Ik zal een vuur zenden in Magog, en onder degenen, die in de eilanden zeker wonen; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
De
titel voor het artikel van deze week komt uit het Bijbelboek Ezechiël hoofdstuk
39. Het blijkt om profetie of vooraf geschreven geschiedenis te gaan,
aangezien het beschrevene zich nog nooit voorgedaan heeft! Meer hierover in het
vervolg van mijn artikel. Eerst aandacht voor de chronologische aspecten van het
Bijbelboek Ezechiël. De profeet Ezechiël begint zijn boek als het volgt:
Ezechiël
1 1
In het dertigste jaar, in de vierde
maand, op den vijfden derzelve maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo
geschiedde het, dat de hemelen werden geopend, en ik gezichten Gods zag. 2 Op
den vijfden derzelve maand (dit was het
vijfde jaar van de wegvoering van den koning
Jojachin),3 Geschiedde het woord des HEEREN uitdrukkelijk tot Ezechiël, den
zoon van Buzi, den priester, in het
land der Chaldeeën, bij de rivier Chebar; en de hand des HEEREN was daar op
hem. (Statenvertaling)
De
profeet Ezechiël begon zijn bediening volgens vers twee van het hiervoor
vermelde hoofdstuk, in Babylonische ballingschap in het vijfde jaar van de
wegvoering van koning Jojachin: oktober 594/september 593 v. Chr. De vijfde Hebreeuwse maand is gelijk aan ongeveer
januari/februari van 593 v. Chr. volgens de westerse kalender. Over de
chronologische plaatsing van de regeer- en ballingsperiode van koning Jojachin van
Juda schreef ik eerder op 23.04.2018
een artikel op dit blog: Het achttiende historische Jubeljaar van oktober
562/september 561 v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1524434400&stopdatum=1525039200
Over de
vermelding en betekenis van het dertigste jaar door Ezechiël (1:1) bestaat
discussie. Was hij dertig jaar oud toen hij zijn bediening begon? Of wordt een
verlopen tijdsperiode bedoelt die dertig jaar eerder een vertrekpunt had? Het
is opmerkelijk dat op een tijdsbalk uitgetekend het dertigste jaar vanaf het
vijfde jaar van Jojachin s gevangenschap teruggerekend ons naar het achttiende
regeringsjaar van koning Josia leidt. Een zeer bijzonder jaar in de
geschiedenis van koning Josia toen deze een nooit eerder geziene godsdiensthervorming
in het land Juda doorvoerde (2 Koningen 23:21-23).
Aan het
vieren van het Pascha ging een grondige reiniging van de Tempel te Jeruzalem
vooraf waarbij het Wetboek van Mozes gevonden (2 Kronieken 34:15) werd. Het
toevallig vinden van het Wetboek van Mozes tijdens de herstelwerkzaamheden in
de Tempel te Jeruzalem laat de geestelijke toestand van het volk zien en was een
gevolg van de lange periode van afgoderij ten tijde van de regeringen van
Manasse en Amon, respectievelijk de grootvader en vader van Josia. In totaal zevenenvijftig
jaar van geestelijke duisternis voor het land Juda. De regeerperiode van Josia
en vooral diens achttiende jaar was een historisch lichtpunt waar Ezechiël het
begin van zijn bediening aan verbind. De regeerperiode van Josia en zijn
plaatsing op de tijdsbalk kreeg aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 361-365.
De
profeet en priester Ezechiël zou een jaar later in het zesde jaar van de
wegvoering van koning Jojachin opnieuw een profetie te zien en te horen
krijgen.
Ezechiël
8:1 Het geschiedde nu in het zesde jaar,
in de zesde maand, op den vijfden der maand, als ik in mijn huis zat, en de
oudsten van Juda voor mijn aangezicht zaten, dat de hand des Heeren HEEREN daar
over mij viel. (Statenvertaling)
De
zesde maand is de maand Adar of februari/maart volgens de westerse kalender.
Het is het jaar, de maand en de dag dat de heerlijkheid des HEEREN of de Shekinah zich uit de Tempel te
Jeruzalem via de oost poort terugtrok (Ezechiël 11:22-23). Weliswaar met de
belofte van een wederkomst (Ezechiël 11:17).
De
Heerlijkheid des HEEREN die sinds oktober 998 v. Chr. als een wolkkolom het
Heilige der heiligen in de Tempel van Salomo te Jeruzalem vervulde is in het
zesde jaar van de ballingschap van Jojachin vertrokken en is later in de herbouwde
Tempels nooit teruggekeerd. De Tempel van Salomo werd in 586 v. Chr. door de
Babyloniërs vernietigd en na de laatste wegvoering van de rest van het volk in
Babylonische ballingschap, was het land ontvolkt. In de nieuwe tempel die onder
leiding van Ezra en Nehemia door de teruggekeerde ballingen gebouwd werd keerde
de Heerlijkheid des HEEREN niet terug. De terugkeer van een rest van
Babylonische ballingen in 535 v. Chr. was ook niet de vervulling van de
profetie van Ezechiël 11:17-21 zoals hiervoor geciteerd. De geprofeteerde
terugkeer van Israël met als eindresultaat de terugkeer van de Heerlijkheid des
HEEREN is vandaag ook nog toekomst.
Ook in
de herbouwde tempel van Herodes de Grote ontbrak de Heerlijkheid des HEEREN. Volgens
de profeet Ezechiël keert de Heerlijkheid des HEEREN (Ezechiël 43:1 -5) pas
terug in de Tempel die ten tijde van het Messiaanse vrederijk noordelijk van
Jeruzalem voltooid zal worden (Ez. 37:27). Een voorspelt Vrederijk waar de
twaalf verstrooide stammen van Israël in het oude land der vaderen ooit hun
plaats zullen vinden (Ez. 37:25). In Ezechiël hoofdstuk 47 wordt beschreven hoe
er noordelijk van Jeruzalem in de Tempel een bron zal ontspringen. Zelfs de
oppervlakkige lezer moet inzien dat dit hoofdstuk niet in vervulling ging ten
tijde van Ezra en Nehemia met de tweede Tempel. De profetie over de tempelbeek
die noordelijk van Jeruzalem zal ontspringen en naar de Dode Zee zal vloeien
tart alle verbeelding. De profetie van Ezechiël leert dat als een gevolg van de
nieuwe rivier die zal uitmonden in de Dode Zee dit water uiteindelijk gezond
zal worden en in de toekomst een oostelijke zee zal vormen, waar vissers werkzaam
zullen zijn. Te En Gedi in Israël dat vandaag hoog in de bergen ligt neerziend
op de Dode Zee, zullen ooit in de toekomst vissers hun netten kunnen uitwerpen
(Kronieken van de koningen van Israël, 2017,blz.
147-167).
Ezechiël
47:10 Ook zal het geschieden, dat er vissers aan dezelve zullen staan, van En-gedi aan tot En-eglaim toe; daar
zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; haar vis zal naar zijn aard
wezen als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig. (Statenvertaling)
De
profetie van Ezechiël wacht duidelijk nog op haar vervulling. Dit alles
allegoriseren wat het traditionele christendom doet en op de kerk van nu van
toepassing brengen vergt ware hermeneutische acrobatie.
Ezechiël
is een profeet die zijn profetieën aan de hand van de jaren van zijn
ballingschap dateerde en het bestuderen er van betekent een plezier voor wie
van chronologie, de ruggengraat van alle geschiedschrijving, houdt. Toen in 586
v. Chr. de Tempel te Jeruzalem door het leger van Nebukadnezar vernietigd werd
leek het met Gods handelen met Zijn verbondsvolk Israël afgelopen, maar vanaf
hoofdstuk 36 in het Bijbelboek Ezechiël lezen we echter volgend op de
oordeelsaankondigingen de belofte van het herstel van Israël, dat tot op
vandaag toekomst blijft. De terugkeer van de Joodse ballingen uit Babylon in
535 v. Chr. en de herbouw van de Tempel onder Perzische heerschappij wordt door
Ezechiël niet vermeld noch voorspelt. Zo ook de daarop volgende heerschappijen
door de Grieken en Romeinen. Geen woord schrijft de profeet over de wereldwijde
verstrooiing volgend op de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem door
de Romeinen in 70 AD, veertig jaar na de verwerping van de Messias bij Zijn
eerste komst als het Lam van God. De profeet Ezechiël maakt een tijdsprong met
voorbijzien aan de hierboven beschreven historische gebeurtenissen, naar een ook
heden alsnog toekomende tijd.
In het
37ste hoofdstuk van het Bijbelboek Ezechiël krijgen we een visioen
te zien over het herstel van Israël in twee fasen. Vooreerst kan een nationaal
herstel in het oude land der vaderen: Israël, herkend worden gevolgd door een
geestelijk herstel. Het volgende hoofdstuk 38 maakt duidelijk dat het
geestelijk herstel volgt na het verslaan van een verbond van volkeren die tegen
het nationaal herstelde Israël oprukken zullen, maar daar aan hun einde komen.
In het 38ste en 39ste hoofdstuk wordt de invasie
beschreven en de volkeren bij naam genoemd. En hier zijn we gearriveerd bij de
titel van ons artikel van deze week: Ik zal vuur werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben. (Ezechiël
39:6 - NBG Vertaling 1951)
De
namen van de volken die Ezechiël (38:1-6) opgeeft die in de toekomst tegen het
herstelde Israël zullen oprukken vinden we met uitzondering van de Perzen, op
een landkaart van heden niet meer terug. Het vergt studie ter achterhaling
welke volken van heden door de profeet in de zesde eeuw v. Chr. bedoelt werden.
Een hulp is de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die in de eerste eeuw
van de christelijk-westerse jaartelling al de volken van zijn oudheid op een
wereldkaart van zijn tijd ondergebracht heeft. Magog blijkt hier het gebied van
de toenmalige Scythen te beslaan (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk
VI. 1). Naar onze tijd getransponeerd beslaat dit gebied het zuiden van (Europees)
Rusland en een groot deel van Oekraïne. Men zou nu kunnen opwerpen of de
profeet misschien niet duidelijker geweest had kunnen zijn. Men moet echter
bedenken dat de profeet Ezechiël in de eerste plaats voor zijn tijdgenoten
schreef. Van ons vergt het zesentwintig eeuwen later alleen studie en goede wil
om een en ander te begrijpen. Dat de profeet in de eerste plaats voor zijn
tijdgenoten schreef en sprak zien we ook aan de beschrijving van het leger van
Gog, de grootvorst van Mesech en Tubal: paarden en ruiteren, die
altemaal volkomen wel gekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en
schild, die altemaal zwaarden handelen. Een modern leger is vandaag anders
uitgerust.
De schrikbarende
Scythen waren overigens voor Ezechiël en zijn tijdgenoten geen onbekenden. In
621 v. Chr. waren ze vanuit hun woongebied in het verre noorden tegen
Klein-Azië opgerukt en waren rakelings langs de grenzen van het Juda van Koning
Josia tot aan de grens van Egypte opgerukt. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Scythische invasie van
klein-Azië in de zevende eeuw voor Christus, blz. 371-373.
De Scythen worden als bevolkingsgroep ook
door de apostel Paulus in zijn brief aan de Colossenzen vermeld:
Colossenzen
3: 11
Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije; maar
Christus is alles en in allen. (Statenvertaling)
De
wereld waar Paulus in werkzaam was het Romeinse Rijk, een rijk waar hij ook
burger van was. In Europa liepen de grenzen van dit rijk ongeveer langs de
stromen Rijn en Donau. In Klein-Azië was de grote rivier de Eufraat de
oostelijk grens. In Afrika overheerste men de gehele Middellandse Zee kust.
Barbaar en Scyth bevonden zich in de
tijd van Paulus ten noorden en ten noordoosten van de rivieren Donau en Rijn in
Europa.
Magog
was volgens de volkenlijst van het Bijbelboek Genesis een zoon van Jafeth, één
van de drie zonen van Noach.
Genesis
10:1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs
zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun
werden zonen geboren na den vloed. 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en
Mesech, en Thiras. 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en
Togarma. 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en
Dodanieten. 5 Van dezen zijn verdeeld de
eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun
huisgezinnen, onder hun volken. (Statenvertaling)
De
nakomelingen van Jafeth hebben zich volgens Genesis in de kustlanden of de
eilanden der volken gevestigd. De kustlanden waren voor de Israëlieten de
landen aan de overzijde van hun Middellandse Zeekust.
De
plaatsing van de Genesis-volken op de landkaart van zijn tijd door Flavius
Josephus is sinds de vierde eeuw na Christus aan correctie toe. De landen en
volken in Centraal- en West-Europa vandaag vinden namelijk hun oorsprong in de
Germaanse volksverhuizingen die rond 370 AD op gang kwam. Het Romeinse
Rijk werd als een gevolg van de invasie van de vele Germaanse volken
weggevaagd. Bekende namen van Germaanse volken zijn de Franken, Angelen,
Saksen, Vandalen, Goten en anderen. Autochtone Vlamingen, Brabanders en
Limburgers vandaag in Laag-België vinden hun oorsprong bij de Salische Franken.
Op de
bijgevoegde kaart uit een voortreffelijke Duitse geschiedenisatlas zien we hoe
de Germaanse volken als een ware overstroming het West-Romeinse Rijk overspoeld
hebben. Het ongewone einde van het Romeinse Rijk had de profeet Daniël ten tijde van de Babylonische Ballingschap al
voorspelt. De profeet had toen al als vooraf geschreven geschiedenis de wereldrijken
voorspelt die ooit over Jeruzalem en de Tempelberg zouden heersen (Daniël
hoofdstukken 2 en 7). Het eerste rijk was dat van Babylon, het tweede rijk waren
de Meden en de Perzen, het derde rijk was het Griekse en het vierde rijk was
dat van Rome. Dat vierde rijk zou twee fases kennen. Een historische eerste
fase die onderging als een gevolg van de Germaanse volksverhuizingen zoals de
profeet Daniël het schilderde:
Daniël
9:26 En na die twee en zestig weken zal de
Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen
zal, zal de stad en het heiligdom
verderven, en zijn einde zal zijn
met een overstromenden vloed, en tot
het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.
(Statenvertaling)
In 30
AD werd de Messias uitgeroeid en veertig jaar later in 70 AD volgde het oordeel
toen de Romeinse legioenen van Titus de stad Jeruzalem en de Tempel met de
grond gelijk maakten, gevolgd door een wereldwijde verstrooiing van de Joden.
De
tweede en laatste fase van het Romeinse Rijk is vandaag nog toekomst. De
profeet Daniël (2:40-44) beschrijft het Romeinse Rijk van de toekomst als een
gedeeld koninkrijk in een verbond van tien koningen. In de dagen van de tien
koningen (Daniël 2:44) zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in
der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander
volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen,
maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.
Het
laatste rijk dat voorafgaat aan het Messiaanse Vrederijk zal eveneens ondergaan
zoals met zijn voorganger vanaf 370 AD geschiedde. Een nooit eerder
geziene migratiegolf van volkeren zal van Godswege over het nieuwe Romeinse
Rijk van de toekomst als een overstroming zijn werk doen. Als kaf van de
dorsvloeren des zomers (Daniël 2:35) zal de wind het laatste koninkrijk
wegnemen.
En hier
zijn we weer bij de titel van het artikel van deze week beland: Ik zal een vuur
zenden in Magog, en onder degenen,
die in de eilanden zeker wonen; en
zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
Diegenen
die beschreven worden als wonende in zekerheid of gerustheid in de kustlanden
worden elders door de profeet Ezechiël (38:13) beschreven als: de kooplieden
van Tarsis en alle hun jonge leeuwen. De NBG-Vertaling uit 1951 heeft het
vertaald als: de handelaars en al de machtigen van Tarsis.
Tarsis,
hebben we gezien in het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit Genesis 10:1-5,
was een zoon van Javan, een zoon van Jafeth, een zoon van Noach.
De naam
Tarsis komen we in de Bijbel enkele malen tegen zoals bijvoorbeeld in het
tweede Psalmenboek:
Psalm
72:10 De koningen van Tharsis en de
eilanden zullen geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba en Seba
zullen vereringen toevoeren. (Statenvertaling)
Psalm
72 heeft het over een meervoud van koningen ten tijde van Salomo die hun
oorsprong in Tarsis in de kustlanden hadden. Een andere plaats in de Bijbel die
Tarsis aan de overzijde van de Middellandse Zeekust ten opzichte van Israël
plaatst is de profeet Jesaja:
Jesaja
66:19 En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen, die het ontkomen zullen
zijn, zal Ik zenden tot de heidenen naar Tarsis,
Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch
Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de
heidenen verkondigen. (Statenvertaling)
In dit
Bijbelgedeelte krijgt Tarsis en de kustlanden de betekenis van het verre westen
ten opzichte van Israël.
De
kooplieden van Tarsis ten tijde van het alsnog toekomstige Romeinse Rijk dat
voorafgaat aan het Messiaanse Vrederijk en het herstel van alle dingen,
plaatsen we aldus op de landkaart in het westelijk gebied van het historische
West-Romeinse Rijk. Magog plaatsen we op de hedendaagse landkaart in Europa ten
noordoosten van het historische Romeinse Rijk. In tegenstelling met het
historische Romeinse Rijk dat zich over vele eeuwen ontwikkeld heeft zal het toekomstige
nieuwe Romeinse Rijk slechts gedurende een korte periode van zeven jaar zijn
ding kunnen doen. Zeven jaar is de duur van de oordeelsperiode die ooit op een
niet berekenbaar tijdstip in de toekomst, over de wereld zal komen. Eerder
schreef ik op dit blog op 28.06.2017
een artikel over de chronologie van de Apocalyps. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1498428000&stopdatum=1499032800
Tijdens
de zevenjarige oordeelsperiode wordt het land Magog volgens het Bijbelboek Ezechiël
39:6 geoordeeld waarbij tegelijkertijd de handelaars en al de machtigen van
Tarsis getroffen zullen worden. Hun bijzondere overtreding wordt beschreven
als: een wonen in gerustheid. Dit lijkt op het eerste gezicht onschuldig maar
in het licht van Ezechiël hoofdstuk 16:49 blijkt het niet onschuldig:
Ezechiël
16:49 Zie, dit was de ongerechtigheid
van uw zuster Sodom: in trots,
overdaad en zorgeloze rust leefde
zij met haar dochters zonder de ellendige en de arme te ondersteunen. (NBG
Vertaling 1951)
De afbeelding hierboven komt uit mijn boek De
Nieuwe Orde in opkomst uit 1985 dat met vijfduizend verkochte boeken in het
Nederlandse taalgebied toen een bestseller was. De landkaart in kwestie was een
poging om één en ander uit het profetisch Woord aanschouwelijk uit te beelden,
wat altijd een moeilijke opdracht blijft. Een toekomstig samengaan van vijf
landen uit het Oost-Romeinse Rijk met vijf landen van het West-Romeinse Rijk
lijkt ook vandaag nog veraf en een utopie. Mijn boek leek bovendien na de val
van de Berlijnse muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991,
achterhaald. Inmiddels is het (uitverkochte) boek sinds 2004 met het optreden
van de Russische federatie buiten haar grenzen opnieuw actueel geworden. Mijn
eerdere identificatie van Magog met Rusland blijft staande.
Het
nieuwe Romeinse Rijk van de eindtijd zal aanvankelijk de machtigste en rijkste federatie
ooit van landen ter wereld worden. Net zoals ten tijde van Sodom en Gomorra zal
het echter hun trots, overdaad en zorgeloze rust zonder de ellendige en de arme
te ondersteunen, dat op termijn hun oordeel zal betekenen.
Het
toekomstige oordeel over Magog dat we vandaag met Rusland identificeren zal
voorafgaan aan het einde van het nieuwe Romeinse Rijk (zie de link van
28.06.2017 op dit blog). Het Russische Rijk ontstond in de negende eeuw na
Christus en werd gesticht door Scandinaviërs. Omstreeks 825 AD vestigden de
Scandinaviërs die zich Roes noemden, een onafhankelijk Rijk in het gebied van
de Chazaren, met wie ze zich eerder al verbonden hadden. Van de Chazaren
trachtten zij de internationale handel op Byzantium en Arabië over te nemen.
Het zogenaamde Rijk van Kiev werd rond 880 gesticht en werd de heerschappij van
de Roes in het gebied daarop onomkeerbaar. Tegen de tiende eeuw aan
beheersten zij een gebied van de Donaumonding tot aan de Wolgamonding. In het
noorden en noordoosten breidden de Russen hun gebied uit tot aan de Witte Zee,
de Poolzee en het Oeralgebergte. Dit was de toestand tot aan de Middeleeuwen.
In de tweede helft van de vijftiende eeuw zou Rusland onder leiding van Iwan de
Verschrikkelijke zich enorm uitbreiden. De Mongoolse heerschappij werd
definitief gebroken en uiteindelijk zou Rusland zich in Azië tot aan de Japanse
Zee, uitbreiden.
Onder de regering van Iwan de Grote (1533/1584) die zich als Tsaar (Sar-keizer-koning)
liet aanspreken begon voor Rusland een nieuwe periode in de geschiedenis. Een
andere bekende tsaar is Peter de Grote (1689/1725) die op alle mogelijke
manieren trachtte westerse gewoonten en instellingen in Rusland te vestigen.
Peter de Grote liet de stad Sint Petersburg bouwen en vestigde de Russische
macht aan de Baltische Zee. De Romanow s zouden als tsaren over Rusland
heersen tot aan de communistische revolutie in 1917. Het communisme zou Rusland
daarop voor een periode van meer dan zeventig jaar in een chaos aller aard
onderdompelen.
Het
wereldgebeuren ontwikkelt zich volgens modellen en profetische lijnen in de
Bijbel, Huib Verweij.
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk
onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren)
vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd.
Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel
verlies van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal
zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar
te herstellen via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De
toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke. Door middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet
op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid
worden en dit in contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander
van het eerste uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en
uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield
de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het
dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.
Het achtentwintigste historische jubeljaar van oktober 72 v. Chr. /september 71 v. Chr.
Met de
aflevering van 24.09.2018 op dit
blog bracht ik de historische jubeljaren van oktober 170 v. Chr.
/september 169 v. Chr. en oktober 121 v. Chr. /september 120 v. Chr.
onder de aandacht. Deze week vervolgen we met het achtentwintigste historische
jubeljaar van oktober 72 v. Chr. /september 71 v. Chr. Tijdens deze tijdsperiode
regeerden de Hasmoneeërs over Judea. Vijf namen zien we op onze schema ’s
vermeld worden: Hyrcanus I, Aristobulus, Alexander Janneus, Hyrcanus II en
Aristobulus II.
Tijdschema 116/103 v. Chr.
In 89
v. Chr. werd Hanna de profetes uit de stam van Aser geboren. Ik vermeld deze
gebeurtenis aangezien zij één van de twee getuigen was bij het opdragen van
Baby Jezus in de Tempel te Jeruzalem in het jaar vijf voor Christus. Bij het
opdragen van Jezus was zij ongeveer vierentachtig jaar oud wat maakt dat zij
gerekend vanaf vijf v. Chr. in het jaar 89 v. Chr. geboren werd.
Tijdschema
102/89 v. Chr.
Toen
Jezus te Bethlehem in de vijfde maand Ab of juli/augustus van de westerse
kalender in het jaar vijf voor Christus geboren werd, werd hij naar de wet van
Mozes veertig dagen later in
Jeruzalem door zijn ouders in de Tempel aan God opgedragen. Dit zijn
verordeningen naar het Bijbelboek Leviticus 12:1-4 die Maria en Jozef volgden.
Hierna het Bijbelgedeelte uit het Lucasevangelie dat deze geschiedenis brengt:
Lucas 2:21 En toen acht dagen
vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus,
die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. 22 En
toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten
zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23 gelijk geschreven
staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal
heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen
in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.
25 En zie,
er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de
vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem. 26 En hem was door de
heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de
Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En
toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig
de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide:
29 Nu
laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen
hebben uw heil gezien, 31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle
volken: 32 licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk
Israël. 33 En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem
gezegd werd. 34 En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en
opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 – en
door uw eigen ziel zal een zwaard gaan –, opdat de overleggingen uit vele
harten openbaar worden.
36 Ook was daar Hanna, een profetes, een
dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen,
nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu
was zij weduwe, ongeveer vierentachtig
jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en
bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en
zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing
verwachtten.
39 En
toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was,
keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth.
(NBG
Vertaling 1951)
De twee
getuigen bij het opdragen van de Heer Jezus te Jeruzalem waren een oude man genaamd
Simeon en een oude vrouw genaamd Hanna. Voor de priesters van dienst in
de tempel die dag waren Jozef en Maria maar een gewoon jong koppel uit de
provincie met hun boreling. Bovendien sprak het koppel met een tongval waar in
Jeruzalem door velen op neergekeken werd (Lucas 26:73). Aan deze
priesters ging de komst van de Messias als kind voorbij, behalve aan de twee
getuigen, twee oude mensen in Jeruzalem.
De twee
getuigen van de HERE God te Jeruzalem bij het opdragen van de boreling Jezus
waren twee oude mensen; een man en vrouw, niet twee mannen, maar een man én een
vrouw. En dit volgens de Scheppingsorde:
Genesis
1: 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.
En de
vrouw is in deze geschiedenis een volwaardige getuige en als getuige gelijk aan
de man. Geen onderscheid. In de Bijbel zijn man en vrouw aan elkaar gelijk. Dit
in tegenstelling met de Midden-Oosten-cultuur waar vrouwen als getuige als
onbetrouwbaar gelden. Zie bijvoorbeeld de Koran, Soera 2:282 “En neemt het
getuigenis aan van twee uwer mannen, doch indien er niet twee mannen zijn, dan één man en twee vrouwen, behorende tot
hen, die gij aanvaardt van de getuigen, voor
het geval, dat één van haar beiden dwaalt, zodat de andere van beiden haar
eraan kan herinneren.” De Koran volgens
de vertaling van Prof. Dr. J. H. Kramers.
Van
Hanna staat er bovendien in het Lucasevangelie geschreven dat zij profeet was
en de dochter van Fanuël uit de stam Aser. Dat God twee oude mensen als
getuigen gebruikte en daarbij ook een vrouw, is dan ook opmerkelijk. Oude
mensen namelijk die naar de wijsheid van de wereld meestal afgeschreven zijn.
Dit alles behoort tot ‘de dwaasheid der prediking’ (1 Korintiërs 1:21) waar
Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs naar verwees.
Tijdschema
88/75 v. Chr.
De
regeerperiode van Aristobulus II is chronologisch van belang omdat de
oudheidhistoricus Flavius Josephus vermeld dat wanneer de hogepriester Aristobulus
zich tot koning uitriep dit geschiedde 471 jaar en drie maanden na de bevrijding
uit de Babylonische Ballingschap.
Flavius
Josephus, Joodse oorlogen, Boek I, iii.
1. FOR after the death of their father, the elder of
them, Aristobulus, changed the
government into a kingdom, and was the first that put a diadem upon his head, four hundred seventy and one years and
three monthsafter our people came down into this country, when they
were set free from the Babylonian
slavery. Now, of his brethren, he appeared to have an affection for
Antigonus, who was next to him, and made him his equal; but for the rest, he
bound them, and put them in prison. He also put his mother in bonds, for her
contesting the government with him; for John had left her to be the governess
of public affairs. He also proceeded to that degree of barbarity as to cause
her to be pined to death in prison.
Tijdschema
74/61 v. Chr.
De vermelding
van de tijdsperiode door de oudheidhistoricus Flavius Josephus geeft ons een mogelijkheid
tot het uitvoeren van een kruispeiling op de tijdsbalk. Wanneer we vanaf het
einde van de Babylonische ballingschap in oktober 535 v. Chr. met de tijdschijf
van 471 jaar en drie maanden rekenen arriveren we op de tijdsbalk in januari
van het jaar 66 v. Chr. voor het eerste jaar van Aristobulus II. Volgens
Josephus regeerde hij voor een periode van drie jaar en vier maanden wat ons op
de tijdsbalk naar het voorjaar van 63 v. Chr. loodst.
De
verankering op de tijdsbalk van de tijdsperiode van 471 jaar en drie maanden
wordt bovendien bevestigd door de vermelding van een bijzonder sabbatjaar tijdens de regeerperiode van Aristobulus.
De geleerde William Whiston verwijst in zijn vertaling van de werken van
Josephus naar het herkennen van het sabbatjaar bij het lezen van Josephus’
werk:
Joodse
Oudheden Boek XIV, ii.2.
2. But God punished them immediately for this their
barbarity, and took vengeance of them for the murder of Onias, in the manner
following: While the priests and Aristobulus were besieged, it happened that the feast called the passover was come,
at which it is our custom to offer a great number of sacrifices to God; but
those that were with Aristobulus wanted sacrifices, and desired that their
countrymen without would furnish them with such sacrifices, and assured them
they should have as much money for them as they should desire; and when they
required them to pay a thousand drachmae for each head of cattle, Aristobulus
and the priests willingly undertook to pay for them accordingly, and those
within let down the money over the walls, and gave it them. But when the others
had received it, they did not deliver the sacrifices, but arrived at that
height of wickedness as to break the assurances they had given, and to be
guilty of impiety towards God, by not furnishing those that wanted them with
sacrifices. And when the priests found they had been cheated, and that the
agreements they had made were violated, they prayed to God that he would avenge
them on their countrymen. Nor did he delay that their punishment, but sent a
strong and vehement storm of wind, that destroyed the fruits of the whole
country, till a modius of wheat was then bought for eleven drachmae.
Commentaar van William Whiston: Nor is it unlikely
that it was the circumstance of the sabbatic year, when they had no new
harvest, that occasioned the price of grain to be so extravagant and severe to
them. This was many years after the Jews in Judea had deserted God ‘s true
religion, and God had thereupon deserted them, that so sad a scarcity and
dearth came upon them on the sixth and on the sabbatic year, which otherwise
God would certainly have preserved for them from. Of
which their desertion of them, more presently.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18.562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
20.464/463Artaxerxes I
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Artaxerxes
II Mnemon
23.317/316Griekse
overheersing
24.268/267Griekse
overheersing
25.219/218Griekse
overheersing
26.170/169Griekse
overheersing
27.121/120Makkabeeën
periode
28. 72/71Makkabeeën
periode
Wordt vervolgd…
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor november 2018:
Dertig
Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk
onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren)
vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd.
Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel
verlies van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal
zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar
te herstellen via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De
toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke. Door middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet
op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid
worden en dit in contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander
van het eerste uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en
uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield
de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het
dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.
De Assyrische koning Salmaneser V chronologisch in lijn met de Bijbelse koningen van Juda en Israël gebracht.
We vervolgen deze week onze afleveringen over de koningen
van Assyrië in relatie tot Israël met Salmaneser V, de zoon en opvolger van
Tiglath Pileser III. Net zoals Tiglath Pileser III staat Salmaneser V bij naam
in de historische Bijbelboeken vermeld. De regeerperiode van de Assyrische
koningen Pul en Tiglath Pileser behandelden we op 17.09.2018. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3114745
Het belangrijkste wapenfeit van Salmaneser V in de Bijbel
is de inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen van Israël in Assyrische
ballingschap geweest.
2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu in het
vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den
zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser,
de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria,
en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, in het
zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning van
Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde
Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de
rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN,
huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden;
en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet
gehoord, noch gedaan. (Statenvertaling)
Ook de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus schrijft
dat Salmaneser V verantwoordelijk voor de inname van Samaria was:
1.
WHEN Shalmaneser, the king of Assyria,
had it told him, that [Hoshea] the king of Israel had sent privately to So, the
king of Egypt, desiring his assistance against him, he was very angry, and made
an expedition against Samaria, in
the seventh year of the reign of Hoshea; but when he was not admitted [into the
city] by the king, he besieged Samaria
three years, and took it by force in the ninth year of the reign of Hoshea,
and in the seventh year of Hezekiah, king of Jerusalem, and quite demolished
the government of the Israelites, and transplanted all the people into Media
and Persia among whom he took king Hoshea alive; and when he had removed these
people out of this their land he transplanted other nations out of Cuthah, a
place so called, (for there is [still] a river of that name in Persia,) into
Samaria, and into the country of the Israelites.
Joodse Oudheden Boek IX, xiv. 1, volgens
de vertaling van het Grieks naar het Engels door William Whiston.
De inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen
van Israël in ballingschap wordt door de Assyriologie echter aan Sargon II op
basis van diens bewaard gebleven annalen toegeschreven:
7. I (Sargon)
besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of its
inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest of
their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation
imposed upon them by one of the Kings
who preceded me.
(The Annals of Sargon, [Excerpted from
"Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr.,
in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp.
3-20])
Dat Sargon II in het licht van 2 Koningen 18:9 een leugenaar
en een geschiedenisvervalser was, wordt door de Assyriologie niet in vraag
gebracht. In zijn annalen schrijft Sargon II dat hij Samaria belegerde en het
innam. Verder schrijft hij dat hij een luitenant over Samaria gesteld heeft,
net zoals zijn voorganger-koning deed van wie hij de naam niet doorgeeft.
Voorwaar, geen betrouwbare geschiedenisbron.
Hoogstwaarschijnlijk is Sargon II verantwoordelijk voor een
damnatio Memoriae in Assyrië, naar zijn voorganger Salmaneser V toe.
Betreffende Salmaneser V heeft de Assyriologie slechts
acht eponiem-jaren ter beschikking om een
en ander op de tijdsbalk in te vullen. De Bijbel en de werken van Flavius
Josephus leveren heel wat historische informatie en extra regeertijd voor
Salmaneser V waar de Assyriologie geen gebruik van wenst te maken.
Wat de Bijbel betreft wil de orthodoxe Assyriologie wel aannemen dat
Salmaneser V, Samaria belegerd heeft, maar maakt daarmee echter een foute
identificatie vanuit de eponiemlijst, met Samaria. Men gaat er namelijk van uit
dat het vermelde Shamarain in de Eponiemlijst, Samaria zou zijn.
Tijdens de eponiemjaren van Mahde, Assur-ishmeani en Salmaneser wordt er gewag
gemaakt van een campagne tegen Shamarain. Hoewel deze plaatsnaam afwijkt van
het Assyrische Samerina voor Samaria, heeft men toch voor de
identificatie van Shamarian voor
Samaria gekozen. Tegen deze identificatie spraken al eerder historici zoals
o.a. Albright (geciteerd door Merrill F. Unger, Israel and the Aramaeans of
Damascus, Chapter X, voetnoot 33).
Shamarain of beter geschreven
Shabarain is te identificeren met Sibraim
terwijl Samaria; Samarina blijft.
De belegering en inname
van Samaria door Salmaneser V, nam drie jaar in beslag, een tijdsperiode die in
de Eponiemlijsten ontbreekt.
De conclusie zou moeten
zijn dat het duidelijk is dat er hiaten
in de Eponiemlijsten voorkomen. Een conclusie die de aangeboden constructie
van de Assyriologie naar beneden haalt.
Buiten de eponiemlijsten
is er een fragment van een cilinder gevonden dat heden in het British Museum
(K.38345) bewaard wordt. Het is een memoriaal tekstcilinder dat te Borsippa in
de tempel van Nabu geplaatst werd. De inscriptie zelf is beschadigd en niet
volledig. De eindtekst maakt echter duidelijk dat we een schriftelijk document
van Salmaneser V in ons bezit hebben. Hierna de tekst, zoals gepubliceerd door
Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926:
829. who did not bow in submission at his feet the
mention of his name his word (?) bringing hastely before him those not obedient
to my (?) command that he caused to be surrounded, surrounding the town
the god in whom he trusted with his help not draw my (?) yoke who carried
off and was turning (them, it) to himself (his known use) his word and the
mention of his name they did not fear, and did not dread his rule overflowed
his land (?) and laid it low like a deluge his own fell upon him and his
life was no more I (?) carried off and brought to Assyria. 830. I am
Salmaneser the mighty king, king of the universe, king of
Assyria, king of the four regions of the
world, viceroy of Babylon, king of Sumer
and Akkad, son of , king of Assyria; most precious scion of Assyria, seed of
Royalty, of the eternal days of Borsippa, whose site (?) had been damaged by the
violence of the mighty floods its damage I repaired and
strengthened its structure. May Nabu look upon the temple with
delight.
Het
document bevat geen opgave van regeertijd maar is interessant vanwege het feit
dat Salmaneser V zich onderkoning van Babylon noemt. Van belang is ook de
verwijzing naar het herstel van de tempel van Naboe als het gevolg van het
geweld van een grote vloed. Op de tijdsbalk uitgetekend komt voor dit in
Assyrië genoteerde fenomeen het jaar van de meganatuurcatastrofe van 722 v. Chr. in beeld. Zie o.a. het
artikel van 06.08.2018 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1533506400&stopdatum=1534111200 en scrol naar beneden.
De val van Samaria vond
volgens de Bijbelse chronologie plaats in 717 v.
Chr. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr., de wegvoering van de tien stammen, blz.
312-320).
Drie jaar eerder in het voorjaar
van 720 v. Chr., begon de belegering van Samaria door het Assyrische leger van
Salmaneser V. Na de inname van Samaria, begon
Salmaneser V datzelfde jaar een campagne tegen Syrië en Fenicië, leert de
Joodse historicus Flavius Josephus. Een historisch gegeven dat haaks op de
Assyriologische constructie staat.
2.
And nowthe king of Assyria invaded all Syria and Phoenicia in a hostile manner. The name of this king is also set
down in the archives of Tyre, for he
made an expedition against Tyre in the reign of Eluleus; and Menander attests to it, who, when he wrote his
Chronology, and translated the archives of Tyre into the Greek language, gives
us the following history: One whose name was Eluleus reigned thirty-six years; this king, upon the revolt of the
Citteans, sailed to them, and reduced them again to a submission. Against these
did the king of Assyria send an army, and in a hostile manner overrun all
Phoenicia, but soon made peace with them all, and returned back; but Sidon, and
Ace, and Palsetyrus revolted; and many other cities there were which delivered
themselves up to the king of Assyria. Accordingly, when the Tyrians would not
submit to him, the king returned,
and fell upon them again, while the Phoenicians had furnished him with
threescore ships, and eight hundred men to row them; and when the Tyrians had
come upon them in twelve ships, and the enemy's ships were dispersed, they took
five hundred men prisoners, and the reputation of all the citizens of Tyre was thereby increased; but the
king of Assyria returned, and placed guards at their rivers and aqueducts, who
should hinder the Tyrians from drawing water. This continued for five years; and still the Tyrians bore the
siege, and drank of the water they had out of the wells they dug." And
this is what is written in the Tyrian archives
concerning Shalmaneser, the king
of Assyria.
Joodse
Oudheden, Boek IX, xiv. 2, volgens de vertaling van het Grieks naar het Engels door
William Whiston.
Flavius
Josephus verhaalt dat Salmaneser V
na de val van Samaria, een beleg van Tyrus begon dat vijf jaar zou aanslepen.
Samen met de driejarige belegering van Samaria zijn dit in totaal acht jaren
die in de Eponiemlijsten van de regeerperiode van Salmaneser V, ontbreken.
Op basis wat de oudheidhistoricus Flavius Josephus doorgeeft is het zondermeer
duidelijk dat de eponiemlijsten die betrekking op Salmaneser V hebben,
onvolledig zijn en hiaten vertonen!
De belegering van Samaria door Salmaneser V liep vanaf 720 v. Chr. tot
717 v. Chr., waarna hij in hetzelfde jaar een belegering van Tyrus voor een
periode van vijf jaar tot 712 v. Chr., ondernam. De historische
regeerperiode van Salmaneser V besloeg zo een veel langere periode dan de
Eponiemlijsten laten verstaan.
Hierna
breng ik een reconstructie van de regeerperiode van Salmaneser V op basis van
de Bijbelse gegevens en van de Joodse oudheidhistoricus: Flavius Josephus.
Samen met de fragmentarische eponiemgegevens is het mogelijk een en ander
logisch op de tijdsbalk onder te brengen.
Zoals uiteengezet in De
Assyriologie herzien, 2012, was Salmaneser V al in 735 v. Chr. door Tiglath
Pileser III als co-regent aangesteld.
Commentaar: Shamarain is
niet te verwarren met Samerina of Samaria.
726/725 Tijdens het eponiem van
Inurta-ilaya, de opperbevelhebber.
725/724 Tijdens het eponiem van
Nabû-taris, de gouverneur van [...]ti.
724/723 Tijdens het eponiem van
A¹¹ur-nirka-da'in, de gouverneur van [...]ru.
Hiaat
in de eponiemlijsten tot op Sargon II
720/717 belegering van Samaria door het leger van Salmaneser V.
717 val van Samaria
717/712 hetzelfde jaar van de inname van Samaria rukt Salmaneser V met zijn
leger naar Tyrus op en begint een belegering van vijf jaar. Sargon II is hier sinds
het voorjaar van 719 v. Chr. mede-koning van Assur.
Ik neem aan dat
Salmaneser V in het vijfde jaar van de belegering van Tyrus in 712 v. Chr., aan
zijn einde gekomen is. Hoogstwaarschijnlijk werden hij en zijn troepen die rond
de stad Tyrus gelegerd waren, door de invasie van de Zeevolken in de Levant,
weggevaagd. Voor de orthodoxie is het einde van Salmaneser V overigens in
raadsels gehuld.
Voor de invallen van de
zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158.
De orthodoxie meent
Salmaneser V te kunnen identificeren met de Babylonische koning I²loulaios van
de Ptolemeüs-canon. Hierna volgt het relevante gedeelte van de canon:
Nabonassar
(Nabonassáros): 27.02.74722.02.733
Nabu-nadin-zeri
(Nadíos): 23.02.73321.02.731
Nabu-mukin-zeri en Pulu 22.02.73120.02.726
Ululai (Iloulaíos):21.02.72619.02.721
Marduk-apla-iddina
II 20.02.72116.02.709
Arkeanós (Sargon II) 17.02.70914.02.704
Maar op basis van wat we
uit de Bijbel en de werken van Flavius Josephus historisch gereconstrueerd
hebben, is er geen reden meer om de moeilijke identificatie met Iloulaios te
zoeken. We kunnen gerust Iloulaios als Babyloniër op de troon van Babylon
laten. Hoogstwaarschijnlijk volgde Salmaneser V de politiek van zijn voorganger
Tiglath Pileser III die met een schatplichtig Babylon vrede nam. Op het eerder
verwezen cilinder in het British Museum noemt hij zich overigens een viceroy een
onderkoning van Babylon.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente
publicaties:
Verwacht
voor het najaar van 2018:
Dertig Jubeljaren, 2018
Korte
inhoud:
Dertig
verifieerbare historische Jubeljaren zitten er op de tijdsbalk voor het oude
Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de vijftiende eeuw voor Christus
tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het
gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel van de Tien Woorden van de
HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig dagen na de Exodus op een
sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel van het Jubeljaar was om
uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van land en andere bezittingen
aan het einde van een zeven maal zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom
Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen via een Losser aan de
rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de wet betekende een
garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door middel van de Tien
Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou in het Beloofde
Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in contrast met de
buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste uur Nimrod
sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting kenden. Het
negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de voorzegde zware
straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene
die in de oudheid de onfortuinlijke in het Jubeljaar in zijn of haar bezit
herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In geestelijk opzicht is de wet op
het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de Messias die bij Zijn komst alles
herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het openbaar worden van
de Messias bij de aanvang van het dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn
tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een
Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Een vreemde eend in de bijt van de gevestigde egyptologie
In 2016
heeft ‘The Temple Mount Sifting Project’ in Israël de vondst in Jeruzalem van
een amulet met de naam van farao
Thothmosis III er op vermeld, bekend gemaakt. De vondst dateerde al van
vier jaar eerder maar werd pas in 2016 publiek gemaakt nadat ‘the Israel
Antiquities Authority’ haar onderzoek afgesloten had.
De
amulet kwam tevoorschijn tijdens het uitfilteren van het puin dat onder de
Tempelberg weggegraven werd. Beneden het Islamietisch heiligdom op de
Tempelberg, dat gebouwd werd in 691 AD op de plaats waar voorheen de Tempel
stond, werd in 1999 door het Islamietisch bestuur, onderaards een extra
gebedsruimte gegraven. De Tempelberg bleef ook na de verovering van
Oost-Jeruzalem door de Israëli’s op het Jordaanse leger in 1967, onder
Arabisch-Islamietisch bestuur. Het puinafval van deze operatie wordt sindsdien
door de Israëlische autoriteiten minutieus naar archeologisch materiaal
onderzocht. Ook jonge vrijwilligers zijn hier welkom. De amulet werd bij het
zorgvuldig onderzoeken van het tempelberg-puin door een Israëlische
vrijwilligster van slechts acht jaar oud gevonden. De vondst van een Egyptisch
amulet met de naam van een farao erop was dan ook een verheugende gebeurtenis.
Dat de
Egyptische naam van farao Thothmosis III er op vermeld staat, werpt echter
tegelijkertijd heel wat vragen op. De gevestigde Egyptologie geeft deze farao
namelijk een regeerperiode van 1504
tot 1450 v. Chr., en een belangrijke vraag is nu hoe dat amulet in het puin van
de Tempelberg verzeilde, een Tempel die pas in de periode 1003/996 v. Chr. gebouwd werd? Voor dat Salomo de Tempel daar liet
bouwen was die plaats alleen maar een dorsvloer geweest voor louter landbouwkundig
gebruik. Het is dan ook een anomalie voor de gevestigde egyptologie. Een
vreemde eend in de bijt.
De
archeologen die in Israël aan het werk zijn dateren hun vondsten aan de hand
van de datering van de orthodoxe Egyptologie, die de verschillende Egyptische
dynastieën van de oudheid op basis van het vermeende gebruik van een dubbele
kalender, op de tijdsbalk geplaatst hebben. Farao Thothmosis III van de
achttiende dynastie verzeilde op deze manier in de vijftiende eeuw v. Chr. In
mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
27-42, breng ik de geschiedenis van deze geschiedenis.
Het
dateren van bepaalde archeologische vondsten in Israël op basis van de
orthodoxe Egyptologie, leidt dan ook dikwijls tot verlegenheid. Eén voorbeeld
van zulk een verklaring voor het verzeilen van een amulet met de naam
Thothmosis III er op, is de volgende die ik van het internet plukte:
“The amulet may have been buried
in earth brought to the Temple Mount to be used as fill for the expansion of
the Mount in Second Temple period,” writes Zachi Dvira in the Temple Mount
Sifting Project announcement. “This earth probably
originated in the slopes of the Kidron Valley near the Temple Mount, an area
which contained tombs of the Late Bronze Age (1550–1150 B.C.E.).”
Het is uitsluitend
het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid dat uitkomst biedt. Het
Laatbrons tijdperk dient gereviseerd naar de tijdsperiode: 1007/860 v. Chr., in
plaats van de orthodoxe jaartallen: 1550/1200 v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: de opgerichte steen van Jozua te Sichem, blz. 133-141.
Farao Thothmosis III hoort op de tijdsbalk niet
in de vijftiende eeuw v. Chr. thuis maar in de tiende eeuw v. Chr. en is
niemand minder dan de Bijbelse farao Sisak
die na de dood van Salomo in het vijfde regeringsjaar van de zoon en
troonopvolger Rehabeam, de Tempel te Jeruzalem plunderde. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 220-224 en het artikel op dit blog van 20.03.2017: De Bijbelse farao Sisak, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en
scrol naar beneden naar het volgende artikel.
Het
vinden van een amulet met de naam van Thothmosis III er op vermeld in het
puinafval van de Tempelberg krijgt alleen zin met Thothmosis III op de
tijdsbalk verankerd ten tijde van de Tempel van Salomo.
Laat
ons even summier de geschiedenis van de Tempelberg bestuderen. Op de hierna
vermelde afbeelding zien we het oude Jeruzalem ten tijde van koning David.
Koning
David die over Israël regeerde van 1047 tot 1007 v. Chr. veroverde de burcht
Jeruzalem op de Kanaänietische Jebusieten in het achtste jaar van zijn regering,
in het voorjaar van 1039 v. Chr. Voorheen had hij gedurende zeven jaar zijn
residentie in Hebron in Judea. Op de kaart merken we hoe het Jeruzalem van de
oudheid strategisch op een berg gebouwd was. Het noordelijke gedeelte van de
berg was toen nog onbebouwd. Het is dezelfde berg Moria waar de aartsvader
Abraham met zijn zoon Izaak naar toe moest in 1851 v. Chr.
Genesis
22:1 En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide
tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 2 En Hij zeide: Neem nu uw
zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen
zal. 3 Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam
twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het
brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had. 4
Aan den derden dag, toen hief Abraham
zijn ogen op, en zag die plaats van verre. (Statenvertaling)
Het
Heilige der Heiligen van de Tempel van Salomo was over de plaats gebouwd waar
de gelovige Abraham in het opdragen van Izaak, door de HEERE God gestopt werd.
Op de
berg Moria bevond zich in de tiende eeuw v. Chr., de dorsvloer van de Jebusiet
Ornan, een ruimte die David van Ornan kocht voor de som van zeshonderd gouden
sikkelen.
1
Kronieken 21:18 Toen zeide de engel des
HEEREN tot Gad, dat hij David zeggen zou, dat David zou opgaan, om den HEERE een altaar op te richten opden dorsvloer van Ornan, den
Jebusiet. 19 Zo ging dan David op naar het woord van Gad, dat hij in den Naam
des HEEREN gesproken had. 20 Toen zich Ornan wendde, zo zag hij den engel; en
zijn vier zonen, die bij hem waren, verstaken zich; en Ornan dorste tarwe. 21 En David kwam tot Ornan; en Ornan zag
toe, en zag David; zo ging hij uit den dorsvloer, en boog zich neder voor
David, met het aangezicht ter aarde. 22 En David zeide tot Ornan: Geef mij de
plaats des dorsvloers, dat ik op dezelve den HEERE een altaar bouwe; geef ze
mij voor het volle geld, opdat deze plage opgehouden worde van over het volk. 23
Toen zeide Ornan tot David: Neem ze maar henen, en mijn heer de koning doe wat
goed is in zijn ogen; zie, ik geef deze runderen tot brandofferen, en deze
sleden tot hout, en de tarwe tot spijsoffer; ik geef het al. 24 En de koning
David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal het zekerlijk kopen voor het volle
geld; want ik zal voor den HEERE niet nemen wat uw is, dat ik een brandoffer om
niet offere. 25 En David gaf aan Ornan
voor die plaats zeshonderd gouden sikkelen van gewicht. 26 Toen bouwde
David aldaar den HEERE een altaar, en hij offerde brandofferen en dankofferen.
Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel, op
het brandofferaltaar. 27 En de HEERE zeide tot den engel, dat hij zijn zwaard
weder in zijn schede steken zou. 28 Ter zelfder tijd, toen David zag, dat de
HEERE hem geantwoord had op den
dorsvloer van Ornan, den Jebusiet, zo offerde hij aldaar; 29 Want de
tabernakel des HEEREN, dien Mozes in de woestijn gemaakt had, en het altaar des
brandoffers, was te dier tijd op de hoogte te Gibeon. 30 David nu kon niet
heengaan voor hetzelve, om God te zoeken; want hij was verschrikt voor het
zwaard van den engel des HEEREN. (Statenvertaling)
Deze
geschiedenis heb ik in mijn boek TIJD en
TIJDEN, blz. 193, chronologisch in het jaar 1007 v. Chr. op de tijdsbalk
geplaatst. Het was het laatste regeringsjaar van David. In het najaar van 1007
v. Chr. zou David sterven en ging het koningschap naar de jonge Salomo. Vier
jaar later zou Salomo aan de bouw van de Tempel op de berg Moria beginnen.
Op de
bijgevoegde afbeelding merken we de uitbreiding van Jeruzalem met bouw van de
Tempel van Salomo op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan. Zuidelijk van de
Tempel bouwde Salomo zijn paleis en het zogenaamde ‘Huis van de Libanon’, dat
hij versierde met driehonderd gouden
schilden. Het zijn overigens deze schilden die we op een tempelmuur van
Thothmosis III te Karnak in Egypte afgebeeld terugvinden, met de exacte vermelding
erbij van: driehonderd gouden schilden.
Het
lijkt mij meer zinvol dat bijvoorbeeld een officier van het leger van
Sisak/Thothmosis III tijdens de plundering zijn amulet verloor, en niet ergens
in Megiddo in de vijftiende eeuw v. Chr. Dit is uiteraard één mogelijke
verklaring van meerdere.
De
Tempel van Salomo werd in 586 v. Chr. door de Babyloniërs vernietigd en later
in 535/517 v. Chr., door de teruggekeerde ballingen uit Babylon: Ezra en
Nehemia, herbouwd. In het jaar 20 v. Chr. begon Herodes de Grote in zijn
achttiende regeringsjaar aan de herbouw van de Tempel (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-441). Deze Tempel werd in 70 AD,
veertig jaar na de verwerping van de Messias, door de Romeinen met de grond
gelijk gemaakt. Geen steen bleef op de andere staan, staat er geschreven:
volledige vernietiging dus. Veel later in 691 AD werd op dezelfde plaats de
zogenaamde Arabisch-Islamietische achthoekige rotskoepel door kalief Abd
al-Malik gebouwd. Dit Islamietische heiligdom wordt binnen de moslimwereld tot
op heden als de derde heilige plaats na Mekka en Medina beschouwd.
Ik
breng dit historische overzicht in het bijzonder ter aantoning van de
vraagtekens die er bestaan rond de datering van het gevonden amulet van
Thothmosis III in het puinafval van de Tempelberg, als een gevolg van het
uitgraven van de berg onder de rotskoepel. De archeologen die er vanuit gaan
dat het daterings-keurslijf van de Egyptologie wetenschappelijk correct zou
zijn en hun vondsten aan de hand ervan dateren, blijven hier met een vreemde
eend in de bijt zitten.
Tot op
het ogenblik dat Salomo in het jaar 1003 v. Chr. de bouwwerken aan de Tempel
liet aanvangen, is de berg Moria een kale plaats geweest. Abraham had daar een
altaar van stenen opgericht en de latere eigenaar in de tiende eeuw v. Chr.: de
Jebusiet Ornan, gebruikte het als een dorsplaats. Hij was trouwens bezig met
het dorsen van tarwe toen koning David hem na een meganatuurcatastrofe benaderde,
en heel het gebied van hem , ter oprichting van een altaar, voor veel geld
kocht. Tijdens de lange Richterenperiode van de twaalf stammen, een periode die
vooraf ging aan het verenigd koninkrijk van Israël onder Saul, David en Salomo,
wordt de plaats nooit als een cultische plaats in de Bijbel aangeduid.
De
enige zinnige verklaring voor het verzeilen van een amulet met de naam van Thothmosis
III in het puin van de Tempelberg is dat Thothmosis III een tijdgenoot van
Salomo en Rehabeam was.
Wordt
vervolgd..
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor het najaar van 2018:
Dertig
Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Deze
week vervolgen we op dit blog met het zesentwintigste en zevenentwintigste
historische jubeljaar.
De nieuwe
cyclus van zeven x zeven sabbatjaarweken die ons naar het zesentwintigste
jubeljaar leidt brengt niet veel nieuws aan het licht tenzij dan dat het land
Judea tijdens deze tijdsperiode nog steeds een twistappel was tussen de Griekse
koninkrijken: Egypte en Syrië.
Tijdschema
200/187 toont het derde en het vierde sabbatjaar van de zesentwintigste
jubeljaarcyclus met daaronder de regeerperioden van de Grieks-Syrische vorst en
de Grieks-Egyptische vorst.
Tijdschema
186/173 v. Chr. toont het vijfde en zesde sabbatjaar van de zesentwintigste
jubeljaarcyclus. In het jaar 175 v. Chr. merken we op het tijdschema dat in het
Grieks-Syrische Rijk het bewind van Antiochus IV een aanvang neemt.
Tijdschema
172/159 v. Chr. toont het zevende sabbatjaar gevolgd door het zesentwintigste
jubeljaar dat met Jom Kippoer in oktober 170 v. Chr. afgekondigd werd.
Judea maakte
tijdens deze periode nog altijd deel uit het Grieks-Syrische rijk dat vanuit de
hoofdstad Antiochië het gebied overheerste. Op de troon zat de Grieks-Syrische vorst
Antiochus IV Epiphanes, wat de ‘stralende’ betekende. De Joden maakten er
echter ‘Epimanes’ van, wat ‘de gek’ betekende.
Antiochus
IV was een despoot die zijn religie aan alle overwonnen volken in het oosten
wilde opdringen. Hij vaardigde in 167 v. Chr. een bevel uit dat men ook in Judea aan de god Zeus zou offeren. Het
zou het begin van de bekende opstand van de Makkabeeën worden. Volgens het
apocriefe boek 1 Makkabeeën 2:1-28, zond Antiochus ambtenaren naar Judea ter
afdwinging van dit bevel. Te Modeïn de woonplaats van de Joodse priester
Mattatias, begon de opstand. De religieuze ambtenaren van Antiochus IV die het offeren
aan de god Zeus wilden afdwingen werden door Mattatias gedood waarna deze zich
met zijn zonen in de woestijn terugtrok en een volksopstand ontketende.
Mattatias behoorde tot een Joodse priesterfamilie van
de orde van Jojarib, een van de vierentwintig priestergroepen die volgens een rol-beurt
dienst deden in de Tempel te Jeruzalem. Volgens Flavius Josephus heette Mattatias' vader
Johannes, zijn grootvader Simon en zijn overgrootvader Asmoneüs. Naar deze
overgrootvader is de familie van de Hasmoneeën genoemd en vandaar de naam
Hasmoneeërs voor de latere priester-heersers over Judea.
Mattatias zou in 165 v. Chr. sneuvelen
waarna zijn zoon Judas de Makkabeeër de leiding van de opstand overnam. De
eindoverwinning heeft ook Judas niet meegemaakt. Hij sneuvelde in de strijd
tegen het Grieks-Syrische leger in 160 v. Chr. Na zijn dood nam zijn broer
Jonathan Makkabeüs de leiding over.
In de tussentijd was de Tempel
te Jeruzalem door Antiochius IV verontreinigd. Gedurende de periode van 168 tot
165 v. Chr. zou de Tempel te Jeruzalem door een anti-godsdienst verontreinigd
worden. Deze toestand was in het jaar 554 v. Chr. lang voor de feiten door de
profeet Daniël (8:1) voorzegd:
Daniël 8:9 En uit één daarvan kwam
weer een horen voort, die klein
begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen het
Sieraad, 10 ja, zijn grootheid reikte tot aan het heer des hemels, en hij deed
er van het heer, namelijk van de sterren, ter aarde vallen, en vertrapte ze. 11
Zelfs tegen de vorst van het heer maakte hij zich groot, en Hem werd het dagelijks offer ontnomen en zijn
heilige woning werd neergeworpen. 12 En
een eredienst werd in overtreding ingesteld tegenover het dagelijks offer;
en hij wierp de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem. 13 Toen
hoorde ik een heilige spreken, en een andere heilige zeide tot degene die
gesproken had: Hoelang zal dit gezicht gelden – het dagelijks offer en de
ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van
het heer? 14 En hij zeide tot mij: Tweeduizend
driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld
worden.
In december van het jaar 165 v.
Chr. werd de Tempel te Jeruzalem door Judas de Makkabeeër in zijn rechten hersteld.
Het Joodse Chanoeka-feest dat tot op heden jaarlijks gevierd wordt heeft hier zijn
oorsprong. Ook de Heer Jezus Christus vierde dit feest zoals in het Johannesevangelie
hoofdstuk 10:22 beschreven staat. Zie het artikel op dit blog van 12.01.2018: de chronologie van het
Johannes-evangelie, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1515366000&stopdatum=1515970800
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18.562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
20.464/463Artaxerxes I
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Artaxerxes
II Mnemon
23.317/316Griekse
overheersing
24.268/267Griekse
overheersing
25.219/218Griekse
overheersing
26.170/169Griekse overheersing
Scrol naar beneden voor het
artikel over het zeventwintigste jubeljaar.
Het zevenentwintigste historische jubeljaar van oktober 121/september 120 v. Chr.
We
vervolgen met het zevenentwintigste historische jubeljaar. Een nieuwe tijdschijf
van zeven maal zeven jaren leidt ons naar het volgende jubeljaar met
uiteindelijk bij het dertigste jubeljaar: het openbaar worden van de lang
verwachte Messias.
Tijdschema
172/159 v. Chr.
Schema
172/159 toont het eerste sabbatjaar in de nieuwe cyclus van het
zevenentwintigste jubeljaar. We hebben al gezien dat de Joden zich onder
leiding van Mattatias en Judas Makkabeüs konden vrijvechten van de
Grieks-Syrische overheersing. De Tempel te Jeruzalem die door Antiochus IV
Epimanes gedurende 1150 dagen verontreinigd was, werd door Judas Makkabeüs
hersteld. Volgens de oudheidhistoricus Flavius Josephus zaten er 126 jaar
tussen de inname van Jeruzalem door Herodes de Grote in 37 v. Chr. en het begin
van de Hasmonese Priesterdynastie.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XIV, xvi. 4.
4 b. And thus
did the government of the Asamoneans cease, a hundred twenty and six years
after it was first set up. This family was a splendid and an illustrious
one, both on account of the nobility of their stock, and of the dignity of the high priesthood, as also for the
glorious actions their ancestors had performed for our nation; but these men
lost the government by their dissensions one with another, and it came to
Herod, the son of Antipater, who was of no more than a vulgar family, and of no
eminent extraction, but one that was subject to other kings. And this is what
history tells us was the end of the
Asamonean family.
Jonathan
Makkabeüs, de broer van Judas Makkabeüs, was de eerste hogepriester van de
nieuw opgezette dynastie der Hasmoneeërs. Ik meen op basis van de tijdschijf
die Flavius Josephus opgeeft dat Jonathan Makkabeüs het hogepriesterambt te
Jeruzalem opnam in 163 v. Chr. en dit los van het gezag dat de Grieks-Syrische
en Egyptische vorsten nog meenden te kunnen uitoefenen over Jeruzalem.
Tijdschema
158/145 v. Chr.
Tijdschema
158/145 toont het tweede en het derde sabbatjaar. Al onze aandacht gaat nu naar
de nieuw opgerichte priester-dynastie van de Hasmoneeërs te Jeruzalem. Op het
bijgevoegde tijdschema merken we de bedieningsperiode van Jonathan Makkabeüs.
Tijdschema
144/131 v. Chr.
Het
volgende tijdschema 144/131 toont het vierde en het vijfde sabbatjaar op weg
naar het afsluitende zevende sabbatjaar gevolgd door het zevenentwintigste
jubeljaar.
De
hogepriester Jonathan Makkabeüs kon zich voor een periode van zeventien jaar
redelijk goed onafhankelijk van het Grieks-Syrische Rijk opstellen, maar werd
uiteindelijk door hen met een list gevangengenomen en gedood. Hij werd
opgevolgd door Simon Makkabeüs die gedurende acht jaar het ambt van
hogepriester en leider zou kunnen uitoefenen. Ook Simon sneuvelde in de strijd
om de onafhankelijkheid van Judea ten overstaan van het Grieks-Syrische Rijk.
Hij werd opgevolgd door Johannes Hyrcanus. Op mijn tijdschema 144/131 heb ik
een blauwe verticale tijdsbalk aangebracht om een bijzonder accent aan het
vijfde sabbatjaar te geven.
De
geleerde William Whiston voegt in zijn Engelse vertaling van het werk van
Flavius Josephus een interessante voetnoot toe dat het eerste jaar van Johannes
Hyrcanus met het sabbatjaar verbindt.
“19. Hence
we learn, that in the days of this excellent high priest, John Hyrcanus, the observation of the Sabbatic year, as Josephus supposed, required a rest from war,
as did that of the weekly sabbath from work; I mean this, unless in the case of
necessity, when the Jews were attacked by their enemies, in which case indeed,
and in which alone, they then allowed defensive fighting to be lawful, even on
the sabbath day, as we see in several places of Josephus, Ant. B. XII. ch. 6.
sect. 2; B. XIII. ch. 1. sect. 2; Of. the War, B. I. ch. 7. sect. 3. But then
it must be noted, that this rest from war no way appears in the First Book of
Maccabees, ch. 16., but the direct contrary; though indeed the Jews, in the
days of Antiochus Epiphanes, did not venture upon fighting on the Sabbath day,
even in the defense of their own lives, till the Asamoneans or Maccabees
decreed so to do, 1 Macc. 2:32-41; Antiq. B. XII. ch. 6.
sect. 2.”
Hierna
het relevante gedeelte uit het werk van Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek
XIII, viii,
1. SO Ptolemy retired
to one of the fortresses that was above Jericho, which was called Dagon. But Hyrcanus having taken the high priesthood that had been his
father's before, and in the first place propitiated God by sacrifices, he then
made an expedition against Ptolemy; and when he made his attacks upon the
place, in other points he was too hard for him, but was rendered weaker than
he, by the commiseration he had for his mother and brethren, and by that only;
for Ptolemy brought them upon the wall, and tormented them in the sight of all,
and threatened that he would throw them down headlong, unless Hyrcanus would
leave off the siege. And as he thought that so far as he relaxed as to the
siege and taking of the place, so much favor did he show to those that were
dearest to him by preventing their misery, his zeal about it was cooled.
However, his mother spread out her hands, and begged of him that he would not
grow remiss on her account, but indulge his indignation so much the more, and
that he would do his utmost to take the place quickly, in order to get their
enemy under his power, and then to avenge upon him what he had done to those
that were dearest to himself; for that death would be to her sweet, though with
torment, if that enemy of theirs might but be brought to punishment for his
wicked dealings to them. Now when his mother said so, he resolved to take the
fortress immediately; but when he saw her beaten, and torn to pieces, his
courage failed him, and he could not but sympathize with what his mother
suffered, and was thereby overcome. And as the siege was drawn out into length
by this means, that year on which the
Jews used to rest came on; for the Jews observe this rest every seventh year, as they do every
seventh day; so that Ptolemy being for this cause released from the war, (19) he slew the brethren of Hyrcanus, and his mother;
and when he had so done, he fled to Zeno, who was called Cotylas, who was then
the tyrant of the city Philadelphia.
Het
sabbatjaar van april 135/maart 134 v. Chr. is voor William Whiston één van de
tien illustraties die hij opgeeft wat de historische betrouwbaarheid van zijn
sabbatjaar- en jubeljaar-telling bevestigd.
Tijdschema
130/117 v. Chr.
Het
tijdschema 130/117 toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd door het
zevenentwintigste jubeljaar. We bezitten geen informatie over het wel of niet
houden van het jubeljaargebod door de Joden tijdens de periode dat de
Hasmoneeër Johannes Hyrcanus hogepriester was.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
De Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser III chronologisch in lijn met de Bijbelse koningen van Israël gebracht. (vervolg)
Hierna
volgen de eponiemgegevens met betrekking op Tiglath Pileser III. De jaartallen
tussen rechte haken zijn van de orthodoxie, de jaartallen tussen kromme haken
zijn de gereviseerde jaartallen:
Jaar 1
[745/744] (761/760) Tijdens het
eponiem van Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru,
de dertiende,. In Ta¹rîtu,
hij naar Mesopotamia.
Commentaar:
Tijdens zijn eerste regeringsjaar leidde Tiglath Pileser III een veldtocht
tegen Babylon en voerde campagne in het noorden en zuiden van Babylonië.
Jaar 2
[744/743] (760/759) Tijdens het
eponiem van Bêl-dan, de gouverneur van Kalhu, veldtocht naar Namri.
Jaar 3
[743/742] (759/758) Tijdens het
eponiem van Tiglath-pileser, de koning van Assyrië, daar gebeurde een bloedbad
onder de Urarturieten in Arpad.
Commentaar: Tijdens zijn derde regeringsjaar leidde Tiglath
Pileser III een veldtocht tegen Urartu. Van deze veldtocht zijn de annalen van
zijn paleismuren te Kalhu/Kalah (gedeeltelijk-fragmentarisch) bewaard gebleven.
In het verloop van zijn veldtocht tegen Urartu beweerd Tiglath Pileser III
schatting of tribuut ontvangen te hebben van een aantal koningen van de kust
(Middellandse Zee), waaronder hij koning Azaria van Juda als de leider van een
Assyrisch-vijandelijke Klein-Aziatische coalitie van koningen vermeld. Verder
vermeldde hij o.a. Rezin van Damascus, Menahem van Samaria, Sibitti-bi’li van
Goebla en vele meer. Zo is er ook bijvoorbeeld de vermelding van een Arabische
koningin Zabibe, wat toch verwondering opwekt: een vrouw op de troon in het
Arabië van de achtste eeuw v. Chr.! Onvoorstelbaar vandaag.
Jaar 4
[742/741] (758/757) Tijdens het
eponiem van Nabû-da'inannil, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Arpad.
Jaar 5
[741/740] (757 /756) Tijdens het
eponiem van Bêl-Harran-bêla-usur, de paleis maarschalk, veldtocht naar
hetzelfde; de stad werd genomen na drie jaar.
Jaar 6
[740/739] (756/755) Tijdens het
eponiem van Nabû-etiranni, de opperdienaar, veldtocht tegen Arpad.
Jaar 7
[739/738] (755/754) Tijdens het
eponiem van Sin-taklak, de maarschalk, veldtocht tegen Ulluba; Birtu werd
ingenomen
Jaar 8
[738/737] (754/753) Tijdens het
eponiem van Adad-bêla-ka'in, de gouverneur van A¹¹ur, Kullania werd ingenomen.
Commentaar:
De stad Kullania was dezelfde plaats als het Bijbelse Kalno waarnaar de profeet
Jesaja ten tijde van koning Achaz van Juda, verwijst.
Jesaja
10:5 Wee den Assyriër, die de roede
Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand! 6 Ik zal hem
zenden tegen een huichelachtig volk, en Ik zal hem bevel geven tegen het volk
Mijner verbolgenheid; opdat hij den roof rove, en plundere de plundering, en
stelle het ter vertreding, gelijk het slijk der straten. 7 Hoewel hij het zo
niet meent, en zijn hart alzo niet denkt, maar
hij zal in zijn hart hebben te verdelgen, en uit te roeien niet weinige volken.
8 Want hij zegt: Zijn niet mijn vorsten al te zamen koningen? 9 Is niet Kalno gelijk Karchemis? Is Hamath niet
gelijk Arfad? Is niet Samaria gelijk Damaskus?
Van het
achtste regeringsjaar van Tiglath Pileser III bleven ook de oorspronkelijke
annalen van zijn paleismuren te Kalah/Kalhu bewaard. Hieruit leren we dat hij
tijdens de campagne naar Kullania/Kalno opnieuw tribuut ontving van Menahem van
Samaria. Een historisch puzzelstukje dat past in het gereviseerde plaatje.
Jaar 9
[737/736] (753/752) Tijdens het
eponiem van Bêl-emuranni, de gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Medië
Commentaar:
Het negende regeringsjaar van Tiglath Pileser bracht hem opnieuw naar Medië,
waar grote gebieden van geannexeerd werden.
Van
deze veldtocht is de bekende ‘Iran-stele’ bewaard gebleven. De stele (waarvan
de tekst zwaar beschadigd is) verwijst nogmaals naar Menahem van Samaria als
schatplichtig aan Tiglath Pileser III. Ook is er een verwijzing naar
Sibitti-bi’li van Goebla.
Jaar 10
[736/735] (752/751) Tijdens het
eponiem van Inurta-ilaya, de gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen de voet
van de berg Nal.
Jaar 11
[735/734] (751/750) Tijdens het
eponiem van A¹¹ur-¹allimanni, de gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu
Jaar 12
[734/733] (750/749) Tijdens het
eponiem van Bêl-dan, de gouverneur van Kalhu (Kalah-Nimrud), veldtocht tegen Filistea
Commentaar:
Voor het twaalfde regeringsjaar van Tiglath Pileser hebben we alleen de
summiere vermelding van de eponiemlijst: veldtocht tegen Filistea. Dit als een
gevolg dat de betreffende annalen van zijn paleismuren te Kalhu verloren
gingen. Essarhaddon een latere Assyrische heerser, recycleerde de tegels voor gebruik
in zijn eigen paleis. Voor een historicus is dit vandaag een spijtige zaak. We
kunnen ons voorstellen dat de muren van Tiglath Pileser III ’s paleis te
Kalhu/Calah een chronologisch verhaal van al zijn veroveringen brachten. Wat
gereconstrueerd kon worden uit de rotzooi die Essarhaddon ervan maakte is
vandaag als een fragmentarische puzzel waarvan het plaatje ontbreekt. De
orthodoxe Assyriologie heeft alle puzzelstukjes binnen het kader van de
eponiemlijsten trachten in te vullen.
De Assyrische veldtocht
naar Filistea van 750 v. Chr. past in de Bijbelse gegevens betreffende de
beschreven invasie van Israël in de dagen van Pekach:
2
koningen 15:29 In de dagen Pekah,
den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer,
de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en
Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij
voerde hen weg naar Assyrië.
Een
jaar later in 749 v. Chr. tijdens het eponiem van A¹¹ur-da'inanni, trok Tiglath
Pileser III tegen Damascus op.
Jaar 13 [733/732] 749/748
Tijdens het eponiem van A¹¹ur-da'inanni, de gouverneur van Mazamua, veldtocht tegen Damascus.
Het
jaar 748 v. Chr. was een meganatuurcatastrofe-jaar en verantwoordelijk voor een
nieuwe breuk in de Eponiemlijsten. Het volgende eponiem van Nabû-bêla-usur met
de beschreven veldtocht tegen Damascus zit in de revisie van de geschiedenis
van het oudheid-Assyrië verankerd met koning Achaz van Juda in het jaar 737 v.
Chr.
Heel
opmerkelijk: een jaar na de meganatuurcatastrofe van 748 v. Chr. begon in
Babylon de Nabonassar-era met een noodzakelijke kalenderhervorming. Het jaar
748 v. Chr. was ook het moment dat het leger van Uzzia/Azaria in het jaar van
de zevende olympiade, uit Egypte werd teruggetrokken (De zonaanbidder, 2016, blz. 33-44
De
derde Assyrische invasie dateer ik in het jaar 736 v. Chr. in het tweede
regeringsjaar van koning Achaz van Juda.
De
aanleiding voor het opnieuw oprukken van Tiglath Pileser III tegen Damascus,
was een schrijven aan de koningen van Assur door een in het nauw
gedreven koning Achaz van Juda, die
door de geallieerde legers van Samaria en Damascus aangevallen werd.
Jesaja
7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van
Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin,
de koning van Aram, met Pekah, de
zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar
hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.
2
Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het
verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.
De
beschreven invasie van Pekah geallieerd met Rezin, in Juda kan chronologisch
nauwkeurig gedateerd worden in het jaar
736 v. Chr. Zie De Zonaanbidder, 2016, blz. 102.
Op
basis van dit aangereikt Bijbels tijd-navigatiepunt verankeren we het eponiem
van Nabû-bêla-usur met de veldtocht van Tiglath Pileser III tegen Damascus, met
het jaar 736 v. Chr.
Jaar 25 [732/731] 736/735 Tijdens het eponiem van
Nabû-bêla-usur, de gouverneur van Si'imme, veldtocht
tegen Damascus.
Commentaar: De veldtocht tegen Sapiya voerde Tiglath Pileser III
naar het zuidelijke gebied van Babylon, en deze veldtocht is ook fragmentarisch
bewaard gebleven via de gereconstrueerde annalen van zijn paleismuren te
Kalhu/Kalah.
Jaar 27 [730/729] 734/733 Tijdens het eponiem van
Bêl-lu-dari, de gouverneur van Tille, de
koning bleef in het land.
Commentaar:
de uitdrukking: ‘de koning bleef in het land’ is een eufemisme dat op niets
doen slaat. We zijn alleen in het bezit van de eponiem-vermelding. Van de
annalen op de paleismuren te Kalah bleef als informatie over dit jaar, niets
bewaard.
Jaar 28 [729/728] 733/732 Tijdens het eponiem van
Liphur-ilu, de gouverneur van Habruri, de koning nam de hand van Bêl [].
Commentaar:
de uitdrukking ‘de koning nam de hand van Bel’, wijst op het koningschap over
de stad Babylon. Volgens de orthodoxe Assyriologie was Tiglath Pileser III
onder zijn Babylonische naam Pul, koning over Babylon. Een identificatie die we
eerder afwezen. De Bijbelse Pul zit op de tijdsbalk ten tijde van koning
Menahem van Israël en is chronologisch gezien te onderscheiden van de
Babylonische Pul van de Ptolemeüs-canon.
De Babylonische koningen
die contemporain met Tiglath Pileser III waren, zijn Nabu-shuma-ishkun (761-748 v. Chr.) en Nubu-nasir of
Nabonassar (748/734 v. Chr.).
Tiglath
Pileser III heeft verschillende veldtochten naar het gebied van Babylon
ondernomen en grote delen ervan geannexeerd. Of hij daadwerkelijk ook de
hoofdstad Babylon ooit binnengemarcheerd is blijft een vraagteken. De
Babylonische koningslijsten vermelden hem niet.
Jaar 29 [728/727] 732/731Tijdens het eponiem van
Dur-A¹¹ur, de gouverneur van Tu¹han, de koning nam de hand van Bêl; de stad van
Hi[...] werd ingenomen.
(Hiaat tot aan de
troonsbestijging van TPIII ’s opvolger: Salmaneser V)
Conclusie: In de
reconstructie van de regeerperiode van Tiglath Pileser III zijn er meerdere
breuken in de Eponiemlijst vastgesteld. Vooreerst was er een periode van
co-regentschap met Pul vanaf 768 v. Chr., het jaar van hun gezamenlijke
veldtocht naar Israël volgens 1 Kronieken 5:25-26. Vanaf het jaar 761 v. Chr.
hebben we dertien eponiemen tot 748 v. Chr. ingevuld. Daarna stelden we een
breuk in de Eponiemlijst vast tot 736 v. Chr., waarna de vijf laatste eponiemen
historisch geplaatst konden worden.
Men kan
bij deze revisie van de geschiedenis van de oudheid de schouders ophalen en
stellen dat de vak-wetenschappers het bij het rechte eind hebben. Voor hen kan
er over de rangschikking van de Assyrische koningen op de tijdsbalk niet
gediscuteerd worden. De Bijbel is voor hen een louter godsdienstig boek en
historisch niet betrouwbaar. Wanneer de Bijbels-chronologische gegevens niet
passen in de Assyrische constructie, dan zijn het de Bijbelse gegevens die dienen
aangepast en niet andersom.
Intussen
blijven vele vraagtekens aangaande de regeerperiode van TPIII bestaan. De
afkomst van Tiglath Pileser III is in de Assyriologie zelfs omstreden. Er
bestaat namelijk twijfel over zijn afstamming. De Assyriologie had hem
aanvankelijk als de zoon van Assur Nirari neergezet, maar een latere
archeologische vondst weerlegde dit. Op een steen-inscriptie stond Tiglath
Pileser III vermeldt als de zoon van Adad
Nirari? (KAH,I, Nos. 21-23.
Ancient records of Assyria and Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago,
1926). De tegenstrijdigheid betreffende het zoon-schap van
Tiglath Pileser III is binnen de Assyriologie tot op heden niet opgelost. Het
is boeiend om het commentaar van de Assyrioloog Luckenbill aangaande de annalen
van Tiglath Pileser III te lezen:
“The
annals of Tiglath Pileser were engraved upon the slabs of the rebuilt central
palace at Calah. These slabs were later removed by Essarhaddon to be used in
his southwest palace of the same city. As a result of the removal and
retrimming of the stone, the annals have
come down to us in a fragmentary state. Without the aid of the Eponym
lists with notes it would have been impossible to arrange the fragments in
their chronological order, and, even so, future
discoveries are likely to show that the arrangement now generally accepted is
wrong.”
Ik
noteer dat Luckenbill trouw bleef aan de veronderstelde onverbreekbaarheid van
de eponiemlijsten en deze als een hulpmiddel zag voor de gefragmenteerde
annalen van TPIII op de tijdsbalk te rangschikken. Ik meen echter aangetoond te
hebben dat er wel degelijk meerdere hiaten in de eponiemlijst ten tijde van
TPIII voorkomen en deze niet langer als dusdanig bruikbaar zijn. Het commentaar
van Luckenbill is veelzeggend en verraad de verlegenheid van een Assyrioloog
aangaande de regeerperiode van TPIII. Het zijn naar mijn mening alleen de
historische Bijbelboeken en Flavius Josephus die ons in staat stellen alle
informatie die we vandaag aangaande Tiglath Pileser III hebben, opnieuw
chronologisch op de tijdsbalk te herschikken.
De aflevering van deze week
vervolgt met de herziening van de chronologie van de Assyrische koningen van de
negende en achtste eeuw v. Chr. Met de aflevering van 20.08.2018 behandelden we de koningen van Assyrië: Salmaneser IV,
Assur Dan III, Assur Nirari V en de legendarische Sardanapallos die we in
chronologische lijn met de koningen van het tienstammenrijk brachten. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3109332
Als een gevolg van het
linken van Salmaneser III op de tijdsbalk aan de historisch-verifieerbare regeerperiode
van Achab van Israël (Zie het artikel van 02.07.2018
op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3102210)
ontstaat er in de achtste
eeuw v. Chr. een tijdsperiode van 782 tot
761 v. Chr. waar de Bijbels-Assyrische koningen Jareb en Pul kunnen
ondergebracht worden evenals de legendarische Sardanapallos.
Het zijn als het ware puzzelstukken
van een jigsaw-legpuzzel die met elk toegevoegd passend stukje het
historische plaatje zichtbaar maken. De Bijbels-historische koningen voor deze
periode zijn Jareb (Hosea 5:13 en 10:6) en de niet bij naam genoemde Assyrische
koning (Jona 3:1-10) die zich op de doemprediking van Jona, tot de God van
Israël voor uitredding keerde. Het onderbrengen van de legendarische
Sardanapallos op de tijdsbalk doen we via zijn identificatie met een van de
Mitanni-koningen. Mitanni-koningen die zoals we al eerder gezien hebben, niemand
anders dan de Assyrische koningen van de achtste en zevende eeuw v. Chr. zijn.
De Bijbelse koning van
Assyrië ten tijde van de profeet Jona kan moeilijk met Sardanapallos
geïdentificeerd worden. De ene koning roept namelijk bij een crisis een vasten uit
en keert zich tot de God van Israël voor uitredding en de andere zijn motto is:
Eet, drink en bemin, want al het overige is niet veel waard.
Volgens
mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid is de Bijbelse koning Pul de
opvolger van Sardanapallos op de troon van Assur.
Met het
vermelden van Pul als een te onderscheiden Assyrische koning van Tiglath
Pileser III botsen we onmiddellijk met de
gevestigde Assyriologie. De Bijbelse koningsnaam Pul komt namelijk niet in
de Assyrische koningslijst voor. Er bestaat wel een Babylonische koning Pulu of
Poros die volgens de Ptolemeüs-canon, op de troon van Babylon zat van 22.02.731
tot 20.02.726 v. Chr. De orthodoxie gaat er van uit dat de Babylonische Pulu of
Poros met Tiglath Pileser III te identificeren is die onder een Babylonische troonnaam
over Babylon heerste. Zuiver chronologisch gezien kan dit echter niet aangezien
er ongeveer een periode van dertig jaar tussen de Bijbelse koning van Assyrië Pul,
en de Babylonische Pulu of Poros, zit. Volgens de grondtekst van de Bijbel zijn
Pul én Tiglath Pileser wel degelijk twee van elkaar te onderscheiden koningen.
1
Kronieken 5:25 Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden, en de
goden der volken des lands nagehoereerd, welke God voor hun aangezichten had
verdelgd. 26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, enden geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie,
die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den
halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan
de rivier Gozan, tot op dezen dag. (Statenvertaling)
Het
Bijbelboek 1 Kronieken 5:26 heeft het volgens de Statenvertaling duidelijk over
twee koningen. Ook de LXX Septuagint Bijbelvertaling (Hebreeuws/Grieks) heeft
de twee Assyriërs als twee te onderscheiden koningen vertaald:
1
Chronicles 5:26 And the God of Israel stirred up the spirit of Phaloch king of Assyria, and the spirit of Thagla-phallasar king of Assyria, and carried away Ruben and Gaddi,
and the half-tribe of Manasse, and brought them to Chaach, and Chabor, and to
the river Gozan, until this day.
De
Joodse historicus Flavius Josephus zag Pul en Tiglath Pileser III ook als twee
afzonderlijke Assyrische koningen: Joodse
Oudheden, Boek IX, xi.1. And
after this manner it was that this Menahem
continued to reign with cruelty and barbarity for ten years. But when Pul, king of Assyria, had made an
expedition against him, he did not think meet to fight or engage in battle with
the Assyrians, but he persuaded him to accept of a thousand talents of silver,
and to go away, and so put an end to the war. This sum the multitude collected
for Menahem, by exacting fifty
drachme as poll-money for every head; after which he died, and was buried in
Samaria, and left his son Pekahiah his successor in the kingdom, who followed
the barbarity of his father, and so ruled but two years only, after which he
was slain with his friends at a feast, by the treachery of one Pekah, the general of his horse, and
the son of Remaliah, who laid snares for him. Now this Pekah held the
government twenty years, and proved a wicked man and a transgressor. But the king of Assyria, whose name wasTiglath-Pileser, when he had made an expedition against the
Israelites, and had overrun all the land of Gilead, and the region beyond
Jordan, and the adjoining country, which is called Galilee, and Kadesh, and
Hazor, he made the inhabitants prisoners, and transplanted them into his own
kingdom. And so much shall suffice to have related here concerning the king of
Assyria.
De
voortreffelijke Statenvertaling van de Bijbel werd door meer recente vertalingen
wat betreft het vertalen van het woordje en
in de grondtekst, niet gevolgd. De NBG
1951 en de NBV 2004 volgden het gezag dat de wetenschap der Assyriologie
intussen verworven had, en negeerden de grondtekst van de Bijbel zoals de
Statenvertaling het correct vertaalde:
1 Kronieken 5:26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den
koning van Assyrie, enden geest van Tiglath-Pilneser, den koning van
Assyrie,
Zowel
NBG als NBV voegden woorden aan de grondtekst toe zodat Pul en Tiglath Pileser
III in lijn met de Assyriologie, als één en dezelfde koning neergezet kunnen
worden:
1
Kronieken 5:26 wekte de God van Israël de geest op van Pul, de koning van
Assur, namelijk de geest van
Tillegatpilneser, de koning van Assur, en deze voerde hen weg: de Rubenieten,
de Gadieten en de helft van de stam Manasse. En hij bracht hen naar Chalach,
Chabor, Hara en de rivier van Gozan, waar zij zijn tot op de huidige dag. (NBG 1951)
1
Kronieken 5:26 ..Daarom zette de God van Israël koning Pul van Assyrië, ook bekend als Tiglatpileser, ertoe aan
om hen als ballingen weg te voeren. Hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara
en de rivier van Gozan, en daar wonen ze tot op de dag van vandaag. (De Nieuwe
Bijbelvertaling NBV 2004)
Godzijdank
dat we vandaag de Statenvertaling in ons bezit hebben. Het oud-Nederlandsch neem ik er graag op de koop toe bij.
Met wat inspanning en goede wil is het nog altijd best verstaanbaar.
De
beschreven invasie van het gebied van het tienstammenrijk in het Bijbelboek 1
Kronieken 5:26 dateren we in 768 v. Chr.
en dit op basis van de Seder Olam (The Rabbinic View of Biblical Chronology,
translated and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer, 1998, blz. 195). De
Joodse overlevering leert namelijk dat er een periode van 59 jaar zat tussen de vernietiging van het leger van Sanherib voor
Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Koning Hizkia van Juda, (zijnde 709 v. Chr.), en de eerste Assyrische
invasie volgens 1 Kronieken 5:26. Het jaartal 709 v. Chr. als veertiende
regeringsjaar van Hizkia werd bekomen door het linken van de regeerperiode van
Hizkia van Juda aan het vijftiende jubeljaar. De constructie van Edwin R.
Thiele waarbij de chronologische gegevens van de Bijbel met de Assyrische
koningslijst aangepast werden wijzen we af. De Assyriologie dwingt voor het
kiezen 701 v. Chr. als jaartal voor de belegering van Jeruzalem door Sanherib,
wat een foutief verschil van acht jaar op de tijdsbalk betekent.
De
Seder Olam leert dat de Assyriërs met regelmaat het gebied van Israël en Juda
zijn binnengevallen. Ook in de Legends of the Jews, Louis Ginzberg, (Hoofdstuk
IX, The Two Kingdoms Chastised), lezen we dat de Assyrische invasies over
verschillende jaren verspreid liepen.
Wanneer
we de verkregen chronologische gegevens op de tijdsbalk aanbrengen blijkt dat de eerste invasie van Pul én Tiglath
Pileser III in het gebied van het tienstammenrijk geschiedde tijdens de periode
van anarchie zonder koning op de troon in Israël.
De tweede Assyrische invasie in het gebied van het tienstammenrijk vond plaatst in
het eerste regeringsjaar van Menahem in 763 v. Chr. Koning Menahem van het tienstammenrijk
regeerde historisch-verifieerbaar van 763 v. Chr. tot het voorjaar van 753 v.
Chr. Deze jaartallen zijn het resultaat van het verankeren van het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia met het vijftiende
sabbat- en jubeljaar van 709/708 v. Chr., en vanaf dit ankerjaar op de
tijdsbalk naar de regeerperiode van koning Uzzia van Juda te navigeren. De
regeerperiode van Menahem is namelijk gelinkt aan die van koning Uzzia van Juda.
Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk:
Kroniek van koning Uzzia, blz. 279-284.
De
regeerperiode van de Bijbelse koning van Assyrië: Pul, zit op de tijdsbalk
verankerd vanaf het jaar van de meganatuurcatastrofe in 776 v. Chr. De
Babylonische Pulu of Poros van de Ptolemeüs canon is te onderscheiden van de
Bijbelse Pul als koning van Assyrië en blijft als koning van Babylon behouden
met de regeerperiode 731/726 v. Chr. Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 6: De Ptolemeüs-canon.
Hierna
het Bijbelcitaat dat de Assyriër Pul met Menahem verbindt.
2
Koningen 15:17 In het negenendertigste jaar van Azarja (Uzzia), de koning van
Juda, werd Menahem, de zoon van
Gadi, koning over Israël; hij regeerde
tien jaar te Samaria. 18 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN; hij
week al zijn dagen niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat,
Israël had doen bedrijven, 19 Pul, de
koning van Assur, trok tegen het land op; Menahem gaf Pul duizend talenten zilver, opdat deze hem zou bijstaan om het
koningschap in zijn hand te bevestigen. 20 En Menahem hief dit geld van Israël,
van alle vermogende lieden, om het de
koning van Assur te geven: vijftig sikkels zilver per hoofd. Toen keerde de koning van Assur terug en bleef daar
niet in het land. (NBG Vertaling 1951)
In mijn
studie De Assyriologie herzien, 2012, Appendix I: Mitanni, toonde ik aan dat het zogenaamde Rijk van Mitanni in wezen
een fictief rijk was, door de moderne Egyptologie gecreëerd. Het Mitannische
Rijk wiens vorsten met de farao s Amonhotep III en IV correspondeerden is
niets anders dan het Assyrische Rijk van de achtste eeuw v. Chr., een eeuw waar
ook de Amarna-tijd thuishoort. Op basis van deze identificatie identificeerde
ik de Bijbelse Pul als de vader van Tiglath Pileser III en dit op basis van de identificatie
van Pul s alter ego in het Mythische Mitanni: Suttarna. Zie ook het artikel op dit blog van 24.03.2014: Het mythische rijk Mitanni. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1395615600&stopdatum=1396220400
De
regeerperiode van Pul laat ik aanvangen in het jaar van de meganatuurcatastrofe
776 v. Chr., na de dood van de legendarische Sardanapallos alias Artatama. Bij de dood van Pul werd deze
opgevolgd door zijn zoon Tiglath Pileser III alias Tusjratta. Tusjratta correspondeerde zoals eerder opgemerkt met de
Egyptische farao s Amonhotep III en IV. Dertien brieven in de vorm van
kleitabletten van Tusjratta zijn bewaard gebleven en maken deel uit van de
Amarna-briefwisseling. Het is brief EA17 van Tushratta aan Nimmoeria alias
Amonhotep III dat heel wat licht werpt op de troonsbestijging van Tiglath
Pileser III en de perikelen op dat gebied. De tijdsperiode die ik hier behandel
kreeg ook heel wat aandacht in mijn boek: De
zonaanbidder, 2016, blz. 45-51. Het was de tijd ook dat een Assur Uballit,
een zoon van Assur Nadin Ahe, met farao correspondeerde. Een periode duidelijk
met meer dan één troonpretendent in Assyrië. In de Bijbel zijn het Pul én
Tiglath Pileser III die als koningen van Assyrië vermeld worden. Tiglath
Pileser III heeft hierbij geruime tijd samen met zijn vader Pul als co-regent
geregeerd. Dat wordt duidelijk wanneer we op een tijdsbalk de regeerperiode van
koning Menahem chronologisch aanbrengen. Zowel Pul als Tiglath Pileser zijn met
Menahem verbonden. In de bewaarde annalen (Annals of Tiglat Pileser III, ANET 3
283) van Tiglath Pïleser III verwijst hij naar Menahem van Samaria.
De
gevestigde Assyriologie heeft op basis van de eponiemlijsten voor Tiglath
Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot 727 v. Chr., wat niet overeenstemt
met de Bijbels-chronologische gegevens over koning Menahem van Israël met de
jaren 763 tot 753 v. Chr.
Bovendien
hebben we in de bewaarde annalen (Chapter XIV, I, 770) van Tiglath Pileser III een
vermelding over koning Azaria/Uzzia van Juda:
Koning
Azaria van Juda wordt door Tiglath Pileser III beschreven als de leider van een
coalitie van Klein-Aziatische koningen tegen hem gericht. Koning Uzzia/Azaria
van Juda heeft Bijbels-chronologisch een regeertijd van het jaar 803 tot 750 v.
Chr. In het jaar 776 v. Chr. werd Uzzia/Azaria echter met melaatsheid geslagen
en in quarantaine geplaatst. Zijn zoon Jotham werd toen tot aan zijn dood, als
co-regent aangesteld. We moeten aannemen dat de verwijzing naar Azaria van Juda
als de leider van een Klein-Aziatische coalitie door TPIII, in de periode van
803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen is, tijdens zijn gezonde
periode. Het is dezelfde periode dat Uzzia/Azaria ook Egypte onder zijn
controle had (De Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39).
Het
moet duidelijk zijn dat de chronologische constructie van de Assyriologie voor
deze tijdsperiode, onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. De enige conclusie is dat er hiaten in de
Eponiemlijsten voorkomen! Zelfs de constructie van Edwin E. Thiele in het
verkorten van de regeertijd van de koningen van Israël en Juda voor deze
tijdsperiode mist wanneer we de eerste helft van de regeerperiode van Azaria
met Tiglath Pileser III verbinden, haar doel. Ik meen dat het jaar van de
zevende olympiade in 748 v. Chr. gepaard gaande met een meganatuurcatastrofe
verantwoordelijk is voor een hiaat in de eponiemlijsten. Zo dadelijk wil ik dit
verduidelijken.
Dat er
een onderbrekingen in de eponiemlijsten vastgesteld kunnen worden heb ik in de
aflevering van 20.08.2018 aangetoond. Het eponiem van Nergal-nasir, de
gouverneur van Nisibis, meldt een opstand in Kalhu: [746/745] 783/782 Tijdens het eponiem van Nergal-nasir, de
gouverneur van Nisibis, opstand in
Kalhu.
Tussen rechte haken staan
de jaartallen van de Assyriologie met rechts daarvan de gereviseerde jaartallen
aan de hand van de chronologie van de koningen van Israël.
De opstand in Kalhu moet
zich over heel het land uitgebreid hebben en luidde aldus een periode van nooit
eerder geziene anarchie in. De Assyriologie laat volgens de eponiemlijsten
Assur Nirari V in 745 v. Chr. opgevolgd worden door Tiglath Pileser III. Maar
dit klopt niet met de historische realiteit.
Ik meen dat de usurpator
Tiglath Pileser III verantwoordelijk is voor het creëren van een hiaat een
damnatio memoriae, in de geschiedenis van Assyrië.
Volgens mijn herziening
laat ik Assur-nirari V na een periode van anarchie opgevolgd worden door de Sardanapallos van de Griekse legende,
gevolgd door Pul en Jareb. De eponiemlijst laat ik in 761 v. Chr. na een tijdshiaat
van eenentwintig jaar vervolgen met Tiglath Pileser III.
Scrol
naar beneden voor het vervolg van dit artikel met de eponiemlijsten (met
commentaar) die betrekking op Tiglath Pileser III hebben.
In het betreffende
artikel gaf ik twee mogelijke jaartallen op die in aanmerking komen voor de
datering van de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong waarbij de profeet
Elia weggevoerd werd: 885 of 887 v. Chr. Het eerste vermelde jaartal 885 v. Chr. was het resultaat van het
terugrekenen in de tijd vanaf 776 v.
Chr. toen de moeder van alle verwoestingen planeet aarde trof in een cyclus
van meganatuurcatastrofes die sinds het derde millennium voor Christus de aarde
van de oudheid teisterden. Het is de studie van de geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer, met hun boek The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, dat al langer op dit blog mijn aandacht heeft. Zij leveren een tijdschema
van een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. waarbij zij
zeven rampen van kosmische oorsprong identificeren die planeet aarde in de
oudheid teisterden. De aardbeving ten tijde van koning Uzzia van Juda heb ik op
basis van de Bijbelse chronologie gecorrigeerd naar het jaar 776 v. Chr. De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer tonen in
hun werk aan dat de cyclus van rampen haast gelijk aan een klokwerk alle 54
jaar en zes maanden in de oudheid de aarde teisterde. Hoewel zij rekening hielden
met af en toe afwijkingen in de cyclus.
Zulk
een afwijking meen ik nu vastgesteld te hebben. De alom bekende wegvoering van
de profeet Elia in een vuurstorm meen ik te kunnen dateren in het najaar van 887 v. Chr.
Het is een
Joodse overlevering die volgens de Seder Olam (Part 2, Chapter 17) leert dat de
wegvoering van Elia in het tweede regeringsjaar van koning Achazja van Israël
gebeurde:
Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah s second year, Elijah was hidden and will not be seen
again until King Messiah will come, then he will be seen, then hidden a second
time until Gog and Magog come.
Het
tweede regeringsjaar van koning Achazja, de zoon van Achab, valt op basis van
de nieuwe chronologie van de koningen van Israël gebaseerd op de sabbat- en
jubeljaren in het jaar 887 v. Chr. De
plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van Israël op de tijdsbalk aan
de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik in mijn boek Kronieken van de koningen Israël, 2017, blz. 59-70, beschreven.
Achab regeerde van het jaar 909 tot 888 v. Chr. Zijn zoon Ahazia volgde hem bij
zijn dood op nadat deze in co-regentschap met zijn vader de troon gedeeld had. Het
co-regentschap nam een aanvang toen Achab tegen de Arameeërs in de slag bij
Ramot Gilead ten strijde trok. Een veldslag waar Achab overigens sneuvelde.
Wat
mijn aandacht trok was het feit dat koning Josafat van Juda zich daarna ook met
Ahazia de zoon van Achab, geallieerd had. Beide hadden het plan opgevat een
vloot van Tharsis-schepen te Ezeon-Geber uit te rusten.
1 Koningen 22:45
En Josafat maakte vrede met den koning van Israël. 46 Het overige nu der
geschiedenissen van Josafat, en zijn macht, die hij bewezen heeft, en hoe hij
geoorloogd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? 47 Ook deed hij uit
het land weg de overige schandjongens, die in de dagen van zijn vader Asa
overgebleven waren. 48 Toen was er geen koning in Edom, maar een stadhouder des
konings. 49 En Josafat maakte schepen
van Tharsis, om naar Ofir te
gaan om goud; maar zij gingen niet, want
de schepen werden gebroken te Ezeon-geber.
Een artistieke voorstelling van een
Fenicisch schip in nood. De Fenicische schepen stonden al model voor de grote
oceaan-vaart ten tijde van de Salomo-era.
1 Koningen 22:50
Toen zeide Ahazia, de zoon van Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten met uw
knechten op de schepen varen; maar Josafat wilde niet. 51 En Josafat ontsliep
met zijn vaderen, en werd bij zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader
David; en zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats.
52 Ahazia, de zoon van Achab, werd koning
over Israël te Samaria, in het
zeventiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en regeerde twee jaren over Israël. 53 En hij deed dat kwaad was in
de ogen des HEEREN; want hij wandelde in den weg van zijn vader, en in den weg
van zijn moeder, en in den weg van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël
zondigen deed. 54 En hij diende Baäl, en boog zich voor hem, en vertoornde den
HEERE, den God Israëls, naar alles, wat zijn vader gedaan had.
(Statenvertaling)
Josafat
had eigenzinnig het plan opgevat goud uit het verre Ofir te halen en liet
daarom aan de Schelfzee een vloot van Tharsis-schepen bouwen. Waar het land
Ofir van de oudheid zich bevond heb ik in een eerder artikel op 13.06.2016 op dit blog onder de
aandacht gebracht, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465768800&stopdatum=1466373600
Het Bijbelboek
Kronieken brengt dezelfde geschiedenis over Josafat:
2 Kronieken 20:34
Het overige nu der geschiedenissen van Josafat, de eerste en de laatste, ziet,
die zijn geschreven in de geschiedenissen van Jehu, den zoon van Hanani, die
men hem optekenen deed in het boek der
koningen van Israël.
35 Doch na dezen vergezelschapte zich
Josafat, de koning van Juda, met Ahazia, den koning van Israël; die handelde
goddelooslijk in zijn doen. 36 En hij vergezelschapte zich met hem, om schepen
te maken, om naar Tharsis te gaan; en zij maakten de schepen te Ezeon-geber. 37 Maar Eliëzer, de zoon
van Dodava, van Maresa, profeteerde tegen Josafat, zeggende: Omdat gij u met
Ahazia vergezelschapt hebt, heeft de HEERE uw werken verscheurd. Alzo werden de schepen verbroken, dat zij niet konden naar Tharsis gaan. (Statenvertaling)
In
verband met de keuze voor de datering van de meganatuurcatastrofe die gelijk
viel met de wegvoering van Elia viel mij in het bijzonder op dat de
Tharsis-schepen te Ezion Geber naar een Woord des HEEREN verbroken werden.
Volgens de profeet Eliëzer zou de HEERE God de onderneming van Josafat
verscheuren. Het is aldus niet onwaarschijnlijk dat de meganatuurcatastrofe de
oorzaak werd ter verbreking van de schepen. Daarenboven lagen de schepen voor
anker te Ezion Geber niet ver van het moderne Eilat in Israël aan de kop van de
Schelfzee. Dezelfde as waar de ramp met de vernietiging van het Egyptische
leger na de exodus in 1483 v. Chr. plaatsvond en veertig jaar later in 1443 v.
Chr. de intocht in Kanaän meer naar het noorden nabij Jericho, gepaard gaande met
eveneens opmerkelijke natuurfenomenen.
Chronologisch
uitgetekend op een tijdsbalk valt veel op zijn plaats. Koning Ahazia van het
tienstammenrijk regeerde slechts twee jaar en het begin van zijn regering is
verbonden met het zeventiende regeringsjaar van Josafat. Een regeringsjaar dat
liep van najaar 889 tot najaar 888 v. Chr. Een jaar later in 887 v. Chr. zou
Ahazia het leven al laten.
2
Koningen 1:17 Alzo stierf hij (Ahazia), naar het woord des HEEREN, dat Elia
gesproken had; en Joram werd koning in zijn plaats, in het tweede jaar van Joram, den zoon van Josafat, den koning van
Juda; want hij had geen zoon. 18 Het overige nu der zaken van Ahazia, die hij
gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van
Israël? (Statenvertaling)
De
wegvoering van Elia geschiedde zo in het
najaar van 887 v. Chr. in het tweede en laatste jaar van Ahazia. Ik herhaal
voor alle duidelijkheid nog even het citaat uit de Seder Olam
Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah s second year, Elijah was hidden and will not be seen
again until King Messiah will come, then he will be seen, then hidden a second
time until Gog and Magog come.
Wat chronologisch
gezien opvalt wanneer uitgetekend op een tijdsbalk, is dat het stervensjaar van
Ahazia en opvolging door Joram van Israël volgens 2 Koningen 1:17 plaatsvond in
het tweede jaar van Joram van Juda. Dit betekent dat ook Joram van Juda als
co-regent van Josafat werd benoemd vooraleer Josafat zich geallieerd met Achab
tegen de Arameeërs ten strijde trok. Dit lijkt schijnbaar in strijd met 2
Kronieken 21:5 maar is het niet. Het co-regentschap van Joram van Juda lost namelijk
een probleem op dat Bijbelvorsers al langer dan vandaag bezighoudt. 2 Kronieken
21:12 schijnt namelijk te leren dat Joram van Juda nog een schrijven, een brief
van de profeet Elia ontving in de periode na de dood van Josafat? Volgens een Joodse legende was dat
ook het geval:
Elijah's removal from
earth, so far being an interruption to his relations with men, rather marks the
beginning of his real activity as a helper in time of need, as a teacher and as
a guide. At first his intervention in sublunar affairs was not frequent. Seven years after his translation, he
wrote a letter to the wicked king
Jehoram, who reigned over Judah.
(Legends of the Jews, Louis Ginzberg,
1909, Volume IV, Chapter VII Elijah)
Het is een fantastisch allerongelooflijks
verhaal dat de legende leert die we aan de Bijbel moeten toetsen. Een opdracht
die Paulus in het Nieuwe Testament ons leert: 1 Thessalonicenzen 5:21 Beproeft
alle dingen; behoudt het goede.
De
conclusie in het licht van 2 Koningen 1:17 is dat de brief van Elia aan Joram
van Juda geschreven werd tijdens de regeerperiode van Joram als co-regent met
zijn vader, vooraleer Elia werd weggevoerd.
Er bestaan andere theorieën ter verklaring van het
schrijven van een brief door Elia na zijn wegvoering aan koning Joram van Juda.
De Bijbelse Encyclopedie KOK bijvoorbeeld leert het volgende:
Meer dan
zeven jaar na de hemelvaart van Elia ging een schrijven van hem naar de
goddeloze koning Joram van Juda, waarin de Here hem een zwaar oordeel
aankondigt wegens zijn afgoderij en de moord op zijn familieleden, 2 Kron.
21:12-15. Wij hebben dus in deze brief te doen met een profetie, door Elia zelf
op schrift gesteld. (Bijbelse Encyclopedie J.H.KOK KAMPEN, 1975)
De samenstellers van de Bijbelse encyclopedie
hebben in tegenstelling tot de Joodse legende gekozen voor een meer logische
verklaring voor het schrijven van de brief door Elia.
Nochtans levert de toepassing van chronologie als
ruggengraat van alle geschiedschrijving, een meer plausibele verklaring voor
het schrijven van een brief door Elia geadresseerd aan Joram van Juda.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe van
kosmische oorsprong in het tweede en laatste regeringsjaar van koning Ahazia
van Israël in 887 v. Chr. heeft als
resultaat dat de legendarische zondvloed van Deucalion nu ook met meer
nauwkeurigheid op de tijdsbalk kan ondergebracht worden. Wanneer teruggerekend
in de tijd vanaf oktober 887 v. Chr. met een tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden arriveren we in maart/april van het jaar 941 v. Chr. voor de ramp die
over Egypte kwam tijdens de regeerperiode van farao Misphragmuthosis/Thothmosis
III.
Volgens het studiewerk van Donald W. Patten was de
planeet Mars in de oudheid de oorzaak en boosdoener van werelden in botsing.
Hierna een citaat van Patten met een beschrijving van een interactie tussen Mars
en de aarde in de oudheid:
On one or two occasions of
the Mars fly-bys, Mars was as close as 70.000 miles from Earth, and at such a
distance would appear 50 times as large
as the Moon, would reflect 100 times as much sunlight as the Moon (since
its albedo or reflectivity is 15% compared to the lunar 7%). Mars at that
distance would create tidal effects
possibly as much as 350 times as intense as the average lunar tides experienced
today. Thus earthquakes plus blizzards of meteors were experienced.
Under such circumstances ancient Teutons might well implore Thor to control his
celestial son Tyr or Tiwes.
De beschrijving van Patten geeft een beeld van de
tekenen aan de kosmische hemel die in een cyclus iedere keer een
horrorschouwspel voor de oudheidvolken waren. Op het hoogtepunt van een
interval na 54 jaar en zes maanden leek het alsof telkens het einde van de
wereld daar was. De heidenvolken meenden in de planeten in beroering hun goden
aan het werk te zien. Alleen de profeten van de God van Israël: JHWH, wisten toen
beter.
Wordt vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor het najaar van 2018:
Dertig
Jubeljaren, 2018
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Anomalie
is een Grieks woord dat via de Franse taal als leenwoord in het Nederlands
terecht kwam.
Anomalie
staat voor een tegenspraak in een theorie die binnen een bepaald model of
paradigma niet verklaard kan worden. Die anomalie is als een vreemde eend in de
bijt die de hele bestaande theorie op zijn kop zet.
Het is
met dit onderwerp dat ik enkele artikels aan het voorbereiden ben ter plaatsing
op mijn blog. Een blog dat handelt over het revisionisme van de geschiedenis
van de oudheid. Vooral het oude Egypte en Assyrië krijgen veel aandacht. Beide
wetenschappen hebben in de negentiende eeuw, begin twintigste eeuw
chronologieën van koningslijsten gelanceerd die haaks op de chronologie van de
historische Bijbelboeken staan.
De
uitgevoerde schikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk aan het
begin van de twintigste eeuw spant hierbij de kroon. Door het hanteren van het
gebruik van een veronderstelde Sothis-kalender in het oude Egypte werd de
geschiedenis van Egypte onnatuurlijk uitgerekt en zit men er soms tot
zeshonderd jaar op de tijdsbalk naast.
De
geschiedenis van Israël en haar aartsvaders zoals in de Bijbel gebracht loopt
voor het belangrijkste gedeelte gelijk met het oude Egypte. Meermaals waren er
in de loop der tijden interacties tussen Egypte en Kanaän en zijn beide
onlosmakelijk met elkaar verbonden. Abraham bijvoorbeeld is ten tijde van een
hongersnood naar Egypte getrokken en zo verzeilde zijn vrouw Sarai in de harem
van een niet bij naam genoemde farao. Daarna kunnen we in het Bijbelboek
Genesis lezen over een andere hongersnood van zeven jaar lang met de aartsvader
Jozef die het tijdens deze periode tot onderkoning van Egypte schopt. Later
volgt de verdrukking en slavernij van het Israëlitische volk in Egypte met
daarop de tien plagen en de Exodus uit Egypte onder leiding van Mozes naar het
Beloofde Land Kanaän. De bovenvermelde historische feiten worden in de Bijbel
op de tijdsbalk tussen de twintigste en de vijftiende eeuw voor Christus
gedateerd. Aldus vonden er volgens de Thora een aantal interacties tussen Kanaän
en Egypte plaats. Interacties die zowel in de Bijbel als in Egypte genoteerd
werden. Zo is er bijvoorbeeld de vermelding in Egypte van een hongersnood ten
tijde van de regering van farao Zoser van de derde dynastie die zelfs
nauwkeurig zeven jaar duurde. Dezelfde tijdspanne die het Bijbelboek Genesis
voor de hongersnood van Jozef vermeldt. Het Bijbelboek Exodus geeft de farao
van de verdrukking ten tijde van Mozes een regeerperiode van de som van 2 x 40
jaar. In de faraolijst van Manetho, een Egyptische historicus uit de derde eeuw
voor Christus, vinden we slechts één farao vermeld met zulk een lange
regeerperiode, namelijk in de zesde dynastie: farao Pepi II. Twee aanwijzingen
die aantonen dat de geschiedenis zoals beschreven in de Bijbelboeken Genesis en
Exodus contemporain met die van het Oude
Rijk van Egypte was. Niets hiervan vinden we echter als een gevolg van het
gebruik van de Sothis-kalender door de orthodoxie in de geschiedschrijving over
Egypte terug.
In het
model van de revisionist van het eerste uur Dr. I. Velikovsky veroverden de
Bijbelse Amalekieten die hij identificeerde met de Hyksos van Manetho na de
exodus van de Israëlieten, Egypte. Na de vernietiging van het Egyptische leger
in de Schelfzee lag het land namelijk open en bloot voor een invasie. Zie mijn
boek EXODUS, 2016, blz. 107-124.
Na de
heerschappij van de Hyksos dat als een tussenperiode in de Egyptische
geschiedenis zit, nam het Nieuwe Rijk in Egypte een aanvang. Voor Velikovsky
waren de eerste farao s van de achttiende dynastie rond 1000 v. Chr. tijdgenoten
van de Bijbelse koningen Saul, David en Salomo, de tijd van het verenigd
koninkrijk Israël. In het model van de Egyptologie echter belandde de
achttiende dynastie vanaf de zestiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk. Of zo maar
even zeshonderd jaar verschil in tijd.
Hierna een citaat uit Eeuwen in Chaos, 1952, blz.255, dat de werkmethode
van Velikovsky beschrijft:
in de zaal van de historie, waar mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar
verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde figuren aan, die geheel andere namen
dragen dan de door ons gezochte
personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in een eeuw, die wel zes eeuwen gescheiden is van de tijd
van de personen die wij zoeken. Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op deze
wijze schijnbaar zonder recht van spreken uitgekozen personen, verklaar ik de
identificatie als juist. Het kompas in mijn hand is het kompas van de
tijdmeting zaal van de historie, waar mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar
verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde figuren aan, die geheel andere namen
dragen dan de door ons gezochte
personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in een eeuw, die
Toen
Velikovsky zijn bevindingen in boekvorm in de tweede helft van de twintigste
eeuw publiceerde werd hij door de academische wereld hevig aangevallen. Zijn
boeken WORLDS IN COLLISION (1951) Werelden in botsing, gevolgd door AGES IN
CHAOS Eeuwen in Chaos (1952), werden verworpen. De autodidact Velikovsky
moest binnen zijn eigen vakgebied blijven en werd verguisd.
We zijn
nu vele decennia later met sindsdien de opkomst van heel wat revisionisten van
de geschiedenis van de oudheid die op hun beurt de orthodoxe egyptologie
weerlegd en eigen varianten uitgewerkt hebben. Want één ding staat als een paal
boven water: de Sothis-kalender is definitief ontmaskerd als een hoax van de
oude Grieken en Romeinen van weleer.
Wat mij
persoonlijk betreft in mijn studie van de chronologie van de oudheid, blijf ik
de reconstructie van Velikovsky in grote lijnen volgen, vooral dan zijn
identificatie van het Nieuwe Rijk als contemporain met de koningen van Israël. Zie
onder andere het meest recente artikel over dit onderwerp op dit blog van 21.03.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1521414000&stopdatum=1522018800
Een
anomalie voor de gevestigde Egyptologie is de vondst van een Egyptisch artefact
dat de achttiende dynastie met de tijd van Salomo in de tiende eeuw v. Chr.
verbindt. Het kunststuk is een vaas met de naam ANO er op vermeld. Het is
dezelfde naam die in de Griekse
Septuagint-Bijbel vermeld wordt als de naam van de Egyptische vrouw van
Jerobeam, een tegenstander van Salomo en de eerste koning van het afgescheurde
tienstammenrijk. In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, Prinses Ano de Egyptische vrouw van Jerobeam, blz. 217-219,
heb ik dit aangehaald.
Dr. I.
Velikovsky verwijst in zijn werk Eeuwen in chaos in hoofdstuk 4 naar dit Egyptisch
kunstvoorwerp en geeft in de voetnoten de opslagcode van het Metropolitan
Museum of Art in New York op: 10.130.1003. Zestig jaar na de publicatie van
Velikovsky s boek kan men heden via het internet de kunstschatten van het
Metropolitan Museum of Art te New York opzoeken en via de code toegang tot een
afbeelding van de vaas in kwestie krijgen.
De
Septuagintbijbel is een Griekse vertaling van het Oude Testament, dat teruggaat
tot de derde eeuw voor Christus. Volgens de overlevering zouden zeventig Joodse
geleerden gewerkt hebben aan de vertaling ten tijde van de regering van de
Griekse koning van Egypte Ptolemaeus II Philadelphus (285/246 v. Chr.) en deze
Bijbel was bestemd voor zijn groeiende bibliotheek van Alexandrië. Hierna het
Bijbelgedeelte van de Septuagint over de prinses in kwestie:
Septuagint
III Kings 12:24
And there was a man of mount Ephraim, a servant to Solomon, and his name was Jeroboam: and the name of his mother
was Sarira, a harlot: and Solomon made him head of the levies of the house of
Joseph: and he built for Solomon Sarira in mount Ephraim; and he had three
hundred chariots of horses: he built the citadel with the levies of the house
of Ephraim; he fortified the city of David, and aspired to the kingdom, And
Solomon sought to kill him; and he was afraid, and escaped to Susakim king of Egypt, and was with him
until Solomon died .
And Jeroboam heard in Egypt that Solomon was
dead: and he spoke in the ears of Susakim king of Egypt, saying, Let me go, and
I will depart into my land: and Susakim said to him, Ask and request, and I
will grant it thee. And Susakim gave to Jeroboam Ano the eldest sister of Thekemina his wife: she was great among
the daughters of the king, and she bore to Jerobaom Abia his son: and Jeroboam
said to Susakim, Let me indeed go, and I will depart.
Voor
mij is het de logica zelve dat de Septuagint vertalers van de Hebreeuwse Bijbel
in de derde eeuw v. Chr. in Egypte heel wat historisch genoteerde
bijzonderheden kenden en dit aan de Bijbelvertaling hebben toegevoegd. Zij
hadden toegang tot dezelfde bronnen die Manetho de Egyptische historicus,
enkele jaren later ten tijde van koning Ptolemeüs III zou gebruiken voor de
samenstelling van zijn Egyptische geschiedenis (zie Flavius Josephus, Tegen de
Grieken Boek I,73).
Op deze
wijze kan een vaas ten tijde van de achttiende dynastie met de naam Ano er op
vermeld gelinkt worden aan Jerobeam en Salomo en gedateerd in de tiende eeuw v.
Chr. Het is een van de puzzelstukjes die het historisch gereviseerde plaatje
tevoorschijn doet komen.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente
publicaties:
Verwacht voor
het najaar van 2018:
Dertig Jubeljaren, 2018
Korte
inhoud:
Dertig
verifieerbare historische Jubeljaren zitten er op de tijdsbalk voor het oude
Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de vijftiende eeuw voor Christus
tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op
het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God
dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan
de Israëlieten gegeven werd. Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk
alle mogelijk individueel verlies van land en andere bezittingen aan het einde
van een zeven maal zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het
negenenveertigste jaar te herstellen via een Losser aan de rechtmatige eigenaar
terug te geven. De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende
verarming van onfortuinlijke. Door middel van de Tien Woorden en in het
bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale
maatschappij werkelijkheid worden en dit in contrast met de buurvolken die in
de lijn van de tegenstander van het eerste uur Nimrod sindsdien een samenleving
op basis van slavernij en uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod
door de Israëlieten hield de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het
Beloofde Land in.
Diegene die
in de oudheid de onfortuinlijke in het Jubeljaar in zijn of haar bezit
herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In geestelijk opzicht is de wet op
het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de Messias die bij Zijn komst alles
herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het openbaar worden van
de Messias bij de aanvang van het dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn
tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een
Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Voor Judea
betekende het de overgang van een Perzische overheersing naar de Griekse
overheersing. Deze week vervolgen we met de historische periode ten tijde van
het vierentwintigste jubeljaar.
Tijdschema
312/299 v. Chr.
We
geven op onze tijdschema ’s vooral aandacht aan de Griekse vorsten noordelijk
en zuidelijk van Judea: Syrië en Egypte. De Griekse vorsten in deze gebieden
hebben dikwijls om het bezit van Judea gestreden. In Egypte zien we na de
Diadochen-oorlogen Ptolemeus I Soter op het toneel verschijnen en in Syrië is
het Seleucus I Nicator die het gebied noordelijk van Judea controleert.
Verder
merken we op tijdschema 312/299 v. Chr. het eerste en het tweede sabbatjaar in
de cyclus van het vierentwintigste jubeljaar.
Tijdschema
298/285 v. Chr.
Het
volgende tijdschema 298/285 v. Chr. toont het derde en het vierde
sabbatjaar met daaronder via een donkerblauwe tijdsbalk de zeventig jaarweken
van de profeet Daniël voor deze periode. Het land Judea stond onder Grieks
bestuur.
Tijdschema
284/271 v. Chr.
Het
volgende tijdschema 284/271 v. Chr. toont het vijfde en zesde sabbatjaar van de
vierentwintigste jubeljaarcyclus.
Daaronder
staan de Grieks-Syrische en de Grieks-Egyptische heersers voor deze periode
vermeld.
Tijdschema
270/257 v. Chr.
Het tijdschema
270/257 v. Chr. toont het zevende sabbatjaar gevolgd door het vierentwintigste
jubeljaar. Voor deze periode bezitten we geen historische informatie over het
wel of niet houden van het jubeljaargebod door het nageslacht van de
teruggekeerde ballingen uit Babylon sinds 536 v. Chr. Het is de zogenaamde
stille periode tussen het optreden van de laatste profeet van het Oude
Testament Maleachi en het optreden van Johannes de Doper in 26 AD.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18.562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
20.464/463Artaxerxes I
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Artaxerxes
II Mnemon
23.317/316Griekse
overheersing
24.268/267Griekse
overheersing
Deze
week breng ik twee afleveringen over de historische jubeljaren. Voor de
aflevering van het vijfentwintigste jubeljaar, scrol eenvoudig verder naar
beneden.
Het vijfentwintigste historische jubeljaar van oktober 219/september 218 v. Chr.
We
vervolgen deze week met het historische vijfentwintigste jubeljaar en duiken
hiermee weer de verre geschiedenis in. De inmiddels vertrouwde tijdsbalken
hebben bovenaan de westerse jaartelling verdeeld in vier kwartalen met
daaronder in een bijzondere tijdsbalk de zeven maal zeven sabbatjaren die ons
naar het volgende jubeljaar leiden.
Tijdschema
256/243 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema 256/243 v. Chr. ziet via de blauwe tijdsbalk de
voortgang van de cyclus van sabbatjaren van het vijfentwintigste jubeljaar. De
donkerblauwe tijdsbalk geeft de zeventig jaarweken van de profeet Daniël weer.
Beide zijn chronologische instrumenten die de stille periode tussen het Oude en
het Nieuwe Testament overbruggen en ons tot het openbaar worden van de Messias
de Losser leiden.
Het
bijgevoegde tijdschema toont verder de regeerperioden van de Grieks-Syrische en
Grieks-Egyptische vorsten. Zij worden in het Bijbelboek Daniël aangeduid als de
koningen van het noorden en de koningen van het zuiden.
Tijdens de regeerperiode van Ptolemeüs II neemt men
aan dat de Egyptische oudheidhistoricus Manetho
zijn geschiedenis van het oude Egypte heeft neergeschreven. Het boek Aigyptiaka
maakte deel uit van de beroemde bibliotheek van Alexandrië. Het werk bracht de
geschiedenis van Egypte vanaf de voortijd tot aan Alexander de Grote. Manetho
leverde een lijst van eenendertig dynastieën die over het oude Egypte geheerst
hadden. De bedoeling van Manetho was om aan te tonen dat de Egyptische
geschiedenis de oudste van heel de oudheidwereld was. Een aantal van zijn
farao-namen en veronderstelde dynastieën werden door de moderne archeologie weerlegd
of in twijfel getrokken en zijn vermoedelijk een fabricatie van Manetho. Het
originele werk van Manetho is verloren gegaan bij de laatste brand van de
bibliotheek van Alexandrië in 642 AD. Belangrijke fragmenten zijn bewaard
gebleven in het werk van Flavius Josephus uit de eerste eeuw van onze
jaartelling. Later hebben ook christelijke chronografen zoals Julius Africanus,
Eusebius en Syncellus gedeelten van het werk van Manetho gekopieerd.
De bijgevoegde artistieke afbeelding toont de
bibliotheek te Alexandrië. In deze stad stichtte Ptolemeüs I rond 290 v. Chr.
het Museion, een soort cultuurcentrum. De bibliotheek werd hier later een
onderdeel van. De bibliotheek bestond vermoedelijk uit een lange, hoge zaal-gang.
De wanden waren voorzien van nissen met boekenrollen. Men schat dat er tot zevenhonderdduizend
boekrollen bewaard werden waaronder bijvoorbeeld de werken van Aristoteles. Aan
deze bibliotheek werd ook het werk van Manetho toevertrouwd. Ook de bekende Septuagintbijbel, een vertaling van het
Oude Testament in de Griekse taal was in deze bibliotheek te vinden. De
bibliotheek kwam aan haar definitieve einde bij de inval van de Arabische
moslims in 642 AD. Dit is echter de laatste versie die er over het einde van de
bibliotheek bestaat. Andere versies leggen de schuld bij onverdraagzame
christenen, wanneer het christendom in de vierde eeuw na Christus
staatsgodsdienst werd. Zij zouden deze bibliotheek met vuur hebben willen
vernietigen, omdat het niet strookte met hun godsdienstleer. De ware oorzaak blijft aldus in nevelen gehuld. Een
ding is zeker: vuur vernietigde de onschatbare werken. Vuur dat door fanatici
aangestoken werd.
Tijdschema
242/229 v. Chr.
Tijdschema
242/229 toont het vierde en het vijfde sabbatjaar met daaronder de
regeerperioden van de Grieks-Syrische vorst en de Grieks-Egyptische heerser
aangebracht.
Tijdschema
228/215 v. Chr.
Tijdschema
228/215 toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd door het
vijfentwintigste jubeljaar. We bezitten geen enkele verwijzing naar het
eventueel houden of niet houden van het vijfentwintigste jubeljaar door de
Joden in de derde eeuw v. Chr. Het was de tijd van de Griekse overheersing van
het land Judea. Judea was gedurende deze periode een twistappel tussen de
koningen van het noorden en het zuiden. In het Bijbelboek Daniël hoofdstuk elf
werd deze geschiedenis al in 539 v. Chr. voor de feiten beschreven.
Daniël 11:1 Ik echter, ik stond in
het eerste jaar van Darius de Mediër hèm tot een helper en toevlucht . 2
Nu dan, ik zal u de waarheid bekendmaken. Zie, nog drie koningen zullen in Perzië opstaan (1. Cyrus II 550/330, 2. Cambyses 529/522, 3. Darius I
Hystaspes 521/486 v. Chr.), en de vierde (Xerxes
I 486/465 v. Chr.) zal grotere rijkdom
bezitten dan alle anderen, en als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal
hij alles in beweging brengen tegen het koninkrijk van Griekenland. 3 En er zal
een heldhaftige koning (Alexander de Grote ) opstaan, die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat
hem goeddunkt. 4 Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn koninkrijk zal
verbroken worden en verdeeld naar de vier (1.
Kassander - Macedonië, 2. Lysimachus - Thracië en Klein-Azië, 3. Ptolemeüs I
Egypte, 4. Seleucus Syrië.) windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen, en
zonder de macht waarmee hij heerste; want zijn koninkrijk zal uiteengerukt
worden en aan anderen dan dezen komen. 5 Dan zal de koning van het Zuiden (Ptolemeüs I Soter
323/285 v. Chr.)sterk worden,
maar een van zijn oversten (Seleucus I Nikator 312/281 v. Chr.) zal hem in sterkte overtreffen en heersen; zijn heerschappij zal
een grote heerschappij zijn. 6 En na verloop van jaren zullen zij zich
verbinden: de dochter (Berenice, dochter
van Ptolemeus II Philadelphus 285/246 v. Chr.)van de koning van het Zuiden zal komen tot de
koning van het Noorden om een vergelijk te treffen, maar zij zal de sterkte van
haar macht niet behouden, evenmin zal zijn macht standhouden; zij zal worden
prijsgegeven, zo ook degenen die haar brachten, hij die haar verwekte, en hij
die haar verwierf. 7 En in die tijden zal een spruit (Ptolemeus III
Euergetes 246/222 v. Chr. )uit haar wortels in zijn plaats oprijzen, en deze zal
oprukken tegen het leger, de burcht van de koning van het Noorden
binnentrekken, en zegevierend daartegen optreden. 8 Ja, zelfs hun goden met hun
gegoten beelden, met hun kostbare voorwerpen, zilver en goud, zal hij als buit
naar Egypte voeren; hij zal enige jaren zich van strijd tegen de koning van het
Noorden onthouden, 9 daarna zal deze het koninkrijk van de koning van het
Zuiden binnenvallen, doch naar zijn eigen land moeten terugkeren.
10 Dan zullen zijn
zonen (Seleucus
III Kereanos Soter 226/223 - en Antiochus III de grote 223/187 v. Chr.)zich
ten strijde rusten en een menigte grote legers verzamelen; een van hen zal
tegen hem oprukken, als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen, en
bij een hernieuwde stormloop komen tot aan zijn vesting. 11 Dan zal de koning
van het Zuiden (Ptolemeus IV Philopator 222/203 v. Chr.) verbitterd worden en
uittrekken en strijden met de koning van het Noorden, en deze zal een grote
menigte op de been brengen, maar die menigte zal in zijn macht worden
overgegeven. 12 En wanneer die menigte is weggevaagd, zal zijn hart zich
verheffen; wel zal hij tienduizenden neervellen, maar toch niet sterk zijn. 13
En opnieuw zal de koning van het Noorden een menigte op de been brengen, groter
dan de eerste, en na een tijdsverloop van jaren zal hij tegen hem oprukken met
een groot leger en een geweldige tros. 14 In die tijden nu zullen velen opstaan tegen
de koning van het Zuiden (Ptolemeus
V Epiphanes 203/181 v. Chr.); ook zullen gewelddadige mensen uit uw volk zich
verheffen om een gezicht tot werkelijkheid te maken, maar zij zullen
struikelen. 15 En de koning van het Noorden (Seleucus IV Philopater 187/175 v. Chr.)zal
komen, een wal opwerpen en een versterkte stad (Sidon) innemen; de
strijdkrachten van het Zuiden zullen geen stand kunnen houden, noch ook de keurtroepen,
ja, er zal geen kracht zijn om stand te houden. 16 En hij die tegen hem
optrekt, zal doen wat hem goeddunkt, en niemand zal voor hem standhouden; hij
zal vaste voet krijgen in het Sieraadland en verdelging zal in zijn hand zijn.
17 Dan zal hij ernaar streven om de macht te verwerven over het gehele
koninkrijk van de ander en hij zal een vergelijk met hem treffen; een vrouw (Antiochus gaf zijn dochter Cleopatra I ten
huwelijk aan Ptolemeus V.)zal hij hem geven om het rijk te gronde
te richten, maar dit zal niet slagen en hem niet tot voordeel zijn. 18 En hij
zal zijn aangezicht keren tegen de kustlanden en er vele veroveren, maar een
bevelhebber zal hem met zijn smaad doen ophouden zonder dat hij hem diens smaad
vergelden kan. 19 Daarna zal hij zijn aangezicht keren naar de burchten van
zijn eigen land maar hij zal struikelen en vallen en niet meer gevonden
worden. 20 In
zijn plaats zal iemand opstaan, die een afperser rondzendt door het heerlijkste
deel van het koninkrijk, maar binnen enkele dagen zal hij verbroken worden,
doch niet door toorn, noch door strijd. 21 En in zijn plaats zal een veracht
man (Antiochus IV Epiphanes 175/164 v. Chr.)opstaan,
wie men de koninklijke waardigheid niet had toegedacht; onverhoeds echter zal
hij komen en zich meester maken van het koningschap door slinkse streken; 22
alles overstromende strijdkrachten zullen voor zijn aangezicht weggespoeld en
vernietigd worden, ja, ook een vorst (Hogepriester
Onias III) van
het verbond. 23 En wanneer men met hem een verbond heeft aangegaan, zal hij
bedrog plegen; zo zal hij omhoog komen en sterk worden, met weinig volk. 24
Onverhoeds zal hij in de vruchtbaarste streken van het landschap komen, en doen
wat zijn vaderen noch zijn voorvaderen gedaan hebben: roof en buit en have zal
hij voor zijn mannen uitstrooien; ook tegen de versterkte plaatsen zal hij
plannen beramen maar slechts voor een tijd. 25 Ook zal hij zijn kracht en
zijn moed richten tegen de koning van het Zuiden (Ptolemeus
VI) met
een groot leger, en de koning van het Zuiden zal zich ten strijde rusten met
een uitermate groot en sterk leger, maar hij zal geen stand kunnen houden, want
men zal plannen tegen hem beramen; 26 zijn eigen tafelgenoten zullen hem
afbreuk doen en zijn leger zal wegspoelen, en er zullen vele verslagenen
vallen. 27 En die beide koningen (Antiochus en Ptolemeus) zullen
kwaad in de zin hebben, en aan één tafel gezeten, zullen zij leugens spreken,
maar het zal niet gelukken, want nog toeft het einde tot de vastgestelde tijd.
28 Dan zal hij naar zijn land terugkeren met rijke have, en zijn hart zal zijn
tegen het heilig verbond; zo zal hij doen en naar zijn land terugkeren. 29 Ter
bestemder tijd zal hij opnieuw in het Zuiden binnenvallen, maar de laatste keer
zal het niet zijn zoals de eerste: 30 er zullen schepen der Kittiërs (Romeinse
oorlogsbodems onder leiding van Popilius Laenas) tegen
hem komen, zodat hij afgeschrikt wordt; maar op de terugweg zal hij vergramd
worden tegen het heilig verbond en tot daden overgaan; en, teruggekeerd, zal
hij zijn belangstelling wijden aan hen die het heilig verbond verzaken. 31 Dan
zullen strijdmachten door hem op de been gebracht worden; zij zullen het
heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een
gruwel oprichten, die verwoesting brengt. 32 En degenen die zich misgaan tegen
het verbond, zal hij door vleierijen tot afval bewegen, maar het volk dat zijn
God kent, zal sterk zijn en daden doen. 33 En de verstandigen onder het volk
zullen velen tot inzicht brengen, maar zij zullen een tijdlang struikelen door
zwaard en vuur, door gevangenschap en beroving. 34 Doch, terwijl zij
struikelen, zullen zij een kleine hulp vinden (Opstand
van de Makkabeeën); dan zullen velen
zich in huichelachtigheid bij hen aansluiten. 35 Sommige van de verstandigen
zullen struikelen, opdat er onder hen loutering, schifting en zuivering
teweeggebracht worde, tot aan de
eindtijd; want deze toeft nog tot de
vastgestelde tijd. (NBG Vertaling 1951)
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18.562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
20.464/463Artaxerxes I
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Artaxerxes
II Mnemon
23.317/316Griekse
overheersing
24.268/267Griekse
overheersing
25.219/218Griekse
overheersing
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor het najaar van 2018:
Dertig
Jubeljaren, 2018
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk
onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren)
vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd.
Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel
verlies van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal
zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar
te herstellen via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De
toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke. Door middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet
op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid
worden en dit in contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander
van het eerste uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en
uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield
de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het
dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.
De Assyrische koningen Salmaneser IV, Assur Dan III en Assur Nirari V chronologisch in lijn met de Bijbelse koningen van Israël gebracht.
De
aflevering van deze week vervolgt met de herziening van de chronologie van de
Assyrische koningen van de negende en achtste eeuw v. Chr. Met de aflevering
van 16.07.2018 behandelden we de
koningen van Assyrië: Shamsi Adad V en Adad Nirari III, die we in
chronologische lijn met de koningen van het tienstammenrijk brachten.
Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3104354
De
opvolger van Adad Nirari III op de Assyrische troon was Salmaneser IV. Volgens
de gevestigde Assyriologie regeerde hij van 781/780 tot 772/771 v. Chr. Volgens
mijn herziening van de chronologie van de koningen van Assyrië zat hij van
818/817 tot 809/808 v. Chr. op de troon van Assur. Een historisch verifieerbaar
verschil van zevenendertig jaar.
De
regeerperiode van Salmaneser IV laat zich aan de hand van de Eponiemlijsten op
de tijdsbalk invullen door vanaf het laatste jaar van Adad Nerari III naar onze
tijd toe te rekenen. Hierna volgen de eponiemlijst-gegevens die betrekking
hebben op de regeerperiode van Salmaneser IV:
[779/778]
816/815 Tijdens het eponiem van
Marduk-remanni, de opperdienaar, veldtocht tegen Urartu.
[778/777]
815/814 Tijdens het eponiem van
Bêl-le¹er, de paleis maarschalk, veldtocht tegen Urartu.
[777/776]
814/813 Tijdens het eponiem van
Nabû-i¹deya-ka'in, de maarschalk, veldtocht tegen Itu'a.
[776/775]
813/812 Tijdens het eponiem van
Pan-A¹¹ur-lamur, gouverneur van A¹¹ur, veldtocht tegen Urartu.
[775/774]
812/811 Tijdens het eponiem van
Nergal-ere¹, gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen de cederberg.
[774/773]
811/810 Tijdens het eponiem van
I¹tar-duri, gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen Urartu en Namri
[773/772]
810/809 Tijdens het eponiem van
Mannu-ki-Adad, gouverneur van Raqmat, veldtocht
tegen Damascus.
[772/771]
809/808 Tijdens het eponiem van
A¹¹ur-bela-usur, gouverneur van Kalhu, veldtocht tegen Hatarikka.
Tijdgenoten
van Salmaneser IV in Israël en Juda waren de koningen Joas en Jerobeam II van
het tienstammenrijk en koning Amazia van Juda. De veldtocht in Salmaneser ’s
voorlaatste jaar bracht hem in de nabijheid van de noordelijke grenzen van
Israël. Vermoedelijk verzwakte de veldtocht tegen Damascus door Salmaneser IV
verder de macht van Aram. Tegen het einde aan van de regeerperiode van
Salmaneser IV zat Jerobeam II al acht jaar op de troon van het tienstammenrijk.
Jerobeam II zou volgens een woord van de profeet Jona, de zoon van Amitthai, in
het noorden de grenzen van het verenigd koninkrijk van Israël van weleer
herstellen.
2
Koningen 14:23 In het vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning
van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam,
de zoon van Joas, koning van Israël, en regeerde een en veertig jaren. 24 En
hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet van alle zonden van
Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 25 Hij bracht ook weder de landpale van Israël van den ingang van Hamath,
tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des HEEREN, des Gods van
Israël, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon
van Amitthai, den profeet, die van Gath-hefer was. 26 Want de HEERE zag, dat de
ellende van Israël zeer bitter was, en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen
waren, en dat Israël geen helper had. 27 En de HEERE had niet gesproken, dat
Hij den naam van Israël van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste
hen door de hand van Jerobeam, den zoon van Joas. 28 Het overige nu der
geschiedenissen van Jerobeam, en al
wat hij gedaan heeft, en zijn macht, hoe hij gekrijgd heeft, en hoe hij Damaskus en Hamath, tot Juda
behorende, aan Israël wedergebracht heeft, zijn die niet geschreven in het
boek der kronieken der koningen van Israël? (Statenvertaling)
Zie ook
mijn boek: Kronieken van de koningen van Israël, 2017, blz. 105-115.
Dit
Schriftwoord ging in vervulling tijdens de regeerperiode van de opvolger van
Salmaneser IV: Assur Dan III. De eponiemlijsten die betrekking hebben op de
regeerperiode van Assur Dan III
tonen in het begin van zijn regering enkele veldtochten waarna de militaire
macht van Assur begon af te brokkelen. Vanaf het zevende jaar van Assur Dan III
komen vooral vermeldingen over pestepidemieën, opstanden en een schrikbarende
ongewone verduistering van de zon, voor. Dit naast de laconieke vermeldingen
zoals: de koning bleef in het land, wat een eufemisme voor niets doen
betekende:
[771/770]
808/807 Tijdens het eponiem van A¹¹ur-dan [III], koning van Assyrië,
veldtocht tegen Gananati.
Het was
tijdens de periode van Assyrië ’s neergang van als militaire macht dat Jerobeam
II van Israël het gebied noordelijk van Israël inpalmde.
In
de zomer van 800 v. Chr. werd de oude wereld geteisterd door een
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong. In het artikel van 02.07.2018 verwees ik naar het eerdere rampjaar
860 v. Chr. wat het einde van de regeerperiode van Salmaneser III markeerde en
toonde aan dat er toen een cyclus van rampen over de oude wereld gaande was. Zie
link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3102210
De catastrofetheorie gaf ik aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 157 -163,
169-175, 193 en 331-338. Het is de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch
and Loren C. Steinhauer met hun boek ‘The
long day of Joshua and six other catastrophes, 1973, chapter VI’, dat ik
onderzocht en toepaste in mijn reconstructie van de geschiedenis van de
oudheid.
Het
eponiem van Bur Sagale in het tiende regeringsjaar van Assur Dan valt niet
toevallig volgens mijn revisie in het jaar 800 v. Chr. Dat jaar blijkt op basis
van Bijbelse chronologie het jaar van de aardbeving te zijn waar de profeet
Amos het begin van zijn bediening aan koppelt.
Amos 8:9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de
Heere HEERE, dat Ik de zon op den middag
zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren. 10 En Ik zal
uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle lenden
een zak, en op alle hoofd kaalheid brengen; en Ik zal het land stellen in rouw,
als er is over een enigen zoon, en deszelfs einde als een bitteren dag.
(Statenvertaling)
Zie ook mijn uitgave: De zonaanbidder, 2016, blz.
7-12. Een
gewone eclips van maan/zon was het niet. In het kosmische catastrofemodel was
het een ander hemellichaam dat verantwoordelijk voor de zonsverduistering was.
Volgens de al eerder geciteerde geleerde Donald W. Patten was het de planeet
Mars die in haar verstoorde omwenteling om de zon, planeet aarde voor parten
zorgde. De planeet Mars was voor vele volken tijdens deze periode en de
volgende eeuwen, de oorlogsgod. De Assyriërs noemden hem Nergal.
De opvolger van Assur
Dan III was Assur Nirari V. Opnieuw maken we gebruik van de
eponiemlijst-gegevens om deze koning op de tijdsbalk te plaatsen. Slechts acht
jaar zou Assur Nirari V de Assyrische kroon torsen. Tijdgenoten van Assur
Nirari V in Israël en Juda waren de machtige koningen Jerobeam II en Uzzia.
Onder het bewind van deze koningen zouden Juda en Israël gans het gebied van wijlen
koning David onder hun scepter brengen.
[753/752] 790/789 Tijdens het eponiem van A¹¹ur-nirari [V], koning van Assyrië, de koning bleef in het land.
[748/747]
785/784 Tijdens het eponiem van
Adad-bela-ka'in, de gouverneur van A¹¹ur, veldtocht tegen Namri.
[747/746]
784/783 Tijdens het eponiem van
Sin-¹allimanni, de gouverneur van Rasappa, de
koning bleef in het land.
[746/745]
783/782
Tijdens het eponiem van Nergal-nasir, de gouverneur van Nisibis, opstand in Kalhu.
Voor
Assyrië betekende deze periode een tijd van teloorgang. Vijf maal lezen we in
de eponiemlijst dat de koning ‘in het land bleef’. Geen expedities van welke
aard ook werden ondernomen. De uitdrukking: de koning bleef in het land’ is dan
ook een eufemisme voor nietsdoen.
Het
laatste eponiem vermeld een opstand in Kalhu. Een revolutie die zich over heel
het land moet uitgebreid hebben en zo een periode van nooit eerder geziene anarchie
inluidde.
De
Assyriologie laat volgens de eponiemlijsten Assur Nirari V opgevolgd worden
door Tiglath Pileser III. Maar dit klopt niet met de historische realiteit.
In mijn
revisie van de chronologie van de Assyrische koningen meen ik dat het eponiem
van Nergal-nasir gereviseerd naar 782 v. Chr. het begin van een breuk in de
Eponiemlijst zag.
Het is
de usurpator Tiglath Pileser III die vermoedelijk verantwoordelijk is voor het
creëren van een hiaat een ‘damnatio memoriae’, in de geschiedenis van Assyrië.
De
extra tijdsperiode die in de herziening van de chronologie van de koningen van
Assyrië gecreëerd wordt zorgt voor ruimte op de tijdsbalk voor het invullen van
namen van Assyrische koningen die door Tiglath Pileser III ‘deleted’ werden.
In mijn
herziening laat ik A¹¹ur-nirari V na een periode van anarchie opgevolgd worden
door de Sardanapallos van een
Griekse legende. Ook de Assyrische koning die zich op de prediking van Jona tot
de God van Israël voor uitredding keerde, krijgt in deze tijdsspanne een plaats
op de tijdsbalk. De ramp die Jona in Nineveh aankondigde was die van het jaar
776 v. Chr. Zie het artikel op dit blog: De
moeder van alle verwoestingen van 17.11.2017,
zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
De Assyrische koning Sardanapallos kennen we alleen uit een Griekse legende en komt in
de bewaard gebleven Assyrische koningslijst niet voor.
Hierna
een extract uit een oud geschiedenisboek dat ik een tijd terug in een
antiquariaat kon aankopen.
(P.H.
Witkamp, De Sagen-tijd der Oude Volken, 1889)
“De
Griekse geschiedschrijvers kenden de namen der grote Assyrische koningen van de
achtste eeuw v. Chr. niet, en dachten met hun gewone lichtzinnigheid een gehele
reeks van onbetekenende koningen uit, die zij van Ninus en Semiramis lieten
afstammen. Als de laatste dezer koninklijke fantasiebeelden noemden zij Sardanapallos. Deze, zo verdichtten
zij, bracht de meeste tijd in zijn harem door, droeg zelfs vrouwen-klederen en
vond smaak in vrouwelijke arbeid. Hij was een wellusteling zoals niemand voor
hem, en gaf zich over aan natuurlijke en onnatuurlijke zonden. Zinnelijk genot
was zijn enig levensdoel, en dit gaf hij ook onverholen te kennen, o.a. in een
opschrift op zeker gedenkteken. Dit opschrift luidde: “Sardanapallos, zoon van Anaxeyndaraxas, heeft Anchiale en Tarsos op
één dag gebouwd. Eet, drink en bemin,
want al het overige is niet veel waard.” Twee belastingplichtige vorsten, Arbakes van Medië en Belyses van Babylon, waren in opstand
gekomen. Dit wekte Sardanapallos uit zijn lethargie op, en de dapperheid van
zijn geslacht herleefde in zijn gemoed. Hij was de opstandelingen tegemoet
getrokken, had hen verscheidene malen verslagen en zou hen vernietigd hebben,
zo niet uit Baktrië teruggekeerde Assyrische troepen, in plaats van hem
bijstand te bieden, tot de vijanden waren overgelopen. Hij werd binnen Nineveh
belegerd, doch bood twee jaar tegenstand. In
het derde jaar was de Tigris buiten zijn oevers getreden en had daardoor de
stadsmuur zodanig ondermijnd, dat twintig stadiën daarvan in puin stortten. Nu
herinnerde Sardanapallos zich een orakel, dat hem zolang de zegepraal beloofde
totdat de rivier zich tegen hem zou keren. Om de vijanden niet levend in handen
te vallen, besloot hij zich met zijn vrouwen, zijn paleis en zijn kostbaarste
bezittingen te verbranden. Op een 125 meter hoge brandstapel liet hij een kamer
van 32 meter lengte en een gelijke breedte voor zich inrichten. Honderdvijftig
gouden, met tapijten bedekte rustbedden warden daarin neergelegd, en aan het
einde der zaal onwaardeerbare schatten van edel metaal, vonkelende stenen en
kunstwerken opgehoopt. Toen dit gereed was, nam hij met zijn vrouwen op de
rustbedden plaats, en liet door gesnedenen, de enigen die met zijn voornemen
bekend waren, de brandstapel aansteken. Veertien dagen duurde de brand. Het
volk merkte niet van dit alles, en meende dat de rook kwam van een groot offer.
Welhaast werd nu Nineveh ingenomen en verwoest. Dat gehele verhaal is een
verdichtsel.
%%FOTO6%%%
De Engelse kunstschilder Ford Maddox Brown
(1821/1893) uit de negentiende eeuw, maakte een prachtig schilderij over de
dood van de legendarische Sardanapallos en voegde met zijn penseel terecht in
de linkerbovenhoek een eclips, een kosmisch fenomeen aan de zon, aan zijn
afbeelding toe.
Alhoewel
de hierboven geciteerde historicus het ‘gehele’ verhaal als een verdichtsel
bestempeld plaatst hij toch in zijn studie Sardanapallos op de tijdslijn tussen
de regeerperioden van Assur Nirari en Tiglath Pileser III in, in de achtste
eeuw v. Chr. wat opmerkelijk is. De geleerde P.H. Witkamp leefde en werkte voor
de tijd dat de Assyrische koningslijst te Khorsabad in Irak in de eerste helft
van de twintigste eeuw, ontdekt werd. Tegenwoordig wordt Sardanapallos door de orthodoxe Assyriologie met de Assyrische
koning Assurbanipal geïdentificeerd.
Dit is echter ook gissen door de Assyriologie. De beschrijving die we van de
historische Assurbanipal hebben komt niet overeen met de beschrijving die de
oude Grieken aan Sardanapallos toedachten.
Enkele jaren geleden werd ik thuis door onze
Radio 1-mensen gecontacteerd in verband met de uitspattingen van Sardanapallos.
Het was de tijd dat de legendarische naam in de media gehanteerd werd om de toenmalige
(2007/2011) baas van het IMF de heer Dominique Gaston André Strauss-Kahn
(1949-) en de vermoede seksschandalen rond zijn persoon te beschrijven en RADIO
1 wilde graag meer informatie over de pikante details van de persoon van de
historische (?) Sardanapallos te weten komen. Aan de telefoon gaf ik in het
kort de beschrijving aan de hand van de studie van de geleerde P.H. Witkamp uit
de negentiende eeuw. Men vroeg me of ik bereid was later op de dag opnieuw
gecontacteerd te worden ter directe uitzending op de radio. Ik was uiteraard
graag bereid en hield mij beschikbaar. Later op de dag had men echter een
Assyrioloog uit Den Haag gecontacteerd en besloot om de academisch geschoolde
dame op de radio te interviewen. De Assyrioloog identificeerde echter in lijn
met de gevestigde Assyriologie, Sardanapallos met Assurbanipal. Van
Assurbanipal weten we dat deze koning in tegenstelling een cultuurmens was die onder
andere in zijn tijd al aan archeologie deed en een bibliotheek samenstelde. De
historische Assurbanipal lijkt nergens op de beschrijving van de wellusteling
Sardanapallos van de Griekse legende. Ik herinner me dat de Radio-interviewer
alleen maar interesse had in de pikante details van Sardanapallos en niet in
bibliotheken. Een interesse die de Assyrioloog echter over de telefoon niet kon
bevredigen. Ik was zo vrank en vrij om na de uitzending de studio in Brussel te
bellen met de mededeling dat ik het beter gekund had.
De
Griekse legende bevat zo veel schijnbaar historische details dat het verhaal
voor mij heel aannemelijk overkomt. Zo worden de twee antagonisten van
Sardanapallos bij naam en plaatsnaam genoemd: Arbakes van Medië en Belyses van
Babylon. Twee tegenstanders van Sardanapallos die tegen hem in opstand kwamen.
Wat ook altijd al mijn aandacht had was de vermelding bij de belegering van
Nineveh door Arbakes en Belyses, over het buiten de oevers treden van de rivier
de Tigris, in het derde jaar van de belegering. Ook Egyptische bronnen geven
informatie over hetzelfde fenomeen waarbij de Nijl ten tijde van aangetoonde
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong (buiten het seizoensgebonden
overlopen), buiten zijn oevers trad.
Ik meen
dat het einde van Sardanapallos en het buiten de oevers treden van de Tigris op
de tijdsbalk gelijk loopt met de bijzondere tekenen aan de hemel in 776 v. Chr.
Er zit naar mijn mening een hoge graad van historische werkelijkheid in de Griekse
legende over Sardanapallos.
Als een
gevolg van het linken van Salmaneser III op de tijdsbalk aan de regeerperiode
van Achab van Israël ontstaat er een
tijdsperiode van 782 tot 761 v. Chr. waar de Bijbels-Assyrische koningen
van de achtste eeuw v. Chr. kunnen ondergebracht worden zoals ook de
legendarische Sardanapallos. Het zijn zelfs puzzelstukken die het historische
plaatje compleet maken. De Bijbels-historische koningen voor deze periode zijn
Jareb (Hosea 5:13 en 10:6) en de niet bij naam genoemde koning (Jona 3:1-10)
die zich op de prediking van Jona tot de God van Israël keerde. De koning van
Assyrië ten tijde van de profeet Jona kan moeilijk met Sardanapallos
geïdentificeerd worden. De ene koning roept bij een crisis een vasten uit en
keert zich tot de God van Israël voor uitredding en de andere zijn motto is: ‘Eet,
drink en bemin, want al het overige is niet veel waard’. Er blijven nog heel
wat vraagtekens over.
De Assyriër Jareb staat bij naam als koning van Assur in de Bijbel vermeld, daar kan geen twijfel
over bestaan.
Hosea 10:5 De inwoners van Samaria zullen verschrikt
zijn over het kalf van Beth-aven; want zijn volk zal over hetzelve treuren,
mitsgaders zijn Chemarim (die zich over hetzelve verheugden), over zijn
heerlijkheid, omdat zij van hetzelve is weggevaren. 6 Ja, datzelve zal naar Assur gevoerd worden,tot een geschenk voor den koning Jareb; Efraïm zal schaamte
behalen, en Israël zal beschaamd worden vanwege zijn raadslag. (Statenvertaling)
We moeten ons wel bedienen van de oude
Statenvertalingbijbel die de naam ongeschonden
als een eigennaam weergaf. Latere vertalingen van de Bijbel door godgeleerden
volgden de gezaghebbende Assyriologie en vertaalden de eigennaam JAREB naar een
synoniem toe. De NBG-vertalers van anno 1951 vertaalden Jareb naar ‘Strijdlust’
en de NBV-vertalers van 2005 vertaalden naar ‘Kemphaan’.
Hosea 5:13 Toen Efraïm zijn
krankheid zag, en Juda zijn gezwel, ging
Efraïm naar Assur en zond boden naar koning Strijdlust (JAREB). Deze echter
kan u geen genezing schenken, en zal het gezwel van u niet wegnemen. (NBG
Vertaling 1951)
Hosea 5:13 Toen Efraïm merkte hoe
ziek het was, en Juda zijn zwerende wonden zag, wendde Efraïm zich tot Assyrië om hulp te zoeken bij koning Kemphaan
(JAREB). Maar die kan geen genezing brengen, die heeft geen middel tegen
hun kwalen. (NBV 2005)
We hebben hier nochtans met een
eigennaam van een Bijbelshistorische Assyrische koning te doen die in de
achtste eeuw voor Christus op de tijdsbalk ondergebracht moet worden. Ook de
Septuagint-vertalers in de derde eeuw v. Chr. die de Bijbel van het Hebreeuws
naar het Grieks overzetten, hanteerden de naam van een voor hen toen bekende
Assyrische koning, zij het met een kleine afwijking van de Masoretische tekst.
Hosea 5:13 And Ephraim saw his
disease, and Judas his pain; then Ephraim went to the Assyrians, and sent
ambassadors to king Jarim: but he
could not heal you, and your pain shall in nowise cease from you. (LXX, naar het Engels vertaald)
Waar exact JAREB of JARIM in de achtste eeuw v. Chr.
op de tijdsbalk geplaatst moet worden, is alsnog moeilijk. In mijn boek ‘De
Assyriologie herzien, 2012’, appendix 1, Mitanni, heb ik de Bijbelse Jareb
ingevuld als de opvolger van Assur Nerari V alias Artatama. Ik besef nu dat ik
hier voorbarig geweest ben. De Mitannische Artatama is vermoedelijk de
legendarische Sardanapallos, en Jareb komt op de tijdsbalk na hem terecht.
Verder vermeld ik in mijn boek: De Assyriologie
herzien’ al de Assyrische koningen vanaf Shamsi Adad tot Essarhaddon met opgave
van hun vermoedelijke alter ego’s in Mitanni. Mitanni is een staatverzinsel van
de Egyptologie, en staat gewoonweg voor Assyrië. Hierna het betreffende
gecorrigeerde schema met in de linkse kolom de Mitanni-namen en rechts daarvan hun
hoogstwaarschijnlijke alter ego’s in Assur:
Kirta Shamsi Adad860/847
Suttarna I Adad Nerari 847/818
Baratarna Salmaneser IV818/808
Parsatatar Assur Dan III808/790
Saustatar Assur Nerari V790/782
Artatama Sardanapallos782/776
Suttarna II Pul 776/761
ArtashumaraJareb776/???
Tushratta Tiglath Pileser III768/730
Kurtiwazza Salmaneser V730/712
Sattuara I Sargon II721/686
Vashasatta Sanherib716/680
Sattuara II Essarhaddon680/668
Misschien dat Jareb geïdentificeerd kan worden met de
Mitannische naam Artashumara, een zoon van Suttarna II alias Pul. Artashumara werd
vermoord en er is verder weinig over hem bekend. De oorzaak is de ‘damnatio
Memoriae’ door Tiglath Pileser III uitgevoerd.
Conclusie: de stelling van de vakwetenschap
Assyriologie dat de Eponiemlijsten het chronologische kader bevatten van een
volledige ononderbroken lijst van Assyrische koningen is weerlegd. In de
Bijbel, in de werken van Flavius Josephus en andere bronnen zijn er duidelijke
aanwijzingen dat bepaalde namen van Assyrische koningen zoals onder andere die
van Jareb uit de lijst verwijderd werden, en dat als een gevolg de aangeboden
chronologie van de Assyrische koningen door de orthodoxe Assyriologie vraagtekens
oproept.
Wordt
vervolgd…
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor het najaar van 2018:
Dertig
Jubeljaren, 2018
Korte inhoud: Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk
onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren)
vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd.
Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel
verlies van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal
zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar
te herstellen via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De
toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke. Door middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet
op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid
worden en dit in contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander
van het eerste uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en
uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield
de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het
dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.
Het drieëntwintigste historische Jubeljaar van oktober 317/september 316 v. Chr.
Met
onze aflevering van 23.07.2018
brachten we het tweeëntwintigste jubeljaar onder de aandacht. Deze week gaan we
verder met het drieëntwintigste jubeljaar dat in het jaar 317/316 v. Chr. viel.
Tijdens deze periode maken we het einde van de Perzische heerschappij over het
gebied van Israël mee. Het derde beestrijk van de profeet Daniël: Griekenland,
zou in 331 v. Chr. de nieuwe heerser over Jeruzalem en de Tempel worden.
Tijdschema
368/355 v. Chr.
De
bijgevoegde tijdsbalken hebben bovenaan de westerse jaartelling met daaronder
via een blauwe tijdsbalk de sabbatjaar- en jubeljaar-telling. Daaronder ziet
men via een donkerblauwe tijdsbalk de zeventig jaarweken van Daniël afgebeeld.
Het is een tijdsbalk die de overbrugging tussen het Oude en het Nieuwe
Testament maakt tot op het optreden van Johannes de Doper in 26 AD als heraut
van de komende Messias.
In 359
v. Chr. merken we op het tijdschema het einde van de regeerperiode van de Pers
Artaxerxes II Mnemon en het begin van de regeerperiode van Artaxerxes III
Ochus.
Tijdschema
354/341 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het tweede en het derde sabbatjaar van de nieuwe
jubeljaarcyclus die ons naar het drieëntwintigste jubeljaar zullen loodsen. Het
is de tijd van de regeerperiode van de Pers Artaxerxes III Ochus.
Tijdschema
340/327 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het vierde en het vijfde sabbatjaar in de
jubeljaarcyclus.
In de
maand november van het jaar 331 v. Chr. verwelkomde Jeruzalem Alexander de Grote, die voordien het
Perzische leger onder leiding van Darius III in de slag bij Issos verslagen
had. Het was het begin van de overheersing van Israël door de Grieken en het
einde van de Perzische periode over Israël die 208 jaar geduurd had.
Alexander de Grote (21.07.356
v. Chr. 11.06.323 v. Chr.) staat in de geschiedenis van de oudheid bekend als
de schepper van een van de grootste imperiums ooit. In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 409-417 heb ik uitgebreid aandacht aan hem gegeven.
Na het verslaan van de Perzen
in de slag bij Issos trok Alexander langs de kust van de Levant verder naar het
zuiden. Het eerste obstakel was Tyrus dat toen nog een eiland voor de Libanese
kust was. De handelslieden van Tyrus waanden zich veilig voor Alexander op hun
eiland. Alexander liet echter met het puin van een vorige belegering onder
Nebukadnezar, een dam aanleggen en veroverde aldus de stad Tyrus. Woedend over
de weerstand van de Tyriërs liet hij toe dat zijn soldaten de stad plunderden
en verwoesten. De mannen van Tyrus werden gekruisigd en de vrouwen als
slavinnen verkocht. Daarna vervolgde Alexander zijn tocht naar het zuiden en
bereikte via Gaza Egypte dat hem als bevrijder ontving en als nieuwe farao
installeerde. Tot hier wat betreft de gekende en algemeen aanvaarde
geschiedenis over Alexander de Grote. De Bijbel door monde van de profeet
Daniël had in de zesde eeuw voor Christus de persoon van Alexander en zijn rijk
al beschreven. De Joodse historicus Flavius Josephus heeft uitvoerig de
geschiedenis over Alexander de Grote in zijn relatie tot de Joden
neergeschreven. Het was na de verovering van Tyrus en Gaza dat Alexander de
Grote zich volgens Flavius Josephus, naar Jeruzalem begaf (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, viii. 4-5).
4.b . Now
Alexander, when he had taken Gaza, made haste to go up to Jerusalem; and Jaddua the high priest, when he heard
that, was in an agony, and under terror, as not knowing how he should meet the
Macedonians, since the king was displeased at his foregoing disobedience. He
therefore ordained that the people should make supplications, and should join
with him in offering sacrifice to God, whom he besought to protect that nation,
and to deliver them from the perils that were coming upon them; whereupon God
warned him in a dream, which came upon him after he had offered sacrifice, that
he should take courage, and adorn the city, and open the gates; that the rest
should appear in white garments, but that he and the priests should meet the
king in the habits proper to their order, without the dread of any ill
consequences, which the providence of God would prevent. Upon which, when he
rose from his sleep, he greatly rejoiced, and declared to all the warning he
had received from God. According to which dream he acted entirely, and so
waited for the coming of the king.
5. And when he understood that he was not far from
the city, he went out in procession, with the priests and the multitude of the
citizens. The procession was venerable, and the manner of it different from
that of other nations. It reached to a place called Sapha, which name,
translated into Greek, signifies a prospect, for you have thence a prospect
both of Jerusalem and of the temple. And when the Phoenicians and the Chaldeans
that followed him thought they should have liberty to plunder the city, and
torment the high priest to death, which the king's displeasure fairly promised
them, the very reverse of it happened; for Alexander,
when he saw the multitude at a distance, in white garments, while the priests
stood clothed with fine linen, and the high priest in purple and scarlet
clothing, with his mitre on his head, having
the golden plate whereon the name of God was engraved, he approached by
himself, and adored that name, and
first saluted the high priest. The Jews also did all together, with one voice,
salute Alexander, and encompass him about; whereupon the kings of Syria and the
rest were surprised at what Alexander had done, and supposed him disordered in
his mind. However, Parmenio alone went up to him, and asked him how it came to
pass that, when all others adored him, he should adore the high priest of the
Jews? To whom he replied, "I did not adore him, but that God who hath
honored him with his high priesthood; for I saw this very person in a dream, in
this very habit, when I was at Dios in Macedonia, who, when I was considering
with myself how I might obtain the
dominion of Asia, exhorted me to make no delay, but boldly to pass over the
sea thither, for that he would conduct my army, and would give me the dominion
over the Persians; whence it is that, having seen no other in that habit, and
now seeing this person in it, and remembering that vision, and the exhortation
which I had in my dream, I believe that I bring this army under the Divine conduct,
and shall therewith conquer Darius, and destroy the power of the Persians, and
that all things will succeed according to what is in my own mind." And
when he had said this to Parmenio, and had given the high priest his right
hand, the priests ran along by him, and he came into the city. And when he went
up into the temple, he offered sacrifice to God, according to the high priest's
direction, and magnificently treated both the high priest and the priests. And
when the Book of Daniel was showed
him (23: The place showed Alexander might
be Daniel 7:6; 8:3-8, 20--22; 11:3; some or all of them very plain predictions
of Alexander's conquests and successors.) wherein Daniel declared that one
of the Greeks should destroy the empire of the Persians, he supposed that
himself was the person intended. And as he was then glad, he dismissed the
multitude for the present; but the next day he called them to him, and bid them
ask what favors they pleased of him; whereupon the high priest desired that
they might enjoy the laws of their forefathers, and might pay no tribute on the
seventh year. He granted all they desired. And when they entreared him that he
would permit the Jews in Babylon and Media to enjoy their own laws also, he
willingly promised to do hereafter what they desired. And when he said to the
multitude, that if any of them would enlist themselves in his army, on this
condition, that they should continue under the laws of their forefathers, and
live according to them, he was willing to take them with him, many were ready
to accompany him in his wars.
The MacMillan
Bible Atlas plaatst bij de reisroute van Alexander de Grote naar Jeruzalem een
vraagteken? De reden is hoogstwaarschijnlijk dat alleen de oudheidhistoricus
Flavius Josephus de reis van Alexander naar Jeruzalem en de ontmoeting met de
hogepriester vermeldt. Geen andere historische bron is voorhanden.
Flavius Josephus schrijft dat
wanneer Alexander Jeruzalem nadert, de Joden door de Samaritanen bij hem in een
kwaad daglicht gesteld zijn. De hogepriester wendde het gevaar af door een
Goddelijke ingeving in een droom te gehoorzamen. De hogepriester ging daarop in
vol ornaat getooid met op zijn hoofdbedekking een gouden plaat met daarop de
naam JHWH geschreven, gevolgd door een grote menigte, Alexander tegemoet. Bij
het zien van de hogepriester en de naam van JHWH bewijst Alexander eer aan de
Naam van de God van Israël door alleen naar de priester toe te gaan, HASHEM te
aanbidden en de priester te groeten. Als er dan hierop reactie van de Griekse
omstaanders kwam antwoordde Alexander dat bij het zien van de hogepriester van
Jeruzalem, hem een droom in herinnering kwam. Een droom die hij eerder in Dios
in Macedonië had. Het droombeeld had hem toen verteld niet te vrezen maar haast
te maken met het oversteken van de zee naar Azië. Zeker en vast zou hij de
heerschappij over het Rijk der Perzen veroveren.
Flavius Josephus verhaalt
verder hoe men Alexander te Jeruzalem het Bijbelboek(rol) van de profeet Daniël
toonde met de gedeelten die op hem betrekking hadden.
Dit is meta-historie waar
vooral Dr. F. De Graaff in zijn
boek: Israël-Hellas-Rome, het mysterie van de antieke beschaving, 1993, over
uitweid. De God van Abraham, Izaak en Jakob/Israël is Heer over het
wereldgebeuren. Hij leidt de geschiedenis van deze wereld en grijpt meermaals
in de loop der gebeurtenissen in. Gebeurtenissen die sinds de rebellie zoals
beschreven in het Bijbelboek Genesis schijnbaar geleidt worden door toeval,
oorzaak en gevolg.
Voor de Joden betekende de val
van het Perzische Rijk geen vrijheid maar alleen een wisseling van heersers die
achtereenvolgens over hun gebied heersten. Eerst de Babyloniërs, daarna de
Meden en de Perzen en vervolgens de Grieken. Later zouden vanaf 63 v. Chr. de
Romeinen de heerschappij overnemen.
Tijdschema
326/313 v. Chr.
Het tijdschema
326/313 v. Chr. toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd door het drieëntwintigste jubeljaar in
317/316 v. Chr. We bezitten geen enkele informatie over het eventueel houden of
niet-houden van het jubeljaargebod door de teruggekeerde ballingen in Judea.
Op ons schema
merken we de vroegtijdige dood van Alexander de Grote in 323 v. Chr. Bij zijn
dood strekte het nieuwe wereldrijk zich uit van de kusten van de oostelijke
Middellandse Zee tot aan de rivier de Indus in India. Na de dood van Alexander
de Grote zou het Rijk door zijn generaals of diadochen in vier gedeeld worden
nadat zij een serie oorlogen met elkaar uitvochten. Het land Judea zou hierbij
een twistappel zijn tussen vooral de Griekse koning van het Zuiden in Egypte en
de Griekse Koning van het Noorden in Syrië.
De
geschiedenis die we hier behandelen werd haarfijn door de profeet Daniël in 539
v. Chr. voorzegt en opgeschreven:
Daniël 11:1 Ik
echter, ik stond in het eerste jaar van
Darius de Mediër hèm tot een helper en toevlucht . 2 Nu dan, ik zal u de
waarheid bekendmaken. Zie, nog drie
koningen zullen in Perzië opstaan (1. Cyrus II 550/330, 2.
Cambyses 529/522, 3. Darius I Hystaspes 521/486 v. Chr.), en de vierde (Xerxes I 486/465 v. Chr.) zal grotere rijkdom bezitten dan
alle anderen, en als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij alles in
beweging brengen tegen het koninkrijk van Griekenland. 3 En er zal een heldhaftige koning (Alexander
de Grote) opstaan, die met grote heerschappij zal regeren
en doen zal wat hem goeddunkt. 4 Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn
koninkrijk zal verbroken worden en verdeeld naar de vier (1. Kassander -
Macedonië, 2. Lysimachus - Thracië en Klein-Azië, 3. Ptolemeüs I Egypte, 4.
Seleucus Syrië.) windstreken des hemels; doch niet
aan zijn nakomelingen, en zonder de macht waarmee hij heerste; want zijn
koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan dezen komen. (NBG
Vertaling 1951)
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid (deel 1)
Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, den zoon
van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van
Juda. 2 Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt:
Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij
overtreden. 3 Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar
Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad
der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij
hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende
achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals
des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. 6 Van de
voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en
striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen
derzelve is met olie verzacht. 7 Uw
aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land
verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden. 8 En de
dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een
nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der
heirscharen ons nog een weinig
overblijfsel had gelaten, als Sodom
zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra
gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
%%%FOTO1%%%
Toen de
bekende Oudtestamentische profeet Jesaja zijn bediening begon was het gebied
van Israël net door een meganatuurcatastrofe getroffen. De geciteerde verzen
geven een beschrijving van het land dat als omgekeerd beschreven wordt met alom
verbrande steden. De dodentol aan mensenlevens moet enorm geweest zijn en de
overlevenden worden als een overblijfsel beschreven. De verwoesting kon men vergelijken
met de bekende historische verwoesting van de steden Sodom en Gomorra in
oktober van het jaar 1889 v. Chr.
De
beschreven verwoesting van het land door de profeet Jesaja was zo desastreus
dat later de profeet Zacharia ernaar verwijst wanneer deze de Apocalyps van de
HEERE God op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft.
Zacharia
14:1 Ziet, de dag komt den HEERE,
dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem! 2 Want Ik
zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal
ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden
worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des
volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden. 3 En de HEERE zal uittrekken, en
Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft,
ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten
zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen
het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en
naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des
bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. 5 Dan zult gijlieden vlieden door de
vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij
zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor
de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage
geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7
Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch
dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het
licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profetie van Zacharia hoofdstuk 14 is uitgebreider en gaat tot en met vers
eenentwintig. Ik wens echter in het bijzonder de aandacht te vestigen op vers
vijf waar de profeet de omvang van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia
beschrijft. De profeet onderlijnt hier het destructieve karakter van de
apocalyptische meganatuurcatastrofe wanneer Jesaja zijn bediening als profeet
van de HEERE aanving.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe in het
jaar dat Jesaja zijn bediening begon doen we met de hulp van de historische
Bijbelboeken en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening:
Flavius Josephus.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van
Juda: blz. 279, uitgewerkt en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750
v. Chr.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus reikt het ankerjaar aan tot het exact
dateren van het begin van de bediening van Jesaja als profeet. Ook hij
beschrijft hoe het land Juda door een aardbeving getroffen werd op het moment
dat koning Uzzia/Azaria zich met Jom Kippoer de rol van hogepriesters toe
eigende:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they told
him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of the
city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad distemper,
and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did as he was
commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for an
intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against God
which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and lived
a private life, while his son Jotham took the government; after which he
died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had lived
sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by himself in
his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
Het was in de maand
oktober met Jom Kippoer van het jaar 776 v. Chr. dat Uzzia meende niet alleen
als koning maar ook als hogepriester te kunnen optreden. Het resultaat was dat
hij met melaatsheid geslagen werd en de volgende vijfentwintig jaar tot aan
zijn dood in quarantaine geplaatst (2 Kronieken 26:16-23).
Het vermelde
Bijbelgedeelte maakt duidelijk dat koning Uzzia in quarantaine geplaatst werd
en dat zijn zoon van dan af in zijn plaats het land bestuurde. Een jaartal
geeft de Kroniekschrijver niet op, maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS
gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van
vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad.
Het laatste regeringsjaar
van Uzzia op de tijdsbalk was het jaar oktober 751/september 750 v. Chr.
Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de
maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Het
jaar 776 v. Chr. is het jaartal van de instelling van de Olympische Spelen door de
Grieken, als dank naar hun goden toe voor de afgewende meganatuurcatastrofe.
Ook over Nineveh werd in 776 v. Chr. een verwoesting afgewend. Het was
hetzelfde jaar dat de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd ter
aankondiging van de nakende verwoesting. Het is geen toeval dat we
Bijbels-chronologisch naar hetzelfde jaartal geloodst worden voor de datering
van de aardbeving van Uzzia en het begin van de bediening van de profeet
Jesaja.
De combinatie van de hiervoor aangehaalde chronologische bronnen leveren allen het jaar 776 v. Chr. voor de grote
aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Uzzia en het jaar van het begin
van het optreden van de profeet Jesaja, op.
In de reconstructie die
de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte van de
regeerperiode van de koningen van Israël en Juda gaat het verband met het jaar
776 v. Chr. verloren of wordt het niet opgemerkt.
Thiele
dokterde op basis van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor
het veertiende regeringsjaar van Hizkia, uit. Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia wijkt met acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af en het
sterfjaar van Salomo wijkt zelfs met zevenendertig jaar af van de
Bijbels-chronologische gegevens volgens de Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.
Fundamentele
Bijbels-chronologische citaten zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met
de fabricatie van de Assyriologie zijn verklaarde Thiele zelfs als kunstmatig
aan de Bijbel toegevoegd. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew
Kings, 1951” wordt nochtans door godgeleerden vandaag beschouwd als de
definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig naslagwerk terug. Een
reden voor mij om de studie van de Bijbel niet uitsluitend aan theologen over
te laten. Ik blijf uiteraard dankbaar naar die theologen toe die ons de Statenvertaling
en andere degelijke vertalingen van het Hebreeuws en het Grieks leverden.
De erudiete onderzoeker van
het eerste uur Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950 ziet de grote natuurramp ten
tijde van koning Uzzia als een scheidslijn tussen twee tijdsperioden. Als een
gevolg van de meganatuurcatastrofe werd in het Midden-Oosten tegen 747 v. Chr.
noodgedwongen een nieuwe kalender ingevoerd. Dat jaar was het begin van de era
van Nabonassar, een tot dan toe onbekende koning van Babylon. Over
dit onderwerp ga ik uitgebreid in met mijn werk TIJD en TIJDEN, blz. 331, de noodzakelijke kalenderhervorming van
de achtste eeuw voor Christus.
Volgens Velikovsky werden de
Olympiaden die in 776 v. Chr. van start gingen door een of andere kosmische
gebeurtenis ingeluid. In het tweede hoofdstuk van zijn boek ‘Werelden in
botsing’ maakt hij de link met de planeet Mars en de Romeinse mythologie. De
Romeinse maand maart was aan de planeet Mars gewijd die verondersteld werd als
god, de vader van Romulus, de stichter van Rome te zijn.
De stichting van Rome in 753
v. Chr. vond plaats in een tijd, niet ver verwijderd van ‘de grote verwoesting’
of zoals de titel van dit hoofdstuk luidt: ‘de moeder van alle verwoestingen’, die
de profeet Jesaja in 776 v. Chr. beschreef. Volgens een Romeinse overlevering
zouden de ontvangenis van Romulus door zijn moeder, de stichting van Rome en de
dood van Romulus hebben plaatsgevonden in jaren van grote natuurberoeringen die
gepaard gingen met verschijnselen aan de hemel en storingen in de beweging van
de zon.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong.
Ik
besef dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders
ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische
overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook
fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als
een klokwerk loopt,
ooit tot slechts 2650 jaar terug de tijd in, in beroering was.
Het
boek ‘Werelden in botsing’ van Dr.
I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975. De kosmologische aspecten waren
voor mij toen een vrij moeilijke materie, een onderwerp die ik niet
onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen. De motivatie van
Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de Bijbel, een Boek dat
hij als seculiere Jood als een historisch boek benaderde. De Exodus uit Egypte
van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de tien plagen gevolgd
door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de kosmologie. Ik stond
aldus open voor de voor mij nieuwe theorieën die hij bracht.
Op 21
februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter
Velde: Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en
in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen.
Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als
afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem
vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’ van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, en het andere boek was ‘The Biblical Flood and the Ice Epoch’ van
Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van deze werken dat ik ook
de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam. Vooral dan het
chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg mijn aandacht.
Ik ben
van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes
betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de
kosmische catastrofetheorie, een cyclus
van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius
Josephus en andere bronnen, chronologisch
aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.
De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’, leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484
v. Chr. tot 701 v. Chr. Zij identificeren zeven rampen van kosmische oorsprong
die planeet aarde in de oudheid teisterden. Het jaar 701 v. Chr. is hun
vertrekpunt op de tijdsbalk en ankerpunt vanaf waar zij in de tijd
terugrekenen.
Het
noodlottige jaartal 701 v. Chr. dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer als vertrekpunt op de tijdsbalk nemen hebben zij
van eerder vermelde geleerde Edwin R. Thiele. Thiele dokterde op basis van de
Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse
chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Om in lijn
met de Assyrische chronologische gegevens te komen verkorte Thiele de algemene
regeringstijd van de koningen van Israël en Juda met ongeveer veertig jaar. Het
veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met acht jaar van de
Bijbelse chronologische gegevens af. Het Exodusjaartal 1447 v. Chr. wijkt zelfs
zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens volgens de
Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.
Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van
Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda zit ook Donald
W. Patten in zijn cycluslijst van rampen er acht tot achtendertig jaar en gaan
verloren. Zij werken als een gevolg dikwijls met ‘circa ’s jaartallen wat de
datering van de meganatuurcatastrofes betreft.
Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
binnen de nieuwe chronologie hanteert zijn de resultaten nochtans verbluffend.
Een voorbeeld is het bekende
jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken
als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een
ankerjaar bij uitstek waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen
linken. Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de
aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen.
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
rekent arriveert men in maart 722 v. Chr.
Het verkregen jaartal 722 v.
Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het
voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia, met een historische
vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat
op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was
(Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters.
From Joshua to Esther). De oorzaak ligt volgens de catastrofetheorie bij een
storing van planeet aarde in haar omwenteling om de zon.
Voorjaar 722 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar
Het jaar dat koning Achaz
van Juda stierf en begraven werd was het voorjaar van 722 v. Chr. Sinds het
begin van de bediening van Jesaja in oktober 776 v. Chr. waren er 54 jaar en
zes maanden verlopen. Een tijdsperiode die de cyclus van meganatuurcatastrofes
volgens Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun
studie; ‘The long day of Joshua and six other catastrophes, had.
Een Joodse overlevering
leert dat een meganatuurcatastrofe van kosmische aard de aarde trof op de dag
van het overlijden van koning Achaz van Juda:
While the northern kingdom was rapidly descending into
the pit of destruction, a mighty upward impulse was given to Judah, both
spiritually and materially, by its king Hezekiah. In his infancy the king had
been destined as a sacrifice to Moloch. His mother had saved him from death
only by rubbing him with the blood of a salamander, which made him fire-proof.
In every respect he was the opposite of his father. As the latter is counted
among the worst of sinners, so Hezekiah is counted among the most pious of
Israel. His first act as king is evidence that he held the honor of God to be
his chief concern, important beyond all else. He refused to accord his father
regal obsequies; his remains were buried as though he had been poor and of
plebeian rank. Impious as he was, Ahaz deserved
nothing more dignified. God had Himself made it known to Hezekiah, by a sign,
that his father was to have no consideration paid him. On the day of the dead king's funeral daylight lasted but two hours,
and his body had to be interred when the earth was enveloped in darkness.
Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible
Times and Characters. From Joshua to Esther.
Zoals
eerder opgemerkt was het volgens de theorie de planeet Mars die in de achtste
eeuw voor Christus verantwoordelijk was dat planeet aarde in haar loop rond de
zon periodiek verstoord werd met iedere keer de daarmee gepaard gaande
catastrofes. Deze boosdoener werd door de volkeren van de oudheid vergoddelijkt
en kreeg van hen diverse namen zoals: MARS bij de Romeinen, Ares bij de
Grieken, Tyr bij de Germanen, Horus in Egypte, Baal of Bel in Klein-Azië en
Indra in India.
De
hiervoor vermelde volkeren verwijzen in hun bewaarde geschriften naar een
cyclus van rampen die de wereld getroffen hebben met intervallen van ongeveer
54 en 108 jaar.
Wanneer
men het jaartal 776 v. Chr. als ankerjaar en navigatiepunt gebruikt en vanaf
hier 54 jaar op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent verkrijgt men meer
dan eens passende historische vermeldingen van meganatuurcatastrofes.
Essarhaddon ‘s veldtocht naar Egypte en de
vermelding van een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.
De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun
studie: ‘The long day of Joshua and six other catastrophes’, plaatsen de
laatste ramp in 701 v. Chr. op de tijdsbalk en volgens hen kwam daarna ons
zonnestelsel tot rust kwam en namen de planeten hun huidige stand in:
After the year 701 BC, Mars was sufficiently ‘bumped’
or perturbed in its orbit by Earth to throw its orbit out of 2:1 resonance. It
subsequently arrived in its current orbit, which is 1.88 in its period compared
to Earth’s orbital period.’ (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
1973, Chapter II)
Nochtans
bestaat er een primaire bron met een indicatie dat er nog een ramp volgde. De
annalen van de Assyrische koning Essarhaddon verwijzen namelijk mogelijk naar
een gelijkaardige meganatuurcatastrofe wanneer deze zijn veldtocht tegen Egypte
ondernam.
Wanneer
we van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar 722 v. Chr. met een tijdschijf van
54 jaar en zes maanden rekenen arriveren we op de tijdsbalk in oktober 668 v. Chr.
De
annalen van Essarhaddon verwijzen naar een
storm-demon die hem vooraf naar Egypte ging. Ik meen dat de verwijzing van
Essarhaddon van een storm-demon naar een kosmisch fenomeen verwijst dat past in
de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde van de vierentwintigste
tot de achtste eeuw voor Christus plaagden. Hierna het betreffende gedeelte uit
de bewaarde annalen van Essarhaddon dat over de storm-demon handelt:
“The king, whose sovereignty the lord of lords,
Marduk, has exalted, far above that of the kings of the four quarters, who has
brought all the lands in submission under his feet who has exacted tribute and
tax from them. (He is) conqueror of his foes, destroyer of his enemies; (He is)
the king whose walk is a storm, and
whose deeds a raging wolf. Before him is
a storm-demon, behind him a cloudburst. The onset of his battle is mighty. He is a consuming flame, a fire that does
not go out. (He is) the son of Sennacherib, king of the universe, king of
Assyria, son of Sargon, king of the universe, king of Assyria, viceroy of
Babylon, king of Sumer and Akkad. (He is of) the eternal seed of priesthood, of
Bel-bani, son of Adasi, who established the kingdom of Assyria, who at the
command of A¹¹ur, Shamash, Nabu, and Marduk, the great gods, his lords,
overthrew the servitude of the city of A¹¹ur.”
(Adapted from Luckenbill 2:224-27, Luckenbill, Daniel
David. Ancient Records of Assyria and Babylonia. Vol. 2: From Sargon to the
End. Chicago: University of Chicago Press, 1927.)
De
invasie van Egypte door Essarhaddon wordt in zijn annalen vermeldt in zijn
tiende regeringsjaar in 671 v. Chr. wat met drie jaar afwijkt van het verkregen
meganatuurcatastrofe-jaar in oktober 668 v. Chr.
Een
afwijking in de cyclus is echter niet onmogelijk wat de onderzoekers Donald W.
Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of
Joshua and Six Other Catastrophes, overigens bevestigen.
Het zou
echter ook mogelijk zijn dat de annalen van Essarhaddon niet nauwkeurig zijn,
en dan wordt het jaartal 668 v. Chr. een eventueel nieuw ankerpunt op de
tijdsbalk.
Hierna
enkele citaten van de zijde van de Assyriologie over de regeerperiode van
Essarhaddon en Assurbanipal:
“The sources for the reign of Esarhaddon are difficult
to date and are not reliable with regard to 15 details of campaigns and to their chronology. There are
considerable differences in the recorded order of events between the Esarhaddon
and the Babylonian chronicles and Esarhaddon’s prisms. Eph’al has questioned the reliability of the Esarhaddon and
Babylonian Chronicles. Etcetera…
“However, Cf.
H. Tadmor, “An Assyrian Victory Chant and Related Matters”, in: G. Frame (ed.),
From the Upper Sea to the Lower Sea: Studies on the History of Assyria and
Babylonia in Honour of A. K. Grayson (Leiden, 2004) 269-272. Tadmor postulates that Esarhaddon’s Annals were ideologically
edited and thus are less valid for chronological reconstruction than the
Esarhaddon and the Babylonian chronicles. However, note that some events in the
Chronicles were also wrongly placed. Tadmor, “Autobiographical Apology”, 272.
Cf. J. A. Spalinger, “Esarhaddon and Egypt: An Analysis of the First Invasion”
Vanuit
mijn persoonlijke opleiding kan ik moeilijk over afwijkingen in de cyclus van
catastrofes oordelen en blijft het voor mij een vraag wanneer juist planeet
aarde en het zonnestelsel tot rust kwam en het exacte klokwerk, dat we vandaag
van alle planeten waarnemen, een aanvang nam. Het is vooral via mijn interesse
voor chronologie dat de cyclus van catastrofes van kosmische oorsprong al lange
tijd mijn aandacht heeft aangezien het past in de in de Bijbel beschreven
rampen in de oudheid.
De
moderne wetenschap kosmologie wijst de theorie van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer die gebaseerd is op mythologische bronnen en de
Bijbel, af. Hun geavanceerde computersystemen zijn alle geprogrammeerd op basis
van de uniformiteittheorie: de aarde is nooit in haar baan om de zon verstoord
en ons zonnestelsel loopt sinds mensengeheugenis als een klokwerk.
Het
laatste boek: Mankind in Amnesia, 1982, dat de controversiële onderzoeker Dr.
Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit door de moderne
kosmologie afwijzen van de nochtans historisch gedateerde meganatuurcatastrofes
dat hij catalogeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne
wetenschap. Velikovsky omschreef het als het volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan
geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele
naties, tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
Voorjaar 830 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
We
keren terug naar het jaar 776 v. Chr. waar we ons verhaal mee begonnen zijn.
Vanaf dit ankerjaar op de tijdsbalk gaan we in tijdschijven van 54 jaar en zes
maanden terug de tijd in.
Het
resultaat voor de eerste tijdschijf vanaf 776 v. Chr. is het voorjaar van 830
v. Chr. voor een veronderstelde meganatuurcatastrofe. Aanwijzingen naar
mogelijke historische rampen voor dit jaar hebben we niet. Dat er niettemin
tekenen aan de hemel waren staat volgens mij buiten twijfel. In de chronologie
van de koningen van Juda en Israël is het jaar 830 v. Chr. het sterfjaar van
koning Joahaz van het tienstammenrijk en nam zijn zoon Joas het bewind over.
Joas was in 833 v. Chr. als co-regent al aangesteld.
Het
voorjaar van 830 v. Chr. zag ook niet toevallig de dood van koning Joas en de
troonsbestijging van diens zoon Amazia, en had waarschijnlijk verband met
tekenen aan de kosmische hemel. Het is een mogelijke verklaring voor de
gerapporteerde ziekten in de Bijbel voor deze tijd en het aanstellen van
co-regenten in zowel Israël als Juda. Ook het fenomeen van de afgodendienst in
Juda (2 Kronieken 25:14) en Israël dat iedere keer opnieuw de kop opstak kan
misschien vanuit de cyclus van meganatuurcatastrofes verklaard worden.
Het
fenomeen van de afgoderij dat in de oudheid stak telkens opnieuw de kop op in
zowel Israël als Juda. De oorsprong en oorzaak ligt volgens mij bij de cyclus
van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde met
intervallen vanaf de vierentwintigste eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr.
getroffen heeft. De wereld van de oudheid was voor een lange tijd in beroering
en een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël die meenden in de planeten
in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder leiding van
Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al mee. Het
bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een afbeelding van een
Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze
onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod,
en verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf
hen over, dat zij het heir des hemels
dienden, gelijk geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook
slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren in de woestijn, gij
huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden;
en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon. (Statenvertaling)
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die
de planeet Saturnus voorstelde. De verering van Saturnus en de naam Saturnus
kan zelfs in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis.
In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een
getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke’, dan maakt men geestelijk blind en doof zijnde de
verkeerde keuzes wanneer ‘werelden in botsing’ komen, en mist men zijn doel.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid - deel 3
Najaar 1212 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor
het bekomen jaartal 1212 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes
bezitten we ook ditmaal naar mijn weten geen bijzondere vermelding in de Bijbel
of andere bronnen.
Het was
de tijd van de Richteren voor de twaalf stammen van Israël. In het najaar van
1212 v. Chr. zitten we naar het einde toe van de bediening als richter van de
bekende Deborah en Gideon die beiden gedurende veertig jaar het volk geleidt
hebben. De aanvang van de bediening van Deborah was getuige van een kosmisch
fenomeen.
In Egypte
heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land. De Egyptische
oudheidhistoricus Manetho verdeelt hun regeerperiode over twee dynastieën: de
vijftiende en zestiende dynastie. Het is een lange periode in de
oudheidgeschiedenis van Egypte waar we als een gevolg van de ontketende
beeldenstorm door farao Ahmose van de achttiende dynastie na de verdrijving van
de Hyksos weinig over weten.
Voorjaar 1266 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Op de
tijdsbalk zoals in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, gebracht vinden we geen
verwijzing naar een meganatuurcatastrofe voor het jaar 1266 v. Chr. Maar zoals
in het vorige hoofdstuk opgemerkt hebben we wel een verwijzing naar een
kosmisch fenomeen in de Bijbel in het jaar dat de richter Deborah haar bediening
aanvangt in het voorjaar van 1249 v. Chr. wat een verschil van zeventien jaar
in de veronderstelde cyclus oplevert. De aanvang van de richterperiode van
Deborah is op de tijdsbalk chronologisch stevig verankerd, wanneer we met de
voorhanden zijnde chronologische gegevens terugrekenen vanaf de richter Jefta
in 1143 v. Chr. toen er driehonderd jaar verstreken waren sinds de inname van
Kanaän onder leiding van Jozua. Het resultaat is 1249 v. Chr. voor het begin
van het richter-schap van Deborah. Als generaal van het militieleger van Israël
versloeg zij het machtige leger van Jabin die over negenhonderd ijzeren
strijdwagens beschikte (Richteren 4:1-16).
Het Bijbelboek Richteren geeft
een verwijzing naar een kosmisch fenomeen dat zich tijdens de slag tussen de
Israëlieten en het leger van Jabin afspeelde:
Richteren 5:20 “Van de hemel
streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws: MECILLAH)
streden zij tegen Sisera.” (NBG Vertaling 1951)
De onderzoekers Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, verbinden in hun studie ‘The long day
of Joshua and six other catastrophes – Chapter VI - (1973), het kosmisch
fenomeen van Richteren 5:20 met een ‘fly-by’ van de planeet Mars. De Hebreeuwse
grondtekst-woorden die ik in het Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken
vermeld heb zijn van hen. Hierna hun
commentaar voor de Hebreeuwse woorden KOWKAB en MECILLAH.
KOWKAB: a blazing or rolling
star, a shining star, a luminary, and we propose, a rotating planet such as
Mars.
MECILLAH: which Strong’s
Concordance translates as a viaduct, a staircase, a causeway, a course, a
highway, a path, a terrace, and our belief is it could also be accurately
translated ‘an orbit’, or ‘orbits’, paths of the luminaries.
Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 “Van de hemel
streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera.”, krijgt in het
licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Het
resultaat was dat het machtige leger van de koning van Kanaän verslagen kon
worden. Voor de Israëlieten was het duidelijk dat de HERE God ingegrepen had.
De onderzoeker Patten schrijft dienaangaande in zijn werk iets heel merkwaardig
neer:
‘Agnostics will in the future
, more and more, discount evolutionary uniformitarianism, and will see the
validity in the astronomical, catastrophic view of science and ancient history,
yet perhaps without the hand of God.’ (The long day of Joshua and six other
catastrophes by Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer,
1973)
Het
nieuwe ankerpunt op de tijdsbalk is het jaar 1249 v. Chr. ter berekening van
eerder plaatsgevonden meganatuurcatastrofes.
Wanneer we verder terug de tijd ingaan vanaf 1249 v.
Chr. met schijven van 54 jaar en 6 maanden krijgen we volgende resultaten:
september/oktober 1304
v. Chr.
Maart/april 1358
v. Chr.
Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen historische verwijzing naar een
natuurcatastrofe op maar het jaar 1358
v. Chr. wel. Het is een jaartal dat verbonden is met de genoteerde
hongersnood ten tijde van Naomi zoals beschreven in het Bijbelboek Ruth.
Voorjaar 1358
v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Ruth
1:1 In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen
trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om
als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam van de man was
Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn beide zonen Machlon
en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld van Moab
aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi, zodat
deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische vrouwen:
de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven ook die twee, Machlon en
Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide zonen en haar man. 6
Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van
Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven.
(NBG Vertaling 1951)
Mijn
plaatsing van de sabbat- en jubeljaren op de tijdsbalk zoals in TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 147-163, gebracht levert het jaar 1358 v. Chr. als het jaar van de
hongersnood die in het Bijbelboek Ruth 1:1 vermeld wordt. De
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong maakten dat in één slag oogsten
en dergelijke vernietigd werden en hongersnoden als gevolg. Het resultaat waren
meestal volksverhuizingen op grote schaal met mensen die op zoek gingen naar
nieuwe vestigingsgebieden.
De
Sabbat- en Jubeljaarcyclus ging van start in 1443 v. Chr. in de maand Nisan
wanneer de Israëlieten onder de leiding van Jozua de Jordaan overtrokken ter
inbezitneming van het Beloofde Land. In 1437 v. Chr. was het land veroverd en
begon het eerste sabbatjaar. Zeven maal zeven sabbatjaren later begon in de
maand Tishri van het zevende sabbatjaar, het eerste jubeljaar dat van 1395 tot
1394 v. Chr. liep.
Het was het tweede jubeljaar van oct1346/sep1345 v.
Chr. sinds de instelling ervan dat het jubeljaar was ten tijde van Naomi en Ruth.
Het zesde jaar van de dubbele zegening in de sabbatjaarcyclus was maart
1347/april 1346 v. Chr. Dit was het jaar dat Naomi in haar ballingsland Moab
vernam dat de HERE God naar zijn volk had omgezien door het brood te geven. Het
was het jaar van de zogenaamde dubbele zegening zodat de opbrengst van het land
voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal ook het Jubeljaar te
overbruggen.
Vanaf het jaartal 1347/1346 v. Chr. rekenen we tien
jaar terug voor het vertrek van Naomi als een gevolg van de hongersnood, naar
Moab wat ons in het jaar 1357 v. Chr. brengt. Het is het exacte jaartal voor de
hongersnood ten tijde van de verdrukking (1367/1349 v. Chr.) van de Israëlieten
door de koning van Moab Eglon.
Het jaartal 1357 v. Chr. als een meganatuurcatastrofe-jaar
met mislukte oogsten tot gevolg is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers
gemist hebben en dit uitsluitend als een gevolg van hun hanteren van Thiele ’s
ankerjaar 701 v. Chr. op de tijdsbalk.
Najaar 1413 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor
het bekomen jaartal 1413 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes met het
rekenen van tijdschijven van 54 jaar en zes maanden bezitten we ook ditmaal
naar mijn weten geen bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.
Het was
de tijd kort na de dood van Jozua gevolgd door de tijd dat oudsten de twaalf
stammen van Israël richtten.
In
Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land die na
de Exodus en de tien plagen het land overrompelden.
Voorjaar 1467 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Het
jaartal 1467 v. Chr. bekomen we door opnieuw met een tijdschijf van 54 jaar es
zes maanden vanaf het vorige navigatiepunt op de tijdsbalk in de tijd terug te
rekenen. Dit jaartal levert in de mij bekende bronnen geen vermelding naar een
meganatuurcatastrofe op. Wat wel opvalt is dat we met de rekenoefening op de
tijdsbalk het jaartal 1443 v. Chr. gepasseerd zijn. Dit jaartal levert in de
Bijbel een vermelding naar een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong op.
Het is het bericht van het stilstaan van de zon op het woord van Jozua ten
tijde van de slag bij Gibeon waar de Israëlieten tegen een coalitie van
Kanaänietische vorsten moesten strijden. Tussen de jaartallen 1413 v. Chr. en
1443 v. Chr. bestaat er een verschil van zo maar even dertig jaar. Wat is hier
aan de hand?
Najaar 1443 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar!
In onze
studie van de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong zoeken
we altijd absolute ankerpunten op de tijdsbalk. Op dit fundament zetten we onze
reis verder in de tijd terug met najaar 1443 v. Chr. als navigatiepunt op de
tijdsbalk.
De
Israëlieten arriveerden aan de Jordaan aan de oostelijke grens van Jericho, in
de lente van het jaar 1443 v. Chr., exact op de dag af, veertig jaar na de exodus
uit Egypte. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, verankerde ik het jaartal van de
Exodus met het jaar 1483 v. Chr. Dit laatste jaartal was het resultaat van het
chronologisch hanteren van de Jubeljaren volgens de opgave door William
Whiston. In totaal waren er van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het
‘aangename jaar des HEREN’ of Jubeljaar uitriep en zich als Messias
bekendmaakte, tot het jubeljaar van oktober 1395/ september 1394 v. Chr. dertig
jubeljaren geweest. Van het eerste Jubeljaar in okt1395 tot sep1394 v. Chr.
zijn het zeven maal zeven jaar of negenenveertig jaar teruggerekend
(sabbatjaren van maart/tot april tot maart/april) tot het begin van de inname
van het Beloofde Land in 1443 v. Chr.
Jozua
4:19 Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en
zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van Jericho.
Jozua
5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die
maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het
Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op
dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van
het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land
Kanaän opleverde.
Deze
twee Bijbelcitaten plaatsen we aldus chronologisch op de tijdsbalk in de maand
Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. Vanuit Jozua 5:12 maken we op
dat in 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met
zes jaar later het eerste sabbatjaar in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.
Wat
diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het Pesachfeest chronologisch volgde,
was de inname van Jericho, zoals beschreven in het Bijbelboek Jozua
hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij Ai (Jozua 7:1-26) op de
tijdsbalk, met daarna de overwinning over Ai (Jozua 8;1-29), nog altijd in het
voorjaar van 1443 v. Chr.
Vervolgens
gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de verovering van Ai, verder met een
bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar voor de HERE God van Israël bouwt
en daar de Wet van Mozes aan het volk voorleest. Ook in de ‘Legends of the
Jews’ merken we dezelfde chronologische volgorde, waarbij men onmiddellijk na
het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal optrekt:
When the people arrived on the further shore, the holy
Ark, which had all the while been standing in the bed of the river, set forward
of itself, and, dragging the priests after it, overtook the people. The day
continued eventful. Unassailed, the
Israelites marched seventy miles to Mount Gerizim
and Mount Ebal, and there performed the ceremony bidden by Moses in
Deuteronomy: six of the tribes ascended Mount Gerizim, and six Mount Ebal
(Legends of the Jews by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, I. JOSHUA).
De
mobilisatie van de overige koningen van Kanaän volgt na het bouwen van het
altaar op de berg Ebal. Dit feit plaats ik in de herfst van 1443 v., Chr. op de
tijdsbalk.
Jozua
9:1 Zodra al de koningen aan de
westzijde van de Jordaan, op het Gebergte, in de Laagte en langs de ganse kust
der Grote Zee tot tegenover de Libanon, de Hethieten, de Amorieten, de
Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten dit hoorden, 2 sloten zij zich aaneen
om eendrachtig Jozua en Israël te bestrijden.
De
inwoners van de stad Gibeon hadden intussen met een list een bondgenootschap
met Jozua en de Israëlieten gesloten en werden vervolgens het doelwit van de
overige koningen van Kanaän. Deze geschiedenis staat in Jozua hoofdstuk 9
beschreven. Chronologisch zitten we nu ongeveer in de herfst van 1443 v. Chr.
Wat daarna volgt is de in Jozua hoofdstuk 10, beschreven oorlog:
Jozua 10:1 Zodra Adonisedek, de
koning van Jeruzalem, hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen had
– evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had, zo had hij ook met Ai en
zijn koning gedaan – en dat de inwoners van Gibeon met Israël vriendschap
gesloten hadden en in hun midden waren, 2 toen werd men zeer bevreesd, want Gibeon
was een grote stad, als een der koninklijke steden, ja, het was groter dan Ai,
en al haar mannen waren helden. 3 Daarom zond Adonisedek, de koning van Jeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron, aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis, en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap: 4 Trekt op tot
mij en helpt mij, opdat wij Gibeon slaan, omdat het vriendschap gesloten heeft
met Jozua en de Israëlieten. 5 Hierop verenigden zich de vijf koningen der Amorieten en trokken op: de koning van Jeruzalem,
de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning
van Eglon, zij met al hun legers; zij belegerden Gibeon en streden ertegen. 6 Toen zonden de mannen van Gibeon tot
Jozua, naar de legerplaats te Gilgal, deze boodschap: Trek uw hand niet van uw
knechten af, ruk haastig tot ons op, verlos ons en help ons, want alle koningen
der Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons verzameld. 7 Toen trok Jozua uit Gilgal op, hij en
al het krijgsvolk met hem, allen dappere helden. 8 En de HERE zeide tot Jozua:
Vrees niet voor hen, want Ik geef hen in uw macht, niemand van hen zal voor u
standhouden. 9 En Jozua overviel hen plotseling – de ganse nacht was hij, van
Gilgal uit, opgetrokken – 10 en de HERE
bracht hen voor het aangezicht van Israël in verwarring, zodat hij hun een
grote nederlaag toebracht bij Gibeon, hen vervolgde in de richting van de
bergpas van Bet-Choron en hen versloeg tot bij Azeka en Makkeda. 11 Terwijl zij
nu voor Israël vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp
de HERE uit de hemel grote stenen op hen,
tot Azeka toe, zodat zij stierven; die door de hagelstenen stierven, waren
talrijker dan die, welke de Israëlieten met het zwaard doodden. 12 Toen sprak
Jozua tot de HERE ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten
overleverde, en hij zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon! 13 En de
zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand
gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu
bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks
een volle dag. 14 Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest,
waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. 15
Hierop keerde Jozua en geheel Israël met hem terug naar de legerplaats te
Gilgal. (NBG Vertaling 1951)
Het
hiervoor beschreven treffen tussen het leger van de Israëlieten onder leiding
van Jozua en de Kanaänietische coalitie van de vijf koningen plaats ik op de
tijdsbalk in de maand oktober van het jaar 1443 v. Chr., nog hetzelfde jaar dat
Jericho en Ai ingenomen werden.
De
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die het Bijbelboek Jozua beschrijft,
is hiermee indirect door de plaatsing van de sabbat- en jubeljaren op de
tijdsbalk, gedateerd. De Seder Olam plaatst het fenomeen van het stilstaan van
de zon gelijk met de zonnewende in de maand juni van dat jaar en meent hiermee
een verklaring voor het fenomeen te kunnen invullen. Het stilstaan van de zon,
op het woord van Jozua, is dan ook een aller ongelooflijkst verhaal, schreef
Dr. I. Velikovsky in zijn werk ‘Werelden
in botsing, 1950, hfst.1. De verdienste van de erudiete Velikovsky is dat
hij het gebeuren met de zon op het slagveld bij Gibeon, wetenschappelijk
aanvaardbaar vanuit andere oudheid-bronnen, kosmologisch verklaart heeft. De
wereld van de oudheid werd vanaf het jaar 2341 v. Chr. tot en met het jaar 668
v. Chr. geplaagd door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong.
Hierna
een korte samenvatting van Velikovsky ‘s kosmologische bevindingen zoals
uiteengezet in ‘Worlds in Collision’ of ‘Werelden in botsing’. Rond het jaar
1500 voor Christus was de planeet Venus nog een komeet, die ontstaan was uit
Jupiter, en rond deze tijd de baan van de aarde verstoorde. Beide hemellichamen
geraakten in elkaars invloedssfeer en de aarde werd gestoord in zijn omloop om
de zon, met als een gevolg te lange en te korte dagen en nachten wat door
oudheidastronomen ook waargenomen werd. Een ander resultaat waren aardbevingen,
vulkaanuitbarstingen en het vormen van nieuwe gebergten als gevolg van een
bewegende aardkorst. Uit de staart van de komeet viel een rode stof, soms
vermengd met vloeistof, meteorieten en koolwaterstoffen op aarde neer. Met de
interactie tussen Venus en planeet Aarde nam men elektrische ontladingen waar
tussen de kop en de staart van de komeet. Op aarde gaf deze waarneming
aanleiding tot het ontstaan van mythologische verhalen. De plaats van de polen
op aarde veranderde. De door de grote hitte verdampte hoeveelheid water viel
als sneeuw neer op plaatsen, waar vroeger geen koud klimaat heerste met
resultaat ingevroren mammoets in Siberië. Dit ganse kosmologische scenario
gebeurde tegelijk met de Exodus van de Israëlieten uit Egypte in 1483 v. Chr.
en verklaart de Bijbelse plagen en het uiteengaan van de Rode Zee. Daarna vond
nog een cyclus van bijna-botsingen plaats alvorens de planeten van ons
zonnestelsel in de achtste eeuw voor Christus tot rust kwamen en hun huidige
baan om de zon innamen. Vooral de planeet Mars zou de planeet aarde nog vele
eeuwen kopzorgen bezorgen waarvan de volkeren van de oudheid in hun geschriften
getuigenis van aflegden.
De
afwijking van dertig jaar in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong vereist een verklaring die ik schuldig moet blijven. Mijn opleiding
en vorming laten me niet toe een verklaring vanuit de kosmische
catastrofetheorie te geven. Mijn terrein van onderzoek ligt al vele jaren bij
de chronologie van de herziening van de geschiedenis van de oudheid waar ik
meen enige kennis over vergaard te hebben.
Wanneer
ik het van het najaar van 1443 v. Chr.
als navigatiepunt op de tijdsbal reken met tijdschijven van 54 jaar en zes
maanden arriveer ik negen cycli eerder in het najaar van 1007 v. Chr. Dit jaartal is opmerkelijk omdat dit koning David
laatste regeringsjaar was met de beschrijving in de Bijbel (1 Kronieken
21:16-17 en 2 Samuel 24:16-17) van een kosmisch fenomeen boven Jeruzalem.
1
Kronieken 21:14 De HEERE dan gaf pestilentie in Israël; en er vielen van Israël
zeventig duizend man. 15 En God zond een engel naar Jeruzalem, om die te
verderven; en als hij haar verdierf, zag het de HEERE, en het berouwde Hem over
dat kwaad; en Hij zeide tot den verdervenden engel: Het is genoeg, trek nu uw
hand af. De engel des HEEREN nu stond bij den dorsvloer van Ornan, den
Jebusiet. 16 Als David zijn ogen ophief, zo zag hij den engel des HEEREN, staande tussen de aarde en tussen den hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand,
uitgestrekt over Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten, bedekt met zakken,
op hun aangezichten.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 185-195, beschrijf ik de chronologie van het
gebeuren.
Het
najaar van 1443 v. Chr. staat als navigatiepunt op de tijdsbalk vast verankerd
en vanaf dit nieuwe ankerpunt rekenen we verder de tijd in aan tijdschijven van
54 jaar en zes maanden wat enkele verrassende resultaten oplevert. De
optelberekening geeft het volgende resultaat:
Maart
1497 v. Chr., oktober 1552 v. Chr., maart 1606 v. Chr. en oktober 1661 v. Chr.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid (deel 4)
Najaar 1661 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar!
Het
najaar van 1661 v. Chr. kan exact verbonden worden met de meganatuurcatastrofe
die in het Bijbelboek Job beschreven wordt:
Job
1:16 Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en
onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u
aan te zeggen.
Job 9:1
Maar Job antwoordde en zeide: 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou
de mens rechtvaardig zijn bij God? 3 Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten,
niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. 4 Hij is wijs van hart, en sterk
van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? 5 Die de bergen
verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; 6 Die de aarde beweegt uit haar plaats,
dat haar pilaren schudden; 7 Die de zon
gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren; 8 Die alleen de hemelen
uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee; 9 Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de
binnenkameren van het Zuiden; 10 Die grote dingen doet, die men niet
doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.
Job
26:7 Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. 8 Hij bindt de wateren in Zijn
wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet. 9 Hij houdt het vlakke Zijns
troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. 10 Hij heeft een gezet perk over het
vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met
de duisternis. 11 De pilaren des hemels
sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden. 12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat
Hij haar verheffing. 13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn
hand heeft de langwemelende slang geschapen. 14 Ziet, dit zijn maar uiterste
einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem
gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
Een
Joodse overlevering leert dat het onheil over Job met nieuwjaarsdag een aanvang
nam: “This day of Job's accusation was the New Year's Day, whereon the good and
the evil deeds of man are brought before God.”
(Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III,
Job and the Patriarchs)
Het
beschreven vuur uit de hemel uit Job 1:16 geschiedde in de maand oktober en sluit aan met de beschreven cyclus van
meganatuurcatastrofes.
De Seder Olam die ik eerder citeerde, geeft
aanwijzingen waarmee we het jaar 1661 v.
Chr. als navigatiepunt op de tijdsbalk kunnen vastpinnen. De geboorte van
Job plaatsten we in het jaar van de trek van Jacobs familie naar Egypte in het
jaar 1699 v. Chr. De leeftijdsspan van Job was 140 jaar wat hem een plaats op
de tijdsbalk geeft van 1699 tot 1559 v. Chr. Job was in zijn achtendertigste
levensjaar toen het vuur uit de hemel toesloeg.
Volgens het onderzoek van Donald W. Patten is het niet
mogelijk vanuit de Bijbel of de Talmoed de catastrofe ten tijde van Job te dateren?
Zij geven in hun studie twee mogelijke jaartallen op: oktober 1728 v. Chr.
en/of 1620 v. Chr. Dit als een gevolg van hun gebruik van het jaar 701 v. Chr.
dat zij van THIELE ontleend hebben.
De
lezer moet beseffen dat ik geen kritiek lever op het inhoudelijke werk van
Patten en zijn medewerkers maar alleen op de chronologische aspecten er van.
Hun kosmologisch-wetenschappelijke bevindingen blijven onaangetast en zijn
bovendien verstaanbaar geschreven voor diegenen die niet met hun vakwetenschap
vertrouwd zijn.
Voorjaar 1715 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Dit
jaartal is het resultaat van het verder in de tijd terugrekenen vanaf het
vorige navigatiepunt op de tijdsbalk: 1661 v. Chr. Op mijn tijdsbalken, zoals
in TIJD en TIJDEN, 2015, gepubliceerd vinden we geen bijzondere verwijzing naar
een eventuele meganatuurcatastrofe. Dat er zich tekenen aan de hemel hebben
voorgedaan lijkt voor de hand te liggen. Het volgende jaartal dat bekomen wordt
is 1770 v. Chr. met idem dito geen verwijzingen naar catastrofes. Daarna volgt
het jaar 1824 v. Chr., gevolgd door 1879
v. Chr. en 1933 v. Chr. Het is pas in het najaar van 1988 v. Chr. dat er
zich een merkwaardigheid voordoet.
Najaar 1988 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?!
Op mijn
tijdsbalk blijkt dit jaar het geboortejaar van Abram/Abraham geweest te zijn.
Een jaar waarvan we kunnen aannemen dat het met tekenen aan de hemel gepaard
ging. De Joodse legendes verbinden een kosmisch fenomeen met de nacht dat Abram
geboren werd:
Terah had been a high official at the court of Nimrod, and he was held in great
consideration by the king and his suite. A son was born unto him whom he called
Abram, because the king had raised him to an exalted place. In the night of Abraham's birth, the
astrologers and the wise men of Nimrod came to the house of Terah, and ate and
drank, and rejoiced with him that night. When they left the house, they lifted
up their eyes toward heaven to look at the stars, and they saw, and, behold, one great star came from the east and ran
athwart the heavens and swallowed up the four stars at the four corners.
They all were astonished at the sight, but they understood this matter, and
knew its import. They said to one another: "This only betokens that the
child that hath been born unto Terah this night will grow up and be fruitful,
and he will multiply and possess all the earth, he and his children forever,
and he and his seed will slay great kings and inherit their lands."
(Legends of the Jews compiled by Louis Ginzberg, 1909,
Volume I, Chapter V)
Het zijn dezelfde legendes die leren dat de
‘Heerlijkheid des HEREN’ de Tempel van Salomo te Jeruzalem pas vulde een jaar
na het afwerken van het Heiligdom in 995 v. Chr. De reden hebben we eerder
gezien, was dat dit fenomeen gelijk moest lopen met de maand van Abram ’s
geboorte (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V).
Wanneer
we van het geboortejaar van Abram ditmaal op de tijdsbalk vooruit rekenen
arriveren we in het jaar 1889 v. Chr. voor zijn negenennegentigste levensjaar
en de vermelding in de Bijbel die de vernietiging van Sodom en Gomorra met dat
jaar verbind.
Genesis
19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur
over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel. 25 En Hij
keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook
het gewas des lands. (Statenvertaling)
De in
de Bijbel beschreven ramp met zwavel en vuur dat vanuit de hemel over de steden
Sodom en Gomorra wijkt tien jaar van de cyclus van meganatuurcatastrofes af.
Afwijkingen waar de onderzoekers Patten en zijn medewerkers rekening mee
hielden.
Najaar 2206 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?!
Wanneer
we onze rekenoefening met tijdschijven van 54 jaar en zes maanden verder de tijd
inzetten arriveren we in het najaar van 2206
v. Chr. in de dagen van Peleg.
Genesis
10:25 En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde
verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan. (Statenvertaling)
Het is
een kort Bijbelcitaat waar nochtans meerdere verklaringen over gegeven worden.
Eén verklaring leert dat de continentale drift, het uiteenscheuren van de
aardelandmassa, in één meganatuurcatastrofe plaatsgevonden heeft. Het is een
verklaring die in lijn ligt met de gepresenteerde catastrofetheorie.
De
grootste catastrofe ooit die planeet aarde trof was de Grote Vloed of zondvloed
die ik op basis van sabbat- en jubeljaarkalender in het jaar 2341/2340 v. Chr.
op de tijdsbalk geplaatst heb.
De
chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN
is opgebouwd binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens de
telling van William Whiston als fundament. Er waren dertig jubeljaren vanaf het
optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas
hoofdstuk 4, wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het
eerste jubeljaar terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal
zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän
binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor
waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens het
Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het vierhonderdtachtig jaar vanaf het
exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo wanneer deze aan de bouw van
de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens
de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn
eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de
veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde
Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen
van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 1087 en 586 v. Chr. op de
tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.
Vanaf
Pesach in het voorjaar van 1483 v. Chr. met de Exodus en negenenveertig dagen
later Sjavoeot en het geven van de Tien Woorden aan Mozes zijn het
vierhonderddertig jaar terug tot de roeping van Abram/Abraham (Galaten 3:17) in
1913 v. Chr. Het was in het stervensjaar van Thera dat Abram uit Haran naar
Kanaän vertrok (Genesis 11:32 en 12:1-4). Vanaf Thera de vader van
Abram/Abraham hanteren we de jaartallen van de geslachtslijn van Sem de zoon
van Noach (Genesis 11:10-22) tot op Thera. Het resultaat is 2340 v. Chr. voor
het einde van de Grote Vloed. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 13-21, wijs ik ook op de hogere jaartallen die de
Griekse Septuagintvertaling hanteert ter berekening van het jaar van de
zondvloed en leg uit waarom ik de Masoretische tekst van onze Bijbel verkies.
Mijn
keuze voor een jong jaartal voor de zondvloed werd bevestigd door de studie van
Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime
Botschaft des Gilgamesch – nach 4000
Jahren entschlüsselt”. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De
auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de
astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn
verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is
hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN. Dit op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op
de wijze van tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste
verbinding met het tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de
Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders. Ik beschouw de verkregen
astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug
navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. Verbazend bij het lezen van
het werk van Dr. Werner Papke was ook de astronomische kennis van de
Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus vierduizend jaar vooraf. Zij wisten
bijvoorbeeld dat de planeten niet om de aarde, maar om de zon cirkelen en dat
planeet aarde met haar maan op de vierde plaats na Saturnus komt. Het toont
veel over de kennis van de nakomelingen van Noach in het derde millennium v.
Chr. Dit alles is een kennis die later verloren ging en in het Westen slechts
vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.
Het
Bijbelboek Genesis leert een wereldwijde grote vloed dat het einde van de
eerste beschaving sinds de Schepping betekende met een nieuw begin in 2340 v.
Chr. De wereld die onderging was een beschaving zonder weerga geweest gelijk
aan het Atlantis uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest
die haar eigen weg naar de ondergang ging. Honderdtwintig jaar voor de Grote
Vloed was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot
sterven. Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de
dochters der mensen, met als resultaat: de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat
meestal vertaald wordt met reuzen of geweldenaars.
Genesis
6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun
dochters geboren werden, 2 zagen de
zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich
daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet
altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar
zijn. 4 De reuzen waren in die dagen
op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen
kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit
zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. 5 Toen de HERE zag,
dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van
zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het de
HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart.
7 En de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem
uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het
gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar
Noach vond genade in de ogen des HEREN.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
Grote Vloed gedateerd van oktober/november Anno Mundi 1656 tot oktober/november
van AM 1657 of 2341/2340 v. Chr. volgens de westerse jaartelling. Dat de
meganatuurcatastrofe dat de zondvloed was, een volledig jaar duurde leert het
Bijbelboek Genesis:
Genesis 7:10 Na zeven dagen
kwamen de wateren van de vloed over
de aarde. 11 In Noach ‘s zeshonderdste
levensjaar, in de tweede maand (oktober/november), op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden
de sluizen des hemels geopend. 12 En de slagregen was veertig dagen en veertig
nachten over de aarde.
Genesis 8:13 In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste
maand (september/oktober), op de
eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop
verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem
droogde op. 14 In de tweede maand (oktober/november), op de zevenentwintigste dag der maand,
was de aarde droog.
De
beschrijving in Genesis 7:11 dat alle kolken der grote waterdiepten openbraken
verklaart Patten vanuit kosmische krachten veroorzaakt wanneer planeet aarde in
haar baan om de zon door andere hemellichamen verstoord werd. Patten verklaart
verder de continentale drift op aarde en de vorming wereldwijd van bergketens
als een gevolg van de zondvloedramp. Zie het commentaar op de cover van het
boek hierna:
The author contends that, through the agency of astral
principles, the Earth became engaged, or engulfed, in simultaneous
gravitational upheavals and magnetic conflicts. There came with suddenness to
our fragile, spiraling sphere, The Biblical Flood and The Ice Epoch. Readers of
this unique book will find a challenging and refreshing view of ancient
catastrophism and its conclusion, Divine Creation, a subject of importance in
this age of increasing intellectual rootlessness.
It is over and against the prevailing monopoly of
uniformitarian thought (which proposes that oceans of time are necessary for
anything and everything, both geologically and biologically) that Mr. Patten
proposes his view of historical celestial crises, global catastrophes. Such
catastrophes may explain many features about several planets. Such
catastrophes, relative to the Earth-Moon system, explain the raising up of mountain ranges, sweeping across the face of
the Earth in arcuate alignment, similar to the mountain patterns of the
Moon.
This
was achieved suddenly, and
by tidal upheavals within the oceans (of centrifugally rotating lava) within
the Earth's crust. Simultaneously, tidal upheavals engulfing the oceans raised
tides of subcontinental dimensions on the Earth's crust, thus the historically
recorded Deluge, or Flood.
(The Biblical Flood and the Ice Epoch by Donald Wesley
Patten, 1966)
Een
periode van Gods handelen met de mens werd in 2341/2340 v. Chr. definitief
afgesloten. Ik vind het opmerkelijk dat er in het Bijbelboek Genesis staat
geschreven dat de HEERE God de deur van de ark sloot en niet Noach:
Genesis
7:16b … En de HEERE sloot achter hem toe..
Het
betekende het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen: vier
mannen en vier vrouwen overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en
begonnen daarna met een verbond van God en met de belofte dat Hij nooit meer de
aarde zou verderven (Genesis 9:9-11) aan een nieuw leven met nieuwe
verantwoordelijkheden. Het ‘kwaad’ (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan
en in de geslachtslijn van Cham zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was
de Bijbelse Nimrod die het verzet na de grote vloed leidde. Met de roeping van
Abram/Abraham in 1913 v. Chr. werd ook de bedeling van na de vloed afgesloten
en ving de periode van de belofte aan.
De
Joodse legendes over de Grote Vloed verhalen ook over de kosmos die bij de ramp
betrokken was:
The flood was produced by a union of the male waters,
which are above the firmament, and the female waters issuing from the earth.
The upper waters rushed through the space left when God removed two stars out
of the constellation Pleiades.
Afterward, to put a stop to the flood, God had to transfer two stars from the
constellation of the Bear to the constellation of the Pleiades. That is why the
Bear runs after the Pleiades. She wants her two children back, but they will be restored to her only in
the future world. There were other changes among the celestial spheres during the year of the flood. All the time it
lasted, the sun and the moon shed no light, whence Noah was called by his name,
"the resting one," for in his life the sun and the moon rested. The
ark was illuminated by a precious stone, the light of which was more brilliant
by night than by day, so enabling Noah to distinguish between day and night.
(Legends of the Jews compiled by Louis Ginzberg, 1909,
Volume 1, Chapter IV)
Het is
opmerkelijk dat de legende het heeft over een herstel van de kosmos over de
wereld die volgens de Hebreeuwse profeten van de Bijbel nog komen moet.
In zijn boek hanteert Patten de sleutel: ‘The past is the key to the future’. Het is
deze sleutel die niet alleen deuren opent naar verleden en heden maar ook naar
de toekomst. Want voor wie dacht dat de meganatuurcatastrofes van de
vierentwintigste eeuw tot de zevende eeuw voor Christus het einde van een aarde
in beroering betekende, komt bedrogen uit. Wanneer we het laatste Bijbelboek
Openbaring los van de orthodoxe uitlegkunde bestuderen en de beschreven
aangekondigde rampen als nog in de toekomst te geschiedden willen zien blijkt
dat planeet aarde wederom danig geschud zal worden. Of zoals de Heer Jezus
Christus zijn wederkomst aankondigde in zijn rede over de laatste dingen:
Lucas
21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde
radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl
de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld
komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de
Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid.
Openbaring
22:20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastiglijk. Amen. Ja, kom,
Heere Jezus! 21 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid (deel 2)
Najaar oktober 885 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Onze
reis in de tijd terug voert ons van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar in het
voorjaar van 830 v. Chr. aan 54 jaar en zes maanden naar het najaar van 885 v.
Chr.
Niet
toevallig vinden we in de Bijbel tijdens deze epoque de geschiedenis van de
wegvoering van de profeet Elia in een vurige wagen ten tijde van een storm.
2
Koningen 2:1 Het geschiedde nu, als de HEERE Elia met een onweder ten hemel opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van
Gilgal. 2 En Elia zeide tot Elisa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij
naar Beth-el gezonden. Maar Elisa zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw
ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo gingen zij af naar Beth-el. 3 Toen
gingen de zonen der profeten, die te Beth-el waren, tot Elisa uit, en zeiden
tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij
zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. 4 En Elia zeide tot hem: Elisa,
blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide:
Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo
kwamen zij te Jericho. 5 Toen traden de zonen der profeten, die te Jericho
waren, naar Elisa toe, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer
van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil.
6 En Elia zeide tot hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de
Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel
leeft, ik zal u niet verlaten! En zij beiden gingen henen. 7 En vijftig mannen
van de zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van verre; en die
beiden stonden aan de Jordaan. 8 Toen nam Elia zijn mantel, en wond hem samen,
en sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld; en zij beiden
gingen er door op het droge. 9 Het geschiedde nu, als zij overgekomen waren,
dat Elia zeide tot Elisa: Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen
worde. En Elisa zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn! 10 En hij
zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van
bij u weggenomen worde, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet
geschieden. 11 En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet,
zo was er een vurige wagen met vurige
paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elia met een onweder ten hemel. (Statenvertaling)
De
tijdperiode van het optreden van de profeet Elia wordt in de Bijbel beschreven
als een bijzondere tijd van tekenen aan de hemel. Zo beschrijft het Bijbelboek
1 Koningen hoofdstuk 18 hoe de profeet Elia getuige was van hemels (kosmisch)
vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de berg Karmel,
volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze beschreven
gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun
boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159,
uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter aan de
hand van Thiele s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een gevolg
enkele jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van
Israël op de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik in mijn
boek Kronieken van de koningen Israël, 2017, blz. 59-70, beschreven. Achab
regeerde van het jaar 909 tot 888 v. Chr. Zijn zoon Ahazia volgde hem op nadat
deze in co-regentschap met zijn vader de troon gedeeld had.
De
Seder Olam (Part 2, Chapter 17) leert dat de wegvoering van Elia in het tweede
regeringsjaar van koning Achazja van Israël gebeurde:
Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah s
second year, Elijah was hidden and will not be seen again until King Messiah
will come, then he will be seen, then hidden a second time until Gog and Magog
come.
Indien
de geleverde chronologie in de Seder Olam correct is wijkt de wegvoering van
Elia in een vurige storm met drie jaar af. Het tweede regeringsjaar van Ahazia
van Israël viel in april 888/maart 887 v. Chr.
Voorjaar 939 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar? Of voorjaar 942 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Aangezien
de chronologie van de wegvoering van Elia in een vurige wagen ten tijde van een
kosmische storm niet absoluut vast ligt hebben we twee mogelijke resultaten
wanneer we in de tijd verder terug rekenen met de tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden, en arriveren we op de tijdsbalk in de periode tussen oktober 942 en
oktober 939 v. Chr.
%%%FOTO1%%%
Tijdens
deze epoque valt binnen het raamwerk van de herziening van de geschiedenis van
de oudheid de regeerperiode van farao Thothmosis III en de vermelding van de zondvloed van Deucalion door de
Egyptische historicus Manetho.
De
zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse
mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed
gebracht. Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de
overstroming van Deucalion plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit
de achttiende dynastie. Het is mijn overtuiging dat de zondvloed van Deucalion
in de periode tussen oktober 942 en oktober 939 v. Chr. te plaatsen is.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2016, blz.
197-203 en blz. 220-223, heb ik de regeerperiode van farao Thothmosis III/ Misphragmuthosis/ Mencheperre, op de
tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie verankerd.
Misphragmuthosis
of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de
achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus,
vermeldt laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd
de vloed van Deucalion plaatsvond.
De andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed.
Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp
Egypte trof.
Uitgaande
van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat
(ongeveer) een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van
Misphragmuthosis te geven.
Gerekend
vanaf oktober 776 v. Chr. en vervolgens vanaf maart/april 830 v. Chr. met
tijdschijven van telkens 54 jaar en zes maanden arriveerden we in oktober 885
of 888 v. Chr. Vanaf de verkregen twee mogelijke ankerpunten verder de tijd
ingerekend arriveren we in het voorjaar van 939 of 942 v. Chr. tegen het einde
aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens vijfenveertigste
of zevenenveertigste regeringsjaar.
De
nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van
Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten
meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The
Theban Supremacy, page 197).
Na de
grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde
Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en
bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie,
besteedde ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 229-232, een hoofdstuk.
Op het
bijgevoegde schema merken we ook dat het jaar 942 v. Chr. tijdens de
regeerperiode van Asa van Juda viel, en tijdens de regeerperiode van Baesa van
het tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze periode over buitensporig
natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de Grieken en de Egyptenaren dat
jaar getroffen werden en het gebied van Israël grotendeels verschoond bleef.
Najaar 994 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar? Of najaar 997 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Het
toepassen van de tijdschijf van 54 jaar en zes maanden voor de intervallen in
de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong brengt ons voor dit
hoofdstuk op de tijdsbalk tussen 997 en 994 v. Chr. afhankelijk van het jaartal
dat men als ankerjaar of navigatiepunt op de tijdsbalk hanteert.
Wanneer
we op mijn tijdsschema s zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, gebracht in deze
periode op zoek gaan naar een vermelding in de Bijbel naar een kosmisch
fenomeen met gevolgen op aarde komen we verrassender wijze uit bij het
afgewerkt zijn van de Tempel van Salomo te Jeruzalem in het najaar van 996 v.
Chr. en de Heerlijkheid des HEEREN of de Sjekinah die daarop het Heilige der heiligen in de Tempel vulde.
1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd de grond van het huis des HEEREN
gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het
elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand (oktober/november), was dit huis volmaakt, naar al zijn
stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd.
2 Kronieken 7:1 Als
nu Salomo voleind had te bidden, zo
daalde het vuur van den hemel, en verteerde het brandoffer en de
slachtofferen; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis. 2 En de
priesters konden niet ingaan in het huis des HEEREN; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 3 En
als al de kinderen Israëls dat vuur
zagen afdalen, en de heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij
met hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den HEERE,
dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid.
(Statenvertaling)
Wanneer we de relevante hoofdstukken in het Bijbelboek 2
Kronieken lezen lijkt het er op dat de heerlijkheid des HEEREN de Tempel vulde
in dezelfde maand en jaar wanneer de Tempel voltooid was. Een expliciet jaartal
wordt niet geleverd. Volgens de Joodse legendes echter vond het fenomeen van
het vuur uit de hemel pas een jaar later plaats.
"The Temple was finished in the month of Bul, now
called Marheshwan, but the edifice stood
closed for nearly a whole year, because it was the will of God that the
dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies of
Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba,"
they said, "who built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah
to rest upon it?" When the consecration of the house took place, and
"the fire came down from heaven,"
they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once,
for the torrential rains which
annually since the deluge had fallen for forty days beginning with the month of
Marheshwan, for the first time failed to come, and thenceforward appeared no
more. "
Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V.
Indien
de aangeboden chronologie vanuit de Joodse overlevering correct is dateren we
het vuur vanuit de hemel in het najaar van 995 v. Chr., één jaar na de
voltooiing van de Tempel.
De
legende leert eveneens dat er zich daarna een klimaatwijziging voordeed want de
hevige regenbuien die de wereld blijkbaar sinds de Grote Vloed ieder jaar
gedurende veertig dagen getroffen had, bleven daarna weg.
Met de
chronologische informatie die we nu bezitten komen twee ankerjaren en
navigatiepunten op de tijdsbalk tevoorschijn als mogelijk tijdstip voor een
jaar met een kosmisch fenomeen: najaar 996 en/of najaar 995 v. Chr. Vanaf deze
jaartallen gaan we verder de tijd in en op zoek naar historische bronnen die
een en ander bevestigen.
Voorjaar 1049 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Mijn
keuze valt op het voorjaar van 1049 v. Chr. voor een jaar dat opnieuw getuige
van een meganatuurcatastrofe was. Het was namelijk in 1049 v. Chr. dat in
Egypte de Hyksos/Amalekieten verdreven werden met de notering van een
meganatuurcatastrofe. Dat zelfde jaar trok koning Saul van het Verenigd
Koninkrijk Israël ten strijde tegen de stad van Amalek in zijn achtendertigste
regeringsjaar.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
179-194, behandel ik de veertigjarige regeerperiode van Saul.
Binnen
het tijdskader van de nieuwe chronologie rukte in Egypte farao Ahmose van de
achttiende dynastie in diens elfde regeringsjaar in 1049 v. Chr. op naar het
noorden, naar de Nijldelta en dwong de Hyksos tot terugtrekken. Daarna rukte
farao Ahmose Klein-Azië binnen ter belegering van Sjaroehen, een plaats die
Velikovsky in zijn boek Eeuwen in Chaos, in de nabijheid van Petra situeerde.
Saul en Ahmose hebben geallieerd aan de heerschappij van de Amalekieten/Hyksos
een einde gebracht.
Dat het
achtendertigste regeringsjaar van Saul gelijk valt met het elfde regeringsjaar
van farao Ahmose is het resultaat van het verankeren van het vijfentwintigste
regeringsjaar van farao Thothmosis III alias de Bijbelse Sisak, met het vijfde
regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda in het voorjaar van 961 v. Chr. Dat
jaar plunderde Sisak de Tempel te Jeruzalem. Dit heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203 en
blz. 220-223, uiteengezet.
Vanaf
het jaartal 961 v. Chr. heb ik de regeerperiode van Thothmosis III en van zijn
voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste regeringsjaar van
Thothmosis III wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met het begin van
de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van
tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze
tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte Thothmosis III in zijn drieëntwintigste
regeringsjaar voor de eerste maal Klein-Azië binnen en beëindigde de periode
van vrede die er was tussen Hatsjepsoet
en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend geïdentificeerd met de
Bijbelse koningin van Scheba. Zie TIJD
en TIJDEN, blz. 208-210. De expeditie naar het land Poent door Hatsjepsoet
in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van Salomo. Salomo zat dan
dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem, een soortgelijk
Heb-Seb-festival zoals in Egypte
gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader Thothmosis I die veertien jaar regeerde
van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v. Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van
zijn echtgenote Hatsjepsoet. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw
genaamd Isis: Thothmosis III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot
de dood van Hatsjepsoet alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. De
voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een regeerperiode van
vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023 tot
1001/1000 v. Chr. De chronologische bronnen van Manetho geven verschillende
aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur van 24 jaar
op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb gekozen voor de
periode van 24 jaar omdat dit als een puzzelstukje in het gereviseerde plaatje
past. De voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de
naam Chebros of Chebron. En zo
arriveren we terugrekenend vanaf het vijfentwintigste regeringsjaar van
Thothmosis III bij de farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft: farao Ahmose. Hij krijgt van de kopieerders
van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar tot vijfentwintig jaar
plus tien maanden toebedeeld. Naast de aangehaalde kroniekschrijvers met hun al
eens afwijkende jaartallen hebben we in Egypte de overgebleven monumenten met
ook heel wat informatie over regeerperioden van faraos. Het hoogste getal wat
de regeerperiode voor Ahmose betreft is hier echter tweeëntwintig jaar. Op mijn
samengestelde tijdsbalk heb ik farao Ahmose vanaf het jaar 1060 tot 1037 v.
Chr. aangebracht. Zijn elfde regeringsjaar valt in 1050/1049 v. Chr. met in het
voorjaar van 1049 v. Chr. zijn oorlog met de Hyksos.
Dat de
verdrijving van de Hyksos uit Egypte specifiek in het elfde regeringsjaar van
farao Ahmose plaatsvond, hebben we van het zogenaamde Rhind-papyrus. Het Rhind-papyrus heeft zijn naam te
danken aan de vinder ervan: de Schotse egyptoloog Alexander Henry Rhind
namelijk, die anno 1858 in Thebe in de ruïnes van een klein gebouw in de buurt
van het Ramesseum de vondst deed. Het British Museum kocht dit stuk uit zijn
nalatenschap in 1865. De
papyrusrol, die in het hiëratisch, een vorm van cursieve hiërogliefen
beschreven is, is een enkele rol met een lengte van vijf en een halve meter en
een breedte van 32 centimeter. De inhoud gaat voor het grootste gedeelte over
de wiskunde van de oude Egyptenaren, maar op het document staat ook een
historische vermelding over farao Ahmose en de verdrijving van de Hyksos.
Hierna het betreffende gedeelte:
Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen.
Heliopolis werd ingenomen. De eerste maand van het overstromingsseizoen, 23ste
dag, de bevelhebber (?) van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste
dag, het werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van
het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd.
Geboorte van Isis, de hemelen regenden.
De
meganatuurcatastrofe meen ik in de vermelding van het Rhind-papyrus te
herkennen in de Geboorte van Seth, de
majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de
hemelen regenden.
Voor de
Egyptenaren waren de planeten en de natuurelementen hun goden die hun in de
strijd tegen de Hyksos, die de god Seth vereerden, ter hulp kwamen. Zo werd
Isis in het oude Egypte met de planeet Venus geassocieerd en Seth met de komeet
Typhon. Dit zou ook de komeet geweest zijn die bij de Exodus verantwoordelijk
voor heel wat plagen en ziektes was. De
geboorte van Isis en een regen van vuur samen met een vloedgolf, bezegelden
het lot van de Hyksos in 1049 v. Chr. die de strijd opgaven. De zogenaamde stormwind-stele
van Ahmose die te Karnak gevonden werd en waarop hij het herbouwen van de
piramiden van zijn voorgangers vermeld, zou kunnen verwijzen naar de
meganatuurcatastrofe van 1049 v. Chr.
Steinhauer,
chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes betreft correct
zijn.
Najaar 1104 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Wanneer
we weer dezelfde rekenoefening maken met de tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden vanaf het vorige ankerjaar: voorjaar 1049 v. Chr. arriveren we in het
najaar van 1104 v. Chr. voor een meganatuurcatastrofe.
Het is
de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die de ramp beschrijft die de
Filistijnen overkwam in ongeveer 1104 v. Chr.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2b.
.Now
while the altar had the sacrifice of God upon it, and had not yet consumed it
wholly by its sacred fire, the enemy's army marched out of their camp, and was
put in order of battle, and this in hope that they should be conquerors, since
the Jews were caught in distressed circumstances, as neither having their
weapons with them, nor being assembled there in order to fight. But things so
fell out, that they would hardly have been credited though they had been
foretold by anybody: for, in the first place, God disturbed their enemies with an earthquake, and moved the ground under them to such a
degree, that he caused it to tremble, and made them to shake, insomuch that by
its trembling, he made some unable to keep their feet, and made them fall down,
and by opening its chasms, he caused that others should be hurried down
into them; after which he caused such a
noise of thunder to come among them, and made fiery lightning shine so terribly round about them, that it was
ready to burn their faces; and he so suddenly shook their weapons out of their
hands, that he made them fly and return home naked. So Samuel with the
multitude pursued them to Bethcar, a place so called; and there he set up a stone as a boundary of their
victory and their enemies' flight, and called it the Stone of Power, as a signal of that power God had given them
against their enemies.
De wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch
enLoren C. Steinhauer stellen dat deze steen een meteoriet was: in all likelihood a Mars-asteroid, once a
part of the fragmented planet, Electra.
The
stone of power was a large impressive meteorite, and it was selected,
appropriately enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Het
Bijbelboek 1 Samuël verhaalt in een gelijkaardig verslag het fenomeen ten tijde
van de slag bij Eben-Haëzer tussen de Filistijnen en de Israëlieten ten tijde
van het richter-schap van Samuël.
1
Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE riep, antwoordde de HERE hem.
10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op
ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed te dien dage machtigde donder rollen
over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de
nederlaag leden. 11 De mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de
Filistijnen en versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa
en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer,
en zeide: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen
vernederd en drongen het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling
1951)
Ook op
andere plaatsen in Klein-Azië, zijn er verwijzingen voor deze tijd, naar
vallende stenen. De onderzoekers Patten & Co maken bijvoorbeeld de link met
de neergekomen meteoriet ten tijde van Samuël, met de zwarte steen in Mekka.
The stone of power was a large impressive meteorite,
and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. That
kind of monument occurs elsewhere on the Arabian peninsula. During one or
another of these many cyclic catastrophes a
meteorite fell in on near Mecca, for the
black stone of Kaaba in Mecca is also a meteorite. In ancient times, it,
too, fell from the sky, and became a holy thing to surrounding tribes. Later it
was brought into Islamic faith, an adoption from local cosmic lore. One ancient
Arab legend relates it was brought down by the Archangel Gabriel, an archangel
or celestial being sometimes considered a governor of the luminaries. (The Long
Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the
Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Donald
W. Patten en zijn medewerkers plaatsen het voorval in ongeveer 1080 BC. Zij
hebben gebruik gemaakt van de jaartallen die Edwin R. Thiele samengesteld heeft
voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda. Hun ankerpunt en
vertrekpunt op de tijdsbalk is het jaar 701 v. Chr. Vanaf dit jaartal op de
tijdsbalk terugwerkend arriveren zij in ongeveer in het jaar 1080 v. Chr. voor
de catastrofe ten tijde van de richter Samuel.
In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer,
blz. 169-175, dateerde ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet
Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. en dit op basis
van de nieuwe chronologie via het raamwerk van de sabbat- en jubeljarentelling.
Dit betekent een afwijking van één jaar met het veronderstelde catastrofejaar
in 1104 v. Chr.
Volgens mijn reconstructie
van de geschiedenis van de oudheid viel in 1103 v. Chr. het einde van de
veertigjarige verdrukking van de Israëlieten door de Filistijnen.
1 Samuël 7: 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen het gebied van Israël
niet meer binnen. De hand des HEREN was tegen de Filistijnen al de dagen van
Samuël, 14 en de steden die de Filistijnen aan Israël ontnomen hadden,
kwamen opnieuw aan Israël, van Ekron af tot Gat toe; en Israël ontrukte het
daarbij behorende gebied aan de macht der Filistijnen. Ook was er vrede tussen
Israël en de Amorieten. 15 Samuël nu was richter over Israël, zolang hij
leefde. (NBG Vertaling 1951)
De periode van de
verdrukking van veertig jaar door de Filistijnen begon in 1143 v. Chr. op. Dat
jaartal was op de tijdsbalk al een ankerjaar. Het was het jaar dat de richter
Jefta optrad en het exact driehonderd jaar tot aan de intocht in Kanaän o.l.v.
Jozua in 1443 v. Chr. was. Het is ook het jaar dat de bekende richter
Simson aan zijn bediening begint. Van de richter Simson staat er nergens in het
Bijbelboek Richteren geschreven dat hij rust in het heel het land bracht.
Deze rust zou pas onder Samuël na de overwinning op de Filistijnen bij
Eben-Haëzer werkelijkheid worden. Simson heeft echter wel gedurende een periode
van twintig jaar, het leven van de Filistijnen zuur gemaakt.
Voorjaar 1157 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor
dit bekomen jaartal in de cyclus van meganatuurcatastrofes bezitten we geen
bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.
Het was
de tijd van de Richteren voor de twaalf stammen van Israël. De richter en
priester Eli had in 1163 v. Chr. zijn bediening opgenomen met de geboorte van
de latere richter en profeet Samuël in hetzelfde jaar. In 1161 v. Chr. was de
verdrukking van de Israëlieten door de hand van de Filistijnen en de Ammonieten
begonnen (Richteren 10:7).
In
Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land. Een
periode waar we als een gevolg van de ontketende beeldenstorm door farao Ahmose
van de achttiende dynastie na de verdrijving van de Hyksos weinig over weten.
Ik heb
verleden week de (dvd)film Troy uit 2004 bekeken en dit is de aanleiding voor een
nieuw artikel op mijn blog geworden. De film van meer dan twee uur is gebaseerd
op de Ilias en de Odyssee van Homeros en werd geregisseerd door Wolfgang
Petersen. Bij de aanvang van de film merkt men onmiddellijk dat de belegering
van Troje rond 1200 v. Chr. op de
tijdsbalk geplaatst wordt. Het jaartal 1200 v. Chr. is het gangbare jaartal dat
door de orthodoxie gehanteerd wordt. Net zoals alle andere jaartallen die aan historische
gebeurtenissen in Klein-Azië en Griekenland verbonden zijn, zijn deze gelinkt
aan het verkregen tijdskader van de Egyptologie. Ik geef één voorbeeld: de bekende
invallen van de zeevolken in de Levant en Egypte zijn gelinkt aan het achtste
regeringsjaar van Ramses III van de twintigste dynastie van Manetho. Als een
gevolg van de verankering van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk op basis
van veronderstelde Sothis-perioden met tijdsprongen van iedere keer 1460 jaar,
vanaf 139 AD terug het verleden in, belandde de twintigste dynastie in de
twaalfde eeuw v. Chr. en kreeg Ramses III van de orthodoxie de regeringsjaren
1182 tot 1151 v. Chr. toebedeelt. In het achtste en elfde
regeringsjaar van Ramses III moest deze prins strijd leveren tegen een invasie
van Zeevolken. Zeevolken die vanuit de Griekse eilanden Klein-Azië
binnenvielen, het Hethietenland onder de voet liepen en verder langs de Levant
richting Egypte oprukten. Het is een strijd die gedetailleerd op de muren van
Ramses III dodentempel te Medinet Haboe afgebeeld staat. Hoewel Ramses III
meldt dat Hatti of het Hethieten-rijk als een gevolg van de invasie van de
Zeevolken ten onder ging blijkt dat de Assyriërs nog tot in de achtste eeuw v.
Chr. naar de Hethieten blijven verwijzen. Wat is hier aan de hand? Het antwoord
is vrij simpel: als een gevolg van het hanteren van de vermeende (foutieve)
Sothis-kalender door de Egyptologie belandde Ramses III in de twaalfde eeuw v.
Chr. op de tijdsbalk in plaats van in de correcte achtste eeuw v. Chr. Zie het
artikel op dit blog van 24.03.2015:
Ramses III en de zeevolken, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1427065200&stopdatum=1427670000
De film
uit 2004 wijkt op heel wat punten van het boek van Homeros af. De oorlog
bijvoorbeeld lijkt in de film binnen één seizoen te geschieden waartegenover
Homeros leert dat de belegering tien jaar in beslag heeft genomen. Op het
internet vindt men sites die alle fouten in de film mooi op een rijtje
opsommen. Eén treffend voorbeeld was een gefilmde opgang van de zon boven de
zee (dvd 1.00.55). Aangezien Troje echter aan de westkust van het huidige
Turkije ligt betekent dat, dat de zon in het westen opkomt?
Wat in
de film helemaal niet aan bod komt is de rol van de goden tijdens het beleg van
Troje door de Grieken. In de Ilias van Homeros nemen de Griekse goden Zeus,
Hera, Pallas Athene, Ares en Apollo actief aan de strijd deel.
De
notoire Dr. Immanuel Velikovsky
(1895/1979) verwees in zijn bestseller 'Werelden in botsing' (derde hoofdstuk:
wanneer werd de Ilias geschreven?) naar de Ilias, de geschiedenis van de
belegering van Troje. De Griekse goden Athene
en Ares waren volgens Velikovsky de
planeten Venus en Mars die toen de baan van de aarde om
de zon verstoorden, en interacties met elkaar hadden. Velikovsky citeert heel
wat stukken uit de Ilias, als aanwijzingen voor de juistheid van zijn kosmische
catastrofetheorie. Hij toont aan dat er zich boven het slagveld te Troje een
kosmisch gebeuren afspeelde, met dramatische impact over het slagveld en voor
de aarde.
Het is
de verdienste van de in zijn tijd voor dilettant uitgescholden Heinrich Schliemann het legendarische
Troje vanonder het zand tevoorschijn gebracht te hebben. Heinrich Schliemann
(1822/1890) was een succesvol zakenman en daarnaast autodidact in geschiedenis
en archeologie. Omdat hij Homeros niet alleen als dichter zag maar overtuigd
was dat Homeros met zijn strijd om Troje geschiedenis geschreven had, ging hij
op zoek naar het Troje van de oudheid. In 1868 begon hij zijn zoektocht in het
landschap Troas in het Ottomaanse gedeelte van Klein Azië. In de heuvel
Hissarlik groef hij door de verschillende vestigingslagen heen tot hij de
oudste sporen van de vestiging: Troje II ontdekte. Geweldige muren van een
burcht kwamen te voorschijn. Overal waren er sporen van brand zichtbaar, wat
bij Schliemann alle twijfel wegnam. Troje II is het Troje van de Ilias. Als
kers op de taart vond hij in deze laag een grote goudschat. Duizenden objecten
van zuiver goud, waaronder diademen met 2272 gouden ringen komen te voorschijn.
Schliemann was er van overtuigd de schat van Priamus gevonden te hebben. De
Ilias was niet langer een dichterlijk werk en een legende maar echte geschiedschrijving.
Geen fictie meer maar non-fictie.
Mijn
boek DE ZONAANBIDDER, 2016, begin ik met de geschiedenis van het beleg van
Troje maar dan getransponeerd naar de achtste eeuw v. Chr. van 800 tot 790 v.
Chr.
De
legendarische Ethiopische heerser Memnon
krijgt in mijn boek nu ook een historische plaats op de tijdsbalk. Memnon was
volgens een legende een van de geallieerden van Priamos, de koning van Troje.
Memnon trok met een leger vanuit Egypte over Klein-Azië naar Troje om het te
steunen in zijn strijd tegen de Grieken, maar kwam daar aan zijn einde. In de
Odysseus (III.111-2) verwijst Nestor naar de dood van zijn zoon Antilochos die
sneuvelde door de speer van de glorierijke zoon van de verlichte morgen,
(Odysseus IV.185-202) wat het epitheta is voor Memnon. Nestor smeekte daarop
Achilles wraak te nemen, waarna Achilles Memnon doodde.
Later
wordt de Ethiopische krijgsheer bij naam genoemd als de grote Memnon (Odysseus
XI.522). Van Memnon zijn in Anatolië beelden bewaard gebleven waar ook
Herodotus (2:106) naar verwijst, maar deze identificeert de beelden met de
Egyptische farao Sesostris. De autochtone bevolking van Anatolië echter
beweerde dat de beelden Memnon voorstelden.
In mijn
studie maak ik van Memnon een tijdgenoot van farao Thothmosis IV van de
achttiende dynastie van Manetho. Het is de oudheidhistoricus Herodotos die me
jaren geleden al op deze denkpiste plaatste. Het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid heeft sinds 1975 mijn aandacht al. Het werk van
Herodotos heb ik naast de werken van Flavius Josephus en uiteraard de Bijbel,
toen voor de eerste maal doorgenomen.
Wist u
dat Herodotos (Boek 2:112, 120) een variant op de kaping van Helena van Sparta
door Paris heeft doorgegeven?
Boek 2:112. After him (Pheros), they said, there
succeeded to the throne a man of Memphis, whose name in the tongue of the
Hellenes was Proteus; for whom there
is now a sacred enclosure at Memphis, very fair and well ordered, lying on that
side of the temple of Hephaistos which faces the North Wind. Round about this
enclosure dwell Phenicians of Tyre, and this whole region is called the Camp of
the Tyrians. Within the enclosure of Proteus
there is a temple called the temple of the "foreign Aphrodite," which temple I conjecture to be one of Helen the daughter of Tyndareus, not
only because I have heard the tale how Helen dwelt with Proteus, but also
especially because it is called by the name of the "foreign
Aphrodite," for the other temples of Aphrodite which there are have none
of them the addition of the word "foreign" to the name.
113. And the priests told me, when I inquired, that
the things concerning Helen happened
thus:--Alexander having carried off Helen was sailing away from Sparta to his own land, and when he had
come to the Egean Sea contrary winds drove him from his course to the Sea of
Egypt; and after that, since the blasts did not cease to blow, he came to
Egypt itself, and in Egypt to that which is now named the Canobic mouth of the
Nile and to Taricheiai. Now there was upon the shore, as still there is now, a
temple of Heracles, in which if any man's slave take refuge and have the sacred
marks set upon him, giving himself over to the god, it is not lawful to lay
hands upon him; and this custom has continued still unchanged from the
beginning down to my own time. Accordingly the attendants of Alexander, having
heard of the custom which existed about the temple, ran away from him, and
sitting down as suppliants of the god, accused Alexander, because they desired
to do him hurt, telling the whole tale how things were about Helen and about
the wrong done to Menelaos; and this
accusation they made not only to the priests but also to the warden of this
river-mouth, whose name was Thonis.
Het is
duidelijk dat Herodotos zijn Egyptische farao s met een Griekse naam aanduidt.
De opdracht is om deze Griekse namen met Egyptische namen die ons via de
monumenten bereikten te identificeren.
Farao Proteus
wordt door de vader der historie: Herodotos (Boek 2:113, 120), met de bekende
ontvoering van Helena uit het Griekse epos verbonden. In feite is het verhaal
over het stranden van Helena op de Egyptische kust de enige anekdote die
Herodotos over de persoon van Proteus en diens regeerperiode vermeldt. Ten
tijde van Herodotos reis naar Egypte bevond het graf van Proteus zich in
Memfis waar ook een tempel aan Aphrodite de vreemdelinge gewijd
was. Gefascineerd door deze tempel liet Herodotus zich door de priesters van
Egypte onderwijzen in de geschiedenis van Helena. Na de schaking van Helena uit
Sparta met Alexandros op weg naar zijn vaderland, werd zijn schip midden op de
Egeïsche zee door winden uit koers geslagen en naar de Egyptische kust
gedreven. Herodotos vult zoveel details in over de lotgevallen van deze Grieken
in Egypte dat dit verhaal als heel aannemelijk als historie overkomt. Deze
geschiedenis is dan een variant op het relaas van Homeros' Ilias, wat Herodotos
ook bevestigt.
Farao Proteus
van de oudheidhistoricus Herodotos is volgens mijn reconstructie van de
geschiedenis van de oudheid, identiek met farao Thothmosis IV van Manetho s
achttiende dynastie. In mijn uitgave De zonaanbidder, Achnaton de strenge en
hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, blz. 25-31, heb ik de
regeerperiode van farao Thothmosis IV op de tijdsbalk verankerd met de jaren
797/776 v. Chr. en mijn revisie van de koningen Egypte toegelicht.
Als een
gevolg van de herschikking van de achttiende Egyptische dynastie op de
tijdsbalk verdwijnen ook de zogenaamde duistere eeuwen voor Griekenland en
plaatsen we de belegering van Troje op de tijdsbalk nu van 800 tot 790 v. Chr. Twee
jaartallen die met kosmische meganatuurcatastrofe-jaren verbonden zijn en
passen in het plaatje dat we uit de Ilias hebben met de planeetgoden actief in
de kosmische hemel boven het slagveld te Troje.
De
legendarische Ethiopiër Memnon is in mijn revisie de koning die de
Nubisch/Ethiopische tussenperiode sinds de invasie van Juda door de Bijbelse Ethiopiër
Zera, afsloot.
Memnon
was met zijn leger naar het slagveld bij Troje vertrokken en niet teruggekeerd.
Dit was het moment voor de jonge prins met de naam Thothmosis IV om de macht in
790 v. Chr. over te nemen en het Nubische juk af te schudden.
Gevolgtrekking:
het beleg van Troje is hiermee via de identificatie van Herodotos Proteus met
Thothmosis IV en dit binnen het raamwerk van de herziening van de geschiedenis
van de oudheid, gedateerd van 800 tot 790 v. Chr.
Het tweeëntwintigste historische Jubeljaar van oktober 366/september 365 v. Chr.
Met
onze aflevering van 09.07.2018 op
dit blog behandelden we het eenentwintigste jubeljaar van oktober 415/september
414 v. Chr. Deze week vervolgen we onze reis in de tijd met het tweeëntwintigste
jubeljaar sinds de instelling ervan door Mozes.
De bijgevoegde
tijdschema ’s beslaan telkens veertien jaar met bovenaan de jaartallen volgens
de westerse kalender. Elk jaar beslaat twintig millimeter verdeeld in vier
kwartalen van elk vijf millimeter. Onder de westerse jaartelling ziet men de
Joodse sabbatjaren- en jubeljaren in een lichtblauwe tijdsbalk uitgetekend. De
sabbatjaren lopen van april tot maart ononderbroken door in een cyclus van
zeven maal zeven jaar. In het negenenveertigste jaar begon in oktober het jubeljaar,
dat liep tot september van het jaar daarop, waar het eerste jaar van een nieuwe
sabbatjaarcyclus al in april aangevangen was. Dit is de wijze van tellen door
de geleerde William Whiston (1667/1752 AD), aangereikt en juist bevonden te
zijn.
Tijdschema
410/397 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema 410/397 v. Chr. toont het eerste en het tweede
sabbatjaar in de cyclus van het tweeëntwintigste jubeljaar. Wat onmiddellijk op
het tijdschema 410/397 v. Chr. opvalt is de verticale blauwe tijdsbalk in het
jaar 410/409 v. Chr. Sinds het jaar 458 v. Chr. met de start van de zeventig
jaarweken van de profeet Daniël zijn er zeven maal zeven jaarweken of
negenenveertig jaar verlopen. Hierna het relevante Bijbelcitaat:
Daniël
9:24 Zeventig weken zijn bepaald over uw
volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te
sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te
brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. 25
Weet dan en versta: vanaf het ogenblik (458 v. Chr.), dat het woord uitging om
Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken
(410/409 v. Chr.); en tweeënzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd
blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden. 26 En na de
tweeënzestig weken (26+ AD) zal een gezalfde worden uitgeroeid (30 AD), terwijl
er niets tegen hem is; en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en
het heiligdom te gronde richten (70 AD), maar zijn einde zal zijn in de
overstroming (370AD+); en tot het einde toe (20?? AD) zal er strijd zijn:
verwoestingen, waartoe vast besloten is. (NBG Vertaling 1951)
De
zeventig jaarweken hebben hun begin in april 458 v. Chr. in het zevende
regeringsjaar van de Pers Artaxerxes I. De zeventig jaarweken zijn verdeeld in
drie perioden of tijdschijven van jaarweken. De eerste periode die zeven maal
zeven jaarweken beslaat eindigt op ons tijdschema in april 410/maart 409 v.
Chr. In 409 v. Chr. begon de tweede tijdschijf van jaarweken van in totaal
tweeënzestig jaarweken.
De
gezalfde waar in vers 25 naar verwezen wordt identificeren we zuiver chronologisch
gezien als de landvoogd Nehemia van
het gelijknamige Bijbelboek.
In het
jaar 405 v. Chr. in de maand december merken we op het tijdschema de
regeringswissel in Perzië waar Artaxerxes II Mnemon de scepter van Darius II
Nothus overneemt.
Tijdschema
396/383 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema (396/383 v. Chr.) toont het derde en het vierde
sabbatjaar van tweeëntwintigste jubeljaarcyclus. De donkerblauwe tijdsbalk
toont de voortgang van de zeven plus tweeënzestig jaarweken met daaronder de
regeerperiode van de Pers Artaxerxes II Mnemon.
De
sabbatjaar- en jubeljaarcyclus loodsen ons samen met de zeventig jaarweken van
Daniël en de jaartallen van de Ptolemeüs-canon, over de stille periode na het
afsluiten van het Oude Testament naar de tijd van het optreden van Johannes de
Doper, de heraut die in de geest en kracht van Elia de weg voor de Messias
baande.
Tijdschema
382/369 v. Chr.
Het
tijdschema 382/369 v. Chr. toont het vijfde en het zesde sabbatjaar van de
tweeëntwintigste jubeljaarcyclus. Buiten het commentaar voor het vorige Tijdschema
396/383 v. Chr. valt er niets nieuws te melden. Een restant van de Joden is uit
Babylonische ballingschap onder leiding van Zerubbabel, Ezra en Nehemia naar
Judea teruggekeerd en leeft daar onder Perzische heerschappij.
Tijdschema
368/355 v. Chr.
Het
laatste bijgevoegde tijdschema 368/355 v. Chr. toont het zevende sabbatjaar
gevolgd door het tweeëntwintigste jubeljaar. De Bijbel geeft geen indicatie
over het houden van het jubeljaargebod in deze tijdsperiode.
In
november van het jaar 359 v. Chr. merken we op het tijdschema (tijdschema
368/355 v. Chr.) de regeringswissel in Perzië. Koning Artaxerxes II Mnemon
wordt opgevolgd door Artaxerxes III Ochus.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode: