelingen overliepen.
Hierop volgde gedurende twee jaar een belegering van Nineveh alwaar Sardanapallos
zich had terug getrokken. Het verhaal gaat verder dat in het derde jaar van de
belegering, de rivier de Tigris buiten haar oevers trad en de stadsmuur
ondermijnde zodat deze over een lengte van twintig stadiën instortte. Hierop
heeft Sardanapallos, zijn einde onder ogen ziende, zich om het leven gebracht.
Nineveh werd daarop ingenomen. Ik postuleer dat het buiten de oevers treden van
de Tigris te maken had met de meganatuurcatastrofe van het jaar 761 v. Chr. Ook
vanuit Egypte hebben we gelijkaardige berichtgeving over het uitzonderlijk
buiten de oevers treden van de Nijl ten tijde van zulke catastrofes. De belegering
van Nineveh krijgt nu de jaren 764/761 v. Chr. In 761 v. Chr. vond er een
regime-change in Nineveh plaats. De koningen Pul en Tiglath Pileser III namen
de macht over. In Genesis versus Egyptologie toon ik vanuit Egyptische
bronnen, aan dat Pul de vader van Tiglath Pileser III was.
De Bijbel
door monde van de profeet Hosea, geeft voor deze tijdsperiode het Hebreeuwse
equivalent voor koning Sardanapallos: JAREB. Hierna het betreffende
Bijbelgedeelte:
Hosea 5:8
Blaast de bazuin in Gibea, de trompet in Rama! Maakt alarm in Bet-Awen! Achter
u, Benjamin! 9 Tot een woestenij zal Efraïm worden ten dage des oordeels. Over
de stammen Israëls maak Ik bekend wat vast besloten is. 10 De vorsten van Juda
zijn als zij die de grenzen verleggen. Op hen zal Ik mijn verbolgenheid
uitgieten als water. 11 Verdrukt is Efraïm, verpletterd door het recht, omdat
hij heeft verkozen het ijdele te volgen. 12 Daarom ben Ik voor Efraïm als een
mot, en als een beeneter voor het huis van Juda. 13 Toen Efraïm zijn krankheid
zag, en Juda zijn gezwel, ging Efraïm naar Assur
en zond boden naar koning JAREB (Strijdlust).
Deze echter kan u geen genezing schenken, en zal het gezwel van u niet
wegnemen.
Hosea 10:1
Israël is een welige wijnstok, die zijn vruchten voortbrengt; naarmate hij meer
vrucht verkreeg, maakte hij meer altaren; naarmate het zijn land beter ging,
maakte hij mooiere gewijde stenen. 2 Bedrieglijk was hun hart, nu zullen zij
hun schuld boeten: Hij zal hun altaren verwoesten, hun gewijde stenen
vernielen. 3 Nu zeggen zij wel: Wij hebben geen koning maar, wanneer wij de
HERE niet vrezen, wat zou dan de koning voor ons kunnen doen? 4 Zij spreken
holle woorden: zweren valse eden, sluiten maar verbonden. En het gericht schiet
op als een gifplant in de voren van de akker. 5 Om dat kalf van Bet-Awen zijn
de inwoners van Samaria bezorgd; ja, daarover treurt het volk, daarover maken
de afgodspriesters misbaar, omdat de heerlijkheid daarvan is geweken. 6 Ja, het
wordt zelf naar Assur gebracht als een geschenk voor koning Strijdlust (sv)JAREB.
In de
grondtekst van de Bijbel staat er Jareb wat de SV Statenvertaling correct als
een eigennaam doorgaf. De NBG Vertaling (1951) vertaalde JAREB met Strijdlust.
De NBV vertaling (2004) maakte er kemphaan van, wat voor onze geschiedschrijving
onbruikbaar is. We zien hier weer het gezag dat de wetenschap Assyriologie
heeft ten overstaan van nieuwe Bijbelvertalingen. De Bijbelse naam JAREB komt
in de Assyrische koningslijsten niet voor en aldus neemt men aan dat de
Hebreeuwse benaming JAREB wel een andere betekenis zal hebben.
JAREB of
het onbekende Assyrische equivalent is de gehate naam die door zijn Assyrische
tegenstanders na hun overwinning, deleted werd. Een koning die het
uiteindelijk na veel strijd tegen usurpators voor zijn troon moest afgeven.
Vanuit de
Bijbel kan deze gebeurtenis redelijk goed op de tijdsbalk geduid worden. De
profeet Hosea (1:1) trad in Israël op ten tijde van koning Uzzia, Jotham, Achaz
en Jehizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas,
koning van Israël. Deze tijdspanne is dezelfde als de tijd wanneer de profeet
Jona naar Nineveh gezonden werd. De profetische woorden aangaande JAREB werden
uitgesproken/vervuld na de dood van Jerobeam tijdens de periode van 775 tot 764
v. Chr. wanneer het tienstammenrijk zonder koning zat. Deze tussenperiode in de
lijn van de koningen van het tienstammenrijk werd eveneens door Hosea
voorspeld:
Hosea 3:
4 Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde
steen, zonder efod of terafim.
Hosea
hoofdstuk vijf en verder beschrijft de toestand in Israël na de dood van
Jerobeam II. Dezelfde tijd dus dat JAREB koning van Assyrië was met als
hoofdstad Nineveh.
De berg Ebal in Israël en de offerplaats van Jozua
Jozua 8:30
Toen bouwde Jozua een altaar voor de HERE, de God van Israël, op de berg Ebal, 31 zoals Mozes, de knecht des HEREN, de
Israëlieten geboden had, naar hetgeen geschreven stond in het boek der wet van
Mozes; een altaar van onbehouwen stenen, die men met geen ijzer bewerkt had;
zij brachten daarop brandoffers aan de HERE en slachtten vredeoffers. 32 En
dáár schreef hij op de stenen een afschrift van de wet van Mozes, hetwelk hij
opschreef ten aanschouwen der Israëlieten. 33 Geheel Israël nu, zijn oudsten,
de opzieners en zijn rechters stonden aan weerszijden van de ark, tegenover de
levitische priesters, die de ark des verbonds des HEREN droegen, zowel
vreemdelingen als geboren Israëlieten, de ene helft tegenover de berg Gerizim
en de andere helft tegenover de berg
Ebal, zoals Mozes, de knecht des HEREN, vroeger geboden had, om het volk Israël
te zegenen. 34 Daarna las hij al de woorden der wet voor, de zegen en de vloek,
naar alles wat in het boek der wet geschreven stond. 35 Er was geen woord van
al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas aan de gehele gemeente van
Israël en de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen, die met hen meegegaan
waren
In de
vorige eeuw in het jaar 1967 kwam Samaria waar de berg op zo een negenhonderd meter
boven de zeespiegel gelegen is, in Israëlische handen. Gedurende vele eeuwen
lag het gebied en de berg er onherbergzaam bij. Op het plateau van de berg vond
een Israëlisch archeologisch team onder leiding van Adam Zertal in 1982 een
massieve rechthoekige constructie van grote onbehouwen stenen. De afmetingen
waren ongeveer negen meter bij zeven meter en drie meter hoog. Binnen de constructie vond
men as, potscherven, stenen en afval. Vooral opmerkelijk was de vondst van meer
dan vierduizend dierlijke beenresten, meestal verbrand, die in een laboratorium
geanalyseerd werden. De meeste beenderen bleken van stieren, schapen en geiten
afkomstig te zijn. Geen van de beenderen bleek van de zogenaamde Bijbelse
onreine dieren afkomstig te zijn wat een sterke indicatie naar religieuze
offers was. Na vier jaar onderzoek van de site was er voor de archeoloog Zertal
maar één conclusie mogelijk: dit was de site waar het Bijbelboek Jozua naar
verwijst. De blootgelegde constructie bleek volledig aan alle voorschriften van
Mozes in de Bijbel te voldoen.
Het
dateren van de constructie is moeilijk. De gevonden beenderen werden gedateerd
in de twaalfde eeuw voor Christus en de constructie van het altaar in het
IJzertijdperk I gedateerd. De archeologische strata in Israël worden echter
alle aan de hand van de orthodoxe Egyptische chronologie gedateerd. En als een
gevolg van ongeveer zeshonderd jaar foutieve tijdrekening in Egypte zit ook in
Israël de archeologie die deze dateringsmethode hanteert er altijd enkele
eeuwen naast. Ook de archeoloog Zertal dateerde zijn vondst aan de hand van de
Egyptische chronologie. Het vinden van twee Egyptische scarabeeën op de site
maakte dat voor het jaartal 1250 v. Chr. gekozen werd. Een betreurenswaardig
foutief jaartal dat geen recht aan het Bijbelbericht doet. Het correcte jaartal
voor de bouw van het altaar op basis van de gereviseerde chronologie is 1437 v.
Chr.
De stenen
getuigen ook vandaag nog dat de Bijbel geen mythe of folklore is maar het
spreken van de God van Israël in de geschiedenis.
1 Samuël
15:1 Samuël zeide tot Saul: Mij heeft de
HERE gezonden om u tot koning te zalven over zijn volk, over Israël; nu dan,
luister naar de woorden des HEREN. 2 Zo zegt de HERE der heerscharen: Ik doe
bezoeking over wat Amalek Israël heeft aangedaan, hoe hij zich hem in de weg
heeft gesteld, toen het uit Egypte trok. 3 Ga nu heen, versla Amalek, slaat al
wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en
zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel. 4 Saul riep het volk op en
monsterde het te Telaïm, tweehonderdduizend
man voetvolk; daarbij tienduizend Judeeërs. 5 Toen Saul de stad van Amalek bereikt had, legde
hij in het dal een hinderlaag. 6 Saul nu zeide tot de Kenieten: Gaat heen,
verwijdert u, trekt weg uit het midden der Amalekieten, opdat ik u niet met hen
verdelg; gij hebt immers trouw bewezen aan alle Israëlieten, toen zij uit
Egypte trokken. Daarop verwijderden zich de Kenieten uit het midden van Amalek.
7 En Saul versloeg Amalek van Chawila
af tot in de nabijheid van Sur, dat
ten oosten van Egypte ligt. 8 Agag, de koning van Amalek, greep hij levend,
maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de scherpte des zwaards. 9 Saul
echter en het volk spaarden Agag en het beste van het kleinvee en van de
runderen, ook het naastbeste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was;
dat wilden zij niet met de ban slaan. Maar al het vee dat waardeloos was en
ondeugdelijk, sloegen zij met de ban.
De strijd
tegen Amalek was al eerder door Mozes aangekondigd kort voor diens dood in 1443
v. Chr. In het hierna volgende Bijbelgedeelte waarschuwt Mozes het volk dat zij
eens opnieuw ten strijde zouden geroepen worden om Amalek uit te roeien. Toen
het volk op zijn zwakst was na de verdrukking en uittocht uit Egypte had Amalek
de achterhoede, de zwakste van de groep aangevallen. Ten tijde van het
koningschap van Saul was de tijd daar om de strijd tegen Amalek te beslechten.
Deuteronomium
25:17 Gedenk wat Amalek u gedaan heeft op
uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart; 18 hoe hij u onderweg tegenkwam
en al de zwakken in uw achterhoede afsneed, terwijl gij vermoeid en uitgeput
waart, en hoe hij God niet vreesde. 19 Als dan de HERE, uw God, u rust gegeven
heeft van al de vijanden rondom u in het land, dat de HERE, uw God, u ten
erfdeel geven zal om het te bezitten, dan zult gij de herinnering aan Amalek
onder de hemel uitwissen; vergeet het niet.
Wanneer
men onderzoek doet naar de juiste ligging van TELAIM, de plaats waar Saul het leger van Israël tot verzameling
riep, blijkt dat de meningen verdeeld zijn. De orthodoxe verklaring plaatst het
Bijbelse Telaïm, wat betekent de jonge lammeren, in het zuiden van Judea te
Telam. Deze gedachtegang komt voort vanuit de veronderstelling dat de Bijbelse
Amalekieten slechts Bedoeïen of nomaden waren die vooral zuidelijk van Judea
hun woongebied hadden. De Bijbel echter noemt Amalek tijdens deze periode:
Eerste der volken. Dr. I. Velikovsky identificeerde ze terecht met de Hyksos
die met de Exodus in 1483 v. Chr., na de vernietiging van farao s leger in de
Rode Zee, eerst tegen Israël in de woestijn streden, en daarna Egypte
overrompelden, hun dynastieën vestigden, en gedurende vier eeuwen vanuit Avaris
over het Midden Oosten heersten.
Waar
Telaïm op de landkaart geplaatst moet worden, leren Flavius Josephus en de
Septuagint LXX Griekse vertaling van het Oude Testament duidelijk. Beide
bronnen plaatsen Telaïm te Gilgal, een plaats oostelijk van Jericho aan de
Jordaan. Het was te Gilgal dat Saul achtendertig jaar eerder door Samuel tot koning
gezalfd was, met de twaalf stammen, heel Israël dus, aldaar verzameld. Het is
dan ook logisch dat de twaalf stammen, Juda incluis, te Gilgal ter verzameling
geroepen werden voor de strijd tegen Amalek. Deze identificatie laat
tegelijkertijd zien langs waar Saul met zijn leger hoogstwaarschijnlijk
opgetrokken is. Met zijn leger is hij de Jordaan overgestoken en via de
zogenaamde Koninklijke Weg oostelijk van de Dode Zee naar de stad van Amalek opgerukt. De stad van Amalek in de Bijbel is te
identificeren met Sjaroehen, een
plaats die we vanuit Egyptische bron kennen. Het leger van farao belegerde
namelijk de vermaledijde Hyksos gedurende drie jaar te Sjaroehen. Velikovsky
plaatst Sjaroehen in de buurt van Petra.
Het is naar deze plaats dat zowel het leger van Saul als het leger van farao
Ahmose oprukten en het daarop drie jaar belegerden. De verwijzing in 1 Samuel
15 krijgt nu echt zin: En Saul versloeg
Amalek van Chawila af tot in de nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte
ligt. Met Saul s leger in de buurt van Petra merken we ook waar het
Bijbelse Chawila te plaatsen is: namelijk noordelijk van de Arabische woestijn.
En Sur of Shur ligt met zekerheid oostelijk van de Egyptische grens wanneer men
de Nijl-delta richting oosten verlaat. Het is de natuurlijke berg-muur ten
oosten en ten westen van de huidige golf van Akaba. Ook Josephus bevestigt deze
denkpiste. Josephus plaatst de woonplaats van de Amalekieten vanaf Pelusium aan
de Egyptische grens tot aan de Rode Zee en Midian. De rivier waar Josephus naar
verwijst waar Saul een inderlaag tegen Amalek legde, is volgens mijn revisie de
Wadi el Araba die ten tijde van het regenseizoen met water gevuld was maar gedurende
de andere seizoenen droog stond. Als een gevolg van het gebruik van de gegevens
die Flavius Josephus verstrekt, kunnen we op de kaart nauwkeurig het offensief
van Saul en farao schilderen. Na oostelijk van de Dode Zee naar het zuiden
opgerukt te zijn, liet Saul Sjaroehen links liggen en rukte verder van oost
naar west, van Chawila naar Sur, naar Avaris, het huidige El Arisj op. Velikovsky
s identificatie van Avaris, de hoofdstad van de Hyksos, met El Arisj in de
Sinaïwoestijn is hiermee gebleken correct te zijn. Te Avaris arriveerde ook het
leger van farao Ahmose. In bondgenootschap met Saul rukte het Egyptische leger
daarop naar Sjaroehen in de buurt van het huidige Petra en begon een belegering
die, volgens Egyptische bronnen, drie jaar zou duren.
Een
geestelijk intermezzo:
Het bevel
in de Bijbel tot uitroeiing van Amalek stuit in de huidige genadebedeling tegen
te borst. Wanneer men onderzoek naar dit Bijbelgedeelte doet blijkt dat sommige
rabbijnen in hun commentaren opmerken dat Sauls ongehoorzaamheid er de oorzaak
van was dat de strijd van Amalek tegen Gods volk toen niet ophield. Veel later,
ten tijde van de Perzische periode, zou nog een Amalekiet een poging tot
genocide van het Joodse volk doen; namelijk door de hand van Haman, zoals in
het Bijbelboek Esther beschreven. Dit is één verklaring voor het harde gebod.
Je zou kunnen zeggen dat de Bijbelse koningen (al of niet in opdracht van God)
handelden als kinderen van hun tijd. Voordat wij echter neerkijken op de mensen
in de antieke oudheid is er veel veranderd? In de wereldgeschiedenis kunnen
we opmerken dat het niet sparen van kinderen en zuigelingen dikwijls als normaal
ervaren wordt. De huidige burgeroorlog in Syrië laat dezelfde horror zien. En
in Europa beleefden we twintig jaar geleden, na het uiteenvallen van de
Joegoslavische staat dezelfde geschiedenis. En daarvoor tijdens de tweede
wereldoorlog hadden we Hitler-Duitsland dat zijn oorlog in 1939 begon en meende
andere steden te kunnen bombarderen (coventrieren) zoals Warschau, Rotterdam,
Londen en Coventry, in de veronderstelling dat er nooit één bom op
hun eigen hoofd zou neerkomen. Vanaf 1942 betaalden de Britten echter terug en werden
Duitse steden letterlijk in de as gelegd met ook de dood van miljoenen
onschuldige kinderen en zuigelingen tot gevolg. Negen miljoen Duitsers lieten
uiteindelijk tegen 1945 het leven. Tijd en toeval overvielen allen, ook de
onschuldigen.
Wat mezelf
betreft in het begrijpen van het gebod tot vernietiging van Amalek vind ik
troost in de wetenschap dat de HERE God van de Bijbel het Leven is. Hetzelfde
Bijbelboek Deuteronomium dat de toekomende strijd tegen Amalek aankondigt leert
o.a. het volgende:
Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen
God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven, Ik verbrijzel en Ik genees, en
niemand is er die redt uit mijn macht. Deuteronomium 32:39
Wanneer we
het accent op het herleven leggen in plaats van op het doden, wordt een en
ander verstaanbaar. De Bijbel belooft dat er ooit aan dit tranendal, dat de
planeet aarde onder de vloek is, een einde zal komen. Dat in de toekomst de
HERE God Zijn Messiaanse Vrederijk op deze aarde, na de oordelen van de
Apocalyps, zal vestigen en dat alle doden dan zullen opstaan. Ook de gedode
zuigelingen van de Amalekieten zullen dan leven.
Drie
evangelisten: Matteüs, Marcus en Lucas brengen de geschiedenis van de genezing
van vier blinden te Jericho. Bij het oppervlakkig lezen van het Schriftwoord
lijkt het echter alsof de evangelisten elkaar tegenspreken. Matteüs vermeldt de
genezing van twee blinden, de evangelisten Markus en Lucas spreken over slechts
één blinde. Betrappen we de Bijbel hier op een fout zoals de Bijbelkritiek
leert? Hierna volgen de drie betreffende Bijbelgedeelten. Wanneer we de drie berichten
naast elkaar zetten wordt alles duidelijk en is de conclusie dat niet twee of
één blinde het zicht gegeven wordt, maar dat in totaal vier mensen door Jezus
aangeraakt worden en opnieuw zien mogen:
Matteüs 20:29 En toen zij uit Jericho gingen,
volgde Hem een grote schare. 30 En zie, twee
blinden, die aan de weg zaten, riepen, toen zij hoorden, dat Jezus
voorbijging, zeggende: Here, heb medelijden met ons, Zoon van David! 31 En de
schare bestrafte hen, dat zij zwijgen zouden. Maar zij riepen te meer, zeggende:
Here, heb medelijden met ons, Zoon van David! 32 En Jezus stond stil, riep
hen en zeide: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? 33 Zij zeiden tot Hem: Here,
dat onze ogen geopend worden. 34 Jezus werd met ontferming bewogen en raakte
hun ogen aan, en terstond werden zij ziende en zij volgden Hem.
Marcus 10:46 En zij kwamen te Jericho. En
toen Hij met zijn discipelen en een talrijke schare uit Jericho vertrok, zat
de zoon van Timeüs, Bartimeüs, één
blinde bedelaar, aan de weg. 47 En toen hij hoorde, dat het Jezus van
Nazaret was, begon hij te roepen en te zeggen: Zoon van David, Jezus, heb
medelijden met mij! 48 En velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou. Doch
hij riep des te meer: Zoon van David, heb medelijden met mij! 49 En Jezus
stond stil en zeide: Roept hem. En zij riepen de blinde en zeiden tot hem:
Houd moed, sta op, Hij roept u. 50 Toen wierp hij zijn mantel af, sprong op
en ging naar Jezus. 51 En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat wilt gij,
dat Ik u doen zal? De blinde zeide tot Hem: Rabboeni, dat ik ziende worde! 52
En Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd
hij ziende en volgde Hem op de weg.
Lucas 18:35 Het geschiedde nu, toen Hij in de
nabijheid van Jericho kwam, dat één
blinde aan de weg zat te bedelen. 36 Toen deze hoorde, dat er een schare
voorbijging, vroeg hij, wat dit was. 37 En zij vertelden hem, dat Jezus de
Nazoreeër voorbijkwam. 38 En hij riep en zeide: Jezus, Zoon van David, heb
medelijden met mij! 39 En die vooraan liepen, bestraften hem, dat hij zwijgen
zou. Maar hij schreeuwde des te meer: Zoon van David, heb medelijden met mij!
40 Jezus nu stond stil en liet hem bij Zich brengen. Toen hij naderbij
gekomen was, 41 vroeg Hij hem: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? Hij zeide:
Here, dat ik ziende worde! 42 En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof
heeft u behouden. 43 En terstond werd hij ziende en hij volgde Hem, God
lovende. En al het volk zag het en gaf Gode lof.
NBG
Vertaling 1951
Wanneer we
Schrift met Schrift vergelijken zijn er geen discrepanties tussen de drie
evangelisten, die alle de geschiedenis van de genezing van de blinden nabij
Jericho brengen. Zij beschrijven drie wonderen van Jezus Christus aan in totaal
vier blinden. Bij de evangelist Matteüs geeft Jezus het zicht weer aan twee
blinden wanneer Hij Jericho verlaat. De evangelist Marcus beschrijft het wonder
wanneer Jezus Jericho nadert en noemt de blinde bij naam: Bartimeüs, de zoon
van Timeüs. De evangelist Lucas beschrijft het wonder aan een blinde wanneer
Jezus in de nabijheid van Jericho arriveerde. Deze blinde man roept Jezus aan
met dezelfde belijdenis als de overige beschreven blinden: Jezus, Zoon van
David, heb medelijden met mij! Lucas verhaalt verder dat Jezus daarop stil
stond en de blinde bij Zich liet brengen. De blinde man bij de evangelist
Marcus daarentegen loopt op eigen kracht naar Jezus toe: Toen wierp hij zijn
mantel af, sprong op en ging naar Jezus. De twee blinden die Matteüs
beschrijft zitten gewoon langs de weg waar Jezus voorbijging.
Conclusie:
in totaal drie wonderen aan vier blinde mensen op dezelfde dag te Jericho en in
de nabijheid van Jericho. Een blinde bij het naderen van Jericho, één tijdens
het verlaten van Jericho en twee nadat Hij Jericho verlaten had.
Postscriptum:
Johannes
9:9 En Jezus zeide: Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat wie
niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden.
Betreffende
deze metafoor van de Heer Jezus Christus, over religieuze mensen die zeggen dat
ze zien, maar in feite geestelijk blind zijn, wil ik even verder, met de plaats
Jericho in het achterhoofd, mijmeren. Het Jericho ten tijde van Jezus Christus
lag zuidelijk van de oude stad die Jozua in 1443 v. Chr. vernietigd had, en
later herbouwd en bewoond werd. Het Jericho waar Jezus zijn ontmoeting met
Zacheüs had en de blinden genas lag dus zuidelijk van de oude stad en was ook
de winterresidentie van Herodes de Grote. Deze stad had openbare gebouwen, een
amfitheater, een hippodroom of renbaan, daarnaast parken, tuinen, vijvers en
een aquaduct of waterleiding. Omheen de stad groeiden sycomoren; in één daarvan
klom Zacheüs, de belastingcontroleur van Jericho, toen de Heiland door de stad
ging, zoals door de evangelist Lucas beschreven. Het afgebeelde plaatje van
bovenaan dit artikel doet dus geen recht aan het Jericho van Jezus tijd. Dit
laatste is trouwens schering en inslag wanneer men vanuit de christelijke
cultuur het heilig land afbeeld. Iedere keer zet men op een primitief plaatje
een kameel met een Arabier neer en geeft zo een fout beeld van het land. Israël
is doorheen heel zijn geschiedenis tot aan de Arabische verovering in de 7de
eeuw AD altijd een modern land geweest met bouwwerken en infrastructuur die de
zeven wereldwonderen evenaarden.
Nog zo een
voorbeeld zien we wanneer de wetenschap van de archeologie echt van start ging
aan het einde van de negentiende eeuw. Het oude Jericho werd in deze tijd
opnieuw een plaats van mensen die als het ware met blindheid geslagen werden.
Misleid door een foutieve dateringsmethode kwamen archeologen tot boude
uitspraken zoals het ontkennen van de Bijbelse geschiedenis van de vernietiging
van Jericho ten tijde van de Israëlitische intocht o.l.v. Jozua. De Bijbel zou
historisch onbetrouwbaar zijn? (Zie een eerder artikel op dit blog: JERICHO)
De
archeologen gingen in Israël van start met een foutieve dateringsmethode
gebaseerd op de bevindingen van een andere jonge wetenschap van die tijd: de
Egyptologie. In diezelfde 19de eeuw ging de Bijbelkritiek ook echt van start.
Dit alles in het kielzog van Darwin s boek: the Origin of Species, de
zogenaamde evolutietheorie. Vooraanstaande theologen zagen Darwin s
evolutietheorie zitten en ontleedden de Bijbel op zoek naar onwaarheden. Hun
uitgangspunt was dat alle religie, ook de Bijbel, geëvolueerd waren. De
godsdienst had zich geleidelijk langs een natuurlijke weg ontwikkeld. Een
nieuwe theorie van een ontwikkeling vanaf het primitieve animisme tot het
hoogontwikkelde monotheïsme paste schitterend in Darwin s model.
Het
resultaat is chaos op zowel historisch als archeologisch vlak. En niet alleen
met gevolgen voor de Bijbelse geschiedenis. Een voorbeeld zijn de invallen van
de Zeevolken die aan de hand van de Egyptologie foutief gedateerd worden in de
dertiende eeuw voor Christus tijdens de regeerperiode van Ramses III. Het
Hethietenrijk ging als een gevolg van de invasie van de zeevolken ten onder.
Een anomalie blijft er voor de orthodoxie in bestaan dat de Assyriërs tot in de
8ste eeuw voor Christus naar de Hethieten blijven verwijzen.