De Edomieten waren via Esau de
broer van de aartsvader Jakob verwant met de Israëlieten. De naam Edom betekent
‘rood’ en heeft haar oorsprong in het Bijbelboek Genesis waar de bekende geschiedenis
van de broers Jacob en Esau beschreven wordt. Esau ruilde namelijk zijn
eerstgeboorterecht met Jacob voor een bord rode linzensoep (Genesis 25:30). Zij
hebben zich zuidelijk van het Beloofde Land tussen de Dode Zee en de Rode Zee
met als hoofdplaats Seïr, gevestigd (Genesis 32:3). In het Bijbelboek Genesis
hoofdstuk 36 wordt zelfs de koningslijst van Edom opgegeven.
Een clan van Edom waren de Amalekieten
die de Israëlieten na de Exodus in 1483 v. Chr. te Rafidim nabij de berg Gods
overvielen. Amalek kwam uit het
gebied van Edom. Het was een strijd op leven en dood tussen Israël en
Amalek/Edom, geweest. Amalek/Edom had met zijn offensief tegen de gevluchte
Hebreeuwse slaven uit Egypte niets minder dan de vernietiging van Israël in
gedachten (zie mijn boek EXODUS,
2016, blz. 107 hoofdstuk: Toen kwam Amalek).
Toen de Israëlieten veertig jaar
later uit de wildernis naar het Beloofde Land Kanaän optrokken weigerden de
Edomieten hen door hun land te laten trekken (Numeri 20:4-22) en dienden zij
een omtrekkende beweging naar Kanaän te maken. Het gebied van Edom lag ten
tijde van de verdeling van het beloofde land Kanaän buiten de verdeling:
Numeri 34:1 Voorts sprak de HEERE
tot Mozes, zeggende: 2 Gebied den kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer gij
in het land Kanaän ingaat, zo zal dit land zijn, dat u ter erfenis vallen zal,
het land Kanaän, naar zijn landpalen. 3 De zuiderhoek nu zal u zijn van de
woestijn Zin, aan de zijden van Edom;
en de zuider landpale zal u zijn van het einde der Zoutzee tegen het oosten; …(Statenvertaling)
De poging tot genocide van de
Israëlieten door Amalek ten tijde van de Exodus zou in de toekomst wanneer
Israël in gerustheid zou wonen, geoordeeld worden:
Deuteronomium 25: 17 Gedenkt, wat u Amalek gedaan
heeft op den weg, als gij uit Egypte uittoogt; 18 Hoe hij u op den weg
ontmoette, en sloeg onder u in den staart al de zwakken achter u, als gij moede
en mat waart; en hij vreesde God niet. 19 Het zal dan geschieden, als u de HEERE,
uw God, rust zal gegeven hebben, van al uw vijanden rondom, in het land, dat u
de HEERE, uw God, ten erve geven zal, om hetzelve erfelijk te bezitten, dat gij de gedachtenis van Amalek van onder
den hemel zult uitdelgen; vergeet het niet! (Statenvertaling)
De strijd tegen Edom nam na de
richterentijd naar het einde toe van de veertigjarig regeerperiode van de
eerste koning van het verenigd koninkrijk van Israël: Saul, opnieuw een aanvang.
1 Samuel 14:47 Toen nam Saul het koninkrijk over Israël in; en
hij streed rondom tegen al zijn vijanden,
tegen Moab, en tegen de kinderen Ammons, en
tegen Edom, en tegen de koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen; en
overal, waar hij zich wendde, oefende hij straf. 48 En hij handelde dapper, en
hij sloeg de Amalekieten, en hij
redde Israël uit de hand desgenen, die hem beroofde. (Statenvertaling)
In mijn werk TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: Saul veertig jaar koning, blz. 179-183 heb ik deze
geschiedenis beschreven. Op de tijdsbalk heeft Saul als regeerperiode de jaren
van 1087 tot 1047 v. Chr. Saul verloor zijn koningschap vanwege zijn falen in
de strijd tegen Amalek. Het was David de zoon van Isaï, die de strijd
met Edom/Amalek zou voortzetten. In het Bijbelboek 1 Samuël 30:1-25 wordt een
veldtocht tegen een bende van de Amalekieten beschreven. Het is David die aan
de belegering van Sjaroehen – de stad van Amalek – een einde maakt. Na de
verovering van Jeruzalem op de Jebusieten in het jaar 1039 v. Chr. zou David
aan een serie campagnes beginnen die hem uiteindelijk een Rijk van de Eufraat
tot aan de beek van Egypte zou opleveren. Het Bijbelboek 2 Samuël 8:1-14
beschrijft de verschillende veldtochten en David ’s overwinningen. Als laatste veldtocht
is die naar Edom beschreven.
2 Samuel 8:13 Ook maakte zich David een naam, als hij wederkwam, nadat hij de
Syriërs geslagen had, in het Zoutdal, achttien duizend. 14 En hij leide bezettingen in Edom; in
gans Edom leide hij bezettingen; en alle
Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal,
waar hij heentoog. (Statenvertaling)

En hier arriveren we in het
tijdsbestek waar het artikel van deze week te plaatsen is: de vlucht van de
jonge Edomiet Hadad vanuit Edom naar Egypte, naar het hof van farao. De
bezetting van Edom door het leger van David plaats ik op de tijdsbalk in de
periode tussen de jaren 1039 v. Chr. tot 1022 v. Chr. Zie mijn boek: TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 185-195, de
regeerperiode van koning David. Het jaartal 1039 v. Chr. is het jaar van de
verovering van Jeruzalem op de Jebusieten door David en het jaartal 1022 v.
Chr. is het jaar dat hij te Jeruzalem in zijn paleis op zijn lauweren rustte en
de affaire met Bathseba plaatsvond. Tussen beide ankerjaren op de tijdsbalk in
plaatsen we de veldtochten van David zoals beschreven in het Bijbelboek 2
Samuël 8:1-14. Aangezien 2 Samuël 8:13 vermeldt dat de bezetting van Edom
geschiedde ‘nadat’ David de Syriërs in het noorden geslagen had kunnen we
concluderen dat de geschiedenis van de bezetting van Edom en de vlucht van de
jonge Hadad ongeveer naar het einde toe van 1023 v. Chr. te plaatsen is.
1 Koningen 11:15 Want het was
geschied, als David in Edom was, toen Joab, de krijgsoverste, optoog, om de verslagenen te begraven, dat
hij al wat mannelijk was in Edom sloeg; 16 Want Joab bleef aldaar zes maanden,
met het ganse Israël, totdat hij al wat mannelijk was in Edom uitgeroeid had. 17
Doch Hadad was ontvloden, hij en
enige Edomietische mannen uit zijns vaders knechten met hem, om in Egypte te
komen; Hadad nu was een klein jongsken.
18 En zij maakten zich op van Midian,
en kwamen tot Paran; en namen met
zich mannen van Paran, en kwamen in Egypte
tot Farao,
den koning van Egypte, die hem een huis gaf, en hem voeding
toezeide, en hem een land gaf. 19 En Hadad vond grote genade in de ogen van
Farao, zodat hij hem tot een vrouw gaf de zuster zijner huisvrouw, de zuster van Tachpenes,
de koningin (gebiedster). 20 En de zuster van Tachpenes baarde hem
zijn zoon Genubath, denwelken Tachpenes optoog in het huis van Farao;
zodat Genubath in het huis van Farao was, onder de zonen van Farao. 21 Toen nu
Hadad in Egypte hoorde, dat David met zijn vaderen ontslapen, en dat Joab, de
krijgsoverste, dood was, zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn
land trekke. 22 Doch Farao zeide: Maar wat ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij
in uw land zoekt te trekken? En hij zeide: Niets, maar laat mij evenwel gaan.
(Statenvertaling)
Hadad was nog een kleine jongen
toen hij begeleid door een aantal dienaars van zijn vader, voor het leger van David
naar Egypte vluchtte. De legeroverste van David, generaal Joab, had volgens 1
Koningen 11:16 in zes maanden tijd wat nog overbleef van de mannelijke
bevolking van Edom uitgeroeid. Volgens het Bijbelboek 1 Kronieken 18:12 was Abisai,
de zoon van Zeruja de opperbevelhebber die in totaal achttienduizend Edomieten
in het Zoutdal in Edom versloeg. Volgens Psalm 60:12 was Joab ’s deel bij het
slot van de veldtocht twaalfduizend man Edomieten geweest.
De reisroute van Hadad vanuit
Edom naar Egypte, wordt in het Bijbelbericht gedetailleerd opgegeven. De bijgevoegde landkaart toont via een grijze
kwastlijn de reisroute van Hadad. Eerst ging het naar het zuidelijke Midian en vervolgens via Paran naar
Egypte. De Griekse Septuagintvertaling van de Bijbel uit de derde eeuw v. Chr.
voegt aan het Bijbelgedeelte nog de stad van Midian toe: Madiam. Deze plaats ligt aan de Rode Zee. Vanuit Madiam ging
het richting Paran en daarna kwam Egypte. De plaats Paran lag langs een
karavaanweg van de oudheid. Het is dezelfde route die de Israëlieten bij de
exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. genomen hadden, de zogenaamde woestijnweg
(Exodus 13:17-18). Zie ook mijn boek Exodus,
2016, blz. 76.
In Egypte verkreeg de jongen Hadad vergezeld met de
hovelingen van zijn vader, de koning van Edom, asiel in het huis van farao. De
naam van farao wordt in de Bijbel ditmaal niet meegedeeld, ook niet door de
Septuagintvertalers. Hoewel de naam van farao niet vermeld wordt geeft de
Bijbel heel wat informatie over het hof van farao. Zo wordt er vermeld dat Hadad
zozeer de genegenheid van farao won, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de
zuster van Tachpenes, de gebiedster,
tot vrouw gaf. En de zuster van Tachpenes baarde zoals vermeld in het
Bijbelboek 1 Koningen 11:20 Hadad een zoon die de naam Genubat kreeg. En deze Genubat
de zoon van Hadad, werd opgevoed in het huis van farao zodat Genubat zelfs tot
de zonen van farao behoorde. Na de dood van David in het jaar 1007 v. Chr. zou
een volwassen Hadad naar Edom terugkeren en een vijand van Salomo worden.

© Robert De Telder, Dertig Jubeljaren, 2018
De Bijbels-historische gegevens
binnen het chronologische raamwerk van de conventionele Egyptologie inpassen
lukt niet. Als een gevolg van het gebruik van de foutieve Sothis-kalender door
de gevestigde Egyptologie zijn het de
Libische dynastieën die in de tiende en negende eeuw v. Chr., op de
tijdsbalk belandden. Zij behoren tot de door de Egyptologie gefabriceerde derde
tussentijd van 1069 tot 525 v. Chr. Hoewel deze dynastieën historisch goed
gedocumenteerd zijn ontbreekt elke verwijzing naar Tachpenes als de gebiedster of koningin van een Libische farao. Dat
de Libische farao ’s hun begin in de achtste eeuw v. Chr. hadden heb ik onder
de aandacht gebracht in mijn boek: De zonaanbidder, 2016, appendix 3, de
Libiërs in Egypte.
Het is alleen de volledige
revisie van de geschiedenis van de oudheid dat uitkomst biedt. In mijn boek
TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-209, heb ik verder gebouwd op het pionierswerk
van wijlen Dr. I. Velikovsky, een autodidact wat de geschiedenis van de oudheid
betreft, die de eerste farao ’s van de achttiende dynastie onomstotelijk
chronologisch met de koningen van het Verenigd Koninkrijk Israël verbindt. Het
Nieuwe Rijk in Egypte zag zijn begin bij de verdrijving van de Hyksos uit
Egypte door farao Ahmose. Een offensief dat gelijk viel met de strijd van Saul
tegen Amalek. Beide volken de Hyksos en de Amalekieten zijn één en dezelfde.
Over de verankering op de tijdsbalk van farao Ahmose met de Saul-David era
schreef ik eerder op dit blog een artikel op 21.03.2018: chronologie en de door farao Ahmose op de Hyksos
buitgemaakte runderen, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1521414000&stopdatum=1522018800

© Robert De Telder, Dertig Jubeljaren, 2018
De farao die de jonge Hadad met
zijn Edomietische dienaars asiel verleende was volgens mijn revisie zuiver
chronologisch gezien farao Amonhotep I,
de zoon Ahmose. Wat deze identificatie betreft breek ik met een onderdeel van
de studie van Velikovsky! Dr. Immanuël Velikovsky identificeert namelijk in
zijn boek ‘Eeuwen in Chaos, blz. 110’, Tachpenes
als de koningin van farao Ahmose van
de achttiende dynastie. Hij doet dit op basis van de Egyptische namen Tanethap
of Tenthape die op monumenten in Egypte bewaard zijn gebleven en die de naam
van een koningin van Ahmose geweest zijn. Velikovsky geeft de volgende
voetnoten aan ter staving: Gauthier, Le Livre des rois d’Egypte (Cairo, 1902),
II 187, noot 3. Zie evenwel ook
Stricker, Acta Orientalia, XV (1937), 11-12.

© Robert De Telder, Dertig Jubeljaren, 2018
Maar zoals ik hiervoor schreef klopt dit zuiver
chronologisch gezien niet. Met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose begon
zijn strijd om de verdrijving van de Hyksos uit Egypte met als summum de val
van Avaris in 1049 v. Chr. Het elfde regeringsjaar van Ahmose is volgens de
revisie gelijk aan het achtendertigste regeringsjaar van Saul wanneer deze
tegen de stad van Amalek oprukte. Ahmose had een regeertijd van ongeveer
vijfentwintig jaar afhankelijk van de verschillende historische bronnen die we
vandaag in ons bezit hebben. Dit betekent dat Ahmose het leven liet in het twaalfde
regeringsjaar van David. De farao echter die Hadad asiel verleende en hem later
de zuster van de koningingebiedster Tachpenes als vrouw gaf, was volgens het
Bijbelbericht van 1 Koningen 11:21-22 nog in leven bij de dood van David in
1007 v. Chr. De Bijbel als historisch boek heeft hier gezag over een mogelijke
identificatie van Tachpenes met Tanethap of Tenthape en sluit dit uit.
De identificatie van het Hebreeuwse Tachpenes of het Griekse Thekemina volgens de
Septuagintvertaling met een Egyptische naam moeten we voorlopig schuldig
blijven. Vermoedelijk is het geen eigennaam maar een titel. De betekenis van de
Hebreeuwse naam is namelijk: hoofd van het land.
Het feit dat de Bijbel naar koningin Tachpanhes als
‘de gebiedster’ en als hoofd van het land verwijst stemt overeen met de bijzondere
rol van koninkrijke vrouwen ten tijde van het Nieuwe Rijk:
“The Theban saviours of Egypt
were a closely knit family in which the women, whether of account of personal
attractions or because they were the
recognized transmitters of sovereignty, played an extraordinary prominent
part” (Sir Alan Gardiner, Egypt of the pharaohs, 1961, Book II, Chapter VII,
from collapse to recovery).

Bruikbaar is dan weer ‘Eeuwen in chaos’ op blz.
188-190 waar Velikovsky opnieuw de draad met Hadad opneemt via diens in Egypte
geboren en opgevoede zoon Genubath.
Zo een dertig jaar later sinds de geboorte van Genubath in het huis van farao,
was deze ten tijde van de veroveringstochten van Sisak/Thothmosis III in
Klein-Azië, vazalkoning over Edom. En Velikovsky toont aan dat de naam Genubath
ten tijde van Thothmosis III, synoniem voor Edom stond. Ook hier verwijst
Velikovsky in zijn voetnoten naar Egyptologen zoals Breasted, Records, deel
III, par. 474,: “Toen zijne majesteit in Egypte aankwam, kwamen gezanten van de
Genubatye hem hun schatting
brengen.”

De gevestigde Egyptologie levert in hun constructie
geen enkele verwijzing naar de ‘Genubatiye’. Wanneer men de vermeende Sothis-kalender van de Egyptologie loshaakt
en in de plaats de Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk ter schikking van de
Egyptische dynastieën gebruikt, is er
geen gissen naar de identiteit van de Genubatye. Zij zijn in de tiende eeuw v.
Chr. het volk van Edom, met als koning; Genubath,
de zoon van Hadad. Van de Genubatiye die schatting aan farao Thothmosis III
brengen is een afbeelding bewaard gebleven. Hierboven een uitvergroting van
dezelfde plaat. De derde afgebeelde figuur van de gezanten uit Genubatiye, draagt een kind op. Met het Bijbelbericht in
gedachten waar we dit artikel mee begonnen zijn, zien we hier een gelijkaardig
tafereel op een Egyptisch reliëf afgebeeld:
1 Koningen 11:17 Doch Hadad was ontvloden, hij en enige Edomietische mannen uit zijns
vaders knechten met hem, om in Egypte te komen; Hadad nu was een klein
jongsken.
Een zoveelste puzzelstukje is ingepast en toont
overduidelijk het gereviseerde plaatje van de Egyptische oudheidgeschiedenis
gelinkt ditmaal aan de Bijbel en niet aan een vermeende Sothis-kalender.
Wordt vervolgd…
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor november 2018:
Dertig
Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Kronieken van
de koningen van Israël, 2017, zie
link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie
herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede
Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343
Genesis
versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar
kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html
Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document
gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar)