Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, den zoon
van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van
Juda. 2 Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt:
Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij
overtreden. 3 Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar
Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad
der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij
hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende
achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals
des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. 6 Van de
voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en
striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen
derzelve is met olie verzacht. 7 Uw
aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land
verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden. 8 En de
dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een
nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der
heirscharen ons nog een weinig
overblijfsel had gelaten, als Sodom
zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra
gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
%%%FOTO1%%%
Toen de
bekende Oudtestamentische profeet Jesaja zijn bediening begon was het gebied
van Israël net door een meganatuurcatastrofe getroffen. De geciteerde verzen
geven een beschrijving van het land dat als omgekeerd beschreven wordt met alom
verbrande steden. De dodentol aan mensenlevens moet enorm geweest zijn en de
overlevenden worden als een overblijfsel beschreven. De verwoesting kon men vergelijken
met de bekende historische verwoesting van de steden Sodom en Gomorra in
oktober van het jaar 1889 v. Chr.
De
beschreven verwoesting van het land door de profeet Jesaja was zo desastreus
dat later de profeet Zacharia ernaar verwijst wanneer deze de Apocalyps van de
HEERE God op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft.
Zacharia
14:1 Ziet, de dag komt den HEERE,
dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem! 2 Want Ik
zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal
ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden
worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des
volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden. 3 En de HEERE zal uittrekken, en
Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft,
ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten
zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen
het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en
naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des
bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. 5 Dan zult gijlieden vlieden door de
vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij
zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor
de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage
geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7
Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch
dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het
licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profetie van Zacharia hoofdstuk 14 is uitgebreider en gaat tot en met vers
eenentwintig. Ik wens echter in het bijzonder de aandacht te vestigen op vers
vijf waar de profeet de omvang van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia
beschrijft. De profeet onderlijnt hier het destructieve karakter van de
apocalyptische meganatuurcatastrofe wanneer Jesaja zijn bediening als profeet
van de HEERE aanving.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe in het
jaar dat Jesaja zijn bediening begon doen we met de hulp van de historische
Bijbelboeken en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening:
Flavius Josephus.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van
Juda: blz. 279, uitgewerkt en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750
v. Chr.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus reikt het ankerjaar aan tot het exact
dateren van het begin van de bediening van Jesaja als profeet. Ook hij
beschrijft hoe het land Juda door een aardbeving getroffen werd op het moment
dat koning Uzzia/Azaria zich met Jom Kippoer de rol van hogepriesters toe
eigende:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they told
him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of the
city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad distemper,
and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did as he was
commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for an
intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against God
which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and lived
a private life, while his son Jotham took the government; after which he
died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had lived
sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by himself in
his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
Het was in de maand
oktober met Jom Kippoer van het jaar 776 v. Chr. dat Uzzia meende niet alleen
als koning maar ook als hogepriester te kunnen optreden. Het resultaat was dat
hij met melaatsheid geslagen werd en de volgende vijfentwintig jaar tot aan
zijn dood in quarantaine geplaatst (2 Kronieken 26:16-23).
Het vermelde
Bijbelgedeelte maakt duidelijk dat koning Uzzia in quarantaine geplaatst werd
en dat zijn zoon van dan af in zijn plaats het land bestuurde. Een jaartal
geeft de Kroniekschrijver niet op, maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS
gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van
vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad.
Het laatste regeringsjaar
van Uzzia op de tijdsbalk was het jaar oktober 751/september 750 v. Chr.
Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de
maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Het
jaar 776 v. Chr. is het jaartal van de instelling van de Olympische Spelen door de
Grieken, als dank naar hun goden toe voor de afgewende meganatuurcatastrofe.
Ook over Nineveh werd in 776 v. Chr. een verwoesting afgewend. Het was
hetzelfde jaar dat de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd ter
aankondiging van de nakende verwoesting. Het is geen toeval dat we
Bijbels-chronologisch naar hetzelfde jaartal geloodst worden voor de datering
van de aardbeving van Uzzia en het begin van de bediening van de profeet
Jesaja.
De combinatie van de hiervoor aangehaalde chronologische bronnen leveren allen het jaar 776 v. Chr. voor de grote
aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Uzzia en het jaar van het begin
van het optreden van de profeet Jesaja, op.
In de reconstructie die
de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte van de
regeerperiode van de koningen van Israël en Juda gaat het verband met het jaar
776 v. Chr. verloren of wordt het niet opgemerkt.
Thiele
dokterde op basis van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor
het veertiende regeringsjaar van Hizkia, uit. Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia wijkt met acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af en het
sterfjaar van Salomo wijkt zelfs met zevenendertig jaar af van de
Bijbels-chronologische gegevens volgens de Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.
Fundamentele
Bijbels-chronologische citaten zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met
de fabricatie van de Assyriologie zijn verklaarde Thiele zelfs als kunstmatig
aan de Bijbel toegevoegd. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew
Kings, 1951” wordt nochtans door godgeleerden vandaag beschouwd als de
definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig naslagwerk terug. Een
reden voor mij om de studie van de Bijbel niet uitsluitend aan theologen over
te laten. Ik blijf uiteraard dankbaar naar die theologen toe die ons de Statenvertaling
en andere degelijke vertalingen van het Hebreeuws en het Grieks leverden.
De erudiete onderzoeker van
het eerste uur Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950 ziet de grote natuurramp ten
tijde van koning Uzzia als een scheidslijn tussen twee tijdsperioden. Als een
gevolg van de meganatuurcatastrofe werd in het Midden-Oosten tegen 747 v. Chr.
noodgedwongen een nieuwe kalender ingevoerd. Dat jaar was het begin van de era
van Nabonassar, een tot dan toe onbekende koning van Babylon. Over
dit onderwerp ga ik uitgebreid in met mijn werk TIJD en TIJDEN, blz. 331, de noodzakelijke kalenderhervorming van
de achtste eeuw voor Christus.
Volgens Velikovsky werden de
Olympiaden die in 776 v. Chr. van start gingen door een of andere kosmische
gebeurtenis ingeluid. In het tweede hoofdstuk van zijn boek ‘Werelden in
botsing’ maakt hij de link met de planeet Mars en de Romeinse mythologie. De
Romeinse maand maart was aan de planeet Mars gewijd die verondersteld werd als
god, de vader van Romulus, de stichter van Rome te zijn.
De stichting van Rome in 753
v. Chr. vond plaats in een tijd, niet ver verwijderd van ‘de grote verwoesting’
of zoals de titel van dit hoofdstuk luidt: ‘de moeder van alle verwoestingen’, die
de profeet Jesaja in 776 v. Chr. beschreef. Volgens een Romeinse overlevering
zouden de ontvangenis van Romulus door zijn moeder, de stichting van Rome en de
dood van Romulus hebben plaatsgevonden in jaren van grote natuurberoeringen die
gepaard gingen met verschijnselen aan de hemel en storingen in de beweging van
de zon.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong.
Ik
besef dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders
ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische
overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook
fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als
een klokwerk loopt,
ooit tot slechts 2650 jaar terug de tijd in, in beroering was.
Het
boek ‘Werelden in botsing’ van Dr.
I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975. De kosmologische aspecten waren
voor mij toen een vrij moeilijke materie, een onderwerp die ik niet
onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen. De motivatie van
Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de Bijbel, een Boek dat
hij als seculiere Jood als een historisch boek benaderde. De Exodus uit Egypte
van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de tien plagen gevolgd
door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de kosmologie. Ik stond
aldus open voor de voor mij nieuwe theorieën die hij bracht.
Op 21
februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter
Velde: Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en
in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen.
Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als
afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem
vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’ van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, en het andere boek was ‘The Biblical Flood and the Ice Epoch’ van
Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van deze werken dat ik ook
de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam. Vooral dan het
chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg mijn aandacht.
Ik ben
van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes
betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de
kosmische catastrofetheorie, een cyclus
van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius
Josephus en andere bronnen, chronologisch
aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.
De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’, leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484
v. Chr. tot 701 v. Chr. Zij identificeren zeven rampen van kosmische oorsprong
die planeet aarde in de oudheid teisterden. Het jaar 701 v. Chr. is hun
vertrekpunt op de tijdsbalk en ankerpunt vanaf waar zij in de tijd
terugrekenen.
Het
noodlottige jaartal 701 v. Chr. dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer als vertrekpunt op de tijdsbalk nemen hebben zij
van eerder vermelde geleerde Edwin R. Thiele. Thiele dokterde op basis van de
Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse
chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Om in lijn
met de Assyrische chronologische gegevens te komen verkorte Thiele de algemene
regeringstijd van de koningen van Israël en Juda met ongeveer veertig jaar. Het
veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met acht jaar van de
Bijbelse chronologische gegevens af. Het Exodusjaartal 1447 v. Chr. wijkt zelfs
zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens volgens de
Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.
Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van
Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda zit ook Donald
W. Patten in zijn cycluslijst van rampen er acht tot achtendertig jaar en gaan
verloren. Zij werken als een gevolg dikwijls met ‘circa ’s jaartallen wat de
datering van de meganatuurcatastrofes betreft.
Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
binnen de nieuwe chronologie hanteert zijn de resultaten nochtans verbluffend.
Een voorbeeld is het bekende
jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken
als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een
ankerjaar bij uitstek waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen
linken. Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de
aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen.
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
rekent arriveert men in maart 722 v. Chr.
Het verkregen jaartal 722 v.
Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het
voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia, met een historische
vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat
op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was
(Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters.
From Joshua to Esther). De oorzaak ligt volgens de catastrofetheorie bij een
storing van planeet aarde in haar omwenteling om de zon.
Voorjaar 722 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar
Het jaar dat koning Achaz
van Juda stierf en begraven werd was het voorjaar van 722 v. Chr. Sinds het
begin van de bediening van Jesaja in oktober 776 v. Chr. waren er 54 jaar en
zes maanden verlopen. Een tijdsperiode die de cyclus van meganatuurcatastrofes
volgens Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun
studie; ‘The long day of Joshua and six other catastrophes, had.
Een Joodse overlevering
leert dat een meganatuurcatastrofe van kosmische aard de aarde trof op de dag
van het overlijden van koning Achaz van Juda:
While the northern kingdom was rapidly descending into
the pit of destruction, a mighty upward impulse was given to Judah, both
spiritually and materially, by its king Hezekiah. In his infancy the king had
been destined as a sacrifice to Moloch. His mother had saved him from death
only by rubbing him with the blood of a salamander, which made him fire-proof.
In every respect he was the opposite of his father. As the latter is counted
among the worst of sinners, so Hezekiah is counted among the most pious of
Israel. His first act as king is evidence that he held the honor of God to be
his chief concern, important beyond all else. He refused to accord his father
regal obsequies; his remains were buried as though he had been poor and of
plebeian rank. Impious as he was, Ahaz deserved
nothing more dignified. God had Himself made it known to Hezekiah, by a sign,
that his father was to have no consideration paid him. On the day of the dead king's funeral daylight lasted but two hours,
and his body had to be interred when the earth was enveloped in darkness.
Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible
Times and Characters. From Joshua to Esther.
Zoals
eerder opgemerkt was het volgens de theorie de planeet Mars die in de achtste
eeuw voor Christus verantwoordelijk was dat planeet aarde in haar loop rond de
zon periodiek verstoord werd met iedere keer de daarmee gepaard gaande
catastrofes. Deze boosdoener werd door de volkeren van de oudheid vergoddelijkt
en kreeg van hen diverse namen zoals: MARS bij de Romeinen, Ares bij de
Grieken, Tyr bij de Germanen, Horus in Egypte, Baal of Bel in Klein-Azië en
Indra in India.
De
hiervoor vermelde volkeren verwijzen in hun bewaarde geschriften naar een
cyclus van rampen die de wereld getroffen hebben met intervallen van ongeveer
54 en 108 jaar.
Wanneer
men het jaartal 776 v. Chr. als ankerjaar en navigatiepunt gebruikt en vanaf
hier 54 jaar op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent verkrijgt men meer
dan eens passende historische vermeldingen van meganatuurcatastrofes.
Essarhaddon ‘s veldtocht naar Egypte en de
vermelding van een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.
De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun
studie: ‘The long day of Joshua and six other catastrophes’, plaatsen de
laatste ramp in 701 v. Chr. op de tijdsbalk en volgens hen kwam daarna ons
zonnestelsel tot rust kwam en namen de planeten hun huidige stand in:
After the year 701 BC, Mars was sufficiently ‘bumped’
or perturbed in its orbit by Earth to throw its orbit out of 2:1 resonance. It
subsequently arrived in its current orbit, which is 1.88 in its period compared
to Earth’s orbital period.’ (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
1973, Chapter II)
Nochtans
bestaat er een primaire bron met een indicatie dat er nog een ramp volgde. De
annalen van de Assyrische koning Essarhaddon verwijzen namelijk mogelijk naar
een gelijkaardige meganatuurcatastrofe wanneer deze zijn veldtocht tegen Egypte
ondernam.
Wanneer
we van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar 722 v. Chr. met een tijdschijf van
54 jaar en zes maanden rekenen arriveren we op de tijdsbalk in oktober 668 v. Chr.
De
annalen van Essarhaddon verwijzen naar een
storm-demon die hem vooraf naar Egypte ging. Ik meen dat de verwijzing van
Essarhaddon van een storm-demon naar een kosmisch fenomeen verwijst dat past in
de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde van de vierentwintigste
tot de achtste eeuw voor Christus plaagden. Hierna het betreffende gedeelte uit
de bewaarde annalen van Essarhaddon dat over de storm-demon handelt:
“The king, whose sovereignty the lord of lords,
Marduk, has exalted, far above that of the kings of the four quarters, who has
brought all the lands in submission under his feet who has exacted tribute and
tax from them. (He is) conqueror of his foes, destroyer of his enemies; (He is)
the king whose walk is a storm, and
whose deeds a raging wolf. Before him is
a storm-demon, behind him a cloudburst. The onset of his battle is mighty. He is a consuming flame, a fire that does
not go out. (He is) the son of Sennacherib, king of the universe, king of
Assyria, son of Sargon, king of the universe, king of Assyria, viceroy of
Babylon, king of Sumer and Akkad. (He is of) the eternal seed of priesthood, of
Bel-bani, son of Adasi, who established the kingdom of Assyria, who at the
command of A¹¹ur, Shamash, Nabu, and Marduk, the great gods, his lords,
overthrew the servitude of the city of A¹¹ur.”
(Adapted from Luckenbill 2:224-27, Luckenbill, Daniel
David. Ancient Records of Assyria and Babylonia. Vol. 2: From Sargon to the
End. Chicago: University of Chicago Press, 1927.)
De
invasie van Egypte door Essarhaddon wordt in zijn annalen vermeldt in zijn
tiende regeringsjaar in 671 v. Chr. wat met drie jaar afwijkt van het verkregen
meganatuurcatastrofe-jaar in oktober 668 v. Chr.
Een
afwijking in de cyclus is echter niet onmogelijk wat de onderzoekers Donald W.
Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of
Joshua and Six Other Catastrophes, overigens bevestigen.
Het zou
echter ook mogelijk zijn dat de annalen van Essarhaddon niet nauwkeurig zijn,
en dan wordt het jaartal 668 v. Chr. een eventueel nieuw ankerpunt op de
tijdsbalk.
Hierna
enkele citaten van de zijde van de Assyriologie over de regeerperiode van
Essarhaddon en Assurbanipal:
“The sources for the reign of Esarhaddon are difficult
to date and are not reliable with regard to 15 details of campaigns and to their chronology. There are
considerable differences in the recorded order of events between the Esarhaddon
and the Babylonian chronicles and Esarhaddon’s prisms. Eph’al has questioned the reliability of the Esarhaddon and
Babylonian Chronicles. Etcetera…
“However, Cf.
H. Tadmor, “An Assyrian Victory Chant and Related Matters”, in: G. Frame (ed.),
From the Upper Sea to the Lower Sea: Studies on the History of Assyria and
Babylonia in Honour of A. K. Grayson (Leiden, 2004) 269-272. Tadmor postulates that Esarhaddon’s Annals were ideologically
edited and thus are less valid for chronological reconstruction than the
Esarhaddon and the Babylonian chronicles. However, note that some events in the
Chronicles were also wrongly placed. Tadmor, “Autobiographical Apology”, 272.
Cf. J. A. Spalinger, “Esarhaddon and Egypt: An Analysis of the First Invasion”
Vanuit
mijn persoonlijke opleiding kan ik moeilijk over afwijkingen in de cyclus van
catastrofes oordelen en blijft het voor mij een vraag wanneer juist planeet
aarde en het zonnestelsel tot rust kwam en het exacte klokwerk, dat we vandaag
van alle planeten waarnemen, een aanvang nam. Het is vooral via mijn interesse
voor chronologie dat de cyclus van catastrofes van kosmische oorsprong al lange
tijd mijn aandacht heeft aangezien het past in de in de Bijbel beschreven
rampen in de oudheid.
De
moderne wetenschap kosmologie wijst de theorie van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer die gebaseerd is op mythologische bronnen en de
Bijbel, af. Hun geavanceerde computersystemen zijn alle geprogrammeerd op basis
van de uniformiteittheorie: de aarde is nooit in haar baan om de zon verstoord
en ons zonnestelsel loopt sinds mensengeheugenis als een klokwerk.
Het
laatste boek: Mankind in Amnesia, 1982, dat de controversiële onderzoeker Dr.
Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit door de moderne
kosmologie afwijzen van de nochtans historisch gedateerde meganatuurcatastrofes
dat hij catalogeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne
wetenschap. Velikovsky omschreef het als het volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan
geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele
naties, tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
Voorjaar 830 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
We
keren terug naar het jaar 776 v. Chr. waar we ons verhaal mee begonnen zijn.
Vanaf dit ankerjaar op de tijdsbalk gaan we in tijdschijven van 54 jaar en zes
maanden terug de tijd in.
Het
resultaat voor de eerste tijdschijf vanaf 776 v. Chr. is het voorjaar van 830
v. Chr. voor een veronderstelde meganatuurcatastrofe. Aanwijzingen naar
mogelijke historische rampen voor dit jaar hebben we niet. Dat er niettemin
tekenen aan de hemel waren staat volgens mij buiten twijfel. In de chronologie
van de koningen van Juda en Israël is het jaar 830 v. Chr. het sterfjaar van
koning Joahaz van het tienstammenrijk en nam zijn zoon Joas het bewind over.
Joas was in 833 v. Chr. als co-regent al aangesteld.
Het
voorjaar van 830 v. Chr. zag ook niet toevallig de dood van koning Joas en de
troonsbestijging van diens zoon Amazia, en had waarschijnlijk verband met
tekenen aan de kosmische hemel. Het is een mogelijke verklaring voor de
gerapporteerde ziekten in de Bijbel voor deze tijd en het aanstellen van
co-regenten in zowel Israël als Juda. Ook het fenomeen van de afgodendienst in
Juda (2 Kronieken 25:14) en Israël dat iedere keer opnieuw de kop opstak kan
misschien vanuit de cyclus van meganatuurcatastrofes verklaard worden.
Het
fenomeen van de afgoderij dat in de oudheid stak telkens opnieuw de kop op in
zowel Israël als Juda. De oorsprong en oorzaak ligt volgens mij bij de cyclus
van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde met
intervallen vanaf de vierentwintigste eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr.
getroffen heeft. De wereld van de oudheid was voor een lange tijd in beroering
en een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël die meenden in de planeten
in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder leiding van
Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al mee. Het
bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een afbeelding van een
Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze
onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod,
en verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf
hen over, dat zij het heir des hemels
dienden, gelijk geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook
slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren in de woestijn, gij
huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden;
en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon. (Statenvertaling)
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die
de planeet Saturnus voorstelde. De verering van Saturnus en de naam Saturnus
kan zelfs in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis.
In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een
getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke’, dan maakt men geestelijk blind en doof zijnde de
verkeerde keuzes wanneer ‘werelden in botsing’ komen, en mist men zijn doel.
Wordt
vervolgd….
Met
vriendelijke groet?
Robert
De Telder
|