1 Samuël
15:1 Samuël zeide tot Saul: Mij heeft de
HERE gezonden om u tot koning te zalven over zijn volk, over Israël; nu dan,
luister naar de woorden des HEREN. 2 Zo zegt de HERE der heerscharen: Ik doe
bezoeking over wat Amalek Israël heeft aangedaan, hoe hij zich hem in de weg
heeft gesteld, toen het uit Egypte trok. 3 Ga nu heen, versla Amalek, slaat al
wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en
zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel. 4 Saul riep het volk op en
monsterde het te Telaïm, tweehonderdduizend
man voetvolk; daarbij tienduizend Judeeërs. 5 Toen Saul de stad van Amalek bereikt had, legde
hij in het dal een hinderlaag. 6 Saul nu zeide tot de Kenieten: Gaat heen,
verwijdert u, trekt weg uit het midden der Amalekieten, opdat ik u niet met hen
verdelg; gij hebt immers trouw bewezen aan alle Israëlieten, toen zij uit
Egypte trokken. Daarop verwijderden zich de Kenieten uit het midden van Amalek.
7 En Saul versloeg Amalek van Chawila
af tot in de nabijheid van Sur, dat
ten oosten van Egypte ligt. 8 Agag, de koning van Amalek, greep hij levend,
maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de scherpte des zwaards. 9 Saul
echter en het volk spaarden Agag en het beste van het kleinvee en van de
runderen, ook het naastbeste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was;
dat wilden zij niet met de ban slaan. Maar al het vee dat waardeloos was en
ondeugdelijk, sloegen zij met de ban.
De strijd
tegen Amalek was al eerder door Mozes aangekondigd kort voor diens dood in 1443
v. Chr. In het hierna volgende Bijbelgedeelte waarschuwt Mozes het volk dat zij
eens opnieuw ten strijde zouden geroepen worden om Amalek uit te roeien. Toen
het volk op zijn zwakst was na de verdrukking en uittocht uit Egypte had Amalek
de achterhoede, de zwakste van de groep aangevallen. Ten tijde van het
koningschap van Saul was de tijd daar om de strijd tegen Amalek te beslechten.
Deuteronomium
25:17 Gedenk wat Amalek u gedaan heeft op
uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart; 18 hoe hij u onderweg tegenkwam
en al de zwakken in uw achterhoede afsneed, terwijl gij vermoeid en uitgeput
waart, en hoe hij God niet vreesde. 19 Als dan de HERE, uw God, u rust gegeven
heeft van al de vijanden rondom u in het land, dat de HERE, uw God, u ten
erfdeel geven zal om het te bezitten, dan zult gij de herinnering aan Amalek
onder de hemel uitwissen; vergeet het niet.
Wanneer
men onderzoek doet naar de juiste ligging van TELAIM, de plaats waar Saul het leger van Israël tot verzameling
riep, blijkt dat de meningen verdeeld zijn. De orthodoxe verklaring plaatst het
Bijbelse Telaïm, wat betekent de jonge lammeren, in het zuiden van Judea te
Telam. Deze gedachtegang komt voort vanuit de veronderstelling dat de Bijbelse
Amalekieten slechts Bedoeïen of nomaden waren die vooral zuidelijk van Judea
hun woongebied hadden. De Bijbel echter noemt Amalek tijdens deze periode:
Eerste der volken. Dr. I. Velikovsky identificeerde ze terecht met de Hyksos
die met de Exodus in 1483 v. Chr., na de vernietiging van farao s leger in de
Rode Zee, eerst tegen Israël in de woestijn streden, en daarna Egypte
overrompelden, hun dynastieën vestigden, en gedurende vier eeuwen vanuit Avaris
over het Midden Oosten heersten.
Waar
Telaïm op de landkaart geplaatst moet worden, leren Flavius Josephus en de
Septuagint LXX Griekse vertaling van het Oude Testament duidelijk. Beide
bronnen plaatsen Telaïm te Gilgal, een plaats oostelijk van Jericho aan de
Jordaan. Het was te Gilgal dat Saul achtendertig jaar eerder door Samuel tot koning
gezalfd was, met de twaalf stammen, heel Israël dus, aldaar verzameld. Het is
dan ook logisch dat de twaalf stammen, Juda incluis, te Gilgal ter verzameling
geroepen werden voor de strijd tegen Amalek. Deze identificatie laat
tegelijkertijd zien langs waar Saul met zijn leger hoogstwaarschijnlijk
opgetrokken is. Met zijn leger is hij de Jordaan overgestoken en via de
zogenaamde Koninklijke Weg oostelijk van de Dode Zee naar de stad van Amalek opgerukt. De stad van Amalek in de Bijbel is te
identificeren met Sjaroehen, een
plaats die we vanuit Egyptische bron kennen. Het leger van farao belegerde
namelijk de vermaledijde Hyksos gedurende drie jaar te Sjaroehen. Velikovsky
plaatst Sjaroehen in de buurt van Petra.
Het is naar deze plaats dat zowel het leger van Saul als het leger van farao
Ahmose oprukten en het daarop drie jaar belegerden. De verwijzing in 1 Samuel
15 krijgt nu echt zin: En Saul versloeg
Amalek van Chawila af tot in de nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte
ligt. Met Saul s leger in de buurt van Petra merken we ook waar het
Bijbelse Chawila te plaatsen is: namelijk noordelijk van de Arabische woestijn.
En Sur of Shur ligt met zekerheid oostelijk van de Egyptische grens wanneer men
de Nijl-delta richting oosten verlaat. Het is de natuurlijke berg-muur ten
oosten en ten westen van de huidige golf van Akaba. Ook Josephus bevestigt deze
denkpiste. Josephus plaatst de woonplaats van de Amalekieten vanaf Pelusium aan
de Egyptische grens tot aan de Rode Zee en Midian. De rivier waar Josephus naar
verwijst waar Saul een inderlaag tegen Amalek legde, is volgens mijn revisie de
Wadi el Araba die ten tijde van het regenseizoen met water gevuld was maar gedurende
de andere seizoenen droog stond. Als een gevolg van het gebruik van de gegevens
die Flavius Josephus verstrekt, kunnen we op de kaart nauwkeurig het offensief
van Saul en farao schilderen. Na oostelijk van de Dode Zee naar het zuiden
opgerukt te zijn, liet Saul Sjaroehen links liggen en rukte verder van oost
naar west, van Chawila naar Sur, naar Avaris, het huidige El Arisj op. Velikovsky
s identificatie van Avaris, de hoofdstad van de Hyksos, met El Arisj in de
Sinaïwoestijn is hiermee gebleken correct te zijn. Te Avaris arriveerde ook het
leger van farao Ahmose. In bondgenootschap met Saul rukte het Egyptische leger
daarop naar Sjaroehen in de buurt van het huidige Petra en begon een belegering
die, volgens Egyptische bronnen, drie jaar zou duren.
Een
geestelijk intermezzo:
Het bevel
in de Bijbel tot uitroeiing van Amalek stuit in de huidige genadebedeling tegen
te borst. Wanneer men onderzoek naar dit Bijbelgedeelte doet blijkt dat sommige
rabbijnen in hun commentaren opmerken dat Sauls ongehoorzaamheid er de oorzaak
van was dat de strijd van Amalek tegen Gods volk toen niet ophield. Veel later,
ten tijde van de Perzische periode, zou nog een Amalekiet een poging tot
genocide van het Joodse volk doen; namelijk door de hand van Haman, zoals in
het Bijbelboek Esther beschreven. Dit is één verklaring voor het harde gebod.
Je zou kunnen zeggen dat de Bijbelse koningen (al of niet in opdracht van God)
handelden als kinderen van hun tijd. Voordat wij echter neerkijken op de mensen
in de antieke oudheid is er veel veranderd? In de wereldgeschiedenis kunnen
we opmerken dat het niet sparen van kinderen en zuigelingen dikwijls als normaal
ervaren wordt. De huidige burgeroorlog in Syrië laat dezelfde horror zien. En
in Europa beleefden we twintig jaar geleden, na het uiteenvallen van de
Joegoslavische staat dezelfde geschiedenis. En daarvoor tijdens de tweede
wereldoorlog hadden we Hitler-Duitsland dat zijn oorlog in 1939 begon en meende
andere steden te kunnen bombarderen (coventrieren) zoals Warschau, Rotterdam,
Londen en Coventry, in de veronderstelling dat er nooit één bom op
hun eigen hoofd zou neerkomen. Vanaf 1942 betaalden de Britten echter terug en werden
Duitse steden letterlijk in de as gelegd met ook de dood van miljoenen
onschuldige kinderen en zuigelingen tot gevolg. Negen miljoen Duitsers lieten
uiteindelijk tegen 1945 het leven. Tijd en toeval overvielen allen, ook de
onschuldigen.
Wat mezelf
betreft in het begrijpen van het gebod tot vernietiging van Amalek vind ik
troost in de wetenschap dat de HERE God van de Bijbel het Leven is. Hetzelfde
Bijbelboek Deuteronomium dat de toekomende strijd tegen Amalek aankondigt leert
o.a. het volgende:
Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen
God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven, Ik verbrijzel en Ik genees, en
niemand is er die redt uit mijn macht. Deuteronomium 32:39
Wanneer we
het accent op het herleven leggen in plaats van op het doden, wordt een en
ander verstaanbaar. De Bijbel belooft dat er ooit aan dit tranendal, dat de
planeet aarde onder de vloek is, een einde zal komen. Dat in de toekomst de
HERE God Zijn Messiaanse Vrederijk op deze aarde, na de oordelen van de
Apocalyps, zal vestigen en dat alle doden dan zullen opstaan. Ook de gedode
zuigelingen van de Amalekieten zullen dan leven.
Met
vriendelijke groet,
Robert De
Telder
|