Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    13-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het drieëntwintigste historische Jubeljaar van oktober 317/september 316 v. Chr.

    Met onze aflevering van 23.07.2018 brachten we het tweeëntwintigste jubeljaar onder de aandacht. Deze week gaan we verder met het drieëntwintigste jubeljaar dat in het jaar 317/316 v. Chr. viel. Tijdens deze periode maken we het einde van de Perzische heerschappij over het gebied van Israël mee. Het derde beestrijk van de profeet Daniël: Griekenland, zou in 331 v. Chr. de nieuwe heerser over Jeruzalem en de Tempel worden.

     

     

    Tijdschema 368/355 v. Chr.

     

    De bijgevoegde tijdsbalken hebben bovenaan de westerse jaartelling met daaronder via een blauwe tijdsbalk de sabbatjaar- en jubeljaar-telling. Daaronder ziet men via een donkerblauwe tijdsbalk de zeventig jaarweken van Daniël afgebeeld. Het is een tijdsbalk die de overbrugging tussen het Oude en het Nieuwe Testament maakt tot op het optreden van Johannes de Doper in 26 AD als heraut van de komende Messias.

    In 359 v. Chr. merken we op het tijdschema het einde van de regeerperiode van de Pers Artaxerxes II Mnemon en het begin van de regeerperiode van Artaxerxes III Ochus.

     

     

    Tijdschema 354/341 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde tijdschema toont het tweede en het derde sabbatjaar van de nieuwe jubeljaarcyclus die ons naar het drieëntwintigste jubeljaar zullen loodsen. Het is de tijd van de regeerperiode van de Pers Artaxerxes III Ochus.

     

     

    Tijdschema 340/327 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde tijdschema toont het vierde en het vijfde sabbatjaar in de jubeljaarcyclus.

    In de maand november van het jaar 331 v. Chr. verwelkomde Jeruzalem Alexander de Grote, die voordien het Perzische leger onder leiding van Darius III in de slag bij Issos verslagen had. Het was het begin van de overheersing van Israël door de Grieken en het einde van de Perzische periode over Israël die 208 jaar geduurd had.

    Alexander de Grote (21.07.356 v. Chr. – 11.06.323 v. Chr.) staat in de geschiedenis van de oudheid bekend als de schepper van een van de grootste imperiums ooit. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 409-417 heb ik uitgebreid aandacht aan hem gegeven.

     

    Na het verslaan van de Perzen in de slag bij Issos trok Alexander langs de kust van de Levant verder naar het zuiden. Het eerste obstakel was Tyrus dat toen nog een eiland voor de Libanese kust was. De handelslieden van Tyrus waanden zich veilig voor Alexander op hun eiland. Alexander liet echter met het puin van een vorige belegering onder Nebukadnezar, een dam aanleggen en veroverde aldus de stad Tyrus. Woedend over de weerstand van de Tyriërs liet hij toe dat zijn soldaten de stad plunderden en verwoesten. De mannen van Tyrus werden gekruisigd en de vrouwen als slavinnen verkocht. Daarna vervolgde Alexander zijn tocht naar het zuiden en bereikte via Gaza Egypte dat hem als bevrijder ontving en als nieuwe farao installeerde. Tot hier wat betreft de gekende en algemeen aanvaarde geschiedenis over Alexander de Grote. De Bijbel door monde van de profeet Daniël had in de zesde eeuw voor Christus de persoon van Alexander en zijn rijk al beschreven. De Joodse historicus Flavius Josephus heeft uitvoerig de geschiedenis over Alexander de Grote in zijn relatie tot de Joden neergeschreven. Het was na de verovering van Tyrus en Gaza dat Alexander de Grote zich volgens Flavius Josephus, naar Jeruzalem begaf (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, viii. 4-5).

    4.b ……. Now Alexander, when he had taken Gaza, made haste to go up to Jerusalem; and Jaddua the high priest, when he heard that, was in an agony, and under terror, as not knowing how he should meet the Macedonians, since the king was displeased at his foregoing disobedience. He therefore ordained that the people should make supplications, and should join with him in offering sacrifice to God, whom he besought to protect that nation, and to deliver them from the perils that were coming upon them; whereupon God warned him in a dream, which came upon him after he had offered sacrifice, that he should take courage, and adorn the city, and open the gates; that the rest should appear in white garments, but that he and the priests should meet the king in the habits proper to their order, without the dread of any ill consequences, which the providence of God would prevent. Upon which, when he rose from his sleep, he greatly rejoiced, and declared to all the warning he had received from God. According to which dream he acted entirely, and so waited for the coming of the king.

    5. And when he understood that he was not far from the city, he went out in procession, with the priests and the multitude of the citizens. The procession was venerable, and the manner of it different from that of other nations. It reached to a place called Sapha, which name, translated into Greek, signifies a prospect, for you have thence a prospect both of Jerusalem and of the temple. And when the Phoenicians and the Chaldeans that followed him thought they should have liberty to plunder the city, and torment the high priest to death, which the king's displeasure fairly promised them, the very reverse of it happened; for Alexander, when he saw the multitude at a distance, in white garments, while the priests stood clothed with fine linen, and the high priest in purple and scarlet clothing, with his mitre on his head, having the golden plate whereon the name of God was engraved, he approached by himself, and adored that name, and first saluted the high priest. The Jews also did all together, with one voice, salute Alexander, and encompass him about; whereupon the kings of Syria and the rest were surprised at what Alexander had done, and supposed him disordered in his mind. However, Parmenio alone went up to him, and asked him how it came to pass that, when all others adored him, he should adore the high priest of the Jews? To whom he replied, "I did not adore him, but that God who hath honored him with his high priesthood; for I saw this very person in a dream, in this very habit, when I was at Dios in Macedonia, who, when I was considering with myself how I might obtain the dominion of Asia, exhorted me to make no delay, but boldly to pass over the sea thither, for that he would conduct my army, and would give me the dominion over the Persians; whence it is that, having seen no other in that habit, and now seeing this person in it, and remembering that vision, and the exhortation which I had in my dream, I believe that I bring this army under the Divine conduct, and shall therewith conquer Darius, and destroy the power of the Persians, and that all things will succeed according to what is in my own mind." And when he had said this to Parmenio, and had given the high priest his right hand, the priests ran along by him, and he came into the city. And when he went up into the temple, he offered sacrifice to God, according to the high priest's direction, and magnificently treated both the high priest and the priests. And when the Book of Daniel was showed him (23: The place showed Alexander might be Daniel 7:6; 8:3-8, 20--22; 11:3; some or all of them very plain predictions of Alexander's conquests and successors.) wherein Daniel declared that one of the Greeks should destroy the empire of the Persians, he supposed that himself was the person intended. And as he was then glad, he dismissed the multitude for the present; but the next day he called them to him, and bid them ask what favors they pleased of him; whereupon the high priest desired that they might enjoy the laws of their forefathers, and might pay no tribute on the seventh year. He granted all they desired. And when they entreared him that he would permit the Jews in Babylon and Media to enjoy their own laws also, he willingly promised to do hereafter what they desired. And when he said to the multitude, that if any of them would enlist themselves in his army, on this condition, that they should continue under the laws of their forefathers, and live according to them, he was willing to take them with him, many were ready to accompany him in his wars.

     

     

    The MacMillan Bible Atlas plaatst bij de reisroute van Alexander de Grote naar Jeruzalem een vraagteken? De reden is hoogstwaarschijnlijk dat alleen de oudheidhistoricus Flavius Josephus de reis van Alexander naar Jeruzalem en de ontmoeting met de hogepriester vermeldt. Geen andere historische bron is voorhanden.

     

    Flavius Josephus schrijft dat wanneer Alexander Jeruzalem nadert, de Joden door de Samaritanen bij hem in een kwaad daglicht gesteld zijn. De hogepriester wendde het gevaar af door een Goddelijke ingeving in een droom te gehoorzamen. De hogepriester ging daarop in vol ornaat getooid met op zijn hoofdbedekking een gouden plaat met daarop de naam JHWH geschreven, gevolgd door een grote menigte, Alexander tegemoet. Bij het zien van de hogepriester en de naam van JHWH bewijst Alexander eer aan de Naam van de God van Israël door alleen naar de priester toe te gaan, HASHEM te aanbidden en de priester te groeten. Als er dan hierop reactie van de Griekse omstaanders kwam antwoordde Alexander dat bij het zien van de hogepriester van Jeruzalem, hem een droom in herinnering kwam. Een droom die hij eerder in Dios in Macedonië had. Het droombeeld had hem toen verteld niet te vrezen maar haast te maken met het oversteken van de zee naar Azië. Zeker en vast zou hij de heerschappij over het Rijk der Perzen veroveren.

    Flavius Josephus verhaalt verder hoe men Alexander te Jeruzalem het Bijbelboek(rol) van de profeet Daniël toonde met de gedeelten die op hem betrekking hadden.

    Dit is meta-historie waar vooral Dr. F. De Graaff in zijn boek: Israël-Hellas-Rome, het mysterie van de antieke beschaving, 1993, over uitweid. De God van Abraham, Izaak en Jakob/Israël is Heer over het wereldgebeuren. Hij leidt de geschiedenis van deze wereld en grijpt meermaals in de loop der gebeurtenissen in. Gebeurtenissen die sinds de rebellie zoals beschreven in het Bijbelboek Genesis schijnbaar geleidt worden door toeval, oorzaak en gevolg.

    Voor de Joden betekende de val van het Perzische Rijk geen vrijheid maar alleen een wisseling van heersers die achtereenvolgens over hun gebied heersten. Eerst de Babyloniërs, daarna de Meden en de Perzen en vervolgens de Grieken. Later zouden vanaf 63 v. Chr. de Romeinen de heerschappij overnemen.

     

     

    Tijdschema 326/313 v. Chr.

     

    Het tijdschema 326/313 v. Chr. toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd door het drieëntwintigste jubeljaar in 317/316 v. Chr. We bezitten geen enkele informatie over het eventueel houden of niet-houden van het jubeljaargebod door de teruggekeerde ballingen in Judea.

     

    Op ons schema merken we de vroegtijdige dood van Alexander de Grote in 323 v. Chr. Bij zijn dood strekte het nieuwe wereldrijk zich uit van de kusten van de oostelijke Middellandse Zee tot aan de rivier de Indus in India. Na de dood van Alexander de Grote zou het Rijk door zijn generaals of diadochen in vier gedeeld worden nadat zij een serie oorlogen met elkaar uitvochten. Het land Judea zou hierbij een twistappel zijn tussen vooral de Griekse koning van het Zuiden in Egypte en de Griekse Koning van het Noorden in Syrië.

     

    De geschiedenis die we hier behandelen werd haarfijn door de profeet Daniël in 539 v. Chr. voorzegt en opgeschreven:

    Daniël 11:1 Ik echter, ik stond in het eerste jaar van Darius de Mediër hèm tot een helper en toevlucht –. 2 Nu dan, ik zal u de waarheid bekendmaken. Zie, nog drie koningen zullen in Perzië opstaan (1. Cyrus II 550/330, 2. Cambyses 529/522, 3. Darius I Hystaspes 521/486 v. Chr.), en de vierde (Xerxes I 486/465 v. Chr.) zal grotere rijkdom bezitten dan alle anderen, en als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij alles in beweging brengen tegen het koninkrijk van Griekenland. 3 En er zal een heldhaftige koning (Alexander de Grote) opstaan, die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat hem goeddunkt. 4 Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn koninkrijk zal verbroken worden en verdeeld naar de vier (1. Kassander - Macedonië, 2. Lysimachus - Thracië en Klein-Azië, 3. Ptolemeüs I – Egypte, 4. Seleucus – Syrië.) windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen, en zonder de macht waarmee hij heerste; want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan dezen komen. (NBG Vertaling 1951)

    Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld hebben.

    Exodus jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.

    Jubeljaren en jaartallen v. Chr.:    Historische periode:

    1.       1395/1394                             Richter Othniël

    2.      1346/1345                                      Ruth 6:6

    3.      1297/1296                             Richter Ehud

    4.      1248/1247                             verdrukking Jabin

    5.      1199/1198                              Richter Thola

    6.      1150/1149                              verdrukking Ammon

    7.      1101/1100                              Richter en profeet Samuël

    8.      1052/1051                             Saul

    9.      1003/1002                                     Salomo

    10.    954/953                               Rehabeam

    11.     905/904                               Josafat

    12.     856/855                                Joas

    13.     807/806                               Amazia

    14.     758/757                                Uzzia

    15.     709/708                               Jaar 14 jaar van Hizkia

    16.     660/659                               Manasse

    17.     611/610                                  Josia- val van Nineveh

    18.     562/561                                Jaar 37 ballingschap Jojachin

    19.     513/512                                  Darius I

    20.    464/463                                Artaxerxes I

    21.     415/414                                 Nehemia

    22.    366/365                                Artaxerxes II Mnemon

    23.   317/316                                Griekse overheersing

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    13-08-2018 om 09:31 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid (deel 1)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Jesaja 1:1 Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van Juda. 2 Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. 3 Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. 6 Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht. 7 Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden. 8 En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)

     

    %%%FOTO1%%%

     

    Toen de bekende Oudtestamentische profeet Jesaja zijn bediening begon was het gebied van Israël net door een meganatuurcatastrofe getroffen. De geciteerde verzen geven een beschrijving van het land dat als omgekeerd beschreven wordt met alom verbrande steden. De dodentol aan mensenlevens moet enorm geweest zijn en de overlevenden worden als een overblijfsel beschreven. De verwoesting kon men vergelijken met de bekende historische verwoesting van de steden Sodom en Gomorra in oktober van het jaar 1889 v. Chr.

    De beschreven verwoesting van het land door de profeet Jesaja was zo desastreus dat later de profeet Zacharia ernaar verwijst wanneer deze de Apocalyps van de HEERE God op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft.

    Zacharia 14:1 Ziet, de dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem! 2 Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden. 3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. 5 Dan zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE, mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7 Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen. (Statenvertaling)

     

    De profetie van Zacharia hoofdstuk 14 is uitgebreider en gaat tot en met vers eenentwintig. Ik wens echter in het bijzonder de aandacht te vestigen op vers vijf waar de profeet de omvang van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia beschrijft. De profeet onderlijnt hier het destructieve karakter van de apocalyptische meganatuurcatastrofe wanneer Jesaja zijn bediening als profeet van de HEERE aanving.

     

    Het dateren van de meganatuurcatastrofe in het jaar dat Jesaja zijn bediening begon doen we met de hulp van de historische Bijbelboeken en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening: Flavius Josephus.

    De regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van Juda: blz. 279, uitgewerkt en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750 v. Chr.

    De Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus reikt het ankerjaar aan tot het exact dateren van het begin van de bediening van Jesaja als profeet. Ook hij beschrijft hoe het land Juda door een aardbeving getroffen werd op het moment dat koning Uzzia/Azaria zich met Jom Kippoer de rol van hogepriesters toe eigende:

    In the meantime a great earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they told him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of the city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad distemper, and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did as he was commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for an intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against God which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and lived a private life, while his son Jotham took the government; after which he died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had lived sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by himself in his own gardens.

    (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek IX,x.4)

     

    Het was in de maand oktober met Jom Kippoer van het jaar 776 v. Chr. dat Uzzia meende niet alleen als koning maar ook als hogepriester te kunnen optreden. Het resultaat was dat hij met melaatsheid geslagen werd en de volgende vijfentwintig jaar tot aan zijn dood in quarantaine geplaatst (2 Kronieken 26:16-23).

    Het vermelde Bijbelgedeelte maakt duidelijk dat koning Uzzia in quarantaine geplaatst werd en dat zijn zoon van dan af in zijn plaats het land bestuurde. Een jaartal geeft de Kroniekschrijver niet op, maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad.

    Het laatste regeringsjaar van Uzzia op de tijdsbalk was het jaar oktober 751/september 750 v. Chr. Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de maand oktober van het jaar 776 v. Chr.

    Het jaar 776 v. Chr. is het jaartal van de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken, als dank naar hun goden toe voor de afgewende meganatuurcatastrofe. Ook over Nineveh werd in 776 v. Chr. een verwoesting afgewend. Het was hetzelfde jaar dat de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd ter aankondiging van de nakende verwoesting. Het is geen toeval dat we Bijbels-chronologisch naar hetzelfde jaartal geloodst worden voor de datering van de aardbeving van Uzzia en het begin van de bediening van de profeet Jesaja. De combinatie van de hiervoor aangehaalde chronologische bronnen leveren allen het jaar 776 v. Chr. voor de grote aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Uzzia en het jaar van het begin van het optreden van de profeet Jesaja, op.

     

    In de reconstructie die de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte van de regeerperiode van de koningen van Israël en Juda gaat het verband met het jaar 776 v. Chr. verloren of wordt het niet opgemerkt.

    Thiele dokterde op basis van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia, uit. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt met acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af en het sterfjaar van Salomo wijkt zelfs met zevenendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens volgens de Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.

    Fundamentele Bijbels-chronologische citaten zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met de fabricatie van de Assyriologie zijn verklaarde Thiele zelfs als kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1951” wordt nochtans door godgeleerden vandaag beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig naslagwerk terug. Een reden voor mij om de studie van de Bijbel niet uitsluitend aan theologen over te laten. Ik blijf uiteraard dankbaar naar die theologen toe die ons de Statenvertaling en andere degelijke vertalingen van het Hebreeuws en het Grieks leverden.

     

    De erudiete onderzoeker van het eerste uur Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950 ziet de grote natuurramp ten tijde van koning Uzzia als een scheidslijn tussen twee tijdsperioden. Als een gevolg van de meganatuurcatastrofe werd in het Midden-Oosten tegen 747 v. Chr. noodgedwongen een nieuwe kalender ingevoerd. Dat jaar was het begin van de era van Nabonassar, een tot dan toe onbekende koning van Babylon. Over dit onderwerp ga ik uitgebreid in met mijn werk TIJD en TIJDEN, blz. 331, de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus.

    Volgens Velikovsky werden de Olympiaden die in 776 v. Chr. van start gingen door een of andere kosmische gebeurtenis ingeluid. In het tweede hoofdstuk van zijn boek ‘Werelden in botsing’ maakt hij de link met de planeet Mars en de Romeinse mythologie. De Romeinse maand maart was aan de planeet Mars gewijd die verondersteld werd als god, de vader van Romulus, de stichter van Rome te zijn.

    De stichting van Rome in 753 v. Chr. vond plaats in een tijd, niet ver verwijderd van ‘de grote verwoesting’ of zoals de titel van dit hoofdstuk  luidt: ‘de moeder van alle verwoestingen’, die de profeet Jesaja in 776 v. Chr. beschreef. Volgens een Romeinse overlevering zouden de ontvangenis van Romulus door zijn moeder, de stichting van Rome en de dood van Romulus hebben plaatsgevonden in jaren van grote natuurberoeringen die gepaard gingen met verschijnselen aan de hemel en storingen in de beweging van de zon.

     

    Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong.

    Ik besef dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als een klokwerk loopt, ooit tot slechts 2650 jaar terug de tijd in, in beroering was.

    Het boek ‘Werelden in botsing’ van Dr. I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975. De kosmologische aspecten waren voor mij toen een vrij moeilijke materie, een onderwerp die ik niet onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen. De motivatie van Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de Bijbel, een Boek dat hij als seculiere Jood als een historisch boek benaderde. De Exodus uit Egypte van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de tien plagen gevolgd door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de kosmologie. Ik stond aldus open voor de voor mij nieuwe theorieën die hij bracht.

    Op 21 februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter Velde: Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen. Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, en het andere boek was ‘The Biblical Flood and the Ice Epoch’ van Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van deze werken dat ik ook de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam. Vooral dan het chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg mijn aandacht.

    Ik ben van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de kosmische catastrofetheorie, een cyclus van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en andere bronnen, chronologisch aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.

    De geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’, leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. Zij identificeren zeven rampen van kosmische oorsprong die planeet aarde in de oudheid teisterden. Het jaar 701 v. Chr. is hun vertrekpunt op de tijdsbalk en ankerpunt vanaf waar zij in de tijd terugrekenen.

    Het noodlottige jaartal 701 v. Chr. dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer als vertrekpunt op de tijdsbalk nemen hebben zij van eerder vermelde geleerde Edwin R. Thiele. Thiele dokterde op basis van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Om in lijn met de Assyrische chronologische gegevens te komen verkorte Thiele de algemene regeringstijd van de koningen van Israël en Juda met ongeveer veertig jaar. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af. Het Exodusjaartal 1447 v. Chr. wijkt zelfs zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens volgens de Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.

    Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda zit ook Donald W. Patten in zijn cycluslijst van rampen er acht tot achtendertig jaar en gaan verloren. Zij werken als een gevolg dikwijls met ‘circa ’s jaartallen wat de datering van de meganatuurcatastrofes betreft.

    Wanneer men echter het cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, binnen de nieuwe chronologie hanteert zijn de resultaten nochtans verbluffend.

    Een voorbeeld is het bekende jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een ankerjaar bij uitstek waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen linken. Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen.

    Wanneer men vanaf het jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor rekent arriveert men in maart 722 v. Chr.

    Het verkregen jaartal 722 v. Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia, met een historische vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther). De oorzaak ligt volgens de catastrofetheorie bij een storing van planeet aarde in haar omwenteling om de zon.

     

    Voorjaar 722 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar

    Het jaar dat koning Achaz van Juda stierf en begraven werd was het voorjaar van 722 v. Chr. Sinds het begin van de bediening van Jesaja in oktober 776 v. Chr. waren er 54 jaar en zes maanden verlopen. Een tijdsperiode die de cyclus van meganatuurcatastrofes volgens Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun studie; ‘The long day of Joshua and six other catastrophes, had.

    Een Joodse overlevering leert dat een meganatuurcatastrofe van kosmische aard de aarde trof op de dag van het overlijden van koning Achaz van Juda:

    While the northern kingdom was rapidly descending into the pit of destruction, a mighty upward impulse was given to Judah, both spiritually and materially, by its king Hezekiah. In his infancy the king had been destined as a sacrifice to Moloch. His mother had saved him from death only by rubbing him with the blood of a salamander, which made him fire-proof. In every respect he was the opposite of his father. As the latter is counted among the worst of sinners, so Hezekiah is counted among the most pious of Israel. His first act as king is evidence that he held the honor of God to be his chief concern, important beyond all else. He refused to accord his father regal obsequies; his remains were buried as though he had been poor and of plebeian rank. Impious as he was, Ahaz deserved nothing more dignified. God had Himself made it known to Hezekiah, by a sign, that his father was to have no consideration paid him. On the day of the dead king's funeral daylight lasted but two hours, and his body had to be interred when the earth was enveloped in darkness.

    Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther.

     

    Zoals eerder opgemerkt was het volgens de theorie de planeet Mars die in de achtste eeuw voor Christus verantwoordelijk was dat planeet aarde in haar loop rond de zon periodiek verstoord werd met iedere keer de daarmee gepaard gaande catastrofes. Deze boosdoener werd door de volkeren van de oudheid vergoddelijkt en kreeg van hen diverse namen zoals: MARS bij de Romeinen, Ares bij de Grieken, Tyr bij de Germanen, Horus in Egypte, Baal of Bel in Klein-Azië en Indra in India.

     

    De hiervoor vermelde volkeren verwijzen in hun bewaarde geschriften naar een cyclus van rampen die de wereld getroffen hebben met intervallen van ongeveer 54 en 108 jaar.

    Wanneer men het jaartal 776 v. Chr. als ankerjaar en navigatiepunt gebruikt en vanaf hier 54 jaar op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent verkrijgt men meer dan eens passende historische vermeldingen van meganatuurcatastrofes.

     

    Essarhaddon ‘s veldtocht naar Egypte en de vermelding van een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.

    De geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun studie: ‘The long day of Joshua and six other catastrophes’, plaatsen de laatste ramp in 701 v. Chr. op de tijdsbalk en volgens hen kwam daarna ons zonnestelsel tot rust kwam en namen de planeten hun huidige stand in:

    After the year 701 BC, Mars was sufficiently ‘bumped’ or perturbed in its orbit by Earth to throw its orbit out of 2:1 resonance. It subsequently arrived in its current orbit, which is 1.88 in its period compared to Earth’s orbital period.’ (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter II)

     

    Nochtans bestaat er een primaire bron met een indicatie dat er nog een ramp volgde. De annalen van de Assyrische koning Essarhaddon verwijzen namelijk mogelijk naar een gelijkaardige meganatuurcatastrofe wanneer deze zijn veldtocht tegen Egypte ondernam.

    Wanneer we van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar 722 v. Chr. met een tijdschijf van 54 jaar en zes maanden rekenen arriveren we op de tijdsbalk in oktober 668 v. Chr.

    De annalen van Essarhaddon verwijzen naar een storm-demon die hem vooraf naar Egypte ging. Ik meen dat de verwijzing van Essarhaddon van een storm-demon naar een kosmisch fenomeen verwijst dat past in de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde van de vierentwintigste tot de achtste eeuw voor Christus plaagden. Hierna het betreffende gedeelte uit de bewaarde annalen van Essarhaddon dat over de storm-demon handelt:

    “The king, whose sovereignty the lord of lords, Marduk, has exalted, far above that of the kings of the four quarters, who has brought all the lands in submission under his feet who has exacted tribute and tax from them. (He is) conqueror of his foes, destroyer of his enemies; (He is) the king whose walk is a storm, and whose deeds a raging wolf. Before him is a storm-demon, behind him a cloudburst. The onset of his battle is mighty. He is a consuming flame, a fire that does not go out. (He is) the son of Sennacherib, king of the universe, king of Assyria, son of Sargon, king of the universe, king of Assyria, viceroy of Babylon, king of Sumer and Akkad. (He is of) the eternal seed of priesthood, of Bel-bani, son of Adasi, who established the kingdom of Assyria, who at the command of A¹¹ur, Shamash, Nabu, and Marduk, the great gods, his lords, overthrew the servitude of the city of A¹¹ur.”

    (Adapted from Luckenbill 2:224-27, Luckenbill, Daniel David. Ancient Records of Assyria and Babylonia. Vol. 2: From Sargon to the End. Chicago: University of Chicago Press, 1927.)

     

    De invasie van Egypte door Essarhaddon wordt in zijn annalen vermeldt in zijn tiende regeringsjaar in 671 v. Chr. wat met drie jaar afwijkt van het verkregen meganatuurcatastrofe-jaar in oktober 668 v. Chr.

    Een afwijking in de cyclus is echter niet onmogelijk wat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, overigens bevestigen.

    Het zou echter ook mogelijk zijn dat de annalen van Essarhaddon niet nauwkeurig zijn, en dan wordt het jaartal 668 v. Chr. een eventueel nieuw ankerpunt op de tijdsbalk.

    Hierna enkele citaten van de zijde van de Assyriologie over de regeerperiode van Essarhaddon en Assurbanipal:

    “The sources for the reign of Esarhaddon are difficult to date and are not reliable with regard to 15 details of campaigns and to their chronology. There are considerable differences in the recorded order of events between the Esarhaddon and the Babylonian chronicles and Esarhaddon’s prisms. Eph’al has questioned the reliability of the Esarhaddon and Babylonian Chronicles. Etcetera…

    “However, Cf. H. Tadmor, “An Assyrian Victory Chant and Related Matters”, in: G. Frame (ed.), From the Upper Sea to the Lower Sea: Studies on the History of Assyria and Babylonia in Honour of A. K. Grayson (Leiden, 2004) 269-272. Tadmor postulates that Esarhaddon’s Annals were ideologically edited and thus are less valid for chronological reconstruction than the Esarhaddon and the Babylonian chronicles. However, note that some events in the Chronicles were also wrongly placed. Tadmor, “Autobiographical Apology”, 272. Cf. J. A. Spalinger, “Esarhaddon and Egypt: An Analysis of the First Invasion”

     

    Vanuit mijn persoonlijke opleiding kan ik moeilijk over afwijkingen in de cyclus van catastrofes oordelen en blijft het voor mij een vraag wanneer juist planeet aarde en het zonnestelsel tot rust kwam en het exacte klokwerk, dat we vandaag van alle planeten waarnemen, een aanvang nam. Het is vooral via mijn interesse voor chronologie dat de cyclus van catastrofes van kosmische oorsprong al lange tijd mijn aandacht heeft aangezien het past in de in de Bijbel beschreven rampen in de oudheid.

    De moderne wetenschap kosmologie wijst de theorie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer die gebaseerd is op mythologische bronnen en de Bijbel, af. Hun geavanceerde computersystemen zijn alle geprogrammeerd op basis van de uniformiteittheorie: de aarde is nooit in haar baan om de zon verstoord en ons zonnestelsel loopt sinds mensengeheugenis als een klokwerk.

    Het laatste boek: Mankind in Amnesia, 1982, dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit door de moderne kosmologie afwijzen van de nochtans historisch gedateerde meganatuurcatastrofes dat hij catalogeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne wetenschap. Velikovsky omschreef het als het volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen daarin heel duidelijk stonden beschreven.

     

    Voorjaar 830 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    We keren terug naar het jaar 776 v. Chr. waar we ons verhaal mee begonnen zijn. Vanaf dit ankerjaar op de tijdsbalk gaan we in tijdschijven van 54 jaar en zes maanden terug de tijd in.

    Het resultaat voor de eerste tijdschijf vanaf 776 v. Chr. is het voorjaar van 830 v. Chr. voor een veronderstelde meganatuurcatastrofe. Aanwijzingen naar mogelijke historische rampen voor dit jaar hebben we niet. Dat er niettemin tekenen aan de hemel waren staat volgens mij buiten twijfel. In de chronologie van de koningen van Juda en Israël is het jaar 830 v. Chr. het sterfjaar van koning Joahaz van het tienstammenrijk en nam zijn zoon Joas het bewind over. Joas was in 833 v. Chr. als co-regent al aangesteld.

    Het voorjaar van 830 v. Chr. zag ook niet toevallig de dood van koning Joas en de troonsbestijging van diens zoon Amazia, en had waarschijnlijk verband met tekenen aan de kosmische hemel. Het is een mogelijke verklaring voor de gerapporteerde ziekten in de Bijbel voor deze tijd en het aanstellen van co-regenten in zowel Israël als Juda. Ook het fenomeen van de afgodendienst in Juda (2 Kronieken 25:14) en Israël dat iedere keer opnieuw de kop opstak kan misschien vanuit de cyclus van meganatuurcatastrofes verklaard worden.

     

    Het fenomeen van de afgoderij dat in de oudheid stak telkens opnieuw de kop op in zowel Israël als Juda. De oorsprong en oorzaak ligt volgens mij bij de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde met intervallen vanaf de vierentwintigste eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr. getroffen heeft. De wereld van de oudheid was voor een lange tijd in beroering en een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël die meenden in de planeten in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een afbeelding van een Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:

    Handelingen 7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon. (Statenvertaling)

     

    Stefanus citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die de planeet Saturnus voorstelde. De verering van Saturnus en de naam Saturnus kan zelfs in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis. In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.

    Als men dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging als ziende de Onzienlijke’, dan maakt men geestelijk blind en doof zijnde de verkeerde keuzes wanneer ‘werelden in botsing’ komen, en mist men zijn doel.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet?

    Robert De Telder

    06-08-2018 om 07:31 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid - deel 3

    Najaar 1212 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Voor het bekomen jaartal 1212 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes bezitten we ook ditmaal naar mijn weten geen bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.

    Het was de tijd van de Richteren voor de twaalf stammen van Israël. In het najaar van 1212 v. Chr. zitten we naar het einde toe van de bediening als richter van de bekende Deborah en Gideon die beiden gedurende veertig jaar het volk geleidt hebben. De aanvang van de bediening van Deborah was getuige van een kosmisch fenomeen.

    In Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land. De Egyptische oudheidhistoricus Manetho verdeelt hun regeerperiode over twee dynastieën: de vijftiende en zestiende dynastie. Het is een lange periode in de oudheidgeschiedenis van Egypte waar we als een gevolg van de ontketende beeldenstorm door farao Ahmose van de achttiende dynastie na de verdrijving van de Hyksos weinig over weten.

     

    Voorjaar 1266 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Op de tijdsbalk zoals in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, gebracht vinden we geen verwijzing naar een meganatuurcatastrofe voor het jaar 1266 v. Chr. Maar zoals in het vorige hoofdstuk opgemerkt hebben we wel een verwijzing naar een kosmisch fenomeen in de Bijbel in het jaar dat de richter Deborah haar bediening aanvangt in het voorjaar van 1249 v. Chr. wat een verschil van zeventien jaar in de veronderstelde cyclus oplevert. De aanvang van de richterperiode van Deborah is op de tijdsbalk chronologisch stevig verankerd, wanneer we met de voorhanden zijnde chronologische gegevens terugrekenen vanaf de richter Jefta in 1143 v. Chr. toen er driehonderd jaar verstreken waren sinds de inname van Kanaän onder leiding van Jozua. Het resultaat is 1249 v. Chr. voor het begin van het richter-schap van Deborah. Als generaal van het militieleger van Israël versloeg zij het machtige leger van Jabin die over negenhonderd ijzeren strijdwagens beschikte (Richteren 4:1-16).

    Het Bijbelboek Richteren geeft een verwijzing naar een kosmisch fenomeen dat zich tijdens de slag tussen de Israëlieten en het leger van Jabin afspeelde:

    Richteren 5:20 “Van de hemel streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws: MECILLAH) streden zij tegen Sisera.” (NBG Vertaling 1951)

     

    De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, verbinden in hun studie ‘The long day of Joshua and six other catastrophes – Chapter VI - (1973), het kosmisch fenomeen van Richteren 5:20 met een ‘fly-by’ van de planeet Mars. De Hebreeuwse grondtekst-woorden die ik in het Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken vermeld heb zijn van hen. Hierna hun commentaar voor de Hebreeuwse woorden KOWKAB en MECILLAH.

    KOWKAB: a blazing or rolling star, a shining star, a luminary, and we propose, a rotating planet such as Mars.

    MECILLAH: which Strong’s Concordance translates as a viaduct, a staircase, a causeway, a course, a highway, a path, a terrace, and our belief is it could also be accurately translated ‘an orbit’, or ‘orbits’, paths of the luminaries.

     

    Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 “Van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera.”, krijgt in het licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Het resultaat was dat het machtige leger van de koning van Kanaän verslagen kon worden. Voor de Israëlieten was het duidelijk dat de HERE God ingegrepen had. De onderzoeker Patten schrijft dienaangaande in zijn werk iets heel merkwaardig neer:

    ‘Agnostics will in the future , more and more, discount evolutionary uniformitarianism, and will see the validity in the astronomical, catastrophic view of science and ancient history, yet perhaps without the hand of God.’ (The long day of Joshua and six other catastrophes by Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, 1973)

     

    Het nieuwe ankerpunt op de tijdsbalk is het jaar 1249 v. Chr. ter berekening van eerder plaatsgevonden meganatuurcatastrofes.

    Wanneer we verder terug de tijd ingaan vanaf 1249 v. Chr. met schijven van 54 jaar en 6 maanden krijgen we volgende resultaten:

    september/oktober            1304 v. Chr.

    Maart/april              1358 v. Chr.

    Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen historische verwijzing naar een natuurcatastrofe op maar het jaar 1358 v. Chr. wel. Het is een jaartal dat verbonden is met de genoteerde hongersnood ten tijde van Naomi zoals beschreven in het Bijbelboek Ruth.

     

    Voorjaar 1358 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Ruth 1:1 In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam van de man was Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn beide zonen Machlon en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld van Moab aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi, zodat deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven ook die twee, Machlon en Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide zonen en haar man. 6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)

     

    Mijn plaatsing van de sabbat- en jubeljaren op de tijdsbalk zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-163, gebracht levert het jaar 1358 v. Chr. als het jaar van de hongersnood die in het Bijbelboek Ruth 1:1 vermeld wordt. De meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong maakten dat in één slag oogsten en dergelijke vernietigd werden en hongersnoden als gevolg. Het resultaat waren meestal volksverhuizingen op grote schaal met mensen die op zoek gingen naar nieuwe vestigingsgebieden.

    De Sabbat- en Jubeljaarcyclus ging van start in 1443 v. Chr. in de maand Nisan wanneer de Israëlieten onder de leiding van Jozua de Jordaan overtrokken ter inbezitneming van het Beloofde Land. In 1437 v. Chr. was het land veroverd en begon het eerste sabbatjaar. Zeven maal zeven sabbatjaren later begon in de maand Tishri van het zevende sabbatjaar, het eerste jubeljaar dat van 1395 tot 1394 v. Chr. liep.

    Het was het tweede jubeljaar van oct1346/sep1345 v. Chr. sinds de instelling ervan dat het jubeljaar was ten tijde van Naomi en Ruth. Het zesde jaar van de dubbele zegening in de sabbatjaarcyclus was maart 1347/april 1346 v. Chr. Dit was het jaar dat Naomi in haar ballingsland Moab vernam dat de HERE God naar zijn volk had omgezien door het brood te geven. Het was het jaar van de zogenaamde dubbele zegening zodat de opbrengst van het land voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal ook het Jubeljaar te overbruggen.

    Vanaf het jaartal 1347/1346 v. Chr. rekenen we tien jaar terug voor het vertrek van Naomi als een gevolg van de hongersnood, naar Moab wat ons in het jaar 1357 v. Chr. brengt. Het is het exacte jaartal voor de hongersnood ten tijde van de verdrukking (1367/1349 v. Chr.) van de Israëlieten door de koning van Moab Eglon.

    Het jaartal 1357 v. Chr. als een meganatuurcatastrofe-jaar met mislukte oogsten tot gevolg is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers gemist hebben en dit uitsluitend als een gevolg van hun hanteren van Thiele ’s ankerjaar 701 v. Chr. op de tijdsbalk.

     

    Najaar 1413 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Voor het bekomen jaartal 1413 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes met het rekenen van tijdschijven van 54 jaar en zes maanden bezitten we ook ditmaal naar mijn weten geen bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.

    Het was de tijd kort na de dood van Jozua gevolgd door de tijd dat oudsten de twaalf stammen van Israël richtten.

    In Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land die na de Exodus en de tien plagen het land overrompelden.

