De volgorde van de gebeurtenissen bij de kruisiging van Jezus Christus
De
definitie van chronologie is de volgende: volgorde van tijdstippen waarop
gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Chronologie is dan ook de ruggengraat van
alle geschiedschrijving. Ook die van de evangelisten van de Bijbel die de
geschiedenis van de eerste komst van Jezus Christus beschreven hebben. De
evangelist Lucas bijvoorbeeld begint zijn evangelie met de volgende woorden: “1:1
Nademaal velen ter hand genomen hebben, om
in orde te stellen een verhaal van de dingen, die onder ons volkomen
zekerheid hebben; 2 Gelijk ons
overgeleverd hebben, die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars
des Woords geweest zijn; 3 Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk
onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theofilus! 4
Opdat gij moogt kennen de zekerheid der
dingen, waarvan gij onderwezen zijt.” (Statenvertaling)
De vier
evangelisten belichten ieder de persoon en bediening van de Heer Jezus Christus
op een verschillende wijze. De evangelist Matteüs legt het accent op het
Koningschap van Jezus, de evangelist Markus brengt Jezus als mens, de
evangelist Lucas belicht in het bijzonder het dienstknecht zijn van Jezus en
Johannes brengt hem als de Zoon van God. Voor een meer uitgebreide studie, zie
link: https://www.biblestudytools.com/commentaries/scofield-reference-notes/mark/mark-introduction.html
Alle
vier evangelisten in de Bijbel brengen de geschiedenis van de kruisiging van
Jezus Christus maar wijken soms van elkaar af in die zin dat zij niet elk
onderdeel van de gebeurtenissen rondom de kruisiging vermelden. We hebben alle
vier evangelisten nodig om een volledig historisch beeld te krijgen. Zoals
trouwens ook bij wat de persoon en bediening van Jezus betreft. Hierbij wil ik
nog opmerken dat de evangelisten de historische Jezus brengen. Voor de
opgestane Heer en Heiland Jezus Christus geeft Paulus de apostel der niet-Joden
een sluitend beeld:
Colossenzen
1:15 Dewelke het Beeld is des
onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller kreaturen. 16 Want door Hem zijn
alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk
en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden,
hetzij machten; alle dingen zijn door
Hem en tot Hem geschapen; 17 En Hij is voor alle dingen, en alle dingen
bestaan te zamen door Hem; 18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der
Gemeente, Hij, Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in
allen de Eerste zou zijn. 19 Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat in
Hem al de volheid wonen zou; 20 En dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende
door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot
Zichzelven, hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de dingen die in de
hemelen zijn. (Statenvertaling)
Ik
begin mijn artikel met de volgorde van de evangelisten zoals ze in de canon van
de Bijbel zijn opgenomen: Matteüs, Markus, Lucas en Johannes.
Genesis 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.
Matteüs 27:33 En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats(1), 34 Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en
als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken (2). 35 Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn
klederen (5), het lot werpende;
opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn
klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. 36
En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar. 37 En zij stelden boven Zijn hoofd
Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN. 38 Toen
werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter-, en een ter linker
zijde (3). 39 En die voorbijgingen,
lasterden Hem, schuddende hun hoofden. 40 En zeggende: Gij, Die den tempel
afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods
zijt, zo kom af van het kruis. 41 En desgelijks ook de overpriesters met de
Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeën, Hem bespottende, zeiden: 42
Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de
Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. 43
Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil;
want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. 44 En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd
waren (6-7). 45 En van de zesde ure
aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe (10).
46 En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI,
LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten! 47
En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: Deze roept Elias (11). 48 En terstond een van hen toe
lopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende, stak ze op een
rietstok, en gaf Hem te drinken. 49 Doch de anderen zeiden: Houd op, laat ons
zien, of Elias komt, om Hem te verlossen. 50 En Jezus, wederom met een grote
stem roepende, gaf den geest (15).
De
getallen tussen haakjes in de tekst heb ik toegevoegd om een en ander duidelijk
te maken. De getallen zijn van de Bijbelleraar C. I. Scofield (1843/1921) die
in zijn studiebijbel de volgorde der gebeurtenissen van de kruisiging voor ons
opgesomd heeft. Hierna volgt de opsomming zoals C.I. Scofield ze brengt:
Scofield: The Order of Events at the Crucifixion
(1) the
arrival at Golgotha Matthew 27:33; Mark 15:22; Luke 23:33; John 19:17
(2) the offer of the stupefying drink refused Matthew
27:34; Mark 15:23
(3)
Jesus is crucified between two thieves Matthew 27:35-38; Mark 15:24-28; Luke
23:33-38; John 19:18-24
(4) He utters the first cry from the cross,
"Father, forgive," etc. Luke 23:34.
(5) The
soldiers part His garments Matthew 27:35; Mark 15:24; Luke 23:34; John 19:23
(6) The Jews mock Jesus Matthew 27:39-44; Mark
15:29-32; Luke 23:35-38
(7) The thieves rail on Him, but one repents and
believes Matthew 27:44; Mark 15:32; Luke 23:39-43.
(8) The second cry from the cross, "To-day shalt
thou be with me," etc. Luke 23:43.
(9) The third cry, "Woman, behold thy son"
John 19:26,27.
(10) The darkness Matthew 27:45; Mark 15:33; Luke
23:44.
(11) The fourth cry, "My God," etc. Matthew
27:46,47; Mark 15:34-36
(12) The fifth cry, "I thirst" John 19:28.
(13) The sixth cry, "It is finished" John
19:30.
(14) The seventh cry, "Father, into thy
hands," etc. Luke 23:46.
(15)
Our Lord dismisses his spirit Matthew 27:50; Mark 15:37; Luke 23:46; John
19:30. (See
Scofield "Matthew 26:57")
De rangorde
der gebeurtenissen volgens C.S. Scofield die ik met een vette kleur heb
weergegeven zijn gebeurtenissen rond de kruisiging die alle vier evangelisten
brengen. In een opdeling van vijftien staties zijn het vier gebeurtenissen. Ten
eerste de plaats van de kruisiging: Golgotha. Ten tweede het gekruisigd worden
van de Heiland tussen twee moordenaars. Ten derde het verdelen van Jezus’
klederen onder de Romeinse soldaten. Ten vierde en als laatste van de rij van
vijftien staties: de Heer Jezus Christus die zijn leven aflegt. Alle andere
gebeurtenissen komen via de evangelisten aan bod maar niet door alle vier
vermeld. Een voorbeeld is de tweede statie van Scofield ’s lijst waar Jezus
weigert de hem aangeboden bedwelmende drank ‘edik met gal gemengd’ tot zich te
nemen. Alleen de evangelisten Matteüs en Markus brengen dit detail.
Hierna
volgen de Bijbelgedeelten van de evangelisten Markus, Lucas en Johannes. Voor
de lezer(es) van dit artikel die nu bij mij blijft heb ik een epiloog bereid
met specifiek aandacht voor de twee moordenaars die naast Jezus ook aan een
kruis werden genageld. Een van hen keerde zich in geloof tot Jezus en kreeg de
belofte van de Opstanding. Een feit dat me enorm boeit en dat ik wil delen.
Voor
wie interesse heeft hierna de link voor de C.S. Scofield studiebijbel:
Markus 15:22 En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha (1), hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats. 23 En zij
gaven Hem gemirreden wijn te drinken (2);
maar Hij nam dien niet. 24 En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over
dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou (5). 25 En het was de derde
ure, en zij kruisigden Hem. 26 En het opschrift Zijner beschuldiging was
boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN. 27 En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, een aan Zijn rechter-, en
een aan Zijn linker zijde. 28 En de Schrift is
vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend (3). 29 En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en
zeggende: Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, 30 Behoud
Uzelven, en kom af van het kruis. 31 En insgelijks ook de overpriesters, met de
Schriftgeleerden, zeiden tot elkander, al spottende: Hij heeft anderen verlost;
Zichzelven kan Hij niet verlossen. 32 De Christus, de Koning Israëls, kome nu
af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen. Ook die met Hem gekruist waren, smaadden Hem (6-7). 33 En als de zesde ure gekomen was, werd er
duisternis over de gehele aarde (10),
tot de negende ure toe. 34 En ter
negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELOI, ELOI, LAMMA
SABACHTANI, hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God! (11) Waarom hebt Gij Mij verlaten? 35
En sommigen van die daarbij stonden, dit horende, zeiden: Ziet, Hij roept
Elias. 36 En er liep een, en vulde een spons met edik, en stak ze op een
rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat ons zien, of Elias
komt, om Hem af te nemen. 37 En Jezus, een grote stem van Zich gegeven
hebbende, gaf den geest (15).
“En Pilatus schreef ook een opschrift, en
zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS, DE NAZARENER, DE KONING
DER JODEN”
Lucas 23:33 En toen zij kwamen op de plaats, genaamd Hoofdschedel (1) plaats, kruisigden zij Hem
aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter
zijde en den ander ter linker zijde (3).
34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen (4). En
verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot (5). 35 En het volk stond en zag het aan. En ook de oversten met
hen beschimpten Hem (6), zeggende: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelven verlosse,
zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods. 36 En ook de krijgsknechten, tot
Hem komende, bespotten Hem, en brachten Hem edik; 37 En zeiden: Indien gij de
Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven. 38 En er was ook een opschrift boven
Hem geschreven, met Griekse, en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE
KONING DER JODEN. 39 En een der
kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de
Christus zijt, verlos Uzelven en ons (7).
40 Maar de andere, antwoordende,
bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel
zijt? 41 En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig
hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. 42 En
hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult
gekomen zijn. 43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u heden gij zult met
Mij in het Paradijs zijn (8). 44 En
het was omtrent de zesde ure, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot
de negende ure toe (10). 45 En de
zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde midden door. 46
En Jezus, roepende met grote stemme, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn
geest (14). En als Hij dat gezegd
had, gaf Hij den geest (15).
Johannes 19:17 En Hij, dragende
Zijn kruis, ging uit naar de plaats, genaamd Hoofdschedelplaats (1), welke in het Hebreeuws genaamd
wordt Golgotha; 18 Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde een, en Jezus in het midden
(3). 19 En Pilatus schreef ook een
opschrift, en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS, DE
NAZARENER, DE KONING DER JODEN. 20 Dit opschrift dan lazen velen van de Joden;
want de plaats, waar Jezus gekruist werd, was nabij de stad; en het was
geschreven in het Hebreeuws, in het
Grieks, en in het Latijn. 21 De overpriesters dan der Joden zeiden tot
Pilatus: Schrijf niet: De Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: Ik ben
de Koning der Joden. 22 Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik
geschreven. 23 De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn
klederen, (en maakten vier delen, voor elken krijgsknecht een deel) en den rok.
De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven (5). 24 Zij dan zeiden tot elkander: Laat ons dien niet scheuren,
maar laat ons daarover loten, wiens die zijn zal; opdat de Schrift vervuld
worde, die zegt: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en over Mijn
kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de krijgsknechten gedaan. 25
En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder en Zijner moeders zuster, Maria,
de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. 26 Jezus nu, ziende Zijn moeder, en
den discipel, dien Hij liefhad, daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw,
zie, uw zoon. 27 Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder (9). En van die ure aan nam haar de
discipel in zijn huis. 28 Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was,
opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst (12). 29 Daar stond dan een vat vol ediks, en zij vulden een spons
met edik, en omlegden ze met hysop, en brachten ze aan Zijn mond. 30 Toen Jezus
dan den edik genomen had, zeide Hij: Het
is volbracht!(13) En het hoofd
buigende, gaf den geest (15). (Statenvertaling)
‘Het is
volbracht’ waren de laatste woorden van Jezus aan het kruis uitgesproken toen
Hij op vrijdag 7 april 30 AD Zijn leven aflegde. De vloek van de dood (Genesis
3:17-19) en de verbrijzeling van het lichaam daaraan vooraf gaande (Psalm 90:3)
die de mens en de schepping sinds Genesis teisterde zou drie dagen later
overwonnen zijn. De verlossing van de gevallen schepping was een feit. Op
zondag 9 april 30 AD stond de Heer Jezus uit de dood op en demonstreerde eeuwig
leven (Johannes 3:16), sindsdien ‘om niet’ aangeboden aan een ieder die Hem wil
aannemen als Heer en Heiland. Dit evangelie werd eerst aan Israël aangeboden en
vervolgens aan de volken voor wie Paulus de apostel in het bijzonder zou
worden.
1
Korintiërs 15:1 Voorts, broeders, ik
maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook
aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat; 2 Door hetwelk gij ook zalig wordt,
indien gij het behoudt op zodanige wijze, als ik het u verkondigd heb; tenzij
dan dat gij tevergeefs geloofd hebt. 3 Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden,
naar de Schriften; 4 En dat Hij is begraven,
en dat Hij is opgewekt ten derden dage,
naar de Schriften; 5 En dat Hij is van Cefas gezien, daarna van de twaalven. 6
Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, van welken
het meren deel nog over is, en sommigen ook zijn ontslapen. 7 Daarna is Hij
gezien van Jakobus, daarna van al de apostelen. 8 En ten laatste van allen is
Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien. 9 Want ik ben de minste
van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom
dat ik de Gemeente Gods vervolgd heb. 10 Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar
ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods,
Die met mij is. 11 Hetzij dan ik, hetzij zijlieden, alzo prediken wij, en alzo
hebt gij geloofd. (Statenvertaling)
De
boodschap van de genade Gods voor ieder die gelooft was nieuw en nooit eerder aan
de profeten van het Oude Testament geopenbaard (Efeze 3:1-8, Romeinen
15:25-27).
Efeziërs
2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; 9 Niet uit de werken, opdat niemand
roeme. 10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede
werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.
(Statenvertaling)
Het is
met dit Bijbelgedeelte dat ik de draad met de twee moordenaars links en rechts
van Jezus (Mat. 27:38, Jesaja 53:12) aan een kruis genageld en tot een langzame
folterdood gedoemd, wil opnemen. We weten niets over het leven van de twee
moordenaars. Hun leeftijd, hun namen en kortom hun C.V. zouden we vandaag
zeggen worden niet meegedeeld. Alleen hun smadelijk levenseinde aan een Romeins
kruis krijgt in de Bijbel aandacht. Volledig naakt van alle waardigheid ontdaan
werden zij door niets ontziende Romeinse soldaten die vrijdagmorgen aan een
kruis genageld met boven hun hoofd een plakkaat bevestigd met hun misdrijf er
op vermeld: moordenaar, homicida! En dan nog in drie talen: in het Latijn de
taal van de bezetter, in het Hebreeuws de taal van het Woord van God en in het
Grieks de internationale taal van toen die west en oost verbond. De ganse
wereld kon hun misdrijf van de aangebrachte plakkaat aflezen. Op genade konden
zij niet meer rekenen, niet van hun beulen en niet van de vele toeschouwers die
aanwezig waren. Zo leek het althans. Eén van hen keerde zich namelijk tot Jezus
met de woorden: Heere, gedenk mijner,
als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. De man had kort daarvoor nog samen
met zijn kompaan de Heer Jezus Christus bespot en belasterd (Mt. 27:44 en Mk.
15:32). Maar kort voor de middag (het zesde uur) kwam hij tot inkeer, beleed
zijn misdrijf (Luc. 23:41) en (h)erkende hij Jezus als de komende Koning, de
Zoon van God die het geprofeteerde Messiaans Vrederijk, zijnde het herstelde
paradijs op aarde, ging oprichten. Dat en dat alleen werd zijn redding. Pure
zuivere genade ervoer hij waar niets aan toe te voegen viel. Samen met Jezus
zou de behouden moordenaar de volledige duisternis (Luc. 23:44) tot 15.00 uur
(het negende uur) meemaken en getuige zijn van Jezus’ laatste woorden: het is
volbracht. De folterdood van de misdadigers, zowel de geredde als de on-geredde
zou nog enige tijd langer aanhouden. Van hen werden later die namiddag de benen
door Romeinse soldaten gebroken, waarna een genade(?)dood zich sneller voltrok.
De behouden
moordenaar behoorde nog tot de bedeling van Israël onder de wet en zal zijn
opstanding meemaken bij de tweede komst van de Messias. Ik ben zo vrij geweest
om de komma en dubbel punt uit de bekende Bijbeltekst te verwijderen: En Jezus
zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.
Komma ’s komen in de grondtekst niet voor en zijn later toegevoegd. Het traditionele
christendom leert dat de ziel van een mens bij zijn of haar dood onmiddellijk naar
de hemel gaat (als het goed is) of naar een vagevuur of de hel (indien het
slecht is). Dit is echter ontleend aan de Griekse mythologie. Ook in Israël was
dit geloof sinds de Griekse overheersing ingeburgerd geraakt. Alleen de Bijbel echter
is norm tot het verstaan wat er met een mens bij het sterven gebeurt. Verleden
jaar schreef ik op 27.07.2017 op dit
blog een artikel: want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1500847200&stopdatum=1501452000
Het
accent wil ik leggen op de genade dat deze man te beurt viel en het voorbeeld dat
hij is voor ieder die vandaag op Jezus wil vertrouwen en Zijn geprofeteerde
wederkomst lief krijgt. Wie meent dat men zijn behoudenis via een plichtenleer moet
verdienen, zoals overigens alle religies leren, wordt hier weerlegd. De geredde
moordenaar kon namelijk geen enkele verdienste voorleggen. Zijn enige
verdienste was zijn geloof in Jezus als de komende Koning en Diens verwachte
opstanding. Dat beleed de moordenaar: “Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw
Koninkrijk zult gekomen zijn”. Wat zijn leven betreft, weten we niets. Alleen
zijn smadelijk einde als moordenaar veroordeeld tot de folterdood op een
Romeins kruis. Hij is dan ook alleen maar een voorbeeld voor wat de genade Gods
betekent. Zijn leven had met de juiste keuzes anders kunnen zijn en is geen voorbeeld. Gedurende drie jaar was
de Heer Jezus in het gebied van Israël werkzaam geweest verkondigende het nabij
zijnde Rijk Gods op aarde en dit gepaard gaande met grote tekenen en wonderen.
Hij was voorafgegaan door Johannes de Doper die in de geest van de profeet Elia
als heraut de komst van de Messias en zijn Rijk aankondigde. Over de volgorde
der gebeurtenissen van Jezus’ openbaar optreden schreef ik eerder op dit blog
een aantal artikelen. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1523829600&stopdatum=1524434400
Matteüs
1:1 En in die dagen kwam Johannes de
Doper, predikende in de woestijn van Judea, 2 En zeggende: Bekeert u; want
het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. 3 Want deze is het, van denwelken
gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de
woestijn: Bereidt den weg des Heeren,
maakt Zijn paden recht! 4 En dezelve Johannes had zijn kleding van kemelshaar,
en een lederen gordel om zijn lenden; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde
honig. 5 Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judea, en het gehele land rondom de Jordaan; 6 En werden van
hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden.
Beide
moordenaars aan een kruis naast Jezus genageld moeten waarschijnlijk het pad
van Johannes de Doper en van Jezus en zijn discipelen gekruist hebben, maar
toen halsstarrig aan hun eigen dwaalweg (Jesaja 53:6) vastgehouden. Eén hield tot
het levenseinde halsstarrig aan zijn dwaalweg vast. De andere keerde zich tot
Jezus voor uitredding. Alle ballast van ongerechtigheden en overtredingen als
een gevolg van zijn doelloos leven opgehoopt, nam Jezus als het Lam van God (Efeze
2:7) op Zich en de man werd daar enkele uren voor het einde van zijn folterdood
door het Bloed van Jezus behouden.
Jesaja
53:5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij
verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn
striemen is ons genezing geworden.
(de hierboven getoonde afbeelding is niet
naar waarheid getekend maar is alleen maar een poging tot visuele uitbeelding
van de opstanding. De beeldspraak is wel zeer treffend. Het laat een kerkgebouw
met kerkhof in verval zien alsof het christendom in die toekomende tijd van weinig
tel meer is. Wat ook opvalt is de eerder beschreven opstanding in etappes. De
tijdens hun leven wedergeboren christenen krijgen op de afbeelding hun
opstanding terwijl de overige doden in hun graven (voorlopig) onberoerd
blijven.)
De
komende opstanding zal in fases gebeuren. Eerst de opstanding ten leven voor de
Ekklesia gevolgd door die van Israël (Daniël 12:1-3), waar de geredde
moordenaar deel van zal uitmaken. Na het afsluiten van het Messiaanse Vrederijk
volgt de opstanding met het oordeel en de tweede dood waar de verloren
moordenaar deel van zal uitmaken (Apocalyps 20:7-15).
Wat de
opstanding van de Gemeente of Ekklesia betreft, geeft Paulus de volgende
vertroostende woorden door:
1
Thessalonicenzen 4:13 Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij
niet bedroefd zijt, gelijk als de
anderen, die geen hoop hebben. 14 Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en
opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus,
weder brengen met Hem. 15 Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat
wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen
voorkomen degenen, die ontslapen zijn. 16 Want de Heere Zelf zal met een
geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den
hemel; en die in Christus gestorven
zijn, zullen eerst opstaan; 17 Daarna wij, die levend overgebleven zijn,
zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in
de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 18 Zo dan, vertroost elkander met deze woorden.
(Statenvertaling)
Op de
tijdsbalk zitten er namelijk dertig jubeljaren tussen het eerste jubeljaar na
de inname van het Beloofde Land Kanaän, tot aan het uitroepen van het dertigste
jubeljaar door Jezus Christus met Jom Kippoer op 29 september 27 AD. De
bijgevoegde tijdschema ’s beslaan telkens veertien jaar met bovenaan de
jaartallen volgens de westerse kalender. Elk jaar beslaat twintig millimeter
verdeeld in vier kwartalen van elk vijf millimeter. Onder de westerse
jaartelling ziet men de Joodse sabbatjaren- en jubeljaren in een lichtblauwe
tijdsbalk uitgetekend. De sabbatjaren lopen van april tot maart ononderbroken
door in een cyclus van zeven maal zeven jaar. In het negenenveertigste jaar
begon in oktober het jubeljaar, dat liep tot september van het jaar daarop,
waar het eerste jaar van een nieuwe sabbatjaarcyclus al in april aangevangen
was. Dit is de wijze van tellen door de geleerde William Whiston aangereikt en
juist bevonden te zijn.
Tijdschema
18/5 v. Chr. toont onderaan de tijdsbalk met de sabbatjarencyclus, de
jaartallen van Daniël ‘s jaarweken die ons naar het optreden van Johannes de
Doper leiden gevolgd door het openbaar worden van Messias Jezus. Daaronder
merken we in de zomer van het jaar 5 v. Chr. via een blauwe tijdsbalk de
geboorte van Jezus. Daaronder heb ik een tijdsbalk aangebracht met de
jaartallen die ons van het achttiende jaar van Herodes de Grote met de aanvang
van de Tempelbouw naar de lente van 27 AD loodst met de geschiedenis van het
twistgesprek tussen de Heer Jezus en de Farizeeërs (Joh. 2)en de 46 jaar die er
sindsdien verlopen waren. Daaronder zien we op het tijdschema de regeerperioden
van Herodes en Augustus afgebeeld.
De
geboorte van Jezus in het jaar vijf v. Chr. is uiteraard geen absolute zekerheid.
Ik heb gekozen voor het jaar 5 v. Chr. omdat de dood van Herodes de Grote in
maart van het jaar 4 v. Chr. plaatsvond (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
437-441) en zijn dood verbonden is met de Kerstgeschiedenis. Het ontvangen namelijk
van de wijzen of Magi uit het Oosten aan het hof van Herodes, hun bedrog,
gevolgd door de woede van Herodes en de opdracht tot het doden van alle baby ’s
in Bethlehem tot twee jaar oud. Gevolgd door de vlucht naar Egypte van Jozef, Maria
en baby Jezus (Mt. 2:13-15).
Matteüs
2:16 Als Herodes zag, dat hij van de wijzen bedrogen was, toen werd hij zeer
toornig, en enigen afgezonden hebbende, heeft omgebracht al de kinderen, die
binnen Bethlehem, en in al deszelfs landpalen waren, van twee jaren oud en daaronder, naar
den tijd, dien hij van de wijzen naarstiglijk onderzocht had.
(Statenvertaling)
Er
kunnen dus ook twee jaar verlopen zijn tussen de dood van Herodes en de
geboorte van Jezus. Indien dit klopt plaatsen we de geboorte van Jezus in de
zomer van 6 v. Chr. op de tijdsbalk. Er is nog een derde mogelijkheid waar ik
rekening mee houdt en dat is dat Jezus bij zijn sterven in april 30 AD dezelfde
leeftijd had als Izaak toen deze door Abraham als offer op een altaar gebonden
werd. Volgens de Seder Olam
was Isaak toen 37 jaar: Our forefather Isaac was 37 years old when he was bound
to the altar…Seder Olam, The Rabbinic View of Biblical Chronology, translated
and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer, 1998, Part 1 Pentateuch,
Creation to Jacob.
Het is
een vriend uit West-Vlaanderen die me via een emailwisseling hier attent
opmaakte. Isaak is een type, een voorafschaduwing van de Heer Jezus die ook
zijn hout naar Golgotha torste. Zou dan ook de leeftijd van Jezus niet dezelfde
als die van Izaak geweest kunnen zijn? Indien dit correct is valt de geboorte
van Jezus in 8 v. Chr. Absolute zekerheid hebben we niet aangezien de Bijbel
geen specifiek jaartal voor de offergang van Izaak opgeeft. Volgens Flavius
Josephus (Joodse Oudheden, Boek 1, xiii. 2.) dan weer, was Izaak in dat
cruciale momentjaar slechts vijfentwintig jaar oud. En dit past niet met de
leeftijd van ongeveer 30 jaar voor Jezus in het jaar van het optreden van
Johannes de Doper in het vijftiende jaar van keizer Tiberius. De keuze voor het
jaar 30 AD met vrijdag op 7 april heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk
27/28 AD een navigatiepunt in de tijd, blz. 443-446, toegelicht. Moderne
astronomen (Astronomy and the date of the Crucifixion – Colin Humphreys and
W.G. Waddington) leveren de volgende data af voor de veertiende Nisan op een
vrijdag: 11 april 27 AD, 7 april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik geef de drie data
op aangezien er verschil van mening bij onderzoekers bestaat betreffende het
correcte jaar van de kruisdood. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys
hierboven hanteert overigens 33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven
voor een late datum hebben dikwijls hun reden van bestaan in de vervangingsleer
die het christendom aanhangt. De leert die zegt dat de kerk in de plaats van
Israël gekomen is en alle oudtestamentische profetie in haar vervult. De
zeventigste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld is aldus zonder
tijdskloof tussen de 69ste en de 70ste week al geschiedenis
en kende haar eindvervulling in 33 AD.
Het
artikel levert een alternatieve Kerstdatum, geboortedag voor de Heiland op 23
augustus.
Tijdschema
4 v. Chr./10 AD plaatst de geschiedenis van de twaalfjarige Jezus in Jeruzalem
met het Pesach-pelgrimsfeest in het jaar 9 AD op de tijdsbalk. Jezus is dan twaalfplus
jaar jong.
Op
tijdschema 11/24 AD merken we via een grijze tijdsbalk het begin van de
regeerperiode van Keizer Tiberius in het najaar van 12 AD als co-princeps met
Keizer Augustus. Tiberius’ vijftiende regeringsjaar liep aldus van het najaar
van 26 AD tot het najaar van 27 AD. Tiberius regeerde voor een periode van twee
jaar als co-princeps van keizer Augustus over het Oosten van het Rijk. Dit
wordt bevestigd in een Romeinse bron: Suetonius Tib. Vita, 21 a.u.c. 765.
Keizer Augustus stierf in de zomer van 14 AD.
Ons tijdschema
25/38 AD toont in het voorjaar van 26 AD het einde van de negenenzestig
jaarweken van de profeet Daniël. Het is de tijd dat Johannes de Doper in de
geest van Elia optrad en de komst van de Messias of Gezalfde aankondigde.
Daniël
9:24 Zeventig weken zijn bestemd
over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de
zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige
gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen,
en om de heiligheid der heiligheden te zalven. 25 Weet dan, en versta: van den
uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op
Messias, den Vorst, zijn zeven weken,
en twee en zestig weken; de straten,
en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. 26
En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal
niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de
stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden
vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten
verwoestingen.
27 En
hij zal velen het verbond versterken een
week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer
doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot
de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over
den verwoeste. (Statenvertaling)
De
zeventig weken zijn volgens het Schriftwoord te verdelen in afzonderlijke maar
opeenvolgende tijdschijven van zeven weken, tweeënzestig weken en één week. De
eerste schijf van zeven weken eindigde in 409 v. Chr. De tweede schijf van
tweeënzestig weken eindigde in 26 AD met het optreden van Johannes de Doper en
de derde schijf van één week is nog toekomst.
Tijdschema
25/38 AD toont het dertigste jubeljaar dat met Jom Kippoer op 29 september 27
AD uitgeroepen werd en liep tot oktober 28 AD. Het is een historische
gebeurtenis met de Heer Jezus Christus (Lucas 4:18-19) die dag in de synagoge
te Nazareth die uit de Bijbelrol Jesaja aldaar het aangename jaar des HEEREN
verkondigde.
Lucas 4:16
En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op
den dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen. 17 En Hem werd
gegeven het boek van den profeet Jesaja;
en als Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats, daar geschreven was: 18
De Geest des Heeren is op Mij, daarom
heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te
verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; 19 Om den gevangenen te
prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te
zenden in vrijheid; om te prediken het
aangename jaar des Heeren.
20 En
als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en
de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. 21 En Hij begon tot hen
te zeggen: Heden is deze Schrift in uw
oren vervuld. 22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich
over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen; en zeiden: Is deze
niet de Zoon van Jozef? 23 En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot
Mij dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester! genees Uzelven; al wat wij gehoord
hebben, dat in Kapernaum geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland. 24 En
Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland. 25
Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van
Elias, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er grote
hongersnood werd over het gehele land. 26 En tot geen van haar werd Elias
gezonden, dan naar Sarepta Sidonis, tot een vrouw, die weduwe was. 27 En er
waren vele melaatsen in Israël, ten tijde van den profeet Elisa; en geen van hen
werd gereinigd, dan Naäman, de Syriër. 28 En zij werden allen in de synagoge
met toorn vervuld, als zij dit hoorden. 29 En opstaande, wierpen zij Hem uit,
buiten de stad, en leidden Hem op den top des bergs, op denwelken hun stad
gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen. 30 Maar Hij, door het midden
van hen doorgegaan zijnde, ging weg.
heb ik
de volledige tekst van het Bijbelboek Jesaja 61 geciteerd. Daar waar de Heiland
met Jom Kippoer te Nazareth stopte met lezen, vervolgt de profeet Jesaja met de
profetie van het beloofde herstel van alle dingen.
Jesaja 61:1 De Geest des Heeren
HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te
brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen
van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening
der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wraak onzes Gods;…..enzoverder.
Tussen
het uitroepen van het jaar van de welbehagen des HEEREN en de dag der wrake
onzes Gods in vers twee zit een tijdskloof van twee dagen of ruim tweeduizend
jaar. De dag der wrake wordt vooral in het Bijbelboek Openbaring of Apocalyps
beschreven en is nog toekomst.
De Heer
Jezus was omstreeks dertig jaar oud toen Hij zijn bediening begon (Lucas 3:23). Op de bijgevoegde tijdsbalk
uitgetekend betekent dit dat hij dertigplus was. De leeftijd ook van David toen
deze koning over het Verenigd Koninkrijk van Israël werd (2 Samuël 5:4). Dertig
jaar oud was ook de aartsvader Jozef toen deze tot onderkoning van Egypte
aangesteld werd (Genesis 41:46). De minimumleeftijd van dertig jaar was ook een
vereiste voor de Levieten die dienst in het Heiligdom deden (Numeri 4:3). Met
de volwassen leeftijd van dertig jaar was Jezus klaar voor Zijn ambt van
Koning, Profeet en Priester.
Hierna
een opsomming van de dertig jubeljaren die we met onze artikelenreeks behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18.562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
20.464/463Artaxerxes I
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Artaxerxes
II Mnemon
23.317/316Griekse
overheersing
24.268/267Griekse
overheersing
25.219/218Griekse
overheersing
26.170/169Griekse
overheersing
27.121/120Makkabeeën
periode
28. 72/71Makkabeeën
periode
29. 23/22Romeinse
periode
30.
27/28 ADJezus
Christus
Inmiddels
is mijn boek ‘Dertig Jubeljaren’
gepubliceerd en op het internet verkrijgbaar. Zie de link onderaan voor wie het
boek wil aanschaffen. In totaal zaten er dertig
verifieerbaar-historische Jubeljaren tussen inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias in 27
AD en vandaar de titel van mijn nieuw boek. Ik leg de nadruk op het feit dat
het historisch verifieerbare jubeljaren zijn die in mijn boek behandelt worden,
jubeljaren die een begin hadden na de inname van het land Kanaän. In mijn
boek geef ik naast de plaatsing van historische jubeljaren op de tijdsbalk heel
wat aandacht aan de correctie van de plaatsing van de Egyptische faraolijsten
op de tijdsbalk. Dit is noodzakelijk sinds aan het begin van de twintigste eeuw
in 1904 de Egyptoloog Eduard Meyer zijn werk ‘kalender en Sothis-periode’ bekendmaakte waarin hij de Egyptische
dynastieën van Manetho zonder rekening met de Bijbel of andere historische
bronnen te houden, op de tijdsbalk onderbracht. Het noodlottige resultaat was
een verbreken van de verschillende Bijbelse historische ankerpunten die er wel
degelijk tussen Kanaän en Egypte waren. Zoals de Egyptoloog Eduard Meyer de
geschiedenis van Egypte bracht vind men Israël daar niet meer in terug. Vooral
dan de gewelddadige exodus van de Israëlieten uit Egypte zoals het Bijbelboek
Exodus het brengt werd tot fantasie herleidt. De Bijbel is voor velen sindsdien
een louter godsdienstig boek zonder historische waarde? Nochtans is de
geschiedenis van Israël onlosmakelijk met die van Egypte verankerd. Abraham is
er ten tijde van een hongersnood naar toegetrokken en diens vrouw Sara
verzeilde zo in de harem van een niet bij naam genoemde farao. Daarna lezen we
over een andere hongersnood en Jozef een van de oudvaders, die het tot
onderkoning van Egypte schopt. Later volgt de verdrukking en slavernij van het
Israëlitische volk in Egypte met daarop de tien plagen en de exodus uit Egypte
onder leiding van Mozes naar het Beloofde Land Kanaän. De bovenvermelde
historische feiten worden in de Bijbel op de tijdsbalk tussen de twintigste en
de vijftiende eeuw voor Christus gedateerd. Volgens de Egyptologie en haar ‘kalender
en Sothis-periode’ heersten ten de tijde van de aartsvaders de Hyksos over
Egypte en ten tijde van de exodus heersten de farao ’s van de machtige
achttiende dynastie. Farao ’s wier macht zich uitstrekte tot aan de Eufraat in
Klein-Azië. Theologen en Bijbelvorsers die de fabricatie van de Egyptologie
voor waarheid houden moeten op zoek naar geschikte farao ’s die in het Bijbelse
plaatje passen, wat in wezen onmogelijk is indien men het Bijbelse verhaal geen
geweld wil aandoen. Op zoek naar een geschikte farao binnen de
pseudowetenschappelijke constructie van de Egyptologie hanteren theologen zelfs
een vroege en een late datering van de Exodus. Men trekt hierbij schaamteloos
het Bijbelgedeelte van 1 koningen 6:1 in twijfel waar geschreven staat dat er 480 jaar tussen het jaartal van de
exodus en het vierde regeringsjaar van Salomo, zit. Er is maar één datering van
de exodus mogelijk en dat is die volgens de Masoretische tekst van onze Bijbel:
de vijftiende eeuw v. Chr., en op basis van de sabbatjaar- en jubeljaar-telling
zelfs nauwkeurig te plaatsen in het voorjaar van 1483 v. Chr. In het model
zoals geleverd door het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid waren
het Oude Rijk en het Midden Rijk in Egypte contemporain met elkaar en kwamen
beide aan een gewelddadig einde bij de Exodus van de Israëlieten in 1483 v.
Chr. Na de uittocht van de Israëlieten overrompelden de Hyksos Egypte en zouden
de volgende vier eeuwen over het land heersen. Het Nieuwe Rijk kende zijn
aanvang en uitbreiding ten tijde van het Verenigd Koninkrijk van Israël onder
de koningen Saul, David en Salomo in de tiende eeuw v. Chr. In mijn boek volg
ik de draad van de herziening van de geschiedenis van de oudheid met de Bijbel
als gids.
Van de vele Egyptische
oudheidgeschriften in hierogliefen op papyrus en steen bewaard gebleven die
sinds de ontcijfering van het Egyptische schrift op de zogenaamde Rosettasteen
voor ons leesbaar zijn geworden, wordt het volk Israël slechts éénmaal vermeld.
Het is de bekende
Merneptah-stele die dateert uit de periode van de negentiende dynastie dat naar
Israël verwijst. Farao Merneptah was een zoon van Ramses II en de troonopvolger
die op late leeftijd zijn vader na diens dood opvolgde. De orthodoxe
egyptologie dateerde de regeerperiode van farao Merneptah foutief in de
dertiende eeuw v. Chr. van het jaar 1212 tot 1202 v. Chr. De overwinningsstele
van Merneptah wordt door hen op basis van hun gebruik van een vermeende dubbele
kalender in Egypte gedateerd op de derde dag van de derde maand van het derde
seizoen, in 1207 v. Chr. Een vraag moet echter zijn of er inderdaad in het
Egypte van de oudheid een dubbele kalender gehanteerd werd, gebaseerd op het
jaarlijks opkomen van de Hondsster of Sothis? Het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid heeft deze vermeende kalender onder uit gehaald en aangetoond
dat dit een verzinsel van Romeinen en Grieken was. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 27-42, heb ik een hoofdstuk met de titel: de geschiedenis van de
geschiedenis, aan deze materie gewijd. Er is geen enkele reden meer om aan de
constructie van de orthodoxe egyptologie geloof te hechten. De volledige tekst
op de Merneptah-stele bestaat vooreerst uit een lange lijst van veroveringen
door farao Merneptah en pas in de voorlaatste regel wordt er naar Israël
verwezen. Hierna het belangrijke gedeelte:
de vorsten werpen zich
neer en roepen: vrede. Niet een houdt er zijn
hoofd hoog, onder de negen bogen. Verwoest is Libië, het Hetthietenland
gepacificeerd, geplunderd is Kanaan met al zijn kwaad,
weggevoerd is Ashkelon, overvallen is Gezer, Janoam vernietigd. Israël is ontvolkt, zijn zaad is niet meer; Hrw is een weduwe
geworden voor Egypte
De verwijzing naar Israël
op de zogenaamde Merneptah-stele zul je in haast elk historisch werk over de
Bijbelse geschiedenis aantreffen. Het is dan ook voor sommigen het
schriftelijke historische bewijs bij uitstek voor het bestaan van het volk van
de Bijbel. Dit alsof men de rags and tatters-geschiedschrijving van Egypte
daar voor nodig zou hebben.
Als een gevolg van het foutief
plaatsen van Merneptah op de tijdsbalk door de orthodoxe egyptologie zijn
intussen de problemen niet opgelost. De orthodoxe Egyptologie plaatst deze
farao in de dertiende eeuw voor Christus op de tijdsbalk en biedt hem als een mogelijke
kandidaat voor de Exodus-farao aan. Men zal dus in heel wat studies de
discussie kunnen volgen over wat Merneptah nu juist bedoelde met zijn
vermelding dat Israël ontvolkt was en haar zaad niet meer was? Onder
revisionisten is er nog geen onderlinge overeenkomst waar de negentiende
dynastie dan wel op de tijdsbalk thuishoort. Wat echter als een paal boven
water staat is het feit van het neerhalen van de pijlers waar de orthodoxie
haar gefabriceerde constructie mee verankerd heeft. Er is geen enkele reden
meer om farao Merneptah in de dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk te houden.
Dat Merneptah de farao
van de exodus geweest zou zijn is weerlegd. Het in de Bijbel beschreven
gewelddadige einde van het Egyptische Rijk als een gevolg van de exodus past
niet in de historische gegevens die we over de negentiende dynastie hebben. De gewelddadige Exodus van de Israëlieten uit Egypte in de
vijftiende eeuw v. Chr. was verantwoordelijk voor een breuk in de Egyptische
geschiedenis gevolgd door een tussenperiode. Volgens de revisie van de
geschiedenis van de oudheid waren het zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in
Egypte contemporain met elkaar en was er maar één tussenperiode, die van de
Hyksos die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over Egypte en
een gedeelte van Klein-Azië vestigden. De twaalf stammen van Israël vervolgden intussen
hun weg door de wildernis en trokken na een periode van veertig jaar het
Beloofde Land Kanaän binnen.
De
tien plagen waren een economische ramp zonder weerga voor Egypte geweest en met
de ondergang van het leger in de Rode Zee lag het land daarop wagenwijd open
voor de invasie van de Hyksos Amoe - Amalekieten. De Hyksos zouden gedurende
vier eeuwen over Egypte heersen. Toen zij in 1049 v. Chr. door farao Ahmose van
het Nieuwe Rijk uit Egypte verdreven werden voerde deze farao een ware
beeldenstorm uit. Niets mocht van de lange heerschappij van de vreemde Hyksos
overblijven. Het resultaat was een damnatio memoriae voor Egypte. In mijn
boek Exodus
dat sinds 2016 op het internet verkrijgbaar is heb ik deze geschiedenis
ontrafeld en ook de farao van de Exodus geïdentificeerd. Het boek kan inmiddels volledig online gelezen worden op de volgende
link: https://jezusleeft.weebly.com/exodus.html
In het tijdsbalk-variant
dat Dr. Immanuël Velikovsky in zijn boek Ramses II en zijn tijd aanbiedt valt
veel op zijn plaats en passen verschillende puzzelstukjes in het historische
plaatje. De negentiende dynastie verhuist in dit model op de tijdsbalk naar de
zevende en zesde eeuw voor Christus. De veldtocht van farao Merneptah naar
Klein-Azië in het jaar 580/579 v. Chr. vond nu plaats op het moment van Israël s
Babylonische ballingschap wat aansluit bij de vermelding op de stele dat het
land ontvolkt was. De hiërogliefen op de stele bevestigen hier één en ander
duidelijk. Belangrijk bij het schrijven van hiërogliefen was het
determinatief dat duidelijk maakte of het teken een god, een man en/of een
land voorstelde. De determinatief voor de steden Ashkelon, Gezer en Janoam op
de stele vermeld is iedere keer een speer met drie bergen en verwijst naar
een vreemde stad. In het geval van Israël is het determinatief echter een
zittende man en een zittende vrouw, duidelijk makende dat hier een etnische
groep in plaats van een stad of gebied bedoelt wordt.
Ik schreef eerder dat er
heel wat discussie is onder revisionisten van de geschiedenis van de oudheid
over het opnieuw plaatsen van farao s en hun dynastieën op de tijdsbalk. Het
werk van wijlen Dr. Velikovsky is zulk een voorbeeld van een twistappel tussen
voor en tegenstanders van zijn reconstructie. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 371-373, volg ik de tijdsconstructie van Velikovsky met de
negentiende Egyptische dynastie gereviseerd naar de zevende en zesde eeuw v.
Chr.
Wat ik niet volg is
Velikovsky s stelling dat Ramses II en Merneptah alteregos van farao Necho en
diens opvolger Apries waren. In mijn variant zijn deze faraos contemporain met
elkaar met de negentiende dynastie ondergeschikt aan de zesentwintigste
dynastie.
Een van de hoofdredenen
dat Velikovsky de farao s van de negentiende dynastie tot alterego s van de
zesentwintigste dynastie maakte was vanwege het feit dat er geen of heel weinig
archeologisch materiaal van al de faraos van de zesentwintigste dynastie
voorhanden is. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384, verwijs ik naar
naar de oudheidhistoricus Herodotos en zijn beschrijving van de koninklijke
begraafplaats van de farao s van de zesentwintigste dynastie die tot op heden
niet ontdekt werd.
De Assyrische koning Sanherib chronologisch in lijn met de Bijbelse koning Hizkia van Juda gebracht.
We vervolgen deze week onze afleveringen over de
koningen van Assyrië in relatie tot Israël en Juda met Sanherib de zoon van
Sargon II. De aflevering over Sargon II dateert van 05.11.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3124916
Net zoals met Salmaneser V en Sargon II staat ook Sanherib
bij naam in de Bijbel vermeld.
2 Koningen 18:9 Het
geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende
jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië,
opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van
drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia;
het was het negende jaar van Hosea, den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde
Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de
rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN,
huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden;
en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet
gehoord, noch gedaan. 13 Maar in het
veertiende jaarvan den koning
Hizkia kwam Sanherib, de koning van
Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
(Statenvertaling)
Dit is het
Bijbelgedeelte dat de godgeleerde Edwin
R. Thiele in zijn boek: The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings, 1951, schaamteloos als kunstmatig aan de Bijbel
toegevoegd verklaarde omdat het chronologisch niet paste in de
koningslijstconstructie van de moderne Assyriologie. Thiele ’s dramatische
knieval naar de Assyriologie toe. Zie het artikel van 02.12.2017 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
Orthodoxe
Assyriologen
zijn er van overtuigd dat de Eponiemlijsten een ononderbroken historische lijn
van eponiemen (ambtenaren), koningen en gebeurtenissen voorsteltvan het jaar 892 v. Chr. tot het jaar 648 v.
Chr.. Alle daarnaast gevonden annalen van Assyrische koningen worden binnen het
raamwerk van de Eponiemlijsten ingevuld. In
het licht van de Bijbel is dit nochtans onhoudbaar. Er ontbreken zondermeer
namen van koningen in de Eponiemenlijst. Een Bijbels voorbeeld zijn Pul én
Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke koningen, verder is er de koning van
Assyrië ten tijde van de profeet Jona en de regeerperiode Jerobeam II van
Israël, die zich tot de God van Israël keerde ter uitredding van een
aangekondigde meganatuurcatastrofe. Een koning en een actie waar in geen een
van de bewaarde Assyrische annalen naar verwezen wordt. Dan is er nog een Assyrische
koning Jareb waar de profeet Hosea naar verwijst. Dit zijn enkele Bijbelse voorbeelden
van Assyrische koningen die in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk te
plaatsen zijn. Een eeuw die getuige was van een cyclus van
meganatuurcatastrofes met iedere keer perioden van chaos en anarchie.
Men kan
bij de revisie van de geschiedenis van de oudheid de schouders ophalen en
stellen dat de vak-wetenschappers het bij het rechte eind hebben. Voor hen kan
er over de rangschikking van de Assyrische koningen op de tijdsbalk niet
gediscuteerd worden. De Bijbel is voor hen een louter godsdienstig boek en
historisch niet betrouwbaar. Indien als een gevolg de Bijbels-chronologische
gegevens niet passen in de Assyrische constructie, dan zijn het de Bijbelse
gegevens die aangepast moeten worden. Dat is wat de godgeleerde Edwin R. Thiele
(1895/1986) in zijn studie: The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1977, pseudowetenschappelijk
uitgevoerd heeft.
Sanherib staat in het
veertiende regeringsjaar van Hizkia van Judaals
koning van Assyrië in de Bijbel vermeld. Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia is onverbrekelijk verbonden met het zesde regeringsjaar van Hizkia in de
Bijbel gelinkt met het negende regeringsjaar van Hosea van het tienstammenrijk
en de val van Samaria door de Assyrische koning Salmaneser V. De aandachtige
lezer(es) van het Bijbelgedeelte 2 Koningen 18:9-13 heeft opgemerkt dat er
tussen Salmaneser V met de verovering van Samaria en Sanherib met de belegering
van Jeruzalem slechts acht jaar
zitten. De eponiemlijsten echter hebben een verschil van zo maar even twintig jaar. De Bijbel heeft nochtans
gelijk. De oplossing ligt in het herkennen van co-regentschappen bij de
Assyrische koningen. Co-regentschappen die de Bijbel aantoont. In het artikel
op dit blog van 05.11.2018 over
Sargon II zagen we dat Sanherib de troon met zijn vader Sargon II deelde. Koning
Hizkia van Juda verwees in zijn veertiende regeringsjaar in 709 v. Chr. (2 Kon.
18:13) naar de koningen van Assyrië in het meervoud:
2
Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij
trok Juda binnen …… … en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst zoveel water vinden…
Terwijl
Sanherib in 709 v. Chr. Jeruzalem belegerde, leidde zijn vader en mede-koning
Sargon II een veldtocht tegen Babylon. Sanherib verwijst in zijn annalen op zijn
bekende prisma-stele naar de belegering van Jeruzalem, maar dateert deze actie
als zijn derde veldtocht, zonder de vermelding van een regeringsjaar:
“18
As for Hezekiah the Judahite, 19who
did not submit to my yoke: forty-six of his strong, walled cities, as well as
20 the small towns in their area, 21 which were without number, by levelling
with battering-rams 22 and by bringing up seige-engines, and by attacking and
storming on foot, 23 by mines, tunnels, and breeches, I besieged and took them.
24 200,150 people, great and small, male and female, 25 horses, mules, asses,
camels, 26 cattle and sheep without number, I brought away from them 27 and
counted as spoil. (Hezekiah) himself,
like a caged bird 28 I shut up in
Jerusalem, his royal city. 29 I threw up earthworks against him— 30the one
coming out of the city-gate, I turned back to his misery. 31 His cities, which
I had despoiled, I cut off from his land, and 32 to Mitinti, king of Ashdod, 33
Padi, king of Ekron, and Silli-bêl, 34 king of Gaza, I gave (them). And thus I
diminished his land. 35 I added to the former tribute, 36 and I lad upon him
the surrender of their land and imposts—gifts for my majesty. 37 As for Hezekiah, 38 the terrifying splendor of my majesty overcame him, and 39 the
Arabs and his mercenary troops which he had brought in to strengthen 40 Jerusalem,
his royal city, 41 deserted him. In addition to the thirty talents of gold and
42 eight hundred talents of silver, gems, antimony, 43 jewels, large
carnelians, ivory-inlaid couches, 44 ivory-inlaid chairs, elephant hides,
elephant tusks, 45 ebony, boxwood, all kinds of valuable treasures, 46 as well
as his daughters, his harem, his male and female 47 musicians, which he had
brought after me 48 to Nineveh, my royal city. To pay tribute 49 and to accept
servitude, he dispatched his messengers.”
(Prisma-stele
kolom 2)
Moesten
we alleen de gegevens van de Assyriër bezitten, zouden we moeten aannemen dat
Sanherib Jeruzalem inderdaad met succes belegerde, en een grote schatting van
Hizkia ontving, de Judese koning die hij als een vogel in een kooi opgesloten
had. De historische werkelijkheid zag er anders uit. Volgens de Bijbel werd het
belegerende Assyrische leger door de Engel des HEEREN vernietigend verslagen en
moesten zij afdruipen. Later zou Sanherib volgens de Bijbel te Nineveh door
twee van zijn zonen vermoord worden.
2
Koningen 19:32 Daarom zo zegt de HEERE van den
koning van Assyrië: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl
inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen, en zal geen wal
daartegen opwerpen. 33 Door den weg, dien hij gekomen is, door dien zal hij
wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt de HEERE. 34 Want Ik zal
deze stad beschermen, om die te verlossen, om Mijnentwil, en om Davids, Mijns
knechts wil. 35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de Engel des HEEREN uitvoer, en sloeg in het leger van Assyrië honderd
vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten,
ziet, die allen waren dode lichamen. 36 Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog henen, en keerde weder; en
hij bleef te Nineve. 37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch,
zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het
zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Esar-haddon,
zijn zoon, werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
De
plaatsing van Sanherib door de orthodoxe Assyriologie op de tijdsbalk met zijn
eerste regeringsjaar in 705 v. Chr. wijs ik af. Het jaartal 709 v. Chr. als
veertiende regeringsjaar van Hizkia is op de tijdsbalk verankerd het zevende
sabbatjaar van april 709/maart 708 v. Chr., gevolgd door het vijftiende
jubeljaar van oktober 709/september 708 v. Chr. en is een navigatiepunt op de
tijdsbalk. Dit gegeven plaatst Sanherib als koning van Assyrië al in het jaar 709
v. Chr. op de tijdsbalk. Aan de veldtocht naar Jeruzalem in 709 v. Chr. gingen overigens
nog twee campagnes vooraf. Op basis van de Bijbels-chronologische gegevens was
Sanherib ontegensprekelijk een mede-koning die de troon van Assur met Sargon II
deelde.
Er is
nochtans een manier om op basis van Sanherib ’s annalen tot de berekening van
zijn eerste co-regeerjaar te komen. Er is namelijk een verklaring van Sanherib (Assyrian
Kings from Adasi to Assur Dan II - synthesized from Synchronistic Chronicle,
Meissmer’s list, and corrected to the Khorsabad List - as quoted by Courville),
die stelt dat er 418 jaar waren
tussen zijn regering en die van Tiglath Pileser I. Wanneer men de gangbare
chronologie hanteert, klopt deze verklaring van Sanherib niet. De gereviseerde
regeerperiode van Tiglath Pileser I heeft de jaren: 1134/1096 v. Chr. (zie De Assyriologie herzien, 2012, blz.
Wanneer
we echter de rekensom in het gereviseerde plaatje toepassen verkrijgen we de
som van 1134 min 418 geeft het jaartal 716 v. Chr. voor het eerste
regeringsjaar van Sanherib. Het is hetzelfde jaar dat Sargon II een veldtocht tegen Mannea leidde en Salmaneser V de stad Tyrus belegerde. Het Assyrische Rijk kende in
dat jaar aldus een triumviraat.
Vermoedelijk leidde Sanherib in dat jaar zijn eerste veldtocht naar Babylon.
Daar zat Merodach Baladan op de troon die weigerde voor het Assyrische juk te
buigen. Met het relaas van
Sanherib ’s derde veldtocht naar Jeruzalem in gedachte en zijn historische nederlaag
aldaar, mogen we echter dezelfde twijfels hebben betreffende zijn bombastisch commentaaraangaande Babylon, op de
prisma-stele:
“20
In my first campaign I accomplished the defeat of
Merodach-baladan, 21 king of Babylonia, together with the army of
Elam, 22 his ally, on the plain of Kish. 23In the midst of that battle he
deserted his camp, 24 and he escaped alone, so he saved his own life. 25 The
chariots, horses, wagons, mules, 26 which he left behind at the beginning of
the battle 27 my hands seized. Into his palace, which is in 28 Babylon, I
entered jubilantly. 29 I opened his treasure-house: gold, silver, vessels of
god and silver, 30 precious stones of every name, goods and property 31without
limit, heavy tribute, his harem, 32 courtiers and officials, singers—male and
33 female—all his artisans, 34 as many as there were, his palace servants 35 I
brought out, and I counted as spoil. In the might of Assur 36 my lord,
seventy-five of his strong walled cities 37 of Chaldea, and 420 small cities 38
of their area I surrounded, I conquered, I carried off their spoil. 39 The
Arabs, Arameans, and Chaldeans 40 who were in Erech, Nippur, Kish,
Harsagkalamma, 41 Kutha and Sippar, together with the citizens, 42 the rebels I
brought out and counted as booty…..”
De stad
Babylon werd pas in 709 v. Chr. door Sargon II onderworpen, en het relaas van
Sanherib is als grootspraak te ontmaskeren. De tweede beschreven veldtocht van
Sanherib op de prismastele leidde hem naar het land van de Kassieten in het
oosten van Assur. Deze veldtocht is
ergens tussen 715 en 710 v. Chr.te dateren
“65
In my second campaign, Assur, my
lord, encouraged me, and 66 against the land of the Kassites and the land of
the Yasubigallai, 67 who from of old had not been submissive to the kings, my
ancestors, 68 I marched. In the midst of the high mountains 69 I rode on
horseback where the terrain was difficult, 70 and had my chariot drawn up with
ropes: 71 where it became too steep, I clambered up on foot like the wild-ox.
72 The cities of Bît-Kilamzah, Hardishpi, 73and Bît-Kubatti, their strong, walled
cities 74 I besieged, I captured. People, horses, 75 mules, asses, cattle, and
sheep 76 I brought out from their midst and counted as booty. 77 And their
small cities, which were beyond numbering, 78 I destroyed, I devastated, and I
turned into ruins. The houses of the steppe, (namely) the tents, 79 in which
they lived, I set on fire and 80 turned them into flames. I turned round, and
81 made that Bît-Kilamzah into a fortress— 82 I made its walls stronger than
they had ever been before—….”
Over
de historische waarde van de beschrijving van deze veldtocht, is er geen andere
bron beschikbaar dan de Assyrische. We mogen er echter wel van uitgaan dat er
inderdaad een veldtocht heeft plaatsgevonden en dat er bijzonder wreed,
buitenproportioneel in de naam van de god van Assur is opgetreden.
De
prismastele vermeldt een totaal van acht veldtochten en sluit af met de
beschrijving van de uitbouw van de stad Nineveh en Sanherib ’s paleis. Het
invoegen van deze veldtochten in de bewaarde eponiemlijsten van Sanherib is
moeilijk en niet geheel passend mogelijk. Daarenboven is er een breuk, een
hiaat in de eponiemlijsten vanaf 699/698 v. Chr.
[705/704] Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de gouverneur van
Amedi, de koning marcheerde tegen Tabal; tegen Gurdi, de Kulummaean, [...] de
koning werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië [...] In Abu, de
twaalfde, Sanherib, de koning [?].
[704/703] Tijdens het eponiem van Nabû-deni-epu¹, de gouverneur van
Nineveh, naar Larak en Sarrabanu; het paleis van Kalizi werd hersteld, in [...]
de edelen tegen de Kulummaean.
[703/702] Tijdens het eponiem van Nuh¹aya, de gouverneur van Kalizi,
veldtocht tegen [?].
[702/701] Tijdens het eponiem van Nabû-le'i, de gouverneur van
Arbela, veldtocht tegen [?].
[701/700] Tijdens het eponiem van Hananu, de goeverneur van
Til-Barsip, [...] van Halzi [...]
[700/699] Tijdens het eponiem van Metunu, de gouverneur van Isana,
A¹¹ur-nadin-¹umi, de zoon van Sanherib, [] van het paleis, in de stad [...],
grote ceder balken, alabaster in Ammananum [...], in Kapri-Dagili [...] voor
[...] de koning [...].
[699/698] Tijdens het eponiem van Bêl-¹arrani, gouverneur van
Kurba'il,
afgebroken - HIAAT in de
Eponiemlijst
De historische
regeerperiode van Sanherib hebben we in dit artikel vastgesteld over de periode
van 716 v. Chr. tot 680 v. Chr., of zesendertig jaar. Een belangrijk gedeelte
van deze periode was Sanherib echter een co-koning met zijn vader Sargon II.
Het einde van Sanherib hebben we beschreven gezien in het Bijbelboek 2
Koningen:
2
Koningen 19:37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god,
zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard
versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Essar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
Het eerste
regeringsjaar van Essarhaddon, de zoon en troonopvolger van Sanherib, zit op de
tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 680 v. Chr. maar dat is stof voor een
volgende aflevering.
Tot
slot wil ik aandacht geven aan de vernietiging van het Assyrische leger van
Sanherib bij Jeruzalem in 709 v. Chr. Volgens het Bijbelrelaas is het de Engel
des HEEREN die in de Pesachnacht 185.000 man van het leger neerslaat, zodat de
rest van het leger moest afdruipen. Ook de Joodse oudheid-historicus Flavius Josephus vermeldt de nederlaag
van Sanherib voor de poorten van Jeruzalem.
"Now
when Sennacherib was returning from his Egyptian war to Jerusalem, he found his
army under Rabshakeh his general in danger [by a plague], for God had sent a pestilential distemper upon his army;
and on the very first night of the
siege, a hundred fourscore and five thousand, with their captains and
generals, were destroyed. So the king was in a great dread and in a terrible
agony at this calamity; and being in great fear for his whole army, he fled
with the rest of his forces to his own kingdom, and to his city Nineveh; and
when he had abode there a little while, he was treacherously assaulted, and
died by the hands of his elder sons, Adrammelech and Seraser, and was slain in
his own temple, which was called Araske. Now these sons of his were driven away
on account of the murder of their father by the citizens, and went into
Armenia, while Assarachoddas took the kingdom of Sennacherib." And this
proved to be the conclusion of this Assyrian expedition against the people of
Jerusalem. (Flavius Josephus, Joodse Oudheden,
Boek X, 1. 5.)
Ook de
Joodse overleveringen brengen uitvoerig verslag van de Assyrische nederlaag bij
Jeruzalem.
“……
With this vast army Sennacherib hastened onward, in accordance with the disclosures of the astrologers, who warned
him that he would fail in his object of capturing Jerusalem, if he arrived there later than the day set
by them. His journey having lasted but one day instead of ten, as he had
expected, he rested at Nob. A raised platform was there erected for
Sennacherib, whence he could view Jerusalem. On first beholding the Judean
capital, the Assyrian king exclaimed: "What! Is this Jerusalem, the city
for whose sake I gathered together my whole army, for whose sake I first
conquered all other lands? Is it not smaller and weaker than all the cities of
the nations I subdued with my strong hand?" He stretched himself and shook
his head, and waved his hand contemptuously toward the Temple mount and the
sanctuary crowning it. When his warriors urged him to make his attack upon
Jerusalem, he bade them take their ease for one night, and be prepared to storm
the city the next day. It seemed no great undertaking. Each warrior would but
have to pick up as much mortar from the wall as is needed to seal a letter and
the whole city would disappear. But Sennacherib made the mistake of not
proceeding directly to the attack upon the city. If he had made the assault at
once, it would have been successful, for the sin of Saul against the priest at
Nob had not yet been wholly expiated; on that very day it was fully atoned for.
In the following night, which was the
Passover night, when Hezekiah and the people began to sing the Hallel
Psalms, the giant host was annihilated….. (The
Legends of the Jews, Boek IX)
De
Joodse overlevering leert dat de vernietiging van het Assyrisch leger voor de
poorten van Jeruzalem geschiedde tijdens de Pesach-nacht. Het neerslaan van het
Assyrische leger door de Engel des HEEREN werd door Velikovsky vanuit kosmische
oorsprong, verklaard. De planeet Mars zou in die dagen interacties met de aarde
gehad hebben en een rol gespeeld in de vernietiging van het leger van Sanherib.
Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337. Als het stof van de
meganatuurcatastrofe van 709 v. Chr. ging liggen werd zelfs een kalenderhervorming
noodzakelijk. Het boek ‘The Legends of the Jews’ zoals eerder geciteerd, lijkt
een verstoring van de aarde in haar loop om de zon te leren:
…. A number of miracles besides were connected with the recovery of Hezekiah.
In itself it was remarkable, as being the first case of a recovery on record.
Previously illness had been inevitably followed by death. Before he had fallen
sick, Hezekiah himself had implored God to change this order of nature. He held
that sickness followed by restoration to health would induce men to do penance.
God had replied: "Thou art right, and the new order shall be begun with
thee." Furthermore, the day of
Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten
hours longer than its wonted time. The remotest lands were amazed thereat,
and Baladan, the ruler of Babylon, was prompted by it to send an embassy to
Hezekiah, which was to carry his felicitations to the Jewish king upon his
recovery.
Bij het
doornemen van de Joodse legendes probeer ik altijd het historisch-betrouwbare
van het fantastische te filteren, en bruikbaar te maken. In het hierna volgende
citaat leert de legende dat na het wegtrekken van het restant van het leger van
Sanherib, de Joden de volgende morgen het Assyrische bivak binnentrokken en
daar de farao van Egypte en de Ethiopische koning Tirhaka van hun ketenen
verlosten, en huiswaarts zonden. Deze beide koningen waren eerder in de slag
bij Eltekeh aan de grens met Egypte, door Sanherib verslagen en blijkbaar
krijgsgevangen genomen.
“…..In
view of all the wonders God had done for him, it was unpardonable that Hezekiah
did not feel himself prompted at least to sing a song of praise to God. Indeed,
when the prophet Isaiah urged him to it, he refused, saying that the study of
the Torah, to which he devoted himself with assiduous zeal, was a substitute
for direct expressions of gratitude. Besides, he thought God's miracles would
become known to the world without action on his part, in such ways as these: After the destruction of the Assyrian army,
when the Jews searched the abandoned camps, they found Pharaoh the king of Egypt and the Ethiopian king Tirhakah. These
kings had hastened to the aid of Hezekiah, and the Assyrians had taken them
captive and clapped them in irons, in which they were languishing when the Jews
came upon them. Liberated by Hezekiah, the two rulers returned to their
respective realms, spreading the report of the greatness of God everywhere. And
again, all the vassal troops in Sennacherib's army, set free by Hezekiah,
accepted the Jewish faith, and on their way home they proclaimed the kingdom of
God in Egypt and in many other lands.”
The
Legends of the Jews, Boek IX,
Ook Sanherib
beschrijft het treffen met het Egyptische legeren de gevangenneming van de
Egyptische prinsen (meervoud!) op zijn prisma-stele. Hierna het betreffende citaat:
“…. The officials, nobles, and people of Ekron, who had thrown Padi
their king—bound by oath and curse of Assyria— into fetters of iron and had
given him over to Hezekiah, the Judahite—he
kept him in confinement like an enemy— their heart became afraid, and they
called upon the Egyptian kings,
the bowmen, chariots and horses of the king of Meluhha [Ethiopia], a countless
host, and these came to their aid. In the neighborhood of Eltekeh, their ranks being drawn up before me, they offered battle.
With the aid of Assur, my lord, I fought with them and brought about their
defeat. The Egyptian charioteers and princes, together with the Ethiopian
king's charioteers, my hands captured alive in the midst of the battle.
Eltekeh and Timnah I besieged, I captured, and I took away their spoil.
…(Prisma-stele van Sanherib)
Deze
veldslag werd ook door de oudheidhistoricus Herodotos beschreven. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311.
Herodotos Boek 2, 141 “After him there came to the throne the priest of
Hephaistos, whose name was Sethos.
This man, they said, neglected and held in no regard the warrior class of the
Egyptians, considering that he would have no need of them; and besides other
slights which he put upon them, he also took from them the yokes of corn-land
which had been given to them as a special gift in the reigns of the former
kings, twelve yokes to each man. After this, Sanacharib king of the Arabians and of the Assyrians marched a great
host against Egypt. Then the warriors of the Egyptians refused to come to
the rescue, and the priest, being driven into a strait, entered into the
sanctuary of the temple and bewailed to the image of the god the danger which
was impending over him; and as he was thus lamenting, sleep came upon him, and
it seemed to him in his vision that the god came and stood by him and
encouraged him, saying that he should suffer no evil if he went forth to meet
the army of the Arabians; for he himself would send him helpers. Trusting in
these things seen in sleep, he took with him, they said, those of the Egyptians
who were willing to follow him, and encamped in Pelusion, for by this way the invasion came: and not one of the
warrior class followed him, but shop-keepers and artisans and men of the
market. Then after they came, there swarmed by night upon their enemies mice of the fields, and ate up their
quivers and their bows, and moreover the handles of their shields, so that on
the next day they fled, and being without defense of arms great numbers fell.
And at the present time this king
stands in the temple of Hephaistos in stone, holding upon his hand a mouse, and by letters inscribed he says
these words: "Let him who looks upon me learn to fear the gods."
Met
mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311, breng ik al deze aangehaalde
historische bronnen samen en komt er een historisch plaatje tevoorschijn waar
de verschillende puzzelstukjes hun plaats vinden. De Bijbel is hierbij de
leidraad. De farao die de oudheidhistoricus Herodotos met de (Griekse) naam
Sethos doorgeeft is dezelfde persoon als farao (Hebreeuws) So uit de Bijbel. En
de namen Sethos en So zijn dan weer gelijk aan het Assyrische Sebech, naar wie
in de beschreven tijd verwezen wordt. Het is ook boeiend om te zien wat de
buiten-Bijbelse bronnen weglaten, niet vermelden. We hebben al opgemerkt dat
Sanherib nergens melding van zijn nederlaag maakt. Maar ook Herodotos kreeg van
de Egyptische priesters met wie hij over deze epoque in gesprek ging, niet de
volledige waarheid te horen. Zo wordt de krijgsgevangenneming van de Egyptische
en Ethiopische prinsen en edelen op het slagveld bij Eltekeh door Sanherib niet
vermeld.
Volgens
de eerder geciteerde Joodse overlevering werd de farao van Egypte waarvan de
naam niet wordt meegedeeld, te samen met de Ethiopische koning Tirhaka door de
Joden uit Jeruzalem van hun ketenen bevrijd en huiswaarts gezonden. Zij waren
getuigen geweest van de vernietiging van het belegerende Assyrische leger door
de Engel des HEEREN van Israël. Volgens de Joodse overlevering keerden zij
huiswaarts verkondigende de grootheid van de God van Israël. Maar deze
informatie was ten tijde van Herodotos door de Egyptenaren al lang verwijderd.
Wat historisch na ongeveer 275 jaar voor hen van waarde overbleef was de
vermelding van een veldslag tegen het leger van Sanherib en een standbeeld van
de farao die in zijn hand een muis vasthield met op de sokkel van het beeld een
opschrift met de boodschap om de goden (meervoud) te vrezen. De apostel
Paulus zou het vijf eeuwen later omschrijven als:
1
Korintiërs 8:5 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op
de aarde – en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte – 6 voor
ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie
wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn , en wij door
Hem. (NBG Vertaling 1951)
Koning
Tirhaka van Ethiopië had o.a. mijn aandacht in mijn boek ‘De zonaanbidder,
2016, blz. 73-75.
Conclusie:
De stelling van de vakwetenschap Assyriologie dat de Eponiemlijsten het kader
leveren voor een chronologisch rangschikken van de Assyrische koningen op de
tijdsbalk en dat de Assyrische koningslijst volledig zou zijn, is weerlegd. In
de Bijbel, in de werken van Flavius Josephus en andere
bronnen zijn er duidelijke aanwijzingen dat bepaalde namen van Assyrische
koningen uit de lijst verwijderd werden en dat de aangeboden chronologie van de
Assyrische koningen vraagtekens oproept. Het is nochtans aan deze wankele
tijdsconstructie dat de godgeleerde Edwin E. Thiele de Bijbelse koningen van
Juda en Israël gelinkt heeft en regeerperioden aangepast ter in lijn brenging met
de Assyrische gegevens.
Deze
week vervolgen we met de volgende tijdschijf van zeven maal zeven jaren met als
kroon het negenentwintigste jubeljaar.
Inmiddels
is mijn boek Dertig Jubeljaren
gepubliceerd en op het internet verkrijgbaar. Zie de link onderaan dit artikel
voor wie het boek wil aanschaffen.
In
totaal zaten er dertig verifieerbaar-historische
Jubeljaren tussen inname van het land Kanaän in de vijftiende eeuw voor
Christus tot aan het openbaar worden van de Messias in 27 AD en vandaar de
titel van mijn nieuw boek. Ik leg de nadruk op het feit dat het historisch
verifieerbare jubeljaren zijn die in mijn boek behandelt worden, jubeljaren die
een begin hadden na de inname van het land Kanaän.
In mijn
boek geef ik naast de plaatsing van historische jubeljaren op de tijdsbalk heel
wat aandacht aan de correctie van de plaatsing van de Egyptische faraolijsten
op de tijdsbalk. Dit is noodzakelijk sinds aan het begin van de twintigste eeuw
in 1904 de Egyptoloog Eduard Meyer zijn werk kalender en Sothis-periode bekendmaakte waarin hij de Egyptische
dynastieën van Manetho zonder rekening met de Bijbel of andere historische
bronnen te houden, op de tijdsbalk onderbracht. Het noodlottige resultaat was een
verbreken van de verschillende Bijbelse historische ankerpunten die er wel
degelijk tussen Kanaän en Egypte waren. Zoals de Egyptoloog Eduard Meyer de
geschiedenis van Egypte bracht vind men Israël daar niet meer in terug. Vooral
dan de gewelddadige exodus van de Israëlieten uit Egypte zoals het Bijbelboek
Exodus het brengt werd tot fantasie herleidt. De Bijbel is voor velen sindsdien
een louter godsdienstig boek zonder historische waarde? Nochtans is de
geschiedenis van Israël onlosmakelijk met die van Egypte verankerd. Abraham is
er ten tijde van een hongersnood naar toegetrokken en diens vrouw Sara
verzeilde zo in de harem van een niet bij naam genoemde farao. Daarna lezen we
over een andere hongersnood en Jozef een van de oudvaders, die het tot
onderkoning van Egypte schopt. Later volgt de verdrukking en slavernij van het
Israëlitische volk in Egypte met daarop de tien plagen en de exodus uit Egypte
onder leiding van Mozes naar het Beloofde Land Kanaän. De bovenvermelde
historische feiten worden in de Bijbel op de tijdsbalk tussen de twintigste en
de vijftiende eeuw voor Christus gedateerd. Volgens de Egyptologie en haar kalender
en Sothis-periode heersten ten de tijde van de aartsvaders de Hyksos over
Egypte en ten tijde van de exodus heersten de farao s van de machtige
achttiende dynastie. Farao s wier macht zich uitstrekte tot aan de Eufraat in
Klein-Azië. Theologen en Bijbelvorsers die de fabricatie van de Egyptologie
voor waarheid houden moeten op zoek naar geschikte farao s die in het Bijbelse
plaatje passen, wat in wezen onmogelijk is indien men het Bijbelse verhaal geen
geweld wil aandoen. Op zoek naar een geschikte farao binnen de
pseudowetenschappelijke constructie van de Egyptologie hanteren theologen zelfs
een vroege en een late datering van de Exodus. Men trekt hierbij schaamteloos het
Bijbelgedeelte van 1 koningen 6:1 in twijfel waar geschreven staat dat er 480 jaar tussen het jaartal van de
exodus en het vierde regeringsjaar van Salomo, zit.
1
koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na den
uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk
van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het
huis des HEEREN bouwde. (Statenvertaling)
Er is
maar één datering van de exodus mogelijk en dat is die volgens de Masoretische
tekst van onze Bijbel: de vijftiende eeuw v. Chr., en op basis van de
sabbatjaar- en jubeljaar-telling zelfs nauwkeurig te plaatsen in het voorjaar van
1483 v. Chr. Ik leg de nadruk op de Masoretische tekst waar onze Bijbel op
gebaseerd is en niet op de Griekse Septuagintvertaling uit de derde eeuw v. Chr.
die voor hetzelfde Bijbelgedeelte een periode van 440 jaar weergeeft in plaats van het correcte getal 480. Theologen
en Bijbelvorsers die gebruik maken van de Septuagint ter inlassing van een of
andere mogelijke voorkeur-farao van de achttiende dynastie als kandidaat voor
de exodus, begeven zich op een hellend vlak in die zin dat zij de
betrouwbaarheid van de Bijbel in vraag brengen. Indien de historische boeken
van de Bijbel fouten bevatten waarom dan ook geloof hechten aan de
heilsboodschap? Of wat de gevolgen voor het voor waar houden van de Sothis-kalender
van de Egyptologie, kunnen zijn.
In het
model zoals geleverd door het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid
waren het Oude Rijk en het Midden Rijk in Egypte contemporain met elkaar en kwamen
beide aan een gewelddadig einde bij de Exodus van de Israëlieten in 1483 v.
Chr. Na de uittocht van de Israëlieten overrompelden de Hyksos Egypte en zouden
de volgende vier eeuwen over het land heersen. Het Nieuwe Rijk kende zijn
aanvang en uitbreiding ten tijde van het Verenigd Koninkrijk van Israël onder de
koningen Saul, David en Salomo in de tiende eeuw v. Chr. In mijn boek volg ik
de draad van de herziening van de geschiedenis van de oudheid met de Bijbel als
gids.
De
bijgevoegde tijdschema s aan het einde van het boek beslaan telkens veertien
jaar met bovenaan de jaartallen volgens de westerse kalender. Elk jaar beslaat
twintig millimeter verdeeld in vier kwartalen van elk vijf millimeter. Onderaan
de westerse jaartelling ziet men de Joodse sabbatjaren- en jubeljaren in een
lichtblauwe tijdsbalk uitgetekend. De sabbatjaren lopen van april tot maart
ononderbroken door in een cyclus van zeven maal zeven jaar. In het
negenenveertigste jaar begon in oktober het jubeljaar, dat liep tot september
van het jaar daarop, waar het eerste jaar van een nieuwe sabbatjaarcyclus al in
april aangevangen was. Dit is de wijze van tellen door de geleerde William
Whiston aangereikt en juist bevonden te zijn.
De
tijdsbalk onder de sabbatjaartelling geeft de voortgang van de zeventig
jaarweken van de profeet Daniël weer. De benaming vorsten van het verbond op
ons tijdschema 60/47 v. Chr. komt uit het Bijbelboek Daniël 11:22 en is een Bijbelse
naam voor de dynastie der Hasmoneeërs. Dit was een priesterdynastie teruggaand
op de periode van de bekende Makkabeeën. Vanaf Aristobulus zouden zij ook de
titel van koning aannemen.
Onder
de vermelding: de vorsten van het verbond op ons tijdschema 46/33 v. Chr. merkt
men na de vierentwintigjarige regeerperiode van Hyrcanus II de laatste
Hasmoneeër Antigonus die drie jaar en een kwart van een jaar over Judea
regeerde. Antigonus werd door de Romeinen vermoord wat de weg baande voor
Herodes de Grote.
Volgens
Flavius Josephus in zijn werk de Joodse Oorlogen (Boek.I,xxxiii.8), regeerde
Herodes vierendertig jaar te Jeruzalem en een totaal van zevenendertig jaar
wanneer gerekend vanaf het tijdstip dat hij door de Romeinen tot koning benoemd
werd. Vanaf het najaar van 38 v. Chr. tot oktober 37.v. Chr. brengen we het
eerste regeringsjaar van Herodes op onze tijdsbalk aan. Hij zou tot aan zijn
dood in maart 4 v. Chr. de kroon
dragen. De maansverduistering waar Josephus naar verwijst (Joodse Oudheden Boek
XVII,vi.4) kan alleen maar de maansverduistering zijn geweest die genoteerd
werd op 13 maart van het jaar 4 voor Christus en dit op basis van de navigatiepunten
die we met de volgende tijdschema s onder de aandacht zullen brengen.
Zulk
een ankerpunt zie we op het tijdschema 32/19 v. Chr. via de bekende historische
zeeslag bij Actium, een strijd tussen de vloot van Marcus Antonius en Cleopatra
met de vloot van Octavianus, in het jaar 31 v. Chr. Flavius Josephus (Joodse
Oudheden, Boek XV,v.2) schrijft dat deze zeeslag in het zevende regeringsjaar
van Herodes de Grote, plaatsvond. Hetzelfde jaar werd ook een grote aardbeving
in Judea genoteerd. De zeeslag staat historisch genoteerd op 2 september van
het jaar 31 v. Chr. Aldus hebben we een belangrijk ankerpunt, een
chronologische kruispeiling waar we de regeerperiode van Herodes de Grote mee
verbinden.
Het
zijn zulke ankerpunten die men op een tijdsbalk nodig heeft. Het is zoals bij
het navigeren op zee of in de lucht (voor de era van de GPS). Men heeft
meerdere navigatiepunten nodig ter berekening van waar je bent en waar je
naartoe wilt. En hoe meer navigatiepunten ter beschikking met nog een
kruispeiling erbij, hoe beter. Op een tijdsbalk dient men op een zelfde manier
te werk te gaan. We hebben navigatiepunten nodig die historische gebeurtenissen
verbinden met de westerse jaartelling en waarover geen discussie is. Zo een
voorbeeld is de link tussen de westerse jaartelling en de historische
vermeldingen uit de Romeinse tijd.
De
Joodse historicus Flavius Josephus (Joodse Oudheden, Boek XV,ix.1) beschrijft
een hongersnood die Juda in het dertiende regeringsjaar van Herodes de Grote teisterde
en twee jaar zou aanhouden. Herodes blijkt ten koste van persoonlijke
bezittingen graan en zaad gekocht te hebben in Egypte. Zaad dat alleen aan
Syrië geleverd werd en vanwaar in het tweede jaar de hongersnood in Judea kon
verholpen worden. Duidelijk blijkt dat naar het gebod, de Joden in het
sabbat-en jubeljaar weigerden te zaaien. Daarom het zenden van zaad alleen naar
Syrië in plaats van ook naar Judea. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus gaf
ook sinds lang geen dubbele zegening over het land weer. Op ons tijdschema
32/19 v. Chr. zit deze geschiedenis ten tijde van het vijfde en zesde
sabbatjaar verankerd. Wel blijkt dat het dertiende en veertiende regeringsjaar
van Herodes de Grote aan het jubeljaar voorafging.
Tijdschema
32/19 v. Chr. toont het negenentwintigste jubeljaar van oktober 23/september 22
v. Chr.
Een
volgend ankerpunt op de tijdsbalk dat ik onder de aandacht breng is het achttiende
regeringsjaar van Herodes de Grote in 20 v. Chr. Volgens de oudheidhistoricus
Flavius Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1) begon men in dat jaar aan de
herbouw van de Tempel te Jeruzalem. Zesenveertig jaar later in het voorjaar van
27 AD zien we in het Johannes-evangelie (hoofdstuk twee) dat de Farizeeën in
een twistgesprek met de Heer Jezus Christus naar deze periode van zesenveertig
jaar verwijzen. De tijdsperiode van zesenveertig jaar tussen 20 v. Chr. en 27
AD verbindt de chronologie van het Johannes-evangelie met de werken van Flavius
Josephus en bevestigd de juistheid van William Whiston s sabbatjaartelling. Zie
ook het artikel op dit blog van 24.11.2017,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511132400&stopdatum=1511737200
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
Hoe verzeilden driehonderd gouden schilden van Salomo (1000 BC) in een tempel van farao Thothmosis III (1500 BC) te Karnak in Egypte?
2 Kronieken 9:13 Het gewicht van het goud dat in één jaar voor
Salomo binnenkwam, bedroeg zeshonderd zesenzestig talenten goud, 14 behalve wat
de handelaars en de kooplieden brachten; ook brachten alle koningen van Arabië
en de stadhouders des lands goud en zilver tot Salomo. 15 Tweehonderd grote
schilden maakte koning Salomo van geslagen goud, zeshonderd eenheden geslagen
goud gebruikte hij voor één groot schild; 16 eveneens
driehonderd kleine schilden van geslagen goud, driehonderd eenheden goud gebruikte hij voor één klein
schild. De koning plaatste ze in het huis: Woud van de
Libanon. 17 Voorts maakte de koning
een grote ivoren troon, die hij overtrok met gelouterd goud. 18 De troon had
zes treden, een gouden voetbank, die aan de troon bevestigd was, en aan
weerszijden van de zitplaats leuningen; twee leeuwen stonden naast de leuningen
19 en twaalf leeuwen stonden aan weerszijden op de zes treden; nooit was zo
iets voor enig koninkrijk gemaakt. 20 Al het drinkgerei van koning Salomo was
van goud, al het gerei van het huis: Woud van de Libanon, was van gedegen goud; zilver werd in de dagen van Salomo
niet van waarde geacht. (NBG Vertaling 1951)
1 Koningen 7:1 Maar over zijn eigen huis bouwde Salomo
dertien jaar; toen had hij zijn gehele huis voltooid. 2 Hij bouwde namelijk het huis: Woud van de Libanon, honderd
el lang, vijftig el breed en dertig el hoog, met vier rijen van cederen zuilen, terwijl er gehouwen cederen balken op de zuilen lagen. 3
Het was van boven met cederhout
gedekt, op de verdiepingen, die op de zuilen rusten, vijfenveertig (vertrekken),
vijftien op een rij. 4 Voorts drie rijen vensters van latwerk, en driemaal een
open venster tegenover een open venster. 5 En al de toegangen en de open
vensters waren vierhoekig, van houtwerk; driemaal een open venster tegenover
een open venster. (NBG Vertaling 1951)
Het huis genaamd: woud van de Libanon moet volgens
de gedetailleerde beschrijving in 1 Koningen 7:1-5 een bijzonder bouwwerk
geweest zijn. Hierboven zien we een artistieke afbeelding in een poging een en
ander weer te geven. Het duurzaamste materiaal zoals cederhout was in de
constructie gebruikt. Ons eerste Bijbelcitaat uit het Bijbelboek 2 Kronieken 9:20 vermeldt bovendien dat al het gerei van het
huis van Woud van de Libanon van gedegen goud was.
De stad Jeruzalem
werd in 1040 v. Chr. door de vader van Salomo: David op de Jebusieten veroverd, waarna David zich daar vestigde en
Jeruzalem tot hoofdstad van zijn rijk verhief. De berg Moria waar Salomo later
de Tempel en zijn andere bouwwerken met onder meer het huis van de Libanon zou
laten bouwen was toen nog een kale rots, een dorsvloer. Bij de dood van David
in 1007 v. Chr. volgde Salomo twaalf jaar jong (1 Koningen 3:7) zijn vader op. In zijn
vierde regeringsjaar zou Salomo met zijn zestien jaar aan de bouw van de Tempel
te Jeruzalem beginnen. Voor Salomo waren dit volgens de Bijbel jaren van geestelijke
en materiele voorspoed. Hoewel er al zich donkere wolken aan zijn geestelijk
firmament aftekenden. Hij ging namelijk een verbond aan met de farao van Egypte
door diens dochter tot vrouw te nemen. Het derde hoofdstuk van het Bijbelboek 1
Koningen (13:1-15) verhaalt onder andere deze geschiedenis. Gedurende zeven
jaar zou men aan de Tempel te Jeruzalem bouwen. In het elfde jaar van de
regeerperiode van Salomo was het gebouw klaar (1 Koningen 6:37-38). Dat het met Salomo van toen af
fout liep merken we in de Bijbel. Zo leert het Bijbelboek 1 Koningen 10:14-20
dat er jaarlijks bij Salomo 666 talenten goud werden binnengebracht. Dit getal
is in het laatste Bijbelboek Apocalyps verbonden met de naam van het Beest, de
pseudo-Messias van de eindtijd. Dit betekent historisch gezien dat Salomo zich
van een oorspronkelijke vredevorst ontpopte tot een pseudo-vredevorst die zijn
volk en zijn rijk uiteindelijk onheil bracht. Onmiddellijk na het afwerken van
de Tempel liet Salomo zijn paleis oprichten en nog een bijzondere woning met de
naam: het huis des wouds van Libanon.
Gedurende een periode van dertien jaar zou aan de paleizen van Salomo gewerkt
worden. In vergelijking met de Tempel zou Salomo bijna de helft meer in tijd en
energie aan zijn eigen bouwwerken laten besteden. Het toont al iets van de
geestelijke metamorfose die zich aan het voltrekken was bij zijn groei van
jongeling tot man. Met zijn zestien jaar was hij vol geestelijke ijver aan de
Tempel begonnen die met zijn drieëntwintigste jaar afgewerkt was. In de
tussentijd had hij de dochter van farao van Egypte gehuwd en deze in de Stad
David s ondergebracht. Daarna zou hij als een ware oosterse potentaat een
harem van 999 vrouwen verzamelen. Bij zijn dood in 967 v. Chr. scheurden zich vanwege
het harde regeerbeleid van Salomo, tien van de twaalf stammen van Israël van
zijn zoon en troonopvolger Rehabeam af. Rehabeam was de zoon van Salomo bij
diens tot hoofdvrouw verkozen bruid: de Ammonietische Naäma. Het begin van de
ongerechtigheid van Israël nam hier in 983 v. Chr. een aanvang. Over Salomo en
de archeologische era van zijn tijd schreef ik eerder op 04.01.2018 op dit blog een artikel. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1514761200&stopdatum=1515366000
Het oordeel over de
ongerechtigheid van Salomo volgde in het vijfde regeringsjaar van Rehabeam, Salomo
s zoon bij de Amonietische Naäma in het najaar van 967 v. Chr.
2
Kronieken 12:9 Sisak dan, de koning van
Egypte, trok op tegen Jeruzalem en nam de schatten van het huis des HEREN én van het
huis des konings, alles nam hij. Ook nam hij de gouden schilden die Salomo gemaakt had. 10 Toen maakte
koning Rehabeam in plaats daarvan koperen schilden, welke hij toevertrouwde aan
de oversten der garde, die wacht hielden aan de ingang van het koninklijk
paleis. 11 Zo dikwijls als de koning naar het huis des HEREN ging, kwamen
de soldaten der garde ze halen en brachten zij ze weer naar de kamer der garde
terug. (NBG
Vertaling 1951)
Het geciteerde Bijbelgedeelte vermeldt dat Sisak naast
de Tempel, ook het Huis van Salomo genaamd Woud van de Libanon plunderde en
de gouden schilden roofde. In totaal driehonderd grote schilden, alle van
geslagen goud nam Sisak als buit mee naar Egypte. Wie de Bijbelse farao Sisak
was, heb ik recent nog in een eerder artikel op dit blog behandelt op 01.10.2018, een vreemde eend in de bijt
van de gevestigde egyptologie, zie link:
Volgens de Seder Olam betekende de naam Sisak:
verlangen of begeren. Sisak rukte volgens de overlevering tegen Jeruzalem op
omdat hij de ivoren goudovertrokken troon van Salomo begeerde en vandaar zijn
scheldnaam: Sisak vanwege zijn begeren van de gouden troon van Salomo. Ik merkte eerder in een artikel van 20.03.2017 op dit blog op dat indien de
Joodse overlevering correct is het geen zin heeft om de identificatie van de
Bijbelse naam Sisak op basis van linguïstische gronden met Egyptische namen, te
zoeken. De Hebreeuwse naam Sisak is namelijk een scheldnaam en geen eigennaam.
Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200en scrol naar beneden
In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 220-224, kies ik voor de identificatie van de
Bijbelse Sisak met farao Thothmosis III van de achttiende dynastie volgens de
studie van Dr. I. Velikovsky. Recent schreef ik nog een relevant artikel op dit
blog over Prinses Ano, de Egyptische vrouw van Jerobeam van Israël, dat de achttiende
dynastie met de era van Salomo verbind. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1535925600&stopdatum=1536530400
De driehonderd gouden schilden die we op een tempelmuur-reliëf
van farao Thothmosis III van de achttiende dynastie, terugvinden werden geroofd
uit het zogenaamde huis: Woud van de Libanon te Jeruzalem.
De
hierboven getoonde afbeelding komt uit Dr. Immanuel Velikovsky s boek Eeuwen
in Chaos, 1952, hoofdstuk IV De tempel te Jeruzalem. De vaten en het meubilair
van Salomo s tempel, blz 177. De afbeelding toont een deel van de tempelmuur
te Karnak in Egypte van farao Thothmosis III. Op de tempelmuur staat de buit
afgebeeld die hij uit Retenoe (Israël) had meegebracht. De driehonderd gouden
schilden uit het huis van de Libanon staan op
de bovenvermelde afbeelding met een blauwe kader gemarkeerd. In de zevende rij
van bovenaan geteld staan drie schrijven, gemerkt met het getal driehonderd,
wat wil zeggen dat er driehonderd exemplaren van waren. De oorsprong van de plaat
is een historische atlas van een Duitse (van
Joodse origine) Egyptoloog: Professor Walter Wreszinski (1880/1935). In
detail wordt in de atlas elk voorwerp genummerd, beschreven en geïdentificeerd
als zijnde geroofde voorwerpen uit de tempel van Salomo en het huis Woud van de
Libanon.
Het bewijsmateriaal
dat de Egyptoloog; Professor Walter Wreszinski uit primaire bron levert is sluitend
en het is spijtig dat de gevestigde Egyptologie de ogen sluit en hardnekkig vasthoudt
aan de vermeende Sothis-kalender ter plaatsing van de achttiende dynastie in de
vijftiende/veertiende eeuw v. Chr. i.p.v. de tiende eeuw v. Chr. Het gebruik
van de veronderstelde kalender in het oude Egypte maakt dat men zo maar even
tot vijf eeuwen op de tijdsbalk foutief zit, en het verband tussen Salomo en
Thothmosis III/Sisak mist. De zoveelste anomalie in de tijdsconstructie van de
conventionele Egyptologie.
Wat mijn studie van de chronologie van de oudheid betreft
blijf ik de reconstructie van Velikovsky in grote lijnen volgen, vooral dan
zijn identificatie van het Nieuwe Rijk als contemporain met de koningen van
Israël. Zie onder andere ook het artikel op dit blog van 21.03.2018, chronologie en de door farao Ahmose op de Hyksos
buitgemaakte runderen, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1521414000&stopdatum=1522018800
Beste
vrienden en volgers van mijn blog. Mijn al lang aangekondigde boek Dertig
Jubeljaren is vanaf heden via het internet tot aankoop ter beschikking.
Paperback,
afmetingen: 24 x 17 x 1,9 cm, aantal pagina's: 329 met illustraties
Er zitten
dertig verifieerbare historische Jubeljaren op de tijdsbalk voor het oude
Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de vijftiende eeuw voor Christus
tot aan het openbaar worden van de Messias of de Christus. Het gebod op het
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat
met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de
Israëlieten gegeven werd. Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle
mogelijk individueel verlies van land en andere bezittingen aan het einde van
een zeven maal zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het
negenenveertigste jaar via een
Losser te herstellen en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. Diegene die
de onfortuinlijke in het Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël
of Losser genoemd. In geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een allegorie
naar de Messias toe die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook
niet verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van
het dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij Zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.
Farao Eje van de achttiende dynastie alias Kreon van de Griekse legende
Farao
Eje was de opvolger van de in het westen goed bekende farao Toetanchamon. Dit
als een gevolg van het ontdekken van Toetanchamon ‘s graftombe door Howard
Carter in 1922. Een graftombe die het Egypte van de achttiende dynastie in al
haar pracht en praal liet zien wat de schatten van goud betreft die
tevoorschijn kwamen.
Eje huwde de weduwe van
Toetanchamon: Anchesenamon, en verzekerde zich zo van de Egyptische troon. Eje
zou de laatste farao zijn van een rij van ketter-farao ‘s, de zogenaamde
Aton-vereerders. Er zijn vandaag weinig monumenten van Eje. Veel werd
vernietigd tijdens de beeldenstorm onder farao Horemheb, de farao die de era
van de Aton-ketters in Egypte definitief afsloot. De in de negentiende eeuw ontdekte graftombe van Eje bleek volledig
vernield te zijn. De sarcofaag lag in stukken met de beeltenis van Eje eruit
gehakt. Ook de afbeeldingen en teksten op de muren van de graftombe waren verwijderd.
Een mummie van Eje is nooit geïdentificeerd kunnen worden.
In de bewaard gebleven
koningslijsten van Egypte komt de naam Eje en de naam van zijn voorgangers:
Toetanchamon, Smenkhkare en Achnaton niet voor. De bekende koningslijst van Seti
I van de negentiende dynastie bijvoorbeeld vermeldt nog Amonhotep III onder
nummer 73: Neb Maat Ra, maar maakt vervolgens een tijdsprong naar farao
Horemheb met het nummer 74: Tcheser kheperu ra setep en ra. De farao ’s
Amonhotep IV, Smenkhkare, Toetanchaton en Eje hebben voor Seti I van de
negentiende dynastie, nooit bestaan. De Egyptische oudheidhistoricus van de derde
eeuw v. Chr.: Manetho, heeft in zijn koningslijst van de achttiende dynastie de
Aton-farao ’s niet vermeld, doodgezwegen. Hij gaf een alternatieve
geslachtslijn op vanaf farao Amonhotep III tot op Horemheb.
Op de noordelijke muur
van de graftombe van Toetanchamon voert de nieuwe farao Eje de ceremonie van
het ‘openen van de mond’ uit. Eje is met de Blauwe Kroon afgebeeld wat betekent
dat hij de weduwe van Toetanchamon binnen de vastgestelde tijd van zeventig
dagen voor het balsemen en de begrafenisrituelen gehuwd heeft.
Van de koningslijst van Manetho
bereikten ons bovendien twee versies via de kopieerders van Manetho: Africanus
en Eusebius.
AFRICANUS:EUSEBIUS:______________
8. Amenophis (III)317.
Amenophis (III)31
9. Oros378. Oros36
10. Acherres329. Achencherses16
11. Rathos610. Athoris39
12. Chebres1211. Chencheres16
13. Acherres1212. Acherres8
14. Armesses/Horemheb513. Cherres15
14.
Armais/Horemheb5
Africanus (Manetho) gaat via
nummer acht: Amenophis/Amonhotep III naar nummer veertien: Armesses/Horemheb
via een alternatieve familielijn. Hetzelfde patroon zien we bij Eusebius (Manetho). Vanaf nummer zeven:
Amenophis, naar nummer veertien Armais/Horemheb via zes minder bekende namen.
Het Boek van Sothis heeft vanaf
Amonhotep III de volgende namen en regeerduur:
40. Amenophthis/Amonhotep II34
41. Oros48
42. Achencheres25
43. Athoris29
44. Chencheres26
45. Acherres 8
46. Armaeos/Horemheb9
Ook bij de Sothis-lijst vinden we
net zoals bij Africanus zeven namen vermeld met afwijkende regeerperioden. De
exacte regeertijd van de Aton-vereerders (via hun vervangers) vandaag
vaststellen is geen eenvoudige opdracht. Het enige nut wat deze
alternatieve koningslijsten uit de oudheid ons vandaag leveren is overigens de lange
regeerperiode van de Aton-ketters. Volgens het Boek van Sothis (niet te
verwarren met de Sothis-kalender) bedraagt de tijdsperiode van de Aton-ketters:
136 jaar. Volgens Africanus die Manetho copieerde bedroeg de
regeerperiode van de Aton-ketters: 99 jaar. En volgens Eusebius die
eveneens Manetho copieerde verliepen er 130 jaar tussen Amonhotep III en
Armais/Horemheb.
Alhoewel
het duidelijk is dat de totale regeerperiode van de Aton-ketters tussen 99 en
136 jaar zit, volgt de orthodoxe egyptologie deze jaartallen niet. Zij hebben
voor de Aton-ketters een veel kortere regeerperiode uitgedokterd. Achnaton
bijvoorbeeld geven zij op basis van wat de ruines van Achetaton aan resterende
inscripties hebben prijsgegeven,slechts
een regeerperiode van zeventien jaar. De opvolger van Achnaton, Smenkhkare
geeft men slechts ongeveer twee jaar op de troon en diens opvolger Toetanchamon
krijgt een regeertijd van maximum negen jaar. Eje heeft men een regeertijd van
vier jaar gegeven. In totaal 32 jaar vanaf de dood van Amonhotep III tot
aan Horemheb. Wat een verschil uitmaakt van zo maar even 98 jaar
met wat Manetho de Egyptische oudheidhistoricus heeft doorgegeven.
De hoofdreden
van de gevestigde Egyptologie voor het niet werken met de alternatieve
jaartallen die Eusebius en Africanus hebben doorgegeven, is dat een extra
tijdschijf van honderd jaar niet past in hun constructie van de ordening van de
Egyptische dynastieën op de tijdsbalk. Zie het artikel van 27.02.2017 op
dit blog: Over de chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Zoals
eerder vermeld is er weinig archeologisch materiaal van Eje voorhanden. Een
gevolg van de ‘damnatio memoriae’ die Horemheb uitgevoerd heeft. De bekende
egyptoloog J. H. Breasted, vult niet meer dan een halve bladzijde in zijn boek:
Geschichte Aegyptens, 1954, over Eje in. Dat alles maakt de studie van de
revisionist van de geschiedenis van de oudheid wijlen Dr. Immanuel
Velikovsky zo interessant. De ontbrekende puzzelstukken die rond de figuur
van Eje bestaan kunnen nu ingevuld worden. In zijn boek ‘Oedipus en Achnaton,
Is de Griekse Oedipus-legende van Egyptische oorsprong?, 1974’, wordt Farao Eje
door Velikovsky met Creon uit de legende geïdentificeerd.
Eje/Kreon
was een zoon van Toeja en Joeja en broer van koningin Teje/Iokaste de gemalin
van Amonhotep III/Laios. Amonhotep IV/Achnaton/Anysis/Oedipus was de zoon van
Amonhotep III/Laios bij Teje/Iokaste en neef van Eje/Kreon. Dit maakt dat hij
plus negentig jaar oud was bij de dood van Toetanchamon.
De
‘laios’ uit de legende is de vader van Achnaton: Amonhotep III en de koningin
moeder Iokaste is Teje. Toen Laios/Amonhotep III van een orakel vernam dat zijn
zoon Oedipus/Amonhotep IV hem later zou doodden, gaf hij het bevel het kind te
vondeling te leggen op een berg, nadat hij het kind aan de voeten verminkt had.
De betekenis van de naam Oedipus is: gezwollen voeten. Het kind wordt gevonden
door een herder die het naar een koning Polybus in een vreemd land
brengt, die het kind opvoedt als het zijne. Volwassen geworden trekt
Oedipus/Amonhotep IV via Delphi naar Thebe waar hij toevallig zijn biologische
vader ontmoet en deze in een ruzie doodt. In Thebe gearriveerd lost hij een
raadsel van de wrede sfinx op waarna deze zich van een rots stort. Daarna wordt
Oedipus/Achnaton koning van Thebe en huwt de weduwe Iokaste/Teje, onwetend dat
dit zijn moeder is. Toen Oedipus later ontdekte dat hij zijn moeder gehuwd had,
stak hij zijn beide ogen uit en zijn moeder verhing zich. In het jaar van een
meganatuurcatastrofe werd Thebe geteisterd door de pest, en een nieuw orakel
van de priesters van Amon zorgt er voor dat Achnaton vanwege de bloedschande
met zijn moeder, de schuld krijgt. Achnaton gaat in ballingschap, terwijl zijn
twee zonen Smenkhkare/Polyneikes en Toetanchamon/Etreokles onder het
regentschap van Eje/Creon, de broer
van Teje, het bewind overnemen. Uiteindelijk ontdoet Creon zich van Polyneikes
en Etreokles en grijpt de macht. Etreokles krijgt een prachtige tombe en
Polyneikes een smadelijke begrafenis, net zoals met Toetanchamon en Smenkhkare
gebeurd is. Tot hier deze geschiedenis in een notendop.
Voor
Velikovsky was het duidelijk dat Oedipus met Achnaton geïdentificeerd kon
worden en Creon met Eje. De verminking aan de voeten bij Oedipus zag hij
bevestigd in de gevonden afbeeldingen van Achnaton waar deze met uitzonderlijk
brede gezwollen dijen afgebeeld wordt. Een detail dat ook de orthodoxe
Egyptologie niet ontging. De bekende Egyptoloog James H. Breasted ging er
zondermeer vanuit dat de benen van Achnaton verminkt waren. Daarnaast was er
het gegeven dat Achnaton in een later stadium van zijn leven blind werd, net
zoals de blinde farao Anysis van de oudheidhistoricus Herodotos. De link naar
Oedipus werd dan ook logisch gelegd. Velikovsky maakt ook duidelijk dat er rond
de dood en de oorzaak van de dood van Amonhotep III in wezen niets geweten is. De
verminking aan de voeten, de blindheid en de ballingschap van Oedipus komen
volledig overeen met wat we over Achnaton weten. De verminking aan de voeten
van Achnaton en zijn ballingschap in Klein-Azië als een gevolg van het orakel
dat zijn biologische vader wilde geloven en aldus zijn kind liet verwijderen,
verklaart ook de maat van de haat van Achnaton naar zijn vader toe, diens naam
en diens goden. Ook bestaan er geen afbeeldingen van Amonhotep III met
Amonhotep IV/Achnaton samen, wat ongewoon is en een aanwijzing dat de zoon van
Amonhotep III ver weg in den vreemde was. Koning Polybus uit de Griekse legende
identificeert Velikovsky met een Mitannische vorst in het noorden van het
huidige Iran. Volgens mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid, was
de plaats van ballingschap: Juda. En was Polybus, koning Jotham van Juda. De plaats
ook waar hij plagiaat pleegde met Psalm 104 en verwerkte naar zijn Aton-hymne.
In Toetanchamon’s tombe vinden we een
wandschildering met een al gekroonde Eje als opvolger van Toetanchamon. Volgens
Velikovsky toont dit aan dat de oude Eje al langer van plan was zijn jonge
voorganger te doden. Er is geen enkel ander voorbeeld bekend van een farao die
zichzelf als leider van de begrafenisplechtigheden van zijn voorganger liet
afbeelden.
In mijn
boek De zonaanbidder, Achnaton de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, heb ik voortgebouwd op de identificatie van Velikovsky met
Achnaton als Oedipus. Voor het uitwerken van de historische lange regeerperiode
van Achnaton maakte ik gebruik van de oudheidhistoricus Herodotos en de identificatie van Achnaton met farao Anysis van
Herodotos’ faraolijst. De regeerperiode van Eje heb ik op de tijdsbalk ondergebracht
van 675 tot 671 v.
Chr. In mijn revisie van de Aton-farao ’s werk ik op de tijdsbalk terug vanaf
het jaar 671 v. Chr. wanneer Horemheb door de Assyriër Essarhaddon tot farao over
Egypte werd aangesteld. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400
In 675 v. Chr. nam Eje de kroon over
van de plotseling gestorven (vermoorde!) Toetanchamon. Toetanchamon geef ik het
hoogst opgegeven jaartal voor zijn regeringsperiode: negen jaar, wat ons brengt
naar het jaar 684 v. Chr. voor zijn troonsbestijging. In dat jaar nam hij de
scepter over van Smenkhkare, de halfbroer van Achnaton, die drie jaar tot 687
v. Chr. alleen regeert. Smenkhkare was een zoon van Amonhotep III, die hem op
late leeftijd bij een bijvrouw verwekte. De regeerperiode van Achnaton heeft
veel langer geduurd dan de zeventien jaar die de orthodoxe Egyptologie hem
toebedeeld. Via de identificatie van Herodotos’ Anysis blijken het vijftigplus
jaren geweest te zijn. De oudheidhistoricus Herodotos brengt in zijn
tweede boek (Boek 2, 137-140) het verhaal van een blinde farao met de naam
Anysis, een naam die eveneens met een stad in Egypte verbonden was: Anysis. Let
op: de naam Anysis is bij Herodotos een Griekse versie van een faraonaam. De
tijdsperiode waar we Anysis op de tijdsbalk moeten onderbrengen is de achtste
eeuw v. Chr. Dit blijkt uit de opgave en rangschikking van de farao’s van
Egypte zoals door Herodotos opgetekend. Na de regeerperiode van Anysis volgde
namelijk de regeerperiode van farao Sethos die volgens Herodotos Boek 2, 141,
een tijdgenoot van de Assyriër Sanherib was. En de regeerperiode van Sanherib
is via de Bijbelse koning Hizkia vast op de tijdsbalk verankerd met de jaren:
705/680 v. Chr. (TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Hizkia van Juda, blz. 327-330). De
Aton-farao-ketters waren tijdgenoten van de koningen van Israël en Juda. In ‘De Zonaanbidder’ identificeer ik de
Israëlitische koningen Pekah en Hosea samen met koning Achaz van Juda als
correspondenten met de farao ’s Amonhotep III en IV.
Ik neem
aan dat in het licht van Herodotos’ Anysis, farao Achnaton/Oedipus na zijn
ballingschap in een moerasland naar Thebe is teruggekeerd waar op dat moment
Eje zich van Toetanchamon en Smenkhkare, de twee zonen en opvolgers van
Achnaton, ontdaan had. De blinde Achnaton vergezeld door zijn dochter
Beketaton/Antigone, is dan vermoedelijk ook door Eje vermoord en ergens in een tombe
bijgezet.
Het
boek van Dr. Immanuel Velikovsky: OEDIPUS en ECHNATON, blijft een aanrader ook
al is het heden alleen nog maar in bepaalde antiquariaten verkrijgbaar. De
Griekse legende kan namelijk onomstotelijk met de bekende historische feiten
van de Aton-vereerders ingevuld worden. Velikovsky identificeert alle personen
van de Oedipus legende met historische Egyptische personen.
Achnaton – Oedipus
Amonhotep
III – Laios
Teje - Iokaste
Parennefer –‘herder’
Nefertete – Euryganeia
Meritaton – Antigone
Beketaton – Ismene
Smenkhkare – Polyneikes
Toetanchamon – Eteokles
Anchsenpa’aton –Astymedusa
Amenophis/Hapu - Teiresias
Eje - Kreon
De
identificatie van Eje met Kreon werpt nu een bijzonder licht op het leven, op
de carrière en op het levenseinde van deze farao. Aan zijn konkelarij en
intriges kwam een einde bij de invasie en verovering van Egypte door de
Assyriërs onder leiding van Essarhaddon. Generaal Horemheb werd daarop door de
Assyriërs als vazal-farao geïnstalleerd en deze voltrok succesvol een beeldenstorm
uit naar alles wat aan de Aton-ketters en hun familiaal drama herinnerde.
Wordt
vervolgd…
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor november 2018: Dertig Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Beschrijving:
op 31 maart 2018 was de Exodus exact 3500 jaar geschiedenis. De auteur brengt
de geschiedenis van Israël in het oude Egypte vanaf de aartsvader Jakob tot op Mozes.
De exacte Exodusroute wordt op de landkaart uitgestippeld en de Bijbelse
plaatsnamen Rameses, Sukkot en Etham op de landkaart geplaatst. De plaats van
de doorgang door de Schelfzee wordt in het boek aangewezen en de berg Sinaï in
Arabië gelokaliseerd.
De
auteur brengt de geschiedenis van Israël in het Egypte van de oudheid vanaf hun
aankomst in 1699 v. Chr. op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood, tot
aan hun Exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. De geschiedenis van Israël en de
Exodus halen we in de eerste plaats uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. Maar ook de
Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis van de oudheid
verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte met de gepaard
gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de Egyptische
geschiedenis. Volgens de revisie van de geschiedenis waren het zogenaamde Oude-
en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en was er maar één
tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun
heerschappij over het Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël
trokken intussen na een periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde
Land Kanaän binnen.
De Assyrische koning Sargon II chronologisch in lijn met de Bijbelse koningen van Israël en Juda gebracht.
We
vervolgen deze week onze afleveringen over de koningen van Assyrië in relatie
tot Israël met Sargon II de usurpator van de troon van Assyrië van zijn
voorganger Salmaneser V. De aflevering over Salmaneser dateert van 08.10.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3119641
Net
zoals met Salmaneser V staat Sargon II ook bij naam in de Bijbel vermeld.
Jesaja 20:1 In het jaar, toen
Tartan naar Asdod kwam, als hem Sargon,
de koning van Assyrië gezonden had, toen hij krijg voerde tegen Asdod, en
het innam; 2 Ter zelfder tijd sprak de HEERE, door den dienst van Jesaja, den
zoon van Amoz, zeggende: Ga heen, en ontbind den zak van uw lendenen, en doe uw
schoenen van uw voeten. En hij deed alzo, gaande naakt en barrevoets. 3 Toen
zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie
jaren, tot een teken en wonder over Egypte en over Morenland; 4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de
gevangenen der Egyptenaren, en de Moren, die weggevoerd zullen worden, jongen
en ouden, naakt en barrevoets, en met blote billen, den Egyptenaren tot
schaamte. 5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op
dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. 6 En de inwoners van dit
eiland zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is het gegaan dien, op welken wij
zagen, werwaarts wij henenvloden om hulp, om gered te worden van het aangezicht
des konings van Assyrië; hoe zullen
wij dan ontkomen? (Statenvertaling)
Het is alleen de profeet
Jesaja die in zijn gelijknamige Bijbelboek de
koning van Assur bij naam noemt: Sargon. In de relevante Bijbelboeken Koningen
en Kronieken wordt Sargon niet bij naam vermeldt, maar vinden we wel enkele
malen gedurende deze tijdsperiode de vermelding: 'koningen van Assur' in het meervoud. De
Bijbel leert dat meermaals de Assyrische troon door meer dan één koning gedeeld
werd. Sargon ‘s voorganger was Salmaneser V met wie hij een hele tijd co-regent
was. Aan Salmaneser V was hij volgens gegevens die we uit de Bijbel afleiden,
aanvankelijk ondergeschikt. Dit is een gegeven dat echter niet uit Sargon ÿs
annalen blijkt. Integendeel, Sargon claimt bijvoorbeeld de verovering vanSamaria en de wegvoering van het
tienstammenrijk in ballingschap voor zichzelf.
7.I besieged and occupied the
town of Samaria, and took 27,280 of
its inhabitants captive. I took from
them 50 chariots, but left them the rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation imposed upon
them by one of the Kingswho
preceded me.¡ (Excerpted from "Great Inscription in the Palace of
Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of the Past, vol. 9 (London:
Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20)
De Bijbel leert echter dat het
Salmaneser V was die verantwoordelijk voor de inname van Samaria was (2 Koningen 18:9-12), en ontmaskert Sargon II als een leugenaar en geschiedvervalser.
Volgens de Bijbelse chronologie gebaseerd aan
de hand van de sabbat- en jubeljaren heeft de belegering van Samaria de jaren
van 720 tot 717 v. Chr. De wegvoering van de tien stammen door Salmaneser V
geschiedde in het voorjaar van 717 v. Chr. De oudheidhistoricus Flavius
Josephus levert de exacte berekening van jaar, maand en dag. Een berekening die
haaks staat op de chronologie door de orthodoxe Assyriologie uitgedokterd. Zie
het artikel op dit blog van 08.02.2018,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1517785200&stopdatum=1518390000
De
bedoeling van dit artikel is om de regeerperiode van Sargon II als co-regent en
vervolgens als alleenheerser chronologisch op basis van de
Bijbels-chronologische gegevens op de tijdsbalk onder te brengen. Het wapenfeit
dat de profeet Jesaja doorgaf over
de belegering van Asdod door het leger van Sargon plaatsen we in 720 v. Chr. De
profeet Jesaja liep in het jaar 720 v. Chr. al gedurende drie jaren:
722/721/720 v. Chr. barrevoets rond en dit als een teken en zinnebeeld van de
HEERE God tegen Egypte, een land waar de koningen van Israël ter uitredding
tegen het oprukkende Assyrië, op vertrouwd hadden. In het bijzonder was de
Bijbelse farao So door koning Hosea van het tienstammenrijk voor hulp aangesproken.
Wie farao So was heb ik in een eerder artikel op dit blog op 13.10.2017 aangetoond. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1507500000&stopdatum=1508104800
Het
jaar dat de profeet Jesaja geboden werd naakt en barrevoets als een zinnebeeld
door het land te trekken, was het jaar van de meganatuurcatastrofe: 722 v. Chr.,
dat ook het sterfjaar van koning Achaz van Juda was. Zie het artikel van 17.11.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
Drie
jaar later in het jaar 720 v. Chr. rukte Sargon II als co-regent en generaal
van een onderdeel van het leger van koning Salmaneser V het gebied van het
tienstammenrijk binnen. Te Megiddo splitste de legergroep van Sargon II zich
van de hoofdmacht onder leiding van Salmaneser V af, en marcheerde richting
Asdod en Gaza en daarna naar Raphia aan de grens met Egypte. Dit wapenfeit is
op de muren van Sargon ÿs paleis te Khorsabad in spijkerschrift bewaard
gebleven. Hierna de relevante tekst:
8.HANUN, King of Gaza, arid SEBECH, Sultan of Egypt, allied themselves at Rapih to oppose me,
and fight against me; they came before me, I put them to flight. SEBECH yielded before my cohorts, he
fled, and no one has ever seen any trace of him since. I took with my own hand HANUN, King of Gaza.
9. I imposed a tribute on PHARAOH, King
of Egypt, SAMSIE, Queen of Arabia, IT-AMAR, the Sabean, of gold, sweet
smelling herbs of the land, horses, and camels.
(Excerpted from "Great
Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of
the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20)
Terwijl Salmaneser V met
zijn leger zijn belegering van Samaria begint, die drie jaar lang tot het
voorjaar van 717 v. Chr. in beslag zal nemen, strijdt Sargon met zijn
legergroep in 720 v. Chr. te Asdod en Gaza. Vervolgens slaat hij een Egyptisch
leger te Raphia terug. Hierbij verwijst hij in zijn annalen naar koning Hanun
van Gaza en naar een Egyptische machthebber met de (Assyrische) naam Sebech. Zuiver tijdgenoot-chronologisch
gezien kan het Assyrische Sebech met het Hebreeuwse So geïdentificeerd worden.
Farao So kan echter met zijn leger bij Raphia niet doorbreken en moet Samaria
aan de Assyriërs overlaten.
Het eerste jaar van Sargon
II als co-regent van Salmaneser V plaats ik in 721 v. Chr. Datzelfde jaar
stopte zijn tegenstander te Babylon: Merodach Baladan, met het betalen van
schatting aan Assyrië. Sargon ÿs tweede jaar als co-regent is 720 v. Chr. het
jaar van zijn veldtocht naar de grens van Egypte. In het jaar 719 v. Chr. is er
een eponiem naar Sargon II vernoemd.
[719/718] Tijdens het eponiem van Sargon [II], de koning van Assyrië ging binnen [...].
Commentaar: voor de Assyriologie is 719 v. Chr. het begin van Sargon ‘s koningschap.
Bijbels-chronologisch gezien echter was Salmaneser V nog altijd koning.
Salmaneser V voerde in 719 v. Chr. de driejarige belegering van Samaria uit.
Het aanstellen van Sargon II als een co-koning lijkt logisch. Het
eponiem van 719/718 is bovendien gefragmenteerd. We hebben alleen de lijn
‘Sargon, de koning van Assyriër ging binnen (.?.)ÿ
[718/717] Tijdens het eponiem van Zeru-ibni, de gouverneur van
Rasappa, veldtocht tegen Tabal.
Commentaar: Het jaar 718 v. Chr. was het tweede jaar van de belegering van
Samaria door het leger van Salmaneser V. Datzelfde jaar rukte Sargon II als
co-regent met zijn leger op tegen Tabal,
een plaats ten noordwesten van het hart-land van Assyrië. Op zijn paleismuren
gaat Sargon uitvoerig op zijn wapenfeiten in:
11. Amris of Tabal, had been placed
upon the throne of KHULLI his father; I gave to him a daughter and I gave him
Cilicia which had never submitted to his ancestors. But he did not keep the
treaty and sent his ambassador to URZAHA, king of Armenia, and to MITA, King of
the Moschians, who had seized my provinces. I transported Amris to Assyria,
with his belongings, the members of his ancestors' families, and the magnates
of the country, as well as 100 chariots; I established some Assyrians, devoted
to my government, in their places. I appointed my Lieutenant Governor over
them, and. commanded tributes to be levied upon them. (Excerpted from
"Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr.,
in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp.
3-20)
Commentaar: Dit jaar was het derde jaar van de belegering van Samaria onder
leiding van Salmaneser V. Terwijl Salmaneser de belegering en de val van
Samaria tot een einde brengt begint zijn co-regent Sargon II aan de bouw van zijn nieuwe
hoofdstad: Dur-Sharrukin of Sargonsburg nabij het moderne Khorsabad in Irak. Na
de val van Samaria in het voorjaar van 717 v. Chr. richtte Salmaneser V zijn
pijlen op Tyrus en begon dat jaar met zijn leger aan een belegering van Tyrus,
dat vijf jaar zou aanslepen. Terwijl Salmaneser V deze acties uitvoerde rukte Sargon
in het westen tegen Hamath op. Het lot van de overwonnen koning van Hamath:
Jaubid, tart alle verbeelding: Sargon liet hem namelijk villen. Dit werd eveneens in steen door Sargon II vereeuwigd:
12.JAUBID of Hamath, a smith, was not the legitimate master of the throne, he
was an infidel and an impious man, and he had coveted the royalty of Hamath. He
incited the towns of Arpad, Simyra, Damascus, and Samaria to rise against me, took his precautions with each of them,
and prepared for battle. I counted all the troops of the god Assur; in the town
of Karkar, which had declared itself for the rebel, I besieged him and his
warriors, I occupied Karkar and reduced it to ashes. I took him, himself, and had him flayed, and I killed the
chief of the rioters in each town, and reduced them to a heap of ruins. I
recruited my forces with 200 chariots and 600 horsemen from among the
inhabitants of the country of Hamath and added them to my empire. (Excerpted
from "Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert,
tr., in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877),
pp. 3-20)
[716/715] Tijdens het eponiem van Tab-sil-E¹arra, de gouverneur van
Libbi-ali, veldtocht tegen Mannea.
Commentaar:
terwijl Salmaneser V de Fenicische havenstad Tyrus belegert, voert zijn
co-regent Sargon in 716 v. Chr. een veldtocht tegen Mannea uit. Mannea lag noordoostelijk van Assyrië. De Assyriërs Salmaneser V en Sargon
II deelden tijdens deze periode de troon met elkaar en commandeerden ieder afzonderlijk
een leger voor het voeren van veldtochten.
[715/714] Tijdens het eponiem van Taklak-ana-bêli, de gouverneur van
Nisibis, gouverneurs werden aangesteld.
Commentaar: terwijl volgens het eponiem Sargon II gouverneurs aanstelt ligt
Salmaneser V volgens de historische gegevens die we van Flavius Josephus hebben
met zijn leger voor Tyrus.
[714/713] Tijdens het eponiem van I¹tar-duri, de gouverneur van
Arrapha, veldtocht tegen Urartu en
Musasi; [] Haldi werd weggevoerd.
Commentaar: In het jaar 714 v. Chr. ligt Salmaneser V met zijn leger nog
altijd voor Tyrus en voert Sargon volgens het eponiem Istar-duri, een veldtocht
uit tegen Urartu en Musasi.
[713/712] Tijdens het eponiem van A¹¹ur-bani, de gouverneur van
Kalhu, de edelen vochten te Ellipi; de god [...] ging zijn nieuwe tempel
binnen, naar Musasir.
Commentaar: 713 v. Chr. was het vierde jaar van de belegering van Tyrus
door Salmaneser V. Een wapenfeit waar de eponiemlijsten geen vermelding over
hebben. Het moet duidelijk zijn dat de eponiemlijsten na de dood van Salmaneser
V door Sargon gemanipuleerd werden en geen waarheidsgetrouw historisch beeld
leveren. In het jaar dat Salmaneser met zijn leger voor Tyrus ligt, voert
Sargon een veldtocht naar Musasir uit. Musasir was een belangrijke bergstad in het gebied van
Urartu.
[712/711] Tijdens het eponiem van ¹arru-emuranni, de gouverneur van
Mazamua, de koning bleef in het land.
Commentaar: Het
eponiem voor 712 v. Chr. heeft als enige vermelding: de koning bleef in het land wat een eufemisme is voor ‘nietsdoenÿ. Dit
is in het licht van de revisie van de geschiedenis van de oudheid heel
opmerkelijk. Het jaar 712 v. Chr. was namelijk het jaar van de inval van de
zeevolken in Klein-Azië. Zij lieten hierbij het hart-land van Assyrië links
liggen en richten zich hoofdzakelijk op de Levant en Egypte. In Egypte werden
de zeevolken door farao Ramses III verslagen en op de vlucht gedreven. Aan de
invasie van de zeevolken en de gereviseerde plaatsing ervan in de achtste eeuw
v. Chr. gaf ik aandacht in mijn boek: De
zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet
Jesaja, 2016, Appendix 1, blz. 149-158. Ik meen dat het leger van Salmaneser V
in het vijfde en laatste jaar van de belegering van Tyrus door de oprukkende
zeevolken onder de voet gelopen werd en dat dit het obscure einde van
Salmaneser V betekende. Sargon II die dat jaar ‘thuisÿ bleef kon daarna zijn
alleenheerschappij vestigen en voerde zijn ‘damnatio memoriaeÿ naar Salmaneser
V uit.
[711/710] Tijdens het eponiem van Inurta-alik-pani, de gouverneur
van Si'immel, veldtocht tegen Mar'a¹.
Commentaar: het volgende jaar vermeldt het eponiem een veldtocht van Sargon
II naar Maras. Als een gevolg van de inval van de zeevolken in de Levant is
Sargon genoodzaakt na het terugtrekken van de zeevolken opnieuw orde op zaken
te brengen in zijn provincies langs de Levantische kust. In Asdod bijvoorbeeld zat
in de tussentijd een Griekse (Ioniër) heerser op de troon. Ook elders langs de
kust hadden zich zeevolken gevestigd. Zie het artikel op dit blog van 29.09.2017: de zinloze tochten van WEN-AMON.
Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1506290400&stopdatum=1506895200
Hierna volgt het relaas van
Sargon ÿs acties in Asdod zoals het op de muren van zijn paleis in Sargonsburg,
het moderne Khorsabad, werd vermeld.
32.AZURI, King of Ashdod,
determined within himself to render no more tributes; he sent hostile messages
against Assyria to the neighbouring Kings. I meditated vengeance for this, and
I withdrew from him the government over his country. I put his brother AKHIMIT
on his throne. But the people of Syria, eager for revolt, got tired of
AKHIMIT's rule, and installed IAMAN, who
like the former, was not the legitimate master of the throne. In the anger
of my heart, I did not assemble the bulk of my army nor divide my baggage, but I
marched against Ashdod with my warriors, who did not leave the trace of my
feet.
33.IAMAN learnt from afar of the
approach of my expedition; he fled beyond Egypt towards Libya (Meluhhi), and no
one ever saw any further trace of him. I besieged and took Ashdod and the town
of Gimtu-Asdudim; I carried away captive IAMAN'S gods, his wife, his sons, his
daughters, his money and the contents of his palace, together with the
inhabitants of his country. I built these towns anew and placed in them the men
that my arm had conquered.
34. I placed my Lieutenant as Governor over them, and I treated them as
Assyrians. They never again became guilty of impiety. (Excerpted from
"Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr.,
in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp.
3-20)
Commentaar: de tekst is
gefragmenteerd. Er vond een veldtocht tegen Bitzeri plaats terwijl de koning in
Kis bleef.
[709/708] Tijdens het eponiem van Mannu-ki-A¹¹ur-le'i, de gouverneur
van Tille, Sargon nam de hand van Bêl [en
werd koning van Babylon].
Commentaar: In 709 v. Chr. is Sargon II eindelijk in staat Merodach
Baladan, de koning van Babylon te verslaan en zelf het begeerde koningschap
over Babylon op zich te nemen, zoals het eponiem van Mannu-ki-assur-leÿi ook
leert. De overwinning op Merodach Baladan stond uitvoerig op de muur van zijn
paleis te Khorsabad in spijkerschrift afgebeeld:
38.MERODACH-BALADAN, son of
IAKIN, King of Chaldaea, the fallacious, the persistent in enmity, did not respect the memory of
the gods, he trusted in the sea, and in the retreat of the marshes; he eluded
the precepts of the great gods, and refused to send his tributes. He had
supported as an ally KHUMBANIGAS, King
of EIam. He had excited all the nomadic tribes of the desert against me. He
prepared himself for battle, and advanced. During
twelve years,[From721 to 709 BC]against the will of the gods of Babylon, the town of BEL, which
judges the gods, he had excited the country of the Sumers and Accads, and had sent ambassadors to them. In
honour of the god Assur, the father of the gods, and of the great and august
Lord MERODACH, I roused my courage I prepared my ranks for battle. I decreed an
expedition against the Chaldeans, an impious and riotous people. MERODACH-BALADAN heard of the approach
of my expedition, dreading the terror of his own warriors, he fled before it,
and flew in the nighttime like an owl, falling back from Babylon, to the town
of Ikbibel. Et cetera…
Commentaar: Wat het einde van Merodach Baladan betreft,
bestaan er meerdere versies in de bewaard gebleven Assyrische annalen. Eén
tekst leert dat hij gevangen genomen werd, een andere tekst leert dat Merodach
om genade smeekt en in een derde versie loopt hij van het slagveld weg en kan
ontsnappen. Het werkelijke einde van Merodach Baladan is voorlopig niet te
achterhalen. Als koning van Babylon ging Merodach Baladan bij Hizkia van Juda
in diens veertiende regeringsjaar op bezoek in 709 v. Chr. (2 Koningen 20:12).
Volgens de fabricatie die Thiele afleverde valt dit bezoek in 701 v. Chr. en
klopt de chronologie van het bezoek niet. Het bezoek van Merodach Baladan volgde
na de nederlaag van het Assyrisch leger onder leiding van Sanherib, de zoon van
Sargon II, voor de poorten van Jeruzalem en na de ziekte van Hizkia en zijn
herstel datzelfde jaar. Dit betekent dat Sargon II in het jaar 709 v. Chr. als
co-regent zijn zoon Sanherib had. De Bijbel verbindt nauwkeurig de
regeerperiode van koning Hizkia van Juda in diens zesde regeringsjaar met
Salmaneser V en de val van Samaria in 717 v. Chr., en de belegering van
Jeruzalem in zijn veertiende regeringsjaar door Sanherib in 709 v. Chr.
2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu
in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van
Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar
belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia; het was
het negende jaar van Hosea, den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd.
11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden
in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12
Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest,
maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN,
geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan. 13 Maar in het veertiende jaar van den koning
Hizkia kwam Sanherib, de koning van
Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
(Statenvertaling)
Dit is het Bijbelgedeelte dat de
godgeleerde Edwin R. Thiele in zijn boek: ‘The Mysterious Numbers of the Hebrew Kingsÿ, 1951, als kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd
verklaarde omdat het chronologisch niet paste in de koningslijstconstructie van de
moderne Assyriologie. Thiele ÿs dramatische knieval naar de Assyriologie toe. Zie
het artikel van 02.12.2017 op dit
blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
Het Bijbelboek 2 Kronieken verwijst tijdens de periode
van de belegering van Jeruzalem naar de koningen van Assur in het
meervoud:
2 Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin
Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda
binnen …… … en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst
zoveel water vinden…
In het bovenvermelde citaat staat er 'koningen' in het
meervoud vermeld. In 709 v. Chr. zijnde het veertiende jaar van Hizkia stond
Sanherib met zijn leger voor Jeruzalem terwijl zijn vader Sargon II tegen
Babylon oprukte. Van de belegering van Jeruzalem door Sanherib is de zogenaamde
Assyrische prisma-stele bewaard gebleven. Een merkwaardigheid is dat Sanherib
zijn veldtochten op de prismastele een nummer geeft zonder verwijzing naar een
regeringsjaar. De verklaring ligt in zijn co-regentschap met Sargon II. Zijn
veldtocht naar Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Hizkia staat
genoteerd als zijn derde veldtocht. De twee eerdere veldtochten waren samen met
Sargon II, maar dat wil ik in een volgend artikel over de chronologie van de
regeerperiode van Sanherib belichten.
Wordt vervolgd….
Met vriendelijke groet,
Robert De Telderÿ
Recente publicaties:
Verwacht voor november 2018:
Dertig
Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Koning David en de Edomiet Hadad als asielzoeker aan het Egyptische hof (1 Koningen 11:14-22)
De Edomieten waren via Esau de
broer van de aartsvader Jakob verwant met de Israëlieten. De naam Edom betekent
‘rood’ en heeft haar oorsprong in het Bijbelboek Genesis waar de bekende geschiedenis
van de broers Jacob en Esau beschreven wordt. Esau ruilde namelijk zijn
eerstgeboorterecht met Jacob voor een bord rode linzensoep (Genesis 25:30). Zij
hebben zich zuidelijk van het Beloofde Land tussen de Dode Zee en de Rode Zee
met als hoofdplaats Seïr, gevestigd (Genesis 32:3). In het Bijbelboek Genesis
hoofdstuk 36 wordt zelfs de koningslijst van Edom opgegeven.
Een clan van Edom waren de Amalekieten
die de Israëlieten na de Exodus in 1483 v. Chr. te Rafidim nabij de berg Gods
overvielen. Amalek kwam uit het
gebied van Edom. Het was een strijd op leven en dood tussen Israël en
Amalek/Edom, geweest. Amalek/Edom had met zijn offensief tegen de gevluchte
Hebreeuwse slaven uit Egypte niets minder dan de vernietiging van Israël in
gedachten (zie mijn boek EXODUS,
2016, blz. 107 hoofdstuk: Toen kwam Amalek).
Toen de Israëlieten veertig jaar
later uit de wildernis naar het Beloofde Land Kanaän optrokken weigerden de
Edomieten hen door hun land te laten trekken (Numeri 20:4-22) en dienden zij
een omtrekkende beweging naar Kanaän te maken. Het gebied van Edom lag ten
tijde van de verdeling van het beloofde land Kanaän buiten de verdeling:
Numeri 34:1 Voorts sprak de HEERE
tot Mozes, zeggende: 2 Gebied den kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer gij
in het land Kanaän ingaat, zo zal dit land zijn, dat u ter erfenis vallen zal,
het land Kanaän, naar zijn landpalen. 3 De zuiderhoek nu zal u zijn van de
woestijn Zin, aan de zijden van Edom;
en de zuider landpale zal u zijn van het einde der Zoutzee tegen het oosten; …(Statenvertaling)
De poging tot genocide van de
Israëlieten door Amalek ten tijde van de Exodus zou in de toekomst wanneer
Israël in gerustheid zou wonen, geoordeeld worden:
Deuteronomium 25:17 Gedenkt, wat u Amalek gedaan
heeft op den weg, als gij uit Egypte uittoogt; 18 Hoe hij u op den weg
ontmoette, en sloeg onder u in den staart al de zwakken achter u, als gij moede
en mat waart; en hij vreesde God niet. 19 Het zal dan geschieden, als u de HEERE,
uw God, rust zal gegeven hebben, van al uw vijanden rondom, in het land, dat u
de HEERE, uw God, ten erve geven zal, om hetzelve erfelijk te bezitten, dat gij de gedachtenis van Amalek van onder
den hemel zult uitdelgen; vergeet het niet! (Statenvertaling)
De strijd tegen Edom nam na de
richterentijd naar het einde toe van de veertigjarig regeerperiode van de
eerste koning van het verenigd koninkrijk van Israël: Saul,opnieuw een aanvang.
1 Samuel 14:47 Toen nam Saul het koninkrijk over Israël in; en
hij streed rondom tegen al zijn vijanden,
tegen Moab, en tegen de kinderen Ammons, en
tegen Edom, en tegen de koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen; en
overal, waar hij zich wendde, oefende hij straf. 48 En hij handelde dapper, en
hij sloeg de Amalekieten, en hij
redde Israël uit de hand desgenen, die hem beroofde. (Statenvertaling)
In mijn werk TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: Saul veertig jaar koning, blz. 179-183 heb ik deze
geschiedenis beschreven. Op de tijdsbalk heeft Saul als regeerperiode de jaren
van 1087 tot 1047 v. Chr. Saul verloor zijn koningschap vanwege zijn falen in
de strijd tegen Amalek. Het was David de zoon van Isaï, die de strijd
met Edom/Amalek zou voortzetten. In het Bijbelboek 1 Samuël 30:1-25 wordt een
veldtocht tegen een bende van de Amalekieten beschreven. Het is David die aan
de belegering van Sjaroehen – de stad van Amalek – een einde maakt. Na de
verovering van Jeruzalem op de Jebusieten in het jaar 1039 v. Chr. zou David
aan een serie campagnes beginnen die hem uiteindelijk een Rijk van de Eufraat
tot aan de beek van Egypte zou opleveren. Het Bijbelboek 2 Samuël 8:1-14
beschrijft de verschillende veldtochten en David ’s overwinningen. Als laatste veldtocht
is die naar Edom beschreven.
2 Samuel 8:13 Ook maakte zich David een naam, als hij wederkwam, nadat hij de
Syriërs geslagen had, in het Zoutdal, achttien duizend. 14 En hij leide bezettingen in Edom; in
gans Edom leide hij bezettingen; en alle
Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal,
waar hij heentoog. (Statenvertaling)
En hier arriveren we in het
tijdsbestek waar het artikel van deze week te plaatsen is: de vlucht van de
jonge Edomiet Hadad vanuit Edom naar Egypte, naar het hof van farao. De
bezetting van Edom door het leger van David plaats ik op de tijdsbalk in de
periode tussen de jaren 1039 v. Chr. tot 1022 v. Chr. Zie mijn boek: TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 185-195, de
regeerperiode van koning David. Het jaartal 1039 v. Chr. is het jaar van de
verovering van Jeruzalem op de Jebusieten door David en het jaartal 1022 v.
Chr. is het jaar dat hij te Jeruzalem in zijn paleis op zijn lauweren rustte en
de affaire met Bathseba plaatsvond. Tussen beide ankerjaren op de tijdsbalk in
plaatsen we de veldtochten van David zoals beschreven in het Bijbelboek 2
Samuël 8:1-14. Aangezien 2 Samuël 8:13 vermeldt dat de bezetting van Edom
geschiedde ‘nadat’ David de Syriërs in het noorden geslagen had kunnen we
concluderen dat de geschiedenis van de bezetting van Edom en de vlucht van de
jonge Hadad ongeveer naar het einde toe van 1023 v. Chr. te plaatsen is.
1 Koningen 11:15 Want het was
geschied, als David in Edom was, toen Joab, de krijgsoverste, optoog, om de verslagenen te begraven, dat
hij al wat mannelijk was in Edom sloeg; 16 Want Joab bleef aldaar zes maanden,
met het ganse Israël, totdat hij al wat mannelijk was in Edom uitgeroeid had. 17
Doch Hadad was ontvloden, hij en
enige Edomietische mannen uit zijns vaders knechten met hem, om in Egypte te
komen; Hadad nu was een klein jongsken.
18 En zij maakten zich op van Midian,
en kwamen tot Paran; en namen met
zich mannen van Paran, en kwamen in Egypte
tot Farao,
den koning van Egypte, die hem een huis gaf, en hem voeding
toezeide, en hem een land gaf. 19 En Hadad vond grote genade in de ogen van
Farao, zodat hij hem tot een vrouw gaf de zuster zijner huisvrouw, de zuster van Tachpenes,
de koningin (gebiedster). 20 En de zuster van Tachpenes baarde hem
zijn zoon Genubath, denwelken Tachpenes optoog in het huis van Farao;
zodat Genubath in het huis van Farao was, onder de zonen van Farao. 21 Toen nu
Hadad in Egypte hoorde, dat David met zijn vaderen ontslapen, en dat Joab, de
krijgsoverste, dood was, zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn
land trekke. 22 Doch Farao zeide: Maar wat ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij
in uw land zoekt te trekken? En hij zeide: Niets, maar laat mij evenwel gaan.
(Statenvertaling)
Hadad was nog een kleine jongen
toen hij begeleid door een aantal dienaars van zijn vader, voor het leger van David
naar Egypte vluchtte. De legeroverste van David, generaal Joab, had volgens 1
Koningen 11:16 in zes maanden tijd wat nog overbleef van de mannelijke
bevolking van Edom uitgeroeid. Volgens het Bijbelboek 1 Kronieken 18:12 was Abisai,
de zoon van Zeruja de opperbevelhebber die in totaal achttienduizend Edomieten
in het Zoutdal in Edom versloeg. Volgens Psalm 60:12 was Joab ’s deel bij het
slot van de veldtocht twaalfduizend man Edomieten geweest.
De reisroute van Hadad vanuit
Edom naar Egypte, wordt in het Bijbelbericht gedetailleerd opgegeven. De bijgevoegde landkaart toont via een grijze
kwastlijn de reisroute van Hadad. Eerst ging het naar het zuidelijke Midian en vervolgens via Paran naar
Egypte. De Griekse Septuagintvertaling van de Bijbel uit de derde eeuw v. Chr.
voegt aan het Bijbelgedeelte nog de stad van Midian toe: Madiam. Deze plaats ligt aan de Rode Zee. Vanuit Madiam ging
het richting Paran en daarna kwam Egypte. De plaats Paran lag langs een
karavaanweg van de oudheid. Het is dezelfde route die de Israëlieten bij de
exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. genomen hadden, de zogenaamde woestijnweg
(Exodus 13:17-18). Zie ook mijn boek Exodus,
2016, blz. 76.
In Egypte verkreeg de jongen Hadad vergezeld met de
hovelingen van zijn vader, de koning van Edom, asiel in het huis van farao. De
naam van farao wordt in de Bijbel ditmaal niet meegedeeld, ook niet door de
Septuagintvertalers. Hoewel de naam van farao niet vermeld wordt geeft de
Bijbel heel wat informatie over het hof van farao. Zo wordt er vermeld dat Hadad
zozeer de genegenheid van farao won, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de
zuster van Tachpenes, de gebiedster,
tot vrouw gaf. En de zuster van Tachpenes baarde zoals vermeld in het
Bijbelboek 1 Koningen 11:20 Hadad een zoon die de naam Genubat kreeg. En deze Genubat
de zoon van Hadad, werd opgevoed in het huis van farao zodat Genubat zelfs tot
de zonen van farao behoorde. Na de dood van David in het jaar 1007 v. Chr. zou
een volwassen Hadad naar Edom terugkeren en een vijand van Salomo worden.
De Bijbels-historische gegevens
binnen het chronologische raamwerk van de conventionele Egyptologie inpassen
lukt niet. Als een gevolg van het gebruik van de foutieve Sothis-kalender door
de gevestigde Egyptologie zijn het de
Libische dynastieën die in de tiende en negende eeuw v. Chr., op de
tijdsbalk belandden. Zij behoren tot de door de Egyptologie gefabriceerde derde
tussentijd van 1069 tot 525 v. Chr. Hoewel deze dynastieën historisch goed
gedocumenteerd zijn ontbreekt elke verwijzing naar Tachpenes als de gebiedster of koningin van een Libische farao. Dat
de Libische farao ’s hun begin in de achtste eeuw v. Chr. hadden heb ik onder
de aandacht gebracht in mijn boek: De zonaanbidder, 2016, appendix 3, de
Libiërs in Egypte.
Het is alleen de volledige
revisie van de geschiedenis van de oudheid dat uitkomst biedt. In mijn boek
TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-209, heb ik verder gebouwd op het pionierswerk
van wijlen Dr. I. Velikovsky, een autodidact wat de geschiedenis van de oudheid
betreft, die de eerste farao ’s van de achttiende dynastie onomstotelijk
chronologisch met de koningen van het Verenigd Koninkrijk Israël verbindt. Het
Nieuwe Rijk in Egypte zag zijn begin bij de verdrijving van de Hyksos uit
Egypte door farao Ahmose. Een offensief dat gelijk viel met de strijd van Saul
tegen Amalek. Beide volken de Hyksos en de Amalekieten zijn één en dezelfde.
Over de verankering op de tijdsbalk van farao Ahmose met de Saul-David era
schreef ik eerder op dit blog een artikel op 21.03.2018: chronologie en de door farao Ahmose op de Hyksos
buitgemaakte runderen, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1521414000&stopdatum=1522018800
De farao die de jonge Hadad met
zijn Edomietische dienaars asiel verleende was volgens mijn revisie zuiver
chronologisch gezien farao Amonhotep I,
de zoon Ahmose. Wat deze identificatie betreft breek ik met een onderdeel van
de studie van Velikovsky! Dr. Immanuël Velikovsky identificeert namelijk in
zijn boek ‘Eeuwen in Chaos, blz. 110’, Tachpenes
als de koningin van farao Ahmose van
de achttiende dynastie. Hij doet dit op basis van de Egyptische namen Tanethap
of Tenthape die op monumenten in Egypte bewaard zijn gebleven en die de naam
van een koningin van Ahmose geweest zijn. Velikovsky geeft de volgende
voetnoten aan ter staving: Gauthier, Le Livre des rois d’Egypte (Cairo, 1902),
II 187, noot 3. Zie evenwel ook
Stricker, Acta Orientalia, XV (1937), 11-12.
Maar zoals ik hiervoor schreef klopt dit zuiver
chronologisch gezien niet. Met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose begon
zijn strijd om de verdrijving van de Hyksos uit Egypte met als summum de val
van Avaris in 1049 v. Chr. Het elfde regeringsjaar van Ahmose is volgens de
revisie gelijk aan het achtendertigste regeringsjaar van Saul wanneer deze
tegen de stad van Amalek oprukte. Ahmose had een regeertijd van ongeveer
vijfentwintig jaar afhankelijk van de verschillende historische bronnen die we
vandaag in ons bezit hebben. Dit betekent dat Ahmose het leven liet in het twaalfde
regeringsjaar van David. De farao echter die Hadad asiel verleende en hem later
de zuster van de koningingebiedster Tachpenes als vrouw gaf, was volgens het
Bijbelbericht van 1 Koningen 11:21-22 nog in leven bij de dood van David in
1007 v. Chr. De Bijbel als historisch boek heeft hier gezag over een mogelijke
identificatie van Tachpenes met Tanethap of Tenthape en sluit dit uit.
De identificatie van het Hebreeuwse Tachpenes of het Griekse Thekemina volgens de
Septuagintvertaling met een Egyptische naam moeten we voorlopig schuldig
blijven. Vermoedelijk is het geen eigennaam maar een titel. De betekenis van de
Hebreeuwse naam is namelijk: hoofd van het land.
Het feit dat de Bijbel naar koningin Tachpanhes als
‘de gebiedster’ en als hoofd van het land verwijst stemt overeen met de bijzondere
rol van koninkrijke vrouwen ten tijde van het Nieuwe Rijk:
“The Theban saviours of Egypt
were a closely knit family in which the women, whether of account of personal
attractions or because they were the
recognized transmitters of sovereignty, played an extraordinary prominent
part” (Sir Alan Gardiner, Egypt of the pharaohs, 1961, Book II, Chapter VII,
from collapse to recovery).
Bruikbaar is dan weer ‘Eeuwen in chaos’ op blz.
188-190 waar Velikovsky opnieuw de draad met Hadad opneemt via diens in Egypte
geboren en opgevoede zoon Genubath.
Zo een dertig jaar later sinds de geboorte van Genubath in het huis van farao,
was deze ten tijde van de veroveringstochten van Sisak/Thothmosis III in
Klein-Azië, vazalkoning over Edom. En Velikovsky toont aan dat de naam Genubath
ten tijde van Thothmosis III, synoniem voor Edom stond. Ook hier verwijst
Velikovsky in zijn voetnoten naar Egyptologen zoals Breasted, Records, deel
III, par. 474,: “Toen zijne majesteit in Egypte aankwam, kwamen gezanten van de
Genubatye hem hun schatting
brengen.”
De gevestigde Egyptologie levert in hun constructie
geen enkele verwijzing naar de ‘Genubatiye’. Wanneer men de vermeende Sothis-kalender van de Egyptologie loshaakt
en in de plaats de Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk ter schikking van de
Egyptische dynastieën gebruikt, is er
geen gissen naar de identiteit van de Genubatye. Zij zijn in de tiende eeuw v.
Chr. het volk van Edom, met als koning; Genubath,
de zoon van Hadad. Van de Genubatiye die schatting aan farao Thothmosis III
brengen is een afbeelding bewaard gebleven. Hierboven een uitvergroting van
dezelfde plaat. De derde afgebeelde figuur van de gezanten uit Genubatiye, draagt een kind op. Met het Bijbelbericht in
gedachten waar we dit artikel mee begonnen zijn, zien we hier een gelijkaardig
tafereel op een Egyptisch reliëf afgebeeld:
1 Koningen 11:17 Doch Hadad was ontvloden, hij en enige Edomietische mannen uit zijns
vaders knechten met hem, om in Egypte te komen; Hadad nu was een klein
jongsken.
Een zoveelste puzzelstukje is ingepast en toont
overduidelijk het gereviseerde plaatje van de Egyptische oudheidgeschiedenis
gelinkt ditmaal aan de Bijbel en niet aan een vermeende Sothis-kalender.
Wordt vervolgd…
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor november 2018:
Dertig
Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Ik zal een vuur zenden in Magog, en onder degenen, die in de eilanden zeker wonen; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
De
titel voor het artikel van deze week komt uit het Bijbelboek Ezechiël hoofdstuk
39. Het blijkt om profetie of vooraf geschreven geschiedenis te gaan,
aangezien het beschrevene zich nog nooit voorgedaan heeft! Meer hierover in het
vervolg van mijn artikel. Eerst aandacht voor de chronologische aspecten van het
Bijbelboek Ezechiël. De profeet Ezechiël begint zijn boek als het volgt:
Ezechiël
1 1
In het dertigste jaar, in de vierde
maand, op den vijfden derzelve maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo
geschiedde het, dat de hemelen werden geopend, en ik gezichten Gods zag. 2 Op
den vijfden derzelve maand (dit was het
vijfde jaar van de wegvoering van den koning
Jojachin),3 Geschiedde het woord des HEEREN uitdrukkelijk tot Ezechiël, den
zoon van Buzi, den priester, in het
land der Chaldeeën, bij de rivier Chebar; en de hand des HEEREN was daar op
hem. (Statenvertaling)
De
profeet Ezechiël begon zijn bediening volgens vers twee van het hiervoor
vermelde hoofdstuk, in Babylonische ballingschap in het vijfde jaar van de
wegvoering van koning Jojachin: oktober 594/september 593 v. Chr. De vijfde Hebreeuwse maand is gelijk aan ongeveer
januari/februari van 593 v. Chr. volgens de westerse kalender. Over de
chronologische plaatsing van de regeer- en ballingsperiode van koning Jojachin van
Juda schreef ik eerder op 23.04.2018
een artikel op dit blog: Het achttiende historische Jubeljaar van oktober
562/september 561 v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1524434400&stopdatum=1525039200
Over de
vermelding en betekenis van het dertigste jaar door Ezechiël (1:1) bestaat
discussie. Was hij dertig jaar oud toen hij zijn bediening begon? Of wordt een
verlopen tijdsperiode bedoelt die dertig jaar eerder een vertrekpunt had? Het
is opmerkelijk dat op een tijdsbalk uitgetekend het dertigste jaar vanaf het
vijfde jaar van Jojachin s gevangenschap teruggerekend ons naar het achttiende
regeringsjaar van koning Josia leidt. Een zeer bijzonder jaar in de
geschiedenis van koning Josia toen deze een nooit eerder geziene godsdiensthervorming
in het land Juda doorvoerde (2 Koningen 23:21-23).
Aan het
vieren van het Pascha ging een grondige reiniging van de Tempel te Jeruzalem
vooraf waarbij het Wetboek van Mozes gevonden (2 Kronieken 34:15) werd. Het
toevallig vinden van het Wetboek van Mozes tijdens de herstelwerkzaamheden in
de Tempel te Jeruzalem laat de geestelijke toestand van het volk zien en was een
gevolg van de lange periode van afgoderij ten tijde van de regeringen van
Manasse en Amon, respectievelijk de grootvader en vader van Josia. In totaal zevenenvijftig
jaar van geestelijke duisternis voor het land Juda. De regeerperiode van Josia
en vooral diens achttiende jaar was een historisch lichtpunt waar Ezechiël het
begin van zijn bediening aan verbind. De regeerperiode van Josia en zijn
plaatsing op de tijdsbalk kreeg aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 361-365.
De
profeet en priester Ezechiël zou een jaar later in het zesde jaar van de
wegvoering van koning Jojachin opnieuw een profetie te zien en te horen
krijgen.
Ezechiël
8:1 Het geschiedde nu in het zesde jaar,
in de zesde maand, op den vijfden der maand, als ik in mijn huis zat, en de
oudsten van Juda voor mijn aangezicht zaten, dat de hand des Heeren HEEREN daar
over mij viel. (Statenvertaling)
De
zesde maand is de maand Adar of februari/maart volgens de westerse kalender.
Het is het jaar, de maand en de dag dat de heerlijkheid des HEEREN of de Shekinah zich uit de Tempel te
Jeruzalem via de oost poort terugtrok (Ezechiël 11:22-23). Weliswaar met de
belofte van een wederkomst (Ezechiël 11:17).
De
Heerlijkheid des HEEREN die sinds oktober 998 v. Chr. als een wolkkolom het
Heilige der heiligen in de Tempel van Salomo te Jeruzalem vervulde is in het
zesde jaar van de ballingschap van Jojachin vertrokken en is later in de herbouwde
Tempels nooit teruggekeerd. De Tempel van Salomo werd in 586 v. Chr. door de
Babyloniërs vernietigd en na de laatste wegvoering van de rest van het volk in
Babylonische ballingschap, was het land ontvolkt. In de nieuwe tempel die onder
leiding van Ezra en Nehemia door de teruggekeerde ballingen gebouwd werd keerde
de Heerlijkheid des HEEREN niet terug. De terugkeer van een rest van
Babylonische ballingen in 535 v. Chr. was ook niet de vervulling van de
profetie van Ezechiël 11:17-21 zoals hiervoor geciteerd. De geprofeteerde
terugkeer van Israël met als eindresultaat de terugkeer van de Heerlijkheid des
HEEREN is vandaag ook nog toekomst.
Ook in
de herbouwde tempel van Herodes de Grote ontbrak de Heerlijkheid des HEEREN. Volgens
de profeet Ezechiël keert de Heerlijkheid des HEEREN (Ezechiël 43:1 -5) pas
terug in de Tempel die ten tijde van het Messiaanse vrederijk noordelijk van
Jeruzalem voltooid zal worden (Ez. 37:27). Een voorspelt Vrederijk waar de
twaalf verstrooide stammen van Israël in het oude land der vaderen ooit hun
plaats zullen vinden (Ez. 37:25). In Ezechiël hoofdstuk 47 wordt beschreven hoe
er noordelijk van Jeruzalem in de Tempel een bron zal ontspringen. Zelfs de
oppervlakkige lezer moet inzien dat dit hoofdstuk niet in vervulling ging ten
tijde van Ezra en Nehemia met de tweede Tempel. De profetie over de tempelbeek
die noordelijk van Jeruzalem zal ontspringen en naar de Dode Zee zal vloeien
tart alle verbeelding. De profetie van Ezechiël leert dat als een gevolg van de
nieuwe rivier die zal uitmonden in de Dode Zee dit water uiteindelijk gezond
zal worden en in de toekomst een oostelijke zee zal vormen, waar vissers werkzaam
zullen zijn. Te En Gedi in Israël dat vandaag hoog in de bergen ligt neerziend
op de Dode Zee, zullen ooit in de toekomst vissers hun netten kunnen uitwerpen
(Kronieken van de koningen van Israël, 2017,blz.
147-167).
Ezechiël
47:10 Ook zal het geschieden, dat er vissers aan dezelve zullen staan, van En-gedi aan tot En-eglaim toe; daar
zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; haar vis zal naar zijn aard
wezen als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig. (Statenvertaling)
De
profetie van Ezechiël wacht duidelijk nog op haar vervulling. Dit alles
allegoriseren wat het traditionele christendom doet en op de kerk van nu van
toepassing brengen vergt ware hermeneutische acrobatie.
Ezechiël
is een profeet die zijn profetieën aan de hand van de jaren van zijn
ballingschap dateerde en het bestuderen er van betekent een plezier voor wie
van chronologie, de ruggengraat van alle geschiedschrijving, houdt. Toen in 586
v. Chr. de Tempel te Jeruzalem door het leger van Nebukadnezar vernietigd werd
leek het met Gods handelen met Zijn verbondsvolk Israël afgelopen, maar vanaf
hoofdstuk 36 in het Bijbelboek Ezechiël lezen we echter volgend op de
oordeelsaankondigingen de belofte van het herstel van Israël, dat tot op
vandaag toekomst blijft. De terugkeer van de Joodse ballingen uit Babylon in
535 v. Chr. en de herbouw van de Tempel onder Perzische heerschappij wordt door
Ezechiël niet vermeld noch voorspelt. Zo ook de daarop volgende heerschappijen
door de Grieken en Romeinen. Geen woord schrijft de profeet over de wereldwijde
verstrooiing volgend op de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem door
de Romeinen in 70 AD, veertig jaar na de verwerping van de Messias bij Zijn
eerste komst als het Lam van God. De profeet Ezechiël maakt een tijdsprong met
voorbijzien aan de hierboven beschreven historische gebeurtenissen, naar een ook
heden alsnog toekomende tijd.
In het
37ste hoofdstuk van het Bijbelboek Ezechiël krijgen we een visioen
te zien over het herstel van Israël in twee fasen. Vooreerst kan een nationaal
herstel in het oude land der vaderen: Israël, herkend worden gevolgd door een
geestelijk herstel. Het volgende hoofdstuk 38 maakt duidelijk dat het
geestelijk herstel volgt na het verslaan van een verbond van volkeren die tegen
het nationaal herstelde Israël oprukken zullen, maar daar aan hun einde komen.
In het 38ste en 39ste hoofdstuk wordt de invasie
beschreven en de volkeren bij naam genoemd. En hier zijn we gearriveerd bij de
titel van ons artikel van deze week: Ik zal vuur werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben. (Ezechiël
39:6 - NBG Vertaling 1951)
De
namen van de volken die Ezechiël (38:1-6) opgeeft die in de toekomst tegen het
herstelde Israël zullen oprukken vinden we met uitzondering van de Perzen, op
een landkaart van heden niet meer terug. Het vergt studie ter achterhaling
welke volken van heden door de profeet in de zesde eeuw v. Chr. bedoelt werden.
Een hulp is de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die in de eerste eeuw
van de christelijk-westerse jaartelling al de volken van zijn oudheid op een
wereldkaart van zijn tijd ondergebracht heeft. Magog blijkt hier het gebied van
de toenmalige Scythen te beslaan (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk
VI. 1). Naar onze tijd getransponeerd beslaat dit gebied het zuiden van (Europees)
Rusland en een groot deel van Oekraïne. Men zou nu kunnen opwerpen of de
profeet misschien niet duidelijker geweest had kunnen zijn. Men moet echter
bedenken dat de profeet Ezechiël in de eerste plaats voor zijn tijdgenoten
schreef. Van ons vergt het zesentwintig eeuwen later alleen studie en goede wil
om een en ander te begrijpen. Dat de profeet in de eerste plaats voor zijn
tijdgenoten schreef en sprak zien we ook aan de beschrijving van het leger van
Gog, de grootvorst van Mesech en Tubal: paarden en ruiteren, die
altemaal volkomen wel gekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en
schild, die altemaal zwaarden handelen. Een modern leger is vandaag anders
uitgerust.
De schrikbarende
Scythen waren overigens voor Ezechiël en zijn tijdgenoten geen onbekenden. In
621 v. Chr. waren ze vanuit hun woongebied in het verre noorden tegen
Klein-Azië opgerukt en waren rakelings langs de grenzen van het Juda van Koning
Josia tot aan de grens van Egypte opgerukt. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Scythische invasie van
klein-Azië in de zevende eeuw voor Christus, blz. 371-373.
De Scythen worden als bevolkingsgroep ook
door de apostel Paulus in zijn brief aan de Colossenzen vermeld:
Colossenzen
3: 11
Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije; maar
Christus is alles en in allen. (Statenvertaling)
De
wereld waar Paulus in werkzaam was het Romeinse Rijk, een rijk waar hij ook
burger van was. In Europa liepen de grenzen van dit rijk ongeveer langs de
stromen Rijn en Donau. In Klein-Azië was de grote rivier de Eufraat de
oostelijk grens. In Afrika overheerste men de gehele Middellandse Zee kust.
Barbaar en Scyth bevonden zich in de
tijd van Paulus ten noorden en ten noordoosten van de rivieren Donau en Rijn in
Europa.
Magog
was volgens de volkenlijst van het Bijbelboek Genesis een zoon van Jafeth, één
van de drie zonen van Noach.
Genesis
10:1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs
zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun
werden zonen geboren na den vloed. 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en
Mesech, en Thiras. 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en
Togarma. 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en
Dodanieten. 5 Van dezen zijn verdeeld de
eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun
huisgezinnen, onder hun volken. (Statenvertaling)
De
nakomelingen van Jafeth hebben zich volgens Genesis in de kustlanden of de
eilanden der volken gevestigd. De kustlanden waren voor de Israëlieten de
landen aan de overzijde van hun Middellandse Zeekust.
De
plaatsing van de Genesis-volken op de landkaart van zijn tijd door Flavius
Josephus is sinds de vierde eeuw na Christus aan correctie toe. De landen en
volken in Centraal- en West-Europa vandaag vinden namelijk hun oorsprong in de
Germaanse volksverhuizingen die rond 370 AD op gang kwam. Het Romeinse
Rijk werd als een gevolg van de invasie van de vele Germaanse volken
weggevaagd. Bekende namen van Germaanse volken zijn de Franken, Angelen,
Saksen, Vandalen, Goten en anderen. Autochtone Vlamingen, Brabanders en
Limburgers vandaag in Laag-België vinden hun oorsprong bij de Salische Franken.
Op de
bijgevoegde kaart uit een voortreffelijke Duitse geschiedenisatlas zien we hoe
de Germaanse volken als een ware overstroming het West-Romeinse Rijk overspoeld
hebben. Het ongewone einde van het Romeinse Rijk had de profeet Daniël ten tijde van de Babylonische Ballingschap al
voorspelt. De profeet had toen al als vooraf geschreven geschiedenis de wereldrijken
voorspelt die ooit over Jeruzalem en de Tempelberg zouden heersen (Daniël
hoofdstukken 2 en 7). Het eerste rijk was dat van Babylon, het tweede rijk waren
de Meden en de Perzen, het derde rijk was het Griekse en het vierde rijk was
dat van Rome. Dat vierde rijk zou twee fases kennen. Een historische eerste
fase die onderging als een gevolg van de Germaanse volksverhuizingen zoals de
profeet Daniël het schilderde:
Daniël
9:26 En na die twee en zestig weken zal de
Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen
zal, zal de stad en het heiligdom
verderven, en zijn einde zal zijn
met een overstromenden vloed, en tot
het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.
(Statenvertaling)
In 30
AD werd de Messias uitgeroeid en veertig jaar later in 70 AD volgde het oordeel
toen de Romeinse legioenen van Titus de stad Jeruzalem en de Tempel met de
grond gelijk maakten, gevolgd door een wereldwijde verstrooiing van de Joden.
De
tweede en laatste fase van het Romeinse Rijk is vandaag nog toekomst. De
profeet Daniël (2:40-44) beschrijft het Romeinse Rijk van de toekomst als een
gedeeld koninkrijk in een verbond van tien koningen. In de dagen van de tien
koningen (Daniël 2:44) zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in
der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander
volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen,
maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.
Het
laatste rijk dat voorafgaat aan het Messiaanse Vrederijk zal eveneens ondergaan
zoals met zijn voorganger vanaf 370 AD geschiedde. Een nooit eerder
geziene migratiegolf van volkeren zal van Godswege over het nieuwe Romeinse
Rijk van de toekomst als een overstroming zijn werk doen. Als kaf van de
dorsvloeren des zomers (Daniël 2:35) zal de wind het laatste koninkrijk
wegnemen.
En hier
zijn we weer bij de titel van het artikel van deze week beland: Ik zal een vuur
zenden in Magog, en onder degenen,
die in de eilanden zeker wonen; en
zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
Diegenen
die beschreven worden als wonende in zekerheid of gerustheid in de kustlanden
worden elders door de profeet Ezechiël (38:13) beschreven als: de kooplieden
van Tarsis en alle hun jonge leeuwen. De NBG-Vertaling uit 1951 heeft het
vertaald als: de handelaars en al de machtigen van Tarsis.
Tarsis,
hebben we gezien in het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit Genesis 10:1-5,
was een zoon van Javan, een zoon van Jafeth, een zoon van Noach.
De naam
Tarsis komen we in de Bijbel enkele malen tegen zoals bijvoorbeeld in het
tweede Psalmenboek:
Psalm
72:10 De koningen van Tharsis en de
eilanden zullen geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba en Seba
zullen vereringen toevoeren. (Statenvertaling)
Psalm
72 heeft het over een meervoud van koningen ten tijde van Salomo die hun
oorsprong in Tarsis in de kustlanden hadden. Een andere plaats in de Bijbel die
Tarsis aan de overzijde van de Middellandse Zeekust ten opzichte van Israël
plaatst is de profeet Jesaja:
Jesaja
66:19 En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen, die het ontkomen zullen
zijn, zal Ik zenden tot de heidenen naar Tarsis,
Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch
Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de
heidenen verkondigen. (Statenvertaling)
In dit
Bijbelgedeelte krijgt Tarsis en de kustlanden de betekenis van het verre westen
ten opzichte van Israël.
De
kooplieden van Tarsis ten tijde van het alsnog toekomstige Romeinse Rijk dat
voorafgaat aan het Messiaanse Vrederijk en het herstel van alle dingen,
plaatsen we aldus op de landkaart in het westelijk gebied van het historische
West-Romeinse Rijk. Magog plaatsen we op de hedendaagse landkaart in Europa ten
noordoosten van het historische Romeinse Rijk. In tegenstelling met het
historische Romeinse Rijk dat zich over vele eeuwen ontwikkeld heeft zal het toekomstige
nieuwe Romeinse Rijk slechts gedurende een korte periode van zeven jaar zijn
ding kunnen doen. Zeven jaar is de duur van de oordeelsperiode die ooit op een
niet berekenbaar tijdstip in de toekomst, over de wereld zal komen. Eerder
schreef ik op dit blog op 28.06.2017
een artikel over de chronologie van de Apocalyps. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1498428000&stopdatum=1499032800
Tijdens
de zevenjarige oordeelsperiode wordt het land Magog volgens het Bijbelboek Ezechiël
39:6 geoordeeld waarbij tegelijkertijd de handelaars en al de machtigen van
Tarsis getroffen zullen worden. Hun bijzondere overtreding wordt beschreven
als: een wonen in gerustheid. Dit lijkt op het eerste gezicht onschuldig maar
in het licht van Ezechiël hoofdstuk 16:49 blijkt het niet onschuldig:
Ezechiël
16:49 Zie, dit was de ongerechtigheid
van uw zuster Sodom: in trots,
overdaad en zorgeloze rust leefde
zij met haar dochters zonder de ellendige en de arme te ondersteunen. (NBG
Vertaling 1951)
De afbeelding hierboven komt uit mijn boek De
Nieuwe Orde in opkomst uit 1985 dat met vijfduizend verkochte boeken in het
Nederlandse taalgebied toen een bestseller was. De landkaart in kwestie was een
poging om één en ander uit het profetisch Woord aanschouwelijk uit te beelden,
wat altijd een moeilijke opdracht blijft. Een toekomstig samengaan van vijf
landen uit het Oost-Romeinse Rijk met vijf landen van het West-Romeinse Rijk
lijkt ook vandaag nog veraf en een utopie. Mijn boek leek bovendien na de val
van de Berlijnse muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991,
achterhaald. Inmiddels is het (uitverkochte) boek sinds 2004 met het optreden
van de Russische federatie buiten haar grenzen opnieuw actueel geworden. Mijn
eerdere identificatie van Magog met Rusland blijft staande.
Het
nieuwe Romeinse Rijk van de eindtijd zal aanvankelijk de machtigste en rijkste federatie
ooit van landen ter wereld worden. Net zoals ten tijde van Sodom en Gomorra zal
het echter hun trots, overdaad en zorgeloze rust zonder de ellendige en de arme
te ondersteunen, dat op termijn hun oordeel zal betekenen.
Het
toekomstige oordeel over Magog dat we vandaag met Rusland identificeren zal
voorafgaan aan het einde van het nieuwe Romeinse Rijk (zie de link van
28.06.2017 op dit blog). Het Russische Rijk ontstond in de negende eeuw na
Christus en werd gesticht door Scandinaviërs. Omstreeks 825 AD vestigden de
Scandinaviërs die zich Roes noemden, een onafhankelijk Rijk in het gebied van
de Chazaren, met wie ze zich eerder al verbonden hadden. Van de Chazaren
trachtten zij de internationale handel op Byzantium en Arabië over te nemen.
Het zogenaamde Rijk van Kiev werd rond 880 gesticht en werd de heerschappij van
de Roes in het gebied daarop onomkeerbaar. Tegen de tiende eeuw aan
beheersten zij een gebied van de Donaumonding tot aan de Wolgamonding. In het
noorden en noordoosten breidden de Russen hun gebied uit tot aan de Witte Zee,
de Poolzee en het Oeralgebergte. Dit was de toestand tot aan de Middeleeuwen.
In de tweede helft van de vijftiende eeuw zou Rusland onder leiding van Iwan de
Verschrikkelijke zich enorm uitbreiden. De Mongoolse heerschappij werd
definitief gebroken en uiteindelijk zou Rusland zich in Azië tot aan de Japanse
Zee, uitbreiden.
Onder de regering van Iwan de Grote (1533/1584) die zich als Tsaar (Sar-keizer-koning)
liet aanspreken begon voor Rusland een nieuwe periode in de geschiedenis. Een
andere bekende tsaar is Peter de Grote (1689/1725) die op alle mogelijke
manieren trachtte westerse gewoonten en instellingen in Rusland te vestigen.
Peter de Grote liet de stad Sint Petersburg bouwen en vestigde de Russische
macht aan de Baltische Zee. De Romanow s zouden als tsaren over Rusland
heersen tot aan de communistische revolutie in 1917. Het communisme zou Rusland
daarop voor een periode van meer dan zeventig jaar in een chaos aller aard
onderdompelen.
Het
wereldgebeuren ontwikkelt zich volgens modellen en profetische lijnen in de
Bijbel, Huib Verweij.
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk
onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren)
vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd.
Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel
verlies van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal
zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar
te herstellen via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De
toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke. Door middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet
op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid
worden en dit in contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander
van het eerste uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en
uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield
de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het
dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.
Het achtentwintigste historische jubeljaar van oktober 72 v. Chr. /september 71 v. Chr.
Met de
aflevering van 24.09.2018 op dit
blog bracht ik de historische jubeljaren van oktober 170 v. Chr.
/september 169 v. Chr. en oktober 121 v. Chr. /september 120 v. Chr.
onder de aandacht. Deze week vervolgen we met het achtentwintigste historische
jubeljaar van oktober 72 v. Chr. /september 71 v. Chr. Tijdens deze tijdsperiode
regeerden de Hasmoneeërs over Judea. Vijf namen zien we op onze schema ’s
vermeld worden: Hyrcanus I, Aristobulus, Alexander Janneus, Hyrcanus II en
Aristobulus II.
Tijdschema 116/103 v. Chr.
In 89
v. Chr. werd Hanna de profetes uit de stam van Aser geboren. Ik vermeld deze
gebeurtenis aangezien zij één van de twee getuigen was bij het opdragen van
Baby Jezus in de Tempel te Jeruzalem in het jaar vijf voor Christus. Bij het
opdragen van Jezus was zij ongeveer vierentachtig jaar oud wat maakt dat zij
gerekend vanaf vijf v. Chr. in het jaar 89 v. Chr. geboren werd.
Tijdschema
102/89 v. Chr.
Toen
Jezus te Bethlehem in de vijfde maand Ab of juli/augustus van de westerse
kalender in het jaar vijf voor Christus geboren werd, werd hij naar de wet van
Mozes veertig dagen later in
Jeruzalem door zijn ouders in de Tempel aan God opgedragen. Dit zijn
verordeningen naar het Bijbelboek Leviticus 12:1-4 die Maria en Jozef volgden.
Hierna het Bijbelgedeelte uit het Lucasevangelie dat deze geschiedenis brengt:
Lucas 2:21 En toen acht dagen
vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus,
die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. 22 En
toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten
zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23 gelijk geschreven
staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal
heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen
in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.
25 En zie,
er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de
vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem. 26 En hem was door de
heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de
Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En
toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig
de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide:
29 Nu
laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen
hebben uw heil gezien, 31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle
volken: 32 licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk
Israël. 33 En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem
gezegd werd. 34 En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en
opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 – en
door uw eigen ziel zal een zwaard gaan –, opdat de overleggingen uit vele
harten openbaar worden.
36 Ook was daar Hanna, een profetes, een
dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen,
nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu
was zij weduwe, ongeveer vierentachtig
jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en
bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en
zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing
verwachtten.
39 En
toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was,
keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth.
(NBG
Vertaling 1951)
De twee
getuigen bij het opdragen van de Heer Jezus te Jeruzalem waren een oude man genaamd
Simeon en een oude vrouw genaamd Hanna. Voor de priesters van dienst in
de tempel die dag waren Jozef en Maria maar een gewoon jong koppel uit de
provincie met hun boreling. Bovendien sprak het koppel met een tongval waar in
Jeruzalem door velen op neergekeken werd (Lucas 26:73). Aan deze
priesters ging de komst van de Messias als kind voorbij, behalve aan de twee
getuigen, twee oude mensen in Jeruzalem.
De twee
getuigen van de HERE God te Jeruzalem bij het opdragen van de boreling Jezus
waren twee oude mensen; een man en vrouw, niet twee mannen, maar een man én een
vrouw. En dit volgens de Scheppingsorde:
Genesis
1: 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.
En de
vrouw is in deze geschiedenis een volwaardige getuige en als getuige gelijk aan
de man. Geen onderscheid. In de Bijbel zijn man en vrouw aan elkaar gelijk. Dit
in tegenstelling met de Midden-Oosten-cultuur waar vrouwen als getuige als
onbetrouwbaar gelden. Zie bijvoorbeeld de Koran, Soera 2:282 “En neemt het
getuigenis aan van twee uwer mannen, doch indien er niet twee mannen zijn, dan één man en twee vrouwen, behorende tot
hen, die gij aanvaardt van de getuigen, voor
het geval, dat één van haar beiden dwaalt, zodat de andere van beiden haar
eraan kan herinneren.” De Koran volgens
de vertaling van Prof. Dr. J. H. Kramers.
Van
Hanna staat er bovendien in het Lucasevangelie geschreven dat zij profeet was
en de dochter van Fanuël uit de stam Aser. Dat God twee oude mensen als
getuigen gebruikte en daarbij ook een vrouw, is dan ook opmerkelijk. Oude
mensen namelijk die naar de wijsheid van de wereld meestal afgeschreven zijn.
Dit alles behoort tot ‘de dwaasheid der prediking’ (1 Korintiërs 1:21) waar
Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs naar verwees.
Tijdschema
88/75 v. Chr.
De
regeerperiode van Aristobulus II is chronologisch van belang omdat de
oudheidhistoricus Flavius Josephus vermeld dat wanneer de hogepriester Aristobulus
zich tot koning uitriep dit geschiedde 471 jaar en drie maanden na de bevrijding
uit de Babylonische Ballingschap.
Flavius
Josephus, Joodse oorlogen, Boek I, iii.
1. FOR after the death of their father, the elder of
them, Aristobulus, changed the
government into a kingdom, and was the first that put a diadem upon his head, four hundred seventy and one years and
three monthsafter our people came down into this country, when they
were set free from the Babylonian
slavery. Now, of his brethren, he appeared to have an affection for
Antigonus, who was next to him, and made him his equal; but for the rest, he
bound them, and put them in prison. He also put his mother in bonds, for her
contesting the government with him; for John had left her to be the governess
of public affairs. He also proceeded to that degree of barbarity as to cause
her to be pined to death in prison.
Tijdschema
74/61 v. Chr.
De vermelding
van de tijdsperiode door de oudheidhistoricus Flavius Josephus geeft ons een mogelijkheid
tot het uitvoeren van een kruispeiling op de tijdsbalk. Wanneer we vanaf het
einde van de Babylonische ballingschap in oktober 535 v. Chr. met de tijdschijf
van 471 jaar en drie maanden rekenen arriveren we op de tijdsbalk in januari
van het jaar 66 v. Chr. voor het eerste jaar van Aristobulus II. Volgens
Josephus regeerde hij voor een periode van drie jaar en vier maanden wat ons op
de tijdsbalk naar het voorjaar van 63 v. Chr. loodst.
De
verankering op de tijdsbalk van de tijdsperiode van 471 jaar en drie maanden
wordt bovendien bevestigd door de vermelding van een bijzonder sabbatjaar tijdens de regeerperiode van Aristobulus.
De geleerde William Whiston verwijst in zijn vertaling van de werken van
Josephus naar het herkennen van het sabbatjaar bij het lezen van Josephus’
werk:
Joodse
Oudheden Boek XIV, ii.2.
2. But God punished them immediately for this their
barbarity, and took vengeance of them for the murder of Onias, in the manner
following: While the priests and Aristobulus were besieged, it happened that the feast called the passover was come,
at which it is our custom to offer a great number of sacrifices to God; but
those that were with Aristobulus wanted sacrifices, and desired that their
countrymen without would furnish them with such sacrifices, and assured them
they should have as much money for them as they should desire; and when they
required them to pay a thousand drachmae for each head of cattle, Aristobulus
and the priests willingly undertook to pay for them accordingly, and those
within let down the money over the walls, and gave it them. But when the others
had received it, they did not deliver the sacrifices, but arrived at that
height of wickedness as to break the assurances they had given, and to be
guilty of impiety towards God, by not furnishing those that wanted them with
sacrifices. And when the priests found they had been cheated, and that the
agreements they had made were violated, they prayed to God that he would avenge
them on their countrymen. Nor did he delay that their punishment, but sent a
strong and vehement storm of wind, that destroyed the fruits of the whole
country, till a modius of wheat was then bought for eleven drachmae.
Commentaar van William Whiston: Nor is it unlikely
that it was the circumstance of the sabbatic year, when they had no new
harvest, that occasioned the price of grain to be so extravagant and severe to
them. This was many years after the Jews in Judea had deserted God ‘s true
religion, and God had thereupon deserted them, that so sad a scarcity and
dearth came upon them on the sixth and on the sabbatic year, which otherwise
God would certainly have preserved for them from. Of
which their desertion of them, more presently.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18.562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
20.464/463Artaxerxes I
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Artaxerxes
II Mnemon
23.317/316Griekse
overheersing
24.268/267Griekse
overheersing
25.219/218Griekse
overheersing
26.170/169Griekse
overheersing
27.121/120Makkabeeën
periode
28. 72/71Makkabeeën
periode
Wordt vervolgd…
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor november 2018:
Dertig
Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk
onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren)
vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd.
Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel
verlies van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal
zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar
te herstellen via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De
toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke. Door middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet
op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid
worden en dit in contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander
van het eerste uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en
uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield
de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het
dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.
De Assyrische koning Salmaneser V chronologisch in lijn met de Bijbelse koningen van Juda en Israël gebracht.
We vervolgen deze week onze afleveringen over de koningen
van Assyrië in relatie tot Israël met Salmaneser V, de zoon en opvolger van
Tiglath Pileser III. Net zoals Tiglath Pileser III staat Salmaneser V bij naam
in de historische Bijbelboeken vermeld. De regeerperiode van de Assyrische
koningen Pul en Tiglath Pileser behandelden we op 17.09.2018. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3114745
Het belangrijkste wapenfeit van Salmaneser V in de Bijbel
is de inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen van Israël in Assyrische
ballingschap geweest.
2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu in het
vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den
zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser,
de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria,
en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, in het
zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning van
Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde
Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de
rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN,
huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden;
en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet
gehoord, noch gedaan. (Statenvertaling)
Ook de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus schrijft
dat Salmaneser V verantwoordelijk voor de inname van Samaria was:
1.
WHEN Shalmaneser, the king of Assyria,
had it told him, that [Hoshea] the king of Israel had sent privately to So, the
king of Egypt, desiring his assistance against him, he was very angry, and made
an expedition against Samaria, in
the seventh year of the reign of Hoshea; but when he was not admitted [into the
city] by the king, he besieged Samaria
three years, and took it by force in the ninth year of the reign of Hoshea,
and in the seventh year of Hezekiah, king of Jerusalem, and quite demolished
the government of the Israelites, and transplanted all the people into Media
and Persia among whom he took king Hoshea alive; and when he had removed these
people out of this their land he transplanted other nations out of Cuthah, a
place so called, (for there is [still] a river of that name in Persia,) into
Samaria, and into the country of the Israelites.
Joodse Oudheden Boek IX, xiv. 1, volgens
de vertaling van het Grieks naar het Engels door William Whiston.
De inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen
van Israël in ballingschap wordt door de Assyriologie echter aan Sargon II op
basis van diens bewaard gebleven annalen toegeschreven:
7. I (Sargon)
besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of its
inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest of
their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation
imposed upon them by one of the Kings
who preceded me.
(The Annals of Sargon, [Excerpted from
"Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr.,
in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp.
3-20])
Dat Sargon II in het licht van 2 Koningen 18:9 een leugenaar
en een geschiedenisvervalser was, wordt door de Assyriologie niet in vraag
gebracht. In zijn annalen schrijft Sargon II dat hij Samaria belegerde en het
innam. Verder schrijft hij dat hij een luitenant over Samaria gesteld heeft,
net zoals zijn voorganger-koning deed van wie hij de naam niet doorgeeft.
Voorwaar, geen betrouwbare geschiedenisbron.
Hoogstwaarschijnlijk is Sargon II verantwoordelijk voor een
damnatio Memoriae in Assyrië, naar zijn voorganger Salmaneser V toe.
Betreffende Salmaneser V heeft de Assyriologie slechts
acht eponiem-jaren ter beschikking om een
en ander op de tijdsbalk in te vullen. De Bijbel en de werken van Flavius
Josephus leveren heel wat historische informatie en extra regeertijd voor
Salmaneser V waar de Assyriologie geen gebruik van wenst te maken.
Wat de Bijbel betreft wil de orthodoxe Assyriologie wel aannemen dat
Salmaneser V, Samaria belegerd heeft, maar maakt daarmee echter een foute
identificatie vanuit de eponiemlijst, met Samaria. Men gaat er namelijk van uit
dat het vermelde Shamarain in de Eponiemlijst, Samaria zou zijn.
Tijdens de eponiemjaren van Mahde, Assur-ishmeani en Salmaneser wordt er gewag
gemaakt van een campagne tegen Shamarain. Hoewel deze plaatsnaam afwijkt van
het Assyrische Samerina voor Samaria, heeft men toch voor de
identificatie van Shamarian voor
Samaria gekozen. Tegen deze identificatie spraken al eerder historici zoals
o.a. Albright (geciteerd door Merrill F. Unger, Israel and the Aramaeans of
Damascus, Chapter X, voetnoot 33).
Shamarain of beter geschreven
Shabarain is te identificeren met Sibraim
terwijl Samaria; Samarina blijft.
De belegering en inname
van Samaria door Salmaneser V, nam drie jaar in beslag, een tijdsperiode die in
de Eponiemlijsten ontbreekt.
De conclusie zou moeten
zijn dat het duidelijk is dat er hiaten
in de Eponiemlijsten voorkomen. Een conclusie die de aangeboden constructie
van de Assyriologie naar beneden haalt.
Buiten de eponiemlijsten
is er een fragment van een cilinder gevonden dat heden in het British Museum
(K.38345) bewaard wordt. Het is een memoriaal tekstcilinder dat te Borsippa in
de tempel van Nabu geplaatst werd. De inscriptie zelf is beschadigd en niet
volledig. De eindtekst maakt echter duidelijk dat we een schriftelijk document
van Salmaneser V in ons bezit hebben. Hierna de tekst, zoals gepubliceerd door
Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926:
829. who did not bow in submission at his feet the
mention of his name his word (?) bringing hastely before him those not obedient
to my (?) command that he caused to be surrounded, surrounding the town
the god in whom he trusted with his help not draw my (?) yoke who carried
off and was turning (them, it) to himself (his known use) his word and the
mention of his name they did not fear, and did not dread his rule overflowed
his land (?) and laid it low like a deluge his own fell upon him and his
life was no more I (?) carried off and brought to Assyria. 830. I am
Salmaneser the mighty king, king of the universe, king of
Assyria, king of the four regions of the
world, viceroy of Babylon, king of Sumer
and Akkad, son of , king of Assyria; most precious scion of Assyria, seed of
Royalty, of the eternal days of Borsippa, whose site (?) had been damaged by the
violence of the mighty floods its damage I repaired and
strengthened its structure. May Nabu look upon the temple with
delight.
Het
document bevat geen opgave van regeertijd maar is interessant vanwege het feit
dat Salmaneser V zich onderkoning van Babylon noemt. Van belang is ook de
verwijzing naar het herstel van de tempel van Naboe als het gevolg van het
geweld van een grote vloed. Op de tijdsbalk uitgetekend komt voor dit in
Assyrië genoteerde fenomeen het jaar van de meganatuurcatastrofe van 722 v. Chr. in beeld. Zie o.a. het
artikel van 06.08.2018 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1533506400&stopdatum=1534111200 en scrol naar beneden.
De val van Samaria vond
volgens de Bijbelse chronologie plaats in 717 v.
Chr. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr., de wegvoering van de tien stammen, blz.
312-320).
Drie jaar eerder in het voorjaar
van 720 v. Chr., begon de belegering van Samaria door het Assyrische leger van
Salmaneser V. Na de inname van Samaria, begon
Salmaneser V datzelfde jaar een campagne tegen Syrië en Fenicië, leert de
Joodse historicus Flavius Josephus. Een historisch gegeven dat haaks op de
Assyriologische constructie staat.
2.
And nowthe king of Assyria invaded all Syria and Phoenicia in a hostile manner. The name of this king is also set
down in the archives of Tyre, for he
made an expedition against Tyre in the reign of Eluleus; and Menander attests to it, who, when he wrote his
Chronology, and translated the archives of Tyre into the Greek language, gives
us the following history: One whose name was Eluleus reigned thirty-six years; this king, upon the revolt of the
Citteans, sailed to them, and reduced them again to a submission. Against these
did the king of Assyria send an army, and in a hostile manner overrun all
Phoenicia, but soon made peace with them all, and returned back; but Sidon, and
Ace, and Palsetyrus revolted; and many other cities there were which delivered
themselves up to the king of Assyria. Accordingly, when the Tyrians would not
submit to him, the king returned,
and fell upon them again, while the Phoenicians had furnished him with
threescore ships, and eight hundred men to row them; and when the Tyrians had
come upon them in twelve ships, and the enemy's ships were dispersed, they took
five hundred men prisoners, and the reputation of all the citizens of Tyre was thereby increased; but the
king of Assyria returned, and placed guards at their rivers and aqueducts, who
should hinder the Tyrians from drawing water. This continued for five years; and still the Tyrians bore the
siege, and drank of the water they had out of the wells they dug." And
this is what is written in the Tyrian archives
concerning Shalmaneser, the king
of Assyria.
Joodse
Oudheden, Boek IX, xiv. 2, volgens de vertaling van het Grieks naar het Engels door
William Whiston.
Flavius
Josephus verhaalt dat Salmaneser V
na de val van Samaria, een beleg van Tyrus begon dat vijf jaar zou aanslepen.
Samen met de driejarige belegering van Samaria zijn dit in totaal acht jaren
die in de Eponiemlijsten van de regeerperiode van Salmaneser V, ontbreken.
Op basis wat de oudheidhistoricus Flavius Josephus doorgeeft is het zondermeer
duidelijk dat de eponiemlijsten die betrekking op Salmaneser V hebben,
onvolledig zijn en hiaten vertonen!
De belegering van Samaria door Salmaneser V liep vanaf 720 v. Chr. tot
717 v. Chr., waarna hij in hetzelfde jaar een belegering van Tyrus voor een
periode van vijf jaar tot 712 v. Chr., ondernam. De historische
regeerperiode van Salmaneser V besloeg zo een veel langere periode dan de
Eponiemlijsten laten verstaan.
Hierna
breng ik een reconstructie van de regeerperiode van Salmaneser V op basis van
de Bijbelse gegevens en van de Joodse oudheidhistoricus: Flavius Josephus.
Samen met de fragmentarische eponiemgegevens is het mogelijk een en ander
logisch op de tijdsbalk onder te brengen.
Zoals uiteengezet in De
Assyriologie herzien, 2012, was Salmaneser V al in 735 v. Chr. door Tiglath
Pileser III als co-regent aangesteld.
Commentaar: Shamarain is
niet te verwarren met Samerina of Samaria.
726/725 Tijdens het eponiem van
Inurta-ilaya, de opperbevelhebber.
725/724 Tijdens het eponiem van
Nabû-taris, de gouverneur van [...]ti.
724/723 Tijdens het eponiem van
A¹¹ur-nirka-da'in, de gouverneur van [...]ru.
Hiaat
in de eponiemlijsten tot op Sargon II
720/717 belegering van Samaria door het leger van Salmaneser V.
717 val van Samaria
717/712 hetzelfde jaar van de inname van Samaria rukt Salmaneser V met zijn
leger naar Tyrus op en begint een belegering van vijf jaar. Sargon II is hier sinds
het voorjaar van 719 v. Chr. mede-koning van Assur.
Ik neem aan dat
Salmaneser V in het vijfde jaar van de belegering van Tyrus in 712 v. Chr., aan
zijn einde gekomen is. Hoogstwaarschijnlijk werden hij en zijn troepen die rond
de stad Tyrus gelegerd waren, door de invasie van de Zeevolken in de Levant,
weggevaagd. Voor de orthodoxie is het einde van Salmaneser V overigens in
raadsels gehuld.
Voor de invallen van de
zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158.
De orthodoxie meent
Salmaneser V te kunnen identificeren met de Babylonische koning I²loulaios van
de Ptolemeüs-canon. Hierna volgt het relevante gedeelte van de canon:
Nabonassar
(Nabonassáros): 27.02.74722.02.733
Nabu-nadin-zeri
(Nadíos): 23.02.73321.02.731
Nabu-mukin-zeri en Pulu 22.02.73120.02.726
Ululai (Iloulaíos):21.02.72619.02.721
Marduk-apla-iddina
II 20.02.72116.02.709
Arkeanós (Sargon II) 17.02.70914.02.704
Maar op basis van wat we
uit de Bijbel en de werken van Flavius Josephus historisch gereconstrueerd
hebben, is er geen reden meer om de moeilijke identificatie met Iloulaios te
zoeken. We kunnen gerust Iloulaios als Babyloniër op de troon van Babylon
laten. Hoogstwaarschijnlijk volgde Salmaneser V de politiek van zijn voorganger
Tiglath Pileser III die met een schatplichtig Babylon vrede nam. Op het eerder
verwezen cilinder in het British Museum noemt hij zich overigens een viceroy een
onderkoning van Babylon.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente
publicaties:
Verwacht
voor het najaar van 2018:
Dertig Jubeljaren, 2018
Korte
inhoud:
Dertig
verifieerbare historische Jubeljaren zitten er op de tijdsbalk voor het oude
Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de vijftiende eeuw voor Christus
tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het
gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel van de Tien Woorden van de
HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig dagen na de Exodus op een
sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel van het Jubeljaar was om
uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van land en andere bezittingen
aan het einde van een zeven maal zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom
Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen via een Losser aan de
rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de wet betekende een
garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door middel van de Tien
Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou in het Beloofde
Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in contrast met de
buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste uur Nimrod
sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting kenden. Het
negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de voorzegde zware
straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene
die in de oudheid de onfortuinlijke in het Jubeljaar in zijn of haar bezit
herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In geestelijk opzicht is de wet op
het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de Messias die bij Zijn komst alles
herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het openbaar worden van
de Messias bij de aanvang van het dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn
tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een
Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Een vreemde eend in de bijt van de gevestigde egyptologie
In 2016
heeft ‘The Temple Mount Sifting Project’ in Israël de vondst in Jeruzalem van
een amulet met de naam van farao
Thothmosis III er op vermeld, bekend gemaakt. De vondst dateerde al van
vier jaar eerder maar werd pas in 2016 publiek gemaakt nadat ‘the Israel
Antiquities Authority’ haar onderzoek afgesloten had.
De
amulet kwam tevoorschijn tijdens het uitfilteren van het puin dat onder de
Tempelberg weggegraven werd. Beneden het Islamietisch heiligdom op de
Tempelberg, dat gebouwd werd in 691 AD op de plaats waar voorheen de Tempel
stond, werd in 1999 door het Islamietisch bestuur, onderaards een extra
gebedsruimte gegraven. De Tempelberg bleef ook na de verovering van
Oost-Jeruzalem door de Israëli’s op het Jordaanse leger in 1967, onder
Arabisch-Islamietisch bestuur. Het puinafval van deze operatie wordt sindsdien
door de Israëlische autoriteiten minutieus naar archeologisch materiaal
onderzocht. Ook jonge vrijwilligers zijn hier welkom. De amulet werd bij het
zorgvuldig onderzoeken van het tempelberg-puin door een Israëlische
vrijwilligster van slechts acht jaar oud gevonden. De vondst van een Egyptisch
amulet met de naam van een farao erop was dan ook een verheugende gebeurtenis.
Dat de
Egyptische naam van farao Thothmosis III er op vermeld staat, werpt echter
tegelijkertijd heel wat vragen op. De gevestigde Egyptologie geeft deze farao
namelijk een regeerperiode van 1504
tot 1450 v. Chr., en een belangrijke vraag is nu hoe dat amulet in het puin van
de Tempelberg verzeilde, een Tempel die pas in de periode 1003/996 v. Chr. gebouwd werd? Voor dat Salomo de Tempel daar liet
bouwen was die plaats alleen maar een dorsvloer geweest voor louter landbouwkundig
gebruik. Het is dan ook een anomalie voor de gevestigde egyptologie. Een
vreemde eend in de bijt.
De
archeologen die in Israël aan het werk zijn dateren hun vondsten aan de hand
van de datering van de orthodoxe Egyptologie, die de verschillende Egyptische
dynastieën van de oudheid op basis van het vermeende gebruik van een dubbele
kalender, op de tijdsbalk geplaatst hebben. Farao Thothmosis III van de
achttiende dynastie verzeilde op deze manier in de vijftiende eeuw v. Chr. In
mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
27-42, breng ik de geschiedenis van deze geschiedenis.
Het
dateren van bepaalde archeologische vondsten in Israël op basis van de
orthodoxe Egyptologie, leidt dan ook dikwijls tot verlegenheid. Eén voorbeeld
van zulk een verklaring voor het verzeilen van een amulet met de naam
Thothmosis III er op, is de volgende die ik van het internet plukte:
“The amulet may have been buried
in earth brought to the Temple Mount to be used as fill for the expansion of
the Mount in Second Temple period,” writes Zachi Dvira in the Temple Mount
Sifting Project announcement. “This earth probably
originated in the slopes of the Kidron Valley near the Temple Mount, an area
which contained tombs of the Late Bronze Age (1550–1150 B.C.E.).”
Het is uitsluitend
het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid dat uitkomst biedt. Het
Laatbrons tijdperk dient gereviseerd naar de tijdsperiode: 1007/860 v. Chr., in
plaats van de orthodoxe jaartallen: 1550/1200 v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: de opgerichte steen van Jozua te Sichem, blz. 133-141.
Farao Thothmosis III hoort op de tijdsbalk niet
in de vijftiende eeuw v. Chr. thuis maar in de tiende eeuw v. Chr. en is
niemand minder dan de Bijbelse farao Sisak
die na de dood van Salomo in het vijfde regeringsjaar van de zoon en
troonopvolger Rehabeam, de Tempel te Jeruzalem plunderde. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 220-224 en het artikel op dit blog van 20.03.2017: De Bijbelse farao Sisak, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en
scrol naar beneden naar het volgende artikel.
Het
vinden van een amulet met de naam van Thothmosis III er op vermeld in het
puinafval van de Tempelberg krijgt alleen zin met Thothmosis III op de
tijdsbalk verankerd ten tijde van de Tempel van Salomo.
Laat
ons even summier de geschiedenis van de Tempelberg bestuderen. Op de hierna
vermelde afbeelding zien we het oude Jeruzalem ten tijde van koning David.
Koning
David die over Israël regeerde van 1047 tot 1007 v. Chr. veroverde de burcht
Jeruzalem op de Kanaänietische Jebusieten in het achtste jaar van zijn regering,
in het voorjaar van 1039 v. Chr. Voorheen had hij gedurende zeven jaar zijn
residentie in Hebron in Judea. Op de kaart merken we hoe het Jeruzalem van de
oudheid strategisch op een berg gebouwd was. Het noordelijke gedeelte van de
berg was toen nog onbebouwd. Het is dezelfde berg Moria waar de aartsvader
Abraham met zijn zoon Izaak naar toe moest in 1851 v. Chr.
Genesis
22:1 En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide
tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 2 En Hij zeide: Neem nu uw
zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen
zal. 3 Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam
twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het
brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had. 4
Aan den derden dag, toen hief Abraham
zijn ogen op, en zag die plaats van verre. (Statenvertaling)
Het
Heilige der Heiligen van de Tempel van Salomo was over de plaats gebouwd waar
de gelovige Abraham in het opdragen van Izaak, door de HEERE God gestopt werd.
Op de
berg Moria bevond zich in de tiende eeuw v. Chr., de dorsvloer van de Jebusiet
Ornan, een ruimte die David van Ornan kocht voor de som van zeshonderd gouden
sikkelen.
1
Kronieken 21:18 Toen zeide de engel des
HEEREN tot Gad, dat hij David zeggen zou, dat David zou opgaan, om den HEERE een altaar op te richten opden dorsvloer van Ornan, den
Jebusiet. 19 Zo ging dan David op naar het woord van Gad, dat hij in den Naam
des HEEREN gesproken had. 20 Toen zich Ornan wendde, zo zag hij den engel; en
zijn vier zonen, die bij hem waren, verstaken zich; en Ornan dorste tarwe. 21 En David kwam tot Ornan; en Ornan zag
toe, en zag David; zo ging hij uit den dorsvloer, en boog zich neder voor
David, met het aangezicht ter aarde. 22 En David zeide tot Ornan: Geef mij de
plaats des dorsvloers, dat ik op dezelve den HEERE een altaar bouwe; geef ze
mij voor het volle geld, opdat deze plage opgehouden worde van over het volk. 23
Toen zeide Ornan tot David: Neem ze maar henen, en mijn heer de koning doe wat
goed is in zijn ogen; zie, ik geef deze runderen tot brandofferen, en deze
sleden tot hout, en de tarwe tot spijsoffer; ik geef het al. 24 En de koning
David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal het zekerlijk kopen voor het volle
geld; want ik zal voor den HEERE niet nemen wat uw is, dat ik een brandoffer om
niet offere. 25 En David gaf aan Ornan
voor die plaats zeshonderd gouden sikkelen van gewicht. 26 Toen bouwde
David aldaar den HEERE een altaar, en hij offerde brandofferen en dankofferen.
Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel, op
het brandofferaltaar. 27 En de HEERE zeide tot den engel, dat hij zijn zwaard
weder in zijn schede steken zou. 28 Ter zelfder tijd, toen David zag, dat de
HEERE hem geantwoord had op den
dorsvloer van Ornan, den Jebusiet, zo offerde hij aldaar; 29 Want de
tabernakel des HEEREN, dien Mozes in de woestijn gemaakt had, en het altaar des
brandoffers, was te dier tijd op de hoogte te Gibeon. 30 David nu kon niet
heengaan voor hetzelve, om God te zoeken; want hij was verschrikt voor het
zwaard van den engel des HEEREN. (Statenvertaling)
Deze
geschiedenis heb ik in mijn boek TIJD en
TIJDEN, blz. 193, chronologisch in het jaar 1007 v. Chr. op de tijdsbalk
geplaatst. Het was het laatste regeringsjaar van David. In het najaar van 1007
v. Chr. zou David sterven en ging het koningschap naar de jonge Salomo. Vier
jaar later zou Salomo aan de bouw van de Tempel op de berg Moria beginnen.
Op de
bijgevoegde afbeelding merken we de uitbreiding van Jeruzalem met bouw van de
Tempel van Salomo op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan. Zuidelijk van de
Tempel bouwde Salomo zijn paleis en het zogenaamde ‘Huis van de Libanon’, dat
hij versierde met driehonderd gouden
schilden. Het zijn overigens deze schilden die we op een tempelmuur van
Thothmosis III te Karnak in Egypte afgebeeld terugvinden, met de exacte vermelding
erbij van: driehonderd gouden schilden.
Het
lijkt mij meer zinvol dat bijvoorbeeld een officier van het leger van
Sisak/Thothmosis III tijdens de plundering zijn amulet verloor, en niet ergens
in Megiddo in de vijftiende eeuw v. Chr. Dit is uiteraard één mogelijke
verklaring van meerdere.
De
Tempel van Salomo werd in 586 v. Chr. door de Babyloniërs vernietigd en later
in 535/517 v. Chr., door de teruggekeerde ballingen uit Babylon: Ezra en
Nehemia, herbouwd. In het jaar 20 v. Chr. begon Herodes de Grote in zijn
achttiende regeringsjaar aan de herbouw van de Tempel (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-441). Deze Tempel werd in 70 AD,
veertig jaar na de verwerping van de Messias, door de Romeinen met de grond
gelijk gemaakt. Geen steen bleef op de andere staan, staat er geschreven:
volledige vernietiging dus. Veel later in 691 AD werd op dezelfde plaats de
zogenaamde Arabisch-Islamietische achthoekige rotskoepel door kalief Abd
al-Malik gebouwd. Dit Islamietische heiligdom wordt binnen de moslimwereld tot
op heden als de derde heilige plaats na Mekka en Medina beschouwd.
Ik
breng dit historische overzicht in het bijzonder ter aantoning van de
vraagtekens die er bestaan rond de datering van het gevonden amulet van
Thothmosis III in het puinafval van de Tempelberg, als een gevolg van het
uitgraven van de berg onder de rotskoepel. De archeologen die er vanuit gaan
dat het daterings-keurslijf van de Egyptologie wetenschappelijk correct zou
zijn en hun vondsten aan de hand ervan dateren, blijven hier met een vreemde
eend in de bijt zitten.
Tot op
het ogenblik dat Salomo in het jaar 1003 v. Chr. de bouwwerken aan de Tempel
liet aanvangen, is de berg Moria een kale plaats geweest. Abraham had daar een
altaar van stenen opgericht en de latere eigenaar in de tiende eeuw v. Chr.: de
Jebusiet Ornan, gebruikte het als een dorsplaats. Hij was trouwens bezig met
het dorsen van tarwe toen koning David hem na een meganatuurcatastrofe benaderde,
en heel het gebied van hem , ter oprichting van een altaar, voor veel geld
kocht. Tijdens de lange Richterenperiode van de twaalf stammen, een periode die
vooraf ging aan het verenigd koninkrijk van Israël onder Saul, David en Salomo,
wordt de plaats nooit als een cultische plaats in de Bijbel aangeduid.
De
enige zinnige verklaring voor het verzeilen van een amulet met de naam van Thothmosis
III in het puin van de Tempelberg is dat Thothmosis III een tijdgenoot van
Salomo en Rehabeam was.
Wordt
vervolgd..
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor het najaar van 2018:
Dertig
Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Deze
week vervolgen we op dit blog met het zesentwintigste en zevenentwintigste
historische jubeljaar.
De nieuwe
cyclus van zeven x zeven sabbatjaarweken die ons naar het zesentwintigste
jubeljaar leidt brengt niet veel nieuws aan het licht tenzij dan dat het land
Judea tijdens deze tijdsperiode nog steeds een twistappel was tussen de Griekse
koninkrijken: Egypte en Syrië.
Tijdschema
200/187 toont het derde en het vierde sabbatjaar van de zesentwintigste
jubeljaarcyclus met daaronder de regeerperioden van de Grieks-Syrische vorst en
de Grieks-Egyptische vorst.
Tijdschema
186/173 v. Chr. toont het vijfde en zesde sabbatjaar van de zesentwintigste
jubeljaarcyclus. In het jaar 175 v. Chr. merken we op het tijdschema dat in het
Grieks-Syrische Rijk het bewind van Antiochus IV een aanvang neemt.
Tijdschema
172/159 v. Chr. toont het zevende sabbatjaar gevolgd door het zesentwintigste
jubeljaar dat met Jom Kippoer in oktober 170 v. Chr. afgekondigd werd.
Judea maakte
tijdens deze periode nog altijd deel uit het Grieks-Syrische rijk dat vanuit de
hoofdstad Antiochië het gebied overheerste. Op de troon zat de Grieks-Syrische vorst
Antiochus IV Epiphanes, wat de ‘stralende’ betekende. De Joden maakten er
echter ‘Epimanes’ van, wat ‘de gek’ betekende.
Antiochus
IV was een despoot die zijn religie aan alle overwonnen volken in het oosten
wilde opdringen. Hij vaardigde in 167 v. Chr. een bevel uit dat men ook in Judea aan de god Zeus zou offeren. Het
zou het begin van de bekende opstand van de Makkabeeën worden. Volgens het
apocriefe boek 1 Makkabeeën 2:1-28, zond Antiochus ambtenaren naar Judea ter
afdwinging van dit bevel. Te Modeïn de woonplaats van de Joodse priester
Mattatias, begon de opstand. De religieuze ambtenaren van Antiochus IV die het offeren
aan de god Zeus wilden afdwingen werden door Mattatias gedood waarna deze zich
met zijn zonen in de woestijn terugtrok en een volksopstand ontketende.
Mattatias behoorde tot een Joodse priesterfamilie van
de orde van Jojarib, een van de vierentwintig priestergroepen die volgens een rol-beurt
dienst deden in de Tempel te Jeruzalem. Volgens Flavius Josephus heette Mattatias' vader
Johannes, zijn grootvader Simon en zijn overgrootvader Asmoneüs. Naar deze
overgrootvader is de familie van de Hasmoneeën genoemd en vandaar de naam
Hasmoneeërs voor de latere priester-heersers over Judea.
Mattatias zou in 165 v. Chr. sneuvelen
waarna zijn zoon Judas de Makkabeeër de leiding van de opstand overnam. De
eindoverwinning heeft ook Judas niet meegemaakt. Hij sneuvelde in de strijd
tegen het Grieks-Syrische leger in 160 v. Chr. Na zijn dood nam zijn broer
Jonathan Makkabeüs de leiding over.
In de tussentijd was de Tempel
te Jeruzalem door Antiochius IV verontreinigd. Gedurende de periode van 168 tot
165 v. Chr. zou de Tempel te Jeruzalem door een anti-godsdienst verontreinigd
worden. Deze toestand was in het jaar 554 v. Chr. lang voor de feiten door de
profeet Daniël (8:1) voorzegd:
Daniël 8:9 En uit één daarvan kwam
weer een horen voort, die klein
begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen het
Sieraad, 10 ja, zijn grootheid reikte tot aan het heer des hemels, en hij deed
er van het heer, namelijk van de sterren, ter aarde vallen, en vertrapte ze. 11
Zelfs tegen de vorst van het heer maakte hij zich groot, en Hem werd het dagelijks offer ontnomen en zijn
heilige woning werd neergeworpen. 12 En
een eredienst werd in overtreding ingesteld tegenover het dagelijks offer;
en hij wierp de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem. 13 Toen
hoorde ik een heilige spreken, en een andere heilige zeide tot degene die
gesproken had: Hoelang zal dit gezicht gelden – het dagelijks offer en de
ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van
het heer? 14 En hij zeide tot mij: Tweeduizend
driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld
worden.
In december van het jaar 165 v.
Chr. werd de Tempel te Jeruzalem door Judas de Makkabeeër in zijn rechten hersteld.
Het Joodse Chanoeka-feest dat tot op heden jaarlijks gevierd wordt heeft hier zijn
oorsprong. Ook de Heer Jezus Christus vierde dit feest zoals in het Johannesevangelie
hoofdstuk 10:22 beschreven staat. Zie het artikel op dit blog van 12.01.2018: de chronologie van het
Johannes-evangelie, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1515366000&stopdatum=1515970800
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18.562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
20.464/463Artaxerxes I
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Artaxerxes
II Mnemon
23.317/316Griekse
overheersing
24.268/267Griekse
overheersing
25.219/218Griekse
overheersing
26.170/169Griekse overheersing
Scrol naar beneden voor het
artikel over het zeventwintigste jubeljaar.
Het zevenentwintigste historische jubeljaar van oktober 121/september 120 v. Chr.
We
vervolgen met het zevenentwintigste historische jubeljaar. Een nieuwe tijdschijf
van zeven maal zeven jaren leidt ons naar het volgende jubeljaar met
uiteindelijk bij het dertigste jubeljaar: het openbaar worden van de lang
verwachte Messias.
Tijdschema
172/159 v. Chr.
Schema
172/159 toont het eerste sabbatjaar in de nieuwe cyclus van het
zevenentwintigste jubeljaar. We hebben al gezien dat de Joden zich onder
leiding van Mattatias en Judas Makkabeüs konden vrijvechten van de
Grieks-Syrische overheersing. De Tempel te Jeruzalem die door Antiochus IV
Epimanes gedurende 1150 dagen verontreinigd was, werd door Judas Makkabeüs
hersteld. Volgens de oudheidhistoricus Flavius Josephus zaten er 126 jaar
tussen de inname van Jeruzalem door Herodes de Grote in 37 v. Chr. en het begin
van de Hasmonese Priesterdynastie.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XIV, xvi. 4.
4 b. And thus
did the government of the Asamoneans cease, a hundred twenty and six years
after it was first set up. This family was a splendid and an illustrious
one, both on account of the nobility of their stock, and of the dignity of the high priesthood, as also for the
glorious actions their ancestors had performed for our nation; but these men
lost the government by their dissensions one with another, and it came to
Herod, the son of Antipater, who was of no more than a vulgar family, and of no
eminent extraction, but one that was subject to other kings. And this is what
history tells us was the end of the
Asamonean family.
Jonathan
Makkabeüs, de broer van Judas Makkabeüs, was de eerste hogepriester van de
nieuw opgezette dynastie der Hasmoneeërs. Ik meen op basis van de tijdschijf
die Flavius Josephus opgeeft dat Jonathan Makkabeüs het hogepriesterambt te
Jeruzalem opnam in 163 v. Chr. en dit los van het gezag dat de Grieks-Syrische
en Egyptische vorsten nog meenden te kunnen uitoefenen over Jeruzalem.
Tijdschema
158/145 v. Chr.
Tijdschema
158/145 toont het tweede en het derde sabbatjaar. Al onze aandacht gaat nu naar
de nieuw opgerichte priester-dynastie van de Hasmoneeërs te Jeruzalem. Op het
bijgevoegde tijdschema merken we de bedieningsperiode van Jonathan Makkabeüs.
Tijdschema
144/131 v. Chr.
Het
volgende tijdschema 144/131 toont het vierde en het vijfde sabbatjaar op weg
naar het afsluitende zevende sabbatjaar gevolgd door het zevenentwintigste
jubeljaar.
De
hogepriester Jonathan Makkabeüs kon zich voor een periode van zeventien jaar
redelijk goed onafhankelijk van het Grieks-Syrische Rijk opstellen, maar werd
uiteindelijk door hen met een list gevangengenomen en gedood. Hij werd
opgevolgd door Simon Makkabeüs die gedurende acht jaar het ambt van
hogepriester en leider zou kunnen uitoefenen. Ook Simon sneuvelde in de strijd
om de onafhankelijkheid van Judea ten overstaan van het Grieks-Syrische Rijk.
Hij werd opgevolgd door Johannes Hyrcanus. Op mijn tijdschema 144/131 heb ik
een blauwe verticale tijdsbalk aangebracht om een bijzonder accent aan het
vijfde sabbatjaar te geven.
De
geleerde William Whiston voegt in zijn Engelse vertaling van het werk van
Flavius Josephus een interessante voetnoot toe dat het eerste jaar van Johannes
Hyrcanus met het sabbatjaar verbindt.
“19. Hence
we learn, that in the days of this excellent high priest, John Hyrcanus, the observation of the Sabbatic year, as Josephus supposed, required a rest from war,
as did that of the weekly sabbath from work; I mean this, unless in the case of
necessity, when the Jews were attacked by their enemies, in which case indeed,
and in which alone, they then allowed defensive fighting to be lawful, even on
the sabbath day, as we see in several places of Josephus, Ant. B. XII. ch. 6.
sect. 2; B. XIII. ch. 1. sect. 2; Of. the War, B. I. ch. 7. sect. 3. But then
it must be noted, that this rest from war no way appears in the First Book of
Maccabees, ch. 16., but the direct contrary; though indeed the Jews, in the
days of Antiochus Epiphanes, did not venture upon fighting on the Sabbath day,
even in the defense of their own lives, till the Asamoneans or Maccabees
decreed so to do, 1 Macc. 2:32-41; Antiq. B. XII. ch. 6.
sect. 2.”
Hierna
het relevante gedeelte uit het werk van Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek
XIII, viii,
1. SO Ptolemy retired
to one of the fortresses that was above Jericho, which was called Dagon. But Hyrcanus having taken the high priesthood that had been his
father's before, and in the first place propitiated God by sacrifices, he then
made an expedition against Ptolemy; and when he made his attacks upon the
place, in other points he was too hard for him, but was rendered weaker than
he, by the commiseration he had for his mother and brethren, and by that only;
for Ptolemy brought them upon the wall, and tormented them in the sight of all,
and threatened that he would throw them down headlong, unless Hyrcanus would
leave off the siege. And as he thought that so far as he relaxed as to the
siege and taking of the place, so much favor did he show to those that were
dearest to him by preventing their misery, his zeal about it was cooled.
However, his mother spread out her hands, and begged of him that he would not
grow remiss on her account, but indulge his indignation so much the more, and
that he would do his utmost to take the place quickly, in order to get their
enemy under his power, and then to avenge upon him what he had done to those
that were dearest to himself; for that death would be to her sweet, though with
torment, if that enemy of theirs might but be brought to punishment for his
wicked dealings to them. Now when his mother said so, he resolved to take the
fortress immediately; but when he saw her beaten, and torn to pieces, his
courage failed him, and he could not but sympathize with what his mother
suffered, and was thereby overcome. And as the siege was drawn out into length
by this means, that year on which the
Jews used to rest came on; for the Jews observe this rest every seventh year, as they do every
seventh day; so that Ptolemy being for this cause released from the war, (19) he slew the brethren of Hyrcanus, and his mother;
and when he had so done, he fled to Zeno, who was called Cotylas, who was then
the tyrant of the city Philadelphia.
Het
sabbatjaar van april 135/maart 134 v. Chr. is voor William Whiston één van de
tien illustraties die hij opgeeft wat de historische betrouwbaarheid van zijn
sabbatjaar- en jubeljaar-telling bevestigd.
Tijdschema
130/117 v. Chr.
Het
tijdschema 130/117 toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd door het
zevenentwintigste jubeljaar. We bezitten geen informatie over het wel of niet
houden van het jubeljaargebod door de Joden tijdens de periode dat de
Hasmoneeër Johannes Hyrcanus hogepriester was.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
De Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser III chronologisch in lijn met de Bijbelse koningen van Israël gebracht. (vervolg)
Hierna
volgen de eponiemgegevens met betrekking op Tiglath Pileser III. De jaartallen
tussen rechte haken zijn van de orthodoxie, de jaartallen tussen kromme haken
zijn de gereviseerde jaartallen:
Jaar 1
[745/744] (761/760) Tijdens het
eponiem van Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru,
de dertiende,. In Ta¹rîtu,
hij naar Mesopotamia.
Commentaar:
Tijdens zijn eerste regeringsjaar leidde Tiglath Pileser III een veldtocht
tegen Babylon en voerde campagne in het noorden en zuiden van Babylonië.
Jaar 2
[744/743] (760/759) Tijdens het
eponiem van Bêl-dan, de gouverneur van Kalhu, veldtocht naar Namri.
Jaar 3
[743/742] (759/758) Tijdens het
eponiem van Tiglath-pileser, de koning van Assyrië, daar gebeurde een bloedbad
onder de Urarturieten in Arpad.
Commentaar: Tijdens zijn derde regeringsjaar leidde Tiglath
Pileser III een veldtocht tegen Urartu. Van deze veldtocht zijn de annalen van
zijn paleismuren te Kalhu/Kalah (gedeeltelijk-fragmentarisch) bewaard gebleven.
In het verloop van zijn veldtocht tegen Urartu beweerd Tiglath Pileser III
schatting of tribuut ontvangen te hebben van een aantal koningen van de kust
(Middellandse Zee), waaronder hij koning Azaria van Juda als de leider van een
Assyrisch-vijandelijke Klein-Aziatische coalitie van koningen vermeld. Verder
vermeldde hij o.a. Rezin van Damascus, Menahem van Samaria, Sibitti-bi’li van
Goebla en vele meer. Zo is er ook bijvoorbeeld de vermelding van een Arabische
koningin Zabibe, wat toch verwondering opwekt: een vrouw op de troon in het
Arabië van de achtste eeuw v. Chr.! Onvoorstelbaar vandaag.
Jaar 4
[742/741] (758/757) Tijdens het
eponiem van Nabû-da'inannil, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Arpad.
Jaar 5
[741/740] (757 /756) Tijdens het
eponiem van Bêl-Harran-bêla-usur, de paleis maarschalk, veldtocht naar
hetzelfde; de stad werd genomen na drie jaar.
Jaar 6
[740/739] (756/755) Tijdens het
eponiem van Nabû-etiranni, de opperdienaar, veldtocht tegen Arpad.
Jaar 7
[739/738] (755/754) Tijdens het
eponiem van Sin-taklak, de maarschalk, veldtocht tegen Ulluba; Birtu werd
ingenomen
Jaar 8
[738/737] (754/753) Tijdens het
eponiem van Adad-bêla-ka'in, de gouverneur van A¹¹ur, Kullania werd ingenomen.
Commentaar:
De stad Kullania was dezelfde plaats als het Bijbelse Kalno waarnaar de profeet
Jesaja ten tijde van koning Achaz van Juda, verwijst.
Jesaja
10:5 Wee den Assyriër, die de roede
Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand! 6 Ik zal hem
zenden tegen een huichelachtig volk, en Ik zal hem bevel geven tegen het volk
Mijner verbolgenheid; opdat hij den roof rove, en plundere de plundering, en
stelle het ter vertreding, gelijk het slijk der straten. 7 Hoewel hij het zo
niet meent, en zijn hart alzo niet denkt, maar
hij zal in zijn hart hebben te verdelgen, en uit te roeien niet weinige volken.
8 Want hij zegt: Zijn niet mijn vorsten al te zamen koningen? 9 Is niet Kalno gelijk Karchemis? Is Hamath niet
gelijk Arfad? Is niet Samaria gelijk Damaskus?
Van het
achtste regeringsjaar van Tiglath Pileser III bleven ook de oorspronkelijke
annalen van zijn paleismuren te Kalah/Kalhu bewaard. Hieruit leren we dat hij
tijdens de campagne naar Kullania/Kalno opnieuw tribuut ontving van Menahem van
Samaria. Een historisch puzzelstukje dat past in het gereviseerde plaatje.
Jaar 9
[737/736] (753/752) Tijdens het
eponiem van Bêl-emuranni, de gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Medië
Commentaar:
Het negende regeringsjaar van Tiglath Pileser bracht hem opnieuw naar Medië,
waar grote gebieden van geannexeerd werden.
Van
deze veldtocht is de bekende ‘Iran-stele’ bewaard gebleven. De stele (waarvan
de tekst zwaar beschadigd is) verwijst nogmaals naar Menahem van Samaria als
schatplichtig aan Tiglath Pileser III. Ook is er een verwijzing naar
Sibitti-bi’li van Goebla.
Jaar 10
[736/735] (752/751) Tijdens het
eponiem van Inurta-ilaya, de gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen de voet
van de berg Nal.
Jaar 11
[735/734] (751/750) Tijdens het
eponiem van A¹¹ur-¹allimanni, de gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu
Jaar 12
[734/733] (750/749) Tijdens het
eponiem van Bêl-dan, de gouverneur van Kalhu (Kalah-Nimrud), veldtocht tegen Filistea
Commentaar:
Voor het twaalfde regeringsjaar van Tiglath Pileser hebben we alleen de
summiere vermelding van de eponiemlijst: veldtocht tegen Filistea. Dit als een
gevolg dat de betreffende annalen van zijn paleismuren te Kalhu verloren
gingen. Essarhaddon een latere Assyrische heerser, recycleerde de tegels voor gebruik
in zijn eigen paleis. Voor een historicus is dit vandaag een spijtige zaak. We
kunnen ons voorstellen dat de muren van Tiglath Pileser III ’s paleis te
Kalhu/Calah een chronologisch verhaal van al zijn veroveringen brachten. Wat
gereconstrueerd kon worden uit de rotzooi die Essarhaddon ervan maakte is
vandaag als een fragmentarische puzzel waarvan het plaatje ontbreekt. De
orthodoxe Assyriologie heeft alle puzzelstukjes binnen het kader van de
eponiemlijsten trachten in te vullen.
De Assyrische veldtocht
naar Filistea van 750 v. Chr. past in de Bijbelse gegevens betreffende de
beschreven invasie van Israël in de dagen van Pekach:
2
koningen 15:29 In de dagen Pekah,
den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer,
de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en
Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij
voerde hen weg naar Assyrië.
Een
jaar later in 749 v. Chr. tijdens het eponiem van A¹¹ur-da'inanni, trok Tiglath
Pileser III tegen Damascus op.
Jaar 13 [733/732] 749/748
Tijdens het eponiem van A¹¹ur-da'inanni, de gouverneur van Mazamua, veldtocht tegen Damascus.
Het
jaar 748 v. Chr. was een meganatuurcatastrofe-jaar en verantwoordelijk voor een
nieuwe breuk in de Eponiemlijsten. Het volgende eponiem van Nabû-bêla-usur met
de beschreven veldtocht tegen Damascus zit in de revisie van de geschiedenis
van het oudheid-Assyrië verankerd met koning Achaz van Juda in het jaar 737 v.
Chr.
Heel
opmerkelijk: een jaar na de meganatuurcatastrofe van 748 v. Chr. begon in
Babylon de Nabonassar-era met een noodzakelijke kalenderhervorming. Het jaar
748 v. Chr. was ook het moment dat het leger van Uzzia/Azaria in het jaar van
de zevende olympiade, uit Egypte werd teruggetrokken (De zonaanbidder, 2016, blz. 33-44
De
derde Assyrische invasie dateer ik in het jaar 736 v. Chr. in het tweede
regeringsjaar van koning Achaz van Juda.
De
aanleiding voor het opnieuw oprukken van Tiglath Pileser III tegen Damascus,
was een schrijven aan de koningen van Assur door een in het nauw
gedreven koning Achaz van Juda, die
door de geallieerde legers van Samaria en Damascus aangevallen werd.
Jesaja
7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van
Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin,
de koning van Aram, met Pekah, de
zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar
hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.
2
Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het
verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.
De
beschreven invasie van Pekah geallieerd met Rezin, in Juda kan chronologisch
nauwkeurig gedateerd worden in het jaar
736 v. Chr. Zie De Zonaanbidder, 2016, blz. 102.
Op
basis van dit aangereikt Bijbels tijd-navigatiepunt verankeren we het eponiem
van Nabû-bêla-usur met de veldtocht van Tiglath Pileser III tegen Damascus, met
het jaar 736 v. Chr.
Jaar 25 [732/731] 736/735 Tijdens het eponiem van
Nabû-bêla-usur, de gouverneur van Si'imme, veldtocht
tegen Damascus.
Commentaar: De veldtocht tegen Sapiya voerde Tiglath Pileser III
naar het zuidelijke gebied van Babylon, en deze veldtocht is ook fragmentarisch
bewaard gebleven via de gereconstrueerde annalen van zijn paleismuren te
Kalhu/Kalah.
Jaar 27 [730/729] 734/733 Tijdens het eponiem van
Bêl-lu-dari, de gouverneur van Tille, de
koning bleef in het land.
Commentaar:
de uitdrukking: ‘de koning bleef in het land’ is een eufemisme dat op niets
doen slaat. We zijn alleen in het bezit van de eponiem-vermelding. Van de
annalen op de paleismuren te Kalah bleef als informatie over dit jaar, niets
bewaard.
Jaar 28 [729/728] 733/732 Tijdens het eponiem van
Liphur-ilu, de gouverneur van Habruri, de koning nam de hand van Bêl [].
Commentaar:
de uitdrukking ‘de koning nam de hand van Bel’, wijst op het koningschap over
de stad Babylon. Volgens de orthodoxe Assyriologie was Tiglath Pileser III
onder zijn Babylonische naam Pul, koning over Babylon. Een identificatie die we
eerder afwezen. De Bijbelse Pul zit op de tijdsbalk ten tijde van koning
Menahem van Israël en is chronologisch gezien te onderscheiden van de
Babylonische Pul van de Ptolemeüs-canon.
De Babylonische koningen
die contemporain met Tiglath Pileser III waren, zijn Nabu-shuma-ishkun (761-748 v. Chr.) en Nubu-nasir of
Nabonassar (748/734 v. Chr.).
Tiglath
Pileser III heeft verschillende veldtochten naar het gebied van Babylon
ondernomen en grote delen ervan geannexeerd. Of hij daadwerkelijk ook de
hoofdstad Babylon ooit binnengemarcheerd is blijft een vraagteken. De
Babylonische koningslijsten vermelden hem niet.
Jaar 29 [728/727] 732/731Tijdens het eponiem van
Dur-A¹¹ur, de gouverneur van Tu¹han, de koning nam de hand van Bêl; de stad van
Hi[...] werd ingenomen.
(Hiaat tot aan de
troonsbestijging van TPIII ’s opvolger: Salmaneser V)
Conclusie: In de
reconstructie van de regeerperiode van Tiglath Pileser III zijn er meerdere
breuken in de Eponiemlijst vastgesteld. Vooreerst was er een periode van
co-regentschap met Pul vanaf 768 v. Chr., het jaar van hun gezamenlijke
veldtocht naar Israël volgens 1 Kronieken 5:25-26. Vanaf het jaar 761 v. Chr.
hebben we dertien eponiemen tot 748 v. Chr. ingevuld. Daarna stelden we een
breuk in de Eponiemlijst vast tot 736 v. Chr., waarna de vijf laatste eponiemen
historisch geplaatst konden worden.
Men kan
bij deze revisie van de geschiedenis van de oudheid de schouders ophalen en
stellen dat de vak-wetenschappers het bij het rechte eind hebben. Voor hen kan
er over de rangschikking van de Assyrische koningen op de tijdsbalk niet
gediscuteerd worden. De Bijbel is voor hen een louter godsdienstig boek en
historisch niet betrouwbaar. Wanneer de Bijbels-chronologische gegevens niet
passen in de Assyrische constructie, dan zijn het de Bijbelse gegevens die dienen
aangepast en niet andersom.
Intussen
blijven vele vraagtekens aangaande de regeerperiode van TPIII bestaan. De
afkomst van Tiglath Pileser III is in de Assyriologie zelfs omstreden. Er
bestaat namelijk twijfel over zijn afstamming. De Assyriologie had hem
aanvankelijk als de zoon van Assur Nirari neergezet, maar een latere
archeologische vondst weerlegde dit. Op een steen-inscriptie stond Tiglath
Pileser III vermeldt als de zoon van Adad
Nirari? (KAH,I, Nos. 21-23.
Ancient records of Assyria and Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago,
1926). De tegenstrijdigheid betreffende het zoon-schap van
Tiglath Pileser III is binnen de Assyriologie tot op heden niet opgelost. Het
is boeiend om het commentaar van de Assyrioloog Luckenbill aangaande de annalen
van Tiglath Pileser III te lezen:
“The
annals of Tiglath Pileser were engraved upon the slabs of the rebuilt central
palace at Calah. These slabs were later removed by Essarhaddon to be used in
his southwest palace of the same city. As a result of the removal and
retrimming of the stone, the annals have
come down to us in a fragmentary state. Without the aid of the Eponym
lists with notes it would have been impossible to arrange the fragments in
their chronological order, and, even so, future
discoveries are likely to show that the arrangement now generally accepted is
wrong.”
Ik
noteer dat Luckenbill trouw bleef aan de veronderstelde onverbreekbaarheid van
de eponiemlijsten en deze als een hulpmiddel zag voor de gefragmenteerde
annalen van TPIII op de tijdsbalk te rangschikken. Ik meen echter aangetoond te
hebben dat er wel degelijk meerdere hiaten in de eponiemlijst ten tijde van
TPIII voorkomen en deze niet langer als dusdanig bruikbaar zijn. Het commentaar
van Luckenbill is veelzeggend en verraad de verlegenheid van een Assyrioloog
aangaande de regeerperiode van TPIII. Het zijn naar mijn mening alleen de
historische Bijbelboeken en Flavius Josephus die ons in staat stellen alle
informatie die we vandaag aangaande Tiglath Pileser III hebben, opnieuw
chronologisch op de tijdsbalk te herschikken.
De aflevering van deze week
vervolgt met de herziening van de chronologie van de Assyrische koningen van de
negende en achtste eeuw v. Chr. Met de aflevering van 20.08.2018 behandelden we de koningen van Assyrië: Salmaneser IV,
Assur Dan III, Assur Nirari V en de legendarische Sardanapallos die we in
chronologische lijn met de koningen van het tienstammenrijk brachten. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3109332
Als een gevolg van het
linken van Salmaneser III op de tijdsbalk aan de historisch-verifieerbare regeerperiode
van Achab van Israël (Zie het artikel van 02.07.2018
op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3102210)
ontstaat er in de achtste
eeuw v. Chr. een tijdsperiode van 782 tot
761 v. Chr. waar de Bijbels-Assyrische koningen Jareb en Pul kunnen
ondergebracht worden evenals de legendarische Sardanapallos.
Het zijn als het ware puzzelstukken
van een jigsaw-legpuzzel die met elk toegevoegd passend stukje het
historische plaatje zichtbaar maken. De Bijbels-historische koningen voor deze
periode zijn Jareb (Hosea 5:13 en 10:6) en de niet bij naam genoemde Assyrische
koning (Jona 3:1-10) die zich op de doemprediking van Jona, tot de God van
Israël voor uitredding keerde. Het onderbrengen van de legendarische
Sardanapallos op de tijdsbalk doen we via zijn identificatie met een van de
Mitanni-koningen. Mitanni-koningen die zoals we al eerder gezien hebben, niemand
anders dan de Assyrische koningen van de achtste en zevende eeuw v. Chr. zijn.
De Bijbelse koning van
Assyrië ten tijde van de profeet Jona kan moeilijk met Sardanapallos
geïdentificeerd worden. De ene koning roept namelijk bij een crisis een vasten uit
en keert zich tot de God van Israël voor uitredding en de andere zijn motto is:
Eet, drink en bemin, want al het overige is niet veel waard.
Volgens
mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid is de Bijbelse koning Pul de
opvolger van Sardanapallos op de troon van Assur.
Met het
vermelden van Pul als een te onderscheiden Assyrische koning van Tiglath
Pileser III botsen we onmiddellijk met de
gevestigde Assyriologie. De Bijbelse koningsnaam Pul komt namelijk niet in
de Assyrische koningslijst voor. Er bestaat wel een Babylonische koning Pulu of
Poros die volgens de Ptolemeüs-canon, op de troon van Babylon zat van 22.02.731
tot 20.02.726 v. Chr. De orthodoxie gaat er van uit dat de Babylonische Pulu of
Poros met Tiglath Pileser III te identificeren is die onder een Babylonische troonnaam
over Babylon heerste. Zuiver chronologisch gezien kan dit echter niet aangezien
er ongeveer een periode van dertig jaar tussen de Bijbelse koning van Assyrië Pul,
en de Babylonische Pulu of Poros, zit. Volgens de grondtekst van de Bijbel zijn
Pul én Tiglath Pileser wel degelijk twee van elkaar te onderscheiden koningen.
1
Kronieken 5:25 Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden, en de
goden der volken des lands nagehoereerd, welke God voor hun aangezichten had
verdelgd. 26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, enden geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie,
die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den
halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan
de rivier Gozan, tot op dezen dag. (Statenvertaling)
Het
Bijbelboek 1 Kronieken 5:26 heeft het volgens de Statenvertaling duidelijk over
twee koningen. Ook de LXX Septuagint Bijbelvertaling (Hebreeuws/Grieks) heeft
de twee Assyriërs als twee te onderscheiden koningen vertaald:
1
Chronicles 5:26 And the God of Israel stirred up the spirit of Phaloch king of Assyria, and the spirit of Thagla-phallasar king of Assyria, and carried away Ruben and Gaddi,
and the half-tribe of Manasse, and brought them to Chaach, and Chabor, and to
the river Gozan, until this day.
De
Joodse historicus Flavius Josephus zag Pul en Tiglath Pileser III ook als twee
afzonderlijke Assyrische koningen: Joodse
Oudheden, Boek IX, xi.1. And
after this manner it was that this Menahem
continued to reign with cruelty and barbarity for ten years. But when Pul, king of Assyria, had made an
expedition against him, he did not think meet to fight or engage in battle with
the Assyrians, but he persuaded him to accept of a thousand talents of silver,
and to go away, and so put an end to the war. This sum the multitude collected
for Menahem, by exacting fifty
drachme as poll-money for every head; after which he died, and was buried in
Samaria, and left his son Pekahiah his successor in the kingdom, who followed
the barbarity of his father, and so ruled but two years only, after which he
was slain with his friends at a feast, by the treachery of one Pekah, the general of his horse, and
the son of Remaliah, who laid snares for him. Now this Pekah held the
government twenty years, and proved a wicked man and a transgressor. But the king of Assyria, whose name wasTiglath-Pileser, when he had made an expedition against the
Israelites, and had overrun all the land of Gilead, and the region beyond
Jordan, and the adjoining country, which is called Galilee, and Kadesh, and
Hazor, he made the inhabitants prisoners, and transplanted them into his own
kingdom. And so much shall suffice to have related here concerning the king of
Assyria.
De
voortreffelijke Statenvertaling van de Bijbel werd door meer recente vertalingen
wat betreft het vertalen van het woordje en
in de grondtekst, niet gevolgd. De NBG
1951 en de NBV 2004 volgden het gezag dat de wetenschap der Assyriologie
intussen verworven had, en negeerden de grondtekst van de Bijbel zoals de
Statenvertaling het correct vertaalde:
1 Kronieken 5:26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den
koning van Assyrie, enden geest van Tiglath-Pilneser, den koning van
Assyrie,
Zowel
NBG als NBV voegden woorden aan de grondtekst toe zodat Pul en Tiglath Pileser
III in lijn met de Assyriologie, als één en dezelfde koning neergezet kunnen
worden:
1
Kronieken 5:26 wekte de God van Israël de geest op van Pul, de koning van
Assur, namelijk de geest van
Tillegatpilneser, de koning van Assur, en deze voerde hen weg: de Rubenieten,
de Gadieten en de helft van de stam Manasse. En hij bracht hen naar Chalach,
Chabor, Hara en de rivier van Gozan, waar zij zijn tot op de huidige dag. (NBG 1951)
1
Kronieken 5:26 ..Daarom zette de God van Israël koning Pul van Assyrië, ook bekend als Tiglatpileser, ertoe aan
om hen als ballingen weg te voeren. Hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara
en de rivier van Gozan, en daar wonen ze tot op de dag van vandaag. (De Nieuwe
Bijbelvertaling NBV 2004)
Godzijdank
dat we vandaag de Statenvertaling in ons bezit hebben. Het oud-Nederlandsch neem ik er graag op de koop toe bij.
Met wat inspanning en goede wil is het nog altijd best verstaanbaar.
De
beschreven invasie van het gebied van het tienstammenrijk in het Bijbelboek 1
Kronieken 5:26 dateren we in 768 v. Chr.
en dit op basis van de Seder Olam (The Rabbinic View of Biblical Chronology,
translated and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer, 1998, blz. 195). De
Joodse overlevering leert namelijk dat er een periode van 59 jaar zat tussen de vernietiging van het leger van Sanherib voor
Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Koning Hizkia van Juda, (zijnde 709 v. Chr.), en de eerste Assyrische
invasie volgens 1 Kronieken 5:26. Het jaartal 709 v. Chr. als veertiende
regeringsjaar van Hizkia werd bekomen door het linken van de regeerperiode van
Hizkia van Juda aan het vijftiende jubeljaar. De constructie van Edwin R.
Thiele waarbij de chronologische gegevens van de Bijbel met de Assyrische
koningslijst aangepast werden wijzen we af. De Assyriologie dwingt voor het
kiezen 701 v. Chr. als jaartal voor de belegering van Jeruzalem door Sanherib,
wat een foutief verschil van acht jaar op de tijdsbalk betekent.
De
Seder Olam leert dat de Assyriërs met regelmaat het gebied van Israël en Juda
zijn binnengevallen. Ook in de Legends of the Jews, Louis Ginzberg, (Hoofdstuk
IX, The Two Kingdoms Chastised), lezen we dat de Assyrische invasies over
verschillende jaren verspreid liepen.
Wanneer
we de verkregen chronologische gegevens op de tijdsbalk aanbrengen blijkt dat de eerste invasie van Pul én Tiglath
Pileser III in het gebied van het tienstammenrijk geschiedde tijdens de periode
van anarchie zonder koning op de troon in Israël.
De tweede Assyrische invasie in het gebied van het tienstammenrijk vond plaatst in
het eerste regeringsjaar van Menahem in 763 v. Chr. Koning Menahem van het tienstammenrijk
regeerde historisch-verifieerbaar van 763 v. Chr. tot het voorjaar van 753 v.
Chr. Deze jaartallen zijn het resultaat van het verankeren van het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia met het vijftiende
sabbat- en jubeljaar van 709/708 v. Chr., en vanaf dit ankerjaar op de
tijdsbalk naar de regeerperiode van koning Uzzia van Juda te navigeren. De
regeerperiode van Menahem is namelijk gelinkt aan die van koning Uzzia van Juda.
Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk:
Kroniek van koning Uzzia, blz. 279-284.
De
regeerperiode van de Bijbelse koning van Assyrië: Pul, zit op de tijdsbalk
verankerd vanaf het jaar van de meganatuurcatastrofe in 776 v. Chr. De
Babylonische Pulu of Poros van de Ptolemeüs canon is te onderscheiden van de
Bijbelse Pul als koning van Assyrië en blijft als koning van Babylon behouden
met de regeerperiode 731/726 v. Chr. Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 6: De Ptolemeüs-canon.
Hierna
het Bijbelcitaat dat de Assyriër Pul met Menahem verbindt.
2
Koningen 15:17 In het negenendertigste jaar van Azarja (Uzzia), de koning van
Juda, werd Menahem, de zoon van
Gadi, koning over Israël; hij regeerde
tien jaar te Samaria. 18 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN; hij
week al zijn dagen niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat,
Israël had doen bedrijven, 19 Pul, de
koning van Assur, trok tegen het land op; Menahem gaf Pul duizend talenten zilver, opdat deze hem zou bijstaan om het
koningschap in zijn hand te bevestigen. 20 En Menahem hief dit geld van Israël,
van alle vermogende lieden, om het de
koning van Assur te geven: vijftig sikkels zilver per hoofd. Toen keerde de koning van Assur terug en bleef daar
niet in het land. (NBG Vertaling 1951)
In mijn
studie De Assyriologie herzien, 2012, Appendix I: Mitanni, toonde ik aan dat het zogenaamde Rijk van Mitanni in wezen
een fictief rijk was, door de moderne Egyptologie gecreëerd. Het Mitannische
Rijk wiens vorsten met de farao s Amonhotep III en IV correspondeerden is
niets anders dan het Assyrische Rijk van de achtste eeuw v. Chr., een eeuw waar
ook de Amarna-tijd thuishoort. Op basis van deze identificatie identificeerde
ik de Bijbelse Pul als de vader van Tiglath Pileser III en dit op basis van de identificatie
van Pul s alter ego in het Mythische Mitanni: Suttarna. Zie ook het artikel op dit blog van 24.03.2014: Het mythische rijk Mitanni. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1395615600&stopdatum=1396220400
De
regeerperiode van Pul laat ik aanvangen in het jaar van de meganatuurcatastrofe
776 v. Chr., na de dood van de legendarische Sardanapallos alias Artatama. Bij de dood van Pul werd deze
opgevolgd door zijn zoon Tiglath Pileser III alias Tusjratta. Tusjratta correspondeerde zoals eerder opgemerkt met de
Egyptische farao s Amonhotep III en IV. Dertien brieven in de vorm van
kleitabletten van Tusjratta zijn bewaard gebleven en maken deel uit van de
Amarna-briefwisseling. Het is brief EA17 van Tushratta aan Nimmoeria alias
Amonhotep III dat heel wat licht werpt op de troonsbestijging van Tiglath
Pileser III en de perikelen op dat gebied. De tijdsperiode die ik hier behandel
kreeg ook heel wat aandacht in mijn boek: De
zonaanbidder, 2016, blz. 45-51. Het was de tijd ook dat een Assur Uballit,
een zoon van Assur Nadin Ahe, met farao correspondeerde. Een periode duidelijk
met meer dan één troonpretendent in Assyrië. In de Bijbel zijn het Pul én
Tiglath Pileser III die als koningen van Assyrië vermeld worden. Tiglath
Pileser III heeft hierbij geruime tijd samen met zijn vader Pul als co-regent
geregeerd. Dat wordt duidelijk wanneer we op een tijdsbalk de regeerperiode van
koning Menahem chronologisch aanbrengen. Zowel Pul als Tiglath Pileser zijn met
Menahem verbonden. In de bewaarde annalen (Annals of Tiglat Pileser III, ANET 3
283) van Tiglath Pïleser III verwijst hij naar Menahem van Samaria.
De
gevestigde Assyriologie heeft op basis van de eponiemlijsten voor Tiglath
Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot 727 v. Chr., wat niet overeenstemt
met de Bijbels-chronologische gegevens over koning Menahem van Israël met de
jaren 763 tot 753 v. Chr.
Bovendien
hebben we in de bewaarde annalen (Chapter XIV, I, 770) van Tiglath Pileser III een
vermelding over koning Azaria/Uzzia van Juda:
Koning
Azaria van Juda wordt door Tiglath Pileser III beschreven als de leider van een
coalitie van Klein-Aziatische koningen tegen hem gericht. Koning Uzzia/Azaria
van Juda heeft Bijbels-chronologisch een regeertijd van het jaar 803 tot 750 v.
Chr. In het jaar 776 v. Chr. werd Uzzia/Azaria echter met melaatsheid geslagen
en in quarantaine geplaatst. Zijn zoon Jotham werd toen tot aan zijn dood, als
co-regent aangesteld. We moeten aannemen dat de verwijzing naar Azaria van Juda
als de leider van een Klein-Aziatische coalitie door TPIII, in de periode van
803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen is, tijdens zijn gezonde
periode. Het is dezelfde periode dat Uzzia/Azaria ook Egypte onder zijn
controle had (De Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39).
Het
moet duidelijk zijn dat de chronologische constructie van de Assyriologie voor
deze tijdsperiode, onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. De enige conclusie is dat er hiaten in de
Eponiemlijsten voorkomen! Zelfs de constructie van Edwin E. Thiele in het
verkorten van de regeertijd van de koningen van Israël en Juda voor deze
tijdsperiode mist wanneer we de eerste helft van de regeerperiode van Azaria
met Tiglath Pileser III verbinden, haar doel. Ik meen dat het jaar van de
zevende olympiade in 748 v. Chr. gepaard gaande met een meganatuurcatastrofe
verantwoordelijk is voor een hiaat in de eponiemlijsten. Zo dadelijk wil ik dit
verduidelijken.
Dat er
een onderbrekingen in de eponiemlijsten vastgesteld kunnen worden heb ik in de
aflevering van 20.08.2018 aangetoond. Het eponiem van Nergal-nasir, de
gouverneur van Nisibis, meldt een opstand in Kalhu: [746/745] 783/782 Tijdens het eponiem van Nergal-nasir, de
gouverneur van Nisibis, opstand in
Kalhu.
Tussen rechte haken staan
de jaartallen van de Assyriologie met rechts daarvan de gereviseerde jaartallen
aan de hand van de chronologie van de koningen van Israël.
De opstand in Kalhu moet
zich over heel het land uitgebreid hebben en luidde aldus een periode van nooit
eerder geziene anarchie in. De Assyriologie laat volgens de eponiemlijsten
Assur Nirari V in 745 v. Chr. opgevolgd worden door Tiglath Pileser III. Maar
dit klopt niet met de historische realiteit.
Ik meen dat de usurpator
Tiglath Pileser III verantwoordelijk is voor het creëren van een hiaat een
damnatio memoriae, in de geschiedenis van Assyrië.
Volgens mijn herziening
laat ik Assur-nirari V na een periode van anarchie opgevolgd worden door de Sardanapallos van de Griekse legende,
gevolgd door Pul en Jareb. De eponiemlijst laat ik in 761 v. Chr. na een tijdshiaat
van eenentwintig jaar vervolgen met Tiglath Pileser III.
Scrol
naar beneden voor het vervolg van dit artikel met de eponiemlijsten (met
commentaar) die betrekking op Tiglath Pileser III hebben.
In het betreffende
artikel gaf ik twee mogelijke jaartallen op die in aanmerking komen voor de
datering van de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong waarbij de profeet
Elia weggevoerd werd: 885 of 887 v. Chr. Het eerste vermelde jaartal 885 v. Chr. was het resultaat van het
terugrekenen in de tijd vanaf 776 v.
Chr. toen de moeder van alle verwoestingen planeet aarde trof in een cyclus
van meganatuurcatastrofes die sinds het derde millennium voor Christus de aarde
van de oudheid teisterden. Het is de studie van de geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer, met hun boek The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, dat al langer op dit blog mijn aandacht heeft. Zij leveren een tijdschema
van een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. waarbij zij
zeven rampen van kosmische oorsprong identificeren die planeet aarde in de
oudheid teisterden. De aardbeving ten tijde van koning Uzzia van Juda heb ik op
basis van de Bijbelse chronologie gecorrigeerd naar het jaar 776 v. Chr. De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer tonen in
hun werk aan dat de cyclus van rampen haast gelijk aan een klokwerk alle 54
jaar en zes maanden in de oudheid de aarde teisterde. Hoewel zij rekening hielden
met af en toe afwijkingen in de cyclus.
Zulk
een afwijking meen ik nu vastgesteld te hebben. De alom bekende wegvoering van
de profeet Elia in een vuurstorm meen ik te kunnen dateren in het najaar van 887 v. Chr.
Het is een
Joodse overlevering die volgens de Seder Olam (Part 2, Chapter 17) leert dat de
wegvoering van Elia in het tweede regeringsjaar van koning Achazja van Israël
gebeurde:
Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah s second year, Elijah was hidden and will not be seen
again until King Messiah will come, then he will be seen, then hidden a second
time until Gog and Magog come.
Het
tweede regeringsjaar van koning Achazja, de zoon van Achab, valt op basis van
de nieuwe chronologie van de koningen van Israël gebaseerd op de sabbat- en
jubeljaren in het jaar 887 v. Chr. De
plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van Israël op de tijdsbalk aan
de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik in mijn boek Kronieken van de koningen Israël, 2017, blz. 59-70, beschreven.
Achab regeerde van het jaar 909 tot 888 v. Chr. Zijn zoon Ahazia volgde hem bij
zijn dood op nadat deze in co-regentschap met zijn vader de troon gedeeld had. Het
co-regentschap nam een aanvang toen Achab tegen de Arameeërs in de slag bij
Ramot Gilead ten strijde trok. Een veldslag waar Achab overigens sneuvelde.
Wat
mijn aandacht trok was het feit dat koning Josafat van Juda zich daarna ook met
Ahazia de zoon van Achab, geallieerd had. Beide hadden het plan opgevat een
vloot van Tharsis-schepen te Ezeon-Geber uit te rusten.
1 Koningen 22:45
En Josafat maakte vrede met den koning van Israël. 46 Het overige nu der
geschiedenissen van Josafat, en zijn macht, die hij bewezen heeft, en hoe hij
geoorloogd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? 47 Ook deed hij uit
het land weg de overige schandjongens, die in de dagen van zijn vader Asa
overgebleven waren. 48 Toen was er geen koning in Edom, maar een stadhouder des
konings. 49 En Josafat maakte schepen
van Tharsis, om naar Ofir te
gaan om goud; maar zij gingen niet, want
de schepen werden gebroken te Ezeon-geber.
Een artistieke voorstelling van een
Fenicisch schip in nood. De Fenicische schepen stonden al model voor de grote
oceaan-vaart ten tijde van de Salomo-era.
1 Koningen 22:50
Toen zeide Ahazia, de zoon van Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten met uw
knechten op de schepen varen; maar Josafat wilde niet. 51 En Josafat ontsliep
met zijn vaderen, en werd bij zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader
David; en zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats.
52 Ahazia, de zoon van Achab, werd koning
over Israël te Samaria, in het
zeventiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en regeerde twee jaren over Israël. 53 En hij deed dat kwaad was in
de ogen des HEEREN; want hij wandelde in den weg van zijn vader, en in den weg
van zijn moeder, en in den weg van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël
zondigen deed. 54 En hij diende Baäl, en boog zich voor hem, en vertoornde den
HEERE, den God Israëls, naar alles, wat zijn vader gedaan had.
(Statenvertaling)
Josafat
had eigenzinnig het plan opgevat goud uit het verre Ofir te halen en liet
daarom aan de Schelfzee een vloot van Tharsis-schepen bouwen. Waar het land
Ofir van de oudheid zich bevond heb ik in een eerder artikel op 13.06.2016 op dit blog onder de
aandacht gebracht, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465768800&stopdatum=1466373600
Het Bijbelboek
Kronieken brengt dezelfde geschiedenis over Josafat:
2 Kronieken 20:34
Het overige nu der geschiedenissen van Josafat, de eerste en de laatste, ziet,
die zijn geschreven in de geschiedenissen van Jehu, den zoon van Hanani, die
men hem optekenen deed in het boek der
koningen van Israël.
35 Doch na dezen vergezelschapte zich
Josafat, de koning van Juda, met Ahazia, den koning van Israël; die handelde
goddelooslijk in zijn doen. 36 En hij vergezelschapte zich met hem, om schepen
te maken, om naar Tharsis te gaan; en zij maakten de schepen te Ezeon-geber. 37 Maar Eliëzer, de zoon
van Dodava, van Maresa, profeteerde tegen Josafat, zeggende: Omdat gij u met
Ahazia vergezelschapt hebt, heeft de HEERE uw werken verscheurd. Alzo werden de schepen verbroken, dat zij niet konden naar Tharsis gaan. (Statenvertaling)
In
verband met de keuze voor de datering van de meganatuurcatastrofe die gelijk
viel met de wegvoering van Elia viel mij in het bijzonder op dat de
Tharsis-schepen te Ezion Geber naar een Woord des HEEREN verbroken werden.
Volgens de profeet Eliëzer zou de HEERE God de onderneming van Josafat
verscheuren. Het is aldus niet onwaarschijnlijk dat de meganatuurcatastrofe de
oorzaak werd ter verbreking van de schepen. Daarenboven lagen de schepen voor
anker te Ezion Geber niet ver van het moderne Eilat in Israël aan de kop van de
Schelfzee. Dezelfde as waar de ramp met de vernietiging van het Egyptische
leger na de exodus in 1483 v. Chr. plaatsvond en veertig jaar later in 1443 v.
Chr. de intocht in Kanaän meer naar het noorden nabij Jericho, gepaard gaande met
eveneens opmerkelijke natuurfenomenen.
Chronologisch
uitgetekend op een tijdsbalk valt veel op zijn plaats. Koning Ahazia van het
tienstammenrijk regeerde slechts twee jaar en het begin van zijn regering is
verbonden met het zeventiende regeringsjaar van Josafat. Een regeringsjaar dat
liep van najaar 889 tot najaar 888 v. Chr. Een jaar later in 887 v. Chr. zou
Ahazia het leven al laten.
2
Koningen 1:17 Alzo stierf hij (Ahazia), naar het woord des HEEREN, dat Elia
gesproken had; en Joram werd koning in zijn plaats, in het tweede jaar van Joram, den zoon van Josafat, den koning van
Juda; want hij had geen zoon. 18 Het overige nu der zaken van Ahazia, die hij
gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van
Israël? (Statenvertaling)
De
wegvoering van Elia geschiedde zo in het
najaar van 887 v. Chr. in het tweede en laatste jaar van Ahazia. Ik herhaal
voor alle duidelijkheid nog even het citaat uit de Seder Olam
Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah s second year, Elijah was hidden and will not be seen
again until King Messiah will come, then he will be seen, then hidden a second
time until Gog and Magog come.
Wat chronologisch
gezien opvalt wanneer uitgetekend op een tijdsbalk, is dat het stervensjaar van
Ahazia en opvolging door Joram van Israël volgens 2 Koningen 1:17 plaatsvond in
het tweede jaar van Joram van Juda. Dit betekent dat ook Joram van Juda als
co-regent van Josafat werd benoemd vooraleer Josafat zich geallieerd met Achab
tegen de Arameeërs ten strijde trok. Dit lijkt schijnbaar in strijd met 2
Kronieken 21:5 maar is het niet. Het co-regentschap van Joram van Juda lost namelijk
een probleem op dat Bijbelvorsers al langer dan vandaag bezighoudt. 2 Kronieken
21:12 schijnt namelijk te leren dat Joram van Juda nog een schrijven, een brief
van de profeet Elia ontving in de periode na de dood van Josafat? Volgens een Joodse legende was dat
ook het geval:
Elijah's removal from
earth, so far being an interruption to his relations with men, rather marks the
beginning of his real activity as a helper in time of need, as a teacher and as
a guide. At first his intervention in sublunar affairs was not frequent. Seven years after his translation, he
wrote a letter to the wicked king
Jehoram, who reigned over Judah.
(Legends of the Jews, Louis Ginzberg,
1909, Volume IV, Chapter VII Elijah)
Het is een fantastisch allerongelooflijks
verhaal dat de legende leert die we aan de Bijbel moeten toetsen. Een opdracht
die Paulus in het Nieuwe Testament ons leert: 1 Thessalonicenzen 5:21 Beproeft
alle dingen; behoudt het goede.
De
conclusie in het licht van 2 Koningen 1:17 is dat de brief van Elia aan Joram
van Juda geschreven werd tijdens de regeerperiode van Joram als co-regent met
zijn vader, vooraleer Elia werd weggevoerd.
Er bestaan andere theorieën ter verklaring van het
schrijven van een brief door Elia na zijn wegvoering aan koning Joram van Juda.
De Bijbelse Encyclopedie KOK bijvoorbeeld leert het volgende:
Meer dan
zeven jaar na de hemelvaart van Elia ging een schrijven van hem naar de
goddeloze koning Joram van Juda, waarin de Here hem een zwaar oordeel
aankondigt wegens zijn afgoderij en de moord op zijn familieleden, 2 Kron.
21:12-15. Wij hebben dus in deze brief te doen met een profetie, door Elia zelf
op schrift gesteld. (Bijbelse Encyclopedie J.H.KOK KAMPEN, 1975)
De samenstellers van de Bijbelse encyclopedie
hebben in tegenstelling tot de Joodse legende gekozen voor een meer logische
verklaring voor het schrijven van de brief door Elia.
Nochtans levert de toepassing van chronologie als
ruggengraat van alle geschiedschrijving, een meer plausibele verklaring voor
het schrijven van een brief door Elia geadresseerd aan Joram van Juda.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe van
kosmische oorsprong in het tweede en laatste regeringsjaar van koning Ahazia
van Israël in 887 v. Chr. heeft als
resultaat dat de legendarische zondvloed van Deucalion nu ook met meer
nauwkeurigheid op de tijdsbalk kan ondergebracht worden. Wanneer teruggerekend
in de tijd vanaf oktober 887 v. Chr. met een tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden arriveren we in maart/april van het jaar 941 v. Chr. voor de ramp die
over Egypte kwam tijdens de regeerperiode van farao Misphragmuthosis/Thothmosis
III.
Volgens het studiewerk van Donald W. Patten was de
planeet Mars in de oudheid de oorzaak en boosdoener van werelden in botsing.
Hierna een citaat van Patten met een beschrijving van een interactie tussen Mars
en de aarde in de oudheid:
On one or two occasions of
the Mars fly-bys, Mars was as close as 70.000 miles from Earth, and at such a
distance would appear 50 times as large
as the Moon, would reflect 100 times as much sunlight as the Moon (since
its albedo or reflectivity is 15% compared to the lunar 7%). Mars at that
distance would create tidal effects
possibly as much as 350 times as intense as the average lunar tides experienced
today. Thus earthquakes plus blizzards of meteors were experienced.
Under such circumstances ancient Teutons might well implore Thor to control his
celestial son Tyr or Tiwes.
De beschrijving van Patten geeft een beeld van de
tekenen aan de kosmische hemel die in een cyclus iedere keer een
horrorschouwspel voor de oudheidvolken waren. Op het hoogtepunt van een
interval na 54 jaar en zes maanden leek het alsof telkens het einde van de
wereld daar was. De heidenvolken meenden in de planeten in beroering hun goden
aan het werk te zien. Alleen de profeten van de God van Israël: JHWH, wisten toen
beter.
Wordt vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor het najaar van 2018:
Dertig
Jubeljaren, 2018
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.