     

    Voorjaar 1467 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Het jaartal 1467 v. Chr. bekomen we door opnieuw met een tijdschijf van 54 jaar es zes maanden vanaf het vorige navigatiepunt op de tijdsbalk in de tijd terug te rekenen. Dit jaartal levert in de mij bekende bronnen geen vermelding naar een meganatuurcatastrofe op. Wat wel opvalt is dat we met de rekenoefening op de tijdsbalk het jaartal 1443 v. Chr. gepasseerd zijn. Dit jaartal levert in de Bijbel een vermelding naar een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong op. Het is het bericht van het stilstaan van de zon op het woord van Jozua ten tijde van de slag bij Gibeon waar de Israëlieten tegen een coalitie van Kanaänietische vorsten moesten strijden. Tussen de jaartallen 1413 v. Chr. en 1443 v. Chr. bestaat er een verschil van zo maar even dertig jaar. Wat is hier aan de hand?

     

    Najaar 1443 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar!

    In onze studie van de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong zoeken we altijd absolute ankerpunten op de tijdsbalk. Op dit fundament zetten we onze reis verder in de tijd terug met najaar 1443 v. Chr. als navigatiepunt op de tijdsbalk.

    De Israëlieten arriveerden aan de Jordaan aan de oostelijke grens van Jericho, in de lente van het jaar 1443 v. Chr., exact op de dag af, veertig jaar na de exodus uit Egypte. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, verankerde ik het jaartal van de Exodus met het jaar 1483 v. Chr. Dit laatste jaartal was het resultaat van het chronologisch hanteren van de Jubeljaren volgens de opgave door William Whiston. In totaal waren er van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ of Jubeljaar uitriep en zich als Messias bekendmaakte, tot het jubeljaar van oktober 1395/ september 1394 v. Chr. dertig jubeljaren geweest. Van het eerste Jubeljaar in okt1395 tot sep1394 v. Chr. zijn het zeven maal zeven jaar of negenenveertig jaar teruggerekend (sabbatjaren van maart/tot april tot maart/april) tot het begin van de inname van het Beloofde Land in 1443 v. Chr.

    Jozua 4:19 Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van Jericho.

     

    Jozua 5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.

     

    Deze twee Bijbelcitaten plaatsen we aldus chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. Vanuit Jozua 5:12 maken we op dat in 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met zes jaar later het eerste sabbatjaar in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.

    Wat diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het Pesachfeest chronologisch volgde, was de inname van Jericho, zoals beschreven in het Bijbelboek Jozua hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij Ai (Jozua 7:1-26) op de tijdsbalk, met daarna de overwinning over Ai (Jozua 8;1-29), nog altijd in het voorjaar van 1443 v. Chr.

    Vervolgens gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de verovering van Ai, verder met een bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar voor de HERE God van Israël bouwt en daar de Wet van Mozes aan het volk voorleest. Ook in de ‘Legends of the Jews’ merken we dezelfde chronologische volgorde, waarbij men onmiddellijk na het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal optrekt:

    When the people arrived on the further shore, the holy Ark, which had all the while been standing in the bed of the river, set forward of itself, and, dragging the priests after it, overtook the people. The day continued eventful. Unassailed, the Israelites marched seventy miles to Mount Gerizim and Mount Ebal, and there performed the ceremony bidden by Moses in Deuteronomy: six of the tribes ascended Mount Gerizim, and six Mount Ebal (Legends of the Jews by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, I. JOSHUA).

    De mobilisatie van de overige koningen van Kanaän volgt na het bouwen van het altaar op de berg Ebal. Dit feit plaats ik in de herfst van 1443 v., Chr. op de tijdsbalk.

    Jozua 9:1 Zodra al de koningen aan de westzijde van de Jordaan, op het Gebergte, in de Laagte en langs de ganse kust der Grote Zee tot tegenover de Libanon, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten dit hoorden, 2 sloten zij zich aaneen om eendrachtig Jozua en Israël te bestrijden.

     

    De inwoners van de stad Gibeon hadden intussen met een list een bondgenootschap met Jozua en de Israëlieten gesloten en werden vervolgens het doelwit van de overige koningen van Kanaän. Deze geschiedenis staat in Jozua hoofdstuk 9 beschreven. Chronologisch zitten we nu ongeveer in de herfst van 1443 v. Chr. Wat daarna volgt is de in Jozua hoofdstuk 10, beschreven oorlog:

    Jozua 10:1 Zodra Adonisedek, de koning van Jeruzalem, hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen had – evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had, zo had hij ook met Ai en zijn koning gedaan – en dat de inwoners van Gibeon met Israël vriendschap gesloten hadden en in hun midden waren, 2 toen werd men zeer bevreesd, want Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke steden, ja, het was groter dan Ai, en al haar mannen waren helden. 3 Daarom zond Adonisedek, de koning van Jeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron, aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis, en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap: 4 Trekt op tot mij en helpt mij, opdat wij Gibeon slaan, omdat het vriendschap gesloten heeft met Jozua en de Israëlieten. 5 Hierop verenigden zich de vijf koningen der Amorieten en trokken op: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning van Eglon, zij met al hun legers; zij belegerden Gibeon en streden ertegen. 6 Toen zonden de mannen van Gibeon tot Jozua, naar de legerplaats te Gilgal, deze boodschap: Trek uw hand niet van uw knechten af, ruk haastig tot ons op, verlos ons en help ons, want alle koningen der Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons verzameld. 7 Toen trok Jozua uit Gilgal op, hij en al het krijgsvolk met hem, allen dappere helden. 8 En de HERE zeide tot Jozua: Vrees niet voor hen, want Ik geef hen in uw macht, niemand van hen zal voor u standhouden. 9 En Jozua overviel hen plotseling – de ganse nacht was hij, van Gilgal uit, opgetrokken – 10 en de HERE bracht hen voor het aangezicht van Israël in verwarring, zodat hij hun een grote nederlaag toebracht bij Gibeon, hen vervolgde in de richting van de bergpas van Bet-Choron en hen versloeg tot bij Azeka en Makkeda. 11 Terwijl zij nu voor Israël vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp de HERE uit de hemel grote stenen op hen, tot Azeka toe, zodat zij stierven; die door de hagelstenen stierven, waren talrijker dan die, welke de Israëlieten met het zwaard doodden. 12 Toen sprak Jozua tot de HERE ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten overleverde, en hij zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon! 13 En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks een volle dag. 14 Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest, waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. 15 Hierop keerde Jozua en geheel Israël met hem terug naar de legerplaats te Gilgal. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het hiervoor beschreven treffen tussen het leger van de Israëlieten onder leiding van Jozua en de Kanaänietische coalitie van de vijf koningen plaats ik op de tijdsbalk in de maand oktober van het jaar 1443 v. Chr., nog hetzelfde jaar dat Jericho en Ai ingenomen werden.

    De meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die het Bijbelboek Jozua beschrijft, is hiermee indirect door de plaatsing van de sabbat- en jubeljaren op de tijdsbalk, gedateerd. De Seder Olam plaatst het fenomeen van het stilstaan van de zon gelijk met de zonnewende in de maand juni van dat jaar en meent hiermee een verklaring voor het fenomeen te kunnen invullen. Het stilstaan van de zon, op het woord van Jozua, is dan ook een aller ongelooflijkst verhaal, schreef Dr. I. Velikovsky in zijn werk ‘Werelden in botsing, 1950, hfst.1. De verdienste van de erudiete Velikovsky is dat hij het gebeuren met de zon op het slagveld bij Gibeon, wetenschappelijk aanvaardbaar vanuit andere oudheid-bronnen, kosmologisch verklaart heeft. De wereld van de oudheid werd vanaf het jaar 2341 v. Chr. tot en met het jaar 668 v. Chr. geplaagd door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong.

    Hierna een korte samenvatting van Velikovsky ‘s kosmologische bevindingen zoals uiteengezet in ‘Worlds in Collision’ of ‘Werelden in botsing’. Rond het jaar 1500 voor Christus was de planeet Venus nog een komeet, die ontstaan was uit Jupiter, en rond deze tijd de baan van de aarde verstoorde. Beide hemellichamen geraakten in elkaars invloedssfeer en de aarde werd gestoord in zijn omloop om de zon, met als een gevolg te lange en te korte dagen en nachten wat door oudheidastronomen ook waargenomen werd. Een ander resultaat waren aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en het vormen van nieuwe gebergten als gevolg van een bewegende aardkorst. Uit de staart van de komeet viel een rode stof, soms vermengd met vloeistof, meteorieten en koolwaterstoffen op aarde neer. Met de interactie tussen Venus en planeet Aarde nam men elektrische ontladingen waar tussen de kop en de staart van de komeet. Op aarde gaf deze waarneming aanleiding tot het ontstaan van mythologische verhalen. De plaats van de polen op aarde veranderde. De door de grote hitte verdampte hoeveelheid water viel als sneeuw neer op plaatsen, waar vroeger geen koud klimaat heerste met resultaat ingevroren mammoets in Siberië. Dit ganse kosmologische scenario gebeurde tegelijk met de Exodus van de Israëlieten uit Egypte in 1483 v. Chr. en verklaart de Bijbelse plagen en het uiteengaan van de Rode Zee. Daarna vond nog een cyclus van bijna-botsingen plaats alvorens de planeten van ons zonnestelsel in de achtste eeuw voor Christus tot rust kwamen en hun huidige baan om de zon innamen. Vooral de planeet Mars zou de planeet aarde nog vele eeuwen kopzorgen bezorgen waarvan de volkeren van de oudheid in hun geschriften getuigenis van aflegden.

     

    De afwijking van dertig jaar in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong vereist een verklaring die ik schuldig moet blijven. Mijn opleiding en vorming laten me niet toe een verklaring vanuit de kosmische catastrofetheorie te geven. Mijn terrein van onderzoek ligt al vele jaren bij de chronologie van de herziening van de geschiedenis van de oudheid waar ik meen enige kennis over vergaard te hebben.

    Wanneer ik het van het najaar van 1443 v. Chr. als navigatiepunt op de tijdsbal reken met tijdschijven van 54 jaar en zes maanden arriveer ik negen cycli eerder in het najaar van 1007 v. Chr. Dit jaartal is opmerkelijk omdat dit koning David laatste regeringsjaar was met de beschrijving in de Bijbel (1 Kronieken 21:16-17 en 2 Samuel 24:16-17) van een kosmisch fenomeen boven Jeruzalem.

    1 Kronieken 21:14 De HEERE dan gaf pestilentie in Israël; en er vielen van Israël zeventig duizend man. 15 En God zond een engel naar Jeruzalem, om die te verderven; en als hij haar verdierf, zag het de HEERE, en het berouwde Hem over dat kwaad; en Hij zeide tot den verdervenden engel: Het is genoeg, trek nu uw hand af. De engel des HEEREN nu stond bij den dorsvloer van Ornan, den Jebusiet. 16 Als David zijn ogen ophief, zo zag hij den engel des HEEREN, staande tussen de aarde en tussen den hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand, uitgestrekt over Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten, bedekt met zakken, op hun aangezichten.

     

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 185-195, beschrijf ik de chronologie van het gebeuren.

    Het najaar van 1443 v. Chr. staat als navigatiepunt op de tijdsbalk vast verankerd en vanaf dit nieuwe ankerpunt rekenen we verder de tijd in aan tijdschijven van 54 jaar en zes maanden wat enkele verrassende resultaten oplevert. De optelberekening geeft het volgende resultaat:

    Maart 1497 v. Chr., oktober 1552 v. Chr., maart 1606 v. Chr. en oktober 1661 v. Chr.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    06-08-2018 om 07:24 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid (deel 4)

    Najaar 1661 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar!

    Het najaar van 1661 v. Chr. kan exact verbonden worden met de meganatuurcatastrofe die in het Bijbelboek Job beschreven wordt:

    Job 1:16 Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.

     

    Job 9:1 Maar Job antwoordde en zeide: 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? 3 Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. 4 Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? 5 Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; 6 Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden; 7 Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren; 8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee; 9 Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het Zuiden; 10 Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.

     

    Job 26:7 Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. 8 Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet. 9 Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. 10 Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis. 11 De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden. 12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing. 13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. 14 Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?

     

    Een Joodse overlevering leert dat het onheil over Job met nieuwjaarsdag een aanvang nam: “This day of Job's accusation was the New Year's Day, whereon the good and the evil deeds of man are brought before God.”

    (Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III, Job and the Patriarchs)

    Het beschreven vuur uit de hemel uit Job 1:16 geschiedde in de maand oktober en sluit aan met de beschreven cyclus van meganatuurcatastrofes.

    De Seder Olam die ik eerder citeerde, geeft aanwijzingen waarmee we het jaar 1661 v. Chr. als navigatiepunt op de tijdsbalk kunnen vastpinnen. De geboorte van Job plaatsten we in het jaar van de trek van Jacobs familie naar Egypte in het jaar 1699 v. Chr. De leeftijdsspan van Job was 140 jaar wat hem een plaats op de tijdsbalk geeft van 1699 tot 1559 v. Chr. Job was in zijn achtendertigste levensjaar toen het vuur uit de hemel toesloeg.

    Volgens het onderzoek van Donald W. Patten is het niet mogelijk vanuit de Bijbel of de Talmoed de catastrofe ten tijde van Job te dateren? Zij geven in hun studie twee mogelijke jaartallen op: oktober 1728 v. Chr. en/of 1620 v. Chr. Dit als een gevolg van hun gebruik van het jaar 701 v. Chr. dat zij van THIELE ontleend hebben.

    De lezer moet beseffen dat ik geen kritiek lever op het inhoudelijke werk van Patten en zijn medewerkers maar alleen op de chronologische aspecten er van. Hun kosmologisch-wetenschappelijke bevindingen blijven onaangetast en zijn bovendien verstaanbaar geschreven voor diegenen die niet met hun vakwetenschap vertrouwd zijn.

     

    Voorjaar 1715 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Dit jaartal is het resultaat van het verder in de tijd terugrekenen vanaf het vorige navigatiepunt op de tijdsbalk: 1661 v. Chr. Op mijn tijdsbalken, zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, gepubliceerd vinden we geen bijzondere verwijzing naar een eventuele meganatuurcatastrofe. Dat er zich tekenen aan de hemel hebben voorgedaan lijkt voor de hand te liggen. Het volgende jaartal dat bekomen wordt is 1770 v. Chr. met idem dito geen verwijzingen naar catastrofes. Daarna volgt het jaar 1824 v. Chr., gevolgd door 1879 v. Chr. en 1933 v. Chr. Het is pas in het najaar van 1988 v. Chr. dat er zich een merkwaardigheid voordoet.

     

    Najaar 1988 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?!

    Op mijn tijdsbalk blijkt dit jaar het geboortejaar van Abram/Abraham geweest te zijn. Een jaar waarvan we kunnen aannemen dat het met tekenen aan de hemel gepaard ging. De Joodse legendes verbinden een kosmisch fenomeen met de nacht dat Abram geboren werd:

    Terah had been a high official at the court of Nimrod, and he was held in great consideration by the king and his suite. A son was born unto him whom he called Abram, because the king had raised him to an exalted place. In the night of Abraham's birth, the astrologers and the wise men of Nimrod came to the house of Terah, and ate and drank, and rejoiced with him that night. When they left the house, they lifted up their eyes toward heaven to look at the stars, and they saw, and, behold, one great star came from the east and ran athwart the heavens and swallowed up the four stars at the four corners. They all were astonished at the sight, but they understood this matter, and knew its import. They said to one another: "This only betokens that the child that hath been born unto Terah this night will grow up and be fruitful, and he will multiply and possess all the earth, he and his children forever, and he and his seed will slay great kings and inherit their lands."

    (Legends of the Jews compiled by Louis Ginzberg, 1909, Volume I, Chapter V)

     

    Het zijn dezelfde legendes die leren dat de ‘Heerlijkheid des HEREN’ de Tempel van Salomo te Jeruzalem pas vulde een jaar na het afwerken van het Heiligdom in 995 v. Chr. De reden hebben we eerder gezien, was dat dit fenomeen gelijk moest lopen met de maand van Abram ’s geboorte (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V).

     

    Wanneer we van het geboortejaar van Abram ditmaal op de tijdsbalk vooruit rekenen arriveren we in het jaar 1889 v. Chr. voor zijn negenennegentigste levensjaar en de vermelding in de Bijbel die de vernietiging van Sodom en Gomorra met dat jaar verbind.

    Genesis 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel. 25 En Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands. (Statenvertaling)

     

    De in de Bijbel beschreven ramp met zwavel en vuur dat vanuit de hemel over de steden Sodom en Gomorra wijkt tien jaar van de cyclus van meganatuurcatastrofes af. Afwijkingen waar de onderzoekers Patten en zijn medewerkers rekening mee hielden.

     

    Najaar 2206 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?!

    Wanneer we onze rekenoefening met tijdschijven van 54 jaar en zes maanden verder de tijd inzetten arriveren we in het najaar van 2206 v. Chr. in de dagen van Peleg.

    Genesis 10:25 En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan. (Statenvertaling)

     

    Het is een kort Bijbelcitaat waar nochtans meerdere verklaringen over gegeven worden. Eén verklaring leert dat de continentale drift, het uiteenscheuren van de aardelandmassa, in één meganatuurcatastrofe plaatsgevonden heeft. Het is een verklaring die in lijn ligt met de gepresenteerde catastrofetheorie.

     

    De grootste catastrofe ooit die planeet aarde trof was de Grote Vloed of zondvloed die ik op basis van sabbat- en jubeljaarkalender in het jaar 2341/2340 v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst heb.

    De chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN is opgebouwd binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens de telling van William Whiston als fundament. Er waren dertig jubeljaren vanaf het optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4, wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het eerste jubeljaar terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 1087 en 586 v. Chr. op de tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.

    Vanaf Pesach in het voorjaar van 1483 v. Chr. met de Exodus en negenenveertig dagen later Sjavoeot en het geven van de Tien Woorden aan Mozes zijn het vierhonderddertig jaar terug tot de roeping van Abram/Abraham (Galaten 3:17) in 1913 v. Chr. Het was in het stervensjaar van Thera dat Abram uit Haran naar Kanaän vertrok (Genesis 11:32 en 12:1-4). Vanaf Thera de vader van Abram/Abraham hanteren we de jaartallen van de geslachtslijn van Sem de zoon van Noach (Genesis 11:10-22) tot op Thera. Het resultaat is 2340 v. Chr. voor het einde van de Grote Vloed. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 13-21, wijs ik ook op de hogere jaartallen die de Griekse Septuagintvertaling hanteert ter berekening van het jaar van de zondvloed en leg uit waarom ik de Masoretische tekst van onze Bijbel verkies.

    Mijn keuze voor een jong jaartal voor de zondvloed werd bevestigd door de studie van Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch – nach 4000 Jahren entschlüsselt”. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN. Dit op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding met het tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders. Ik beschouw de verkregen astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. Verbazend bij het lezen van het werk van Dr. Werner Papke was ook de astronomische kennis van de Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus vierduizend jaar vooraf. Zij wisten bijvoorbeeld dat de planeten niet om de aarde, maar om de zon cirkelen en dat planeet aarde met haar maan op de vierde plaats na Saturnus komt. Het toont veel over de kennis van de nakomelingen van Noach in het derde millennium v. Chr. Dit alles is een kennis die later verloren ging en in het Westen slechts vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.

    Het Bijbelboek Genesis leert een wereldwijde grote vloed dat het einde van de eerste beschaving sinds de Schepping betekende met een nieuw begin in 2340 v. Chr. De wereld die onderging was een beschaving zonder weerga geweest gelijk aan het Atlantis uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest die haar eigen weg naar de ondergang ging. Honderdtwintig jaar voor de Grote Vloed was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot sterven. Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de dochters der mensen, met als resultaat: de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat meestal vertaald wordt met reuzen of geweldenaars.

    Genesis 6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, 2 zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. 4 De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. 5 Toen de HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het de HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. 7 En de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEREN.

     

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de Grote Vloed gedateerd van oktober/november Anno Mundi 1656 tot oktober/november van AM 1657 of 2341/2340 v. Chr. volgens de westerse jaartelling. Dat de meganatuurcatastrofe dat de zondvloed was, een volledig jaar duurde leert het Bijbelboek Genesis:

    Genesis 7:10 Na zeven dagen kwamen de wateren van de vloed over de aarde. 11 In Noach ‘s zeshonderdste levensjaar, in de tweede maand (oktober/november), op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden de sluizen des hemels geopend. 12 En de slagregen was veertig dagen en veertig nachten over de aarde.

    Genesis 8:13 In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand (september/oktober), op de eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem droogde op. 14 In de tweede maand (oktober/november), op de zevenentwintigste dag der maand, was de aarde droog.

     

    De beschrijving in Genesis 7:11 dat alle kolken der grote waterdiepten openbraken verklaart Patten vanuit kosmische krachten veroorzaakt wanneer planeet aarde in haar baan om de zon door andere hemellichamen verstoord werd. Patten verklaart verder de continentale drift op aarde en de vorming wereldwijd van bergketens als een gevolg van de zondvloedramp. Zie het commentaar op de cover van het boek hierna:

    The author contends that, through the agency of astral principles, the Earth became engaged, or engulfed, in simultaneous gravitational upheavals and magnetic conflicts. There came with suddenness to our fragile, spiraling sphere, The Biblical Flood and The Ice Epoch. Readers of this unique book will find a challenging and refreshing view of ancient catastrophism and its conclusion, Divine Creation, a subject of importance in this age of increasing intellectual rootlessness.

    It is over and against the prevailing monopoly of uniformitarian thought (which proposes that oceans of time are necessary for anything and everything, both geologically and biologically) that Mr. Patten proposes his view of historical celestial crises, global catastrophes. Such catastrophes may explain many features about several planets. Such catastrophes, relative to the Earth-Moon system, explain the raising up of mountain ranges, sweeping across the face of the Earth in arcuate alignment, similar to the mountain patterns of the Moon.

    This was achieved suddenly, and by tidal upheavals within the oceans (of centrifugally rotating lava) within the Earth's crust. Simultaneously, tidal upheavals engulfing the oceans raised tides of subcontinental dimensions on the Earth's crust, thus the historically recorded Deluge, or Flood.

    (The Biblical Flood and the Ice Epoch by Donald Wesley Patten, 1966)

     

    Een periode van Gods handelen met de mens werd in 2341/2340 v. Chr. definitief afgesloten. Ik vind het opmerkelijk dat er in het Bijbelboek Genesis staat geschreven dat de HEERE God de deur van de ark sloot en niet Noach:

    Genesis 7:16b … En de HEERE sloot achter hem toe..

    Het betekende het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen: vier mannen en vier vrouwen overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en begonnen daarna met een verbond van God en met de belofte dat Hij nooit meer de aarde zou verderven (Genesis 9:9-11) aan een nieuw leven met nieuwe verantwoordelijkheden. Het ‘kwaad’ (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan en in de geslachtslijn van Cham zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was de Bijbelse Nimrod die het verzet na de grote vloed leidde. Met de roeping van Abram/Abraham in 1913 v. Chr. werd ook de bedeling van na de vloed afgesloten en ving de periode van de belofte aan.

     

    De Joodse legendes over de Grote Vloed verhalen ook over de kosmos die bij de ramp betrokken was:

    The flood was produced by a union of the male waters, which are above the firmament, and the female waters issuing from the earth. The upper waters rushed through the space left when God removed two stars out of the constellation Pleiades. Afterward, to put a stop to the flood, God had to transfer two stars from the constellation of the Bear to the constellation of the Pleiades. That is why the Bear runs after the Pleiades. She wants her two children back, but they will be restored to her only in the future world. There were other changes among the celestial spheres during the year of the flood. All the time it lasted, the sun and the moon shed no light, whence Noah was called by his name, "the resting one," for in his life the sun and the moon rested. The ark was illuminated by a precious stone, the light of which was more brilliant by night than by day, so enabling Noah to distinguish between day and night.

    (Legends of the Jews compiled by Louis Ginzberg, 1909, Volume 1, Chapter IV)

     

    Het is opmerkelijk dat de legende het heeft over een herstel van de kosmos over de wereld die volgens de Hebreeuwse profeten van de Bijbel nog komen moet.

    In zijn boek hanteert Patten de sleutel: ‘The past is the key to the future’. Het is deze sleutel die niet alleen deuren opent naar verleden en heden maar ook naar de toekomst. Want voor wie dacht dat de meganatuurcatastrofes van de vierentwintigste eeuw tot de zevende eeuw voor Christus het einde van een aarde in beroering betekende, komt bedrogen uit. Wanneer we het laatste Bijbelboek Openbaring los van de orthodoxe uitlegkunde bestuderen en de beschreven aangekondigde rampen als nog in de toekomst te geschiedden willen zien blijkt dat planeet aarde wederom danig geschud zal worden. Of zoals de Heer Jezus Christus zijn wederkomst aankondigde in zijn rede over de laatste dingen:

    Lucas 21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid.

     

    Openbaring 22:20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastiglijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus! 21 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    06-08-2018 om 07:23 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid (deel 2)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Najaar oktober 885 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Onze reis in de tijd terug voert ons van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar in het voorjaar van 830 v. Chr. aan 54 jaar en zes maanden naar het najaar van 885 v. Chr.

    Niet toevallig vinden we in de Bijbel tijdens deze epoque de geschiedenis van de wegvoering van de profeet Elia in een vurige wagen ten tijde van een storm.

    2 Koningen 2:1 Het geschiedde nu, als de HEERE Elia met een onweder ten hemel opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van Gilgal. 2 En Elia zeide tot Elisa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Beth-el gezonden. Maar Elisa zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo gingen zij af naar Beth-el. 3 Toen gingen de zonen der profeten, die te Beth-el waren, tot Elisa uit, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. 4 En Elia zeide tot hem: Elisa, blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo kwamen zij te Jericho. 5 Toen traden de zonen der profeten, die te Jericho waren, naar Elisa toe, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. 6 En Elia zeide tot hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! En zij beiden gingen henen. 7 En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van verre; en die beiden stonden aan de Jordaan. 8 Toen nam Elia zijn mantel, en wond hem samen, en sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld; en zij beiden gingen er door op het droge. 9 Het geschiedde nu, als zij overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa: Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen worde. En Elisa zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn! 10 En hij zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van bij u weggenomen worde, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet geschieden. 11 En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen met vurige paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elia met een onweder ten hemel. (Statenvertaling)

     

    De tijdperiode van het optreden van de profeet Elia wordt in de Bijbel beschreven als een bijzondere tijd van tekenen aan de hemel. Zo beschrijft het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18 hoe de profeet Elia getuige was van hemels (kosmisch) vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de berg Karmel, volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze beschreven gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159, uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter aan de hand van Thiele ’s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een gevolg enkele jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van Israël op de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik in mijn boek ‘Kronieken van de koningen Israël, 2017, blz. 59-70, beschreven. Achab regeerde van het jaar 909 tot 888 v. Chr. Zijn zoon Ahazia volgde hem op nadat deze in co-regentschap met zijn vader de troon gedeeld had.

    De Seder Olam (Part 2, Chapter 17) leert dat de wegvoering van Elia in het tweede regeringsjaar van koning Achazja van Israël gebeurde:

    “Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah ’s second year, Elijah was hidden and will not be seen again until King Messiah will come, then he will be seen, then hidden a second time until Gog and Magog come.

     

    Indien de geleverde chronologie in de Seder Olam correct is wijkt de wegvoering van Elia in een vurige storm met drie jaar af. Het tweede regeringsjaar van Ahazia van Israël viel in april 888/maart 887 v. Chr.

     

    Voorjaar 939 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar? Of voorjaar 942 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Aangezien de chronologie van de wegvoering van Elia in een vurige wagen ten tijde van een kosmische storm niet absoluut vast ligt hebben we twee mogelijke resultaten wanneer we in de tijd verder terug rekenen met de tijdschijf van 54 jaar en zes maanden, en arriveren we op de tijdsbalk in de periode tussen oktober 942 en oktober 939 v. Chr.

     

    %%%FOTO1%%%

     

    Tijdens deze epoque valt binnen het raamwerk van de herziening van de geschiedenis van de oudheid de regeerperiode van farao Thothmosis III en de vermelding van de zondvloed van Deucalion door de Egyptische historicus Manetho.

    De zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed gebracht. Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de overstroming van Deucalion plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit de achttiende dynastie. Het is mijn overtuiging dat de zondvloed van Deucalion in de periode tussen oktober 942 en oktober 939 v. Chr. te plaatsen is.

    In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 197-203 en blz. 220-223, heb ik de regeerperiode van farao Thothmosis III/ Misphragmuthosis/ Mencheperre, op de tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie verankerd.

    Misphragmuthosis of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus, vermeldt laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd de vloed van Deucalion plaatsvond. De andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed. Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp Egypte trof.

    Uitgaande van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat (ongeveer) een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van Misphragmuthosis te geven.

    Gerekend vanaf oktober 776 v. Chr. en vervolgens vanaf maart/april 830 v. Chr. met tijdschijven van telkens 54 jaar en zes maanden arriveerden we in oktober 885 of 888 v. Chr. Vanaf de verkregen twee mogelijke ankerpunten verder de tijd ingerekend arriveren we in het voorjaar van 939 of 942 v. Chr. tegen het einde aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens vijfenveertigste of zevenenveertigste regeringsjaar.

    De nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The Theban Supremacy, page 197).

    Na de grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie, besteedde ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 229-232, een hoofdstuk.

    Op het bijgevoegde schema merken we ook dat het jaar 942 v. Chr. tijdens de regeerperiode van Asa van Juda viel, en tijdens de regeerperiode van Baesa van het tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze periode over buitensporig natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de Grieken en de Egyptenaren dat jaar getroffen werden en het gebied van Israël grotendeels verschoond bleef.

     

    Najaar 994 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar? Of najaar 997 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Het toepassen van de tijdschijf van 54 jaar en zes maanden voor de intervallen in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong brengt ons voor dit hoofdstuk op de tijdsbalk tussen 997 en 994 v. Chr. afhankelijk van het jaartal dat men als ankerjaar of navigatiepunt op de tijdsbalk hanteert.

    Wanneer we op mijn tijdsschema ’s zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, gebracht in deze periode op zoek gaan naar een vermelding in de Bijbel naar een kosmisch fenomeen met gevolgen op aarde komen we verrassender wijze uit bij het afgewerkt zijn van de Tempel van Salomo te Jeruzalem in het najaar van 996 v. Chr. en de Heerlijkheid des HEEREN of de Sjekinah die daarop het Heilige der heiligen in de Tempel vulde.

    1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd de grond van het huis des HEEREN gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand (oktober/november), was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd.

     

    2 Kronieken 7:1 Als nu Salomo voleind had te bidden, zo daalde het vuur van den hemel, en verteerde het brandoffer en de slachtofferen; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis. 2 En de priesters konden niet ingaan in het huis des HEEREN; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 3 En als al de kinderen Israëls dat vuur zagen afdalen, en de heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij met hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den HEERE, dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid. (Statenvertaling)

     

    Wanneer we de relevante hoofdstukken in het Bijbelboek 2 Kronieken lezen lijkt het er op dat de heerlijkheid des HEEREN de Tempel vulde in dezelfde maand en jaar wanneer de Tempel voltooid was. Een expliciet jaartal wordt niet geleverd. Volgens de Joodse legendes echter vond het fenomeen van het vuur uit de hemel pas een jaar later plaats.

    "The Temple was finished in the month of Bul, now called Marheshwan, but the edifice stood closed for nearly a whole year, because it was the will of God that the dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies of Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba," they said, "who built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah to rest upon it?" When the consecration of the house took place, and "the fire came down from heaven," they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once, for the torrential rains which annually since the deluge had fallen for forty days beginning with the month of Marheshwan, for the first time failed to come, and thenceforward appeared no more. "

    Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V.

     

    Indien de aangeboden chronologie vanuit de Joodse overlevering correct is dateren we het vuur vanuit de hemel in het najaar van 995 v. Chr., één jaar na de voltooiing van de Tempel.

    De legende leert eveneens dat er zich daarna een klimaatwijziging voordeed want de hevige regenbuien die de wereld blijkbaar sinds de Grote Vloed ieder jaar gedurende veertig dagen getroffen had, bleven daarna weg.

     

    Met de chronologische informatie die we nu bezitten komen twee ankerjaren en navigatiepunten op de tijdsbalk tevoorschijn als mogelijk tijdstip voor een jaar met een kosmisch fenomeen: najaar 996 en/of najaar 995 v. Chr. Vanaf deze jaartallen gaan we verder de tijd in en op zoek naar historische bronnen die een en ander bevestigen.

     

    Voorjaar 1049 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Mijn keuze valt op het voorjaar van 1049 v. Chr. voor een jaar dat opnieuw getuige van een meganatuurcatastrofe was. Het was namelijk in 1049 v. Chr. dat in Egypte de Hyksos/Amalekieten verdreven werden met de notering van een meganatuurcatastrofe. Dat zelfde jaar trok koning Saul van het Verenigd Koninkrijk Israël ten strijde tegen de stad van Amalek in zijn achtendertigste regeringsjaar.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 179-194, behandel ik de veertigjarige regeerperiode van Saul.

    Binnen het tijdskader van de nieuwe chronologie rukte in Egypte farao Ahmose van de achttiende dynastie in diens elfde regeringsjaar in 1049 v. Chr. op naar het noorden, naar de Nijldelta en dwong de Hyksos tot terugtrekken. Daarna rukte farao Ahmose Klein-Azië binnen ter belegering van Sjaroehen, een plaats die Velikovsky in zijn boek ‘Eeuwen in Chaos’, in de nabijheid van Petra situeerde. Saul en Ahmose hebben geallieerd aan de heerschappij van de Amalekieten/Hyksos een einde gebracht.

     

    Dat het achtendertigste regeringsjaar van Saul gelijk valt met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose is het resultaat van het verankeren van het vijfentwintigste regeringsjaar van farao Thothmosis III alias de Bijbelse Sisak, met het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda in het voorjaar van 961 v. Chr. Dat jaar plunderde Sisak de Tempel te Jeruzalem. Dit heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203 en blz. 220-223, uiteengezet.

    Vanaf het jaartal 961 v. Chr. heb ik de regeerperiode van Thothmosis III en van zijn voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste regeringsjaar van Thothmosis III wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met het begin van de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte Thothmosis III in zijn drieëntwintigste regeringsjaar voor de eerste maal Klein-Azië binnen en beëindigde de periode van vrede die er was tussen Hatsjepsoet en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend geïdentificeerd met de Bijbelse koningin van Scheba. Zie TIJD en TIJDEN, blz. 208-210. De expeditie naar het land Poent door Hatsjepsoet in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van Salomo. Salomo zat dan dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem, een soortgelijk Heb-Seb-festival  zoals in Egypte gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader Thothmosis I die veertien jaar regeerde van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v. Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van zijn echtgenote Hatsjepsoet. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw genaamd Isis: Thothmosis III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot de dood van Hatsjepsoet alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. De voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een regeerperiode van vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023 tot 1001/1000 v. Chr. De chronologische bronnen van Manetho geven verschillende aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur van 24 jaar op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb gekozen voor de periode van 24 jaar omdat dit als een puzzelstukje in het gereviseerde plaatje past. De voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de naam Chebros of Chebron. En zo arriveren we terugrekenend vanaf het vijfentwintigste regeringsjaar van Thothmosis III bij de farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft: farao Ahmose. Hij krijgt van de kopieerders van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar tot vijfentwintig jaar plus tien maanden toebedeeld. Naast de aangehaalde kroniekschrijvers met hun al eens afwijkende jaartallen hebben we in Egypte de overgebleven monumenten met ook heel wat informatie over regeerperioden van farao’s. Het hoogste getal wat de regeerperiode voor Ahmose betreft is hier echter tweeëntwintig jaar. Op mijn samengestelde tijdsbalk heb ik farao Ahmose vanaf het jaar 1060 tot 1037 v. Chr. aangebracht. Zijn elfde regeringsjaar valt in 1050/1049 v. Chr. met in het voorjaar van 1049 v. Chr. zijn oorlog met de Hyksos.

    Dat de verdrijving van de Hyksos uit Egypte specifiek in het elfde regeringsjaar van farao Ahmose plaatsvond, hebben we van het zogenaamde Rhind-papyrus. Het Rhind-papyrus heeft zijn naam te danken aan de vinder ervan: de Schotse egyptoloog Alexander Henry Rhind namelijk, die anno 1858 in Thebe in de ruïnes van een klein gebouw in de buurt van het Ramesseum de vondst deed. Het British Museum kocht dit stuk uit zijn nalatenschap in 1865. De papyrusrol, die in het hiëratisch, een vorm van cursieve hiërogliefen beschreven is, is een enkele rol met een lengte van vijf en een halve meter en een breedte van 32 centimeter. De inhoud gaat voor het grootste gedeelte over de wiskunde van de oude Egyptenaren, maar op het document staat ook een historische vermelding over farao Ahmose en de verdrijving van de Hyksos. Hierna het betreffende gedeelte:

    Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen. Heliopolis werd ingenomen. De eerste maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?) van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden.

     

    De meganatuurcatastrofe meen ik in de vermelding van het Rhind-papyrus te herkennen in de ‘Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden’.

     

    Voor de Egyptenaren waren de planeten en de natuurelementen hun goden die hun in de strijd tegen de Hyksos, die de god Seth vereerden, ter hulp kwamen. Zo werd Isis in het oude Egypte met de planeet Venus geassocieerd en Seth met de komeet Typhon. Dit zou ook de komeet geweest zijn die bij de Exodus verantwoordelijk voor heel wat plagen en ziektes was. De geboorte van Isis en een regen van vuur samen met een vloedgolf, bezegelden het lot van de Hyksos in 1049 v. Chr. die de strijd opgaven. De zogenaamde stormwind-stele van Ahmose die te Karnak gevonden werd en waarop hij het herbouwen van de piramiden van zijn voorgangers vermeld, zou kunnen verwijzen naar de meganatuurcatastrofe van 1049 v. Chr.

    Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes betreft correct zijn.

     

    Najaar 1104 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Wanneer we weer dezelfde rekenoefening maken met de tijdschijf van 54 jaar en zes maanden vanaf het vorige ankerjaar: voorjaar 1049 v. Chr. arriveren we in het najaar van 1104 v. Chr. voor een meganatuurcatastrofe.

    Het is de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die de ramp beschrijft die de Filistijnen overkwam in ongeveer 1104 v. Chr.

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2b.

    ….Now while the altar had the sacrifice of God upon it, and had not yet consumed it wholly by its sacred fire, the enemy's army marched out of their camp, and was put in order of battle, and this in hope that they should be conquerors, since the Jews were caught in distressed circumstances, as neither having their weapons with them, nor being assembled there in order to fight. But things so fell out, that they would hardly have been credited though they had been foretold by anybody: for, in the first place, God disturbed their enemies with an earthquake, and moved the ground under them to such a degree, that he caused it to tremble, and made them to shake, insomuch that by its trembling, he made some unable to keep their feet, and made them fall down, and by opening its chasms, he caused that others should be hurried down into them; after which he caused such a noise of thunder to come among them, and made fiery lightning shine so terribly round about them, that it was ready to burn their faces; and he so suddenly shook their weapons out of their hands, that he made them fly and return home naked. So Samuel with the multitude pursued them to Bethcar, a place so called; and there he set up a stone as a boundary of their victory and their enemies' flight, and called it the Stone of Power, as a signal of that power God had given them against their enemies.

     

    De wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch enLoren C. Steinhauer stellen dat deze steen een meteoriet was: “in all likelihood a Mars-asteroid, once a part of the fragmented planet, Electra.”

    The ‘stone of power’ was a large impressive meteorite, and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)

     

    Het Bijbelboek 1 Samuël verhaalt in een gelijkaardig verslag het fenomeen ten tijde van de slag bij Eben-Haëzer tussen de Filistijnen en de Israëlieten ten tijde van het richter-schap van Samuël.

    1 Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE riep, antwoordde de HERE hem. 10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed te dien dage machtig de donder rollen over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden. 11 De mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de Filistijnen en versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer, en zeide: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling 1951)

     

    Ook op andere plaatsen in Klein-Azië, zijn er verwijzingen voor deze tijd, naar vallende stenen. De onderzoekers Patten & Co maken bijvoorbeeld de link met de neergekomen meteoriet ten tijde van Samuël, met de zwarte steen in Mekka.

    The ‘stone of power’ was a large impressive meteorite, and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. That kind of monument occurs elsewhere on the Arabian peninsula. During one or another of these many cyclic catastrophes a meteorite fell in on near Mecca, for the black stone of Kaaba in Mecca is also a meteorite. In ancient times, it, too, fell from the sky, and became a holy thing to surrounding tribes. Later it was brought into Islamic faith, an adoption from local cosmic lore. One ancient Arab legend relates it was brought down by the Archangel Gabriel, an archangel or celestial being sometimes considered a governor of the luminaries. (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)

     

    Donald W. Patten en zijn medewerkers plaatsen het voorval in ‘ongeveer’ 1080 BC. Zij hebben gebruik gemaakt van de jaartallen die Edwin R. Thiele samengesteld heeft voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda. Hun ankerpunt en vertrekpunt op de tijdsbalk is het jaar 701 v. Chr. Vanaf dit jaartal op de tijdsbalk terugwerkend arriveren zij in ongeveer in het jaar 1080 v. Chr. voor de catastrofe ten tijde van de richter Samuel.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175, dateerde ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. en dit op basis van de nieuwe chronologie via het raamwerk van de sabbat- en jubeljarentelling. Dit betekent een afwijking van één jaar met het veronderstelde catastrofejaar in 1104 v. Chr.

    Volgens mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid viel in 1103 v. Chr. het einde van de veertigjarige verdrukking van de Israëlieten door de Filistijnen.

    1 Samuël 7: 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen het gebied van Israël niet meer binnen. De hand des HEREN was tegen de Filistijnen al de dagen van Samuël, 14 en de steden die de Filistijnen aan Israël ontnomen hadden, kwamen opnieuw aan Israël, van Ekron af tot Gat toe; en Israël ontrukte het daarbij behorende gebied aan de macht der Filistijnen. Ook was er vrede tussen Israël en de Amorieten. 15 Samuël nu was richter over Israël, zolang hij leefde. (NBG Vertaling 1951)

     

    De periode van de verdrukking van veertig jaar door de Filistijnen begon in 1143 v. Chr. op. Dat jaartal was op de tijdsbalk al een ankerjaar. Het was het jaar dat de richter Jefta optrad en het exact driehonderd jaar tot aan de intocht in Kanaän o.l.v. Jozua in 1443 v. Chr. was. Het is ook het jaar dat de bekende richter Simson aan zijn bediening begint. Van de richter Simson staat er nergens in het Bijbelboek Richteren geschreven dat hij ‘rust’ in het heel het land bracht. Deze rust zou pas onder Samuël na de overwinning op de Filistijnen bij Eben-Haëzer werkelijkheid worden. Simson heeft echter wel gedurende een periode van twintig jaar, het leven van de Filistijnen zuur gemaakt.

     

    Voorjaar 1157 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?

    Voor dit bekomen jaartal in de cyclus van meganatuurcatastrofes bezitten we geen bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.

    Het was de tijd van de Richteren voor de twaalf stammen van Israël. De richter en priester Eli had in 1163 v. Chr. zijn bediening opgenomen met de geboorte van de latere richter en profeet Samuël in hetzelfde jaar. In 1161 v. Chr. was de verdrukking van de Israëlieten door de hand van de Filistijnen en de Ammonieten begonnen (Richteren 10:7).

    In Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land. Een periode waar we als een gevolg van de ontketende beeldenstorm door farao Ahmose van de achttiende dynastie na de verdrijving van de Hyksos weinig over weten.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    06-08-2018 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De datering van de val van Homeros’ Troje

    Ik heb verleden week de (dvd)film Troy uit 2004 bekeken en dit is de aanleiding voor een nieuw artikel op mijn blog geworden. De film van meer dan twee uur is gebaseerd op de Ilias en de Odyssee van Homeros en werd geregisseerd door Wolfgang Petersen. Bij de aanvang van de film merkt men onmiddellijk dat de belegering van Troje rond 1200 v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst wordt. Het jaartal 1200 v. Chr. is het gangbare jaartal dat door de orthodoxie gehanteerd wordt. Net zoals alle andere jaartallen die aan historische gebeurtenissen in Klein-Azië en Griekenland verbonden zijn, zijn deze gelinkt aan het verkregen tijdskader van de Egyptologie. Ik geef één voorbeeld: de bekende invallen van de zeevolken in de Levant en Egypte zijn gelinkt aan het achtste regeringsjaar van Ramses III van de twintigste dynastie van Manetho. Als een gevolg van de verankering van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk op basis van veronderstelde Sothis-perioden met tijdsprongen van iedere keer 1460 jaar, vanaf 139 AD terug het verleden in, belandde de twintigste dynastie in de twaalfde eeuw v. Chr. en kreeg Ramses III van de orthodoxie de regeringsjaren 1182 tot 1151 v. Chr. toebedeelt. In het achtste en elfde regeringsjaar van Ramses III moest deze prins strijd leveren tegen een invasie van Zeevolken. Zeevolken die vanuit de Griekse eilanden Klein-Azië binnenvielen, het Hethietenland onder de voet liepen en verder langs de Levant richting Egypte oprukten. Het is een strijd die gedetailleerd op de muren van Ramses III’ dodentempel te Medinet Haboe afgebeeld staat. Hoewel Ramses III meldt dat Hatti of het Hethieten-rijk als een gevolg van de invasie van de Zeevolken ten onder ging blijkt dat de Assyriërs nog tot in de achtste eeuw v. Chr. naar de Hethieten blijven verwijzen. Wat is hier aan de hand? Het antwoord is vrij simpel: als een gevolg van het hanteren van de vermeende (foutieve) Sothis-kalender door de Egyptologie belandde Ramses III in de twaalfde eeuw v. Chr. op de tijdsbalk in plaats van in de correcte achtste eeuw v. Chr. Zie het artikel op dit blog van 24.03.2015: Ramses III en de zeevolken, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1427065200&stopdatum=1427670000

     

    De film uit 2004 wijkt op heel wat punten van het boek van Homeros af. De oorlog bijvoorbeeld lijkt in de film binnen één seizoen te geschieden waartegenover Homeros leert dat de belegering tien jaar in beslag heeft genomen. Op het internet vindt men sites die alle fouten in de film mooi op een rijtje opsommen. Eén treffend voorbeeld was een gefilmde opgang van de zon boven de zee (dvd 1.00.55). Aangezien Troje echter aan de westkust van het huidige Turkije ligt betekent dat, dat de zon in het westen opkomt?

     

     

    Wat in de film helemaal niet aan bod komt is de rol van de goden tijdens het beleg van Troje door de Grieken. In de Ilias van Homeros nemen de Griekse goden Zeus, Hera, Pallas Athene, Ares en Apollo actief aan de strijd deel.

    De notoire Dr. Immanuel Velikovsky (1895/1979) verwees in zijn bestseller 'Werelden in botsing' (derde hoofdstuk: wanneer werd de Ilias geschreven?) naar de Ilias, de geschiedenis van de belegering van Troje. De Griekse goden Athene en Ares waren volgens Velikovsky de planeten Venus en Mars die toen de baan van de aarde om de zon verstoorden, en interacties met elkaar hadden. Velikovsky citeert heel wat stukken uit de Ilias, als aanwijzingen voor de juistheid van zijn kosmische catastrofetheorie. Hij toont aan dat er zich boven het slagveld te Troje een kosmisch gebeuren afspeelde, met dramatische impact over het slagveld en voor de aarde.

     

     

    © Robert De Telder, De zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016

     

    Het is de verdienste van de in zijn tijd voor dilettant uitgescholden Heinrich Schliemann het legendarische Troje vanonder het zand tevoorschijn gebracht te hebben. Heinrich Schliemann (1822/1890) was een succesvol zakenman en daarnaast autodidact in geschiedenis en archeologie. Omdat hij Homeros niet alleen als dichter zag maar overtuigd was dat Homeros met zijn strijd om Troje geschiedenis geschreven had, ging hij op zoek naar het Troje van de oudheid. In 1868 begon hij zijn zoektocht in het landschap Troas in het Ottomaanse gedeelte van Klein Azië. In de heuvel Hissarlik groef hij door de verschillende vestigingslagen heen tot hij de oudste sporen van de vestiging: Troje II ontdekte. Geweldige muren van een burcht kwamen te voorschijn. Overal waren er sporen van brand zichtbaar, wat bij Schliemann alle twijfel wegnam. Troje II is het Troje van de Ilias. Als kers op de taart vond hij in deze laag een grote goudschat. Duizenden objecten van zuiver goud, waaronder diademen met 2272 gouden ringen komen te voorschijn. Schliemann was er van overtuigd de schat van Priamus gevonden te hebben. De Ilias was niet langer een dichterlijk werk en een legende maar echte geschiedschrijving. Geen fictie meer maar non-fictie.

     

    Mijn boek DE ZONAANBIDDER, 2016, begin ik met de geschiedenis van het beleg van Troje maar dan getransponeerd naar de achtste eeuw v. Chr. van 800 tot 790 v. Chr.

    De legendarische Ethiopische heerser Memnon krijgt in mijn boek nu ook een historische plaats op de tijdsbalk. Memnon was volgens een legende een van de geallieerden van Priamos, de koning van Troje. Memnon trok met een leger vanuit Egypte over Klein-Azië naar Troje om het te steunen in zijn strijd tegen de Grieken, maar kwam daar aan zijn einde. In de Odysseus (III.111-2) verwijst Nestor naar de dood van zijn zoon Antilochos die sneuvelde door de speer van “de glorierijke zoon van de verlichte morgen,” (Odysseus IV.185-202) wat het epitheta is voor Memnon. Nestor smeekte daarop Achilles wraak te nemen, waarna Achilles Memnon doodde.

     

     

    Later wordt de Ethiopische krijgsheer bij naam genoemd als de grote Memnon (Odysseus XI.522). Van Memnon zijn in Anatolië beelden bewaard gebleven waar ook Herodotus (2:106) naar verwijst, maar deze identificeert de beelden met de Egyptische farao Sesostris. De autochtone bevolking van Anatolië echter beweerde dat de beelden Memnon voorstelden.

    In mijn studie maak ik van Memnon een tijdgenoot van farao Thothmosis IV van de achttiende dynastie van Manetho. Het is de oudheidhistoricus Herodotos die me jaren geleden al op deze denkpiste plaatste. Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft sinds 1975 mijn aandacht al. Het werk van Herodotos heb ik naast de werken van Flavius Josephus en uiteraard de Bijbel, toen voor de eerste maal doorgenomen.

    Wist u dat Herodotos (Boek 2:112, 120) een variant op de kaping van Helena van Sparta door Paris heeft doorgegeven?

    Boek 2:112. After him (Pheros), they said, there succeeded to the throne a man of Memphis, whose name in the tongue of the Hellenes was Proteus; for whom there is now a sacred enclosure at Memphis, very fair and well ordered, lying on that side of the temple of Hephaistos which faces the North Wind. Round about this enclosure dwell Phenicians of Tyre, and this whole region is called the Camp of the Tyrians. Within the enclosure of Proteus there is a temple called the temple of the "foreign Aphrodite," which temple I conjecture to be one of Helen the daughter of Tyndareus, not only because I have heard the tale how Helen dwelt with Proteus, but also especially because it is called by the name of the "foreign Aphrodite," for the other temples of Aphrodite which there are have none of them the addition of the word "foreign" to the name.

     

    113. And the priests told me, when I inquired, that the things concerning Helen happened thus:--Alexander having carried off Helen was sailing away from Sparta to his own land, and when he had come to the Egean Sea contrary winds drove him from his course to the Sea of Egypt; and after that, since the blasts did not cease to blow, he came to Egypt itself, and in Egypt to that which is now named the Canobic mouth of the Nile and to Taricheiai. Now there was upon the shore, as still there is now, a temple of Heracles, in which if any man's slave take refuge and have the sacred marks set upon him, giving himself over to the god, it is not lawful to lay hands upon him; and this custom has continued still unchanged from the beginning down to my own time. Accordingly the attendants of Alexander, having heard of the custom which existed about the temple, ran away from him, and sitting down as suppliants of the god, accused Alexander, because they desired to do him hurt, telling the whole tale how things were about Helen and about the wrong done to Menelaos; and this accusation they made not only to the priests but also to the warden of this river-mouth, whose name was Thonis.

     

    Het is duidelijk dat Herodotos zijn Egyptische farao ‘s met een Griekse naam aanduidt. De opdracht is om deze Griekse namen met Egyptische namen die ons via de monumenten bereikten te identificeren.

    Farao Proteus wordt door de vader der historie: Herodotos (Boek 2:113, 120), met de bekende ontvoering van Helena uit het Griekse epos verbonden. In feite is het verhaal over het stranden van Helena op de Egyptische kust de enige anekdote die Herodotos over de persoon van Proteus en diens regeerperiode vermeldt. Ten tijde van Herodotos’ reis naar Egypte bevond het graf van Proteus zich in Memfis waar ook een tempel aan Aphrodite de vreemdelinge gewijd was. Gefascineerd door deze tempel liet Herodotus zich door de priesters van Egypte onderwijzen in de geschiedenis van Helena. Na de schaking van Helena uit Sparta met Alexandros op weg naar zijn vaderland, werd zijn schip midden op de Egeïsche zee door winden uit koers geslagen en naar de Egyptische kust gedreven. Herodotos vult zoveel details in over de lotgevallen van deze Grieken in Egypte dat dit verhaal als heel aannemelijk als historie overkomt. Deze geschiedenis is dan een variant op het relaas van Homeros' Ilias, wat Herodotos ook bevestigt.

     

    Farao Proteus van de oudheidhistoricus Herodotos is volgens mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid, identiek met farao Thothmosis IV van Manetho ‘s achttiende dynastie. In mijn uitgave ‘De zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, blz. 25-31, heb ik de regeerperiode van farao Thothmosis IV op de tijdsbalk verankerd met de jaren 797/776 v. Chr. en mijn revisie van de koningen Egypte toegelicht.

     

     

    © Robert De Telder, De zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016,

     

    Als een gevolg van de herschikking van de achttiende Egyptische dynastie op de tijdsbalk verdwijnen ook de zogenaamde duistere eeuwen voor Griekenland en plaatsen we de belegering van Troje op de tijdsbalk nu van 800 tot 790 v. Chr. Twee jaartallen die met kosmische meganatuurcatastrofe-jaren verbonden zijn en passen in het plaatje dat we uit de Ilias hebben met de planeetgoden actief in de kosmische hemel boven het slagveld te Troje.

     

    De legendarische Ethiopiër Memnon is in mijn revisie de koning die de Nubisch/Ethiopische tussenperiode sinds de invasie van Juda door de Bijbelse Ethiopiër Zera, afsloot.

    Memnon was met zijn leger naar het slagveld bij Troje vertrokken en niet teruggekeerd. Dit was het moment voor de jonge prins met de naam Thothmosis IV om de macht in 790 v. Chr. over te nemen en het Nubische juk af te schudden.

     

    Gevolgtrekking: het beleg van Troje is hiermee via de identificatie van Herodotos’ Proteus met Thothmosis IV en dit binnen het raamwerk van de herziening van de geschiedenis van de oudheid, gedateerd van 800 tot 790 v. Chr.

     

    Wordt vervolgd

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    %%% FOTO5%%%

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).




    30-07-2018 om 07:45 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het tweeëntwintigste historische Jubeljaar van oktober 366/september 365 v. Chr.

    Met onze aflevering van 09.07.2018 op dit blog behandelden we het eenentwintigste jubeljaar van oktober 415/september 414 v. Chr. Deze week vervolgen we onze reis in de tijd met het tweeëntwintigste jubeljaar sinds de instelling ervan door Mozes.

    De bijgevoegde tijdschema ’s beslaan telkens veertien jaar met bovenaan de jaartallen volgens de westerse kalender. Elk jaar beslaat twintig millimeter verdeeld in vier kwartalen van elk vijf millimeter. Onder de westerse jaartelling ziet men de Joodse sabbatjaren- en jubeljaren in een lichtblauwe tijdsbalk uitgetekend. De sabbatjaren lopen van april tot maart ononderbroken door in een cyclus van zeven maal zeven jaar. In het negenenveertigste jaar begon in oktober het jubeljaar, dat liep tot september van het jaar daarop, waar het eerste jaar van een nieuwe sabbatjaarcyclus al in april aangevangen was. Dit is de wijze van tellen door de geleerde William Whiston (1667/1752 AD), aangereikt en juist bevonden te zijn.

     

     

    Tijdschema 410/397 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde tijdschema 410/397 v. Chr. toont het eerste en het tweede sabbatjaar in de cyclus van het tweeëntwintigste jubeljaar. Wat onmiddellijk op het tijdschema 410/397 v. Chr. opvalt is de verticale blauwe tijdsbalk in het jaar 410/409 v. Chr. Sinds het jaar 458 v. Chr. met de start van de zeventig jaarweken van de profeet Daniël zijn er zeven maal zeven jaarweken of negenenveertig jaar verlopen. Hierna het relevante Bijbelcitaat:

    Daniël 9:24 Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. 25 Weet dan en versta: vanaf het ogenblik (458 v. Chr.), dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken (410/409 v. Chr.); en tweeënzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden. 26 En na de tweeënzestig weken (26+ AD) zal een gezalfde worden uitgeroeid (30 AD), terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten (70 AD), maar zijn einde zal zijn in de overstroming (370AD+); en tot het einde toe (20?? AD) zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. (NBG Vertaling 1951)

     

    De zeventig jaarweken hebben hun begin in april 458 v. Chr. in het zevende regeringsjaar van de Pers Artaxerxes I. De zeventig jaarweken zijn verdeeld in drie perioden of tijdschijven van jaarweken. De eerste periode die zeven maal zeven jaarweken beslaat eindigt op ons tijdschema in april 410/maart 409 v. Chr. In 409 v. Chr. begon de tweede tijdschijf van jaarweken van in totaal tweeënzestig jaarweken.

    De gezalfde waar in vers 25 naar verwezen wordt identificeren we zuiver chronologisch gezien als de landvoogd Nehemia van het gelijknamige Bijbelboek.

    In het jaar 405 v. Chr. in de maand december merken we op het tijdschema de regeringswissel in Perzië waar Artaxerxes II Mnemon de scepter van Darius II Nothus overneemt.

     

     

    Tijdschema 396/383 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde tijdschema (396/383 v. Chr.) toont het derde en het vierde sabbatjaar van tweeëntwintigste jubeljaarcyclus. De donkerblauwe tijdsbalk toont de voortgang van de zeven plus tweeënzestig jaarweken met daaronder de regeerperiode van de Pers Artaxerxes II Mnemon.

    De sabbatjaar- en jubeljaarcyclus loodsen ons samen met de zeventig jaarweken van Daniël en de jaartallen van de Ptolemeüs-canon, over de stille periode na het afsluiten van het Oude Testament naar de tijd van het optreden van Johannes de Doper, de heraut die in de geest en kracht van Elia de weg voor de Messias baande.

     

     

    Tijdschema 382/369 v. Chr.

     

    Het tijdschema 382/369 v. Chr. toont het vijfde en het zesde sabbatjaar van de tweeëntwintigste jubeljaarcyclus. Buiten het commentaar voor het vorige Tijdschema 396/383 v. Chr. valt er niets nieuws te melden. Een restant van de Joden is uit Babylonische ballingschap onder leiding van Zerubbabel, Ezra en Nehemia naar Judea teruggekeerd en leeft daar onder Perzische heerschappij.

     

     

    Tijdschema 368/355 v. Chr.

     

    Het laatste bijgevoegde tijdschema 368/355 v. Chr. toont het zevende sabbatjaar gevolgd door het tweeëntwintigste jubeljaar. De Bijbel geeft geen indicatie over het houden van het jubeljaargebod in deze tijdsperiode.

    In november van het jaar 359 v. Chr. merken we op het tijdschema (tijdschema 368/355 v. Chr.) de regeringswissel in Perzië. Koning Artaxerxes II Mnemon wordt opgevolgd door Artaxerxes III Ochus.

     

    Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld hebben.

    Exodus jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.

    Jubeljaren en jaartallen v. Chr.:    Historische periode:

    1.       1395/1394                             Richter Othniël

    2.      1346/1345                                      Ruth 6:6

    3.      1297/1296                             Richter Ehud

    4.      1248/1247                             verdrukking Jabin

    5.      1199/1198                              Richter Thola

    6.      1150/1149                              verdrukking Ammon

    7.      1101/1100                              Richter en profeet Samuël

    8.      1052/1051                             Saul

    9.      1003/1002                                     Salomo

    10.    954/953                               Rehabeam

    11.     905/904                               Josafat

    12.     856/855                                Joas

    13.     807/806                               Amazia

    14.     758/757                                Uzzia

    15.     709/708                               Jaar 14 jaar van Hizkia

    16.     660/659                               Manasse

    17.     611/610                                  Josia- val van Nineveh

    18.     562/561                                Jaar 37 ballingschap Jojachin

    19.     513/512                                  Darius I

    20.    464/463                                Artaxerxes I

    21.     415/414                                 Nehemia

    22.   366/365                               Artaxerxes II Mnemon

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    23-07-2018 om 07:25 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische annalen van Shamsi Adad V, Adad Nirari III en de Bijbelse chronologie.

    We vervolgen deze week onze afleveringen over de herziening van de chronologie van de Assyrische koningen in relatie tot de Bijbelse koningen van Israël en Juda. Met onze aflevering van 02.07.2018 op dit blog gaven we aandacht aan de regeerperiode van Salmaneser III en brachten deze Assyrische koning chronologisch in lijn met de koningen Achab en Jehu van het tienstammenrijk. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3102210

    Het einde van de regeerperiode van Salmaneser III werd gekenmerkt door een opstand en algemene rebellie tegen het gezag van Salmaneser III. In het licht van de kosmische catastrofetheorie was de oorzaak voor de rebellie de tekenen aan de kosmische hemel die de voorbode van een meganatuurcatastrofe op aarde betekende. De boosdoener was de planeet Mars – de Assyrische godheid Nergal – die volgens de catastrofetheorie onheilspellend op een geschatte afstand van 200.000 mijl de baan van aarde en haar maan om de zon verstoorde (Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, The long day of Joshua and six other catastrophes, 1973, Chapter VI).

     

     

    Ik besef dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op mythisch-historische overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als een klokwerk loopt, ooit tot slechts 2650 jaar terug de tijd in, in beroering was. Wat chronologie betreft zijn de cyclus-rampjaren een hulpmiddel tot het verankeren van heel wat bepaalde regeerperioden van koningen op de tijdsbalk.

     

     

    Het fenomeen van de afgoderij dat in de oudheid telkens opnieuw de kop opstak in zowel Israël als de buurvolken had als oorzaak de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde met intervallen vanaf de vierentwintigste eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr. getroffen heeft. De wereld van de oudheid was voor een lange tijd in beroering en een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël die meenden in de planeten in beroering, goden aan het werk te zien.

     

     

    © Robert De Telder, Kronieken van de koningen van Israël, 2017

     

    Het was in een tijd van een planeet ‘aarde in beroering’ dat Shamsi Adad V zijn vader Salmaneser III opvolgde. De eponiemlijst die op de regeerperiode van Shamsi Adad V betrekking heeft vermeldt voor zijn eerste drie jaar van regeren dat er ‘opstand of rebellie’ in het land was. De orthodoxe Assyriologie geeft Shamsi Adad V een regeerperiode van 822 tot 809 v. Chr. Dit op basis van hun gehanteerde ankerpunt op de tijdsbalk: de genoteerde zonsverduistering over de hoofdstad Nineveh in het eponiem van Bur Saggile in 763 v. Chr. De slag bij Karkar hebben we gezien in het artikel over Salmaneser III, wordt in het jaar 853 v. Chr. gedateerd aan de hand van het terugtellen van negentig eponiemjaren vanaf het ijkpunt op de tijdsbalk: 763 v. Chr.

    Een eponiem zou een Assyrische ambtenaar voorstellen naar wie een bepaald jaar genoemd werd met een verwijzing naar een bijzondere gebeurtenis dat jaar zoals een zonsverduistering, een nieuwe koning die aantrad, een veldtocht enzoverder. De Eponiemlijsten zijn samengesteld vanaf 892 tot 648 v. Chr. wat ook een belangrijke periode in de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda was.

    De geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) zag het in de vorige eeuw als zijn opdracht de Bijbelse chronologie van de koningen van Israël Juda in lijn met de Assyrische koningslijsten te brengen , die hij een groter gezag toekende. De regeerperiode van de Bijbelse koningen Achab en Jehu bracht hij op de tijdsbalk in lijn met de Assyrische gegevens. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” wordt door velen vandaag beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig Bijbelatlas en naslagwerk terug. Thiele verkorte de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Het resultaat was een inkorting van de regeertijd van de koningen van Israël en Juda tot ongeveer veertig jaar. De val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen van Israël in Assyrische ballingschap in lijn brengen met de Assyrische chronologische gegevens bleek onmogelijk. De regeerperiode van Hizkia van Juda voor deze periode en vooral dan diens zesde regeringsjaar staat hier haaks op de Assyrische en dus verkondigde Thiele dat de Bijbelse gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.

     

    Het is dan ook een dilemma voor velen. Welke keuze maakt men? De Bijbelse chronologie aanpassen aan de Assyrische? Of een Bijbelse chronologie op de tijdsbalk voor de eigen achterban uittekenen die echter door seculiere onderzoekers schouderophalend afgewezen wordt? De zaak is nochtans uiterst belangrijk geworden. Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw met de publicatie van de boeken van Dr. Immanuël Velikovsky wordt er namelijk wereldwijd door onderzoekers aan een herziening van de chronologie van de geschiedenis van de oudheid gewerkt. De meeste onderzoekers die ik ken hanteren hierbij de gefabriceerde chronologie van de koningen van Israël en Juda van Thiele en verkrijgen als een gevolg hiervan verkeerde uitkomsten. Een voorbeeld is de revisionistische egyptoloog David Rohl (A Test of Time, 1995, Part Three, Chapter Nine) die van Saul en David tijdgenoten van farao Achnaton maakt maar hierbij de uitgedokterde jaartallen van Edwin R. Thiele voor de regeerperiode van Saul en David hanteert die zesendertig jaar van de historische werkelijkheid afwijken.

     

    Volgens mijn herziening van de chronologie van de koningen van Assyrië heeft Shamsi Adad V nu een regeerperiode van 860/859 tot 848/847 v. Chr.

    Hierna de relevante eponiemgegevens van Shamsi Adad ’s regeerperiode. Tussen haakjes staan de jaartallen van de orthodoxe Assyriologie met daarnaast in vette cijfers de gereviseerde jaartallen:

    [822/821] 860/859 Tijdens het eponiem van ©am¹i-Adad [V], de koning van Assyrië, opstand.

    [821/820] 859/858 Tijdens het eponiem van Yahalu, de opperbevelhebber, opstand.

    [820/819] 858/857 Tijdens het eponiem van Bêl-dan, de paleis maarschalk, de opstand werd neergeslagen

    [819/818] 857/856 Tijdens het eponiem van Inurta-ubla, gouverneur van [...], veldtocht tegen Mannea

    [818/817] 856/855 Tijdens het eponiem van ©ama¹-ilaya, gouverneur van [...], veldtocht tegen [...]¹umme

    [817/816] 855/854 Tijdens het eponiem van Nergal-ilaya, gouverneur van Isana, veldtocht tegen Tille.

    [816/815] 854/853 Tijdens het eponiem van A¹¹ur-bunaya-usur, de opperdienaar, veldtocht tegen Tille.

     [815/814] 853/852 Tijdens het eponiem van ©arru-hattu-ilpe, gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen Zaratu.

    [814/813] 852/851 Tijdens het eponiem van Bêl-lu-ballat, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Der; Anu de Grote ging naar Der.

    [813/812] 851/850 Tijdens het eponiem van Mu¹ekni¹, gouverneur van Habruri, veldtocht tegen Ahsana.

    [812/811] 850/849 Tijdens het eponiem van Inurta-a¹ared, gouverneur van Raqmat, veldtocht tegen Chaldaea.

    [811/810] 849/848 Tijdens het eponiem van ©ama¹-kumua, gouverneur Arrapha, veldtocht tegen Babylon

    [810/809] 848/847 Tijdens het eponiem van Bêl-qate-sabat, gouverneur van Mazamua, de koning bleef in het land.

     

     

    © Robert De Telder, Kronieken van de koningen van Israël, 2017

     

    De vermelding ‘de koning bleef in het land’ tijdens het eponiem van Bêl-qate-sabat, gouverneur van Mazamua, betekent zoveel als niets doen. Bij het volgende eponiem zou Adad Nerari III de kroon van Assyrië overnemen.

    Tijdgenoten van Shamsi Adad V in Israël en Juda waren de koningen Jehu en Joas.

     

     

    © Robert De Telder, Kronieken van de koningen van Israël, 2017

     

    De Assyrische minderjarige koning Adad Nirari III volgde onder voogdijschap van zijn moeder koningin Sammurat, zijn vader Shamsi Adad V op. Zijn regeringsjaren zijn volgens de orthodoxe berekening: 812/783 v. Chr. Volgens mijn revisie regeerde hij echter van 847 tot 820 v. Chr. Adad Nerari III was een tijdgenoot van de Bijbelse koningen Joahaz en Joas in Israël en van Joas en Amazia in Juda.

    Van de moeder koningin en regentes Sammurat is een stele bewaard gebleven (gevonden te Kalat Sherkat in Assyrië) waarin het co-regentschap met de minderjarige Adad Nirari III vermeld wordt. Een andere vermelding (Saba’a stele) geeft een periode van vijf jaar als de duur van het co-regentschap.

    De orthodoxe Assyriologie die pretendeert de juiste leer aangaande het oude Assur te bezitten identificeert koningin Sammurat met de legendarische Semiramis, de vrouw van de Bijbelse Nimrod, de eerste machthebber op aarde na de Grote Vloed. De Bijbels-historische gegevens betreffende Nimrod worden door hen als mythe beschouwd. Dit is echter niet mijn uitgangspunt. Het Bijbelboek Genesis is geschiedschrijving. De Sammurat van de negende eeuw voor Christus is te onderscheiden van de Semiramis van het derde millennium voor Christus.

    De eerder vermelde Saba’a-stele verhaalt eveneens een militaire campagne van Adad Nirari III naar Damascus in zijn vijfde regeringsjaar. Dit jaar is volgens de revisie nu het jaartal 843 v. Chr.:

    Against Aram I marched. Mari', king of Aram, in Damascus his royal city, I shut up. The terrifying splendour of Assur overwhelmed him and he laid hold of my feet, he became my vassal. 2300 talents of silver, 20 talents of gold, 3000 talents of copper, 5000 talents of iron, coloured woollen and linen garments, an ivory bed, an ivory couch...his property and his goods, in immeasurable quantity, in Damascus, his royal city, in his palace, I received.

     

    De vermelding past echter niet met de Bijbelse gegevens betreffende Damascus/Aram als belager van het tienstammenrijk tijdens deze periode. Het Bijbelboek 2 Koningen geeft Aram weer als een vijand van koning Joahaz van Israël tot praktisch het einde van diens regeringstijd van zeventien jaar van 847 tot 830 v. Chr. Een Assyrische belegering van Damascus met een verzwakking van Aram tot gevolg past niet in dit tijdsschema. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

    2 Koningen 13:1 In het drieëntwintigste jaar van Joas, de zoon van Achazja, de koning van Juda, werd Joachaz, de zoon van Jehu, koning over Israël te Samaria; hij regeerde zeventien jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN en volgde de zonden na, die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven; daarvan week hij niet af. 3 Daarom ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen in de macht van Hazaël, de koning van Aram, en in de macht van Benhadad, de zoon van Hazaël, al die tijd. (NBG 1951 vertaling)

     

     

    © Robert De Telder, Kronieken van de koningen van Israël, 2017

     

    De conclusie moet zijn dat de vermelding op de Saba’a stele betreffende de belegering van Damascus in het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III fout is. Hoogstwaarschijnlijk hebben we met een schrijffout te maken en is het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III bedoeld. De Assyrische gegevens spreken elkaar onderling ook tegen wat maakt dat ik van een foutieve Assyrische kroniek kan uitgaan. De bekende eponiemlijsten geven namelijk voor het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III geen veldtocht naar Damascus weer, maar een veldtocht naar Arpad in Noord-Syrië. Wat vreemd is aangezien Arpad slechts een provinciestad was en Damascus daarentegen de hoofdstad van het machtige Aram. Hierna de Eponiemlijst van alle regeringsjaren van Adad Nirari III ter illustratie. De jaren tussen haakjes zijn de jaartallen van de orthodoxie met rechts mijn gereviseerde jaartallen:

    [809/808] 847/846 During the eponymy of Adad-Nirari [III], the king of Assyria, campaign against Media

    [808/807] 846/845 During the eponymy of Nergal-ilaya, the commander in chief, campaign against Guzana.

    [807/806] 845/844 During the eponymy of Bêl-dân, the palace herald, campaign against Mannea.

    [806/805] 844/843 During the eponymy of Sil-Bêli, the chief butler, campaign against Mannea.

    [805/804] 843/842 During the eponymy of A¹¹ur-taklak, the chamberlain, campaign against Arpad.

    [804/803] 842/841 During the eponymy of Ilu-issiya, governor of A¹¹ur, campaign against Hazazu.

    [803/802] 841/840 During the eponymy of Nergal-ere¹, governor of Rasappa, campaign against Ba'alu.

    [802/801] 840/839 During the eponymy of A¹¹ur-balti-ekurri, governor of Arrapha, campaign against the Sealand; plague.

    [801/800] 839/838 During the eponymy of Inurta-ilaya, governor of Ahizuhina, campaign against Hubu¹kia.

    [800/799] 838/837 During the eponymy of ©ep-I¹tar, governor of Nisibis, campaign against Media.

    [800/799] 837/836 During the eponymy of ©ep-I¹tar, governor of Nisibis, campaign against Media

    [799/798] 836/835 During the eponymy of Marduk-i¹manni, governor of Amedi, campaign against Media.

    [798/797] 835/834 During the eponymy of Mutakkil-Marduk, the chief eunuch, campaign against Lu¹ia.

    [797/796] 834/833 During the eponymy of Bêl-tarsi-iluma, governor of Kalhu, campaign against Namri.

    [796/795] 833/832 During the eponymy of A¹¹ur-bêla-usur, governor of Habruri, campaign against Manduate.

    [795/794] 832/831 During the eponymy of Marduk-¹aduni, governor of Raqmat, campaign against Der.

    [794/793] 831/830 During the eponymy of Kinu-abua, governor of Tu¹han, campaign against Der.

    [793/792] 830/829 During the eponymy of Mannu-ki-A¹¹ur, governor of Guzana, campaign against Media.

    [792/791] 829/828 During the eponymy of Mu¹allim-Inurta, governor of Tille, campaign against Media.

    [791/790] 828/827 During the eponymy of Bêl-iqi¹anni, governor of ©ibhini¹, campaign against Hubu¹kia.

    [790/789] 827/826 During the eponymy of ©ep-©ama¹, governor of Isana, campaign against Itu'a.

    [789/788] 826/825 During the eponymy of Inurta-mukin-ahi, governor of Nineveh, campaign against Media.

    [788/787] 825/824 During the eponymy of Adad-mu¹ammer, governor of Kalizi, campaign against Media; foundations of the temple of Nabû in Nineveh laid.

    [787/786] 824/823 During the eponymy of Sil-I¹tar, governor of Arbela, campaign against Media; Nabû entered his new temple.

    [786/785] 823/822 During the eponymy of Nabû-¹arra-usur, governor of Talmusu, campaign against Kisku.

    [785/784] 822/821 During the eponymy of Adad-uballit, governor of Tamnuna, campaign against Hubu¹kia; [the god] Anu the Great went to Der.

    [784/783] 821/820 During the eponymy of Marduk-¹arra-usur, governor of Arbela, campaign against Hubu¹kia.

    [783/782] 820/819 During the eponymy of Inurta-nasir, governor of Mazamua, campaign against Itu'a.

    [782/781] 819/818 During the eponymy of Iluma-le'i, governor of Nisibis, campaign against Itu'a.

     

     

    De conclusie is dat naar het einde toe van de regeringsperiode van Joahaz van Israël, en los van de tegensprekelijke eponiemlijst een Assyrische invasie in Aram heeft plaatsgevonden. Vermoedelijk in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III. De Assyriër Adad Nirari III werd zodoende een verlosser voor Israël:

    2 Koningen 13:4 Doch Joahaz bad des HEEREN aangezicht ernstelijk aan; en de HEERE verhoorde hem; want Hij zag de verdrukking van Israël, dat de koning van Syrië hen verdrukte. 5 (Zo gaf de HEERE Israël een verlosser, dat zij van onder de hand der Syriërs uitkwamen; en de kinderen Israëls woonden in hun tenten, als te voren. (Statenvertaling)

     

    De Bijbel noemt de naam noch de nationaliteit van de verlosser die hen van de overheersing door de Syriërs (Aram) verloste. Maar ook in het Assyrische verslag wordt bijvoorbeeld de naam van de koning van Aram niet genoemd. Er is slechts een verwijzing naar een ‘Mari, koning van Aram’. Mari is echter geen eigennaam maar betekent alleen HEER. De Assyrische berichtgeving voor deze tijdsperiode is onduidelijk en levert vraagteken op vraagteken. Met de hulp van de historische boeken van de Bijbel is het mogelijk een en ander te reconstrueren. De Eponiemlijst vermeldt in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III een campagne naar ‘Manduate’. Dit gebied wordt algemeen als de Beka-vallei in de Libanon geïdentificeerd. Het ligt voor de hand aangezien het van de Beka-vallei slechts een steenworp naar Damascus is, dat in datzelfde jaar Damascus belegerd werd.

    Er is ook een stele van Adad Nirari III gevonden waar deze claimt schatting van koning Joas van Israël ontvangen te hebben:

    “Adad-nirari [III], … great king of Assyria …  by Ashur,  his lord; who has made submit  to his feet the princes within the four rims  of the earth; conquering … the Hittites,  Amurru, Tyre, Sidon, Palestine [Philistines] [Joash of] Israel [lit. Omri], Edom,    … submit to my feet, imposing tribute …  king Mari [Ben-Hadad-III] of Damascus  I received 2,300 talents of silver,  20 talents of gold, 5,000 talents of iron,  garments of linen with multicolored  trimmings, a bed (inlaid) with ivory,  a couch mounted  and  inlaid with ivory...”

    (Omri-land Stela from Calah/Nimrod of Adad-nirari III, 796 BC)

     

    Dit gegeven past ook in mijn gereviseerd jaar 833/832 v. Chr. met het eerste regeringsjaar van Joas als co-regent met zijn vader Joahaz over Israël.

     

    Wordt vervolgd

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

     

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    16-07-2018 om 07:13 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het eenentwintigste historische Jubeljaar van oktober 415/september 414 v. Chr.

    Met onze aflevering van 04.06.2018 op dit blog behandelden we het twintigste jubeljaar van oktober 464/september 463 v. Chr. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1528063200&stopdatum=1528668000

    Deze week vervolgen we onze reis in de tijd met het eenentwintigste jubeljaar sinds de instelling ervan door Mozes.

     

     

    Tijdschema 466/453 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde schema 466/453 v. Chr. toont het zevende sabbatjaar gevolgd door het twintigste jubeljaar van oktober 464 tot september 463 v. Chr.

    In december 465 v. Chr. kwam aan de regeerperiode van Xerxes een einde waarna deze werd opgevolgd door Artaxerxes I die regeerde van 17.12.465 tot 07.12.424 v. Chr. In het zevende regeringsjaar van koning Artaxerxes arriveerde de bekende Schriftgeleerde Ezra te Jeruzalem:

    Ezra 6:6 Deze Ezra toog op uit Babel; en hij was een vaardig schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls, gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN, zijns Gods, over hem, al zijn verzoek. 7 Ook sommigen van de kinderen Israëls, en van de priesteren en de Levieten, en de zangers, en de poortiers, en de Nethinim, togen op naar Jeruzalem, in het zevende jaar van den koning Arthahsasta. 8 En hij kwam te Jeruzalem in de vijfde maand; dat was het zevende jaar dezes konings. 9 Want op den eersten der eerste maand was het begin des optochts uit Babel, en op den eersten der vijfde maand kwam hij te Jeruzalem, naar de goede hand zijns Gods over hem. 10 Want Ezra had zijn hart gericht, om de wet des HEEREN te zoeken en te doen, en om in Israël te leren de inzettingen en de rechten.

     

    Op de tijdsbalk valt het zevende regeringsjaar van Artaxerxes in 458 v. Chr. Het was het zesde jaar van de nieuw aangevangen sabbatjaarcyclus die ons naar het volgende jubeljaar zal loodsen. Een jaar van dubbele zegening over het land betekende het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus met ditmaal ook een geestelijke betekenis er aan verbonden. De Schriftgeleerde Ezra arriveerde in Jeruzalem bij de al eerder teruggekeerde ballingen met een schrijven van koning Artaxerxes:

    Ezra 6:11 Dit is nu het afschrift des briefs, dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde; den schriftgeleerde van de woorden der geboden des HEEREN, en Zijn inzettingen over Israël:

    12 Arthahsasta koning der koningen, aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde der wet van den God des hemels, volkomen vrede en op zulken tijd. 13 Van mij wordt bevel gegeven, dat al wie vrijwillig is in mijn koninkrijk, van het volk van Israël, en van deszelfs priesteren en Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga. 14 Dewijl gij van voor den koning en zijn zeven raadsheren gezonden zijt, om onderzoek te doen in Judea, en te Jeruzalem, naar de wet uws Gods, die in uw hand is; 15 En om henen te brengen het zilver en goud, dat de koning en zijn raadsheren vrijwilliglijk gegeven hebben aan den God Israëls, Wiens woning te Jeruzalem is; 16 Mitsgaders al het zilver en goud, dat gij vinden zult in het ganse landschap van Babel, met de vrijwillige gave des volks en der priesteren, die vrijwilliglijk geven, ten huize huns Gods, dat te Jeruzalem is; 17 Opdat gij spoediglijk voor dat geld koopt runderen, rammen, lammeren, met hun spijsofferen, en hun drankofferen, en die offert op het altaar van het huis van ulieder God, dat te Jeruzalem is. 18 Daartoe, wat u en uw broederen goed dunken zal, met het overige zilver en goud te doen, zult gijlieden doen naar het welgevallen uws Gods. 19 En geef de vaten, die u gegeven zijn tot den dienst van het huis uws Gods, weder voor den God van Jeruzalem. 20 Het overige nu, dat van node zal zijn voor het huis uws Gods, dat u voorvallen zal uit te geven, zult gij geven uit het schathuis des konings. 21 En van mij, mij, koning Arthahsasta, wordt bevel gegeven aan alle schatmeesters, die aan gene zijde der rivier zijt, dat alles, wat Ezra, de priester, de schriftgeleerde der wet van den God des hemels, van u zal begeren, spoediglijk gedaan worde; 22 Tot honderd talenten zilvers toe, en tot honderd kor tarwe, en tot honderd bath wijn, en tot honderd bath olie, en zout zonder voorschrift. 23 Al wat naar het bevel van den God des hemels is, dat het vlijtiglijk gedaan worde, voor het huis van den God des hemels; want waartoe zou er grote toorn zijn over het koninkrijk des konings en zijner kinderen? 24 Ook laten wij ulieden weten, aangaande alle priesteren en Levieten, zangers, poortiers, Nethinim en dienaars van het huis dezes Gods, dat men den cijns, ouden impost en tol hun niet zal vermogen op te leggen. 25 En gij, Ezra, naar de wijsheid uws Gods, die in uw hand is, stel regeerders en richters, die al het volk richten, dat aan gene zijde der rivier is, allen, die de wetten Gods weten, en die ze niet weet, zult gijlieden die bekend maken. 26 En al wie de wet uws Gods en de wet des konings niet zal doen, over dien laat spoediglijk recht worden gedaan, hetzij ter dood, of tot uitbanning, of tot boete van goederen, of tot de banden.

    27 Geloofd zij de HEERE, de God onzer vaderen, Die alzulks in het hart des konings gegeven heeft, om te versieren het huis des HEEREN, dat te Jeruzalem is. 28 En heeft tot mij weldadigheid geneigd, voor het aangezicht des konings en zijner raadsheren, en aller geweldige vorsten des konings! Zo heb ik mij gesterkt, naar de hand des HEEREN, mijns Gods, over mij, en de hoofden uit Israël vergaderd, om met mij op te trekken.

     

    Ezra arriveerde in Jeruzalem in de vijfde maand (juli/augustus) in het zevende jaar van Artaxerxes een jaar dat op onze tijdsbalk van het voorjaar van 458 v. Chr. tot het voorjaar van 457 v. Chr. loopt, wat maakt dat de vijfde maand in het jaar 458 v. Chr. van de westerse jaartelling viel.

    Daarna in de zevende maand of september/oktober volgens de westerse maandtelling, las Ezra de wet aan de verzamelde gemeente voor (Nehemia 8:1). Het Bijbelboek Nehemia beschrijft in het achtste hoofdstuk in het bijzonder de geestelijke impact die het voorlezen van de Wet van Mozes op het volk had: zij weenden (Nehemia 8:10). Het houden van het komende sabbatjaar van april 457/maart 456 v. Chr. ligt hier voor de hand, net zoals ze met ijver het Loofhuttenfeest in dat jaar 458 v. Chr. gehouden hebben (Nehemia 8:15-1).

     

    Het zesde jaar van de dubbele zegening over het land van april 458 tot maart 457 v. Chr. wordt door de geleerde William Whiston aangehaald ter staving van zijn schikking van de sabbatjaar- en jubeljaren op de tijdsbalk:

    Nehemia 8:11 Voorts zeide hij tot hen: Gaat, eet het vette, en drinkt het zoete, en zendt delen dengenen, voor welken niets bereid is, want deze dag is onzen HEERE heilig; zo bedroeft u niet, want de blijdschap des HEEREN, die is uw sterkte. 12 En de Levieten stilden al het volk, zeggende: Zwijgt, want deze dag is heilig, daarom bedroeft u niet. 13 Toen ging al het volk henen om te eten, en om te drinken, en om delen te zenden, en om grote blijdschap te maken; want zij hadden de woorden verstaan, die men hun had bekend gemaakt.

     

    Op mijn tijdsschema 466/453 v. Chr. heb ik het sabbatjaar via een blauwe verticale tijdsbalk geaccentueerd. Het is het Bijbelboek Nehemia (5:14) dat voor deze periode de chronologie geeft. Maar ook de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus verwijst naar deze periode en bevestigt een en ander chronologisch, wat de herbouw van de muur van Jeruzalem onder leiding van Nehemia betreft.

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, v.

    8. But now when the Ammonites, and Moabites, and Samaritans, and all that inhabited Celesyria, heard that the building went on apace, they took it heinously, and proceeded to lay snares for them, and to hinder their intentions. They also slew many of the Jews, and sought how they might destroy Nehemiah himself, by hiring some of the foreigners to kill him. They also put the Jews in fear, and disturbed them, and spread abroad rumors, as if many nations were ready to make an expedition against them, by which means they were harassed, and had almost left off the building. But none of these things could deter Nehemiah from being diligent about the work; he only set a number of men about him as a guard to his body, and so unweariedly persevered therein, and was insensible of any trouble, out of his desire to perfect this work. And thus did he attentively, and with great forecast, take care of his own safety; not that he feared death, but of this persuasion, that if he were dead, the walls for his citizens would never be raised. He also gave orders that the builders should keep their ranks, and have their armor on while they were building. Accordingly, the mason had his sword on, as well as he that brought the materials for building. He also appointed that their shields should lie very near them; and he placed trumpeters at every five hundred feet, and charged them, that if their enemies appeared, they should give notice of it to the people, that they might fight in their armor, and their enemies might not fall upon them naked. He also went about the compass of the city by night, being never discouraged, neither about the work itself, nor about his own diet and sleep, for he made no use of those things for his pleasure, but out of necessity. And this trouble he underwent for two years and four months; (14) for in so long a time was the wall built, in the twenty-eighth year of the reign of (Arta)Xerxes, in the ninth month. Now when the walls were finished, Nehemiah and the multitude offered sacrifices to God for the building of them, and they continued in feasting eight days. However, when the nations which dwelt in Syria heard that the building of the wall was finished, they had indignation at it. But when Nehemiah saw that the city was thin of people, he exhorted the priests and the Levites that they would leave the country, and remove themselves to the city, and there continue; and he built them houses at his own expenses; and he commanded that part of the people which were employed in cultivating the land to bring the tithes of their fruits to Jerusalem, that the priests and Levites having whereof they might live perpetually, might not leave the Divine worship; who willingly hearkened to the constitutions of Nehemiah, by which means the city Jerusalem came to be fuller of people than it was before. So when Nehemiah had done many other excellent things, and things worthy of commendation, in a glorious manner, he came to a great age, and then died. He was a man of a good and righteous disposition, and very ambitious to make his own nation happy; and he hath left the walls of Jerusalem as an eternal monument for himself. Now this was done in the days of Xerxes.

     

    Het is interessant het commentaar van de geleerde William Whiston en vertaler van het Grieks naar het Engels van Josephus te lezen. Er staat in de tekst naar verwezen met het nummer 14 tussen haakjes:

    (14). It may not be very improper to remark here, with what an unusual accuracy Josephus determines these years of (Arta)Xerxes, in which the walls of Jerusalem were built, viz. that Nehemiah came with his commission in the twenty-fifth of (Arta)Xerxes, that the walls were two years and four months in building, and that they were finished on the twenty-eighth of Xerxes, sect. 7, 8. …..

     

    Over de chronologie van de Pers Artaxerxes I en Nehemia schreef ik eerder op dit blog op 22.11.2016 een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1479682800&stopdatum=1480287600

     

    Het bijgevoegde tijdschema 466/453 v. Chr. laat de aanvang van de geprofeteerde zeventig jaarweken van de profeet Daniël in het voorjaar van 458 v. Chr. zien.

    Daniël 9: 24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven. 25 Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. 26 En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen. 27 En hij zal velen het verbond versterken een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste.

     

    Mijn keuze voor het jaartal 458 v. Chr. wordt uitsluitend door de chronologie bepaald, die maakt dat er inderdaad negenenzestig jaarweken aan zeven maal zeven jaar per week of 483 zonnejaren zitten tussen april 458/maart 457 v. Chr. en 25/26 AD. De zeventigste jaarweek is vandaag nog toekomst en maakt dat er een tijdskloof zit tussen het einde van de negenenzestigste jaarweek en het begin van de zeventigste. De duur van de tijdskloof is niet geopenbaard en kan niet berekend worden.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 395-399, ga ik uitvoerig op de verschillende gehanteerde berekeningen in. Op het einde van 25/26 AD treed een jaar later Johannes de Doper op die ik meen met de gezalfde van Daniël hoofdstuk negen te mogen identificeren. Het optreden van Johannes de Doper ging vooraf aan het openbaar worden van Jezus Christus van Nazareth als de Gezalfde of Messias. In oktober 27 AD proclameerde de Heer Jezus Christus bij zijn voorlezen uit de Bijbelrol van Jesaja in de synagoge te Nazareth het ‘aangename jaar des HEEREN’, bij de aanvang van het dertigste jubeljaar.

     

    Een alternatief jaartal dat door Bijbelvorsers gehanteerd wordt is het twintigste regeringsjaar van Artaxerxes I wanneer Nehemia (2:1) in dat jaar 445 v. Chr. de toelating kreeg naar Jeruzalem op te trekken. Ik wil mijn lezers het onderzoek van wijlen Rev. Clarence Larkin (1850/1924), die vanaf het jaartal 445 v. Chr. rekende, niet weerhouden. Larkin ging er van uit dat de zeventig jaarweken gebaseerd waren op jaren van 360 dagen, die hij als profetische jaren aanduidde. Dit is niet onlogisch wanneer we bedenken dat het laatste Bijbelboek Openbaring een zevenjarige eindtijdperiode hanteert met twee perioden van 1260 dagen en/of 42 maanden, wat 360 dagen per jaar uitmaakt. De zeventigste jaarweek kent hier haar vervulling. In het tijds-dal tussen de negenenzestigste en de zeventigste jaarweek zit de huidige periode (sinds 30 AD) van de Ekklesia en de bedeling van de genadetijd. Hierna de berekening van Rev. Clarence Larkin (Dispensational Truth, 1918) van bijna honderd jaar geleden nu:

    According to ordinary chronology, the 475 years form BC 445 t AD 30 are Solar years of 365 years each. Now counting the years from BC 445 to AD 30 inclusively, we have 476 solar years. Multiplying these 476 years by 365 (the number of days in a solar year) we have 173.740 days, to which add 119 days for leap years, and we have 173.859 days. Add to these 20 days inclusive from March 14 to April 2, and we have 173.879 days. Divide 173.879 by 360 (the number of days in a prophetical year) and we have 483 years all to one day, the exact number of days (483 in 69 weeks, each day standing for a year. Could there be anything more conclusive that Daniel’s 69 weeks ran out on April 2, AD 30, the day that Jesus rode in triumph into the city of Jerusalem”.

     

     

    Tijdschema 452/439 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde tijdschema toont met een lichtblauwe tijdsbalk het tweede en het derde sabbatjaar in de nieuwe jubeljaarcyclus. Daaronder merkt men een donkerblauwe tijdsbalk met de zeventig jaarweken van de profeet Daniël die een aanvang namen in het zevende regeringsjaar van de Pers Artaxerxes I in 458 v. Chr. Het is een tijdsbalk die ons naar het optreden van Johannes de Doper in 26 AD zal loodsen.

     

    In het twintigste regeringsjaar van de Perzische koning Artaxerxes I in april 445/maart 444 v. Chr. kreeg de Jood Nehemia, die een dienaar van Artaxerxes was, de toelating van de koning om de muren van Jeruzalem te herbouwen.

    Nehemia 2:1 In de maand Nisan, in het twintigste jaar van koning Artachsasta, toen er wijn voor hem gereed stond, hief ik de wijn op en reikte die de koning toe. Nu was ik nooit treurig geweest in zijn tegenwoordigheid. 2 De koning zeide tot mij: Waarom staat uw gezicht zo somber, hoewel gij niet ziek zijt? Dit kan niet anders dan hartzeer zijn. Toen werd ik ten zeerste bevreesd, 3 en zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid! Hoe zou mijn gezicht niet somber staan, daar de stad, de plaats waar de graven mijner vaderen zijn, verwoest is en haar poorten door vuur verteerd zijn? 4 En de koning zeide tot mij: Wat is dan uw verzoek? Toen bad ik tot de God des hemels. 5 En ik zeide tot de koning: Dat gij, indien het de koning goeddunkt en indien uw knecht u welgevallig is, mij zendt naar Juda, naar de stad waar de graven mijner vaderen zijn, om haar te herbouwen. 6 De koning zeide tot mij, terwijl zijn gemalin naast hem zat: Hoelang zal uw reis duren, en wanneer zult gij terugkeren? En de koning stemde erin toe mij te zenden; en ik gaf hem een bepaalde tijd op. 7 En ik zeide tot de koning: Indien het de koning goeddunkt, laat men mij brieven geven voor de landvoogden van het gebied over de Rivier, dat zij mij laten doortrekken, totdat ik in Juda kom; 8 ook een brief aan Asaf, de houtvester des koning ‘s, dat hij mij hout geve om de poorten van de burcht die bij de tempel behoort, van zolders te voorzien, en voor de muur van de stad en voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij, daar de goede hand van mijn God over mij was. 9 Ik kwam bij de landvoogden van het gebied over de Rivier en gaf hun de brieven van de koning. Ook had de koning legeroversten en ruiters met mij meegezonden…

     

    Nehemia 5:14 Ook hebben van de dag af, dat koning Artachsasta mij (=Nehemia) aanstelde tot landvoogd over het land Juda, van zijn twintigste tot zijn tweeëndertigste regeringsjaar, twaalf jaar lang, noch ik, noch mijn broeders het brood van een landvoogd gegeten.

     

     

    Tijdschema 438/425 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde tijdschema toont het vierde en het vijfde sabbatjaar in de cyclus naar het eenentwintigste jubeljaar.

    We geven vooral aandacht aan de jaren van de regeerperiode van Artaxerxes die we van de Ptolemeüs-canon hebben overgenomen en die aansluit bij de sabbatjaar- en jubeljaartelling volgens de geleerde William Whiston. Met een blauwe verticale balk is het sabbatjaar van april 436/maart 435 v. Chr. extra gemarkeerd.

    Het is naar het houden van het sabbatjaargebod tijdens de herbouw van de muren van Jeruzalem dat het Bijbelboek Nehemia verwijst. Ook de oudheidhistoricus Flavius Josephus verwijst in zijn werk ‘Joodse Oudheden’ naar deze periode wanneer de muur van Jeruzalem door de teruggekeerde ballingen onder leiding van Nehemia, gebouwd werd. Hierna eerst het commentaar van William Whiston op dit historisch gedeelte van Josephus gevolgd door het relevante gedeelte:

    (14). It may not be very improper to remark here, with what an unusual accuracy Josephus determines these years of Xerxes, in which the walls of Jerusalem were built, viz. that Nehemiah came with his commission in the twenty-fifth of Xerxes, that the walls were two years and four months in building, and that they were finished on the twenty-eighth of Xerxes, sect. 7, 8. It may also be remarked further, that Josephus hardly ever mentions more than one infallible astronomical character, I mean an eclipse of the moon, and this a little before the death of Herod the Great, Antiq. B. XVII. ch. 6. sect. 4. Now on these two chronological characters in great measure depend some of the most important points belonging to Christianity, viz. the explication of Daniel's seventy weeks, and the duration of our Savior's ministry, and the time of his death, in correspondence to those seventy weeks. See the Supplement to the Lit. Accorap. of Proph. p. 72.

     

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, v.8

    8. But now when the Ammonites, and Moabites, and Samaritans, and all that inhabited Celesyria, heard that the building went on apace, they took it heinously, and proceeded to lay snares for them, and to hinder their intentions. They also slew many of the Jews, and sought how they might destroy Nehemiah himself, by hiring some of the foreigners to kill him. They also put the Jews in fear, and disturbed them, and spread abroad rumors, as if many nations were ready to make an expedition against them, by which means they were harassed, and had almost left off the building. But none of these things could deter Nehemiah from being diligent about the work; he only set a number of men about him as a guard to his body, and so unweariedly persevered therein, and was insensible of any trouble, out of his desire to perfect this work. And thus did he attentively, and with great forecast, take care of his own safety; not that he feared death, but of this persuasion, that if he were dead, the walls for his citizens would never be raised. He also gave orders that the builders should keep their ranks, and have their armor on while they were building. Accordingly, the mason had his sword on, as well as he that brought the materials for building. He also appointed that their shields should lie very near them; and he placed trumpeters at every five hundred feet, and charged them, that if their enemies appeared, they should give notice of it to the people, that they might fight in their armor, and their enemies might not fall upon them naked. He also went about the compass of the city by night, being never discouraged, neither about the work itself, nor about his own diet and sleep, for he made no use of those things for his pleasure, but out of necessity. And this trouble he underwent for two years and four months; (14) for in so long a time was the wall built, in the twenty-eighth year of the reign of Xerxes, in the ninth month. Now when the walls were finished, Nehemiah and the multitude offered sacrifices to God for the building of them, and they continued in feasting eight days. However, when the nations which dwelt in Syria heard that the building of the wall was finished, they had indignation at it. But when Nehemiah saw that the city was thin of people, he exhorted the priests and the Levites that they would leave the country, and remove themselves to the city, and there continue; and he built them houses at his own expenses; and he commanded that part of the people which were employed in cultivating the land to bring the tithes of their fruits to Jerusalem, that the priests and Levites having whereof they might live perpetually, might not leave the Divine worship; who willingly hearkened to the constitutions of Nehemiah, by which means the city Jerusalem came to be fuller of people than it was before. So when Nehemiah had done many other excellent things, and things worthy of commendation, in a glorious manner, he came to a great age, and then died. He was a man of a good and righteous disposition, and very ambitious to make his own nation happy; and he hath left the walls of Jerusalem as an eternal monument for himself. Now this was done in the days of Xerxes.

     

     

    Tijdschema 424/411 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde tijdschema toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd door het eenentwintigste jubeljaar.

    In de maand december van het jaar 424 v. Chr. zien we het einde van de regeerperiode van Artaxerxes I. De Perzische koning waaronder Nehemia optrad en de muren van de stad Jeruzalem opbouwde.

    De Bijbel zwijgt over een eventueel in acht nemen van het jubeljaargebod door de teruggekeerde Joden onder Nehemia. We mogen echter aannemen dat ditmaal het jubeljaargebod gehouden werd.

     

    Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld hebben.

    Exodus jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.

    Jubeljaren en jaartallen v. Chr.:    Historische periode:

    1.       1395/1394                             Richter Othniël

    2.      1346/1345                                      Ruth 6:6

    3.      1297/1296                             Richter Ehud

    4.      1248/1247                             verdrukking Jabin

    5.      1199/1198                              Richter Thola

    6.      1150/1149                              verdrukking Ammon

    7.      1101/1100                              Richter en profeet Samuël

    8.      1052/1051                             Saul

    9.      1003/1002                                     Salomo

    10.    954/953                               Rehabeam

    11.     905/904                               Josafat

    12.     856/855                                Joas

    13.     807/806                               Amazia

    14.     758/757                                Uzzia

    15.     709/708                               Jaar 14 jaar van Hizkia

    16.     660/659                               Manasse

    17.     611/610                                  Josia- val van Nineveh

    18.     562/561                                Jaar 37 ballingschap Jojachin

    19.     513/512                                  Darius I

    20.    464/463                                Artaxerxes I

    21.    415/414                                Nehemia

     

    wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    09-07-2018 om 07:31 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische koning Salmaneser III gereviseerd.

    De regeerperiode van Salmaneser of Salmanasser III wordt volgens de Assyriologie op de tijdsbalk van 859 tot 824 v. Chr. geplaatst. Zijn Assyrische naam vanuit het spijkerschrift ontleed, luidt: ©ulmānu-a¹arēdu, wat vrij vertaald: “de god Sulmanu is uitmuntend", betekent.

    Zijn lange regeerperiode van vijfendertig jaar werd gekenmerkt door de vele veldtochten die hij tegen de buurlanden ondernam. Deze gebeurtenissen vinden we jaar na jaar in de Eponiemlijsten vermeld. Van de slag bij Karkar tegen een coalitie van Klein-Aziatische vorsten is bovendien een stele bewaard gebleven. Hierna volgt het gedeelte van de stele dat betrekking op Achab van het tienstammenrijk heeft:

    “Ik vernietigde en verbrandde de stad Karkar, de koninklijke stad. 1,200 wagens, 1,200 cavalerie, en 20,000 soldaten van Hadad-Ezer ("Arad-idri") van Damascus; 700 wagens, 700 cavalerie, en 10,000 soldaten van Irhuleni, de Hamathiet; 2,000 wagens en 10,000 soldaten van Achab, de Israëliet; 500 soldaten van Byblos; 1,000 soldaten van Sumur; 10 wagens en 10,000 soldaten uit het land van Irqanatu; 200 soldaten uit Matinu-Ba'al van de stad Arvad; 200 soldaten uit het land van Usanat; 30 wagens van Adon-Ba'al uit het land  ©ianu; 1,000 dromedarissen van Gindibu uit Arabië; ... Honderden soldaten van Ba'asa uit Bit-Ruhubi, de Ammoniet. Deze twaalf koningen nam hij als geallieerden. Zij streden tegen mij.”

     

     

    De Assyriërs claimen in de slag bij Karkar tegen onder andere Achab van Israël gestreden te hebben. Twaalf jaar later in 841 v. Chr. vermeldt Salmaneser III schatting ontvangen te hebben van Jehu van de dynastie van Omri van Israël.

    De slag bij Karkar wordt vandaag door de Assyriologie in het jaar 853 v. Chr. geplaatst. Zij arriveren op de tijdsbalk bij dit jaartal door vanaf hun ankerpunt de zonsverduistering over Nineveh van juni 763 v. Chr., negentig jaar terug te tellen. De zonsverduistering over Nineveh staat genoteerd in het tiende regeringsjaar van Assur Dan ten tijde van het eponiem van Bur Sagale. Een eponiem zou een Assyrisch ambtenaar geweest zijn naar wie een bepaald jaar genoemd werd met in de lijst voor dat jaar een vermelding naar een belangrijke gebeurtenis zoals bijvoorbeeld een veldtocht, een pestziekte, het eerste regeringsjaar van een Assyrische koning, een zonsverduistering enz.

    De Eponiemlijsten vermelden per eponiem negentig namen tussen de zonsverduistering en de slag bij Karkar in het zesde jaar van Salmaneser III. Men gaat er hier echter vanuit dat er geen namen van koningen of gebeurtenissen in de Eponiemlijsten ontbreken. Ik meen echter in mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2012, isbn 978 16 1627 424 5’ aangetoond te hebben dat meerdere namen van koningen van Assyrië voor een of andere reden uit de koningslijsten verwijderd werden. Het chronologische gebruik van de eponiemlijsten door de Assyriologie is aldus onbetrouwbaar, tenzij bevestigd door andere bronnen.

     

    De wetenschap Assyriologie heeft nochtans zoveel gezag dat men in de twintigste eeuw de Bijbelse chronologie van de koningen van Israël aan de Assyrische koningslijst en haar datering aangepast heeft. Menig Bijbelvorser werd door het wetenschappelijk gezag van de Assyriologie in verlegenheid gebracht totdat Thiele kwam. De geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) dokterde in de twintigste eeuw een nieuwe chronologie van de koningen van Israël en Juda uit, die in lijn met de Assyriologie gebracht werd. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig Bijbels atlas en naslagwerk terug.

    Thiele verkorte de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is.

    In de chronologische constructie van Thiele wordt de slag bij Karkar in het laatste regeringsjaar van Achab geplaatst en Jehu’ s eerste regeringsjaar, twaalf jaar later. De aangereikte jaartallen door de Assyriologie: 853 v. Chr. en 841 v. Chr. werden voor Thiele zogenaamde sleuteljaren op de tijdsbalk vanwaar hij de koningen van Israël naar voor en naar achter in de tijd rangschikte. Het resultaat was onder andere dat de scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël bij de dood van Salomo nu in het jaar 931/930 v. Chr. gedateerd wordt. Daar waar men voorheen het jaartal 975 v. Chr. hanteerde. Een jaartal dat men in studiebijbels van voor de publicatie van Thiele ’s werk tegenkomt. Een verschil van zo maar even vierenveertig jaar? Wanneer men bijvoorbeeld vandaag de exodus foutief rond circa 1445 v. Chr. dateert is dit een gevolg van het voor waar houden van de chronologische fabricatie van Thiele.

    Een oefening die Thiele moest uitvoeren was het linken van de regeerperiode van koning Achab van het tienstammenrijk aan het verkregen jaartal voor de slag bij Karkar in 853 v. Chr. De regeerperiode van Achab corrigeerde hij naar de jaren 874/853 v. Chr. Thiele liet Achab aan de strijd bij Karkar deelnemen in zijn laatste regeringsjaar, hetzelfde jaar dat hij aan zijn einde kwam in de slag bij Ramoth Gilead tegen Aram. Dezelfde Arameeërs met wie Achab volgens de Karkar-stele in datzelfde jaar in bondgenootschap tegen de Assyriërs te Karkar streed? Dezelfde Arameeërs met wie Achab voor het grootste gedeelte van zijn regeerperiode in oorlog was? Indien Achab aan de slag bij Karkar heeft deelgenomen, want de Bijbel zwijgt over dit wapenfeit, dan is het toch de logica zelve dat hij dit deed ten tijde van het drie jaren-bestand (1 Koningen 22:1) tussen Israël en Aram (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 243-249), dat er ooit bestond tussen Aram en Israël.

     

     

    © Kronieken van de koningen van Israël, 2017, Robert De Telder

     

    Koning Achab van Israël was één van de antagonisten van Salmaneser III tijdens de slag bij Karkar en heeft een Bijbels-historisch verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr. In mijn boek Kronieken van de koningen van Israël, 2017, heb ik de koningen van Israël en Juda op de tijdsbalk chronologisch geschikt binnen het raamwerk van de historische Bijbelse sabbat- en jubeljaren.

     

    In mijn boeken ‘De Assyriologie herzien, 2015’ en ‘Kronieken van de koningen van Israël, 2017’ heb ik de Assyrische chronologische gegevens met de Bijbelse ankerpunten verbonden en aldus een nieuwe chronologie voor de koningen van Assyrië uitgewerkt. Salmaneser III krijgt nu op de tijdsbalk een regeerperiode van 895 tot 860 v. Chr.

     

    De historische Boeken van de Bijbel zijn overigens veel beter geplaatst om een chronologische reconstructie van de buurvolken van het oude Israël te maken. De Bijbel levert een raamwerk van chronologie van koning Salomo af tot de wegvoering in Babylonische ballingschap in 586 v. Chr. De regeerperiode van de Bijbelse koningen Jojakim, Jojachin en Zedekia, de laatste koningen van Juda, zijn bovendien in de Bijbel verankerd met de regeerperiode van de Babylonische vorst Nebukadnezar wiens regeerperiode door middel van vermeldingen van twee zonsverduisteringen op bewaard gebleven tabletten absoluut vastligt. Zie het artikel van 31.10.2016 op dit blog: het jaartal van de vernietiging van de Tempel van Salomo door de Babyloniërs. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1477868400&stopdatum=1478473200

    De regeerperioden van de koningen van het tienstammenrijk zijn verankerd met de koningen van Juda. Men kan dus vrij nauwkeurig een betrouwbare chronologie van de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk uitwerken die tot 1000 v. Chr. loopt. Een geschiedschrijving overigens die uitvoeriger gedetailleerd is dan de summiere eponiemvermeldingen over de koningen van Assyrië. Dat men deze historische bron die de Bijbel is niet als chronologisch ankerpunt gebruikt, heeft te maken met het feit dat men de Bijbel uitsluitend als een godsdienstig boek wil zien. Alsof de bewaard gebleven Assyrische annalen vrij van religie zouden zijn?

     

    Jozua 24:15 Doch zo het kwaad is in uw ogen den HEERE te dienen, kiest u heden, wien gij dienen zult; hetzij de goden, welke uw vaders, die aan de andere zijde der rivier waren, gediend hebben, of de goden der Amorieten, in welker land gij woont; maar aangaande mij, en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen!

     

    Het zesde regeringsjaar van Salmaneser III met de slag bij Karkar wordt in de revisie het jaar april 889/maart 888 v. Chr. wat op de tijdsbalk gelijk loopt met het eenentwintigste regeringsjaar van Achab. De historische werkelijkheid is dat Achab aan de slag bij Karkar tegen de Assyriërs deelnam in coalitie met Aram/Damascus, in de periode van de drie jaar rust tussen beide landen zoals beschreven in:

    1 Koningen 22:1 Nadat men drie jaar stilgezeten had, zonder oorlog tussen Aram en Israël, 2 gebeurde het in het derde jaar….

     

    Een jaar later zou er opnieuw oorlog met Aram zijn. Een slag om het bezit van Ramoth-Gilead dat Achab ditmaal geallieerd met Josafat/Juda uitvocht en waar hij smadelijk aan zijn einde kwam.

     

     

    © Kronieken van de koningen van Israël, 2017, Robert De Telder

     

    Een anomalie in de constructie van Thiele is dat Jehu van het huis van Omri (tienstammenrijk) schatting aan Salmaneser III overhandigd in diens eerste regeringsjaar. Het jaar dat Jehu de dynastie van Omri al uitgeroeid had en als generaal de kroon in bezit genomen. De Assyrische inscriptie verwijst echter naar Jehu van het huis of dynastie van Omri?

    Deze anomalie wordt opgelost door het correct verankeren van de regeerperiode van Salmaneser III met de chronologische gegevens van koning Achab van Israël. Het tijdstip van het betalen van de schatting door generaal Jehu van het huis van Omri aan Salmaneser III valt nu in het jaar 877/876 v. Chr. wat op de tijdsbalk twee jaar oplevert vooraleer generaal Jehu overgaat tot het uitroeien van de dynastie van Omri door het doden van koning Joram.

    De Assyrische vermelding dat Jehu van ‘het huis van Omri’ was klopt dus. In de constructie van Thiele is Jehu al koning en blijken de Assyriërs schijnbaar niet op de hoogte van wie hen schatting brengt, wat absurd is.

     

     

    Van het betalen van schatting door Jehu is een Assyrische overwinningsobelisk bewaard. Deze zwarte obelisk bevindt zich in het British Museum te Londen en toont Jehu die letterlijk op zijn knieën en gezicht voor Salmaneser III ligt.

    Conclusie: mijn revisie van de chronologie van de Assyrische koningslijst en in het bijzonder de regeerperiode van Salmaneser III blijkt te kloppen. Het zesde regeringsjaar van Salmaneser III hoort op de tijdsbalk thuis in de periode van wapenstilstand tussen Israël en Aram: zijnde de jaren 891/888 v. Chr. Het achttiende regeringsjaar van Salmaneser III wanneer deze schatting van Jehu van het huis van Omri ontvangt is nu 877/876 v. Chr. en geschiedt voor de uitroeiing van de dynastie van Omri door generaal Jehu in 875 v. Chr.

     

     

    © British Museum

    Ik was ooit in Londen voor een dag-bezoek aan het British Museum. Het was de tijd voor de smartphone en had mijn beste camera meegenomen om een en ander van Assyrische en Egyptische artefacten te kunnen vereeuwigen. Tot mijn verrassing was de ruimte waar de zwarte obelisk opgesteld staat voor het publiek die dag afgesloten. Ik had mijn hoofd tussen de zeilen aan de ingang van de expositieruimte gestoken en begreep dat men nog niet met de geplande werkzaamheden begonnen was. Ik klampte daarop de supervisor aan en verzocht hem vriendelijk of ik toch even de ruimte mocht betreden, ik was tenslotte helemaal uit het verre Belgium gekomen om de zwarte obelisk van Salmaneser III te bewonderen. Heel dankbaar was ik toen ik de toelating kreeg om alleen de ruimte te betreden. Ik had de zaal helemaal alleen voor mezelf en kon naar hartenlust een filmrolletje aan Assyrië besteden.

     

     

    © Kronieken van de koningen van Israël, 2017, Robert De Telder

     

    Het resultaat op de tijdsbalk met de verankering van de regeerperiode van Salmaneser III met koning Achab en generaal Jehu van het tienstammenrijk is dat zijn laatste regeringsjaar in 860 v. Chr. valt. Niet toevallig trof toen in oktober van het jaar 860 v. Chr. een meganatuurcatastrofe de oude wereld.

    Een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die volgens de theorie van een cyclus van catastrofes die sinds de Grote Vloed planeet aarde teisterden, aan de basis ligt van het vertrek van Dido uit Tyrus op weg naar een nieuwe vestigingsplaats. Tot die bevinding kom ik door de betreffende chronologische gegevens van Flavius Josephus te verankeren met mijn revisie van de koningen van Israël en Juda. Flavius Josephus (Against Apion Book I, 17) schrijft dat er een tijdsduur van 143 jaar en acht maanden zit tussen het vierde regeringsjaar van Salomo, met het begin van de bouw van de tempel, dat gelijk is aan het twaalfde jaar van de Feniciër Hiram en dat het vanaf deze datum 143 jaar en acht maanden zijn tot het zevende regeringsjaar van de Feniciër Pygmalion en de bouw van Carthago. Het vierde regeringsjaar van Salomo was, op basis van William Whiston, een sabbatjaar gevolgd door een jubeljaar. Deze constructie levert het jaar 860 v. Chr. op voor de wereldwijde meganatuurcatastrofe.

    De catastrofetheorie had mijn aandacht in TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 157 -163, 169-175, 193 en 331-338. Het is de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met hun boek ‘The long day of Joshua and six other catastrophes, 1973, chapter VI’, dat ik onderzocht en toepaste in mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid.

     

    Het mega-natuurcatastrofejaar van 860 v. Chr. in Salmaneser ’s laatste regeringsjaar geeft een verklaring voor de oproer in Assyrië die er genoteerd staat voor zijn laatste vier regeringsjaren. Ik kan me voorstellen dat de meganatuurcatastrofe die volgens de studie van Patten &Co van kosmische oorsprong was, voor de bijgelovige Assyriërs een teken aan de wand was dat Salmaneser III in ongenade bij de goden gevallen was. De eponiemlijst met betrekking tot Salmaneser ’s regeerperiode heeft voor de laatste vier jaar tijdens het eponiem van Dayan-A¹¹ur, A¹¹ur-bunaya-usur, Yahalu en Bêl-bunaya de laconieke vermelding: opstand (De Assyriologie herzien, 2015, blz. 45-46). De rebellie die tijdens deze periode uitbrak zou nog enkele jaren onder Salmaneser ’s opvolger: Shamsi Adad V, aanhouden. De oorzaak waren volgens de herziening van de Assyrische chronologie, de tekenen aan de kosmische hemel.

     

    In het vervolg van de nieuwe serie afleveringen over de koningen van Assyrië in relatie tot de koningen van Israël en Juda, zal ik aantonen dat de genoteerde zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. aan de hand van de cyclus van rampen die met intervallen tijdens de achtste eeuw v. Chr. planeet aarde teisterden, opnieuw gedateerd kan worden. Een serie meganatuurcatastrofes ligt aan de basis voor het ontbreken van naar schatting vijfenzestig jaar kroniekschrijven in Assyrië.

    De belangrijkste meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die de Bijbel voor de achtste eeuw voor Christus vermeldt vinden we bij de profeet Jesaja in hoofdstuk 38:1-8 vermeldt. In het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda ging de schaduw van de zon tien voet op de zonnewijzer van Achaz terug. Ook in ‘The Legends of the Jews’ gecompileerd door Louis Ginzberg, wordt het fenomeen over de zon vermeldt: “Furthermore, the day of Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten hours longer than its wonted time”.

    Het is mijn overtuiging dat de gebeurtenissen in het veertiende regeringsjaar van Hizkia bepalend waren dat de aarde toen van een jaar van 360 dagen naar een jaar van 365,25 dagen ging. Het mechanisme dat hiervoor verantwoordelijk was, was vermoedelijk een planetaire interactie. Het is de verdienste van Dr. Immanuël Velikovsky dat deze onderzoeker als eerste onderzoeker dit Bijbelbericht als historisch correct beschouwde en in zijn werken aantoont dat dit kosmisch fenomeen ook door andere oude beschavingen genoteerd werd.

    Een conclusie die vele revisionistische onderzoekers echter niet maken is dat wanneer de vermelde historische gebeurtenis van het teruggaan van de zon zoals vermeld door de profeet Jesaja een feit is, men geen correcte zonsverduisteringen voorbij het jaar 709 v. Chr. in de tijd kan uitvoeren! Het orthodoxe ankerpunt met de zonsverduistering berekend in 763 v. Chr. wordt hiermee op losse schroeven gezet.

    Naar mijn weten is er maar één onderzoeker geweest die op het feit van de kosmische catastrofe in het veertiende regeringsjaar van Hizkia wees en het gevolg voor het berekenen van exacte zonsverduisteringen voorbij dit jaar, en dat was de Duitstalige Zwitser de heer Christoph Marx (1931-2016). Zijn opmerking werd gepubliceerd in het Amerikaanse magazine ‘Ancient History and Catastrophism’ in juni 1980 maar kreeg geen bijval en niemand maakte naar mijn weten, daarna gebruik van zijn bevinding. De Assyriologie blijkt in de geesten van sommige onderzoekers nog een heiliger koe dan de Egyptologie te zijn.

     

    De vermelding van een zonsverduistering in het eponiem van Bur Sagale in het tiende regeringsjaar van Assur Dan hoort gereviseerd op de tijdsbalk thuis in 800 v. Chr. Het is een bijzonder jaar dat we met de Bijbel kunnen reconstrueren als het jaar van ‘de aardbeving van Amos’.

    Amos 8:9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon op den middag zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren. 10 En Ik zal uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle lenden een zak, en op alle hoofd kaalheid brengen; en Ik zal het land stellen in rouw, als er is over een enigen zoon, en deszelfs einde als een bitteren dag. (Statenvertaling)

    Zie mijn uitgave: De zonaanbidder, 2016, blz. 7-12 en TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337.

     

    In nog te volgen afleveringen op dit blog zal ik aantonen dat de herziening van de chronologie van de koningen van Assyrië op de tijdsbalk in de achtste eeuw v. Chr. ruimte geeft tot het invullen van ontbrekende namen in de Assyrische koningslijsten. Een voorbeeld is de koning van Assyrië die zich op de doemprediking van de Hebreeuwse profeet Jona tot de God van Israël keerde voor uitkomst. Zie het artikel op dit blog: De moeder van alle verwoestingen van 17.11.2017, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400

     

    Wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    02-07-2018 om 07:01 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-06-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eerste drieduizend jaar (slot)

    Met de aflevering van deze week behandelen we de Bijbelse chronologie vanaf het jaar van de Exodus tot aan het jaar dat de Tempel van Salomo te Jeruzalem afgewerkt was, en sluiten hier de eerste drieduizend jaar Bijbelse geschiedenis sinds Genesis af. Het is een artikelenreeks die we op dit blog met de aflevering van 27.06.2016 begonnen. Het startjaar was de Genesis van de mens met 1656 jaar later het jaar van de Grote Vloed, dat ik in het jaar 2341/2340 v. Chr. dateerde en dit op basis van het chronologisch werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren (volgens de rekenwijze van William Whiston) in verbinding met de geslachtsregisters van het Bijbelboek Genesis. Het boek van Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, 1989, Die geheime Botschaft des Gilgamesch – nach 4000 Jahren entschlüsselt” bezorgde mij een kruispeiling op de tijdsbalk. De auteur berekende namelijk de astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN, 2015, op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding met het tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders.

    De aflevering van 04.07.2016 op dit blog vervolgde met de chronologie van Nimrod tot Abram/Abraham. Vervolgens gingen we op 01.09.2016 verder met de geschiedenis van Abraham en Izaak. Met de aflevering van 08.12.2016 arriveerden we op de tijdsbalk bij Jakob en eindigden bij de trek naar Egypte als een gevolg van de wereldwijde hongersnood. Tweehonderdvijftien jaar later vond de exodus in april 1483 v. Chr. plaats. Met de aflevering van 03.04.2017 sloten we op onze reis in de tijd chronologisch af bij de Exodus van de Israëlieten uit Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2980096

     

     

    De Bijbel leert dat in het vierde regeringsjaar van Salomo de bouw aan de Tempel te Jeruzalem van start ging, en dat er sinds de Exodus 480 jaar verstreken waren.

    1 Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. …

    … 38 En in het elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd. (Statenvertaling)

     

    Aangezien ik de Bijbel als historisch correct hanteer, staat de beschreven tijdsspanne in 1 Koningen 6:1 van 480 jaar voor mij als historisch verifieerbaar vast en niet ter discussie. De dertig jubeljaren die er zich bevinden tussen de inname van het Beloofde Land Kanaän en het openbaar worden van Jezus Christus in 27 AD passen chronologisch nauwkeurig in de beschreven historische gebeurtenissen.

    Ook de chronoloog Panin aan wie ik eerder al aandacht gaf gaat uit van een historische periode van 480 jaar (1 Koningen 6:1). De constructie die Panin levert is boeiend ter algemene studie van de Bijbelse chronologie. Hij toont bijvoorbeeld duidelijk aan dat de chronologie van de Richteren aan de hand van de verlopen tijdschijf van driehonderd jaar ten tijde van de richter Jefta bepaald dient te worden en de overige richteren via dit ankerpunt op de tijdsbalk gerangschikt. Ook de geboorte van Abram/Abraham volgend in het 130ste jaar van Terah verdedigt Panin via gedegen Bijbelstudie glansrijk. Zijn enige navigatiepunt op de tijdsbalk echter (en dat is een zwakte) is het begin van Adam in het Bijbelboek Genesis van waaraf hij via de aartsvaders een Anno Mundi jaarrekening opbouwt. De link met de westerse tijdrekening wordt pas bij het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius gemaakt met het optreden van Johannes de Doper en de doop van Jezus Christus. De kruisdood van Jezus Christus en Zijn Opstanding en Hemelvaart plaatst Panin op de tijdsbalk in Anno Mundi 4032 wat volgens zijn berekening gelijk valt met het jaar 30 AD.

    Ik was onder de indruk van het ontzag dat Panin had voor het Woord van God. De man was op veel gebied waaronder wiskunde een autodidact. Zijn enig navigatiepunt op de tijdsbalk bij het begin van zijn oefening echter met als eindpunt het jaar 30 AD en de vermeende juistheid van zijn constructie wat jaartallen en regeerperioden betreft rechtvaardigde hij door gebruik van een Bijbelse getallensymboliek via zeven- en elfvouden. Zijn boek sluit dienaangaande af met een hoofdstuk getiteld: The Numeric Phenomena.

     

    Het zijn de historische jubeljaren die de sleutel tot het uittekenen van de tijdschijf van 480 jaar op de tijdsbalk zijn. Van het eerste jubeljaar af in 1395/1394 v. Chr. tellen we zeven maal zeven jaar terug ter berekening van het jaar van de intocht in Kanaän o.l.v. Jozua zijnde april 1443 v. Chr. Veertig jaar daarvoor in april 1483 v. Chr. vond de Exodus plaats, met vijftig dagen later het geven van de Tien Woorden aan Mozes. Vanaf de Wet tot aan de belofte aan Abraham zijn het 430 jaar verder de tijd in en maken we de verbinding met de jaartallen die het Bijbelboek Genesis geeft. Vanaf het verkregen jaartal voor de exodus: 1483 v. Chr. rekenen we 480 jaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo en het begin van de bouw aan de Tempel te Jeruzalem in 1003 v. Chr. Zeven jaar later in 996 v. Chr. was de Tempel klaar en blijken er drieduizend jaar sinds Genesis verlopen te zijn. In TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 5, heb ik de anno mundi jaartelling uitgewerkt. 

    Het resultaat is het jaartal anno mundi 3000 voor het afwerken van de Tempel en het wonen van de heerlijkheid des HEEREN in het Heilige der heiligen.

    1 Koningen 8:10 En het geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. 11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen.

     

    Mijn vraag is nu: had het Messiaanse Vrederijk toen een aanvang kunnen nemen? We weten dat het met Salomo anders gelopen is. In mijn aflevering over het negende jubeljaar van 11.08.2017 op dit blog heb ik aandacht aan de geestelijke teleurgang van Salomo gegeven. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1502056800&stopdatum=1502661600

     

    In het najaar van 1007 v. Chr. nam Salomo bij de dood van zijn vader David twaalf jaar jong (1 Koningen 3:7) zijnde de kroon van David over. In zijn vierde regeringsjaar zou Salomo met zijn zestien jaar aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem beginnen. Voor Salomo waren dit volgens de Bijbel jaren van geestelijke en materiele voorspoed. Hoewel er al zich donkere wolken aan zijn geestelijk firmament aftekenden. Hij ging namelijk een verbond aan met de farao van Egypte door diens dochter tot vrouw te nemen. Het derde hoofdstuk van het Bijbelboek 1 Koningen verhaalt onder andere deze geschiedenis.

    1 Koningen 3:1 En Salomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte; en nam de dochter van Farao, en bracht ze in de stad Davids totdat hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN, en den muur van Jeruzalem rondom. 2 Alleenlijk offerde het volk op de hoogten, want geen huis was den Naam des HEEREN gebouwd, tot die dagen toe. 3 En Salomo had den HEERE lief, wandelende in de inzettingen van zijn vader David; alleenlijk offerde hij en rookte op de hoogten. 4 En de koning ging naar Gibeon, om aldaar te offeren, omdat die hoogte groot was; duizend brandofferen offerde Salomo op dat altaar. 5 Te Gibeon verscheen de HEERE aan Salomo in een droom des nachts en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. 6 En Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader, grote weldadigheid gedaan, gelijk als hij voor Uw aangezicht gewandeld heeft, in waarheid, en in gerechtigheid, en in oprechtheid des harten met U; en Gij hebt hem deze grote weldadigheid gehouden, dat Gij hem gegeven hebt een zoon, zittende op zijn troon, als te dezen dage. 7 Nu dan, HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van mijn vader David; en ik ben een klein jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. 8 En Uw knecht is in het midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot volk, hetwelk niet kan geteld noch gerekend worden, vanwege de menigte. 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 10 Die zaak nu was goed in de ogen des HEEREN, dat Salomo deze zaak begeerd had. 11 En God zeide tot hem: Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt, voor u vele dagen, noch voor u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer vijanden; maar hebt begeerd verstand voor u, om gerichtszaken te horen; 12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke voor u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. 13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. 14 En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo zal Ik ook uw dagen verlengen. 15 En Salomo waakte op, en ziet, het was een droom. En hij kwam te Jeruzalem, en stond voor de ark des verbonds des HEEREN, en offerde brandofferen, en bereidde dankofferen, en maakte een maaltijd voor al zijn knechten.

     

    Het zesde hoofdstuk van 1 Koningen geeft ons jaartallen waarmee we deze gebeurtenissen op de tijdsbalk kunnen plaatsen. De tempelbouw begon in het vierde jaar van Salomo in de tweede maand van de Israëlitische kalender, vierhonderdtachtig jaar na de Exodus uit Egypte:

    1 Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde.

     

    © Kronieken van de koningen van Israël, 2017, Robert De Telder 

    Op onze tijdsbalk uitgetekend merken we dat het vierde regeringsjaar van Salomo van oktober 1004 tot september 1003 v. Chr. liep. In oktober van 1004 v. Chr. zat men in het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus, een jaar van dubbele zegening over het land. De oogst van dat jaar was voldoende voor het overbruggen van het zevende sabbatjaar gevolgd ditmaal door het jubeljaar, jaren dat er niet gezaaid werd maar dat men leefde van wat het land vanzelf opbracht. In het voorjaar van 1003 v. Chr. begon het zevende en laatste sabbatjaar van de zeven maal zeven sabbatjaarcyclus, gevolgd in oktober 1003 v. Chr. met het begin van het negende jubeljaar. In de praktijk betekende dit dat een groot aantal landbouwarbeiders nu ter beschikking waren voor de bouw van de tempel.

     

    © Kronieken van de koningen van Israël, 2017, Robert De Telder 

    Zeven jaar lang zou men aan de Tempel te Jeruzalem bouwen. In het elfde jaar van de regeerperiode van Salomo was het gebouw klaar.

    1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd de grond van het huis des HEEREN gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd. (Statenvertaling)

     

    De achtste maand van de Hebreeuwse kalender staat voor oktober/november van de westerse kalender. Volgens de westerse jaartelling zijn we hier in het najaar van 996 v. Chr. Na het afwerken van de Tempel te Jeruzalem vulde de ‘Heerlijkheid des HEEREN’ als een wolk het Heilige der heiligen in de Tempel.

    1 Koningen 8:10 En het geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. 11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen.

     

    Volgens de Joodse overlevering zou het wonen van de HEERE God in het Heilige der heiligen in de Tempel een jaar op zich hebben laten wachten.

    "The Temple was finished in the month of Bul, now called Marheshwan, but the edifice stood closed for nearly a whole year, because it was the will of God that the dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies of Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba," they said, "who built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah to rest upon it?" When the consecration of the house took place, and "the fire came down from heaven," they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once, for the torrential rains which annually since the deluge had fallen for forty days beginning with the month of Marheshwan, for the first time failed to come, and thenceforward appeared no more. "

    Louis Ginzberg, Legends of the Jews, V, Volume 4.

     

    Dat het met Salomo van toen af fout liep merken we in de Bijbel. Zo leert het hierna volgende Bijbelcitaat dat er jaarlijks bij Salomo 666 talenten goud werden binnengebracht. Dit getal is in het laatste Bijbelboek Apocalyps verbonden met de naam van het Beest, de pseudo-Messias van de eindtijd. Dit betekent historisch gezien dat Salomo zich van een oorspronkelijke vredevorst ontpopte tot een pseudo-vredevorst die zijn volk en zijn rijk uiteindelijk onheil bracht.

    1 Koningen 10:14 Het gewicht nu van het goud, dat voor Salomo op een jaar inkwam was zeshonderd zes en zestig talenten gouds; 15 Behalve dat van de kramers was, en van den handel der kruideniers, en van alle koningen van Arabië, en van de geweldigen van dat land. 16 Ook maakte de koning Salomo tweehonderd rondassen van geslagen goud; zeshonderd sikkelen gouds liet hij opwegen tot elke rondas. 17 Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; drie pond gouds liet hij opwegen tot elk schild; en de koning leide ze in het huis des wouds van Libanon. 18 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. 19 Deze troon had zes trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond, en aan beide zijden waren leuningen tot de zitplaats toe, en twee leeuwen stonden bij die leuningen. 20 En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide zijden, desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest.

     

    De Joodse overlevering voegt nog een geloofwaardig detail aan de afvallige Salomo toe. Zo leert de legende dat het huwelijksfeest van Salomo met zijn Egyptische bruid op dezelfde dag geschiedde als de inhuldiging van de Tempel. Zijn vreugde was volgens de legende groter over zijn huwelijk dan als over het afgewerkt zijn van de Tempel. In de huwelijksnacht zou de dochter van farao op talloze verschillende muziekinstrumenten voor Salomo laten spelen hebben. Muziekinstrumenten die zij uit Egypte had meegebracht en waarvan elk instrument aan een Egyptische god opgedragen was. En telkens wanneer een muziekinstrument gebruikt werd, werd de naam van de Egyptische god luid op aangeroepen (The Legends of the Jews, Volume IV, Chapter V, The Marriage of Solomon).

     

    Onmiddellijk na het afwerken van de Tempel liet Salomo zijn paleis oprichten en nog een bijzondere woning met de naam: ‘het huis des wouds van Libanon’, een bouwkunstwerk dat hij liet versieren met driehonderd gouden schilden.

    1 Koningen 7: 1 Maar aan zijn huis bouwde Salomo dertien jaren, en hij volmaakte zijn ganse huis. 2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte, en vijftig ellen in zijn breedte, en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren.

     

    2 Kronieken 9:17 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. 18 En de troon had zes trappen en een voetbank van goud, aan den troon vast zijnde, en leuningen aan beide zijden, tot de zitplaats toe; en twee leeuwen stonden bij de leuningen. 19 En twaalf leeuwen stonden daar aan beide zijden, op de zes trappen; desgelijks is in geen koninkrijk gemaakt geweest.

     

    Over de bijzondere troon van Salomo schreef ik recent een artikel op dit blog, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1527458400&stopdatum=1528063200

     

    In vergelijking met de Tempel zou Salomo bijna de helft meer in tijd en energie aan zijn eigen bouwwerken laten besteden. Het toont al iets van de geestelijke metamorfose die zich aan het voltrekken was bij zijn groei van jongeling tot man. Met zijn zestien jaar was hij vol geestelijke ijver aan de Tempel begonnen die met zijn drieëntwintigste jaar afgewerkt was. In de tussentijd had hij de dochter van farao van Egypte gehuwd en deze in de Stad David ’s ondergebracht. Daarna zou hij als een ware oosterse potentaat een harem van 999 vrouwen verzamelen.

     

    © Kronieken van de koningen van Israël, 2017, Robert De Telder 

    Bij zijn dood in 967 v. Chr. scheurden zich vanwege het harde regeerbeleid van Salomo, tien van de twaalf stammen van Israël van zijn zoon en troonopvolger Rehabeam af. Rehabeam was de zoon van Salomo bij diens tot hoofdvrouw verkozen bruid: de Ammonietische Naäma. Het begin van de ongerechtigheid van Israël nam hier in 983 v. Chr. een aanvang. Over de geschiedenis van de tien stammen gaat mijn laatste boek: Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

    Naar het boek van de ‘Kronieken der koningen van Israël’ wordt in de Bijbelboeken 1 en 2 Koningen telkens aan het einde van een behandelde kroniek van een koning van Israël verwezen. Het is een boek dat over de eeuwen heen verloren ging. De geschiedenis van de koningen van Israël halen we vandaag uit de historische boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken van de oudheidhistoricus Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. Het boek geeft in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de link tussen beide koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het tienstammenrijk en de Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in de Bijbel vermeldt worden werden op de tijdsbalk verankerd met de chronologische gegevens die de Bijbel doorgeeft. Het boek sluit af met een hoofdstuk naar het toekomstig herstel van Israël in het oude land der vaderen waarbij in het bijzonder de stam Zebulon in verleden, heden en toekomst besproken wordt. De bijgevoegde tijdschema ’s met dit artikel over Salomo komen uit het boek. De koningen van Israël en Juda werden op de tijdsbalken tussen het vierde regeringsjaar van Salomo en de wegvoering van de tien stammen in afwijking van de algemeen aanvaarde reconstructie van Thiele, herschikt.

     

    Het inwonen van de HEERE God in de Tempel te Jeruzalem in het jaar 3000 AM was een scharnierpunt in de heilsgeschiedenis dat het Messiaanse Vrederijk had kunnen zien aanvangen. Er waren echter voorwaarden aan verbonden, de Tien woorden, de grondwet van het Koninkrijk moest gehouden worden. Uiteindelijk zou de Heerlijkheid des HEEREN de Tempel zes jaar voor de verovering van Jeruzalem in 586 v. Chr. door de Babylonische legers, verlaten.

    Ezechiël 8:1 Het geschiedde nu in het zesde jaar (oktober 593/september 592 v. Chr.), in de zesde maand (augustus/september), op den vijfden der maand, als ik in mijn huis zat, en de oudsten van Juda voor mijn aangezicht zaten, dat de hand des Heeren HEEREN daar over mij viel. ….

    …. Ezechiël 10:18 Toen ging de heerlijkheid des HEEREN van boven den dorpel des huizes weg, en stond boven de cherubs. 19 En de cherubs hieven hun vleugelen op, en verhieven zich van de aarde omhoog voor mijn ogen, als zij uitgingen; en de raderen waren tegenover hen; en elkeen stond aan de deur der Oostpoort van het huis des HEEREN; en de heerlijkheid des Gods Israëls was van boven over hen.

     

    Toen de Tempel te Jeruzalem na de zeventigjarige ballingschap herbouwd werd keerde de Heerlijkheid des HEEREN niet terug en ook in de herbouwde tempel van Herodes ontbrak de Shekinah of Heerlijkheid des HEEREN.

    Met de eerste komst van de Messias Jezus van Nazareth zou de Heerlijkheid des HEEREN opnieuw in Israël in de persoon van de Heer Jezus aanwezig zijn.

    Johannes 2:18 De Joden antwoordden dan, en zeiden tot Hem: Wat teken toont Gij ons, dat Gij deze dingen doet? 19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. 20 De Joden zeiden dan: Zes en veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen oprichten? 21 Maar Hij zeide dit van den tempel Zijns lichaams. 22 Daarom, als Hij opgestaan was van de doden, werden Zijn discipelen gedachtig, dat Hij dit tot hen gezegd had, en zij geloofden de Schrift, en het woord, dat Jezus gesproken had.

     

    Johannes 1:1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. ….

    …. 14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.

     

    De Heer Jezus Christus werd echter bij zijn eerste komst door de Joden afgewezen zoals vers 11 het meedeelt:

    Johannes 1:11 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.

     

    Het aanbod van de Messias en Zijn Vrederijk was reëel. Met Jom Kippoer op 29 september 27 AD maakte Jezus zich als Messias in de synagoge te Nazareth bekend door middel van het voorlezen van de profeet Jesaja hoofdstuk 61 en het uitroepen van ‘het aangename jaar des HEEREN’.

    Lucas 4:16 En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen. 17 En Hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja; en als Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats, daar geschreven was: 18 De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; 19 Om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren. 20 En als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. 21 En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld. 22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen; en zeiden: Is deze niet de Zoon van Jozef? 23 En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester! genees Uzelven; al wat wij gehoord hebben, dat in Kapernaum geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland. 24 En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland. 25 Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elias, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land. 26 En tot geen van haar werd Elias gezonden, dan naar Sarepta Sidonis, tot een vrouw, die weduwe was. 27 En er waren vele melaatsen in Israël, ten tijde van den profeet Elisa; en geen van hen werd gereinigd, dan Naäman, de Syriër. 28 En zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld, als zij dit hoorden. 29 En opstaande, wierpen zij Hem uit, buiten de stad, en leidden Hem op den top des bergs, op denwelken hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen. 30 Maar Hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg.

     

    Met de aflevering van het negentiende historische Jubeljaar van oktober 513/september 512 v. Chr. op dit blog van 14.05.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1526248800&stopdatum=1526853600

    heb ik de volledige tekst van het Bijbelboek Jesaja 61 geciteerd. Daar waar de Heiland met Jom Kippoer te Nazareth stopte met lezen vervolgt de profeet Jesaja met de profetie van het beloofde herstel van alle dingen.

    Jesaja 61:1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wraak onzes Gods;…..enzoverder

     

    Tussen het uitroepen van het jaar van de welbehagen des HEEREN en de dag der wrake onzes Gods in vers twee zit een tijdskloof van twee dagen of ruim tweeduizend jaar. De dag van de wraak wordt vooral in het Bijbelboek Openbaring of Apocalyps beschreven en is nog toekomst.

    Deze geprofeteerde dag zal voorafgegaan worden door een pseudovredevorst zoals Salomo, die ook de Tempel te Jeruzalem zal herbouwen. De Heerlijkheid des HEEREN, de Sjekinah, zal echter daar ook wegblijven. De Sjekinah keert pas weder in de Tempel die de Messias zal bouwen zoals door de profeet Ezechiël (hoofdstuk 43) voorspelt. Dit is alles vandaag nog toekomst maar kan chronologisch van uit de Bijbelse profetieën op een tijdsbalk uitgetekend worden. Zie het artikel op dit blog van 23.09.2015, Chronologie van de Apocalyps, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1442786400&stopdatum=1443391200

     

    Wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

     

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    27-06-2018 om 06:57 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-06-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Farao Sethos van Manetho ‘s negentiende dynastie

    Farao Sethos I of Seti I was de vader van de bekende Ramses II. Volgens de conventionele Egyptologie regeerde Seti I van ongeveer 1290 tot 1279 v. Chr. in de dertiende eeuw v. Chr. Ik schrijf ongeveer aangezien er in de orthodoxie een verschil van mening aangaande de regeertijd bestaat. Andere bronnen geven data van 1294 en of 1290 tot 1279 v. Chr. De totale regeertijd van Seti I wordt volgens de orthodoxe egyptologie gesteld tussen elf en vijftien jaar te liggen. Dit gebaseerd op de data die de bewaard gebleven monumenten in Egypte opgeven.

    De Egyptische oudheidhistoricus Manetho echter gaf Sethos (zijn Griekse naam) via zijn kopieerders Africanus en Eusebius een regeertijd van vijfenvijftig tot eenenvijftig jaar op. Ik zal aantonen dat een regeertijd van ruim vijftig jaar realistischer is op basis van een aangetoonde link met o.a. koning Manasse van Juda. Zo dadelijk hierover meer.

    Dat de farao ‘s Seti I en Ramses II in de dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk beland zijn is een gevolg van het veronderstelde gebruik door de conventionele egyptologie van een dubbele kalender in het oude Egypte: de zogenaamde Sothis-kalender,. Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft de Sothis-kalender echter ontegensprekelijk onderuitgehaald. Zie o.a. het artikel op dit blog van 27.02.2017: chronologie van het oude Egypte, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800

    Volgens de gereviseerde chronologie van Dr. I. Velikovsky hoort Seti I of Sethos op de tijdsbalk in de zevende eeuw v. Chr. thuis. Een verschil van circa 670 jaar op de tijdslijn. Wie heeft gelijk?

     

     

    Farao Seti I is vandaag ook bekend door de koningslijst die hij heeft nagelaten. In een tempel van Osiris te Abydos in Egypte heeft hij in een muur een koningslijst van zesenzeventig namen-cartouches van zijn voorgangers laten uithakken. Op de afbeelding zien we Seti I en zijn opvolger Ramses II in de zogenaamde hal der voorvaderen die een offer brengen aan hun gemeenschappelijke voorouders. De eerst vermelde farao is Menes met vervolgens chronologisch in twee rijen diens opvolgers. Wanneer men een vergelijking met de andere bekende koningslijsten van Egypte maakt blijkt echter dat een aantal namen van farao’s door Seti I weggelaten werden. De Hyksos-farao’s bijvoorbeeld die bij Manetho de dynastieën 15 en 16 uitmaken werden door Seti I niet erkend en komen in de lijst niet voor. De eerste farao’s van de achttiende dynastie volgen bij Seti onmiddellijk na de farao ’s van de twaalfde dynastie. Maar ook de vrouwelijke farao Hatsjepsoet van de achttiende dynastie werd niet vermeld, niet waardig geacht net zoals de heerseres Nitocris van de zesde dynastie. Dat Ethiopiërs, Libiërs en Aziaten met intervallen over Egypte geheerst hebben vinden we in de koningslijst van Seti I ook niet vermeld. Net zo min als de gehate ketter-farao ’s: Achnaton, Smenkhkare, Toetanchaton en Eje. De conclusie moet zijn dat de lijst alleen nuttig is ter vergelijking met de andere vandaag bekende Egyptische koningslijsten.

     

    Het is een hele taak na het opgeven van de rangschikking van de Egyptische dynastieën door de orthodoxe egyptologie, een correcte plaatsing voor de negentiende dynastie uit te werken. Ik begon dit artikel met de verwijzing naar de gereviseerde chronologie van Dr. I. Velikovsky die Seti I op de tijdsbalk in de zevende eeuw v. Chr. plaatst, met een verschil van 670 jaar op de tijdsbalk met de orthodoxie.

    Maar ook bij de revisionisten van de geschiedenis van het oude Egypte bestaat er onderling geen overeenstemming waar juist op de tijdsbalk bepaalde farao ’s geplaatst moeten worden.

     

     

    De onderzoeker Dr. Donovan A. Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, 1971) bijvoorbeeld plaatst Seti I en zijn zoon Ramses II op de tijdsbalk op het einde van de negende eeuw v. Chr. tot midden achtste eeuw v. Chr. en maakt hem een tijdgenoot van de koningen Uzzia van Juda en van Jerobeam II van Israël.

     

    De egyptoloog David Rohl (A Test of Time, 1995) heeft in zijn reconstructie de farao ‘s Seti I en Ramses II dan weer als tijdgenoten van Salomo en Rehabeam in de tiende eeuw v. Chr., en meent Ramses II de zoon en troonopvolger van Seti I met de Bijbelse Sisak te kunnen identificeren. Maar ook Rohl wordt niet door iedere revisionist gevolgd.

     

    Wat alle revisionisten gemeen hebben is hun afwijzing van Dr. Immanuël Velikovsky ’s (Ramses II en zijn tijd, 1978) plaatsing van Seti I en Ramses II in de zevende en zesde eeuw v. Chr. als alter-ego ‘s van de farao ’s Psammetichos en Necho II van de zesentwintigste dynastie. Dat is voor velen te gortig en wordt afgewezen.

     

     

    In mijn onderzoek van de geschiedenis van de oudheid ben ik al langer tot de conclusie gekomen dat Velikovsky gelijk heeft met zijn plaatsing van Seti I en Ramses II in de zevende en zesde eeuw v. Chr. Velikovsky haalt zijn gegevens uit een grondig onderzoek van oudheidteksten, oude topografische kaarten, plannen van veldslagen en van stratigrafische methoden van de archeologie.

    Wat ik afwijs is zijn stelling dat de zesentwintigste dynastie een fabricatie van Manetho was en dat deze farao ’s in wezen alter-ego ’s van de farao ’s van de negentiende dynastie waren. Ik zie farao Seti I (XIX) niet als identiek met Psammetichos (XXVI) maar als een ondergeschikte co-regent die met zijn legereenheid aan de veldtochten van Psammetichos deelnam of in opdracht van de ouder geworden Psammetichos veldtochten naar Klein-Azië ondernam. Ook onder de opvolger van Psammetichos: Necho II, voerde Seti I nog veldtochten uit. Het was het boek: C. Verburg, Farao nagerekend, 1976, dat me op deze denkpiste zette en een eyeopener werd.

    Farao Seti I maakte met zijn legergroep deel uit van het leger van farao Psammetichos en daarna van farao Necho II dat in 609 v. Chr. door het gebied van Israël heen naar Karkemis oprukte. Te Megiddo kwam toen koning Josia van Juda aan zijn einde.

     

    De plaatsing van farao Sethos I op de tijdsbalk door Velikovsky in de zevende eeuw v. Chr. maakt de identificatie van steden die Sethos in Kanaän veroverde eenvoudiger. Er bestaat in de orthodoxe egyptologie bijvoorbeeld discussie over de juiste identificatie van (PKNN) Pa-Kanaän, de eerste stad in Kanaän die veroverd werd. Meestal wordt Gaza aangeduid maar dat is gissen. Zo ook met de plaatsnaam Jenoam waar geen overeenstemming te vinden is. In het gereviseerde model valt veel meer op zijn plaats. Nu Seti I oprukt in het voormalige gebied van het tienstammenrijk is het mogelijk in het Egyptische JENOAM de Bijbelse plaats Janoah (2 Koningen 15:29) westelijk van Hazor, in het gebied van Naftali, te herkennen, een stad die de Assyriër Tiglath Pileser eerder innam.

     

     

    Op de bijgevoegde kaart uit de voortreffelijke MacMillan Bible Atlas, heb ik via mijn PC (paint) ingebroken en aanvalsrichtingen, afbeeldingen en plaatsnamen ter verduidelijking ingevoegd.

     

    Een plaatsnaam die voor verrassingen zorgt en de revisie van Velikovsky bevestigd is die van Beth-Sjean. Beth-Sjean wordt al in het Bijbelboek Richteren vermeld.

    Richteren 1:27 En Manasse verdreef Beth-sean niet, noch haar onderhorige plaatsen, (enzoverder…) Statenvertaling)

     

    Het is interresant vast te stellen dat de Joodse Septuagint vertalers die in de derde eeuw v. Chr. in Egypte de Bijbel naar het Grieks vertaalden, aan de Bijbeltekst toevoegden dat Beth-Sjean gelijk is aan ‘de stad der Scythen’ of Scythopolis in het Grieks.

    LXX Judges 1:27 And Manasse did not drive out the inhabitants of Baethsan, which is a city of Scythians, nor her towns, nor her suburbs; etcetera…

     

     

    De invasie van de Scythen en de inname van Beth-Sjean door hen dateren we in 621 v. Chr. in het eerste regeringsjaar van Kyaxares. Het is de oudheidhistoricus Herodotos (Boek 1.105) die de Scythische invasie van Klein-Azië beschreven heeft. Herodotos schrijft dat wanneer de Scythen tot aan de grens met Egypte opgerukt waren, farao Psammetichos hen kon omkopen. Hun tocht leidde hen vanuit het noorden aan de Eufraat langs de kust van de Levant naar Ashkelon, de plaats waar zij door farao Psammetichos afgekocht werden. De kustplaats Ashkelon werd daarop geplunderd en vervolgens trokken zij terug naar het noorden. Te Beth-Sjean hebben de Scythen nog kamp gemaakt. Deze versterkte heuvelstad in Samaria werd later door de Grieken Scythopolis genoemd. Daarna zouden de Scythen gedurende een periode van achtentwintig jaar een gesel voor de Meden betekenen. In 593 v. Chr. kon Kyaxares hen door list ten val brengen (Herodotos Boek 1.106).

    De heuvel of 'tell' van het oude Beth-Sjean/Scythopolis werd in de twintigste eeuw door archeologen onderzocht en de verschillende blootgelegde strata door hen gedateerd. Het oudste onderzochte stratum door de archeologen genummerd met IX, werd aan de regeerperiode van farao Thothmosis III toegewezen en aldus orthodox foutief gedateerd van het jaar 1501 tot 1447 v. Chr. In het gereviseerde model van Dr. I. Velikovsky schuift farao Thothmosis III (de Bijbelse farao Sisak) op de tijdsbalk van de vijftiende naar de tiende eeuw voor Christus. De blootgelegde strata IX tot V te Beth-Sjean bestrijken nu de periode van Thothmosis III tot Ramses II of de Bijbelse periode van Salomo tot Zedekia. De heuvel werd echter slechts tot op een diepte van ongeveer dertien meter onderzocht. Wat zich hieronder bevind blijft alsnog onontgonnen en een vraagteken. Ook belangrijk was de vondst te Beth-Sjean van een overwinningsstele van farao Seti I.

    Farao Seti I heeft tijdens zijn regeerperiode gevochten tegen de achtergebleven plunderende horden Scythen. Zij zijn in het gereviseerde model de door de Egyptenaren vermelde Sjasoe. In het conventionele model worden de Sjasoe met Bedoeïenen geïdentificeerd. Volgens mijn revisie zijn het de gevreesde Scythen, de ruiters van de steppe.

     

    Op bewaard gebleven reliëfs te Karnak nabij Thebe worden de krijgsgevangen in hun eigen karakteristieke uniformen getoond worden. Hier doet zich echter in het orthodoxe model een anomalie voor. De tegenstanders van Seti I zijn volgens de orthodoxe Egyptologie in de dertiende eeuw v. Chr. Hethieten en bedoeïen of Sjasoe, terwijl op de tempelmuren duidelijk een derde groep vijanden getoond wordt. Zij worden afgebeeld als infanterie met strijdwagens en cavalerie op niet-gezadelde paarden. De orthodoxie maakt melding van deze eigenaardigheid maar identificeert deze derde groep bij gebrek aan andere kandidaten in de dertiende eeuw v. Chr. eveneens als Hethieten. Naar de zevende eeuw v. Chr. getransponeerd kan de derde afgebeelde groep tegenstanders nu met Scythen geïdentificeerd worden.

     

    Onder de oud-Egyptische term Sjasoe vallen niet alleen bedoeïeen maar een meer variante groep van vijanden. De Sjasoe komen we ook al tegen in documenten van de achttiende dynastie. Het is daar een volk dat zich in de huidige Sinaï en in het gebied van Edom ophield.

    De bekende egyptoloog J. H. Breasted (1865/1935) maakte van de Sjasoe zelfs de Israëlieten die volgens de conventionele theorie rond deze tijd het land Kanaän binnentrokken. Dezelfde Israëlieten die enkele decennia daarvoor tijdens de Amarna-tijd verondersteld werden de Habiroe van de Amarna-briefwisseling te zijn? Het lijkt er sterk op dat de oud-Egyptische term Habiroe en Sjasoe naar een soort gewapende benden van vrijbuiters verwijst en niet naar een regulier volksleger.

     

    Op mijn tijdsbalken heb ik de periode van de laatste vijftien jaar van de regeertijd van Sethos I gelijk gemaakt met de regeertijd van farao Necho. Hun eerste regeringsjaar wordt nu 621/620 v. Chr. In de tijd terug reken ik met een totale regeerperiode van vijfenvijftig jaar, de periode die Manetho via Africanus aan Sethos I toekent. Het resultaat op de tijdsbalk is nu 662/661 v. Chr. voor Seti ’s eerste jaar als co-regent van Psammetichos die na de val van Thebe een vazal van de Assyriër Assurbanipal werd. De vader van Sethos I: Ramses I, regeerde volgens Manetho slechts anderhalf jaar en maak ik contemporain met het begin van Sethos’ regeerperiode.

    De plaatsing op de tijdsbalk maakt van Sethos I een tijdgenoot van de Bijbelse koning van Juda: Manasse. De Egyptoloog J. H. Breasted verwijst in zijn studie (Breasted, Records, III, Sec. 118) naar een Aziatisch volk: M-N-T-Y, dat hij volgens zijn tijdsbestekplaatsing identificeert met de Israëlitische stam van Manasse, een zoon van de aartsvader Jozef:

    118. Slaying of the Asiatic Troglodytes ( Ynw-Mn' t' yo), all inaccessible countries, all lands, the Fenkhu of the marshes of Asia, the Great Bend (p r wr) of the sea (w' d-wr). Smiting the Troglodytes, beating down the Asiatics (Mn't'yzo), making his boundary as far as the "Horns of the Earth," as far as the marshes of Naharin (N-h-r-n).

     

    Getransponeerd van de dertiende eeuw naar de zevende eeuw v. Chr. zijn de ‘Mn’t’yzo’ nu soldaten van koning Manasse van Juda. Manasse regeerde voor een lange periode van vijfenvijftig jaar (TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 339/344) van 697 tot 642 v. Chr. en was een tijdgenoot van farao Sethos vanaf 662 v. Chr. Manasse was de koning van een verzwakt Juda die in een vazalstatus moest schipperen tussen de grootmachten Egypte en Assyrië. Het is logisch dat Sethos I op zijn veldtochten in Klein-Azië langs de grenzen van Juda heen tegen soldaten van Manasse moest optreden. Het land (NHRN) Naharin waar Sethos naar verwijst ligt in het noorden aan de Eufraat. Het is de westelijke grens van het door de orthodoxe Egyptologie gefabriceerde Rijk van Mitanni dat in wezen niets anders is dan Assyrië. In mijn boek ‘de zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja’, 2016, blz. 131-136, verklaar ik een en ander.

     

     

    Sethos’ veldtocht in zijn eerste jaar als co-regent van farao Necho II is te Karnak op een tempelmuur geconserveerd gebleven. De afbeelding hierboven toont de terugkeer van een triomfantelijke Sethos I na zijn veldtocht in Retenoe (Kanaän). Zijn strijdwagen is versierd met afgehakte hoofden van Aziatische tegenstanders.

    Van rechts naar links zijn op de afbeelding de veroverde steden vanaf Tjaru afgebeeld. De plaats Tjaru heb ik recent nog op dit blog geïdentificeerd met het Rhinocolura van farao Horemheb dat één en dezelfde plaats was als de vestingstad Avaris die door de eerste Hyksos-farao: Salatis, gebouwd werd. Zie het artikel op dit blog van 21.05.2018, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3083189

    Het Assyrische Rijk was in de zevende eeuw v. Chr. in verval en zou zoals door de Hebreeuwse profeten voorspelt, door de gemeenschappelijke slagen van Meden en Babyloniërs ten onder gaan. In het ontstane machtsvacuüm zochten ook de Egyptenaren hun buit binnen te halen. Zij waren tijdens de lange regeerperiode van Psammetichos van de zesentwintigste dynastie zelfs vazallen van Assyrië geweest. Samen met Sethos I van de ondergeschikte negentiende dynastie volgden veldtochten naar Klein-Azië. Vanuit Egypte ging het iedere keer langs de kustroute naar het noorden toe. Het land Juda onder de leiding van de godvruchtige koning Josia bleef gedurende deze periode gevrijwaard van het oorlogsgeweld (zie TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 361-365).

     

    De eerste veldtocht van Seti I/Sethos naar Kanaän plaatsen we in de lente van 620 v. Chr. in zijn eerste regeringsjaar 621/620 v. Chr. In Juda zat dan koning Josia op de troon maar dit land liet Seti I links liggen en richtte zijn veldtocht naar het noorden, naar de Assyrische provincies in het gebied van het voormalige tienstammenrijk.

    De eerste stad die ingenomen werd was PKNN of Pa-Kanaän. De Egyptische ‘PKNN stad van Kanaan’ identificeer ik met Asdod, een stad die farao Psammetichos (XXVI) voordien volgens Herodotus (Boek 2, 157) gedurende eenentwintig jaar belegerd had. Het is aldus naar mijn mening logisch de Egyptische plaatsnaam PKNN in de zevende eeuw v. Chr. met Asdod te identificeren en niet met Gaza.

     

     

    De Egyptische plaatsnaam JENOAM die Seti I op zijn lijst van veroverde steden in Kanaän vermeld geeft wat de identificatie in de dertiende eeuw v. Chr. betreft reden tot discussie. De stad wordt door Seti I beschreven als liggende op een beboste heuvel tussen twee meren in. Door het verschuiven van de regeerperiode van Seti I naar de zevende eeuw v. Chr. wordt de identificatie eenvoudiger. De Egyptische benaming JENOAM kan niet anders zijn dan dezelfde plaats als het Janoah van het Bijbelboek 2 Koningen 15:29. Een stad westelijk van Hazor, in het gebied van Naftali, die ook de Assyriër Tiglath Pileser III eerder veroverde. Op de bijgevoegde landkaart ligt het Bijbelse Janoah langs de aanvalsrichting van het leger van Sethos I nabij Hazor, Kedesj en Beth-Anath. De plaats Janoam zuidelijk van het meer van Galilea die de orthodoxie verkiest, ligt wat de aanvalsrichtingen van het leger Sethos I betreft, in the middle of nowhere.

     

    Met het hierna volgende citaat van Velikovsky ga ik volledig akkoord:

    “Niets is zo vermoeiend als een gedetailleerde chronologie. Maar indien deze wiskunde van de geschiedenis nageplozen wordt niet ter wille van zichzelf maar om identiteiten vast te stellen en als het dient om deze identiteiten te kunnen bewijzen, dan kan er een boeiende studie uit voortvloeien”.

     

    Wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    11-06-2018 om 07:03 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-06-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het twintigste historische Jubeljaar van oktober 464/september 463 v. Chr.

    Met onze aflevering van 14.05.2018 op dit blog behandelden we het negentiende jubeljaar van oktober 513/september 512 v. Chr. Deze week vervolgen we onze reis in de tijd met het twintigste historische jubeljaar sinds de instelling ervan door Mozes in de vijftiende eeuw v. Chr.

     

     

    Tijdschema 508/495 v. Chr.

     

    Het tijdschema 508/495 v. Chr. toont het eerste en het tweede sabbatjaar van de twintigste jubeljaarcyclus en vermeld de lange regeerperiode van de Pers Darius I. Een regeerperiode van 01.01.521 tot 22.12.486 v. Chr. die in overeenstemming met de Bijbels-chronologische gegevens voor deze periode, stevig verankerd op de tijdsbalk vastzit. Darius had het Perzische wereldrijk van zijn voorgangers Kambyses en Kores geërfd en heerste over de oude wereld vanaf de Indus tot aan de Nijl en vormde een bedreiging voor Griekenland en Europa. Onder zijn regering zou de eerste oorlog tegen de Grieken losbarsten. Het Joodse volk dat tijdens de regeerperiode van Kores naar het land Israël is teruggekeerd en de Tempel herbouwd heeft leeft daar onder Perzische heerschappij.

     

     

    De wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD zitten er dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld hebben.

    Exodus jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.

    Jubeljaren en jaartallen v. Chr.:    Historische periode:

    1.       1395/1394                             Richter Othniël

    2.      1346/1345                                      Ruth 6:6

    3.      1297/1296                             Richter Ehud

    4.      1248/1247                             verdrukking Jabin

    5.      1199/1198                              Richter Thola

    6.      1150/1149                              verdrukking Ammon

    7.      1101/1100                              Richter en profeet Samuël

    8.      1052/1051                             Saul

    9.      1003/1002                                     Salomo

    10.    954/953                               Rehabeam

    11.     905/904                               Josafat

    12.     856/855                                Joas

    13.     807/806                               Amazia

    14.     758/757                                Uzzia

    15.     709/708                               Jaar 14 jaar van Hizkia

    16.     660/659                               Manasse

    17.     611/610                                  Josia- val van Nineveh

    18.     562/561                                Jaar 37 ballingschap Jojachin

    19.     513/512                                  Darius I

    20.   464/463                               Artaxerxes I

     

    De onderlijnde jaartallen zijn jubeljaren die absoluut op de tijdsbalk der geschiedenis verankerd zitten, en een kruispeiling betekenen voor ons navigeren naar het verleden.

     

     

    Tijdschema 494/481 v. Chr.

     

    Het tijdschema 494/481 v. Chr. toont het derde en het vierde sabbatjaar. In december 486 v. Chr. kwam aan de regeerperiode van Darius I een einde en werd hij opgevolgd door Xerxes die over het Perzische Rijk zou regeren van december 486 tot december 465 v. Chr. Onder Xerxes zou de tweede oorlog tegen de Grieken losbarsten. Xerxes is de vierde Perzische koning waar de profeet Daniël naar verwijst.

    Daniël 11:1 Ik nu, ik stond in het eerste jaar van Darius, den Meder, om hem te versterken en te stijven. 2 En nu, ik zal u de waarheid te kennen geven; ziet, er zullen nog drie koningen in Perzië staan, en de vierde zal verrijkt worden met groten rijkdom, meer dan al de anderen; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij ze allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland.

     

    Na Darius de Mediër kwamen inderdaad nog drie koningen op: Kores, Kambyses en Darius I. De vierde heerser waar Daniël naar verwees was Xerxes.

     

     

    Omstreeks 485 v. Chr. werd Herodotos de Griekse oudheidhistoricus geboren. Op volwassen leeftijd zou de bekende historicus naar Egypte reizen en hier in zijn geschriften over berichten.

    De titel ‘vader der historie’ kreeg Herodotos na zijn dood van de bekende Romeinse staatsman Cicero. Halikarnassos waar hij geboren werd, heet tegenwoordig Bodrum en ligt aan de zuidwestkust van Turkije. In Herodotos’ tijd was het een Griekse kolonie met het Ionisch als omgangstaal.

    ‘Herodotos is mijn naam, ik kom uit Halikarnassos en maak hierbij het verslag wereldkundig van het onderzoek dat ik heb verricht om de herinnering aan het verleden levend te houden en de grootse, indrukwekkende prestaties van de Grieken en andere volken te vereeuwigen.’

    Met het werk van Herodotos vernemen we onder andere de regeerperioden van de Perzische vorsten. Herodotos was ook de eerste classicus die een gedetailleerd verslag over Egypte neerschreef. In de vijfde eeuw voor Christus toen Herodotos Egypte bezocht was de geschiedenis van dit land nog een levende geschiedenis. De piramiden in beneden-Egypte hadden bijvoorbeeld nog steeds hun glanzende buitenbedekking. Herodotos reisde het gehele land door tot aan de grens met Nubië. Zijn faraolijst: de rangschikking en de regeerperioden, worden door de gevestigde Egyptologie niet serieus genomen, omdat het niet past in hun rangschikking van de faraolijsten op basis van hun veronderstelde Sothis-kalender.

     

     

    Tijdschema 480/467 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde tijdschema 480/467 v. Chr. toont het vijfde en het zesde sabbatjaar ten tijde van de Perzische heerschappij over het gebied van Israël.

     

     

    Tijdschema 466/453 v. Chr.

     

    Het bijgevoegde schema 466/453 v. Chr. toont het zevende sabbatjaar gevolgd door het twintigste jubeljaar van oktober 464 tot september 463 v. Chr.

    In december 465 v. Chr. kwam aan de regeerperiode van Xerxes een einde waarna deze werd opgevolgd door Artaxerxes I die regeerde van 17.12.465 tot 07.12.424 v. Chr. Het bijgevoegde tijdschema toont het begin van de zeventig jaarweken van de profeet Daniël in het zevende regeringsjaar van de Pers Artaxerxes I. De chronologische details hiervoor gaan we met de aflevering van het eenentwintigste jubeljaar leveren.

     

    Wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    04-06-2018 om 08:19 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-05-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ivoren troon van Salomo

    1 Koningen 10:18 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. 19 Deze troon had zes trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond, en aan beide zijden waren leuningen tot de zitplaats toe, en twee leeuwen stonden bij die leuningen. 20 En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide zijden, desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest.

     

     

    De afbeelding van de schilder Edward Poynter (1836/1919) is uiteraard slechts een artistieke poging tot het weergeven van de troon van Salomo en alle luister die daarmee gepaard ging. De prent stelt het bezoek van de koningin van Scheba voor.

     

    2 Kronieken 9:17 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. 18 En de troon had zes trappen en een voetbank van goud, aan den troon vast zijnde, en leuningen aan beide zijden, tot de zitplaats toe; en twee leeuwen stonden bij de leuningen. 19 En twaalf leeuwen stonden daar aan beide zijden, op de zes trappen; desgelijks is in geen koninkrijk gemaakt geweest. (Statenvertaling)

     

    In de Bijbel wordt naast zijn andere bouwwerken de bijzondere troon van Salomo vermeld. De troon was volgens de Bijbelse Kroniekschrijver uniek in de oude wereld. Een notering waar ik niet aan twijfel en een begeerlijk iets voor de buurvolken. Maar buiten de vermelding van het materiaal dat gebruikt werd en de versieringen krijgen we geen informatie over afmetingen en dergelijke. De Joodse overlevering leert dat in het vijfde regeringsjaar van Rehabeam de opvolger van Salomo de troon door farao Sisak werd buitgemaakt en naar Egypte getransporteerd. Het is ook de Joodse overlevering die meer uitleg geeft over de constructie en mogelijkheden van de troon. Over de Salomo-era schreef ik eerder op 04.01.2018 op dit blog een artikel: de era van Salomo en de archeologie. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1514761200&stopdatum=1515366000

    Vooraleer ik de relevante Joodse legende citeer geef ik mijn leidraad weer bij het onderzoek van overleveringen en legendes. Die leidraad zijn de woorden van Paulus de apostel voor de niet-Joden:

    1 Thessalonicenzen 5:20 Veracht de profetieën niet. 21 Beproeft alle dingen; behoudt het goede. (Statenvertaling)

    De NBG Vertaling 1951 heeft het als het volgt weergegeven:

    1 Thessalonicenzen 5:20 veracht de profetieën niet, 21 maar toetst alles en behoudt het goede.

     

    The Legends of the Jews, Volume IV, Chapter V.

    “Next to the Temple in its magnificence, it is the throne of Solomon that perpetuates the name and fame of the wise king. None before him and none after him could produce a like work of art, and when the kings, his vassals, saw the magnificence of the throne they fell down and praised God. The throne was covered with fine gold from Ophir, studded with beryls, inlaid with marble, and jewelled with emeralds, and rubies, and pearls, and all manner of gems. On each of its six steps there were two golden lions and two golden eagles, a lion and an eagle to the left, and a lion and an eagle to the right, the pairs standing face to face, so that the right paw of the lion was opposite to the left wing of the eagle, and his left paw opposite to the right wing of the eagle. The royal seat was at the top, which was round.

    On the first step leading to the seat crouched an ox, and opposite to him a lion; on the second, a wolf and a lamb; on the third, a leopard and a goat; on the fourth perched an eagle and a peacock; on the fifth a falcon and a cock; and on the sixth a hawk and a sparrow; all made of gold. At the very top rested a dove, her claws set upon a hawk, to betoken that the time would come when all peoples and nations shall be delivered into the hands of Israel. Over the seat hung a golden candlestick, with golden lamps, pomegranates, snuff dishes, censers, chains, and lilies. Seven branches extended from each side. On the arms to the right were the images of the seven patriarchs of the world, Adam, Noah, Shem, Job, Abraham, Isaac, and Jacob; and on the arms to the left, the images of the seven pious men of the world, Kohath, Amram, Moses, Aaron, Eldad, Medad, and the prophet Hur. Attached to the top of the candlestick was a golden bowl filled with the purest olive oil, to be used for the candlestick in the Temple, and below, a golden basin, also filled with the purest olive oil, for the candlestick over the throne. The basin bore the image of the high priest Eli; those of his sons Hophni and Phinehas were on the two faucets protruding from the basin, and those of Nadab and Abihu on the tubes connection the faucets with the basin.”

     

    Na het lezen en bestuderen van de hiervoor geciteerde legende meen ik dat de beschrijving van de troon in grote lijnen gezien geloofwaardig overkomt. Alleen de vermelding van afbeeldingen van de zeven patriarchen van de wereld en van de zeven vrome mensen van de wereld lijkt me in verband met het beeldverbod in de Wet ongeloofwaardig. De legende heeft het verder ook over het feit dat het gebruikte goud uit Ofir kwam. Waar Ofir op de wereldkaart vandaag gesitueerd moet worden blijft een vraagteken. Ik meen dat de identificatie van Ofir met Brazilië correct is. Zie het artikel van 13.06.16 op dit blog: Toekkijim: pauw of toekan? Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1465768800&stopdatum=1466373600

    De Joodse legende plaatst pauwen bij de troon van Salomo, en ook de kunstenaar van de hierboven getoonde afbeelding heeft gemeend dat er pauwen aan het hof van Salomo waren. De link naar het artikel van 13.06.2016 geeft een andere denkpiste weer die hoewel niet absoluut bewijsbaar toch een andere mogelijke identificatie van het Hebreeuwse woord Toekkijim voor een tropische vogels weergeeft. Maar nu eerst verder met citeren van de Joodse overlevering:

     

    “On the upper part of the throne stood seventy golden chairs for the members of the Sanhedrin, and two more for the high priest and his vicar. When the high priest came to do homage to the king, the members of the Sanhedrin also appeared, to judge the people, and they took their seats to the right and to the left of the king. At the approach of the witnesses, the machinery of the throne rumbled the wheels turned, the ox lowed, the lion roared, the wolf howled, the lamb bleated, the leopard growled, the goat cried, the falcon screamed, the peacock gobbled, the cock crowed, the hawk screeched, the sparrow chirped all to terrify the witnesses and keep them from giving false testimony.”

     

     

    Na het lezen van het voorgaande met het advies van Paulus in gedachten: “Beproeft alle dingen; behoudt het goede” wil ik vooral geloof hechten aan de bewering dat er een machinerie aan de troon verbonden was.

     

    “When Solomon set foot upon the first step to ascend to his seat, its machinery was put into motion. The golden ox arose and led him to the second step, and there passed him over to the care of the beasts guarding it, and so he was conducted from step to step up to the sixth, where the eagles received him and placed him upon his seat. As soon as he was seated, a great eagle set the royal crown upon his head. Thereupon a huge snake rolled itself up against the machinery, forcing the lions and eagles upward until they encircled the head of the king. A golden dove flew down from a pillar, took the sacred scroll out of a casket, and gave it to the king, so that he might obey the injunction of the Scriptures, to have the law with him and read therein all the days of his life. Above the throne twenty-four vines interlaced, forming a shady arbor over the head of the king, and sweet aromatic perfumes exhaled from two golden lions, while Solomon made the ascent to his seat upon the throne.

    It was the task of seven heralds to keep Solomon reminded of his duties as king and judge. The first one of the heralds approached him when he set foot on the first step of the throne, and began to recite the law for kings, "He shall not multiply wives to himself." At the second step, the second herald reminded him, "He shall not multiply horses to himself"; at the third, the next one of the heralds said, "Neither shall he greatly multiply to himself silver and gold." At the fourth step, he was told by the fourth herald, "Thou shalt not wrest judgment"; at the fifth step, by the fifth herald, "Thou shalt not respect persons," and at the sixth, by the sixth herald, "Neither shalt thou take a gift." Finally, when he was about to seat himself upon the throne, the seventh herald cried out: "Know before whom thou standest."

     

    Opnieuw geef ik hetzelfde commentaar als voorheen. Ik citeer de legende in zijn geheel zodat de lezer van dit blog zelf kan onderscheiden wat belangrijk is. Het relaas over de zeven herauten komt mij geloofwaardig over aangezien het met de Wet van Mozes overeenstemt wat de plichten van een koning waren. Maar het gaat mij om mijn grote interesse in wereldgeschiedenis dat het laatste gedeelte van de Joodse overlevering zo interessant maakt.

    “The throne did not remain long in the possession of the Israelites. During the life of Rehoboam, the son of Solomon, it was carried to Egypt. Shishak, the father-in-law of Solomon, appropriated it as indemnity for claims which he urged against the Jewish state in behalf of his widowed daughter. When Sennacherib conquered Egypt, he carried the throne away with him, but, on his homeward march, during the overthrow of his army before the gates of Jerusalem, he had to part with it to Hezekiah. Now it remained in Palestine until the time of Jehoash, when it was once more carried to Egypt by Pharaoh Necho. His possession of the throne brought him little joy. Unacquainted with its wonderful mechanism, he was injured in the side by one of the lions the first time he attempted to mount it, and forever after he limped, wherefore he was given the surname Necho, the hobbler. Nebuchadnezzar was the next possessor of the throne. It fell to his lot at the conquest of Egypt, but when he attempted to use it in Babylonia, he fared no better than his predecessor in Egypt. The lion standing near the throne gave him so severe a blow that he never again dared ascend it. Through Darius the throne reached Elam, but, knowing what its other owners had suffered, he did not venture to seat himself on it, and his example was imitated by Ahasuerus. The latter tried to have his artificers fashion him a like artistic work, but, of course, they failed. The Median rulers parted with the throne to the Greek monarchs, and finally it was carried to Rome.”

     

     

    Toen farao Sisak de Tempel en het paleis van Salomo te Jeruzalem plunderde nam hij volgens de legende de troon van Salomo mee naar Egypte. Dit lijkt mij een geloofwaardig verhaal, alleen al vanwege het goud dat gebruikt was ter constructie van de troon. Indien Sisak zelfs driehonderd gouden schilden uit het huis van de Libanon te Jeruzalem liet verwijderen voor transport naar Egypte, dan logischerwijze ook de troon van Salomo. De Joodse Seder Olam voegt hieraan toe dat de Bijbelse farao Sisak zijn scheldnaam kreeg vanwege zijn begeren van de gouden troon van Salomo. Volgens de Seder Olam betekende de naam Sisak: verlangen of begeren. Sisak rukte volgens de overlevering tegen Jeruzalem op omdat hij de ivoren goudovertrokken troon van Salomo begeerde. De troon van Salomo nam Sisak volgens de overlevering ook daadwerkelijk naar Egypte als buit mee. Ik merkte eerder in een artikel van 20.03.2017 op dit blog op dat indien de Joodse overlevering correct is het geen zin heeft om de identificatie van de Bijbelse naam Sisak op basis van linguïstische gronden met Egyptische namen, te zoeken. De Hebreeuwse naam Sisak is namelijk een scheldnaam en geen eigennaam. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200

    en scrol naar beneden

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 220-224, kies ik voor de identificatie van de Bijbelse Sisak met farao Thothmosis III van de achttiende dynastie.

    De troon zou niet lang in het bezit van Sisak blijven want de Joodse legende verhaalt dat de Bijbels-Ethiopische koning Zera de troon van Salomo op Sisak veroverde toen deze van uit Nubië doorheen Egypte naar het Juda van Asa oprukte.

    The Legends of the Jews, Volume IV, Chapter VI.

    Asa, the son of Abijah of Judah, was a worthier and a more pious ruler than his father had been. He did away with the gross worship of Priapus, to which his mother was devoted. To reward him for his piety, God gave him the victory over Zerah, the king of the Ethiopians. As a result of this victory he came again into possession of the throne of Solomon and of the treasures Shishak had taken from his grandfather, which Zerah in turn had wrested form Shishak.

     

    Toen Zera de Ethiopiër na zijn nederlaag tegen het Judese leger van Asa moest afdruipen kwam de troon van Salomo volgens de Joodse legende in het bezit van koning Asa. Ik stel vast dat de Joodse legendes zoals gecompileerd door Louis Ginzberg in 1909 zich hier tegenspreken. In het eerder geciteerde hoofdstuk V bleef de troon in Egypte tot aan de invasie van de Assyriërs. Maar in hoofdstuk VI blijkt de troon van Salomo ten tijde van Asa opnieuw in Juda te zijn? Ook hier hanteren we de gouden regel van Paulus (1 Thessalonicenzen 5:21) en toetsen we de legendes en behouden wat bruikbaar is.

    The Legends of the Jews, Volume IV, Chapter V, vervolgt met de geschiedenis van troon en laat het kunstwerk door Sennacherib of Sanherib buitmaken. Dit klopt historisch gezien niet. De Assyriër Sanherib is weliswaar tot aan de grens van Egypte opgerukt en heeft daar slag geleverd maar is niet overgegaan tot een bezetting van Egypte. Het is pas ten tijde van de Assyriër Essarhaddon dat Egypte door de Assyriërs bezet werd. Ik meen dat een betere kandidaat voor het buitnemen van de troon van Salomo de Aziaat Arsu was, die ik eerder op dit blog op 08.12.2017 met koning Azarja van Juda identificeerde. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800

    De gouden troon van Salomo is daarop tot in de zevende eeuw v. Chr. in Juda gebleven tot aan het einde van de regeerperiode van koning Josia:

    “Now it remained in Palestine until the time of Jehoash, when it was once more carried to Egypt by Pharaoh Necho. His possession of the throne brought him little joy. Unacquainted with its wonderful mechanism, he was injured in the side by one of the lions the first time he attempted to mount it, and forever after he limped, wherefore he was given the surname Necho, the hobbler.”

     

    Het is vrij moeilijk de legende in verband met Necho bij gebrek aan bewijzen op haar historische betrouwbaarheid te bewijzen. Er is namelijk heel weinig bewijsmateriaal over de zesentwintigste dynastie van Manetho tot wie Necho behoorde, voorhanden. Nochtans meen ik het gedeelte over farao Necho niet onmiddellijk als onwaar van de hand te doen. De Bijbel bevestigt de Necho van Manetho als een historisch persoon evenals de oudheidhistorici Herodotos en Josephus. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384 wijs ik op het gebrek aan archeologisch materiaal in Egypte betreffende de zesentwintigste dynastie. Er is amper bruikbaar materiaal van onder het zand tevoorschijn gekomen. Er is zelfs de hoogste twijfel dat de hoofdstad Saïs, die door de orthodoxe egyptologie in de noordwestelijke Nijldelta geplaatst wordt, gevonden werd. Zie hierna een citaat vanuit orthodoxe hoek:

    De ondergrond van Saïs (het huidige Sa Al Hagar) in de noordwestelijke Nijldelta is van water verzadigd en is daarom nooit grondig onderzocht. Hoewel aangenomen wordt dat het hier de Koninklijke begraafplaats betreft, bestaat er vreemd genoeg maar weinig bewijsmateriaal van, op enkele oesjabti’s na die ook nog merendeels van niet-Saïtische herkomst zijn. Van de tien oesjabti’s met de naam Psammetichos is moeilijk te zeggen van welke koning van die naam ze precies waren. Er is ook een prachtige oesjabti en een hartscarabee van Necho II verder drie oesjabti’s van Apriës en zes van Amasis.

    Kroniek van de farao’s, Peter A. Clayton, 26ste dynastie (Saïtisch), Einde citaat

     

    De Koninklijke begraafplaats waar de Egyptoloog Peter Clayton naar verwijst en die uitvoerig beschreven wordt door Herodotos vanwege de pracht en praal is tot nu toe nooit gevonden. Tot op heden zijn er geen stoffelijke resten van al de vermelde farao’s van Manetho ’s zesentwintigste dynastie gevonden. Het toevallig vinden van de begraafplaats van de farao’s van de zesentwintigste dynastie zou de ontdekking van de tombe van Toetanchamon en haar schatten volledig in de schaduw zetten. Hierna de beschrijving door Herodotos in zijn tweede boek:

    169 b. The Saites buried all the kings who belonged to their canton inside this temple; and thus it even contains the tomb of Amasis, as well as that of Apries and his family. The latter is not so close to the sanctuary as the former, but still it is within the temple. It stands in the court, and is a spacious cloister built of stone and adorned with pillars carved so as to resemble palm trees, and with other sumptuous ornaments. Within the cloister is a chamber with folding doors, behind which lies the sepulchre of the king.

    170. Here too, in this same precinct of Minerva at Sais, is the burial-place of one whom I think it not right to mention in such a connection. It stands behind the temple, against the back wall, which it entirely covers. There are also some large stone obelisks in the enclosure, and there is a lake near them, adorned with an edging of stone. In form it is circular, and in size, as it seemed to me, about equal to the lake in Delos called “the Hoop.”

     

    De Joodse legende aangaande farao Necho die de bijnaam ‘Necho, de hobbler’ kreeg kan bij gebrek aan bewijs niet bevestigd noch ontkend worden. Zijn laatste rustplaats is namelijk tot heden toe niet gevonden, noch tempel noch enige afbeelding. Het zou fascinerend zijn de mummie van Necho II (indien ze ooit gevonden wordt) naar beenbreuken te onderzoeken.

    Dit is overigens een algemene toestand wat het onderzoek van de algemene geschiedenis van het oude Egypte betreft dat zelfs door Egyptologen van de oude school toegegeven wordt:

    “It must never be forgotten that we are dealing with a civilization thousands of years old and one of which only tiny remnants have survived. What is proudly advertised as Egyptian History is merely a collection of rags and tatters.”

    1961, de Britse Egyptoloog Sir Alan Gardiner

     

    De volgende historische persoon die volgens de legende de troon van Salomo in bezit kreeg was de Babyloniër Nebukadnezar.

    Nebuchadnezzar was the next possessor of the throne. It fell to his lot at the conquest of Egypt, but when he attempted to use it in Babylonia, he fared no better than his predecessor in Egypt. The lion standing near the throne gave him so severe a blow that he never again dared ascend it.

     

    Ook Nebukadnezar kreeg volgens de legende een slag van een van de artificiële leeuwen die deel uitmaakte van de machinerie aan de troon verbonden, toen hij de troon wilde bestijgen, zij het met minder schade dan farao Necho. Ook van Nebukadnezar is er net zoals bij farao Necho vandaag heel weinig archeologisch materiaal voorhanden. Er is zelfs geen beeld van hem bewaard gebleven. Het weinige archeologische materiaal dat er vandaag is zijn bakstenen met zijn naam in spijkerschrift er in gedrukt.

    Toen Babylon door de Meden en de Perzen werd ingenomen verhuisde de troon naar Elam. Vervolgens kwam de troon in bezit van de Griekse monarchen en uiteindelijk namen de Romeinen volgens de legende de troon over en vervoerden het ding naar Rome.

    “Through Darius the throne reached Elam, but, knowing what its other owners had suffered, he did not venture to seat himself on it, and his example was imitated by Ahasuerus. The latter tried to have his artificers fashion him a like artistic work, but, of course, they failed. The Median rulers parted with the throne to the Greek monarchs, and finally it was carried to Rome.”

     

    Het is een fascinerende reis die de Joodse legende verhaalt die ons tot vandaag met heel wat vragen laat zitten. Het is wachten op een of andere aanwijzing door gespecialiseerde onderzoekers zoals archeologen geleverd, vooraleer we antwoord krijgen op het raadsel van de verblijfplaats in het verleden van de troon van Salomo. Ik kan me voorstellen dat het goud en het ivoor uiteindelijk in de loop der tijden een andere bestemming heeft gekregen.

     

    Wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    28-05-2018 om 08:44 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-05-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waar lag de vestingstad stad Avaris en wie bouwde ze?

    De vestingstad Avaris werd door de eerste Hyksos-farao Salatis gebouwd. Dat is de historische informatie die de oudheidhistoricus Flavius Josephus doorgeeft wanneer deze in de eerste eeuw van de westerse tijdrekening de Egyptische oudheidhistoricus Manetho citeerde. Hierna het relevante gedeelte:

    Flavius Josephus Against Apion Bk. I, 14.

    ‘I shall begin with the writings of the Egyptians; not indeed of those that have written in the Egyptian language, which it is impossible for me to do. But Manetho was a man who was by birth an Egyptian, yet had he made himself master of the Greek learning, as is very evident; for he wrote the history of his own country in the Greek tongue, by translating it, as he saith himself, out of their sacred records; he also finds great fault with Herodotus for his ignorance and false relations of Egyptian affairs. Now this Manetho, in the second book of his Egyptian History, writes concerning us in the following manner. I will set down his very words, as if I were to bring the very man himself into a court for a witness:

    "There was a king of ours whose name was Timaus. Under him it came to pass, I know not how, that God was averse to us, and there came, after a surprising manner, men of ignoble birth out of the eastern parts, and had boldness enough to make an expedition into our country, and with ease subdued it by force, yet without our hazarding a battle with them. So when they had gotten those that governed us under their power, they afterwards burnt down our cities, and demolished the temples of the gods, and used all the inhabitants after a most barbarous manner; nay, some they slew, and led their children and their wives into slavery. At length they made one of themselves king, whose name was Salatis; he also lived at Memphis, and made both the upper and lower regions pay tribute, and left garrisons in places that were the most proper for them. He chiefly aimed to secure the eastern parts, as fore-seeing that the Assyrians, who had then the greatest power, would be desirous of that kingdom, and invade them;

     

     

    and as he found in the Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for this purpose, and which lay upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was called Avaris, this he rebuilt, and made very strong by the walls he built about it, and by a most numerous garrison of two hundred and forty thousand armed men whom he put into it to keep it. Thither Salatis came in summer time, partly to gather his corn, and pay his soldiers their wages, and partly to exercise his armed men, and thereby to terrify foreigners. When this man had reigned thirteen years, after him reigned another, whose name was Beon, for forty-four years; after him reigned another, called Apachnas, thirty-six years and seven months; after him Apophis reigned sixty-one years, and then Janins fifty years and one month; after all these reigned Assis forty-nine years and two months. And these six were the first rulers among them, who were all along making war with the Egyptians, and were very desirous gradually to destroy them to the very roots. This whole nation was styled HYCSOS, that is, Shepherd-kings: for the first syllable HYC, according to the sacred dialect, denotes a king, as is SOS a shepherd; but this according to the ordinary dialect; and of these is compounded HYCSOS: but some say that these people were Arabians." Now in another copy it is said that this word does not denote Kings, but, on the contrary, denotes Captive Shepherds, and this on account of the particle HYC; for that HYC, with the aspiration, in the Egyptian tongue again denotes Shepherds, and that expressly also; and this to me seems the more probable opinion, and more agreeable to ancient history. [But Manetho goes on]: "These people, whom we have before named kings, and called shepherds also, and their descendants," as he says, "kept possession of Egypt five hundred and eleven years.(Vertaling naar het Engels door William Whiston)

     

    De orthodoxe Egyptologie wijst tegenwoordig de plaats Tell El Daba in het noordoosten van de Nijldelta aan als de plaats van het historische Avaris. En ook de bekende revisionistische Egyptoloog David Rohl gaat er van uit dat Tell el Daba met Avaris geïdentificeerd moet worden. Te Tell el Dab’a werd namelijk door Oostenrijkse archeologen een stad bloot gelegd die in de oudheid door Aziaten bewoond werd. David Rohl is zelfs van mening dat de nederzetting die in de aardlaag ‘F’ werd blootgelegd, de hoofdplaats van Gosjen was, het gebied waar de Israëlieten zich ten tijde van Jozef mochten vestigen. Hij wijdt een hoofdstuk in zijn boek ‘A TEST OF TIME’ aan het vermeende graf van Jozef, dat te Tell El Daba volgens hem werd blootgelegd. In een vernield beeld van een hoogwaardigheidsbekleder meent hij zelfs de patriarch Jozef als onderkoning van Egypte te herkennen. De Aziatische trekken zijn nog af te leiden uit de restanten van het beeld.

    Het lijkt wel het einde van alle vraagstelling en discussie. Tell el-Dab’a zou zelfs identiek zijn met een van de voorraadsteden die de Israëlieten in slavernij voor farao dienden te bouwen: Pithom en Raämses.

     

    Gunnar Heinsohn, een notoire revisionist van de geschiedenis van de oudheid (Die Sumerer gab es nicht, 1988 – blz. 175-182), stelt echter boudweg dat de straat-grafische laag ‘F’ te Tell El Daba rond de jaren 750/720 v. Chr. gedateerd moet worden, en identificeert de Klein-Aziatische nederzetting van laag F met het bezettingsleger van de Aziaat Arsu of Irsu uit het bekende Egyptische oudheiddocument: het Harris-papyrus, dat in het British Museum bewaard wordt. Er zijn dus andere pistes mogelijk.

    Arsu was volgens het Harris-papyrus een veldheer uit Klein-Azië die met een leger van ongeveer 200.000 man Egypte overheerste. De seculiere wetenschapper Heinsohn hanteert ditmaal de Bijbel als historisch Boek wanneer hij beweert dat Arsu met de Bijbelse koning Azaria van Juda, te identificeren is. Indien hij gelijk heeft is Tell El Daba slechts één van nog meerdere te vinden plaatsen waar het leger van Arsu/Azaria/Uzzia gekazerneerd was. In mijn boek De Zonaanbidder, 2016, blz. 33-44, beschrijf ik de periode toen Egypte door Juda gesuperviseerd werd met Joodse garnizoenen in het land. In 748 v. Chr. werd het Judese leger teruggetrokken.

     

     

    Dr. Immanuël Velikovsky meende dat het Avaris van de Hyksos te El Arisj gelegen was, een plaats vandaag in het noorden van de Sinaï waar de beek van Egypte, de Wadi el Arisj in de Middellandse Zee uitmondt. In zijn bekend werk ‘Eeuwen in Chaos’ wijst hij El Arisj aan alwaar de archeologen zouden moeten graven, want daar ligt het Avaris van de Hyksos onder het zand begraven.

    Toen hij zijn werk in de jaren vijftig van de vorige eeuw wereldkundig maakte was het enige bewijsmateriaal dat hem op deze denkpiste zette, een zwart granieten monoliet met hiëroglyfen beschreven, dat in El Arisj in 1860 toevallig ontdekt werd. Tot dan toe was het door Arabieren als een drinkbak voor hun vee gebruikt. De hiëroglyfentekst werd in 1890 vertaald en gepubliceerd. Het document verhaalt dezelfde gebeurtenissen zoals in het Bijbelboek Exodus beschreven, maar dan van de zijde der Egyptenaren bekeken. De naam van de farao van de Exodus wordt ook vermeld: Thom. Velikovsky zag onmiddellijk het verband van de naam van farao Thom met de naam van de stad die de Israëlieten in slavernij volgens de Bijbel, moesten bouwen: Pi-thom, wat stad van Thom betekende. De Egyptische naam Thom van het schrijn te El Arisj is dan dezelfde naam als de “Timaus” die Manetho via Josephus in de Griekse taal doorgaf.

    Van eveneens groot belang voor Velikovsky ’s identificatie van El Arisj met Avaris was de bewaard gebleven proclamatie van farao Horemheb in feite een wettekst, waarin als straf voor bepaalde misdadigers het afsnijden van de neus werd voorgeschreven, waarna zij verbannen werden naar Tjaru, een plaats oostelijk van de Nijldelta. De afgesneden neuzenstraf was de reden dat dit verbanningsoord later de naam Rhinocolura kreeg. En dit Rhinocolura is zonder twijfel vandaag El Arisj. Tjaru, Rhinocolura, Avaris en El Arisj zijn één en dezelfde plaats.

    Wat het mogelijk opgraven van Avaris te El Arisj betreft is het echter wachten op een nieuwe Heinrich Schliemann. Geen één archeoloog die de orthodoxe egyptologie volgt heeft naar mijn weten vandaag plannen om te El Arisj te graven.

    Dr. Schliemann was een rijke dilettant-archeoloog die uit enthousiasme zijn kapitaal besteedde ter locatie van het historische Troje. In 1873 slaagde hij erin Troje van onder het zand tevoorschijn te brengen. Door zijn inzet werd de Ilias van Homerus plots van een dichterlijk werk als een historisch werk bevestigd.

     

    Hierna het commentaar van Velikovsky betreffende het gehoopte archeologisch opgraven van Avaris als ‘The Greatest Fortress of Antiquity':

    With this imposing score of confirmations from the field of archaeology, ever growing since 1952, for my work of reconstruction of ancient history, the question could be asked: which test, besides a complete radiocarbon survey of the New Kingdom in Egypt would I desire and which discovery reflecting on chronological problems would I anticipate in the years to come? Compelling evidence will continue to arrive from almost every excavated place and there will be an ever-growing number of surprises. I shall select here one site of great promise for excavation. the identification of Avaris and el-Arish was offered by me as a crucial test—for my equation of the Hyksos (called Amu by the Egyptians) and the Amalekites, one of the basic contentions of Ages in Chaos: “generally, Avaris is looked for in the eastern part of the Delta, from Pelusium to Heliopolis, passing through Tell el Her, el-Qantara, San el-Hagar (Tanis), Tell el-Yahudieh,” wrote P. Montet in Le Drame d’Avaris. The site as identified in Ages in Chaos is quite a distance northeast from the Delta: el-Arish is at the wadi of the same name, known in the Old Testament as Nakhal Mizraim (“Stream of Egypt” ), the historical frontier between Egypt and Palestine. Despite many efforts made to have el-Arish surveyed and then also excavated, neither when the site was under the Egyptian authorities nor since it was occupied by the Israelis following the six-day war, has any survey or excavation taken place. In June 1968 John Holbrook Jr., architect, backed by a group organized for the purpose of performing tests to determine the validity of my thesis (Foundation for Studies of Modern Science) proceeded to el-Arish in the military occupation zone to gain an impression as to the site of future excavation when, in days to come, such facilities might be extended, or permit granted. Chances are good that at such a time, however close or far, the excavators will lift sand from the greatest fortress of antiquity: before it fell it sheltered a huge garrison of warriors. It is also quite possible that much treasure had been dug into the ground by the besieged before the fortress that dominated the ancient East for several centuries surrendered. The virgin ground of the site never excavated cannot but entice the curiosity of field archaeologists; the prize of discovering Avaris is one of the great rewards that still lie in store for the enterprising

     

    Er is nog een manier om de juiste ligging van Avaris te bepalen en dat is via de marsroute van het Egyptische leger van farao Ahmose dat de Hyksos uit Egypte verdreef en hun vestingstad Avaris veroverde. Het is het inmiddels bekende Rhind-papyrus dat een historische vermelding van de verdrijving van de Hyksos en de marsroute bevat:

    Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen. Heliopolis werd ingenomen. De eerste maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?) van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden.

     

     

    De marsroute van het leger van Ahmose (groene kwastlijn op de bijgevoegde kaart) liep vanaf Thebe naar het noorden, over Memfis naar Heliopolis en vervolgens naar Tjaru wat het einde van de veldtocht betekende met de verdrijving van de Hyksos. De plaats Tjaru lag aan de grens van Egypte, het latere Rhinocolura, nabij het moderne El Arisj.

     

    Wanneer men Avaris met Tell el Daba wil identificeren dan betekent dit dat Ahmose volgens het Rhind-papyrus, in zijn oprukken naar het noorden Avaris links liet liggen en van Heliopolis direct naar Tjaru oprukte. Het is echter logischer aan te nemen dat Ahmose gewoon uitgevoerd heeft zoals in het papyrus beschreven staat, namelijk met zijn vloot noordwaarts naar Heliopolis, en daarop via het kanaal van het latere Boebastis, richting kust en verder naar Avaris nabij het huidige El Arisj. In dit model zijn Tjaru en Avaris dat ten tijde van Horemheb de naam Rhinocolura kreeg ook één en dezelfde plaats.

     

    De verdrijving van de Hyksos uit Egypte had al eerder op dit blog mijn aandacht. Zie de aflevering van 18.10.2016, link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000

     

    Tot slot wil ik nog een gedachtesprong doorgeven die me al een tijd bezig houdt, en dat is de ligging van het Bijbelse Pitom, een voorraadstad die de Israëlieten onder Egyptische slavernij moesten bouwen.

    Pitom wordt zoals eerder vermeld met Tell el Maskhuta geïdentificeerd, een plaats in de noordoostelijke Nijldelta. Alhoewel sinds de identificatie van deze plaats door de Zwitserse archeoloog en egyptoloog Henri Édouard Naville (1844/1926) met het Bijbelse Pitom, zijn er sindsdien andere mogelijke sites in de Nijldelta als het Bijbelse Pitom aangewezen.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 89-98, ging ik er nog vanuit dat de voorraadstad Pitom uit de oudheid gevonden was en geen verdere studie nodig achtte. Vandaag ben ik van mening dat de blootgelegde Aziatische nederzettingen in de Nijldelta alle terug te voeren zijn naar de garnizoenssteden van Arsu alias Azaria van Juda in de achtste eeuw v. Chr. De voorraadsteden Pitom en Raämses dienen nog vanonder het zand tevoorschijn gebracht te worden.

     

    Een mogelijke vindplaats zou nabij het huidige El Arisj kunnen zijn. Op dezelfde plaats waar een laag hoger het Avaris van de Hyksos gevonden zou kunnen worden. De Egyptische oudheidhistoricus Manetho zoals geciteerd door Flavius Josephus geeft volgens mij een hint dat mijn gedachtesprong wel eens juist zou kunnen zijn.

    Flavius Josephus Against Apion Bk. I, 14:

    “… and as he (Salatis) found in the Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for this purpose, and which lay upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was called Avaris, this he rebuilt, and made very strong by the walls he built about it, and by a most numerous garrison of two hundred and forty thousand armed men whom he put into it to keep it.”

     

    Avaris blijkt volgens de tekst herbouwd te zijn over een vorige stad. Wat me intrigeert is dat El Arisj, waar Velikovsky meent dat Avaris te vinden is, de vindplaats is van de eerder vermelde zwarte monoliet beschreven met hiërogliefen bevattende een verslag dat nauw aansluit bij het Bijbelboek Exodus en het relaas van de tien plagen en uittocht van de Israëlieten. De tekst op de monoliet werd in 1890 vertaald en gepubliceerd (I. Velikovsky, Eeuwen in Chaos, 1979, blz. 64-70). De naam van de farao in een cartouche op de monoliet is: Thom of Tom dat aansluit bij Pi-tom wat ‘de stad van Tom’ betekent.

    Maar zolang er niet door archeologen te El Arisj gegraven wordt zal het bij een theorie blijven.

     

    Wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    21-05-2018 om 08:29 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-05-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het negentiende historische Jubeljaar van oktober 513/september 512 v. Chr.

    Met onze aflevering van 23.04.2018 op dit blog behandelden we het achttiende jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr. dat bij uitstek een vast verankerd historisch jubeljaar op de tijdsbalk bleek te zijn.

     

     

    Wat het achttiende jubeljaar zo bijzonder maakt is dat het samenvalt met het eerste regeringsjaar van de Babyloniër Evil Merodach die in dat jaar zijn gestorven vader Nebukadnezar opvolgde, en in dat jaar koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste ballingsjaar uit zijn gevangenschap verloste. Evil Merodach nam volgens de Ptolemeüs koningslijst de scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader over. En in februari/maart, de twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis verlost (2 Koningen 25:27-30). Het feit dat de vrijlating van Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde, is heel opmerkelijk en geen toeval. Het is volledig in lijn met de bedoeling van de wet op het jubeljaar. Het uitroepen namelijk van ‘het jaar van het welbehagen des HEEREN’ en ‘om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis’ zoals de profeet Jesaja het vooraf verkondigd had:

    Jesaja 61: 1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten; 3 Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikebomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde. 4 En zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, de vorige verstoringen weder oprichten, en de verwoeste steden vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. 5 En uitlanders zullen staan, en uw kudden weiden; en vreemden zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn. 6 Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in hun heerlijkheid zult gij u roemen. 7 Voor uw dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen zij in hun land erfelijk het dubbele bezitten; zij zullen eeuwige vreugde hebben. 8 Want Ik, de HEERE, heb het recht lief, Ik haat den roof in het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun werk in der waarheid zal zijn; en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken. 9 En hun zaad zal onder de heidenen bekend worden, en hun nakomelingen in het midden der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, dat zij zijn een zaad, dat de HEERE gezegend heeft. 10 Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich versiert met haar gereedschap. 11 Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt, en gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten; alzo zal de Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken. (Statenvertaling)

     

    Het is opmerkelijk dat de Heer Jezus Christus met Jom Kippoer in het jaar 27 AD in de synagoge van zijn thuisstad Nazareth dit Bijbelgedeelte tot in de helft van vers twee voorlas, het Boekrol daarop sloot en verkondigde dat dit Bijbelgedeelte nu vervuld was. Het was het dertigste jubeljaar sinds de instelling ervan. Indien Israël Hem had aangenomen zou de ganse profetie van Jesaja hoofdstuk 61 haar vervulling toen al gekend hebben.

    Voor koning Jojachin betekende het in het jaar 561 v. Chr. zijn verlossing uit de gevangenis. Voor wie geestelijke oren en ogen had was de vingerwijzing Gods duidelijk zichtbaar en verstaanbaar.

     

    De wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD zijn er niet toevallig we dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld hebben.

    Exodus jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.

    Jubeljaren en jaartallen v. Chr.:    Historische periode:

    1.       1395/1394                             Richter Othniël

    2.      1346/1345                                      Ruth 6:6

    3.      1297/1296                             Richter Ehud

    4.      1248/1247                             verdrukking Jabin

    5.      1199/1198                              Richter Thola

    6.      1150/1149                              verdrukking Ammon

    7.      1101/1100                              Richter en profeet Samuël

    8.      1052/1051                             Saul

    9.      1003/1002                                     Salomo

    10.    954/953                               Rehabeam

    11.     905/904                               Josafat

    12.     856/855                                Joas

    13.     807/806                               Amazia

    14.     758/757                                Uzzia

    15.     709/708                               Jaar 14 jaar van Hizkia

    16.     660/659                               Manasse

    17.     611/610                                  Josia- val van Nineveh

    18.     562/561                                Jaar 37 ballingschap Jojachin

    19.    513/512                                Darius I

     

     

    Tijdschema 550/537 v. Chr.

    Het bijgevoegde tijdschema toont het tweede en het derde sabbatjaar in de nieuwe cyclus naar het negentiende jubeljaar toe. Een belangrijk historisch feit op onze tijdsbalk is de val van Babylon in het najaar van 539 v. Chr. Het betekende het einde van de Babylonische overheersing van Jeruzalem en het begin van de heerschappij van de Meden en de Perzen over het gebied van het ontvolkte Israël. Vier jaar later in 535 v. Chr. zou de Pers Kores alias Cyrus aan de Joden in ballingschap toelating tot terugkeer naar het oude land der vaderen geven. In datzelfde jaar kon de herbouw van de Tempel te Jeruzalem een aanvang nemen. Volgens de profeet Daniël was Darius de Mediër de eerste heerser over het veroverde Babylon van 539 tot 535 v. Chr.

    Daniël 9:1 In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën – 2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen. (NBG Vertaling 1951)

     

    De regeerperiode van Darius de Mediër ving aan bij de inname van Babylon door de legers van de Meden en de Perzen in het jaar 539 v. Chr.

    Daniël 5:25 Dit is het schrift, dat geschreven is: Mene, mene, tekel ufarsin. 26 Dit is de uitlegging van de woorden: Mene: God heeft uw koningschap geteld en er een einde aan gemaakt; 27 Tekel: gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden; 28 Peres: uw koninkrijk is gebroken en aan de Meden en Perzen gegeven. 29 Toen bekleedde men Daniël, op bevel van Belsassar, met purper en hing hem een gouden keten om de hals, en men riep over hem uit, dat hij de derde heerser in het koninkrijk zou zijn. 30 In dezelfde nacht werd Belsassar, de koning der Chaldeeën, gedood. (NBG Vertaling 1951)

     

    Daniël 6:1 Darius, de Meder, ontving het koningschap, toen hij tweeënzestig jaar oud was. 2 Het behaagde Darius over het koninkrijk honderd en twintig stadhouders aan te stellen, die over het gehele koninkrijk verdeeld zouden zijn; 3 en over hen drie rijks-bestuurders, van welke Daniël er een was; aan hen moesten die stadhouders rekenschap geven, opdat de koning geen schade zou lijden. 4 Toen overtrof deze Daniël de rijks-bestuurders en de stadhouders, doordat een uitnemende geest in hem was; en de koning was van zin ‘s hem over het gehele koninkrijk te stellen.

     

    Dit Schriftgedeelte leert duidelijk dat Darius de Mediër het koningschap ontving bij de val van Babylon in het jaar 539 v. Chr. Darius de Mediër zou vier jaar regeren tot in 535 v. Chr. tot wanneer de Pers Kores of Cyrus, de scepter zou overnemen. De Bijbelse Darius de Mediër werd opgevolgd door de Pers Kores.

    Chronologisch gezien verliepen er vier jaren vanaf de verovering van Babylon door de Meden en de Perzen in 539 v. Chr. tot het eerste regeringsjaar van Kores in 535 v. Chr. en het definitieve einde van de zeventigjarige Babylonische ballingschap. De profeet Zacharia vermeldt dit vierde jaar in het bijzonder:

    Zacharia 7:1 Het gebeurde nu in het vierde jaar van den koning Darius, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Zacharia, op den vierden der negende maand (december 536 v. Chr.), namelijk in Chisleu. 2 Toen men naar het huis van God gezonden had Sarezer, en Regem-melech, en zijn mannen, om het aangezicht des HEEREN te smeken; 3 Zeggende tot de priesters, die in het huis des HEEREN der heirscharen waren, en tot de profeten, zeggende: Moet ik wenen in de vijfde maand, mij afzonderende, gelijk als ik gedaan heb nu zo vele jaren? 4 Toen geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende: 5 Spreek tot het ganse volk dezes lands, en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de vijfde en in de zevende maand, namelijk nu zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? 6 Of als gij at, en als gij dronkt, waart gij het niet, die daar at, en gij, die daar dronkt?

     

    Het zevende hoofdstuk van de profeet Zacharia en de logische identificatie van Darius met Darius de Mediër past als een puzzelstukje in het chronologische kader. Het was in het vierde regeringsjaar van Darius de Mediër dat de Joden al zeventig jaar in ballingschap waren. Die vier jaren waren een periode van vasten, klagen en bidden voor een spoedige toelating tot terugkeer naar het land, geweest. Ook bij de profeet Daniël lezen we in hoofdstuk 7:1 dat Daniël in het eerste jaar van Darius de Mediër de Bijbel (van zijn tijd) onderzocht en las bij de profeet Jeremia, dat de ballingschap zeventig jaar zou duren. Hij begreep op dat moment dat binnen vier jaar aan de ballingschap een einde zou komen. Daniël ging vervolgens in gebed en kreeg een openbaring van God in verband met het einde van de Ballingschap en de uitgestelde komst van het Koninkrijk Gods.

    Het resultaat van het verankeren van het Bijbelboek Zacharia met de regeerperiode van Darius de Mediër maakt dat heel wat details van zijn profetieën over de buurvolken van Juda, historisch geplaatst kunnen worden.

    Meestal wordt de Darius die de profeet Zacharia vermeldt geïdentificeerd met de Pers Darius I, de opvolger van de Pers Kambyses. De reden is dat er geen buiten-Bijbelse bronnen naar Darius de Mediër voorhanden zijn, wat voor verlegenheid bij sommige theologen zorgt en vandaar de identificatie met de Pers. Als een gevolg hiervan gaan naar mijn mening heel wat historische verbanden verloren.

    De regeringsperiode van Darius I de Pers waar ook de oudheidhistoricus Herodotos naar verwijst zit algemeen bevestigd met de jaren van 521 tot 486 v. Chr., op de tijdsbalk. Een klein maar belangrijk verschil van zeventien jaar met het tweede regeringsjaar van de Bijbelse Darius de Mediër.

     

     

    Tijdschema 536/523 v. Chr.

    Het bijgevoegde tijdschema toont het vierde en vijfde sabbatjaar van de negentiende jubeljaarcyclus. In 535 v. Chr., in het zeventigste jaar van de Babylonische ballingschap voor de Joden, werd Kores koning over Babylon. De oudheidhistoricus Flavius Josephus verbindt het eerste jaar van Kores met het einde van de zeventigjarige ballingschap.

    1 In the first year of the reign of Cyrus which was the seventieth from the day that our people were removed out of their own land into Babylon, God commiserated the captivity and calamity of these poor people, according as he had foretold to them by Jeremiah the prophet, before the destruction of the city, that after they had served Nebuchadnezzar and his posterity, and after they had undergone that servitude seventy years, he would restore them again to the land of their fathers, and they should build their temple, and enjoy their ancient prosperity. And these things God did afford them; for he stirred up the mind of Cyrus, and made him write this throughout all Asia: "Thus saith Cyrus the king: Since God Almighty hath appointed me to be king of the habitable earth, I believe that he is that God which the nation of the Israelites worship; for indeed he foretold my name by the prophets, and that I should build him a house at Jerusalem, in the country of Judea."

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, i.1

     

    Onder de leiding van Zerubbabel keerden de eerste Joodse ballingen terug naar oude het land der vaderen. Het eerste wat zij bij hun terugkeer deden was het altaar van de God van Israël te Jeruzalem, oprichten. Daarna werden de fundamenten voor een nieuwe Tempel gelegd (Ezra 3:1-8).

     

    2 Kronieken 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende:

    23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op. (Statenvertaling)

     

    Het eerste jaar van Kores zondermeer op de tijdsbalk invullen is geen eenvoudige opdracht. De figuur Kores of Cyrus de Grote is nochtans vanuit de wereldgeschiedenis goed bekend en gedocumenteerd. De oudheid-historicus Herodotos bijvoorbeeld geeft heel wat informatie over zijn leven zoals afstamming, carrière en dood. Zijn eerste jaar als koning van de Perzen is dan 559 v. Chr. Maar in dat jaar was Babylon nog niet door de Meden en Perzen veroverd en waren de Joden nog in hun zeventigjarige Babylonische ballingschap. Het jaar 559 v. Chr. is aldus uitgesloten indien we bij het geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Kronieken 36:21 blijven. De sleutel tot het berekenen van het Bijbelse eerste jaar van Kores is het verankeren op de tijdsbalk van het begin en het einde van de zeventig jaar ballingschap zoals door de profeet Jeremia voorspelt. Er zijn in totaal drie wegvoeringen in Babylonische ballingschap geweest. De eerste geschiedde in het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda , de zoon van Josia, in 605 v. Chr. (Jeremia 25:1-3). De tweede wegvoering geschiedde op het einde van de drie maanden regeerperiode van koning Jojachin in 597 v. Chr. zijnde het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar. De derde en laatste wegvoering geschiedde in 586 v. Chr. wanneer ook de Tempel te Jeruzalem vernietigd werd. De zeventigjarige Babylonische ballingschap rekenen we vanaf de eerste wegvoering in 605 v. Chr.

    Jeremia 25:11 En dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaren. 12 Maar het zal geschieden, als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. 13 En Ik zal over dat land brengen al Mijn woorden, die Ik daarover gesproken heb; al wat in dit boek geschreven is, wat Jeremia geprofeteerd heeft over al deze volken. (Statenvertaling)

     

    De periode van de zeventigjarige ballingschap zoals door de profeet Jeremia voorzegd vangt aan in het jaar 605 v. Chr. en eindigde in 535 v. Chr. Volgens Flavius Josephus is het eerste jaar van Kores gelijk aan het zeventigste Babylonische ballingsjaar (Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.). Het eerste jaar van Kores is aldus op de tijdsbalk te plaatsen in 535 v. Chr. De val van Babylon was sinds oktober 539 v. Chr. al vier jaar geschiedenis.

    De Pers Kores was honderdveertig jaar eerder door de profeet Jesaja (hoofdstuk 4:1-13) bij naam voorspeld en als degene die de Israëlieten zou doen terugkeren naar hun thuisland.

     

    Dat de profeet Jesaja deze profetie had uitgesproken en neergeschreven in 726 v. Chr., honderdveertig jaar voor de feiten, weten we van Flavius Josephus.

    Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.

    2. This was known to Cyrus by his reading the book which Isaiah left behind him of his prophecies; for this prophet said that God had spoken thus to him in a secret vision: "My will is, that Cyrus, whom I have appointed to be king over many and great nations, send back my people to their own land, and build my temple." This was foretold by Isaiah one hundred and forty years before the temple was demolished. Accordingly, when Cyrus read this, and admired the Divine power, an earnest desire and ambition seized upon him to fulfill what was so written; so he called for the most eminent Jews that were in Babylon, and said to them, that he gave them leave to go back to their own country, and to rebuild their city Jerusalem, and the temple of God, for that he would be their assistant, and that he would write to the rulers and governors that were in the neighborhood of their country of Judea, that they should contribute to them gold and silver for the building of the temple, and besides that, beasts for their sacrifices.

     

    Josephus schrijft dat men Kores de profetie van de profeet Jesaja heeft laten lezen en deze zo onder de indruk van de profetie was dat hij de Joden beval voor de HEERE God van Israël een Huis te Jeruzalem te bouwen, en aldus de profetie van Jesaja van honderdveertig jaar eerder, te vervullen.

     

    Het volgende aandachtspunt op het tijdschema 536/523 v. Chr. is het jaar 525 v. Chr. met de invasie van Egypte door de Pers Kambyses. Dit betekende het einde van de zesentwintigste dynastie en tegelijkertijd het einde van de Egyptische onafhankelijkheid. Het is de historicus Herodotos die de geschiedenis van de overrompeling van Egypte door Kambyses beschreven heeft. De gegevens van de oudheidhistoricus Herodotos, de Ptolemeüs-canon en de Bijbel blijken in harmonie met elkaar te zijn.

     

     

    Tijdschema 522/509 v. Chr.

    Het bijgevoegde tijdschema 522/509 v. Chr. toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd door het negentiende jubeljaar. Bovenaan het tijdschema zien we de regeerperiode van de Perzische koningen. Naar het einde toe van de regeerperiode van Kambyses in 522 v. Chr. volgde er een periode van anarchie in het Perzische Rijk waarbij een zekere ‘Smerdis de Magiër’ zich uitgaf als de vermeende zoon van Cyrus. De oudheid-historicus Herodotos brengt deze geschiedenis in detail. Zie link: http://www.sacred-texts.com/cla/hh/hh3060.htm

    Belangrijk is de chronologie van de Pers Darius I. In het zesde regeringsjaar van deze heerser leert de Bijbel dat de nieuwe Tempel te Jeruzalem gebouwd was.

    Ezra 6:14 En de oudsten der Joden bouwden en gingen voorspoediglijk voort, door de profetie van den profeet Haggai en Zacharia, den zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar het bevel van den God Israëls, en naar het bevel van Kores, en Darius, en Arthahsasta, koning van Perzië. 15 En dit huis werd volbracht op den derden dag der maand Adar; datzelve was het zesde jaar van het koninkrijk van den koning Darius. 16 En de kinderen Israëls, de priesteren en Levieten, en de overige kinderen der gevangenis deden de inwijding van dit huis Gods met vreugde. 17 En zij offerden, ter inwijding van dit huis Gods, honderd runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken, ten zondoffer voor gans Israël, naar het getal der stammen Israëls.

     

    Het zesde sabbatjaar van april 520/ maart 519 v. Chr., een jaar dat het land moest rusten werd voorafgegaan door het zesde jaar dat een jaar van dubbele zegening over het land betekende, was ditmaal een tegenvaller. De profeet Haggaï hebben we al vermeld gezien in het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van Ezra 6:14. De profeet Haggaï (hoofdstuk 1:1-8) begint zijn boek in het Oude Testament met de vermelding dat zijn bediening een aanvang nam in het tweede jaar van koning Darius.

    De Bijbel geeft jaar, maand en dag aan ter chronologische plaatsing van de bediening van Haggaï op de tijdsbalk: “In het tweede jaar van den koning Darius, in de zesde maand, op den eersten dag der maand”. Volgens de westerse tijdrekening was dit augustus van het jaar 520 v. Chr. midden in het sabbatjaar dat blijkbaar toen geen zegening over het land zag. Het zesde jaar had minder dan de helft van de normale oogst gegeven (Haggaï 1:9-12).

    In het tweede hoofdstuk van de profeet Haggaï wordt dit opnieuw onderlijnd:

    Haggaï 2:1 Op den vier en twintigsten dag der maand, in de zesde maand, in het tweede jaar van den koning Darius. 2 In de zevende maand, op den een en twintigsten der maand, geschiedde het woord des HEEREN door den dienst van den profeet Haggai, zeggende: 3 Spreek nu tot Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester, en tot het overblijfsel des volks, zeggende: 4 Wie is onder ulieden overgebleven, die dit huis in zijn eerste heerlijkheid gezien heeft, en hoedanig ziet gij hetzelve nu? Is dit niet als niets in uw ogen? 5 Doch nu, wees sterk, gij Zerubbabel! spreekt de HEERE; en wees sterk, gij Josua, zoon van Jozadak, hogepriester! en wees sterk, al gij volk des lands! spreekt de HEERE; en werkt, want Ik ben met u, spreekt de HEERE der heirscharen; 6 Met het woord, in hetwelk Ik met ulieden een verbond gemaakt heb, als gij uit Egypte uittrokt, en Mijn Geest, staande in het midden van u; vreest niet! 7 Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog eens, een weinig tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen, en de aarde, en de zee, en het droge doen beven. 8 Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen. 9 Mijn is het zilver, en Mijn is het goud, spreekt de HEERE der heirscharen. 10 De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden, dan van het eerste, zegt de HEERE der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE der heirscharen. 11 Op den vier en twintigsten dag der negende maand, in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des HEEREN door den dienst van den profeet Haggai, zeggende: 12 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Vraag nu den priesters de wet, zeggende: 13 Ziet, iemand draagt heilig vlees in de slip van zijn kleed, en hij raakt met zijn slip aan het brood, of aan het moes, of aan den wijn, of aan de olie, of aan enige spijze, zal het heilig worden? En de priesters antwoordden, en zeiden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien iemand, die onrein is van een dood lichaam, iets van die dingen aanroert, zal het onrein worden? En de priesters antwoordden, en zeiden: Het zal onrein worden. 15 Toen antwoordde Haggai, en zeide: Alzo is dit volk, en alzo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, en alzo is al het werk hunner handen; en wat zij daar offeren, dat is onrein. 16 En nu, stelt er toch ulieder hart op, van dezen dag af en opwaarts, eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel des HEEREN; 17 Eer die dingen geschiedden, kwam iemand tot den koren hoop van twintig maten, zo waren er maar tien; komende tot den wijnbak, om vijftig maten van de pers te scheppen, zo waren er maar twintig. 18 Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honigdauw en met hagel, al het werk uwer handen; en gij keerdet u niet tot Mij, spreekt de HEERE. 19 Stelt er toch uw hart op, van dezen dag af en opwaarts; van den vier en twintigsten dag der negende maand af, van den dag af, als het fondament aan den tempel des HEEREN is gelegd geworden, stelt er uw hart op. 20 Is er nog zaad in de schuur? Zelfs tot den wijnstok, en den vijgeboom, en den granaatappelboom, en den olijfboom, die niet gedragen heeft, die zal Ik van dezen dag af zegenen. 21 Het woord des HEEREN nu geschiedde ten tweeden male tot Haggai, op den vier en twintigsten der maand, zeggende: 22 Spreek tot Zerubbabel, den vorst van Juda, zeggende: Ik zal de hemelen en de aarde bewegen. 23 En Ik zal den troon der koninkrijken omkeren, en verdelgen de vastigheid van de koninkrijken der heidenen; en Ik zal den wagen omkeren, en die daarop rijden; en de paarden, en die daarop rijden, zullen nederstorten, een iegelijk in des anderen zwaard. 24 Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zal Ik u nemen, o Zerubbabel, gij zoon van Sealthiël, Mijn knecht! spreekt de HEERE, en Ik zal u stellen, als een zegelring; want u heb Ik verkoren, spreekt de Heere der heirscharen.

     

    Volgens de westerse kalender zijn we nu in oktober van het jaar 521 v. Chr. op de laatste dag van het Loofhuttenfeest (Leviticus 23:24) en werd de zomeroogst gevierd die dat jaar minder dan de helft van het normale geweest was. Het verkwikkende vers twintig leert dat het van toen af er anders aan toe zou gaan en dat de HEERE zou zegenen. De volgende oogst zou verzekerd zijn. Het wintergewas werd in december 521 v. Chr. geplant.

    Dit Bijbelgedeelte bevestigt de telling van de sabbatjaren zoals de geleerde William Whiston ze ons aangereikt heeft. In zijn JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V, is het jaar 520/519 v. Chr. een van de tien historische vermeldingen die de dertig jubeljaren op de tijdsbalk verankeren. In dit geval is het zesde sabbatjaar in de cyclus van het negentiende jubeljaar verankerd met het twee regeringsjaar van de Pers Darius I dat op zijn beurt bevestigd wordt door de oudheidhistoricus Herodotos (Boek 3.78, 3.84-88) en de Ptolemeüscanon wat zelfs een kruispeiling ter navigatie op de tijdsbalk der geschiedenis mogelijk maakt.

     

    Een bijzonder aandachtspunt dat ik mijn lezers onder de aandacht wil brengen is vers acht van het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van Haggaï hoofdstuk 2: “Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen.”

    De ‘Wens aller heidenen’ is in de heilsgeschiedenis de (ver)Losser die al in Genesis hoofdstuk 3:15 aangekondigd werd. Hij is ‘het zaad van de vrouw’ die ‘de dood’, het sterven dat sinds Genesis over de Schepping heerste, overwonnen heeft. In de lijn van Sem, de zoon van Noach zou het zaad van de vrouw zich openbaren en alles herstellen. Deze belofte hebben ook de twee andere zonen van Noach: Jafeth en Cham na de spraakverwarring in 2239 v. Chr. vanuit de vlakte van Sinear naar hun nieuwe vestigingsgebieden meegenomen en aan de volgende geslachten (zij het meestal misvormd) doorgegeven. Het dertigste Jubeljaar van het jaar 27/28 AD zou de Losser uiteindelijk via Israël aan de wereld bekendmaken.

    Ik gebruik in dit blog vooral de Statenvertaling, een vertaling die naar mijn gevoelen het dichts bij de grondtekst is gebleven. In latere Nederlandse vertalingen van de Bijbel: de NBG 1951 en de NBV 2005 is de voorzegging over: ‘De Wens aller heidenen’ verdwenen, wegvertaald, wat voor mij onbegrijpelijk is. Een reden voor mij om vooral op de Statenvertaling te vertrouwen in mijn studie van de Bijbel.

    Wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Genesis versus Egyptologie, 2009, dit boek is uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).

    14-05-2018 om 13:31 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-05-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een verborgen kamer in de tombe van Toetanchamon?

    Toen in de vorige eeuw in 1922 de graftombe van Toetanchamon ontdekt werd was dit de vondst bij uitstek van die eeuw. Het was de archeoloog en egyptoloog Howard Carter (1874/1939) die het graf in de koningsvallei nabij Thebe blootlegde.

     

     

    © Ludo Ielegems

    De ontdekking van het graf kreeg bijna honderd jaar geleden nu, vooral veel aandacht vanwege het gouden dodenmasker van Toetanchamon en een enorme schat van gouden voorwerpen die gevonden werd. Het was een vondst vergelijkbaar met het blootleggen van het oude Troje in de heuvel te Hisarlik (Turkije) door Heinrich Schliemann (1822/1890) en het vinden van de schat van Priamus in 1873. Als een gevolg van de inzet van Heinrich Schliemann werd de Ilias van Homerus toen van een louter dichterlijk werk plotseling als een historisch werk bevestigd.

    Het is de verdienste van Howard Carter het graf van Toetanchamon uiteindelijk ontdekt te hebben. Op basis van een eerder ontdekte cartouche met de hiërogliefennaam van Toetanchamon was hij overtuigd van de historiciteit van de farao en zocht hij ijverig in de koningsvallei verder. De Egyptische oudheidhistoricus Manetho had namelijk de namen van de Aton-ketters in zijn koningslijsten niet vermeld. Voor hem hadden de Aton-ketters: Achnaton, Smenkhkare, Toetanchamon en Eje nooit bestaan. Manetho gaf een alternatieve lijst van farao’s op via een dochter van Amonhotep III: Acencherches, tot aan Horemheb. Ook de bekende Abydos-koningslijst van farao Seti I en Ramses II vermeldt de Aton-ketters niet maar springt van farao Amonhotep III onmiddellijk over naar Horemheb. Toen de oudheidhistoricus Herodotos in de vijfde eeuw v. Chr. Egypte bezocht hadden de priesters daar de grootste moeite de naam van de ketter-koning Achnaton te vermelden (De zonaanbidder, 2016, hoofdstuk: Anysis, de blinde farao uit de stad Anysis, blz. 55-64).

     

    Toetancha(m)(t)on was de voorlaatste van de reeks van gehate Aton-ketters, de zogenaamde Amarna-farao ‘s. Een rij van heersers waarvan weinig archeologisch materiaal bewaard bleef, het gevolg van de beeldenstorm van generaal Horemheb, de latere farao die de Aton-era voor Egypte definitief afsloot.

     

     

    © http://www.dailymail.co.uk/sciencetech/article-5341599/Egypt-starts-radar-scans-secret-rooms-Tuts-tomb.html

     

    De tombe van Toetanchamon is sinds een aantal jaren opnieuw wereldnieuws op basis van het vermoeden dat er zich nog één of twee geheime kamers in de graftombe bevinden.

    De inmiddels in de media goed bekende Egyptoloog Ph. D. Nicholas Reeves beweert sinds 2009 dat de stoffelijke resten van koningin Nefertete zich in een kamer grenzend aan die van Toetanchamon zou bevinden.

    Voor een degelijke update betreffende de opzoekingswerken zie link: https://news.nationalgeographic.com/2018/02/king-tut-tomb-hidden-chamber-scan-egypt/

     

    Wanneer men op het internet onderzoek naar het onderwerp doet lijkt het dat er geen andere pistes meer mogelijk zijn dan dat een verborgen kamer de stoffelijke resten van koningin Nefertete zou bevatten. De kamer moet overigens nog te voorschijn komen?

    Wie mijn boek ‘De zonaanbidder: Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, gelezen heeft weet dat nochtans een andere piste mogelijk is.

    Toetanchamon was een zoon van de ketterfarao Achnaton en hoort volgens mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid in de zevende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuis. In mijn boek identificeer ik Herodotos’ farao Anysis uit de stad Anysis met Achnaton uit Achetaton en maak de verbinding met het werk van Dr. Immanuel Velikovsky (Oedipus en Achnaton, Is de Griekse Oedipus-legende van Egyptische oorsprong?, 1974) die stelde dat Achnaton de Oedipus van de Griekse legende was en dat heel de Griekse tragedie in de familiegeschiedenis van Achnaton past. Het is een theorie die op bevestiging wacht. Volgens Velikovsky is Achnaton/Oedipus te Thebe door Eje/Creon gedood en zijn stoffelijke resten door Eje in een verborgen tombe te Thebe geplaatst (Oedipus en Achnaton, deel II, blz. 172/179). Ik ben van mening dat er een goede kans bestaat dat de stoffelijke resten van Achnaton/Oedipus door farao Eje/Creon, zijn bijgezet in een verborgen kamer in de tombe van Toetanchamon. Dat zou pas de ontdekking van de eeuw worden, wat schrijf ik, misschien wel de ontdekking bij uitstek van het derde millennium, maar nu overdrijf ik. Tenzij de stoffelijke resten van Achnaton op een verborgen plaats in de nabijheid van de tombe van Toetanchamon gevonden wordt.

    Het zou ook eerherstel voor de erudiete Dr. Immanuel Velikovsky (1895/1979) betekenen. Vanaf het publiceren van zijn boeken ‘Werelden in botsing, 1950’ en ‘eeuwen in chaos, 1952’ is hij door de gevestigde wetenschap aangevallen en verguisd. Ook uit de hoek van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid werd hij op de korrel genomen. Soms door onderzoekers die naambekendheid nastreefden op de kap van een beroemd iemand.

     

    Wat ook opvalt zijn telkens de jaartallen die men aan Toetanchamon toekent op basis van het veronderstelde gebruik van een dubbele kalender in het oude Egypte: 1334/1325 v. Chr. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 345/356, zit Toetanchamon op de tijdsbalk verankerd met de regeerperiode 683/675 v. Chr.

    De gevestigde wetenschap egyptologie zweert nog altijd bij de tijdsconstructie die de egyptoloog Eduard Meyer in 1904 lanceerde en sindsdien niet betwist wordt zij het dan alleen door revisionisten van de geschiedenis van de oudheid. Eduard Meyer ging er foutief van uit dat er in het oude Egypte twee kalenders naast elkaar bestaan hadden. Een burgerlijke en een godsdienstige gebaseerd op het heliakisch opkomen van de Hondsster of Sothis. Met tijdsprongen van 1460 jaar werd de vermeende geschiedenis van het oud Egypte op de tijdsbalk aangebracht. Vertrekpunt was het jaar 139 AD dat van de Romeinse grammaticus Censorinus verkregen werd. De vermeende Sothis-kalender is echter een fantasie van Romeinen en Grieken dat zelfs door orthodoxe Egyptologen eerder opgemerkt werd:

    De Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and Mycenae, 1896) een tegenstander van Eduard Meyer in de negentiende eeuw, stelt dat de Sothis-cyclus een uitvinding van de Grieken was, van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij, dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in hun inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het opkomen van de Hondsster.

    “This all looks as though the cycle was invented by the later Greeks at Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was known to the Egyptians in earlier times; no mention of it being found in their inscriptions or papyri, though occasionally these note the rising of the dog-star.”

    Over de chronologie van het oude Egypte schreef ik eerder op dit blog op 27.02.2017 een artikel. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800

     

    Dat men binnen de orthodoxe egyptologie halsstarrig aan de Sothis-kalender van Eduard Meyer vasthoudt heeft te maken met het gebrek aan ankerpunten op de tijdsbalk. De oudste absolute historische datum die men voor Egypte heeft is het jonge jaartal 661 v. Chr. met de binnenvallende Assyriërs en de val van Thebe. De bestaande Egyptische koningslijsten zoals die van Abydos, Karnak en de Turijn-lijst bevatten geen ankerpunten ter bevestiging op de tijdsbalk.

    Voorbij het jaartal 661 v. Chr. de tijd in zijn er voor de orthodoxe egyptologie geen ankerpunten voorhanden. Tenzij men de Egyptische koningslijst van de oudheidhistoricus Herodotos zou gebruiken, alsook die gedeelten van het werk van Manetho die de oudheidhistoricus Flavius Josephus verbonden met de Israëlitische geschiedenis doorgaf. Maar die wijst men af omdat ze haaks staan op de constructie van Eduard Meyer. De historische boeken van de Bijbel leveren ook heel wat ankerpunten op de tijdsbalk waarbij zowel het oude Rijk, het Midden-rijk als het Nieuwe Rijk en de respectievelijke tussenperioden op de tijdsbalk ondergebracht kunnen worden. Zie bijvoorbeeld het artikel op dit blog van 09.11.2017: De datering van het Egyptische Oude Rijk aan de hand van de Bijbelboeken Genesis en Exodus, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1509922800&stopdatum=1510527600

    Maar de Bijbel wordt sinds de negentiende eeuw in het kielzog van de evolutietheorie en Bijbelkritiek louter als een godsdienstig boek betracht met weinig historische waarde, wat te betreuren is. De Bijbelse chronologie levert nochtans een raamwerk van historische gebeurtenissen tot meer dan vierduizend jaar terug die op een tijdsbalk ondergebracht kunnen worden, met links naar vooral het oude Egypte.

     

    Wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    07-05-2018 om 14:04 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-04-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Theudas, de oproerkraaier die beweerde dat hij iets was

    Handelingen 5:35 En hij (Gamaliël) zeide tot hen: Gij Israëlitische mannen, ziet voor u, wat gij doen zult aangaande deze mensen. 36 Want voor deze dagen stond Theudas op, zeggende, dat hij wat was, dien een getal van omtrent vierhonderd mannen aanhing; welke is omgebracht, en allen, die hem gehoor gaven, zijn verstrooid en tot niet geworden. 37 Na hem stond op Judas, de Galileeër in de dagen der beschrijving, en maakte veel volks afvallig achter zich; en deze is ook vergaan, en allen, die hem gehoor gaven, zijn verstrooid geworden. (Statenvertaling)

     

    Aan het woord is Gamaliël een farizeeër en Schriftgeleerde en lid van de Joodse raad in Jeruzalem. Op de tijdsbalk bevinden we ons in de zomer van 30 AD, een korte tijd na Pinksteren of Sjavoeot met de uitstorting van de Heilige Geest over de discipelen, mannen en vrouwen die het begin van de Joodse Gemeente te Jeruzalem waren. Met wonderen en tekenen werd sindsdien tot ergernis van de Joodse leiders het evangelie aan het Joodse volk gebracht. Als een gevolg waren de apostelen gevankelijk voor de Joodse raad gebracht en met de doodstraf bedreigd. De Schriftgeleerde Gamaliël die het vertrouwen van het volk had stond onder het tumult in de raad op en overtuigde de andere leden voorzichtig met het uitspreken van de doodstraf over de apostelen te zijn. Zijn wijze woorden waren: Laat u niet in met deze mensen en laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden, maar indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen vernietigen; het mocht eens blijken, dat gij tegen God strijdt. Vervolgens lezen we zijn woorden voor de raad hierboven in het Bijbelgedeelte uit het boek Handelingen vanaf vers 35 geciteerd. Hij verwijst hierbij naar twee oproerkraaiers uit het verleden: Thadeus en Judas de Galileeër. Het zijn twee mannen die ten tijde van de bekende beschrijving van de Romeinse keizer het volk ophitsten. Thaddeus had een aanhang van ongeveer vierhonderd mannen en Judas de Galileeër wordt beschreven als de leider van veel volk.

     

    De auteur van het Bijbelboek Handelingen is de evangelist Lukas. Handelingen is zijn tweede boek. Zijn eerste boek: het evangelie naar Lukas, begint hij met de woorden:

    Lukas 1:1 Nademaal velen ter hand genomen hebben, om in orde te stellen een verhaal van de dingen, die onder ons volkomen zekerheid hebben; 2 Gelijk ons overgeleverd hebben, die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn; 3 Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theofilus! 4 Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen, waarvan gij onderwezen zijt. (Statenvertaling)

     

    Met andere woorden de evangelist Lukas stelt dat hij het nodige onderzoek uitgevoerd heeft en alles van meet aan nauwkeurig heeft nagegaan opdat men zeker zou mogen zijn van de historische dingen die hij in geregelde orde neerschreef. Ik twijfel er niet aan dat Lukas bij wijze van spreken zijn huiswerk degelijk gemaakt heeft en ons een historisch overzicht van de gebeurtenissen van tweeduizend jaar geleden bezorgd heeft. Theudas en Judas de Galileeër zijn historische personen die aan het begin van de westerse jaartelling hun plaats op de tijdsbalk hebben. Een struikelsteen voor sommigen is dat Flavius Josephus een naamgenoot van Theudas vermeld die rond 45 AD voor problemen zorgden. Sommige godgeleerden komen dan tot boude uitspraken zoals: Lukas heeft zich vergist, hij heeft zijn huiswerk niet goed gemaakt. Heel de rede van Gamaliël wordt zelfs als een maaksel door Lukas in twijfel getrokken en bevonden een onmiskenbare historische vergissing te zijn.

     

    Wat de Bijbelkritiek betreft is er niets nieuws onder de zon. Veel van de kritiek werd in het verleden door Bijbelgetrouwe geleerden al eens eerder weerlegd. Ook het schijnbare probleem met de naamgenoten Theudas werd eerder al getackeld.

     

     

    De Britse geleerde William Whiston (1667/1752) die vooral bekendheid kreeg door zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus van het Grieks naar het Engels reikte in zijn voetnoten de oplossing voor Theudas en zijn naamgenoot aan. Het is de oudheidhistoricus Flavius Josephus die de tijdgenoot van Lukas’ Theudas in 45 AD plaatst. Hierna het betreffende gedeelte:

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek XX, 5

    1. NOW it came to pass, while Fadus was procurator of Judea, that a certain magician, whose name was Theudas, (9) persuaded a great part of the people to take their effects with them, and follow him to the river Jordan; for he told them he was a prophet, and that he would, by his own command, divide the river, and afford them an easy passage over it; and many were deluded by his words. However, Fadus did not permit them to make any advantage of his wild attempt, but sent a troop of horsemen out against them; who, falling upon them unexpectedly, slew many of them, and took many of them alive. They also took Theudas alive, and cut off his head, and carried it to Jerusalem. This was what befell the Jews in the time of Cuspius Fadus's government.

     

    De geleerde William Whiston voegde in zijn vertaling al een voetnoot bij ter verduidelijking dat we hier met een naamgenoot te doen hebben en niet met een vergissing door Lukas gemaakt die Theudas in de dagen van de inschrijving plaatst. Hierna het heldere commentaar van Whiston:

    (9) This Theudas, who arose under Fadus the procurator, about A.D. 45 or 46, could not be that Theudas who arose in the days of the taxing, under Cyrenius, or about A.D. 7, Acts v. 36, 37. Who that earlier Theudas was, see the note on B. XVII. ch. 10. sect. 5.

     

     

    De Theudas die Lukas aan het begin van onze huidige jaartelling plaatst had een aanhang van ongeveer vierhonderd man. De naamgenoot Theudas die Josephus aanhaalt had een enorme massa mensen als aanhang. Dit is een vaststelling die aantoont dat de Theudas van Lukas en de Theudas van Josephus twee te onderscheiden verzetsmannen waren.

    Voor de geleerde William Whiston was dit ook een uitgemaakte zaak. Hierna het citaat uit Flavius Josephus, Boek XVII:

    Ant. XVII.10.5. There was also Judas, (16) the son of that Ezekias who had been head of the robbers; which Ezekias was a very strong man, and had with great dificulty been caught by Herod. This Judas, having gotten together a multitude of men of a profligate character about Sepphoris in Galilee, made an assault upon the palace [there,] and seized upon all the weapons that were laid up in it, and with them armed every one of those that were with him, and carried away what money was left there; and he became terrible to all men, by tearing and rending those that came near him; and all this in order to raise himself, and out of an ambitious desire of the royal dignity; and he hoped to obtain that as the reward not of his virtuous skill in war, but of his extravagance in doing injuries.

    Hierna Whiston ‘s voetnoot voor F. Josephus Ant. Book XVII.10.5:

    (16) Unless this Judas, the son of Ezekias, be the same with that Theudas, mentioned Acts 5:36, Josephus must have omitted him; for that other Thoualas, whom he afterward mentions, under Fadus the Roman governor, B. XX. ch. 5. sect. 1, is much too late to correspond to him that is mentioned in the Acts. The names Theudas, Thaddeus, and Judas differ but little. See Archbishop Usher's Annals at A.M. 4001. However, since Josephus does not pretend to reckon up the heads of all those ten thousand disorders in Judea, which he tells us were then abroad, see sect. 4 and 8, the Theudas of the Acts might be at the head of one of those seditions, though not particularly named by him. Thus he informs us here, sect. 6, and Of the War, B. II. ch. 4. Sect. 2, that certain of the seditious came and burnt the royal palace at Amsthus, or Betharamphta, upon the river Jordan. Perhaps their leader, who is not named by Josephus, might be this Theudas.

     

    Dit is een plausibele verklaring van de geleerde William Whiston (1667/1752) die alle gezaaide twijfel in de kiem smoort.

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    30-04-2018 om 08:48 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-04-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het achttiende historische Jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr.

    We vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met het artikel van 04.04.2018 op dit blog gaven we aandacht aan het zeventiende jubeljaar dat ten tijde van de regeerperiode van koning Josia en de val van Nineveh viel.

     

     

    De val van Nineveh was door de profeet Nahum (1:1-15) aangekondigd. Aan het einde van de oordeelsaankondiging door Nahum volgt het belangrijk vers 15 waar staat: Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!

    Nahum 1:15 Zie, op de bergen de voeten van de vreugdebode die heil verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid. (NBG Vertaling 1951)

     

    Kan het duidelijker? Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!

    Dit zijn de feesten waaronder ook het jubeljaar, dat in het derde Bijbelboek Leviticus hoofdstuk 25:9-12 beschreven staan. Het zeventiende jubeljaar is op deze wijze als absoluut historisch op de tijdsbalk verankerd en bevestigd de wijze van tellen van de wetenschapper William Whiston (1667/1752).

    De wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD zijn er niet toevallig we dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld hebben.

    Exodus jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.

    Jubeljaren en jaartallen v. Chr.:    Historische periode:

    1.       1395/1394                             Richter Othniël

    2.      1346/1345                                      Ruth 6:6

    3.      1297/1296                             Richter Ehud

    4.      1248/1247                             verdrukking Jabin

    5.      1199/1198                              Richter Thola

    6.      1150/1149                              verdrukking Ammon

    7.      1101/1100                              Richter en profeet Samuël

    8.      1052/1051                             Saul

    9.      1003/1002                                     Salomo

    10.    954/953                               Rehabeam

    11.     905/904                               Josafat

    12.     856/855                                Joas

    13.     807/806                               Amazia

    14.     758/757                                Uzzia

    15.     709/708                               Het 14de jaar van Hizkia

    16.     660/659                               Manasse

    17.     611/610                                  Josia- val van Nineveh

    18.    562/561                               Jaar 37 ballingschap Jojachin

     

    Deze week gaan we verder met het achttiende historische jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr.

     

     

    Op het bijgevoegde tijdschema voor de periode van 606 tot 593 v. Chr. merken we het eerste en het tweede sabbatjaar in de cyclus van het achttiende jubeljaar. Bovenaan de tijdschema staan de jaartallen volgens de westerse kalender vermeld onderverdeeld in vier kwartalen. Daaronder staan de sabbatjaren en jubeljaren via een blauwe tijdsbalk uitgetekend. Een sabbatjaar liep van april tot maart in het volgend jaar en een jubeljaar volgde na zeven sabbatjaren. Het jubeljaar begon in oktober en liep tot september van het volgend jaar, een jaar waar in april een nieuwe sabbatjaarcyclus begonnen was. Dit is in een notendop de wijze van rekenen die William Whiston ons doorgegeven heeft.

    William Whiston (1667/1752) was een Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse taal. In zijn eerder vermelde ‘dissertatie V’ geeft Whiston tien historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van tien historische verwijzingen voegde ik het historische jubeljaar van 562/561 v. Chr. toe, een jubeljaar dat met deze aflevering onze aandacht krijgt.

     

     

    Het volgende tijdschema dat ons op de tijdsbalk naar het achttiende jubeljaar loodst gaat over de periode 592 tot 579 v. Chr. Dit was een dramatische tijdsperiode voor het koninkrijk Juda. Het uitgestelde oordeel over het koninkrijk Juda tijdens het leven van koning Josia zou ten tijde van zijn zoons Jojakim, Jojachin en zijn broer Zedekia als koningen over Juda uitgevoerd worden. Via drie wegvoeringen zouden de twee stammen Juda en Benjamin samen met de Levieten naar Babylon in ballingschap voor in totaal zeventig jaar lang weggevoerd worden. Eén jaar voor elk jaar dat zij in hun lange geschiedenis over honderdtwintig sabbatjaren heen, zeventig keer het sabbatjaargebod genegeerd hadden. In de zomer van 586 v. Chr. zou ook de Tempel te Jeruzalem door de Babyloniërs vernietigd worden. Het ontvolkte land had daarop van het jaar 605 tot het jaar 535 v. Chr. rust. Over de exacte datering van deze geschiedenis plaatste ik eerder op 31.10.2016 op dit blog een artikel: het jaartal van de vernietiging van de Tempel van Salomo door de Babyloniërs. Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1477868400&stopdatum=1478473200

     

     

    Het bijgevoegde tijdschema gaat over de periode van 578 tot 565 v. Chr. en toont het vijfde en zesde sabbatjaar over het sedert 586 v. Chr. ontvolkte land. De eerste wegvoering gaat terug tot 605 v. Chr., een wegvoering waar de bekende jonge Daniël deel van uitmaakte. De tweede wegvoering door de Babyloniërs geschiedde in 597 v. Chr. waarbij koning Jojachin, een zoon van Josia, na een korte regeerperiode van drie maanden gevankelijk weggevoerd werd. Jojachin werd opgevolgd door zijn oom Zedekia die de Babyloniërs als vazal over Jeruzalem installeerden. Het is de gedocumenteerde ballingschap van Jojachin in de Bijbel die de sleutel tot het historische achttiende jubeljaar is.

     

     

    Het laatste tijdschema voor dit artikel gaat over de periode 569/556 v. Chr. en toont het zevende sabbatjaar gevolgd door het achttiende jubeljaar in het jaar oktober 562/september 561 v. Chr. Dit jubeljaar is heel merkwaardig omdat het samenvalt met het eerste regeringsjaar van de Babyloniër Evil Merodach die in dat jaar zijn gestorven vader Nebukadnezar opvolgde, en dat jaar koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste ballingsjaar uit zijn gevangenschap verlostte. Het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojachin viel in oktober 562/september 561 v. Chr. en is gelijk aan het jubeljaar. Evil Merodach nam volgens de Ptolemeüs-koningslijst de scepter van zijn vader over op 11 januari 561 v. Chr. In de twaalfde maand (Adar-februari/maart) van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis verlost.

    2 Koningen 25:27 En het geschiedde in het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojakin, de koning van Juda, in de twaalfde maand, op de zevenentwintigste van de maand, dat Ewil-Merodak, de koning van Babel, in het jaar van zijn troonsbestijging, Jojakin, de koning van Juda, begenadigde en uit de gevangenis ontsloeg; 28 hij sprak vriendelijk met hem en stelde zijn zetel boven die van de koningen die met hem in Babel waren; 29 hij mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en hij at geregeld aan zijn tafel, zolang hij leefde. 30 En zijn levensonderhoud werd hem geregeld vanwege de koning verstrekt, zoveel hij elke dag nodig had, zolang hij leefde. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het feit dat de vrijlating van Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde, is heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in ballingschap als straf voor het zeventig maal niet houden van het sabbatjaar-gebod in het verleden.

     

     

    Van de gevangenzetting in Babylon en Jojachin ’s levensonderhoud daar heeft de archeologie een bewijsstuk gevonden. Robert Johann Koldewey (1855/1925) was de Duitse archeoloog die tijdens de vorige eeuwwisseling te Babylon de vondst deed. Niet dat de Bijbel bewezen moet worden, maar alleen ter extra onderlijning voeg ik de archeologische vondst aan het artikel toe. In Berlijn in het Pergamon-Museum heeft men dit bijzonder Babylonisch Spijkerschrifttafeltje ontcijferd. Het document heeft het over een overzicht van leveranties van levensmiddelen zoals olie en andere producten aan de gevangengenomen koning Ja’-u-kin of Jojachin van Juda. De Babylonische kleitabletten met betrekking tot Jojachin dragen bovendien als jaartal het dertiende regeringsjaar van Nebukadnezar wat de datering mogelijk maakt.

     

    Een observatie die ik bij het bestuderen van de Bijbelse chronologie maak is de waarde die de Bijbelse Kroniekschrijver aan de datering van de Babylonische koningslijst geeft. De verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs en de wegvoering in ballingschap van Juda is gedateerd aan de hand van de regeringsjaren van Nebukadnezar (2 Koningen 25:1-30).

    Vandaag weten we dat de regeerperiode van Nebukadnezar op de tijdsbalk absoluut verankerd zit vanaf zijn eerste regeringsjaar in 605 v. Chr. tot aan zijn laatste jaar in 561 v. Chr. Babylonische annalen op kleitabletten die in het British Museum te Londen bewaard worden, leren dat Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar, eenentwintig jaar op de troon zat en stierf op de achtste dag van de maand Ab, ofwel zestien augustus, en dat Nebukadnezar daarop naar Babylon terugkeerde, en op de eerste dag van de maand Eloel of zeventien september, de troon van Babylon besteeg. Het eerste regeringsjaar van Nebukadnezar zit op de tijdsbalk verankerd via twee genoteerde zonsverduisteringen in de oudheid. De eerste vond plaats op 22 april 621 v. Chr. in het vijfde jaar van Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar. Zijn sterfjaar is dus 605 v. Chr. De tweede zonsverduistering is die van 4 juli 568 v. Chr., in het zevenendertigste regeringsjaar van Nebukadnezar. Weer wordt 605 v. Chr. bevestigt als ankerpunt.

    Een andere observatie die ik maak is dat geen enkele koning van Israël en Juda ooit met een jaartal van een Assyrische koning werd verbonden. De Assyrische koningslijst en haar zogenaamde verankering op de tijdsbalk is bij nader onderzoek als één grote puinhoop te beschrijven, coregentschappen en het deleten van ongewenste koningsnamen waren schering en inslag. Nochtans worden meestal sinds Thiele de koningen van Israël en Juda foutief met de Assyrische koningslijst op de tijdsbalk verankerd.

    De regeerperioden van de Babylonische en Perzische koningen zijn bewaard gebleven in de Ptolemeüs-canon. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik afgesloten met een appendix over de Ptolemeüs-canon en deze als betrouwbaar bevonden. Samen met de chronologische ketting van sabbat- en jubeljaren en de negenenzestig jaarweken van de profeet Daniël past de Ptolemeüs-canon in de overbrugging van het Oude naar het Nieuwe Testament.

    De zogenaamde stille periode die er zit tussen de profeet Maleachi en het optreden van Johannes de Doper wordt door de Ptolemeüs canon overbrugd en bevestigd door de chronologie van de sabbatjaar- en jubeljaren en door de negenenzestig jaarweken van de profeet Daniël.

     

    Wordt vervolgd…

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    23-04-2018 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-04-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De chronologie van het evangelie van Matteüs.

    Met het artikel op dit blog van 12.01.2018 bracht ik de chronologie van het evangelie van Johannes. Ik beloofde toen de chronologie van de gebeurtenissen beschreven door de overige evangelisten op de nieuw samengestelde schema ’s onder te brengen. De bijgevoegde tijdschema ‘s tonen ditmaal twaalf centimeter voor één jaar. Met groene tijdsbalken is op het schema de sabbatjaar- en jubeljaarcyclus afgebeeld. Het dertigste Jubeljaar van september 27 AD tot oktober 28 AD zit op de tijdsbalk verankerd op basis van de studie van de achttiende-eeuwse wetenschapper William Whiston (1667/1752). Zie het artikel van 12.01.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1515366000&stopdatum=1515970800

    Matteüs begint zijn evangelie met het geslachtsregister van Jezus Christus in de lijn van Maria zijn moeder. Het is de koninklijke lijn in tegenstelling tot de evangelist Lucas die het geslachtsregister van Jezus brengt in de wettelijke lijn van Jozef, de echtgenoot van Maria. Na het geslachtsregister van Matteüs 1:1-17, volgt de geschiedenis van de geboorte van Jezus, het bezoek van de wijzen uit het Oosten, het bloedbad onder de onschuldige (onnozele) kinderen te Bethlehem door de hand van Herodes, de vlucht naar Egypte en de terugkeer naar Nazareth (Matteüs 1-18-25, 2:1-23). De evangelist Matteüs gaat met zijn geschiedvertelling verder de tijd terug in dan de evangelist Johannes die zijn chronologisch verhaal begint bij de bediening van Johannes de Doper. Bij Matteüs hoofdstuk drie gearriveerd belanden we bij het optreden van Johannes de Doper waar we de draad met het Johannes evangelie en mijn samengestelde tijdschema ’s weer opnemen.

     

     

    De beschreven gebeurtenissen in Matteüs 3: 1-17 plaats ik op de tijdsbalk aan het begin van het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius in oktober 26 AD en dit in lijn met de berichtgeving van de evangelist Lucas die het optreden van Johannes de Doper verbindt met het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was (Lucas 3:1-2). Op mijn bijgevoegde tijdsbalk heb ik het vijftiende regeringsjaar van Tiberius met een gele tijdsbalk aangebracht van oktober 26 AD tot september 27 AD. Het vijftiende regeringsjaar van Tiberius van 26/27 AD is gerekend vanaf 12 AD toen Tiberius als ‘co-princeps’ van keizer Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765.

    Matteüs 4:1-11 waar Jezus vervolgens in de woestijn beschreven wordt met de satan die Hem tracht te verzoeken tot ongehoorzaamheid aan Zijn missie, plaats ik op de tijdsbalk in oktober/november van het jaar 26 AD. Veertig dagen zou de Heiland in de woestijn zonder eten doorbrengen. Ik kan me voorstellen dat ‘de verzoeker’ Hem benaderde toen de doodshonger zich bij de Heiland inzette.

    Bij Matteüs 4:12-25 zijn we op de tijdsbalk in december 26 AD beland. De beschreven gebeurtenissen laat ik op de tijdsbalk tot september 27 AD lopen.

    Een schijnbaar chronologisch probleem lijkt Matteüs 4:12 te zijn waar vermeld wordt dat Johannes de Doper tijdens de beschreven epoque al ‘overgeleverd’ was. Dit betekent echter niet dat Johannes tijdens deze tijdsperiode al in de gevangenis geworpen was. Dat maakt het Johannes-evangelie duidelijk:

    Johannes 3:23 Doch ook Johannes doopte, te Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen kwamen daar en lieten zich dopen; 24 want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. (NBG Vertaling 1951)

    Met ‘overgeleverd’ kan alleen bedoelt zijn dat er vanuit Jeruzalem ‘navraag’ gedaan werd naar Johannes de Doper en zijn bediening. Zoals ook het Johannesevangelie doorgeeft:

    Johannes 1: 19 En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot hem zonden om hem te vragen: Wie zijt gij? 20 En hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. 21 En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? 23 Hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft. 24 En er waren sommigen afgezonden uit de Farizeeën. 25 En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? 26 Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet, 27 Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken. (NBG Vertaling 1951)

     

    Zoals vermeld plaatsen we de beschreven gebeurtenissen van Matteüs 4:12-25 op de tijdsbalk vanaf december 26 AD tot september 27 AD. Tijdens deze periode verhuist Jezus van Nazareth naar Kafarnaüm aan het meer van Galilea. Daar roept Hij zijn eerste discipelen en verkondigd dat het Koninkrijk der hemelen nabijgekomen is. In april 27 AD was het zevende sabbatjaar begonnen dat aan het dertigste Jubeljaar voorafging.

    De Bergrede van Matteüs hoofdstuk vijf tot en met hoofdstuk zeven is de grondwet van het aangeboden Hemelse Koninkrijk en hoort op de tijdsbalk thuis bij het begin van het Jubeljaar dat op 29 september met Jom Kippoer een aanvang nam. Een heel jaar lang van september 27 AD tot oktober 28 AD zou aan de generatie van Joden toen het Koninkrijk der hemelen aangeboden worden.

    De beschreven gebeurtenissen van Matteüs hoofdstuk 8 volgen chronologisch onmiddellijk na het beëindigen van de Bergrede. De ontmoeting met de Romeinse Centurion gevolgd door de genezing van diens knecht gebeurde onmiddellijk bij het verlaten van de berg. Het schijnbaar gelijkaardige verhaal dat de evangelist Lucas (hoofdstuk 7) brengt geschiedde een jaar later opnieuw met dezelfde Centurion of honderdman.

    De gebeurtenissen zoals beschreven in de hoofdstukken acht tot en met twaalf plaatsen we op de tijdsbalk tijdens het dertigste Jubeljaar van september 27 AD tot oktober van het jaar 28 AD. De roeping en uitzending van de apostelen zoals beschreven in Matteüs hoofdstuk 10 hoort op de tijdsbalk aan het begin van het Jubeljaar thuis. Matteüs hoofdstukken 11 en 12 zitten op de tijdsbalk naar het einde van het Jubeljaar toe. Johannes de Doper die als Elia (Mt. 11:14) de Messias had aangekondigd is door de overheid gevangengenomen en de Schriftgeleerden en Farizeeën worden in het volgende hoofdstuk door de Heiland geadresseerd als een boos en overspelig geslacht (Mt. 12:39).

    Aan het einde van het Jubeljaar blijkt duidelijk dat de Joodse generatie ten tijde van het dertigste jubeljaar Jezus niet als de Messias aanvaard heeft en het aangeboden Vrederijk verworpen is. In het Johannesevangelie zijn we dan bij hoofdstuk 6:66 op de tijdsbalk op hetzelfde tijdstip gearriveerd: “Van toen af keerden vele van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mede.”

    Vanaf hoofdstuk 13 van het Matteüs-evangelie spreekt Jezus alleen nog maar in gelijkenissen tot het volk. Matteüs hoofdstuk 13 plaatsen we op de tijdsbalk vanaf oktober 28 AD na het afsluiten van het jubeljaar.

    Alleen aan zijn discipelen verklaart Jezus zijn gelijkenissen. Zijn blik is vanaf nu op Jeruzalem gericht waar Hij met Pesach 30 AD als het Lam van God (Johannes 1:29) Zichzelf voor de wereld zal geven. De belofte van de Verlosser (Genesis 3:15) en de wederoprichting van alle dingen (Handelingen 3:19-21) was nabijgekomen.

    Matteüs 13:10 De leerlingen kwamen naar hem toe en vroegen: ‘Waarom spreekt u in gelijkenissen tot hen?’ 11 Hij antwoordde: ‘Jullie mogen de geheimen van het koninkrijk van de hemel kennen, hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft zal nog meer krijgen, en het zal overvloedig zijn; maar wie niets heeft zal zelfs het laatste worden ontnomen. 13 Dit is de reden waarom ik in gelijkenissen tot hen spreek: omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen. 14 In hen komt deze profetie van Jesaja tot vervulling:

    “Jullie zullen goed luisteren maar niets begrijpen, en jullie zullen goed kijken maar geen inzicht hebben. 15 Want het hart van dit volk is afgestompt, hun oren zijn doof en hun ogen houden zij gesloten. Met hun ogen willen ze niets zien, met hun oren niets horen, met hun hart niets begrijpen. Want anders zouden ze tot inkeer komen en zou ik hen genezen.” 16 Gelukkig jullie ogen omdat ze zien, en jullie oren omdat ze horen! 17 Want ik verzeker jullie: vele profeten en rechtvaardigen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en te horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te horen.

    (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Het tweede nieuw samengestelde tijdsschema leidt ons via het derde Pesachfeest van april 29 AD naar het vierde en laatste Pesach-feest van april 30 AD waar de Heiland Jezus Christus met Goede Vrijdag Zijn leven zal geven voor de zonden van de wereld. Op de derde dag stond Hij op uit de dood met veertig dagen later Zijn Hemelvaart.

    De dood van Johannes de Doper zoals beschreven in hoofdstuk 14:1-13 van het evangelie van Matteüs volgend op de gelijkenissen plaats ik op de tijdsbalk in de winter van 28/29 AD. De beschrijving van de eerste wonderbare spijziging van ongeveer vijfduizend mannen, de vrouwen en kinderen (Mt. 14:14-21) niet meegerekend plaats ik op de tijdsbalk een korte tijd later in de wintermaanden van het voorjaar van 29 AD. Zo ook het beschreven wonder van Jezus gaande over het meer van Galilea in strijd met alle natuurwetten, waar Hij boven staat (Mt. 14:22-36). Ook hoofdstuk 15:1-20 volgt tijdens deze epoque in de winter van het voorjaar van 29 AD.

    Matteüs hoofdstuk 15:21-28 plaatst Jezus in de omgeving van Tyrus en Sidon ten noorden van Judea. Op mijn bijgevoegd tijdschema plaats ik deze geschiedenis aan het begin van de lente in 29 AD. De tweede wonderbare spijziging van vierduizend mannen (Mt. 15:29-39) ook de vrouwen en kinderen ditmaal niet meegerekend, bij zijn terugkeer in het gebied van Israël is eveneens in de lente van 29 AD te situeren. De vraag van de Farizeeën aan Jezus om een bijzonder teken zoals verhaalt in Matteüs 16:1-12 volgt chronologisch onmiddellijk na de wonderbare spijziging. Daarna vervolgt Matteüs 16:13-20 met Jezus in de omgeving van Caesarea en de belijdenis van Petrus, dat we in de zomer van 29 AD op de tijdsbalk plaatsen. De eerste aankondiging van Jezus (Mt.16:21-28) dat Hij naar Jeruzalem moet gaan en daar veel lijden zou ondergaan is eveneens in de zomer van 29 AD op de tijdsbalk onder te brengen. Naar het einde toe van de zomer van 29 AD plaatsen we de verheerlijking van Jezus op een hoge berg, vermoedelijk de Hermonberg, zoals in Matteüs 17:1-21 beschreven. Wat zich in dezelfde tijdsperiode voordoet is de tweede aankondiging door Jezus van zijn lijden, maar gevolgd door Zijn geprofeteerde opstanding ten derde dage (Mt.17:22-23). Bij Matteüs hoofdstuk 17:24-27 en 18:1-35 zijn we op de tijdsbalk in de herfst van 29 AD gearriveerd. De gebeurtenissen beschreven in Matteüs hoofdstuk 19 tot en met hoofdstuk 20 plaatsen op de tijdsbalk in de wintermaanden van het voorjaar van 30 AD. Bij Matteüs hoofdstuk 21 en verder zijn we in de lente van 30 AD gearriveerd.

     

    Ik heb het Matteüs-evangelie (NBG 1951) met illustraties van James Tissot en Gustave Doré met verklarende voetnoten op een PDF-document samengesteld. De illustraties (public domain) heb ik van het internet geplukt. De voetnoten zijn een synthese van de studiebijbels van Scofield, Büllinger en Thompson. Dit zijn studiebijbels die ik al in 1975 heb aangeschaft en sindsdien met grote voldoening raadpleeg. De lezer(es) van mijn blog die eventueel interesse in dit document heeft stuur ik het graag per email door.

     

    Tot slot voor dit artikel:

    Matteüs 27:33 En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats, 34 Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. 35 Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. 36 En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar. 37 En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN.

     

     

    38 Toen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter-, en een ter linker zijde. 39 En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden. 40 En zeggende: Gij, Die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis. 41 En desgelijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeën, Hem bespottende, zeiden: 42 Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. 43 Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. 44 En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren. 45 En van de zesde (12.00 u) ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure (15.00 u) toe. 46 En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten! 47 En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: Deze roept Elias. 48 En terstond een van hen toe lopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken. 49 Doch de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elias komt, om Hem te verlossen. 50 En Jezus, wederom met een grote stem roepende, gaf den geest. 51 En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. 52 En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt; 53 En uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen verschenen. 54 En de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving, en de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon! (Statenvertaling)

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties:

     

    Kronieken van de koningen van Israël, 2017, zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).


    17-04-2018 om 08:18 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs