EEN GEREVISEERD OVERZICHT
VAN DE VERSCHILLENDE EGYPTISCHE KONINGSHUIZEN VAN DE OUDHEID naar Genesis
versus Egyptologie, 2009, ISBN: 978 1616274238.
De orthodoxe
Sothis-datering verworpen. Nieuwe ankerpunten voor de rangschikking van de
Egyptische dynastieën zijn: De exodus in het jaar 1483 v. Chr. De Bijbelse
zevenjarige periode van hongersnood 1700/1693 v. Chr. Het vijfde regeringsjaar
van koning Rehabeam van Juda in 962/961 v. Chr. verankerd met het
vijfentwintigste regeringsjaar van farao Thothmosis III. E.a.
Het door de orthodoxe
Egyptologie gefabriceerde Oude- en Midden-Rijk loopt nu contemporain met elkaar
op de tijdsbalk. En er blijft slechts één tussenperiode over: die van de
Hyksos. De Hyksos zijn identiek met de Bijbelse Amalekieten die na de exodus en
de vernietiging van het Egyptische leger in de Rode Zee, Egypte overrompelen.
Sefanja
1:1 Het woord des HEREN, dat kwam tot Sefanja,
de zoon van Kusi, de zoon van Gedalja, de zoon van Amarja, de zoon van Hizkia, in
de dagen van Josia, de zoon van
Amon, de koning van Juda. (NBG vertaling 1951)
Met dit
artikel wil ik de profeet Sefanja onder de aandacht brengen. De betekenis van
de naam Sefanja is: Bewaard heeft de HERE. Wat bijzonder aan de introductie
van Sefanja in de Bijbel is, is zijn voorgeslacht. Zijn over-overgrootvader was
namelijk koning Hizkia (724/694 v. Chr.) van Juda. De bediening van de profeet Sefanja
liep ten tijde van het koningschap van koning Josia in Juda. Over koning Josia
schreef ik eerder een artikel op 28-04-2014: Kroniek van koning Josia van
Juda. Koning Josia regeerde van het jaar 640 tot 609 v. Chr., een
periode van 31 jaar. En in het recente artikel over de Scythen van 26-06-2014 verwees
ik naar de regeerperiode van koning Josia in Juda als contemporain met de
beschreven invasie. Het is deze combinatie die me aanzette het Bijbelboek Sefanja
te bestuderen. De profeet moest profeteren tegen het overblijfsel van Baäl en
de algemene afgodendienst die aan het begin van de regeerperiode van Josia in
Juda nog voorkwam, wanneer deze de kroon overnam van zijn vader Amon de
afgodendienaar. Zie
het artikel van 26-05-2014: Kroniek van koning Manasse en Amon van Juda.
We moeten de aanvang van de bediening van Sefanja als profeet aldus dateren
voor de godsdiensthervorming die koning Josia in het land doorvoerde. Vers vier
van het eerste hoofdstuk van Sefanja maakt dit duidelijk.
Sefanja
1:2 Volkomen zal Ik alles van de aardbodem wegvagen, luidt het woord des HEREN.
3 Ik zal wegvagen mens en dier, Ik zal wegvagen het gevogelte des hemels en de
vissen der zee, en de ergernissen met de goddelozen; ja, Ik zal de mensen van
de aardbodem uitroeien, luidt het woord des HEREN. 4 Ik zal mijn hand uitstrekken
tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem, en Ik zal uit deze plaats
uitroeien het overblijfsel van Baäl en
de naam der afgods-dienaren met de priesters, 5 en hen die op de daken zich neerbuigen
voor het heer des hemels, en die zich neerbuigen en zweren bij de HERE en
zweren bij hun Moloch; 6 ook hen die van de HERE afvallen, en die de HERE
niet zoeken noch naar Hem vragen. 7 Zwijg voor het aangezicht van de Here HERE,
want nabij is de dag des HEREN; want
de HERE heeft een offermaal bereid; Hij heeft zijn genodigden geheiligd. 8 Het
zal geschieden ten dage van het offermaal des HEREN, dat Ik bezoeking zal doen
over de vorsten en over de koningszonen en over allen die uitheemse kleding
dragen. 9 Ook zal Ik te dien dage bezoeking doen over allen die over de
drempel springen, die het huis hunner heren vullen met geweld en bedrog. 10
Het zal geschieden te dien dage,
luidt het woord des HEREN, dat er een luid geschreeuw zal zijn uit de Vispoort
en een gehuil uit de Nieuwe stad en een luid gekraak van de heuvels. 11 Huilt,
gij inwoners van de Vijzel, want al het kramersvolk gaat te gronde en alle
geldwegers worden uitgeroeid. 12 Het zal te
dien tijde geschieden, dat Ik Jeruzalem met lampen zal doorzoeken; Ik zal
bezoeking doen over de mannen die dik geworden zijn op hun droesem, en
die bij zichzelf denken: De HERE doet geen goed en Hij doet geen kwaad.
13 Hun rijkdommen zullen zijn ter plundering en hun huizen ter verwoesting. Al
bouwen zij huizen, zij zullen ze niet bewonen; al planten zij wijngaarden, zij
zullen de wijn daarvan niet drinken.
De
hiervoor vermelde oordeelaankondiging moeten we op de tijdsbalk voor de
godsdiensthervorming van koning Josia plaatsen. De jaartallen verstrekt het
Bijbelboek 2 kronieken:
2
kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
eenendertig jaar te Jeruzalem. 2 Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN en
wandelde in de wegen van zijn vader David; hij week niet af, rechts noch links.
3 In het achtste jaar zijner regering,
toen hij nog jong was, begon hij de God van zijn vader David te zoeken, en in het twaalfde jaar begon hij Juda
en Jeruzalem te reinigen van de hoogten, de gewijde palen, de gesneden en de
gegoten beelden. 4 Men brak in zijn
tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de wierookaltaren die daarop
stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden
verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij op de graven van hen
die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters verbrandde hij op hun
altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in de steden van Manasse,
Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke allerwegen in puin
lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en sloeg hij de gesneden
beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele land van Israël hieuw hij
om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem.
Het
twaalfde regeringsjaar van Josia was okt629/sep628 v. Chr. De aanvang van de
bediening van Sefanja zit op de tijdsbalk voor het jaar 629/628 v. Chr. en liep
vermoedelijk gelijk met de eerste twaalf jaar van het koningschap van Josia.
Het resultaat van zijn prediking (en van andere profeten) was dat de jonge Godvruchtige
koning Josia aan het volk zijn godsdiensthervorming kon doorvoeren. Het aangekondigde
oordeel door de mond van de profeet Sefanja werd voor koning Josia afgewend en
uitgesteld tot de regeerperiode van zijn zonen Jojakim, Jojachin en Zedekia.
Deze laatste koning maakte de val van Jeruzalem in 586 v. Chr. mee, de
vernietiging van de Tempel en de wegvoering in Babylonische Ballingschap.
Daarvoor had de Babyloniër Nebukadnezar voor de ogen van Zedekia diens zonen
laten doden en daarop Zedekia laten verblinden. Met uitgestoken ogen werd
Zedekia gevankelijk naar Babylon weggevoerd. Het was het einde van het
koningschap van Israël.
Hierna
citeer ik vers per vers, de profeet Zefanja verder en geef waar nodig
commentaar. De profetie van Sefanja heeft betrekking op een herkenbaar
historisch gedeelte maar gaat ook dikwijls over, naar wat men de eindtijd
noemt. Een oordeelperiode over Juda en de volken dat ook nu nog toekomst is.
1:14
Nabij is de grote dag des HEREN,
nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN; bitter schreeuwt dan de
held. 15 Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst, een dag van vernieling en van
vernietiging, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en
van dikke duisternis, 16 een dag van bazuingeschal en van
krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens. 17 Dan
zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden, want zij hebben tegen de
HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als stof en hun ingewand als
drek. 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden op de dag van de
verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver zal de ganse aarde
verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk einde zal Hij alle
inwoners der aarde bereiden. 2:1
Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, 2 voordat het
besluit tot uitvoering komt als kaf gaat een dag voorbij voordat over u
komt de brandende toorn des HEREN, voordat over u komt de dag van de toorn des
HEREN. 3 Zoekt de HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening
volbrengt; zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen
worden op de dag van de toorn des HEREN.
Voorwaar,
men wordt niet vrolijk gestemd bij het lezen van de oordeelaankondiging van de
profeet Sefanja. Nochtans is het wat inhoud betreft, dezelfde aankondiging die
men bijvoorbeeld ook in het laatste Bijbelboek vind: de Openbaring of de
Apocalyps van Jezus Christus. De dag des HEEREN is in het Bijbelboek
Openbaring een periode van zeven jaar verdeeld in twee perioden van 3 ½ jaar.
Een periode van oordeel over een mensenwereld die de Baäls volgen.
De
profeet Zefanja gaat in de verzen volgend op 2:3 over naar een duidelijk
herkenbaar historisch gedeelte. Alhoewel het ook profetie was aangezien de
profeet Zefanja een oordeel aankondigde over het land der Filistijnen. Een
oordeel dat hij aankondigde in de periode 640/629 v. Chr. en pas in vervulling
ging met de Scythische invasie van het gebied in het jaar 621 v. Chr. Zie het artikel
op deze blog over de Scythen van 26-06-2014:
Zefanja
2:4 Want Gaza zal verlaten zijn, en Askelon tot een woestenij worden, Asdod zal men op de middag verdrijven,
en Ekron zal ontworteld worden. 5
Wee u, bewoners der zeekust, volk der Keretieten! Het woord des HEREN is
tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te gronde richten, zodat er
geen inwoner meer zal zijn. 6 De zeekust zal worden tot weideplaatsen, tot
putten der herders en tot kooien voor schapen. 7 De
kust zal ten deel vallen aan het
overblijfsel van het huis van Juda; daarop zullen zij weiden; in de huizen
van Askelon zullen zij zich des avonds legeren, want de HERE, hun God, zal acht
op hen slaan en een keer in hun lot brengen. 8 Ik heb gehoord het
gesmaad van Moab en het gehoon der Ammonieten, waarmede zij mijn volk smaadden
en zich verhieven tegen hun gebied. 9 Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord
van de HERE der heerscharen, de God van Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom
gelijk worden, en de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een
zoutgroeve en een woestenij tot in eeuwigheid. Het overblijfsel van mijn volk zal
hen plunderen en de rest van mijn natie hen erfelijk bezitten. 10 Dit zal hun
wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben gesmaad en zich verheven tegen
het volk van de HERE der heerscharen. 11 Geducht zal de HERE tegen hen wezen,
want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren, en voor Hem zullen zich
neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der volken. 12 Ook gij,
Ethiopiërs, zult met mijn zwaard doorstoken worden. 13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken, Hij zal Assur te
gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een woestijn. 14
Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen leeft; zowel
pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort, hoe het
giert door het venster; verwoesting is op de drempel, want men heeft het
cederwerk vernield. 15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde, die
bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is zij tot een woestenij
geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder die haar voorbijgaat,
zal fluiten, met de hand schudden.
Zoals
in mijn artikel over de Scythische invasie uiteengezet bleef het land Juda
ongedeerd maar werd het gebied van Asdod, toen een Assyrische provincie, in
622/621 v. Chr. door de Scythen onder de voet gelopen. Alle door Sefanja
vermeldde plaatsen van Gaza tot Ekron bevonden zich in de Assyrische provincie
Asdod. Ik citeerde in het eerder vermelde artikel de historicus Herodotos Boek
1, 105 die vooral de plundering en het lot van Ashkelon belichtte.
In dit
gebied woonde echter niet meer de oorspronkelijke bevolking ten tijde van Saul
en David, maar hadden zich daar, sinds 712 v. Chr. zogenaamde zeevolken, gevestigd.
Zie het
artikel op deze blog van 22-03-2014: Ramses III en de Zeevolken. De door
Zefanja vermelde Keretieten moeten
met hen geïdentificeerd worden. In dezelfde lijn schreef ik op 11-02-2014 een
artikel over het reisverslag van WEN-AMON. De reis van Wen-Amon
dateerde ik in 667 v. Chr. en in dat jaar, in die periode zat ook een zogenaamd
zeevolk; de Tjeker, in Byblos aan de Middellandse Zeekust. En ook van de
Assyriërs onder Sargon II en Sanherib bezitten we berichten uit hun tijd, over
Ioniërs of Grieken in het oude land der Filistijnen. De Keretieten van de
profeet Sefanja moeten aldus ook met een van de vele zeevolken geïdentificeerd
worden. De Keretieten stammen hier af van de Kittiërs, de zonen van Jawan, de
zoon van Jafeth, de zoon van Noach:
Genesis
10:2 De zonen van Jafet waren Gomer,
Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en
Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen
van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. 5 Naar dezen
zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal, naar
hun geslachten, onder hun volken.
De
Septuagint-vertalers (van Hebreeuws naar Grieks) hebben in de derde eeuw voor
Christus het Hebreeuwse woord voor Keretieten vertaald met Kretenzers. Ik neem
aan dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden
identificeren met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit
nieuwe volk aan de kust gaven. Hierna de Engelse vertaling van het betreffende
Bijbelgedeelte uit de LXX.
LXX Zefanja 2:4 For Gaza shall be utterly spoiled, and
Ascalon shall be destroyed; and Azotus shall be cast forth at noon-day, and
Accaron shall be rooted up. 5 Woe to them that dwell on the border of the sea, neighbours of the Cretans! the word of
the Lord is against you, O Chanaan, land of the Philistines, and I will destroy you out of your dwelling-place. 6
And Crete shall be a pasture of
flocks, and a fold of sheep. 7 And the
sea cost shall be for the remnant of the house of Juda; they shall pasture
upon them in the houses of Ascalon; they shall rest in the evening because of
the children of Juda; for the Lord their God has visited them, and he will turn
away their captivity.
Het is
na het wegtrekken van de plunderende Scythen naar het noorden, dat koning Josia
volgens de profetie van Sefanja (2:6), het kustgebied heeft kunnen bezetten. De
macht van Assyrië was tanende. Zij werden al belaagd door Babyloniërs en Meden.
En de Scythen hadden net een rooftocht door hun gebied uitgevoerd. Het is in
dit machtsvacuüm dat Josia zijn heerschappij over het gebied kon vestigen. De
Bijbel leert dat Josia ook het gebied van het van Israëlieten ontvolkte gebied
van Samaria controleerde (2 Koningen 23:15-19 en 2 Kronieken 34:1-7).
En de
moderne archeologie bevestigd zijn beheersen van de kust. Niet ver van
Jafne-Jam hebben archeologen anno 1960 een vestingstad blootgelegd dat men de
naam Mesad Hashavjahoe gegeven heeft, en dit op basis van Hebreeuwse
inscripties op potscherven. De vondsten heeft men gedateerd van ongeveer het
jaar 630 tot 609 v. Chr., en valt aldus binnen de regeerperiode van koning
Josia van Juda. Hierna een citaat
van de bekende W.F. Albright:
"The life of the fortress could be dated within
narrow limits by the typical late pre-exilic and early Ionian pottery found on
the site, as well as by historical considerations, which suggest a date about
630 BCE. This would be just after the death of the Assyrian king Ashurbanipal
and before the occupation of the Philistine Plain by Psammetichus of
Egypt."
Het
gevonden aardewerk is nochtans een onderwerp van heel wat discussies onder de
verschillende vak-wetenschappers. Ook hier is de orthodoxe Egyptologie en haar
tijdconstructie een hinderpaal in het verklaren van het gevonden Griekse
materiaal. En een andere hinderpaal bij vele
wetenschappers is dat zij de Bijbel niet als een historisch accuraat boek
aanvaarden. Van groot belang was echter de vondst te Mesad Hashavjahoe van een
potscherf met een Hebreeuwse brief erin gegrift. Hierna een citaat van Shmuel Ahituv met commentaar:
"The letter is written in good biblical Hebrew,
plus a possible scribal omission here or there, and the script is that of a
trained scribe. The work supervisor mentioned in the text bears a clearly
Judaean name, Hoshavyahu. All these factors point to a time of Judaean control
over the area."
En de
archeoloog J. Naveh die in 1960 de werkzaamheden op de site leidde geeft hierop
het volgende commentaar:
"The four Hebrew inscriptions together testify to
this fortress having been under Judaean control at the time. ... It seems
likely that Josiah placed a military governor in charge of the fortress, and
that the force garrisoned there was supplied with provisions by the peasants
living in the unwalled settlements in the vicinity.
Het is
duidelijk dat koning Josia s hegemonie zich ook over de zeekust uitstrekte. En
dat dit een vervulling van de profetie van Sefanja was. Vanaf het doortrekken
van de Scythen in het jaar 622/621 v. Chr. tot het jaar 609 v. Chr.
controleerde Josia de buurlanden(ex-Assyrische provincies) van Juda. In het
jaar 609 v. Chr. kwam Josia aan zijn einde te Megiddo, alwaar hij de doortocht
van het Egyptische leger onder farao Necho II de weg wilde versperren. In het
jaar 612 v. Chr. was Nineveh door Babyloniërs en Meden ten val gebracht en werd
daarop het Assyrische Rijk verdeeld. Egypte was hier ook een van de aasgieren
die hun deel van de buit wilde binnenhalen. En daarom rukte farao Necho II met
zijn legers langs het kustgebied naar het noorden, naar Karkemis aan de Eufraat.
Hierna vervolg
ik met de profetie van Sefanja integraal te citeren. De profeet spreekt vanaf
hoofdstuk 3:1 de stad Jeruzalem aan en kondigt oordeel over zijn generatie aan:
3:1 Wee u, weerspannige,
bezoedelde, verdrukkende stad! 2 Zij hoort naar geen roepstem, zij neemt geen
tuchtiging aan; op de HERE vertrouwt zij niet, tot haar God nadert zij niet. 3
Haar vorsten in haar midden zijn brullende leeuwen; haar rechters zijn avondwolven,
zij laten niets over tot de morgen. 4 Haar profeten zijn woordenkramers, mannen
die trouweloos handelen; haar priesters ontwijden het heilige, zij doen de wet
geweld aan. 5 De HERE is rechtvaardig in haar midden; Hij doet geen onrecht;
elke morgen geeft Hij zijn recht; als het licht wordt, blijft het niet uit.
Doch de verkeerde weet van geen schaamte. 6 Ik heb volken uitgeroeid; vernield
zijn hun hoektorens; Ik heb hun straten verwoest, zodat niemand er meer door
gaat; hun steden liggen in puin, zonder mensen, zonder inwoners. 7 Ik zeide:
Vrees Mij toch, neem tuchtiging aan; dan zal haar woning niet uitgeroeid
worden volgens alles waarmee Ik over haar bezoeking zal doen. Evenwel, zij
waren er vroeg bij om al hun boze daden te bedrijven. 8 Daarom, wacht op Mij, luidt het woord des
HEREN, ten dage dat Ik zal opstaan
tot de buit; want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te
verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandende toorn,
want door het vuur van mijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden.
Wanneer
we dit Bijbelgedeelte hebben doorgenomen merken we hoe de boodschap van Zefanja
overgaat van een oordeelaankondiging over het Jeruzalem van zijn tijd naar een
oordeelaankondiging over de ganse aarde. Een oordeel dat echter vandaag nog
toekomst is. Zoals in het artikel op deze blog van 29-06-2014 over de profeet
Micha bestaat er ook een tijdskloof in de profetie van
Zefanja. De reden is de verwerping van de Messias bij zijn eerste komst met als
gevolg het ontstaan van een tijdskloof in vele profetieën over het beloofde
Messiaanse Vrederijk. In dit tijd-dal wordt al bijna tweeduizend jaar nu de EKKLESIA
uitgeroepen. Maar er volgt nog een derde herstel van een rest van Israël, en
met hen de volken. En het is over dit herstel dat Zefanja zijn slotwoorden
uitspreekt:
3:9 Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij allen de naam des
HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder. 10 Van gene zijde
der rivieren van Ethiopië zullen mijn aanbidders, mijn verstrooiden, mijn offer
brengen. 11 Te dien dage zult gij u
niet behoeven te schamen over al de daden waarmede gij tegen Mij hebt
overtreden, want dan zal Ik uit uw midden uw hoogmoedig juichenden verwijderen.
En voortaan zult gij niet meer overmoedig zijn op mijn heilige berg. 12 En Ik
zal in uw midden overlaten een ellendig en gering volk, en wie schuilen bij de
naam des HEREN. 13 Het overblijfsel van
Israël zal geen onrecht doen noch leugen spreken, en in hun mond zal geen
bedrieglijke tong gevonden worden, want zij zullen weiden en nederliggen,
zonder dat iemand hen verschrikt. 14 Jubel, dochter van Sion; juich, Israël;
verheug u en wees vrolijk van ganser harte, dochter van Jeruzalem! 15 De HERE heeft uw gerichten weggenomen,
Hij heeft uw vijand weggevaagd. De Koning Israëls, de HERE, is in uw midden; gij zult
geen kwaad meer vrezen. 16 Te
dien dage zal tot Jeruzalem gezegd worden: Vrees niet, Sion, laten uw handen niet slap worden. 17 De HERE, uw
God, is in uw midden, een held, die verlost. Hij zal Zich over u met vreugde
verblijden; Hij
zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal over u juichen met gejubel. 18
Wie bedroefd zijn, ver van de feestvergadering, zal Ik samenbrengen; zij
behoren toch bij u. Als een last drukt de smaad op hen. 19 Zie, Ik zal te dien
tijde afrekenen met al uw verdrukkers, maar Ik zal het hinkende verlossen en
het verstrooide zal Ik verzamelen; Ik zal tot een lof en tot een naam stellen
hen, wier schande was over de gehele aarde. 20 Te dien tijde zal Ik u doen komen, namelijk ten tijde dat Ik u verzamelen zal. Want Ik zal u stellen
tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde, wanneer Ik voor uw
ogen een keer zal gebracht hebben in uw lot, zegt de HERE.
Wanneer
deze profetie voor Israël ooit haar vervulling ziet, zullen ook de volken in
hun zegen delen. Ook een rest van de oude (en nieuwe) vijanden zullen dan
verzoend en gezegend naast Israël, het vrederijk beërven. En dit is geen Utopie
maar een in de Bijbel beloofde werkelijkheid die op God s tijd in vervulling
zal gaan.
Jesaja
19:23 Te dien dage zal er een
heerbaan wezen van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in
Assur, en Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te dien dage zal Israël de
derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, 25 omdat
de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de woorden: Gezegend zij mijn
volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël.
Psalm
87:1 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied. Zijn stichting ligt op heilige
bergen; 2 de HERE heeft Sion s poorten lief boven alle woningen van Jakob. 3
Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! Sela 4 Rahab en Babel
vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met
Ethiopië: deze is daar geboren. 5 Ja, van Sion wordt gezegd:
Ieder
van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. 6 De HERE
telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. Sela 7 En zij zingen
bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u!
Micha 1:1
Het woord des HEREN, dat tot Micha, de Morastiet, kwam in de dagen van Jotham,
Achaz, Jehizkia, koningen van Juda, hetwelk hij geschouwd heeft over Samaria en
Jeruzalem.
De naam
van de profeet Micha is een verkorte vorm van de naam Michajah wat betekent: Hij
die is als de HERE". Zoals het eerste vers hierboven geciteerd, trad de
profeet op in dagen van de koningen van Juda: Jotham, Achaz en Jehizkia. Op de
tijdsbalk zitten we voor deze koningen in de jaren van 750 tot 694 v. Chr. Zie het artikel
op deze blog van 15-05-2014 over de chronologie van de koningen Jotham en Achaz
en
het artikel van 22-05-2014 voor de kroniek van de koning van Juda: Hizkia.
Dat maakt van de profeet Micha een tijdgenoot van de profeet Jesaja. De
bediening van Jesaja duurde langer in tijd aangezien deze profeet zijn
bediening al een generatie eerder, in de dagen van koning Uzzia van Juda,
begon.
Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij heeft gezien over Juda en
Jeruzalem in de dagen van Uzzia,
Jotham, Achaz en Jehizkia, koningen van Juda.
In het
eerste hoofdstuk van het Bijbelboek Micha lijkt het dat Micha (1:2-4) zijn
bediening begon ten tijde van een meganatuurcatastrofe. Ik vermoed dat het de
catastrofe van het jaar 748 v. Chr. was (Genesis versus Egyptologie, hoofdstuk
22) die de bediening van Micha zag aanvangen. Het was dan nog 31 jaar tot de
val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen van Israël in Assyrische
ballingschap (Micha 1:5-7). Zie ook het artikel op deze blog van 31-01-2014:
Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen.
Sommige
van de oordeel-aankondigingen over Juda en Samaria zijn bij de profeten Micha
en Jesaja dezelfde. Dit was voer voor de Bijbelkritiek, wanneer deze in de
tweede helft van de negentiende eeuw echt op gang kwam. De profeten zouden van
elkaar gekopieerd hebben enz. Voor iemand die gelooft dat de Bijbel het Woord
van God is, is dit uiteraard onzin. Het gaat hier tenslotte niet om de woorden
van de profeten maar om het Woord van God dat Hij via deze mensen doorgaf.
Paulus
aan de Hebreeën 1:1 Nadat God eertijds vele
malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, 2
heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij
gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld
geschapen heeft.
Net
zoals Paulus eertijds aan de Hebreeën schreef dat God vele malen en op vele
wijzen tot de profeten sprak, is het logisch dat dezelfde boodschap met
dezelfde woorden is doorgegeven.
De
brief van Paulus aan de Hebreeën is overigens nog zo een voorbeeld van ijdel
gepraat van de Bijbelkritiek. Aangezien de brief aan de Hebreeën in ons Nieuwe
Testament geen afzender opgeeft mag/moet/kan er getwijfeld worden aan de
identiteit van Paulus als briefschrijver. En de brief van Paulus aan de
Hebreeën waar de apostel Petrus naar verwijst, zou dan verloren gegaan zijn?
2
Petrus 3: 14 Daarom, geliefden, beijvert u in deze verwachting,
onbevlekt en onberispelijk te blijken voor Hem in vrede, 15 en houdt de
lankmoedigheid van onze Here voor zaligheid, zoals ook onze geliefde broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u
geschreven heeft, 16 evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen
spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en
onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de
overige schriften.
Dit is bij
de studie van de Bijbelboeken niet mijn uitgangspunt. Met dit artikel wil ik een
bijzonder chronologisch onderdeel van de profeet Micha behandelen. De tijdskloof namelijk die er zit in tussen
vers 2b en vers 3 van het hierna volgende citaat:
Micha 5:1
En gij, Bethlehem Efrata, al zijt
gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een
heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der
eeuwigheid. 2 Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren
zal, gebaard heeft.
( Tijdskloof
van inmiddels 2018 jaar)
Dan zal het overblijfsel zijner broederen
terugkeren met de Israëlieten. 3 Dan zal
Hij staan en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam
des HEREN, zijns Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn
tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn.
De
profetie van Micha over de geboorteplaats van de Messias of Christus is
wereldwijd bekend vanwege het Kerst-gebeuren. Het gehucht Bethlehem is de
plaats waar de Heiland in het jaar vijf voor Christus in de vijfde maand Ab
(juli/augustus) geboren werd. (zie het artikel op deze blog van 28-01-2014: Wanneer
werd de Heiland geboren?) Toen de Magi uit het Oosten aan het hof
van Herodes de Grote navraag kwamen doen naar de geboorte van de Koning der
Joden werd op bevel van Herodes de Joodse Schriftgeleerden er bij gehaald die
daarop aan Herodes de Boekrol van de profeet Micha citeerden:
Matteüs
2:1 Toen nu Jezus geboren was te Betlehem in Judea, in de dagen van
koning Herodes, zie, wijzen uit het Oosten kwamen te Jeruzalem, 2 en vroegen:
Waar is de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het
Oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen. 3 Toen koning
Herodes hiervan hoorde, ontstelde hij en geheel Jeruzalem met hem. 4 En hij
liet al de over-priesters en Schriftgeleerden van het volk vergaderen en
trachtte van hen te vernemen, waar de Christus geboren zou worden. 5 Zij zeiden
tot hem: Te Bethlehem in Judea, want aldus staat geschreven door de profeet: 6 En gij, Betlehem, land van Juda, zijt
geenszins de minste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman
voortkomen, die mijn volk Israël weiden zal.
De
evangelist Matteüs die zijn geschiedenis van de eerste komst van de Christus in
het Grieks neerschreef gebruikte voor het citaat van de profeet Micha, de
Griekse Septuagint LXX vertaling, en vandaar het verschil in schrijfwijze
tussen het citaat van Micha uit het Hebreeuwse Oude Testament zoals het door de
Masoreten is overgeleverd en de Griekse vertaling van de LXX.
De
Statenvertaling is de Hebreeuwse grondtekst trouw gebleven en geeft het citaat
als het volgt weer:
Micha 5:1
En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van
Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en
Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
De NBG
Vertaling van 1951 heeft hier de Statenbijbel gevolgd.
NBG 5:1
En gij, Betlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u
zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong
is van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
De
juiste vertaling is belangrijk voor het eenvoudig herkennen van juist wie in de
profetie, de beloofde Heerser is. Het is namelijk de Messias/ Gezalfde/ Christus,
de Zoon van God, de HERE God zelf, die mens werd en het kleinste dorp van Juda
uitkoos voor Zijn geboorte in de wereld.
Micha
5: 2
Daarom zal Hij hen prijsgeventot
de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft.
De
voorzegging van de profeet Micha was nochtans een oordeel-aankondiging voor
zijn tijdgenoten. Het volk van Juda dat zijn eigen weg ging zou in ballingschap
naar Babylon weggevoerd worden. Zij zouden prijs gegeven worden:
Micha
4:10 Krimp ineen en schreeuw het uit, dochter Sions, als een barende; want
thans zult gij uittrekken uit de stad en verblijven op het veld, en gij zult
naar Babel komen. Daar zult gij bevrijd worden; daar zal de HERE u
verlossen uit de macht van uw vijanden.
De
profeet Jesaja, de tijdgenoot van de profeet Micha had dezelfde boodschap voor
het volk:
Jesaja
39: 6 zie, er zullen dagen komen, dat alles wat in uw paleis is en wat uw
vaderen opgestapeld hebben tot op deze dag, naar Babel zal worden weggevoerd.
Niets zal er overblijven, zegt de HERE. 7 En van uw zonen, die uit u voortkomen
zullen, die gij zult verwekken, zullen zij nemen, om hoveling te zijn in het
paleis van de koning van Babel.
Ik
herhaal nogmaals; dit is geen plagiaat, maar twee profeten die vanwege de ernst
van de zaak, hetzelfde oordeel aankondigen. En de profeet Micha verwittigde het
volk dat zij door God prijsgegeven zouden worden tot de tijd, dat zij die baren
zal, gebaard heeft. En dit is in de geschiedenis van Israël letterlijk
uitgekomen. Na Babylon, namen de Meden en de Perzen de heerschappij over,
gevolgd door de Grieken en daar vanaf 63 v. Chr. de Romeinen.
Micha 3:12
Daarom zal om uwentwil Sion als een akker worden omgeploegd, en Jeruzalem zal
worden tot steenhopen, ja de tempelberg tot woudhoogten.
Er
waren in de lange periode vanaf de Babylonische Ballingschap (605/536 v. Chr.)
tot aan de Romeinse periode (63 v. Chr.) af en toe lichtpuntjes zoals de
terugkeer van een overblijfsel uit de ballingschap, de herbouw van de tempel
onder Ezra en Nehemia tijdens de Perzische heerschappij. Maar het koningschap
was verdwenen. Wat bleef was de belofte van het herstel. Voor een gelovig
overblijfsel van Israël was het nu wachten op degene die baren zou, op de geboorte van de Gezalfde, de Koning
der koningen.
De
profeet Jesaja had degene die baren zou eveneens voorspeld:
Jesaja
7: 14
Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden
en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven.
In het
Nieuwe Testament wordt deze profetie vervuld in Maria van het huis van David.
Zie Lucas 1:26-38 en Matteüs 1;18-25
En de
profeet Jesaja geeft twee verschillende facetten van de verwachte Heerser door;
een Heerser namelijk maar tegelijkertijd ook een Knecht.
Jesaja
53: 1
Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des HEREN
geopenbaard? 2 Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een
wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem
zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. 3
Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met
ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en
wij hebben hem niet geacht. 4 Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen,
en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door
God geslagene en verdrukte. 5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord,
om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was
op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen
dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE
heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld,
maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat
ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn
scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.
Maar nu
verder met de profetie van Micha. Ik herhaal voor de goede orde nogmaals het
Bijbelcitaat:
Micha 5:1
En gij, Bethlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u
zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is
van ouds, van de dagen der eeuwigheid. 2 Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die
baren zal, gebaard heeft
( Tijdskloof
van inmiddels 2018 jaar)
Dan zal het
overblijfsel zijner broederen terugkeren
met de Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan
en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN,
zijns Gods; en
zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de
einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn.
Het
profetisch Bijbelgedeelte van vers 2b en verder is tot op heden niet vervuld
geworden. De Heer Jezus Christus werd als Gezalfde, als Messias bij zijn eerste
komst door zijn generatie afgewezen met als een gevolg dat de belofte van
herstel uitgesteld werd. Zie het artikel op deze blog van 02-06-2014: DE JOODSE
JAARTELLING ANNO MUNDI 5774. In de tussentijd wordt al bijna
gedurende twintig eeuwen de EKKLESIA uitgeroepen, en kennen we daarnaast het
verdeelde Christendom.
De
belofte van een derde herstel van het koningschap van Israël van de profeten
zoals o.a. Micha, blijft echter geldig. De Joden die in 70 AD in een
wereldwijde diaspora terecht kwamen, zijn in deze volken-zee bewaard gebleven (wat
in wezen wonderlijk is), zij het dikwijls onder heel zware verdrukking. Sinds
1948 kennen we een nationaal herstel in het zogenaamde oude land der vaderen:
Israël. Een nationaal herstel dat echter onder grote moeilijkheden gehandhaafd
wordt. De belofte van de profeet Micha: en zij zullen rustig wonen, want nu
zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn., ligt
nog ver weg. Hier gelden namelijk andere wetmatigheden.
Onder
diegenen in het christendom die op basis van de profetische Boeken van de
Bijbel in een derde herstel van Israël geloven is de vestiging van de seculiere
staat Israël in 1948 het grote teken, nu nog meer aan het begin van het derde
millennium, dat de (weder)komst van de Messias nabij is. En regelmatig loopt
men de laatste zestig+ jaar, op de te verwachten feiten vooruit. Zie het artikel
op deze blog van 20-05-2014:DE PROFEET JOEL EN DE TETRADE VAN BLOEDRODE MAANSVERDUISTERINGEN
IN 2014/2015?
Het
hierna volgende Bijbelcitaat van de profeet Hosea verklaart in een notendop hoe
het allemaal in de toekomst in zijn werk zal gaan.
Micha
5:15b.. Ik
zal heengaan, Ik wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht zoeken; wanneer
het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons wederkeren tot de
HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal
ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage
zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij
willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dagenraad is
zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land
besproeit. (NBG Vertaling 1951)
De
uitleg van dit Bijbelcitaat zou als het volgt kunnen gegeven worden: in vers
15b wordt de Hemelvaart van de Messias in 30 AD beschreven: Ik zal heengaan,
Ik wil wederkeren naar mijn plaats. Het woord: totdat slaat op de tijdskloof
van inmiddels 1984 jaar. Wanneer het hun bang te moede is, slaat op een
komende verdrukking waaruit zij op God zullen roepen. Hoofdstuk 6:1 leert de
collectieve bekering op één dag van een rest van Israël. En volgens vers 2 is
er onder de rest van Israël dan een kennen, een weten van wat er twee dagen of
tweeduizend jaar eerder in het jaar 30 AD gebeurd is en beseft men vanaf dat
ogenblik dat de derde dag van de wederoprichting aller dingen nabij is.
Dan pas
zal ook de profetie van Joël haar volledige vervulling kennen:
Joël 2:28
Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en
uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw
jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de
dienstmaagden zal Ik in die dagen
mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde,
bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon
zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en
geduchte dag des HEREN komt. 32 En het
zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden,
want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd
heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG
1951 vertaling)
De
geciteerde profetie van Joël gaat pas in vervulling op het einde van de
Bijbelse eindtijd-periode en aldus niet anno 2014/2015 zoals een aantal
data-hoppers tegenwoordig beweren. Al de profetische Bijbelcitaten van dit
artikel hebben trouwens betrekking op de eindtijd-periode met een duur van zeven
jaar. Deze periode is dan nog eens verdeeld in twee schijven van 3 ½ jaar. De
Grote Verdrukking of Jacob s benauwdheid vangt aan in de helft van de
zevenjarige eindtijd-periode.
Joël 3:1
Want zie, in die dagen en te dien
tijde, wanneer
Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal
Ik alle volken verzamelen en
afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht
treden (NBG 1951 vertaling)
Het
hiervoor vermelde profetische Bijbelgedeelte werd niet vervuld in 1948
toen de Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967
toen Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd.
Maar zal pas vervuld worden in de tweede helft van de zevenjarige
eindtijdperiode, de 70ste jaarweek van de profeet Daniël. Zie het artikel
van 04-04-2014 op deze blog: DE 70 JAARWEKEN VAN DANIEL.
En het hierna
volgende citaat is niet het al lang gehoopte Utopia, maar een in de Bijbel
beloofd Vrederijk dat pas werkelijkheid zal worden bij de komst van de Messias.
Micha 4:1 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de
berg van het huis des HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal
verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, 2 en
vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des
HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen
en opdat wij zijn paden bewandelen. Want
uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. 3 En Hij zal
richten tussen vele volkeren en rechtspreken over machtige natiën tot in verre
landen. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot
snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij
zullen de oorlog niet meer leren. 4 Maar zij zullen zitten, een ieder onder
zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de
mond van de HERE der heerscharen heeft het gesproken.
Dan pas
zal de volledige profetie van Micha hoofdstuk 5, waar we momenteel een
tijdskloof van 2700 jaar in herkennen, in vervulling gaan. De lange tijdskloof
wordt door de profeet Hosea duidelijk weergegeven:
Hosea
3: 4
Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder
vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. 5 Daarna
zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HERE, hun God, zoeken, en David, hun
koning, en bevende komen tot de HERE en tot zijn heil in de dagen der toekomst.
Maar
eens, op Gods tijd, wordt de profetie van Micha werkelijkheid:
Micha 5:2b.. Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de
Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan en
hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN, zijns
Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden
der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn. Wanneer Assur in ons land komt, en
wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen hem zeven herders
stellen en acht vorsten uit de mensen, 5 die het land Assur zullen weiden met
het zwaard en het land van Nimrod in
zijn poorten. En Hij zal bevrijden van Assur, wanneer die in ons land komt en
wanneer hij ons gebied betreedt.
Wanneer
we dit Bijbelcitaat vers per vers in ogenschouw nemen dan merken we vooreerst
de uiteindelijke terugkeer van een overblijfsel van alle stammen van Israël
naar het land. Een land dat dan vrede kent nadat de Assyriër van de eindtijd er
door geraasd heeft. Vers vier van het Bijbelcitaat hierboven, heeft zich in de
geschiedenis van het oude Israël nooit voorgedaan. Dit betekent, wanneer naar
onze tijd getransponeerd, dat er noordelijk van de moderne staat Israël in de
toekomst nog een nieuwe staat tot stand zal komen: het Assyrië van de eindtijd
met aan het hoofd de koning van het Noorden van de profeet Daniël (11:40-45).
Sefanja
2:13 En Hij zal zijn hand tegen het
Noorden uitstrekken, Hij zal Assur
te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een woestijn.
Het
slot van het Bijbelboek Micha is hoopgevend:
Micha
7: 19
Hij zal Zich wederom over ons ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden
vertreden. Ja, Gij zult al onze zonden werpen in de diepten der zee. 20 Gij
zult trouw bewijzen aan Jakob, goedertierenheid aan Abraham, gelijk Gij van
oude dagen af aan onze vaderen hebt gezworen.
In het
geprofeteerde Vrederijk zal ook een overblijfsel van de Volken hun plaats en
hun herstel vinden:
Jesaja
19:23 Te dien dage zal er een
heerbaan wezen van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in
Assur, en Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te dien dage zal Israël de
derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, 25 omdat
de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de woorden: Gezegend zij mijn
volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël.
In het artikel op
deze blog van 14-06-2014: ALEXANDER DE GROTE, verwees ik o.a. naar
de inname van de stad Tyrus door het leger van Alexander de Grote. Ik vermeldde
toen dat Alexander een dam naar het eiland Tyrus voor de Libanees/Fenicische
kust had laten aanleggen. Hij had hiervoor het puin gebruikt van een eerdere belegering
in de zesde eeuw voor Christus door de Babyloniër Nebukadnezar. Met dit artikel
wil ik de twee verschillende belegeringen van Tyrus belichten. De Bijbelse
profeten Jesaja en Ezechiël hadden namelijk nauwkeurig de ondergang van Tyrus
voorspeld.
De naam
Tyrus betekent: rots en verwijst naar de rots waar de stad op gebouwd was. Het
was een Feniecische handelsstad aan de oostelijke Middellandse Zeekust die met
haar schepen de link vormde tussen de kustlanden en Klein-Azië. De handel die normaal
gezien een kanaal moet zijn tussen producent en consument werd door de hoogmoedige
koning van Tyrus misbruikt om een machtspositie te verkrijgen. Hierna de
woorden van de profeet Ezechiël tegen de vorst van Tyrus:
Ezechiël 28:1 Het woord des HEREN
kwam tot mij: 2 Mensenkind, zeg tot de
vorst van Tyrus: zo zegt de Here HERE: omdat uw hart hoogmoedig geworden is
en gij zegt: ik ben een god, een
godenwoning bewoon ik midden in zee, terwijl gij een mens zijt en geen god
en gij in uw hart uzelf gelijkstelt met een god; 3 voorzeker, gij zijt wijzer
dan Daniël, geen geheim is voor u verborgen; 4 door uw wijsheid en uw
inzicht hebt gij u een vermogen verworven en goud en zilver verzameld in uw
schatkamers; 5 door uw wijs beleid bij de handel hebt gij uw vermogen
vermeerderd, en uw hart is trots
geworden op uw vermogen. 6 Daarom, zo zegt de Here HERE, omdat gij
in uw hart uzelf gelijkgesteld hebt met een god, 7 daarom, zie, Ik breng
vreemdelingen over u, de gewelddadigste der volken; die zullen hun zwaarden
trekken tegen de luister van uw wijsheid en uw glans ontwijden. 8 In de groeve
zullen zij u doen neerdalen, gij zult de bittere dood der gesneuvelden sterven,
midden in zee. 9 Zult gij dan nog zeggen: ik ben een god terwijl gij een
mens zijt en geen god als gij staat tegenover hem die u doodt en in de
macht zijt van wie u neerslaan? 10 De dood der onbesnedenen zult gij sterven
door de hand van vreemdelingen, want Ik heb het gesproken, luidt het woord van
de Here HERE. (NBG Vertaling 1951)
De
Bijbelse profeet Jesaja had al veel eerder dan Ezechiël in het jaar 720 v. Chr.
een serie profetieën uitgesproken waaronder één in het bijzonder aan Tyrus
gericht. Een profetie die 122 jaar later zou uitkomen:
Jesaja
23:1 De Godsspraak over Tyrus. Jammert,
gij schepen van Tarsis, want het is verwoest, zodat er geen huis meer is;
sedert zij kwamen uit het land der
Kittiërs (KITTIM), is het hun bekend geworden. 2 Verstomt, gij bewoners van
het kustland; de handelaars van Sidon, die de zee bevaren, hebben u verrijkt; 3
over de grote wateren kwam het zaad van Sichor
(zwarte rivier: de Nijl), de oogst van de Nijl was zijn inkomen, en het was de
koopwaar der volken. 4 Sta beschaamd, Sidon, want de zee, de vesting der zee,
zegt: Ik heb geen weeën gehad noch gebaard, geen jonge mannen grootgebracht,
geen meisjes opgevoed. 5 Als de tijding Egypte bereikt, beeft men bij die
tijding over Tyrus. 6 Steekt over
naar Tarsis, jammert gij bewoners
van het kustland! 7 Is dit uw
uitgelaten (stad), welker oorsprong is
van de dagen van ouds, welker voeten haar wegdroegen om zich in
verre landen te vestigen? 8 Wie heeft dit over Tyrus besloten, dat over kronen
beschikte, welks handelaars vorsten, welks kooplieden geëerden der aarde waren?
9 De HERE der heerscharen heeft het besloten om heel die pralende trots te
ontluisteren, om alle geëerden der aarde verachtelijk te maken. 10 Overstroom
uw land als de Nijl, dochter van Tarsis, er is geen dam meer. 11 Hij heeft zijn
hand uitgestrekt over de zee, Hij heeft koninkrijken doen beven; de HERE heeft
aangaande Kanaän bevel gegeven zijn vestingen te verwoesten, 12 en Hij heeft
gezegd: Gij zult niet langer uitgelaten zijn, gij onteerde maagd, dochter van
Sidon. Sta op, steek over naar de Kittiërs; zelfs daar zal u geen rust beschoren
zijn. 13 Zie, het land der Chaldeeën dit volk, dat niet meer bestaat; Assur
bestemde het voor de woestijndieren; zij richtten hun stormtorens op, zij
slechtten zijn burchten , men maakte het tot een bouwval. 14 Jammert, schepen
van Tarsis, want uw vesting is verwoest.
15 En
het zal te dien dage geschieden, dat
Tyrus vergeten zal worden, zeventig jaar
lang, de dagen van één koning. Ten einde van zeventig jaar zal het Tyrus
vergaan naar het lied op de hoer: 16 Neem de citer, ga rond door de stad,
verlaten hoer! Speel mooi, zing veel, opdat men aan u denke. 17 Zo zal het
geschieden, ten einde van zeventig jaar,
dat de HERE Tyrus bezoeken zal, zodat zij weer aan hoerenloon komt en hoereert
met alle koninkrijken der aarde op de aardbodem.
18 Dan zal
haar winst en haar hoerenloon de HERE heilig wezen; het zal niet opgehoopt noch
bewaard worden, maar haar winst zal zijn voor hen die voor het aangezicht des
HEREN wonen, om tot verzadiging te eten, en om zich sierlijk te kleden. (NBG
Vertaling 1951)
Het
land der Kittiërs of KITTIM bevond zich in de kustlanden. De kustlanden zijn in
de Bijbel de Europese landen aan de Middellandse Zeekust (Numeri 24:24). De
stamvader KITTIM was een zoon van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach.
Hun oorsprong gaat aldus terug tot de periode na de Grote Vloed. De dagen van
ouds zoals het in vers zeven van het Bijbelcitaat van Jesaja vermeld staat.
Genesis
10:1 Dit zijn de nakomelingen der zonen van Noach: Sem, Cham en Jafet;
hun werden namelijk zonen geboren na de vloed. 2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de
zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. 5 Naar
dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal,
naar hun geslachten, onder hun volken. (NBG Vertaling 1951)
De
profetie van Jesaja, betreffende de periode van zeventig jaar in vers 15, werd
vervuld ten tijde van Nebukadnezar. De profeet Jeremia maakt duidelijk dat toen
niet alleen Juda dienstbaar aan Babylon zou zijn, maar ook de buurvolken:
Jeremia
25: 11
dan zal dat gehele land tot een oord van puinhopen, tot een woestenij worden. Deze
volken nu zullen de koning van
Babel dienstbaar zijn zeventig jaren;
12 maar na verloop van zeventig jaren
zal Ik aan de koning van Babel en dit volk, luidt het woord des HEREN, hun
ongerechtigheid bezoeken, ook aan het land der Chaldeeën, en Ik zal dat tot
eeuwige woestenijen maken. (NBG Vertaling 1951)
Na de
val van Babylon en de aanvang van de Medisch-Perzische heerschappij over het
gebied kon Tyrus zich herstellen en verplaatste zijn activiteiten naar een
eiland voor de kust waar de stad herbouwd werd. De oorspronkelijke door
Nebukadnezar vernietigde stad bleef in puin achter.
Het was
de nieuwe stad Tyrus die door de bekende historicus Herodotos (ca. 490/425 v.
Chr.) bezocht werd.
Herodotos Boek 2:44. I moreover, desiring to know something
certain of these matters so far as might be, made a voyage also to Tyre of Phenicia, hearing that in that
place there was a holy temple of
Heracles; and I saw that it was richly furnished with many votive offerings
besides, and especially there were in it two pillars, the one of pure gold and
the other of an emerald stone of such size as to shine by night: and having
come to speech with the priests of the god, I asked them how long time it was
since their temple had been set up: and these also I found to be at variance
with the Hellenes, for they said that at
the same time when Tyre was founded, the temple of the god also had been set up,
and that it was a period of two thousand
three hundred years since their people began to dwell at Tyre. I saw also
at Tyre another temple of Heracles, with the surname Thasian; and I came to
Thasos also and there I found a temple of Heracles
set up by the Phenicians, who had sailed out to seek for Europa and had
colonised Thasos; and these things happened full five generations of men
before Heracles the son of Amphitryon was born in Hellas. So then my
inquiries show clearly that Heracles is
an ancient god, and those of the Hellenes seem to me to act most rightly
who have two temples of Heracles set up, and who sacrifice to the one as an
immortal god and with the title Olympian, and make offerings of the dead to the
other as a hero.
De reden
voor de reis van Herodotos naar Tyrus was de bezichtiging van een tempel aldaar opgedragen aan de god Heracles. De tempel was kostbaar versierd met binnen twee
pilaren één van zuiver goud en de ander van emerald die in het bijzonder de
aandacht van Herodotos trok. De priesters van Heracles deelden Herodotos mede
dat hun tempel ruim 2300 jaar oud was en dit vanaf de grondvesting van de stad.
Dit was
uiteraard grootspraak van de priesters van Heracles want zij lieten Herodotos
tenslotte een nieuwe tempel zien aangezien de oude tempel na het jaar 598 v.
Chr. door de legers van Nebukadnezar vernietigd werd. De ouderdom van 2300 jaar
ten tijde van Herodotos kan chronologisch gezien, ook niet, maar zal eerder
liggen bij circa 2200 v. Chr., wat uiteraard ook nog een respectabele ouderdom
is. We zitten in ieder geval voor het begin van Tyrus in de periode niet lang
na de Grote Vloed. En dit is ook de tijdsperiode waar de eerder geciteerde
profeet Jesaja naar verwijst:
Jesaja
23:6 Steekt over naar Tarsis, jammert gij bewoners van het kustland! 7 Is dit
uw uitgelaten (stad), welker oorsprong
is van de dagen van ouds, welker voeten haar wegdroegen om zich in verre
landen te vestigen?
De
dagen van ouds gaan terug tot de dagen van Nimrod en de grote opstand en trek.
En het wordt echt boeiend wanneer we in de Bijbelse Nimrod de vergoddelijkte
Heracles uit de Griekse Mythologie herkennen. (Zie: DE WERELDWIJDE VLOED,
Tjarko Evenboer, 2012, hoofdstuk 7, blz. 266-275)
Het is
tegen deze stad en afgodendienst dat de Hebreeuwse profeten moesten getuigen.
De
historicus Flavius Josephus heeft eveneens de geschiedenis van de belegering van
Tyrus door Nebukadnezar neergeschreven:
Flavius Josephus, Against Apion, Book 1.21
21. These accounts agree with the true histories in
our books; for in them it is written that Nebuchadnezzar,
in the eighteenth year of his reign, laid our temple desolate, and so it
lay in that state of obscurity for fifty years; but that in the second year
of the reign of Cyrus its foundations were laid, and it was finished again in
the second year of Darius. I will now add the records of the Phoenicians; for
it will not be superfluous to give the reader demonstrations more than enough
on this occasion. In them we have this enumeration of the times of their
several kings: "Nabuchodonosor
besieged Tyre for thirteen years in the days of Ithobal, their king; after him reigned Baal, ten years; after him were
judges appointed, who judged the people: Ecnibalus, the son of Baslacus, two
months; Chelbes, the son of Abdeus, ten months; Abbar, the high priest, three
months; Mitgonus and Gerastratus, the sons of Abdelemus, were judges six years;
after whom Balatorus reigned one year; after his death they sent and fetched
Merbalus from Babylon, who reigned four years; after his death they sent for
his brother Hirom, who reigned twenty years. Under his reign Cyrus became king
of Persia." So that the whole interval is fifty-four years besides three months; for in the seventh year of the reign of
Nebuchadnezzar (598/597 v.
Chr.) he began to besiege
Tyre, and Cyrus the Persian took the kingdom in the fourteenth year of Hirom.
So that the records of the Chaldeans and Tyrians agree with our writings about
this temple; and the testimonies here produced are an indisputable and
undeniable attestation to the antiquity of our nation. And I suppose that what
I have already said may be sufficient to such as are not very contentious.
Flavius
Josephus geeft in zijn apologetisch geschrift tegen Apion heel wat
chronologische gegevens tot het juist verankeren van de belegering van Tyrus door
het leger van Nebukadnezar op de tijdsbalk. Josephus had in zijn dagen de
beschikking over de koningslijsten van Fenicië die in overeenstemming waren met
die van de Bijbel.
Maar nu
verder aandacht voor de profetie van Ezechiël:
Ezechiël
26:1 In het elfde jaar nu, op de eerste der maand, kwam het woord des
HEREN tot mij: 2 Mensenkind, omdat Tyrus van Jeruzalem gezegd heeft: ha!
verbroken is zij, die deur der volken; naar mijn kant staat zij open; nu zij
vernield is, krijg ik volop; 3 daarom, zo zegt de Here HERE: zie, Ik zàl u,
Tyrus! Vele volken stuw Ik tegen u op, zoals de zee haar golven opstuwt. 4 Die
zullen de muren van Tyrus vernielen en zijn torens omverhalen; ook het puin zal
Ik eruit wegvegen en het maken tot een kale rots. 5 Een
droogplaats voor netten zal het worden midden in de zee, want Ik heb
het gesproken, luidt het woord van de Here HERE. Het zal de volken ten buit
worden 6 en de dochters op het vasteland zullen met het zwaard gedood worden;
en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.
7 Want
zo zegt de Here HERE: Zie, tegen Tyrus
breng Ik van uit het noorden Nebukadressar,
de koning van Babel, de koning der koningen, met paarden, wagens, ruiters
en met een geweldige menigte voetvolk. 8 Uw dochters op het vasteland zal hij
met het zwaard doden. Hij zal tegen u een schans oprichten, een wal opwerpen en
een schilddak opstellen. 9 Het gebeuk van zijn stormrammen zal hij tegen uw
muren richten en uw torens met zijn breekijzers afbreken. 10 De menigte van
zijn paarden zal u met stofwolken overdekken. Van het rumoer der ruiters, der wielen
en der strijdwagens zullen uw muren schudden, als hij uw poorten binnentrekt,
zoals men binnentrekt in een veroverde stad. 11 Met de hoeven zijner paarden
zal hij al uw straten stukstampen; uw inwoners zal hij met het zwaard doden, uw
sterke zuilen zullen ter aarde vallen. 12 Uw bezit zullen zij roven en uw
handelswaren buitmaken, uw muren omverhalen, uw kostbare huizen afbreken, uw
stenen, balken en puin in het water werpen. 13 Ik zal een einde maken aan het
geklank van uw liederen, het geluid van uw citers zal niet langer worden
gehoord. 14 Ik zal u maken tot een kale
rots; een droogplaats voor netten zult gij worden, gij zult niet meer
worden herbouwd. Want Ik, de HERE, heb het gesproken, luidt het woord van de
Here HERE. 15 Zo zegt de Here HERE tot Tyrus: Zullen de kustlanden niet beven van het gedreun van uw val, als de
gewonden kermen en de moord in uw midden woedt? 16 Ja, alle vorsten der zee zullen van hun tronen afdalen, hun mantels
afleggen en hun kleurig geborduurde klederen uittrekken; in schrik zullen zij
zich hullen; zij zullen zich op de grond neerzetten en voortdurend beven in
ontzetting over u. 17 Dan zullen zij een klaaglied over u aanheffen en tot u
zeggen: Hoe zijt gij, o volkrijke, uit de zee verdwenen, gij hooggeroemde stad,
die machtig was ter zee, zij en haar inwoners, die schrik inboezemden aan alle
omwonenden. 18 Nu sidderen de kustlanden ten dage van uw val; ja, de kustlanden
aan de zee zijn ontzet vanwege uw ondergang. 19 Want zo zegt de Here HERE:
Wanneer Ik u maken zal tot een verwoeste stad, als de steden die ontvolkt zijn;
wanneer Ik de vloed over u zal doen opkomen en de grote wateren u zullen
bedekken, 20 dan zal Ik u doen neerdalen met hen die in de groeve neerdalen bij
de mensen van de voortijd; Ik zal u doen wonen in de onderwereld bij de
puinhopen uit de voortijd, met hen die in de groeve neerdalen, opdat gij niet
meer bewoond wordt, en niet meer herrijst in het land der levenden. 21 Tot een
voorwerp van verschrikking zal Ik u maken en gij zult niet meer zijn. Dan zult
gij gezocht, maar in eeuwigheid niet meer gevonden worden, luidt het woord van
de Here HERE. (NBG Vertaling 1951)
De
profeet Ezechiël trad op ten tijde van de Babylonische Ballingschap. Hij had
deel uitgemaakt van de tweede wegvoering in ballingschap in het jaar 597 v.
Chr. onder koning Jojachin van Juda. De jaartallen die hij hanteert hebben als vertrekpunt
het jaar van de tweede wegvoering. Het elfde jaar is aldus 586 v. Chr., het
jaar van de val van Jeruzalem en de vernietiging van de Tempel van Salomo door
de hand van de Babyloniërs. De derde en laatste wegvoering van de
Joden in Babylonische ballingschap vond daarop plaats.
De
profetieën van Jesaja en Ezechiël gaan beide over de Babyloniër Nebukadnezar
die Tyrus zou belegeren en innemen. Maar het is Alexander de Grote die de
allerlaatste details van de oude profetie in vervulling zou doen gaan. De
profeet Ezechiël had namelijk voorspelt dat de stad Tyrus tot een kale rots zou
worden waar de vissers hun netten zouden op te drogen leggen.
Ezechiël
26: 4 Die zullen de muren van Tyrus vernielen en zijn torens omverhalen; ook
het puin zal Ik eruit wegvegen en het maken tot een kale rots. 5 Een
droogplaats voor netten zal het worden midden in de zee, want Ik heb
het gesproken, luidt het woord van de Here HERE. Het zal de volken ten buit
worden 6 en de dochters op het vasteland zullen met het zwaard gedood worden;
en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.
Het is
Alexander de Grote die door het gebruiken van het puin van de oude stad tot het
maken van een dam, in het jaar 332 v. Chr. de eindvervulling aan de profetie
gaf. De huidige kustlijn rond Tyrus laat de dam, dat inmiddels een landengte is
geworden, duidelijk zien. De huidige stad Tyrus werd op het eiland dat nu met
de kust verbonden was, herbouwd en op de rots waar ooit het oude Tyrus stond
leggen vandaag vissers hun netten te drogen. Er bestaan tekeningen van
reiziger-kunstenaars die nog in de negentiende eeuw, de kale rots en de
vissersnetten te Tyrus afgebeeld hebben.
Er is rest anno 2014 nog één onderdeel van de profetie van Jesaja dat niet vervuld werd:
Jesaja
23:18 Dan zal
haar winst en haar hoerenloon de HERE heilig wezen; het zal niet opgehoopt noch
bewaard worden, maar haar winst zal zijn voor hen die voor het aangezicht des
HEREN wonen, om tot verzadiging te eten, en om zich sierlijk te kleden.
Tussen
vers 17 en 18 zit er al een tijdskloof van 2700 jaar. Nochtans maakten de serie
profetieën van de profeet Jesaja allen deel uit van het beloofde Messiaanse
vrederijk, dat ooit op planeet aarde werkelijkheid zal worden. Hierna enkele
(van vele) Bijbelcitaten van de profeet Jesaja die dit Vrederijk aankondigen:
Jesaja
2:1 Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, aanschouwd heeft over Juda en
Jeruzalem. 2 En het zal geschieden in
het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vaststaan als
de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle
volkeren zullen derwaarts heenstromen 3 en vele natiën zullen optrekken en
zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God
Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden
bewandelen. Want uit Sion zal de wet
uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. 4 En Hij zal richten tussen volk
en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot
ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een
ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. 5 Huis
van Jakob, komt, laten wij wandelen in het licht des HEREN. (NBG
Vertaling 1951)
Jesaja 11:1
En er zal een rijsje voortkomen uit de
tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. 2 En op
hem zal de Geest des HEREN rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest
van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des HEREN; 3 ja, zijn lust
zal zijn in de vreze des HEREN. Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen
zien, noch rechtspreken naar hetgeen zijn oren horen; 4 want hij zal de
geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in
billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds
en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. 5 Gerechtigheid zal de gordel
zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen. 6 Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich
nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen
tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; 7 de koe en de berin zullen
samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro
eten als het rund; 8 dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en
naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand
uitstrekken. 9 Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn
heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren
de bodem der zee bedekken. 10 En het zal te
dien dage geschieden, dat de volken de wortel van Isaï zullen zoeken, die
zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.
(NBG
Vertaling 1951)
Dan
pas wanneer deze volmaakte toestand werkelijkheid wordt zal de profetie van Jesaja
23:18 ook in vervulling gaan. Het economische en financieel systeem in het
komende Vrederijk zal volledig haaks op het huidige Tyrus-systeem staan. Er
zullen dan geen trusts meer bestaan, geld en goederen zullen niet meer
opgehoopt noch bewaard worden maar besteed aan eten en onderhoud voor allen.
Zo een
1984 jaar geleden vroegen de discipelen van Jezus Christus bij hun afscheid
nemen van de Heiland bij Zijn Hemelvaart naar het wanneer van de oprichting
van dit beloofde vrederijk:
Handelingen
1: 6
Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt
Gij in deze tijd het koningschap voor
Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of
gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden
heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u
komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria
en tot het uiterste der aarde. (NBG Vertaling 1951)
Naar
de tijden of gelegenheden wordt heden door vele christenen nog altijd de
zelfde vragen gesteld. Ik vermeld vele mensen, op basis van de enorme oplage
van uitgegeven boeken over eschatologie. En het antwoord van de Heiland, dat
het namelijk onze zaak niet is, negeren velen.
Alexander de Grote
(21.07.356 v. Chr. 11.06.323 v. Chr.) staat in de geschiedenis van de oudheid
bekend als de schepper van een van de grootste imperiums ooit. Zijn opleiding
kreeg hij van de bekende filosoof Aristoteles. Hij was de zoon en troonopvolger
van koning Philippus van Macedonië die in het jaar 336 v. Chr. vermoord werd. Philippus
had voordien de meeste stadstaten van Griekenland onder zijn leiding verenigd. Na
de dood van Philippus erfde Alexander aldus een machtig koninkrijk met een goed
opgeleid leger. In het jaar 334 v. Chr. begon Alexander aan zijn oorlog tegen
het Perzische Rijk. Een oorlog die via verschillende campagnes tien jaar zou
aanslepen, het einde van het Perzische Rijk betekende en de vestiging van het
Rijk van Alexander de Grote. Een Rijk dat zich in het jaar van de vroege dood
van Alexander in 323 v. Chr., uitstrekte van de kust van de oostelijke
Middellandse Zee tot aan de rivier de Indus in India. Na de dood van Alexander
de Grote zou het Rijk door zijn generaals of diadochen in vier gedeeld worden.
Na de slag bij Issos in
november 333 v. Chr. tussen de Grieken en het miljoenenleger van de Pers Darius
III trok Alexander na het verslaan van de Perzen langs de kust van de Levant, door
naar het zuiden. Het eerste obstakel was Tyrus dat toen nog een eiland voor de
Libanese kust was. De handelslieden van Tyrus waanden zich veilig voor
Alexander op hun eiland. Alexander liet echter met het puin van een vorige
belegering onder Nebukadnezar, een dam aanleggen en veroverde aldus de stad
Tyrus. Woedend over de weerstand van de Tyriërs liet hij toe dat zijn soldaten
de stad plunderden en verwoesten. De mannen van Tyrus werden gekruisigd en de
vrouwen als slavinnen verkocht.
Hierna vervolgde Alexander
zijn tocht naar het zuiden en bereikte via Gaza Egypte dat hem als bevrijder
ontving en als nieuwe farao installeerde.
Tot hier wat betreft de
gekende (en aanvaarde) geschiedenis van Alexander de Grote. De Bijbel door
monde van de profeet Daniël, had in de zesde eeuw voor Christus al de persoon
van Alexander en zijn rijk (vooraf profetisch) beschreven. En de Joodse
historicus Flavius Josephus heeft uitvoerig de geschiedenis over Alexander de
Grote in zijn relatie tot de Joden neergeschreven.
Het was na de verovering
van Tyrus en Gaza dat Alexander de Grote zich volgens Flavius Josephus, naar
Jeruzalem begaf. Hierna volgt voor de goede orde en verstaan het volledige
citaat van Josephus:
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, viii. 4-5.
4.
But Sanballat thought he had now gotten a proper opportunity to make his
attempt, so he renounced Darius
(III), and taking with him seven thousand of his own subjects, he came to Alexander; and finding him beginning the siege of Tyre, he said to him, that
he delivered up to him these men, who came out of places under his dominion,
and did gladly accept of him for his lord instead of Darius. So when Alexander
had received him kindly, Sanballat thereupon took courage, and spake to him
about his present affair. He told him that he had a son-in-law, Manasseh, who
was brother to the high priest Jaddua; and that there were many others of his
own nation, now with him, that were desirous to have a temple in the places
subject to him; that it would be for the king's advantage to have the strength
of the Jews divided into two parts, lest when the nation is of one mind, and
united, upon any attempt for innovation, it prove troublesome to kings, as it
had formerly proved to the kings of Assyria. Whereupon Alexander gave Sanballat
leave so to do, who used the utmost diligence, and built the temple, and made
Manasseh the priest, and deemed it a great reward that his daughter's children
should have that dignity; but when the seven months of the siege of Tyre
were over, and the two months of the siege of Gaza, Sanballat died.
Now Alexander, when he had taken Gaza,
made haste to go up to Jerusalem; and Jaddua the high priest, when he heard
that, was in an agony, and under terror, as not knowing how he should meet the
Macedonians, since the king was displeased at his foregoing disobedience. He
therefore ordained that the people should make supplications, and should join
with him in offering sacrifice to God, whom he besought to protect that nation,
and to deliver them from the perils that were coming upon them; whereupon
God warned him in a dream, which came upon him after he had offered
sacrifice, that he should take courage, and adorn the city, and open the gates;
that the rest should appear in white garments, but that he and the priests
should meet the king in the habits proper to their order, without the dread of
any ill consequences, which the providence of God would prevent. Upon which,
when he rose from his sleep, he greatly rejoiced, and declared to all the
warning he had received from God. According to which dream he acted entirely,
and so waited for the coming of the king.
5.
And when he understood that he was not far from the city, he went out in
procession, with the priests and the multitude of the citizens. The procession
was venerable, and the manner of it different from that of other nations. It
reached to a place called Sapha, which name, translated into Greek, signifies a
prospect, for you have thence a prospect both of Jerusalem and of the temple.
And when the Phoenicians and the Chaldeans that followed him thought they
should have liberty to plunder the city, and torment the high priest to death,
which the king's displeasure fairly promised them, the very reverse of it
happened; for Alexander, when he saw
the multitude at a distance, in white garments, while the priests stood clothed
with fine linen, and the high priest in purple and scarlet clothing, with his
mitre on his head, having the golden
plate whereon the name of God was engraved, he approached by himself, and
adored that name, and first saluted the high priest. The Jews also did all
together, with one voice, salute Alexander, and encompass him about; whereupon
the kings of Syria and the rest were surprised at what Alexander had done, and
supposed him disordered in his mind. However, Parmenio alone went up to him,
and asked him how it came to pass that, when all others adored him, he should
adore the high priest of the Jews? To whom he replied, "I did not adore
him, but that God who hath honored him with his high priesthood; for I saw this
very person in a dream, in this very habit, when I was at Dios in Macedonia,
who, when I was considering with myself how I might obtain the dominion of
Asia, exhorted me to make no delay, but boldly to pass over the sea thither,
for that he would conduct my army, and would give me the dominion over the
Persians; whence it is that, having seen no other in that habit, and
now seeing this person in it, and remembering that vision, and the exhortation
which I had in my dream, I believe that I bring this army under the Divine
conduct, and shall therewith conquer Darius, and destroy the power of the
Persians, and that all things will succeed according to what is in my own
mind." And when he had said this to Parmenio, and had given the high
priest his right hand, the priests ran along by him, and he came into the city.
And when he went up into the temple, he offered sacrifice to God, according to
the high priest's direction, and magnificently treated both the high priest and
the priests. And when the Book of Daniel
was showed him wherein Daniel declared that one of the Greeks should destroy
the empire of the Persians, he supposed that himself was the person intended.
And as he was then glad, he dismissed the multitude for the present; but the
next day he called them to him, and bid them ask what favors they pleased of
him; whereupon the high priest desired that they might enjoy the laws of their
forefathers, and might pay no tribute on the seventh year. He granted all they
desired. And when they entreared him that he would permit the Jews in Babylon
and Media to enjoy their own laws also, he willingly promised to do hereafter
what they desired. And when he said to the multitude, that if any of them would
enlist themselves in his army, on this condition, that they should continue
under the laws of their forefathers, and live according to them, he was willing
to take them with him, many were ready to accompany him in his wars. Einde citaat.
Flavius Josephus
schrijft dat wanneer Alexander Jeruzalem nadert, de Joden door de Samaritanen
bij hem in een kwaad daglicht gesteld zijn. De hogepriester wendde het gevaar
af door een Goddelijke ingeving in een droom te gehoorzamen. De hogepriester ging
daarop in vol ornaat getooid met op zijn hoofdbedekking een gouden plaat met
daarop de naam JHWH geschreven, gevolgd door een grote menigte, Alexander
tegemoet. Bij het zien van de hogepriester en de naam van JHWH bewijst
Alexander eer aan de Naam van de God van Israël door alleen naar de priester
toe te gaan, de Heilige Naam te aanbidden en de priester te groeten. Als er dan
hierop reactie van de Griekse omstaanders kwam antwoordde Alexander dat bij het
zien van de hogepriester van Jeruzalem, hem een droom in herinnering kwam. Een
droom die hij eerder in Dios in Macedonië had. Het droombeeld had hem toen
verteld niet te vrezen maar haast te maken met het oversteken van de zee naar Azië.
Zeker en vast zou hij de heerschappij over het Rijk der Perzen veroveren.
Flavius Josephus
verhaalt verder hoe men Alexander te Jeruzalem het Bijbelboek(rol) van de
profeet Daniël toonde met de gedeelten die op hem betrekking hadden.
Dit is zuivere meta-historie
waar vooral in de werken van wijlen Dr. F. De Graaff (Dr. F. De Graaf,
Israël-Hellas-Rome, het mysterie van de antieke beschaving) over uitgeweid
wordt.
De orthodoxe historici nemen
het historisch bericht van Josephus niet au serieux en twijfelen aan de historische
waarde. De samenstellers van de Bijbelatlas (THE MACMILLAN BIBLE ATLAS, 1977,
by Johanan Aharoni and Michael Avi-Jonah) hebben zelfs bij de stippellijn van
Alexander s tocht naar Jeruzalem een vraagteken op hun kaart 173 gezet.
Mijn uitgangspunt is
echter dat meta-historie een realiteit is en dat de God van Abraham, Izaak en
Jakob Heer over het wereldgebeuren is. Hij leidt de geschiedenis van deze
wereld en grijpt meermaals in de loop der gebeurtenissen in. Gebeurtenissen die
sinds de zondeval zoals beschreven in Genesis, schijnbaar geleidt worden door
toeval, oorzaak en gevolg. Dit in afwachting van het herstel van alle dingen
dat de Bijbel belooft.
Hierna het Bijbelcitaat van
de profeet Daniël die in de zesde eeuw voor Christus, heel duidelijk de
geschiedenis van Alexander en zijn Grieken vooraf neerschreef:
Daniël
8:1 In het derde jaar van de regering van koning Belsassar verscheen mij, Daniël,
een gezicht, na het gezicht, dat mij eerder verschenen was. 2 Ik zag in het
gezicht ik bevond mij, toen ik dat zag, in de burcht Susan, die in het gewest
Elam ligt ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij de stroom de Ulai. 3
Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en zie, een
ram stond voor de stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog,
de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op. 4
Ik zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en
geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit
zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot. 5 Maar
terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitenbok van uit het westen over de gehele aarde zonder de
aarde aan te raken; en de bok had een
opvallende horen tussen zijn ogen. 6 En hij kwam tot de ram met de twee
horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn
grimmige kracht; 7 ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stiet
hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen
hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand
die de ram uit zijn macht redde. 8 De geitenbok nu maakte zich bovenmate groot,
maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens
rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels.
Wanneer we het Bijbelboek
Daniël lezen met de kennis die we heden van de wereldgeschiedenis hebben merken
we de nauwkeurigheid van de beelden die de profeet gebruikt.
Het derde regeringsjaar van
de Babylonische koning Belsassar was het jaar apr554/mrt553 v. Chr. Het was
tijdens de periode van de Babylonische Ballingschap van het Joodse volk dat
Daniël dit gezicht of visioen kreeg. Het Babylonische Rijk overheerste de oude
wereld toen en leek onoverwinnelijk. Maar in het visioen van Daniël zag hij in
het oosten iets als een ram opkomen, een ram met twee horens en die horens
waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het
laatst op. In het licht van de wereldgeschiedenis herkennen we in de horens de
Meden en de Perzen en het feit dat het Rijk aanvankelijk onder de Meden begon
maar dat later de Perzen de leiding overnamen. De Meden en de Perzen veroverden
in 539 v. Chr. Babylon en vervolgens werd in 525 v. Chr. Egypte onder de voet
gelopen. Naar het westen toe veroverden zij het gebied tot aan Lidië toe en
bedreigden het vasteland van de Grieken. Net zoals het Schriftwoord luidde: Ik
zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en geen
enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn
macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot.
Maar dan zag Daniël een
geitenbok met een opvallende hoorn tussen zijn ogen die met grimmige kracht op
de ram met de twee horens afstormde, diens beide horens afbrak en ter aarde
wierp. In het licht van de wereldgeschiedenis is dit zondermeer Alexander de
Grote die met zijn Grieken het Perzische Rijk onderwierp. Alexander de Grote
zou echter op jonge leeftijd (33 jaar) op het toppunt van zijn macht sterven,
net zoals Daniël het voorzegd had: De geitenbok nu maakte zich bovenmate
groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende
horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels. Na de
dood van Alexander de Grote werd het Rijk onder vier diadochen of
legeraanvoerders gedeeld en was de profetie vervuld.
Voor de Joden betekende het
geen vrijheid maar alleen iedere keer een wisseling van heersers die
achtereenvolgens over hun gebied heersten. Eerst de Babyloniërs, daarna de
Meden en de Perzen en vervolgens de Grieken. Later zouden vanaf 63 v. Chr. de
Romeinen de heerschappij overnemen.
In de profetie van Daniël
hoofdstuk 7 over de vier wereldrijken in de vorm van roofdieren, zien we
dezelfde rijken als hierboven beschreven worden: Babylon, Meden en Perzen,
Grieken en Romeinen.
Daniël 7:5 En zie, een ander
dier, het tweede, geleek op een beer; het richtte zich op de ene zijde op, en
drie ribben waren in zijn muil tussen zijn tanden; en men sprak tegen hem
aldus: sta op, eet veel vlees. 6 Daarna zag ik, en zie, een ander dier, gelijk
een panter; het had vier vogelvleugels op zijn rug en vier koppen. En aan hem
werd heerschappij gegeven.
In dit visioen worden de
Meden en de Perzen als een beer voorgesteld. De beer richtte zich, in het
visioen, op één zijde op, wat spreekt over de Perzen die in de coalitie de
overhand hadden. Daarna gaat de aandacht naar drie ribben die in de muil van de
beer zaten, wat we in de wereldgeschiedenis herkennen als het neerslaan van
Babylon, Egypte en Lydië door de Meden en de Perzen.
Vervolgens wordt in vers zes in
de vorm van een panter met vier vogelvleugels Alexander de Grote en zijn
Grieken beschreven. De vier vleugels slaan dan op de snelheid van het neerslaan
van het Perzische Rijk en op de vier diadochen die later het Rijk van Alexander
de Grote onder elkaar verdeelden.
Dus ook in dit hoofdstuk van
de profeet Daniël krijgen we voorafgeschreven geschiedenis die drie eeuwen
later exact uitgekomen is. Dit was zo verbazingwekkend dat toen de Bijbelkritiek
opkwam zij dit uiteraard afwezen en verkondigden dat het boek Daniël (of
onderdelen daarvan) van een veel latere datum dateerde.
Vervelend voor de
Bijbelkritiek was het vinden van de zogenaamde Dode Zeerollen anno 1947. In elf
grotten nabij de plaats Qumram in Palestina (toen nog een Brits mandaatgebied)
deed men de ontdekking van de naar mijn mening, meest fascinerende vondst van
de twintigste eeuw. In kruiken zorgvuldig ingepakt, vond men daar alle
Bijbelboeken/rollen (inclusief Daniël). Deze vondst heeft sindsdien al heel wat
stof doen opwaaien. Specialisten ter zake (Wie schreef de Dode-Zeerollen, Prof.
Dr. Norman Golb, 1995) stellen dat de Bijbelrollen niet tot een of andere sekte
behoorden maar deel uitmaakten van de bibliotheken en Tempel te Jeruzalem en
vandaaruit vlak voor de verwoesting van de stad Jeruzalem door de Romeinen in
70 AD, inderhaast verborgen werden in de grotten nabij Qumram.
De Joodse profeet Daniël
behoorde tot de eerste wegvoering in Babylonische ballingschap, een
ballingschap die begon in het derde regeringsjaar van Jojakim in 605 v. Chr. Het
was in het gebied van Babylon dat hij later zijn visoenen kreeg en neerschreef.
Zijn bediening liep over de verschillende regeringsperioden van Nebukadnezar,
Ewil Merodach en Belsassar. In 539 v. Chr. maakte hij de verovering van Babylon
door de Meden en de Perzen mee. Een verovering die hij aan de Babylonische
koningen voorspeld had. Maar ook onder de Meden en de Perzen zette hij zijn
carriere als profeet en staatsman verder. In het eerste regeringsjaar van Darius
de Mediër kreeg hij de profetie van de zeventig zevens die over het Joodse volk
in ballingschap besloten was. (Zie het artikel
op deze blog van 04-04-2014 DE ZEVENTIG JAARWEKEN VAN DANIEL). En in het derde regeringsjaar van Kores of Cyrus in
apr533/mrt532 v. Chr. kreeg Daniël zijn laatste visioen. De Bijbelboeken werden
in die tijd door de Joden in ballingschap bewaard. Het hierna volgende citaat
uit de profeet Daniël laat zien dat de Bijbelboeken als studiemateriaal
gehanteerd werden:
Daniël 9:1 In het eerste jaar
van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning
geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën 2 in het eerste jaar van zijn
koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot
de
profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de
puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.
Wanneer we bedenken dat de
zogenaamde Dode Zee-rollen tot aan hun ontdekking al meer dan 1900 jaar oud
waren is het logisch aan te nemen dat de perkament-Bijbelrollen van de tijd van
Daniël, die door de bediening van Ezra en Nehemia ook hun weg terug naar Judea
en de herstelde Tempel vonden, na slechts 500 jaar, evenzo bewaard werden.
In mijn werk
Genesis versus Egyptologie, hoofdstuk 6, plaatste ik de aartsvader Jozef, de
zoon van Jakob, op de tijdsbalk ten tijde van de (gereviseerde) derde
Egyptische dynastie. Jozef was hier de onderkoning of grootvizier van farao
Zoser. De identificatie van Jozef met de Egyptische Imhotep ligt dan ook voor
de hand. Imhotep was namelijk de grootvizier van farao Zoser. Dit is een
identificatie trouwens die menig revisionist van de geschiedenis van de oudheid
al maakte. De betekenis van de naam Imhotep is: Hij die komt in vrede.
Imhotep was ook de Opzichter over de Zieners wat hem verbindt met de ziener-priesters
van On. En de Bijbelse Jozef wordt in Genesis 41:45 ook met de
Egyptische plaats On of Heliopolis, in verband gebracht. Hij was namelijk
getrouwd met de dochter van Potifera, de priester van On en overste van de
lijfwacht van de farao. De plaats On was het centrum van de verering van de
Egyptische god Ra, de zonnegod.
Het Bijbelboek
Genesis vermeldt dat Farao aan Jozef een nieuwe naam gaf: Safenat Paneach. De
betekenis hiervan blijft onduidelijk maar meer dan waarschijnlijk betekende het
Behouder van het leven. Hierna de geschiedenis van deze epoque in een
notendop:
Handelingen
7:8 en Isaak verwekte Jakob en
Jakob de twaalf aartsvaders. 9 En de aartsvaders verkochten uit naijver Jozef
naar Egypte, maar God was met hem, 10 en verloste hem uit al zijn
verdrukkingen en gaf hem genade en wijsheid tegenover Farao, de koning van
Egypte, die hem aanstelde tot hoofd over Egypte en over zijn gehele huis. 11
En er kwam hongersnood over geheel Egypte en Kanaän en grote verdrukking, en
onze vaderen vonden geen voedsel. 12 Maar toen Jakob hoorde, dat er koren was
in Egypte, zond hij onze vaderen de eerste maal daarheen; 13 en bij de tweede
maal maakte Jozef zich aan zijn broeders bekend en Jozefs afkomst werd aan
Farao openbaar. 14 En Jozef zond heen om zijn vader Jakob te laten komen en al
zijn bloedverwanten, vijfenzeventig zielen. 15 En Jakob trok af naar Egypte, en
hijzelf stierf, en onze vaderen; 16 en zij werden overgebracht naar Sichem en
bijgezet in het graf, dat Abraham voor een som gelds van de zonen van Hemor te
Sichem gekocht had.
De grootvizier
van farao Zoser bekend als Imhotep zou ook dezelfde persoon geweest zijn als de
legendarische Ptah-hotep. De betekenis van de naam is: Kom in vrede. Van Ptah-hotep
zijn er sagas bewaard gebleven uit de derde dynastie. En Ptah-hotep werd 110
jaar oud wat dezelfde leeftijd is die de Bijbel aan Jozef toekent. Dit zijn
allemaal puzzelstukjes die in het gereviseerde model mooi in elkaar passen.
Imhotep was ook
de architect van de eerste piramide in Egypte, de zogenaamde trap-piramide van
Zoser die gebouwd werd te Sakkara. Deze piramide werd door de Egyptenaren met
ri aangeduid, wat trap naar de hemel betekent. De gelijkenis met de droom
van Jakob, de vader van Jozef in de Bijbel is treffend. Jakob droomde te Bethel
in Kanaän een droom (Genesis 28:10-22) over een ladder waarvan de top tot aan
de hemel reikte, met engelen die
op en neder daalden.
Over
het tempelcomplex van Zoser te Sakkara kunnen we verder vernemen dat de
Egyptologen (Margaret A. Murray, The Splendour that was Egypt, Chapter 5, Art
& Science) vermoeden dat deze tempel en piramide zonder plan en dus
experimenteel gebouwd werd. Geen enkele Egyptische bron stond model.
In het
orthodoxe model plaatst men Jozef op de tijdsbalk ten tijde van de heerschappij
van de Hyksos over Egypte. De zogenaamde tweede tussenperiode, volgens de
fabricatie van de Egyptoloog Eduard Meyer. Er is weinig informatie over de
periode dat de Hyksos over Egypte heersten en men neemt aan dat er ten tijdens
deze periode ruimte was voor iemand zoals Jozef. Deze plaatsing op de tijdsbalk geeft wel
problemen met enkele historische feiten die nochtans gekend moeten zijn. Zo vereerden
de Hyksos de afgod Seth (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, Chapter VII). De
Hyksos verkozen deze godheid boven alle andere goden van Egypte wiens
erediensten verboden waren.
Het Bijbelboek Genesis 41:45 leert echter
dat Jozef getrouwd was met Asnath, de dochter van Potifera, de priester van
On. De plaats On, in de Griekse taal; Heliopolis genoemd, was het
middelpunt van de Egyptische eredienst van de zonnegod Ra. En dit is een
bewijsstuk tegen de plaatsing van Jozef op de tijdsbalk ten tijde van de
Hyksos. Ik kan me geen eredienst van de Egyptische god Ra voorstellen ten tijde
van deze niets ontziende vreemde heersers.
Nog een bewijs dat Jozef geen onderkoning
van een Hyksos-farao geweest kon zijn is het feit dat volgens de Bijbel de Israëlieten
aan het hof van farao een tolk nodig hadden.
Genesis 42:22 Toen antwoordde Ruben hun: Heb ik u niet gezegd:
bezondigt u niet aan de knaap! Maar gij hebt niet geluisterd. Nu wordt zijn
bloed van ons geëist. 23 Zij wisten
echter niet, dat Jozef hen verstond, want zij gebruikten een tolk. 24 Toen wendde hij zich van hen af en
weende. Daarna keerde hij tot hen terug en sprak met hen; hij nam Simeon uit
hun midden en liet hem in hun bijzijn binden.
De Hyksos stamden uit Klein-Azie. Zij zijn hetzelfde
volk als de Bijbelse Amalekieten. En Amalek was een nazaat van Esau, de zoon
van de aartsvader Isaak. Hun talen en/of dialecten waren aldus verwant en voor
elkaar verstaanbaar. Net zoals men vandaag in eigen land van de Noordzeekust
tot aan de Schelde, tot aan de Maas en zelfs tot aan de Rijn een serie
dialecten kent van Vlaams, naar Brabants, naar Limburgs, naar Platduits, die
(met wat begrip) voor elkaar verstaanbaar zijn.
De Egyptische taal daarentegen was een vreemde taal
(zie Psalm 114:1). Indien Jozef ten tijde van een Hyksos-farao onderkoning was,
zou een tolk overbodig geweest zijn en zouden de broers niet onachtzaam met
elkaar gecommuniceerd hebben.
Het Jodendom rekent al sinds de tweede eeuw van de
christelijke jaartelling met een jaartelling die gebaseerd is op de Schepping
van de wereld. Zij noteren momenteel (okt2013/sep2014) het jaar 5774 sinds de
Schepping. Deze berekening is terug te vinden in de zogenaamde Seder Olam wat
betekent: De Orde van de Wereld. Het is een geschrift waarvan men aanneemt dat het
samengesteld werd door Rabbi Jose Ben Chalafta en zijn tijdsconstructie loopt
vanaf de Schepping tot Bar Kochba, een Joodse vrijheidsstrijder uit de tweede
eeuw van de christelijke jaartelling. Maar hoe werd de berekening gemaakt?
Welke bronnen werden gehanteerd zodat men terug tot de Schepping toe kon
rekenen? Deze vragen wil ik proberen te beantwoorden in het hierna volgende
artikel. Voor de samenstelling van dit artikel zocht ik eerst
een bekende Joodse encyclopedie op; de Encyclopedia Judaica en hun commentaar:
Yose b. Halafta, the
presumed author of Seder Olam Rabbah, probably had access to old traditions
that also underlay the chronological computations of the Jewish Hellenistic
chronographer Demetrius (third century B.C.E.). The most significant
confusion in Yose´s calculation is the compression of the Persian period,
from the rebuilding of the Temple by Zerubbabel in 516 B.C.E. to the conquest
of Persia by Alexander (331 B.C.E.) to no more than 34 years.
Met het commentaar van de Encyclopedia
Judaica als start wil ik hierna een en ander vanuit de Bijbel vergelijken en
uitspitten. De door de Seder Olam in de tijd ingekorte Perzische periode tot
slechts 34 jaar houdt namelijk geen steek.
De eerder vermelde Bar
Kochba werd door vele Joden in de tweede eeuw van de christelijke jaartelling als
de verwachte Messias aanzien. Zijn naam betekende: zoon van de ster. Na het
neerslaan van zijn opstand door de Romeinen in het jaar 135 AD werd zijn naam door de
Joden naar Bar Kozba gewijzigd: de zoon van de leugens. De anno mundi
jaartelling zou echter in de periode voor zijn ontmaskering samengesteld zijn.
In het jaar 70 AD was
Jeruzalem en de Tempel door de Romeinen verwoest en Judea voor een groot
gedeelte ontvolkt. Vijfenzestig jaar later in 135 AD werden alle nog resterende
Joden die in het land Judea na het verslaan van Bar Kochba overbleven, definitief
in ballingschap weggevoerd en werd de wereldwijde diaspora voor de Joden een
feit.
Voor het gebruik van de anno
mundi-jaartelling door het Jodendom is er geen bewijs dat dit in de
tweede eeuw na Christus al in gebruik was. Er zijn aanwijzingen dat men tot in
de Middeleeuwen de Grieks-Syrische jaartelling hanteerde. Een jaartelling die
we ook in de Apocriefe boeken zoals Makkabeeën gebruikt zien. Vanaf de
twaalfde eeuw na Christus wordt de anno mundi-jaartelling gebruikt.
Waarom werd in de berekening van de
anno mundi jaartelling de Perzische periode verkort tot niet meer dan 34 jaar? Wat
was het motief? Dit is namelijk een berekening die volledig in strijd is met de
Bijbelse chronologische feiten voor deze periode. De Bijbel geeft namelijk voor
de periode van de Perzische overheersing heel wat jaartallen en ankerpunten. En
ook de oudheidhistorici Herodotos en Flavius Josephus vullen heel wat
informatie voor deze periode in. Het is dan ook een periode in de
wereldgeschiedenis die duidelijk beschreven staat en met een degelijke
chronologie op de tijdsbalk bevestigd.
De Perzische periode voor
Israël begon met het eerste jaar van Kores in het jaar 535 v. Chr., exact
zeventig jaar na de Babylonische Ballingschap (605 tot 535 v. Chr.). De Perzische
periode liep tot op de tijd van Alexander de Grote in 334 v. Chr. met de slag
bij Issos tegen het leger van Darius III. Dit geeft een totaal van 201 jaar
voor de periode van de Perzische overheersing.
Een verschil van 167 jaar
met de Seder Olam. Daarenboven vermeldt de Encyclopedia Judaica: the most
significant confusion wat betreft de Perzische periode. Er zijn dus nog meer
onduidelijkheden in de constructie te vinden.
Ik heb een vermoeden dat de
verkorting van de wereldgeschiedenis volgens de Seder Olam te maken had met de vierde dag en de verwachte komst toen
van de Messias, de zon der gerechtigheid, zoals de profeet Maleachi Hem
aankondigt. Als volgens een Rabbijnse traditie elke scheppingsdag voor duizend
jaar staat en op de vierde dag de zon te voorschijn kwam, was rond het jaar
4000 anno mundi de komst van de Messias te verwachten. De era van Salomo zat al
duizend jaar eerder op de tijdsbalk en de Tempel van Salomo was volgens de
rabbijnen drieduizend jaar na de Schepping te plaatsen. De oorspronkelijke anno
mundi-jaarrekening gaf alzo rond de tijd van de geboorte van Jezus van Nazareth
het jaar vierduizend aan. De algemene verwachting in Israël toen was dat de
komst van de Messias zeer nabij was. Het land was sinds 63 v. Chr. door de
Romeinen bezet en door hen bestuurd en het verlangen bij de Joden naar
bevrijding was groot.
Rome was ook het vierde
beest-rijk van de profeet Daniël. De profeet Daniël had de vier wereldrijken
voorspeld die in opeenvolging over het gebied van Israël zouden heersen:
namelijk Babylon, de Meden en de Perzen, de Grieken en de Romeinen. Sinds 63 v.
Chr. was deze profetie dan ook vervuld en de verwachting was dat de komst van
de Messias nu zeer nabij was. Het was dan ook een tijd van meerdere aspirant-messiassen,
zoals ook blijkt uit het Bijbelboek Handelingen waar we enkele namen van
aspirant of pseudo-messiassen voor deze periode vermeld zien.
Handelingen 5:26 Toen ging de hoofdman met
zijn dienaren erheen en nam hen mede, maar niet met geweld, want zij waren
bevreesd, dat het volk hen stenigen zou; 27 en toen zij hen gebracht hadden,
leidden zij hen voor de Raad. En de hogepriester ondervroeg hen, zeggende: 28
Wij hebben u nadrukkelijk verboden in deze naam te leren; en zie, gij hebt
Jeruzalem vervuld met uw leer en gij wilt het bloed van deze mens op ons doen
neerkomen. 29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode
meer gehoorzamen dan de mensen. 30 De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt,
die gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; 31 Hem heeft God door zijn
rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en
vergeving van zonden te schenken. 32 En wij zijn getuigen van deze dingen en
ook de heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn. 33
Toen zij dit hoorden, ontstaken zij in woede en wilden hen ter dood laten
brengen.
34 Maar een zeker
Farizeeër in de Raad, genaamd Gamaliël,
een wetgeleerde, in ere bij het gehele volk, stond op en verzocht de mensen
een ogenblik buiten te doen staan, 35 en hij zeide tot hen: Mannen van Israël,
overweegt wel, wat gij met deze mensen zult doen! 36 Want vóór deze dagen
stond Teudas op, die beweerde, dat
hij iets was, en een aantal van ongeveer vierhonderd man sloot zich bij hem
aan; maar hij werd gedood en zijn gehele aanhang viel uiteen en verliep. 37 Na
hem stond Judas de Galileeër op, in
de dagen der inschrijving, en kreeg vele afvalligen op zijn hand, maar ook deze
is omgekomen en zijn gehele aanhang is uiteengeslagen. 38 En nu zeg ik u:
Laat u niet in met deze mensen en laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd
worden, 39 maar
indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen vernietigen; het mocht eens
blijken, dat gij tegen God strijdt. En
zij lieten zich door hem gezeggen, 40 en na de apostelen voorgeroepen te
hebben, lieten zij hen geselen en verboden hun te spreken in de naam van Jezus,
en gaven hun de vrijheid. 41 Zij dan gingen uit de Raad weg, verblijd, dat zij
verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn; 42 en
zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tempel en aan huis, en
verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is.
Met de geboorte van Jezus
Christus waren we aldus ongeveer vierduizend jaar na de Schepping. En wanneer in
25 AD Johannes de Doper in de geest en de kracht van Elia de nakende komst van de
Messias voor Israël aankondigde had hij dan ook de aandacht van heel Israël,
van hoog tot laag. In het najaar van 26 AD bij de doop van Jezus van Nazareth
verkondigde Johannes de Doper het Messias-schap van Jezus.
Johannes 1:29 De volgende
dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie
ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan
ik. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard
worden, daarom kwam ik dopen met water. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik
heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij
bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te
dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en
op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. 34 En ik heb
gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.
De Heer Jezus Christus werd
echter in 30 AD definitief door Israël afgewezen:
Johannes 1:11 Hij kwam tot
het zijne, en de zijnen hebben Hem
niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft
Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13
die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch
uit God geboren zijn.
Zo een honderd jaar later was
er onder het restant van de Joden die in het land Judea, na de catastrofe van
70 AD met de vernietiging van de Tempel door de Romeinen, waren achtergebleven
opnieuw een verwachting naar de komst van de Messias.
Vermoedelijk heeft men in
de tweede eeuw na Christus, in afwijzing van Jezus van Nazareth als de Messias,
aan de anno mundi jaarrekening gesleuteld om een en ander met Bar Kochba als
Messias te laten passen. De vierde scheppingsdag of het vierduizendste jaar na
de schepping werd met ongeveer twee eeuwen verlengd. De vierde scheppingsdag
viel via deze fabricatie gelijk met de tijd van Bar Kochba. En dit was het
motief voor de drastische verkorting van de tijd van Perzische periode. En
alhoewel de verwachtingen met Bar Kochba en vermoedelijk andere
aspirant-messiassen niet werden ingevuld bleef men later toch aan de samengestelde
anno mundi jaartelling vasthouden met als resultaat inmiddels het jaartal 5774
na de Schepping.
Het is nochtans mogelijk om
vanuit de Masoretische tekst van de Bijbel tot een meer aanvaardbare anno mundi
berekening te komen.
Ook het Nieuwe Testament
lijkt trouwens de theorie te volgen dat elke Scheppingsdag voor duizend jaar
staat. De apostel Petrus schreef in zijn tweede brief vanuit Babylon aan de
Joodse diaspora het volgende:
2 Petrus 3:8 Doch dit ene
mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Here is als duizend jaar
en duizend jaar als één dag. 9 De Here talmt niet met de belofte, al zijn
er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil,
dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen. 10 Maar de dag
des Heren zal komen als een dief. Op die dag zullen de hemelen met gedruis
voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop
zullen gevonden worden. (NBG Vertaling 1951)
Als een gevolg van mijn
chronologische herschikking van de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk op
basis van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston, berekende ik het
jaar van de inwijding van de tempel voor de maand oktober van het jaar 996 voor
Christus. Met dit jaar als ankerpunt bekomt men oktober 2005 AD voor het begin
van het zevende millennium. Dit alles op basis van de Masoretische tekst van de
Bijbel.
Ik vermeldde echter al eens
eerder dat de Griekse Septuagint Bijbel (Oude Testament) uit de derde eeuw voor
Christus hogere jaartallen voor bepaalde geslachtsregisters en tijdsperioden hanteert.
Deze Griekse vertaling werd in het Bijbelboek Handelingen in het Nieuwe
Testament gebruikt en toen al was dit probleem bekend. Bij het hanteren van
bepaalde tijdsperioden werd dan ook het woordje omstreeks of ongeveer toegevoegd.
Zie hierna bijvoorbeeld het volgend citaat:
Handelingen 13:19 en na
zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaän, heeft Hij hun land hun
ten erfdeel gegeven, 20 omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun
richters tot op de profeet Samuël. 21 En van toen af vroegen zij om een koning
en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig
jaren lang;
De verschillen die er
bestaan tussen de jaartallen van de Hebreeuwse grondtekst en die van de Griekse
vertaling waren geen kopzorg omdat de handige Griekse vertaling in de eerste
plaats gebruikt werd om het Evangelie aan niet-Joden te brengen. Voor Paulus
was het eerste belang het brengen van het Evangelie en al het andere was
hieraan ondergeschikt.
Wat het onderzoek van de
Bijbelse chronologie betreft volg ik het advies van Paulus aan Timoteüs:
2 Timoteüs 3:14 Blijf gij echter bij wat
u geleerd en toevertrouwd is, wèl bewust van wie gij het hebt geleerd, 15 en
dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot
zaligheid door het geloof in Christus Jezus. 16 Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te
weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, 17 opdat de
mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.
De verschillende Bijbelse
geslachtsregisters zijn geen eenvoudige studie. Men moet iedere keer Bijbelboek
met Bijbelboek vergelijken en in elke samengestelde chronologische constructie
de harmonie tussen de verschillende lijsten zoeken. Dit is een moeilijke
opdracht waar onder de verschillende onderzoekers al eens verschil van mening
bestaat. Zo was het trouwens ook al het geval in de oudheid. Ik maak bijvoorbeeld
dikwijls gebruik van de werken van Flavius Josephus, maar ook deze historicus
uit de eerste eeuw van de christelijke jaartelling hanteert al eens afwijkende
tijdsperioden.
Het is alleen via het
hanteren van de Masoretische tekst, wat de chronologie betreft, dat men een
anno mundi jaartelling kan bekomen op basis van de zes scheppingsdagen. Wanneer
men de jaartallen van de Septuagint hanteert gaat men een flink aantal jaren
voorbij de zesduizend jaar sinds de Schepping. Een voorbeeld: de Masoretische
tekst heeft een aantal van 1656 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed. De
Septuagint daarentegen heeft een totaal van 2242 jaar voor dezelfde periode, of
een verschil van 586 jaar. En na de Grote Vloed zijn er nog tijdsperioden die
op de tijdsbalk dienen ingevuld.
DE PROFEET JOEL EN DE TETRADE VAN BLOEDRODE MAANSVERDUISTERINGEN IN 2014/2015?
Joël 2:28
Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en
uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw
jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de
dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen
geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis
en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam
des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem
zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij
behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)
%%%FOTO1%%%
Er
circuleert al enkele jaren een theorie op het internet dat de tetrade van
maansverduisteringen met Pesach en Sukkot van 2014/2015 mogelijk de profetie
van Joël zou zien uitkomen. We zijn inmiddels al vijf weken na de Pesachweek
van 2014 met de vooraf aangekondigde bloedrode maansverduistering, die dit jaar
exact gelijk viel met het Joodse Pesach. In oktober van dit jaar zal er opnieuw
een bloedrode maan te zien (?) zijn die dan eveneens exact gelijk zal vallen
met het Joodse Sukkot-feest op 8 oktober. En volgend jaar zal dit zich opnieuw
herhalen op 4 april en 28 september 2015 en vandaar de uitdrukking: TETRADE.
Ik
schreef hiervoor te zien tussen aanhalingstekens want het blijkt nu dat de
maansverduistering van 14 april alleen goed te zien was over Noord- en Zuid-Amerika
en de Stille Oceaan. Zoals ook het bekende National Geographic het te kennen
gaf:
The best views will be from the entire North and South
American continents and much of the Pacific Basin, including Hawaii. Eastern
Australia should get to see the second half of the show on the night of April
15, as the moon rises during totality. Europe, Africa, and central Asia, meanwhile, will miss
the entire eclipse because it will be daytime in those regions at the time of
the event.
De
meeste kranten (die ik online lees) berichtten over de maansverduistering van 14
april met de vermelding erbij dat het voor ons in dit gedeelte van de wereld
niet te zien zou zijn, en dus ook niet over het gebied van Israël.
Al
sinds enkele jaren wordt regelmatig door geïnteresseerden naar mijn mening
gevraagd in verband met de aangekondigde tetrade van maansverduisteringen door
Amerikaanse auteurs van zogenaamde eindtijdboeken en de verwachting dat de
Bijbelse Dag des HEREN dan zou aanbreken. De reden voor het vragen naar mijn
mening is vermoedelijk omdat ik auteur ben van verschillende Eschatologische
boeken. De bekendste is de bestseller De Nieuwe Orde in Opkomst waar dertig
jaar geleden 5000 exemplaren van verkocht werden.
%%%FOTO2%%%
Toen ik
dan voor de eerste maal met een vraag naar mijn mening over de aangekondigde
tetrade voor 2014/2015 geconfronteerd werd, luisterde ik aanvankelijk nog met
het nodige respect. Het fenomeen van een tetrade van maansverduisteringen in
het verleden en voor de toekomst was mij toen onbekend. Men haalde er ook
tetraden uit het verleden bij, zoals die van 1949/1950 en 1967/1968 toen deze
maansverduisteringen ook gelijk vielen met de Joodse feesten van Pesach en
Sukkot.
Maar het
blijkt nu dat de meeste verklaringen/invullingen betreffende de historische
tetrade van 1949/1950, na onderzoek geen steek houden. Daarbij moeten
we bedenken dat religieus Israël een maankalender volgt en het haast logisch is
dat er al eens een maansverduistering met Pesach of met Sukkot voorkomt.
Ik maak
van deze blog nu gebruik om een en ander recht te zetten. Het citaat van de
profeet Joël dat ik bovenaan dit artikel zette leert geen tetrade van
maansverduisteringen. Er staat geschreven: De zon zal veranderd worden in
duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.
Van een specialist met astronomische kennis kreeg ik het volgende commentaar:
Een
zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan, als de maan
tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen met een
volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat. De profeet Joël
spreekt dus over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk' is, iets
'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.
Ik had
al veel eerder iemand met kennis van astronomie moeten raadplegen toen ik voor
het eerst met de theorie van de aangekondigde tetrade in hun relatie tot de Dag
des HEREN in aanraking kwam. Maar helaas; gedane zaken nemen geen keer.
De
tetrade van 2014/2015 heeft geen invloed op de vervulling van de profetie van
Joël. Op God s tijd echter en op een dag door een astronoom niet
te berekenen, zal deze profetie pas uitkomen.
Aan
die Dag gaan trouwens heel wat dagen en tijden en tekenen vooraf. Lees hierna
een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:
Joël 3:1
Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en
van Jeruzalem, 2 zal Ik alle
volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar
met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel
Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land
verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een
hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken. (NBG
1951 vertaling)
De
periode van de profeet Joël s bediening exact op de tijdsbalk plaatsen is
moeilijk. Het Bijbelboek verwijst naar geen enkele regerende koning in Israël
of Juda waarmee het optreden van de profeet gedateerd zou kunnen worden. De
profeet Joël verwijst ook nergens in de drie hoofdstukken naar de grote
mijlpalen in de Joodse geschiedenis; namelijk noch naar de Babylonische
ballingschap en noch naar de wereldwijde ballingschap die volgde na 70 AD toen
de Romeinen de stad Jeruzalem en Tempel vernietigden, en de Joden in
krijgsgevangenschap wegvoerden. Het onderwerp van heel het Bijbelboek Joël is
de dag des HEREN of de oordeelsdag. Het boek is gericht aan het Juda van de
eindtijd.
Joël 1:15
Wee die dag, want nabij is de dag des HEREN; als een verwoesting komt hij van
de Almachtige.
Het is aanvankelijk
een oordeelaanzegging tegen een nationaal hersteld Israël maar dat geestelijk gezien
zijn eigen weg gaat.
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem,
Het
hiervoor vermelde profetische Bijbelgedeelte werd niet vervuld in 1948
toen de Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967
toen Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar
zal pas vervuld worden in de tweede helft van de zevenjarige eindtijdperiode, de
zeventigste jaarweek van de profeet Daniël. De tetrade van maansverduisteringen
in 1949/1950 was aldus niet van tel. De belangrijkste jaren voor Israël tijdens
deze periode waren de jaren 1947/1948 en dit zonder tetrade. In november 1947 sprak
de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied Palestina in een
Joodse en een Arabische staat. En in het jaar daaropvolgend in mei 1948 werd de
staat Israël afgekondigd. De tetrade van 1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij
men bedenkt dat tussen de Joodse feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de
VN-vredesconferentie te Lausanne plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde
daar alle 700.000+ Arabische vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg
van de onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van alle
miserie sindsdien en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Deze vaststelling
werpt dan ook een heel ander licht op de seculiere staat Israël en hun houding
naar het Woord van God toe.
De
tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk correct volgens profetische lijnen. In juni
1967 overwon Israël een overweldigende Arabische coalitie in zes dagen tijd en nam
alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de
Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee s
van Khartoem heel het gebied moeten annexeren en de Arabische bevolking aldaar
burgerrechten geven. De jonge staat Israël koos een andere weg. Zes jaar later
in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog. De grote verzoendag, een dag waarop ze
veilig van enige agressie hadden moeten zijn. Men kan stellen dat het vanaf
1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere wetmatigheden spelen
uiteindelijk uitmondend in Jacob s benauwdheid, de grote verdrukking, de
zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.
Aan het
einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg
van Joël 3:1 in vervulling:
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in
het lot van Juda en van Jeruzalem,
2 zal
Ik alle volken verzamelen en
afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik
zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van
mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij
mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven
voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.
Dit
vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een
Nieuwtestamentisch profetisch Boek is en het sluitstuk van alle Oudtestamentische
profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en geestelijk gezien
in het oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de profeet Joël is
in het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de vermelding alle
volken; dat zijn in deze tijd de Verenigde Naties die aldus eens in de
toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.
%%%FOTO3%%%
Het
chronologische eindtijdkader van de profeet Joël stemt niet alleen overeen met
dat van het Bijbelboek Openbaring, maar ook met het eindtijdkader dat de
profeet Ezechiël schilderde. In hoofdstuk 36 van de profeet Ezechiël, beloofd
God een terugkeer van de Joden uit de wereldwijde verstrooiing en het herstel
van Israël in het oude land der vaderen. In hoofdstuk 37 van de profeet
Ezechiël worden de chronologische details ingevuld en kan men een chronologie
van toekomstige gebeurtenissen herkennen. Eerst een on-geestelijke terugkeer
naar het oude land der vaderen gevolgd door een geestelijk herstel. In de hoofdstukken
38 en 39 van de profeet Ezechiël wordt de oorzaak en het chronologisch tijdstip
van het geestelijk herstel gegeven, namelijk een aanval van een geweldig leger
uit het verre noorden beschreven. Een leger dat aangevoerd wordt door Gog uit
het land Magog en mét hem vele bondgenoten, die door de HERE God naar het land
Israël getrokken worden. Deze legermassa wordt volgens de profetie, op de
bergen van Israël verslagen en van die dag af, zal Israël de HERE God kennen, en
zo volgt aldus het geestelijke herstel. In hoofdstuk 40 van Ezechiël tot en met
hoofdstuk 48 wordt de verdeling van het land beschreven, nadat alles hersteld
is én de Tempel herbouwd, maar ditmaal noordelijk van de stad Jeruzalem. Vanuit
de nieuwe Tempel zal een nieuwe waterbron ontspringen en het water daarvan zal naar
de westelijke en de oostelijke zee vloeien. De oostelijke zee is de huidige
Dode Zee die dan gezond zal worden en alwaar vis in gevangen zal worden.
Wanneer
men de hiervoor beschreven hoofdstukken van Ezechiël met de profeet Joël
vergelijkt zien we enkele raakpunten. Ook Joël ziet een on-geestelijk Israël
dat tot bekering opgeroepen wordt. Ook Joël ziet in zijn tweede hoofdstuk een
invasie vanuit het noorden gebeuren:
Joël 2:20:
Ik
zal van u wegdrijven die uit het Noorden
en hem verjagen naar een dor en woest land, zijn voorhoede naar de oostelijke
zee en zijn achterhoede naar de westelijke zee, en zijn stank zal opstijgen en
zijn vuile lucht zal opstijgen, want hij heeft grote dingen gedaan.
Ook
Joël ziet het geestelijk herstel van Israël na de invasie uit het noorden:
Joël 2:28 Daarna zal het geschieden,
dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters
zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen
gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik
in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de
hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd
worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des
HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN
aanroept, behouden zal worden, want op de
berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft;
en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951
vertaling)
En ook de profeet Joël ziet het wonder van het gezond
worden van het water van de Dode Zee dat daarna de vergrote oostelijke zee
vormt.
Joël 3:18 Te dien dage zal het geschieden, dat de bergen van
jonge wijn zullen druipen en de heuvelen van melk zullen vloeien en alle beken
van Juda van water zullen stromen; een
bron zal ontspringen uit het huis des HEREN en zal het dal van Sittim drenken.
Het dal van Sittim ligt zuidelijk van de huidige Dode
Zee, een zee die aldus naar alle kanten uitgebreid zal worden. Eén van de herstelde
stammen van Israël: Zebulon, zal in het vrederijk zijn gebied in het zuiden van
het land toegezegd krijgen en in het oosten aan deze beschreven nieuwe oostelijke
zee grenzen. Aldus wordt een oude profetie van de aartsvader Jakob vervuld:
Genesis 49:13 Zebulon zal wonen aan het strand der wijde
zee, ja, hij zal wonen aan het strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar
Sidon gekeerd zijn.
%%%FOTO4%%%
Ik geef deze summiere beschrijving van toekomstige
gebeurtenissen om aan te tonen dat de tetrade van 2014/2015 en de (door
sommigen) daarmee verbonden verwachte dag des HEREN, chronologisch gezien,
moeilijk in het eindtijdkader van de profeten ingepast kan worden.
Het eindtijdbeeld dat de Bijbel voor het begin van de zevenjarige periode van het
Bijbelboek Daniël en Openbaring schetst is een periode van (schijn)vrede.
De eerste apocalyptische ruiter die op het witte paard uitrijdt brengt
ogenschijnlijk vrede. Het tweede paard in het Boek Openbaring neemt deze vrede
weg, staat er geschreven. Wanneer Gog uit het land Magog naar Israël getrokken
wordt, dan rukt dit geweldige leger uit het noorden op tegen een land en een
volk dat in gerustheid woont.
Ezechiël 38:8 Na geruime tijd zult gij een bevel
ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het
gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een
blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen
wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer;
gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en
vele volken met u. 10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen er plannen in
uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, 11 gij zult zeggen: ik
zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame
lieden, die in gerustheid wonen, allen
zonder muur, grendels of poorten 12 om buit te maken en roof te plegen,
om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit
het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die
op de navel der aarde woont. (NBG 1951 vertaling)
De huidige toestand in Israël en de buurlanden geeft een
totaal ander beeld. Het is momenteel nog wachten op een algemene vrederegeling
voor het Midden-Oosten. Op basis van wat de profetische boeken van de Bijbel
voorzeggen zal er nochtans in de toekomst een algemene (schijn)vredesregeling
komen. De huidige burgeroorlog in Syrië zal eens ophouden en tot een oplossing
komen. De profetische boeken van de Bijbel plaatsen het Assyrië van de oudheid
opnieuw op de landkaart ten tijde van de zevenjarige eindtijdperiode. Men kan
op basis van dit Schriftwoord aldus nog een aantal drastische grenswijzigingen
van de landen in het Midden-Oosten verwachten. De huidige grenzen van de landen
in het Midden-Oosten werden trouwens na de eerste wereldoorlog, door Britten en
Fransen getrokken, die het Arabische gebied van het Ottomaanse Rijk opdeelden. Uiteindelijk
zullen alle landen binnen de grenzen van het voormalige Oost-Romeinse Rijk,
zich verenigen en een Unie vormen van vijf koningen of leiders. Zij verenigen
zich met vijf leiders uit het gebied van het voormalige West-Romeinse Rijk en
zetten alzo het vierde Beestrijk van de profeet Daniel opnieuw op de landkaart.
Deze tien leiders geven in een later stadium hun macht af aan een elfde leider.
Dit is in een notendop wat de toekomst nog brengen zal. Het
zal echter ook een tijd van misleiding worden. Op religieus gebied leert het
Boek Openbaring zal er een samengaan komen van alle religies. Tijdens de eerste
helft van de eindtijdperiode treden in Jeruzalem twee getuigen van de HERE God
op die tegen de herstelde offerdienst in Jeruzalem spreken. Zie het artikel
op deze blog van 15-03-2014: de twee getuigen te Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1394406000&stopdatum=1395010800
In de helft van de zevenjarige eindtijdperiode worden de
twee getuigen te Jeruzalem door het Beest alias de elfde horen alias de koning
van het noorden, gedood en vlucht een tot geloof gekomen overblijfsel van
Israël naar de over-Jordaanse woestijn waar zij door de HERE God bewaard zullen
worden tot op het einde van de slag bij Harmageddon. De berg Sion bevindt zich
ook in dit gebied. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 113, hoofdstuk: de ligging
van de berg Gods in Arabië. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Aan het einde van de zeventigste jaarweek van Daniël
en/of de eindtijdperiode van het Bijbelboek Openbaring keren de stammen van
Israël naar hun gebied terug; het overblijfsel van de gevluchte Israëli s
vanuit het Over-Jordaanse gebied en de overige stammen vanuit hun gebieden. Zie
het artikel
van 24-04-2014: De verloren tien stammen. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1398031200&stopdatum=1398636000
Hier weer in een notendop gestopt wat in de toekomst nog
te gebeuren staat. Aan het einde van dit artikel vindt u een boeken- en
auteur-lijst die diepgaander over dit thema handelen.
De bedoeling van dit artikel is om aan te tonen dat het
profetisch-chronologisch gezien moeilijk is, de dag des HEREN van de profeet
Joël in het jaar 2014/2015 te zien aanvangen.
De drang tot het berekenen van het tijdstip voor de dag
des HEREN is bij meerdere onderzoekers van het Profetische Woord van de Bijbel
aanwezig. Men laat zich ook leiden door een Rabbijnse overlevering dat leert
dat God Zijn vrederijk zal oprichten aan het einde van zesduizend jaar
mensengeschiedenis. Elke scheppingsdag uit Genesis staat dan voor duizend jaar.
De zevende sabbatdag volgens deze theorie stelt eveneens duizend jaar voor, het
aantal jaren dat we ook in het boek Openbaring vinden als periode voor de
gevangenschap van de oude slang, de duivel of diabolos. Het is de periode van
het Messiaanse Vrederijk.
Over het onderwerp van de anno mundi jaartelling ben ik
ook meerdere malen aangesproken vanwege mijn studie van de Bijbelse
chronologie. Mijn bekomen jaartallen weerleggen namelijk de rekensom dat het
anno mundi 6000 nog in de toekomst zou liggen. Daar zijn we inmiddels al een
tijd voorbij. We leven al in geleende tijd. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 477, appendix
5: de anno mundi jaartelling van Genesis.
Ik merkte ook dat Amerikaanse Bijbelvorsers de jaartallen
voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda van Edwin E. Thiele
gebruiken om naar de toekomst toe berekeningen te maken. Over het
gefabriceerde jaartal 931 v.Chr. door Thielevoor de splitsing van
het Verenigd Koninkrijk van Salomo schreef ik een hoofdstuk in TIJD en TIJDEN, 2015, appendix
4, blz. 471: 931 v. Chr. het jaartal van de deling van het verenigd koninkrijk
van Israël?
Wanneer men de jaartallen van Thiele hanteert om naar
voor of naar achter in de tijd te rekenen bekomt men altijd foutieve uitkomst-jaartallen.
Men kan bijvoorbeeld niets aanvangen met de tijdsperiode van 390 jaar en 40
jaar voor de duur van Israël s ongerechtigheid volgens de profeet Ezechiël.
Het probleem is dat de herkenbare navigatiepunten verdwenen zijn sinds Thiele
de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda verkort heeft om ze te
laten passen met de Assyrische koningslijst. Alle mij bekende geleerden volgen
de gefabriceerde jaartallen van Thiele. Het is alleen wanneer we terugkeren
naar de normale Bijbelse regeerperioden voor de koningen van Israël en Juda dat
de tijdsperiode van bijvoorbeeld de 390 jaar zin krijgt.
Hierna de auteur-lijst waar ik mijn laatste uitgave van
2013: Apocalyps; de zeventigste jaarweek van Daniël mee afsluit:
Alexander Hislop, THE TWO BABYLONS, 1916
Clarence Larkin, DISPENSATIONAL TRUTH, 1920
Dr. F. De Graaff, ALS GODEN STERVEN, 1969, ANNO DOMINI
1000 2000
Hal Lindsey, De planeet die aarde heette, 1970
B. Reinders Sr., ISRAEL EN HET MESSIAANSE VREDERIJK, 1971
Roeland Klein Haneveld, www kleinhaneveld,
nl/notities/index.html
Huib Verweij, DE TERUGKEER VAN JEZUS CHRISTUS, 1978,
GRENZEN DER VOLEINDING, 1984, IK BEN DIE IK BEN, 1968, DE BOOM DER KENNIS, 1973
Jb. Klein Haneveld, De Openbaring aan Johannes, 1981
Huib Verweij & Ds. Willem Glashouwer Sr., DE KOMST
VAN JEZUS CHRISTUS, 1985
Arie Kleijne, JEZUS KOMT, 1989
A. Keizer, De komende reformatie van de eindtijd - wat de
kerken niet zien, 1996, De komende dertig jaar, 1997, De almachtige is de vader
van alle mensen, 2003,
Dr. Piet Borst, LIJNEN NAAR DE EINDTIJD, 2004
Ds. Dick M. Stichter & Jeep van der Schoot, DANIEL,
Gods weg met Israël en de Volken, 2012
Enkele titels van de lijst zullen alleen nog in
gespecialiseerde antiquariaatzaken te vinden zijn. En enkele studies zijn ook
al op het www online te lezen. Het laatst vermelde boek is bij het Zoeklicht
verkrijgbaar.
Salmaneser V regeerde langer dan de
eponiemlijst opgeeft. De belegering van Samaria/Samerinaja duurde drie jaar van
720 tot 717 v. Chr. en is te onderscheiden van het Shamarain in de Eponiemlijst.
Na de val van Samaria begon Salmaneser V aan de belegering van Tyrus dat vijf
jaar in beslag nam. Zie Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek IX,xiv.1
[713/712] Tijdens het
eponiem van Aur-bani, de gouverneur van Kalhu, de edelen vochten te Ellipi;
de god [...] ging zijn nieuwe tempel binnen, naar Musasir.
[707/706] Tijdens het
eponiem van a-Aur-dubbu, de gouverneur van Tuhan, de koning keerde weer van
Babylon; de
onderkoning, de edelen, de buit voor Dur-Yakin werd weggedragen; [...]
Dur-Yakin werd vernietigd; in Tarîtu,
de tweeëntwintigste, de goden van Dur-arruken gingen in hun tempels.
[706/705] Tijdens het
eponiem van Mutakkil-Aur, de gouverneur van Guzana, de koning bleef in het
land; de edelen waren in Karalla; in Ajaru,
de zesde, Dur-arruken werd afgewerkt; [...] ontvangen.
[705/704]Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de
gouverneur van Amedi, de koning marcheerde tegen Tabal; tegen Gurdi, de
Kulummaean, [...] de koning werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië
[...] In Abu,
de twaalfde, Sanherib,
de koning [?].
[704/703] Tijdens het
eponiem van Nabû-deni-epu, de gouverneur van Nineveh, naar Larak en Sarrabanu;
het paleis van Kalizi werd hersteld, in [...] de edelen tegen de Kulummaean.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[703/702] Tijdens het
eponiem van Nuhaya, de gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen [?].
[700/699] Tijdens het
eponiem van Metunu, de gouverneur van Isana, Aur-nadin-umi, de zoon van
Sanherib, [] van het paleis, in de stad [...], grote ceder balken, alabaster in
Ammananum [...], in Kapri-Dagili [...] voor [...] de koning [...].
Conclusie:
De aandachtige lezer moet gemerkt hebben dat de lijst heel summier historische
informatie doorgeeft en er meermaals wegens beschadiging informatie ontbreekt. Aan
deze gefragmenteerde Eponiemlijst heeft Thiele via drie eerder beschreven
ankerpunten de Bijbelse koningslijst bevestigd en gemeend te mogen corrigeren.
Een oefening die nochtans met een beetje studie weerlegd kan worden. Het is de
Eponiemlijst die op gebreken onderzocht moet worden en her-gedateerd aan de hand
van de Bijbelse historische boeken.
In mijn boek DE ASSYRIOLOGIE HERZIEN breng ik een alternatieve
chronologie van de Bijbelse koningen en een alternatieve chronologie voor de
koningen van Assur. Tot eind dit jaar kan het boek gratis gedownload worden van
de website: http://www.chronology.be/pdfboeken/De%20%20Assyriologie%20herzien.pdf
En voor wie graag een tastbaar boek in de hand neemt is er de volgende
website:
Met dit
artikel wil ik verder aandacht geven aan de Assyrische Eponiemlijst en de
noodzakelijk chronologische rechtzetting in het licht van de historische boeken
van de Bijbel en andere werken zoals die van o.a. de historicus Flavius Josephus.
Op deze blog
schreef ik op 12-01-2014 al eerder een artikel: De Assyriologie herzien.
Het
gedeelte van de Eponiemlijst vanaf het Eponiem van Dayan Assur tot aan de derde
geregistreerde veldtocht Sanherib gaat met dit artikel onze aandacht krijgen. Volgens
de orthodoxie zitten we hier op de tijdsbalk tussen het jaar 853 v. Chr. en het
jaar 701 v. Chr. In 853 v. Chr. vond de slag bij Karkar plaats en in 701 v.
Chr. zou Sanherib Jeruzalem belegerd hebben.
Het
ankerpunt van de orthodoxie ter verankering van de lijst op de tijdsbalk werd de
geregistreerde zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur
Sagale. Het jaartal 763 v. Chr. werd het jaar dat astronomen bepaalden dat
terugrekenend boven Nineveh inderdaad een zonsverduistering had plaatsgevonden.
Vanaf dit jaar werden de overige Eponiemen naar voren en naar achteren op de
tijdsbalk gerangschikt. Men ging er hierbij vanuit dat alle opgegeven
regeerperioden van de vermelde Assyrische koningen correct zijn en er geen
koningen ontbreken.
Ik zal
hierna aantonen dat er in de oudheid wel degelijk koningen uit de lijst
verwijderd werden en meerdere hiaten aangewezen kunnen worden.
De
onderzoeker Edwin E. Thiele ging er van uit dat de lijst compleet was en heeft
de regeerperioden van de Bijbelse koningslijst aan de Assyrische aangepast. Zie
het artikel
op deze blog van 03-05-2014: 931 v. Chr.: HET JAARTAL VAN DE DELING VAN HET
VERENIGD KONINKRIJK VAN ISRAEL?
Voor
Thiele waren er drie ankerpunten uit de Eponiemlijst waar hij de regeerperioden
van de contemporaine koningen van Israël en Juda mee verankerde. Deze drie
ankerpunten zijn: Het eponiem van Dayan Assur met de slag bij Karkar waar
volgens de Assyriërs Achab van Israël aan deelgenomen zou hebben (de Bijbel
zwijgt over de slag bij Karkar). Vervolgens het eponiem van Adad Rimani waar
melding wordt gemaakt van Jehu van het huis van Omri die schatting aan
Salmaneser III betaald (de Bijbel is stil rond het betalen van schatting door
Jehu). En ten derde het jaar 701 v. Chr. waar de Assyriër Sanherib opgeeft tegen
het Jeruzalem van Hizkia gemarcheerd te hebben.
Om de regeerperiode
van de contemporaine Bijbelse koningen binnen deze ankerjaren te kunnen pressen
diende Thiele sommige regeerperioden van koningen van Israël in te korten.
Hierna
volgt de Eponiemlijst. Ik heb de drie Eponiem-ankerpunten blauw gemarkeerd. Telkens
er in de lijst een nieuwe Assyrische koning opduikt heb ik dit ook met blauwe
kleur gemarkeerd. Daar waar er duidelijk hiaten in de lijst zitten heb ik dit
met vette letters gemarkeerd. Links tussen rechte haken staan de orthodoxe
jaartallen en rechts daarvan in het vet gedrukt, de gereviseerde jaartallen
volgens mijn herziening van de Assyrische koningslijst.
[853/852] 891/890Tijdens het
eponiem van Dayan-Aur, de opperbevelhebber, [...] ********************************************************************
[852/851] 890/889
Tijdens het eponiem van ama-abua, gouverneur van Nisibis, [...]
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[851/850] 889/888
Tijdens het eponiem van ama-bêla-usur, gouverneur van Kalhu, [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[850/849] 888/887 Tijdens het
eponiem van Bêl-bunaya, de paleis maarschalk, [...]
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[849/848] 887/886
Tijdens het eponiem van Hadi-lipuu, gouverneur van Na'iri, [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[848/847] 886/885
Tijdens het eponiem van Nergal-alik-pani, gouverneur van [...]
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[847/846] 885/884
Tijdens het eponiem van Bur-ramman, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[846/845] 884/883 Tijdens het
eponiem van Inurta-mukin-nii, de paleis maarschalk, [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[845/844] 883/882
Tijdens het eponiem van Inurta-nadin-umi, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[844/843] 882/881
Tijdens het eponiem van Aur-bunaya, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[843/842] 881/880
Tijdens het eponiem van Tab-Inurta, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[842/841] 880/879 Tijdens het
eponiem van Taklak-ana-arri, gouverneur van Nemed-Itar, [...].
*******************************************************************
[841/840] 879/878Tijdens het
eponiem van Addad-remannii, gouverneur van Guzana, [...]. ********************************************************************
[840/839] 878/877 Tijdens het
eponiem van ama-abua, governeur van Rasappa, veldtocht tegen de cederberg.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[839/838] 877/876 Tijdens het
eponiem van ulma-bêli-lamur, gouverneur van Ahuzuhina, veldtocht tegen Qu'e.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[838/837] 876/875 Tijdens het
eponiem van Inurta-kibsi-usur, gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Malahi.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[837/836] 875/874 Tijdens het
eponiem van Inurta-ilaya, gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Danabu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[836/835] 874/873 Tijdens het
eponiem van Qurdi-Aur, gouverneur van Raqmat, veldtocht [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[835/834] 873/872 Tijdens het
eponiem van ep-arri, gouverneur van Habruri, veldtocht tegen Milidu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[834/833] 872/871 Tijdens het
eponiem van Nergal-mudammiq, gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen Namri.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[833/832] 871/870 Tijdens het
eponiem van Yahulu, de maarschalk, veldtocht naar Qu'e.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[832/831] 870/869 Tijdens het
eponiem van Ululayu, gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen Qu'e.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[831/830] 869/868 Tijdens het
eponiem van arru-hatta-ipe, gouverneur van [...], veldtocht tegen Qu'e; [de
god] Anu de grote verliet Der.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[830/829] 868/867 Tijdens heteponiem van Nergal-ilaya, gouverneur
van Isana, veldtocht tegen Urartu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[829/828] 867/866 Tijdens het
eponiem van Hubaya, gouverneur van [...]hi, veldtocht tegen Unqu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[828/827] 866/865 Tijdens het
eponiem van Ilu-mukin-ahi, gouverneur van [...]ha, veldtocht tegen Ulluba.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[827/826] 865/864 Tijdens het
eponiem van almaneser, de koning van Assyrië, veldtocht tegen Mannea.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[826/825] 864/863
Tijdens het eponiem van Dayan-Aur, de opperbevelhebber, opstand.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[825/824] 863/862 Tijdens het
eponiem van Aur-bunaya-usur, de opperdienaar, opstand.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[824/823] 862/861 Tijdens het
eponiem van Yahalu, de opperbevelhebber, opstand.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[823/822] 861/860 Tijdens het
eponiem van Bêl-bunaya, de paleis maarschalk, opstand.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Oktober 860 v.
Chr. Meganatuurcatastrofe. Einde van
Salmaneser III
[788/787] 825/824 Tijdens het eponiem van
Adad-muammer, gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen Mdia; grondvesten van de
tempel van Nabû in Nineveh gelegd.
Tussen het
eponiem van Nergal-nasir en dat van Nabu bela usur zit een hiaat van 22 jaar.
Hier dient de Bijbelse Assyrische koning JAREB ingevuld te worden. JAREB is in
andere bronnen bekend als Sardanapallos en Artatama. Het is tijdens de
regeerperiode van deze koning dat de profeet Jona rond het jaar 776 v. Chr.
Nineveh moest opzoeken en oproepen tot bekering. Zie het artikel van
29-01-2014 op deze blog: De profeet Jona te Nineveh.
[745/744] 761/760 Tijdens het eponiem van
Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru,
de dertiende, Tiglath-pileser
[III] beklom de troon. In Tarîtu,
hij naar Mesopotamia.
Tiglath Pileser III regeerde langer dan de
eponiemlijsten laten verstaan en had als co-regent de Bijbelse Assyrische
koning Pul.
1 Kronieken 5:26 Zo verwekte de God Israëls
den geest van Pul, den koning van Assyrië, en den geest van Tiglath-Pilnéser,
den koning van Assyrië, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de
Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen
te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.
(Statenvertaling)
HET CHRONOLOGISCHE OPENBAAR OPTREDEN VAN JEZUS CHRISTUS IN DE EVANGELIEN
Mijn
inspiratie voor dit artikel haalde ik uit de N.I.V. Study Bible, New
International Version, 1985, by The Zondervan Corporation. Deze Amerikaanse
studiebijbel levert een tijdsbalk met de belangrijkste gebeurtenissen van
Jezus bediening vanaf 26 AD tot aan zijn kruisdood, Opstanding en Hemelvaart in
30 AD. De afgebeelde tijdsbalk wordt weergegeven met een Year of Inauguration:
zomer 26 AD tot zomer 27 AD, Year of Popularity: zomer 27 AD tot late herfst
28 AD, Year of opposition: late herfst 28 AD tot lente 30 AD. Goed
overzichtelijk worden op het schema de geschiedenis van Jezus openbaar optreden
vanuit de vier evangelisten aangebracht, beginnend met de the year of Inauguration
en de doop van Jezus door Johannes de Doper. Bij de doop worden de relevante
Bijbelgedeelten aangegeven: Matteüs 3:13-17, Markus 1:9-11, Lukas 3:21-23,
Johannes 1:29-39. En zo gaat dit schema chronologisch verder met iedere keer de
Bijbelteksten die we bij de vier evangelisten voor elke gebeurtenis in het
openbaar leven van Jezus terugvinden.
Wat de
samensteller(s) van het schema niet gezien hebben, en de aanzet tot het
schrijven van dit artikel was, is het dertigste Jubeljaar van 27/28 AD en het
chronologisch belang van dit feest tot het schikken van alle gebeurtenissen, voor
en na dit feest, die de evangelisten opgetekend hebben. Het Jubeljaar 27/28 AD
is aldus een ankerpunt op de tijdsbalk waarvan we naar voor en naar achter in
de tijd navigeren.
De Heer
Jezus Christus maakte zich bij de aanvang van het 30ste Jubeljaar in
oktober 27AD als Messias aan de Joden in de synagoge te Nazareth bekend. Bij de
evangelist Lucas vierde hoofdstuk lezen we dat de Heer Jezus in de synagoge de
boekrol van de profeet Jesaja werd overhandigd en de plaats opzocht waar
geschreven stond:
De Geest
des HEREN is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het
evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te
verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in
vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des HEREN. Daarna sloot Hij het
boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. En de ogen van allen in de
synagoge waren op Hem gericht. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is dit
Schriftwoord voor uw oren vervuld.
Het is met
het voorlezen van dit gedeelte uit de Jesaja-rol dat Jezus het aangename jaar
des HEREN en zichzelf als de Gezalfde of Messias aan de Joden daar
bekendmaakte.
De
gebeurtenissen van Lukas 4:16-31 dienen aldus in oktober 27 AD op de tijdsbalk
ingevuld te worden. De N.I.V. Bijbel plaatst dit Bijbelgedeelte op het
tijdsschema in de lente van 27 AD en heeft aldus geen oog voor de betekenis van
het Jubeljaar. Als een gevolg van het geen rekening houden met het Jubeljaar
krijgen vele andere beschreven gebeurtenissen door de evangelisten een
verkeerde plaats op de tijdsbalk van de N.I.V. Wat ik behouden heb van de
N.I.V.-tijdsbalk zijn de opgegeven Bijbelgedeelten van de evangelisten bij
iedere gebeurtenis. De jaartallen en maanden op de tijdsbalk echter werden
aangepast.
Het jaar van
het begin van Jezus optreden liep van april 26 AD tot maart 27 AD en was
volgens de sabbatjaarcyclus het zesde jaar en een jaar van dubbele zegening
over het land. Het land gaf onder het oude verbond dan dubbel zoveel oogst
zodat twee jaar overbrugd kon worden. Geestelijk gezien merken we de dubbele
zegening in de komst van de Messias. Zijn doop plaatsen we in de zomer van 26
AD. Johannes de Doper was zijn bediening als heraut van de komende MESSIAS, het
jaar eerder in 25 AD begonnen. Zie het artikel op deze blog van 04-04-2014 De zeventig
jaarweken.
De
verzoeking in de woestijn door satan volgde kort na de doop, nog altijd in de
zomer van 26 AD en wordt door drie evangelisten vermeld: Matteüs 4:1-11, Markus
1:12-13 en Lukas 4:1-13
Het eerste
wonder of teken van Jezus verhaalt de evangelist Johannes 2:1-11. De bruiloft
van Kana in Galilea geschiedde in de herfst van 26 AD. Het was het begin van
Zijn tekenen die zijn Messias-schap bevestigden. Dat de evangelist Johannes dit
leerstellig als het eerste teken
neerzet betekend dat alle legendes van Jezus die als kind zijnde al wonderen
deed, niets anders dan legendes blijken te zijn en onwaar.
Johannes
2:11 Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in
Galilea en Hij heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen
geloofden in Hem. (NBG Vertaling 1951)
De N.I.V.
laat vervolgens het gesprek van Nicodemus met Jezus zoals door de evangelist
Johannes 3:1-21 opgetekend, plaatsvinden in de winter van 26/27 AD, maar dit is
fout. Het Johannesevangelie vermeldt namelijk het eerste Pesachfeest in Joh.
2:13 en dit vond plaats in het jaar volgend op de zomer van 26 AD: in april 27
AD. Het is het Pesachfeest dat het zevende jaar in de sabbatcyclus zag
aanvangen. Het dertigste jubeljaar zou in oktober van dat jaar aanvangen. De
spanning in Israël betreffende de verwachte komst van de Messias was te
snijden. Daarom ook het gesprek van Nicodemus met de Heer Jezus. Het is het Pesachfeest
ook waar het twistgesprek met de Farizeeën plaatsvond betreffende de Tempel te
Jeruzalem. Jezus sprak van zichzelf dat Hij de Tempel in drie dagen zou
herbouwen. De Farizeeën dachten dat Hij over het stenen gebouw sprak, maar
Jezus had het over Zijn lichaam. Aan de Tempel werd toen al 46 jaar gewerkt. Vanaf
april 27 AD zijn het 46 jaar terug tot het 18de regeringsjaar van
Herodes de Grote. Zie het artikel op deze blog van 05-03-2014 De
regeerperiode van Herodes de Grote.
Na het
Pesachfeest van de lente van 27 AD te Jeruzalem trok Jezus met zijn discipelen
naar Judea:
Johannes
3:22 Daarna ging Jezus met zijn
discipelen naar het land van Judea en Hij vertoefde daar met hen en doopte.
Na een
korte tijd (nog altijd in de lente van 27 AD) ging het opnieuw richting Galilea
doorheen Samaria waar in Sichar het gesprek met de Samaritaanse vrouw
plaatsvond zoals in Johannes 4:1-42 verhaalt.
Het was in
de zomer van 27 AD wanneer Jezus opnieuw in Galilea te Kana volgens Johannes
4:43-54 zijn tweede teken verrichte:
de genezing van de dodelijk zieke zoon van een hoveling uit Kafarnaüm.
De
evangelist Johannes gaat na het beschrijven van de terugkeer van Jezus naar
Galilea over naar het volgende feest der Joden en slaat aldus twee seizoenen
over:
Johannes 5:1
Daarna was er een feest der Joden en
Jezus ging op naar Jeruzalem.
Dit is het
tweede Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt, een pelgrimsfeest dat
alleen aangegeven wordt als een feest der Joden wat tot discussie onder
Bijbelvorsers geleidt heeft. In het licht van sabbat- en jubeljaartelling was
het nochtans een bijzonder feest toen. Het Jubeljaar was het jaar daarvoor in
oktober 27 AD begonnen en liep nog tot september 28 AD. En met Pesach 28 AD begon
het eerste jaar in een nieuwe sabbatjaarcyclus. De algemene verwachting in
Israël was dat de Messias zich spoedig zou openbaren.
Maar eerst
verder met de gebeurtenissen van de zomer van 27 AD. De evangelist Matteüs
4:12-25 beschrijft de roeping van de eerste apostelen en de verkondiging van
het evangelie van het koninkrijk. Wat ook de evangelist Lukas 5:1-11 beschrijft
en Markus 1:16-20. De evangelist Lucas schrijft in zijn evangelie echter niet
lineair-denkend want de gebeurtenis van Lucas 4:16-31 gaat hieraan vooraf.
De
belangrijkste gebeurtenis is de aanvang van het Jubeljaar in de herfst van 27
AD met de Heer Jezus Christus in de synagoge te Nazareth waar hij zich als de
verwachte Messias bekend maakt, maar afgewezen wordt.
De
Bergrede waar Jezus Christus de grondwet van het komende koninkrijk Gods
afkondigt plaatsen we in oktober 27 AD. Gedurende het ganse dertigste Jubeljaar
wordt Israël dit Koninkrijk en zijn Koning aangeboden. De Bergrede in de hoofdstukken
5 tot en met 7 bij de evangelist Matteüs handelen over de Thora en haar
correcte uitlegging door de Messias in tegenstelling tot de menselijke traditie-uitlegging.
Matteüs
hoofdstuk 8 en de genezing van de knecht van de honderdman plaatsen we op de
tijdsbalk onmiddellijk na het verlaten van de berg in oktober 27 AD. Het
schijnbaar identieke verhaal bij de evangelist Lucas 7:1 gebeurt echter een
jaar later. Zie
het artikel op deze blog van 23-01-2014: De Centurion.
Matteüs
8:14 met de geschiedenis van de genezing van de schoonmoeder van Petrus
plaatsen we onmiddellijk na de genezing van de knecht van de Centurion op de
tijdsbalk. Ook de evangelisten Markus 1:29-34 en Lucas 4:38-41 brengen de
geschiedenis van de genezing van de schoonmoeder van Petrus.
Gedurende
het gehele Jubeljaar van oktober 27 AD tot september 28 AD zou het aanbod van
de Heer Jezus Christus gelden. De hoofdstukken 8 tot en met 12 bij de
evangelist Matteüs gaan over deze periode. Matteüs 10 met de berichtgeving over
de uitzending van de twaalf apostelen plaatsen we op de tijdsbalk in de herfst
van 27 AD bij het begin van het Jubeljaar:
Matteüs
10:5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden
en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen
stad van Samaritanen binnen; 6 begeeft u liever tot de verloren schapen van het
huis Israëls. 7 Gaat en predikt en zegt: Het
Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. 8 Geneest zieken, wekt doden op,
reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen,
geeft het om niet.
Messias
Jezus van Nazareth wordt echter afgewezen en in Matteüs 11:16 en verder volgt
de zogenaamde strafrede tegen de Joden die Hem afgewezen hebben. Dit
Bijbelgedeelte plaatsen we aan het einde van het dertigste Jubeljaar in de
herfst van 28 AD:
Matteüs
11:16 Doch waarmede zal Ik dit geslacht
vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en de anderen
toeroepen:
17 Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij
hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt geen misbaar
gemaakt.
18 Want Johannes is gekomen, niet etende en niet
drinkende, en zij zeggen: Hij heeft een boze geest. 19 De Zoon des mensen is
gekomen, wèl etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en
een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is
gerechtvaardigd op grond van haar werken.
Nadat de
Joden het aanbod van het Koninkrijk en de Messias afgewezen hebben spreekt de
Heer Jezus vanaf Matteüs 13 alleen nog in gelijkenissen tot hen.
Matteüs
13:10 En de discipelen kwamen en zeiden
tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? 11 Hij antwoordde hun en
zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen
van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft, hem zal gegeven
worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft,
zal hem ontnomen worden. 13 Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat
zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. 14 En aan hen wordt de
profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met
het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult
gij zien en gij zult het geenszins opmerken; 15 want het hart van dit volk is
vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij
toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en
met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen. 16 Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien
en uw oren, omdat zij horen. 17 Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en
rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet
gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord.
De dood
van Johannes de Doper volgt bij Matteüs 14:1-12 na het hoofdstuk over de
gelijkenissen en plaatsen we op de tijdsbalk in de winter van 28/29 AD. De
evangelisten Markus en Lucas vermelden ook beide deze dramatische gebeurtenis:
Markus 6:14-29 en Lucas 9:7-9
Met de
lente van 29 AD begint het laatste jaar van Jezus optreden in Israël. Alle
vier evangelisten vermelden het wonder van de spijziging van 5000 mensen:
Matteüs 14-13-21, Markus 6:30-44, Lucas 9:10-17 en Johannes 6-1-14. Zo ook de
demonstratie van Jezus macht en autoriteit over de natuurelementen aan het
meer van Galilea waar zij verbijsterd uitroepen: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon!
Matteüs 14:22-23, Markus 6:45-52 en Johannes 6:16-21.
Alle
gebeurtenissen beschreven bij Matteüs vanaf hoofdstuk 14:13 tot 17:27 plaatsen
we op de tijdsbalk tot aan de herfst van 29 AD. Het zijn gebeurtenissen waar
ook Markus en Lucas over verhalen.
Het is de
evangelist Johannes die voor deze periode weer een duidelijk navigatiepunt op
de tijdsbalk opgeeft door zijn verwijzing naar het Loofhuttenfeest of Sukkot
van oktober 29 AD. In Johannes 7:11-52 wordt deze gebeurtenis beschreven.
Volgend met de genezing van de blindgeborene in Johannes 9:1-41 in de winter
van 29 AD. Het bezoek van Jezus aan Maria en Martha in Bethanië zoals door de
evangelist Lucas 10:38-42 gebracht zit eveneens op de tijdsbalk verankerd in
het begin van de winter van 29 AD.
Een
volgend duidelijk navigatiepunt op de tijdsbalk levert weer de evangelist
Johannes in het hoofdstuk 10:22 met de vermelding van het Chanoekafeest, ook
het Tempelvernieuwingsfeest genoemd, van december/januari 29/30 AD waar Jezus
toen in Jeruzalem was.
Vandaar
vertrok hij naar Perea, over de Jordaan, naar de plaats waar Johannes de Doper
het eerst doopte. Het is dan januari 30 AD wanneer Hem daar het bericht
bereikte dat Lazarus, de broer van Maria en Martha te Bethanië dodelijk ziek
was. Na het vernemen van de toestand van Lazarus blijft Jezus nog twee dagen te
Perea alvorens richting Bethanië te reizen. Het is de evangelist Johannes die
in hoofdstuk 11 deze geschiedenis brengt. Bij aankomst te Bethanië blijkt
Lazarus gestorven te zijn en al sinds vier dagen in de graftombe geborgen. En
Jezus wordt door een wenende diep bedroefde Martha gewaarschuwd dat er al een
lijklucht was. Wat volgt zijn de troostende woorden van de Heiland: Johannes
11:25 Ik ben
de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij
gestorven, 26 en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in
eeuwigheid niet sterven; gelooft gij
dat?
Voor een
grote verzameling van mensen, zowel vrienden als familie van Lazarus, gaat
Jezus naar de tombe waar Lazarus geborgen is en roept met luider stem, staat er
geschreven: 11:43 Lazarus, kom naar buiten!
44 De gestorvene komt daarop naar buiten, de voeten en de handen gebonden met
grafdoeken, en met een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Jezus zeide tot hen:
Maakt hem los en laat hem heengaan.
Dit was
nog nooit eerder gezien in Israël en een zoveelste teken dat Jezus van Nazareth
de Messias is. Tegelijkertijd luidt deze gebeurtenis echter de eindfase in van
Jezus bediening voor een verloren wereld.
Johannes
11:45 Velen der Joden dan, die tot Maria
gekomen waren en aanschouwd hadden wat Hij gedaan had, geloofden in Hem; 46 maar sommigen van hen begaven zich naar
de Farizeeën en zeiden hun, wat Jezus gedaan had. 47 De overpriesters en de
Farizeeën dan riepen de Raad samen en zeiden: Wat doen wij, want deze mens doet
vele tekenen? 48 Als wij Hem zo laten geworden, zullen allen in Hem geloven en
de Romeinen zullen komen en ons zowel onze plaats als ons volk ontnemen. 49
Maar één van hen, Kajafas, de hogepriester van dat jaar, zeide tot hen: Gij
weet niets, 50 en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft
voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat. 51 Doch dit zeide hij niet
uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jezus zou
sterven voor het volk, 52 en niet alleen voor het volk, maar om ook de
verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen. 53 Sinds die dag dan
beraadslaagden zij om Hem te doden. 54 Jezus dan bewoog Zich niet meer vrij
onder de Joden, maar vertrok vandaar naar de landstreek dicht bij de woestijn,
naar een stad, Efraïm genaamd, en Hij bleef daar met zijn discipelen. 55 Nu was het Pascha der Joden nabij en
velen van het land gingen op naar Jeruzalem, nog vóór het Pascha, om zich te
reinigen.
Dit is het
Pesachfeest van 30 AD waar alles wat geprofeteerd over de Messias geschreven staat,
in vervulling zou gaan. Naar deze gebeurtenis en de aanloop ernaar gaan alle
evangelisten over. De wijze echter waarop de vier evangelisten deze
gebeurtenissen brengen is niet altijd lineair in de tijd gebracht en dit is een
bron voor de Bijbelkritiek geweest. Op deze blog schreef ik al eerder op 24-01-2014 een
artikel over de blinden te Jericho 30 AD
ter rechtzetting van de kritiek op zogenaamde onduidelijkheden en
tegensprekelijk-heden tussen de evangelisten betreffende de berichtgeving over
de genezing bijvoorbeeld van de blinden te Jericho.
De
geschiedenis van de gebeurtenissen van de Pesachweek van 30 AD door de vier
evangelisten gebracht zijn eveneens een bron van kritiek geweest voor de
Bijbelkritiek. Deze kritiek is weerlegd en hierna volgt de rechtzetting zoals
de Bijbelgeleerde dr. C.I. Scofield (1843-1921) het gebracht heeft. De hierna
vermelde lijst met opgave van de correcte volgorde heb ik van het internet
geplukt:
The
order of events on the night of the Passover supper appears to have been:
(1) The taking by our Lord and the disciples of their
places at the table;
(2) the contention who should be greatest;
(3) the feet washing;
(4) the identification Judas as the traitor;
(5) the withdrawal of Judas;
(6) the institution of the supper;
(7) the words of Jesus while still in the room Matthew
26:26-29; Luke 22:35-38; John 13:3-35; Matthew 14:1-31
(8) the words of Jesus between the room and the garden
Matthew 26:31-35; Mark 14:26-31; John 15:16,17 it seems probable that the
high-priestly prayer John 17:1-26 was uttered after they reached the garden;
(9) the agony in the garden;
(10) the betrayal and arrest;
(11) Jesus before Caiaphas; Peter's denial.
A
comparison of the narratives gives the following order of events in the
crucifixion day:
(1) Early in the morning Jesus is brought before
Caiaphas and the Sanhedrin. He is condemned and mocked Matthew 26:57-68; Mark
14:55-65; Luke 22:63-71; John 18:19-24.
(2) The Sanhedrin lead Jesus to Pilate, Matthew
27:1,2,11-14; Mark 15:1-5; Luke 23:1-5; John 18:28-38.
(3) Pilate sends Jesus to Herod Luke 23:6-12; John
19:4.
(4) Jesus is again brought before Pilate, who releases
Barabbas and delivers Jesus to be crucified Matthew 27:15-26; Mark 15:6-15;
Luke 23:13-25; John 18:39,40; 19:4-16.
(5) Jesus is crowned with thorns and mocked Matthew
27:26-30; Mark 15:15-20; John 19:1-3.
(6) Suicide of Judas Matthew 27:3-10.
(7) Led forth to be crucified, the cross is laid upon
Simon: Jesus discourses to the women Matthew 27:31,32; Mark 15:20-23; Luke
23:26-33; John 19:16,17.
The
Order of Events at the Crucifixion
(1) the arrival at Golgotha Matthew 27:33; Mark 15:22;
Luke 23:33; John 19:17
(2) the offer of the stupefying drink refused Matthew
27:34; Mark 15:23
(3) Jesus is crucified between two thieves Matthew
27:35-38; Mark 15:24-28; Luke 23:33-38; John 19:18-24
(4) He utters the first cry from the cross,
"Father, forgive," etc. Luke 23:34.
(5) The soldiers part His garments Matthew 27:35; Mark
15:24; Luke 23:34; John 19:23
(6) The Jews mock Jesus Matthew 27:39-44; Mark
15:29-32; Luke 23:35-38
(7) The thieves rail on Him, but one repents and
believes Matthew 27:44; Mark 15:32; Luke 23:39-43.
(8) The second cry from the cross, "To-day shalt
thou be with me," etc. Luke 23:43.
(9) The third cry, "Woman, behold thy son"
John 19:26,27.
(10) The darkness Matthew 27:45; Mark 15:33; Luke
23:44.
(11) The fourth cry, "My God," etc. Matthew
27:46,47; Mark 15:34-36
(12) The fifth cry, "I thirst" John 19:28.
(13) The sixth cry, "It is finished" John
19:30.
(14) The seventh cry, "Father, into thy
hands," etc. Luke 23:46.
(15) Our Lord dismisses his spirit Matthew 27:50; Mark
15:37; Luke 23:46; John 19:30.
The
Order of Events with the Resurrection
The order of events, combining the four narratives, is
as follows: Three women, Mary Magdalene, and Mary the mother of Jesus, and
Salome, start for the sepulchre, followed by other women bearing spices. The
three find the stone rolled away, and Mary Magdalene goes to tell the
disciples. Luke 23:55-24:9; John 20:1,2. Mary, the mother of James and Joses,
draws nearer the tomb and sees the angel of the Lord Matthew 28:2. She goes
back to meet the other women following with the spices. Meanwhile Peter and
John, warned by Mary Magdalene, arrive, look in, and go away John 20:3-10. Mary
Magdalene returns weeping, sees the two angels and then Jesus John 20:11-18 and
goes as He bade her to tell the disciples. Mary (mother of James and Joses),
meanwhile, has met the women with the spices and, returning with them, they see
the two angels. ; Luke 24:4,5; Mark 16:5. They also receive the angelic
message, and, going to seek the disciples, are met by Jesus. Matthew 28:8-10.
The
order of our Lord's appearances would seem to be: On the day of his
resurrection:
(1) To Mary Magdalene John 10:14-18.
(2) To the women returning from the tomb with angelic
message Matthew 28:8-10.
(3) To Peter, probably in the afternoon Luke 24:34; 1
Corinthians 15:5.
(4) To the Emmaus disciples toward evening Luke
24:13-31.
(5) To the apostles, except Thomas Luke 24:36-43; John
20:19-24.
Eight
days afterward: (1) to the apostles, Thomas being
present John 20:24-29.
In
Galilee: (1a) To the
seven by the Lake of Tiberias John 21:1-23.
(2) On a
mountain, to the apostles and five hundred brethren 1 Corinthians 15:6. At
Jerusalem and Bethany again:
(1) To James
1 Corinthians 15:7.
(2) To the
eleven Matthew 28:16-20; Mark 16:14-20; Luke 24:33-53; Acts 1:3-12.
Het oude Israël telde
aanvankelijk twaalf stammen die ten tijde van David en Salomo tot één verenigd
koninkrijk samengesmeed waren. Na de dood van Salomo in 967 v. Chr., bij het
begin van de regering van diens zoon Rehabeam, scheurden zich echter naar het
uitgesproken Godsoordeel over Salomo, tien stammen af en vormden o.l.v.
Jerobeam, het noordelijke koninkrijk, ook het tienstammenrijk genoemd. Alle
opvolgers van Jerobeam kozen voor de afgodendienst in afwijzing van de God van
Israël. Uiteindelijk werden zij na vele waarschuwingen van Godswege in het jaar
717 v. Chr. in ballingschap door de Assyriërs naar het noorden en het oosten van
het Assyrische Rijk weggevoerd (zie het artikel op deze blog van 31-01-2014:
Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen).
2 Koningen 17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, de koning
van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaria; hij
regeerde negen jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, echter niet
zoals de koningen van Israël die vóór hem geweest waren. 3 Tegen hem trok
Salmanassar, de koning van Assur, op; en Hosea onderwierp zich aan hem en
betaalde hem schatting. 4 Maar toen de koning van Assur een samenzwering bij
Hosea ontdekte, dat hij gezanten naar So, de koning van Egypte, gezonden had en
aan de koning van Assur geen schatting meer opbracht, zoals van jaar tot jaar,
nam de koning van Assur hem gevangen en sloot hem in boeien in de gevangenis. 5
De koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 In het negende jaar van Hosea nam de koning
van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschapnaar Assur en deed hen wonen in Chalach,
aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden. (NBG
1951 Vertaling)
Ten tijde van het tot
stand komen van het Nieuwe Testament, zo een acht eeuwen later, was hun
woonplaats nog bekend want Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling
tot Paulus die de heidenen met het evangelie bekend ging maken, schrijft Petrus
vanuit de stad Babylon zijn brieven aan hen. En ook de apostel Jacobus schrijft
zijn brief aan de 12 stammen in de verstrooiing. En uit het Bijbelboek
Handelingen blijkt ook dat alle 12 stammen en hun woonplaats toen nog bekend was.
In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen kunnen we het land van oorsprong
vernemen van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met het Pinksterfeest van 30
AD. De lijst begint heel opmerkelijk met Parten en Meden in het Oosten:
Handelingen 2:8 En hoe horen wij hen dan een ieder in onze
eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten,
inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en
Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende
Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij
horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. (NBG 1951
Vertaling)
We moeten ook bedenken
dat een rest, een overblijfsel van de tien stammen in het Judea van de eerste
eeuw van de christelijke jaartelling aanwezig was. Enkele Bijbelgedeelten maken
dit duidelijk. Zo leert de evangelist Lucas dat bij het opdragen van de baby
Jezus (veertig dagen jong) in de Tempel te Jeruzalem, één van de twee getuigen
Hanna de dochter van Fanuël, was. En dan kan men lezen dat zij uit de stam Aser was, één van de tien
stammen dus.
Lucas 2:36 Ook was daar Hanna, een profetes, een
dochter van Fanuël, uit de stam Aser.
Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag
zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar
oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht
en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede
God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.
Dat o.a. de stam Aser in
Jeruzalem ten tijde van Jezus Christus in Judea vertegenwoordigd was is een
gevolg van de handelingen van koning Jehizkia van Juda (723/694 v. Chr.). Zie
het hierna volgende Bijbelgedeelte:
2 Kronieken 30:1 Toen
zond Jehizkia een boodschap tot geheel
Israël en Juda, ja, zelfs schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat
zij zouden komen naar het huis des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God
van Israël, het Pascha te vieren. 2 En de koning, zijn oversten en de gehele
gemeente te Jeruzalem overlegden, dat zij het Pascha zouden vieren in de tweede
maand, 3 want zij konden het op de gewone tijd niet vieren, omdat zich niet
voldoende priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen
was. 4 Dit verwierf de goedkeuring van de koning en van de gehele gemeente. 5
Toen namen zij het besluit, een bevel te laten uitgaan door geheel Israël van
Berseba tot Dan, om in Jeruzalem de HERE, de God van Israël, het Pascha te
komen vieren, want men had het niet, zoals was voorgeschreven, algemeen
gevierd. 6 De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning en zijn oversten
door geheel Israël en Juda, en
zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de God van Abraham, Isaak en
Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit
de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan niet als uw vaderen en als
uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de HERE, de God hunner vaderen,
zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. 8 Weest
thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de HERE uw hand en komt tot zijn
heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de HERE, uw God, opdat
zijn brandende toorn zich van u afkere. 9 Want, wanneer gij wederkeert tot de
HERE, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als
gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want
genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u
afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. 10 Toen de ijlboden van stad tot stad
door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen
uit en bespotte men hen. 11 Maar enige
mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar
Jeruzalem.
Een volgende keer dat
dit gebeurde was als een gevolg van de godsdiensthervorming ten tijde van
koning Josia van Juda (640/609 v. Chr.). Toen kwamen ook enkelingen uit de tien
stammen naar Jeruzalem over. Zie het hierna vermelde Bijbelgedeelten:
2 Kronieken 34: 33
Josia verwijderde al de gruwelen uit al de landstreken die aan de Israëlieten
toebehoorden, en bracht allen die zich
in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun God. Gedurende heel zijn
leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner vaderen.
2 Kronieken 35: 18
Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de dagen van de profeet
Samuël; geen der koningen van Israël heeft het Pascha gevierd zoals Josia het
vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met de inwoners van Jeruzalem.
19 In het achttiende jaar van de regering van Josia werd dit Pascha gevierd.
Deze mensen, deze rest
van de tien stammen is later ook met de twee stammen Juda en Benjamin plus de
Levieten door de Babyloniërs vanaf 605 v. Chr. tot 586 v. Chr. in ballingschap
weggevoerd. Een rest van hen is blijkbaar dan ook onder
Ezra en Nehemia teruggekeerd getuige de profetes Hanna van de stam Aser die bij
het opdragen van de jonge boreling Jezus te Jeruzalem aanwezig was.
Bij de tweede
ballingschap na de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem in 70 AD door
de Romeinen werd ook de rest, het overblijfsel van de tien stammen op dat
ogenblik aanwezig in Judea door de Romeinen weggevoerd.
De mensen die wij
vandaag als Joden aanduiden kunnen aldus uit alle stammen van het oude Israël
stammen. Alleen de Levi s en de Cohen s weten met zekerheid dat zij van de
stam Levi afstammen. Wat trouwens heel opmerkelijk is.
De profeten van de Bijbel
spreken over een derde herstel van Israël in het oude land der vaderen. Een
herstel dat momenteel nog in de toekomst ligt. Wanneer men deze profetische
gedeelten van de Bijbel doorneemt is het opmerkelijk dat er expliciet een
herstel van zowel de twee stammen als van de tien stammen gesproken wordt.
Ezechiël 37:15 Het woord des HEREN kwam tot mij:
16 Gij mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda en de
Israëlieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop:
voor Jozef het stuk hout van Efraïm en het gehele huis Israëls dat
daarbij behoort; 17 voeg ze dan aan elkander tot één stuk hout, zodat zij
in uw hand tot één worden. 18 Wanneer nu uw volksgenoten u vragen: Wilt
gij ons niet meedelen, wat gij daarmee bedoelt? 19 zeg dan tot hen: Zo
zegt de Here HERE: zie, Ik neem het stuk hout van Jozef dat aan Efraïm
toebehoort en van de stammen Israëls die daarbij behoren, en Ik voeg het bij
het stuk van Juda en maak ze tot één stuk hout, zodat zij één zijn in mijn
hand. 20 Terwijl de stukken hout die gij beschreven hebt, voor hun
ogen in uw hand zijn, 21 zeg dan tot hen: Zo zegt de Here HERE: zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken
naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen
en hen naar hun land brengen. 22 En Ik zal hen tot één volk maken in
het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en
niet langer verdeeld in twee koninkrijken. 23 Niet langer zullen zij
zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar
Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen
reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal
zijn. 24 En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er
voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig
mijn inzettingen onderhouden. 25Zij
zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin
hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en
hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig
tot vorst zijn. 26 Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten,
een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen
vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. 27 Mijn
woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot
een volk zijn. 28 En de volken zullen weten, dat Ik, de HERE, het ben die
Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat. (NBG
1951 Vertaling)
Waar bevind zich het
gros van de verloren gewaande tien stammen vandaag? De Bijbel noemt in het
eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Koningen 17 hun ballingsoorden: Assur, Chalach, aan de Chabor, aan de rivier van
Gozan en in de steden der Meden.
De meest oostelijke grens van het
Medisch-Perzische Rijk was de rivier de Indus. Vertaald naar deze tijd is dit
het gebied van Afghanistan met in de rand: Pakistan, Irak, Iran en
Turkmenistan.
De Jewish Encyclopedia.com (internet) schrijft
het volgende over Afghanistan en de verloren tien stammen:
according to their native traditions, the
Afghans also are to be identified with the Lost Ten Tribes. They declare that
Nebuchadnezzar banished them into the mountains of Ghur, whence they maintained
correspondence with the Arabian Jews. When some of the latter were converted by
Mohammed, one Khalid wrote to the Afghans and invited them to embrace Islam.
Several Afghan nobles went to Arabia under one
Kais, who claimed trace his descent through
forty-seven generations from Saul. He was accordingly greeted by Mohammed by
the title of "malik," in deference to this illustrious descent. Kais
is reported to have died at the age of eighty seven, in 662 and all the modern
chiefs of Afghanistan
claim to be descended from him (Malcolm, "History of Persia," ii.
596, London, 1815). The Afghans still call themselves "Beni-Israel,"
and are declared to have a markedly Jewish appearance. Their claim to
Israelitish descent is allowed by most Mohammedan writers. G. Moore, in his "Lost
Tribes" (pp. 143-160, London,
1861), also identified the Afghans with the Ten Tribes.
Geen één van de vele
stammen die Afghanistan en daarbuiten vandaag rijk is kent echter zijn
oorsprong. Wat religie betreft zijn zij volgelingen van de Arabische god Allah
en diens profeet Mohammed. Zij zijn zelfs vanuit de Koran (Soera 17) tegen een in
de Bijbel beloofde derde herstel van Israël in het oude land der vaderen.
Er zal een act of God
nodig zijn om deze mensen hun Israëlitische wortels duidelijk te maken. Op Gods tijd echter
zullen zij ooit in de toekomst aan hun tocht naar het Beloofde Land beginnen. Het
zal een bewogen tocht worden. Het feit alleen dat men als individu tot een der
verloren stammen behoord is geen vrijkaart voor het beloofde land want ook hier
telt alleen geloof zoals het hierna vermelde Bijbelgedeelte leert:
Ezechiël
20:34 Ik zal u voeren uit het midden
der volken en u bijeenbrengen uit de landen waarin gij verstrooid zijt, met
sterke hand, met uitgestrekte arm en met uitgestorte grimmigheid. 35 Ik
zal u brengen naar de woestijn der
volken en daar met u in het gericht treden, van aangezicht tot aangezicht.
36 Zoals Ik met uw vaderen in het gericht getreden ben in de woestijn van
het land Egypte, zo zal Ik ook met u in het gericht treden, luidt het woord van
de Here HERE. 37 Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en u brengen
in de band van het verbond. 38 Ik zal de weerspannigen uit u uitschiften
en hen die tegen Mij overtreden hebben; wel zal Ik hen leiden uit het land
waarin zij als vreemdelingen vertoeven, maar in het land van Israël zullen zij
niet komen. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben. (NBG 1951 Vertaling)
De aanvang van de terugkeer van de tien
stammen gebeurt in de tweede helft van de zeventigste jaarweek van de profeet
Daniël. Zie
ook het artikel op deze blog van 04-04-2014: de zeventig jaarweken. Tijdens
de eind slag, in het boek Openbaring Harmageddon geheten, wanneer het land
Israël door de legers van de koning van het noorden (het nieuwe Assyrië) onder
de voet wordt gelopen en schijnbaar verloren is zullen geruchten uit het
noorden en het oosten (Daniël 11:40-44-45, 12:1) de koning van het noorden
verontrusten, staat er geschreven. In het eindtijdscenario zijn dit de tien
stammen die met sterke hand staat er geschreven bij de profeet Ezechiël, uit de
landen hunner ballingschap worden weggevoerd richting beloofde land.
Vrijdag 7
april 30 anno Domini. Maar hoe kunnen we zo zeker zijn van deze datum, heden 1984
jaar geleden, correct is? Het Nieuwe Testament leert dat de Heer Jezus
kruisdood voor het Joodse Paasfeest gebeurde en voordat de sabbat begon, dus is de conclusie, was het een vrijdag in de late namiddag. Het oude Israël had een maankalender.
De eerste maand van het jaar in die oude kalender was de maand Nisan
(maart/april), de maand van de verlossing uit Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe
maand begon met de avond waarop de opkomende maan na zonsondergang voor het
eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse pesachfeest werden geslacht op
de 14de Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij zonsondergang
gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).
Astronomen
kunnen heden terugrekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia geleden een
nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus vastgesteld
worden en de veertiende Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy
and the date of the Crucifixion Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren
de volgende data af voor de veertiende Nisan op een vrijdag: 11 april 27 AD, 7
april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik geef de drie data op aangezien er verschil
van mening bij onderzoekers bestaat betreffende het correcte jaar van de
kruisdood. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys hierboven hanteert overigens
33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven voor een late datum hebben (soms)
hun reden van bestaan in de vervangingsleer die het christendom aanhangt. De
leert die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen zijn en alle oudtestamentische
profetie in haar vervult. De 70ste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld
volgt aldus onmiddellijk op de 69ste jaarweek en is aldus al geschiedenis
en kende haar eindvervulling in 33 AD.
Maar waarom mijn keuze voor 7
april 30 AD? Omdat
deze datum namelijk volledig past in de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste
jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit
aangename jaar des HEREN door Jezus in de synagoge van zijn vaderstad
afgekondigd, zoals we kunnen lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het
jaar 27 AD en de maand oktober worden aldus een ankerpunt waar we de
chronologische gegevens van de evangeliën mee verankeren.
De vier
pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het
eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeld viel in de maand nisan van 27 AD.
Het tweede pelgrimsfeest volgens
Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het
vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven lijden, sterven, opstanding en
hemelvaart van Jezus Christus. Betreffende het derde paasfeest vermeld door de
evangelist Johannes bestaat er verschil van mening onder onderzoekers. Sommigen
lezen Johannes 6:1 door een westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren
dat Jezus op een berg de broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het
noorden van Israël onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie
van sommige onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is
en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:
Johannes 6:1
Daarna vertrok Jezus naar de overzijde
van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij
de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en
zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus
dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot
Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?
Wanneer we
dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat de
vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met
kort voor, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël
naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor sommigen
is de vermelding van het feest der Joden in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu
een verwijzing naar een Pascha of is een ander feest bedoelt? De verklaring
leveren weer de sabbat- en jubeljarenopgave van William Whiston.
Het
paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van 7 x 7 jaren aanvangen. Het was
tevens de periode van het dertigste Jubeljaar sinds de instelling ervan en
volgens een Rabbijnse traditie zat men in het vierde millennium anno mundi, de
vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond. De zon der
gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in Israël toen
was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de
profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de
evangelist Johannes naar het feest
der Joden verwijst. Het was inderdaad ook een feest toen (van geestelijk
gezien; blinden en doven) met in gedachten al de nakende vertroosting van
Israël.
Met het
paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde
jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep aldus
van april 26 tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de
Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het
uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van
Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertig + jaar oud. Hij
was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor Christus.
Deze
constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer
Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van
Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas
die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van
Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius
bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van
keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als co-princeps van
Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze
aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib.
Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden
chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor
wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een
onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.
Vanaf het
eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in 27 AD
zijn het 46 jaar terug tot het begin van de herbouw van de Tempel te Jeruzalem
door Herodes de Grote.
Johannes
2: 20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig
jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen
herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams.
22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen
zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat
Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het
Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen
zagen, die Hij deed;
Dit Schriftgedeelte leert dat er 46 jaar zijn vanaf het beginjaar van de
herbouw van de tempel door Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste
Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de
Joodse historicus uit de eerste eeuw na Christus, die jaartallen geeft.
Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn
18de regeringsjaar besloot tot herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus
dat aanvankelijk 18 maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact 46 jaar later
speelt Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie eveneens het artikel op deze blog van
05-03-2014 -de regeringsperiode van Herodes de Grote)
Al de verkregen jaartallen via de jubeljaartelling van William Whiston in
dit artikel bevestigen het jaar 30 AD als het jaar van de kruisdood van de
Christus, gevolgd door Zijn Opstanding en Hemelvaart. En de belofte van Zijn
wederkomst.
1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt,
waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó
vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt
gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen
heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor
onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage
opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan
de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders
tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn
ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de
apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een
ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)
Deze week
is het Goede Vrijdag. Het zal dan 1984 jaar geleden zijn dat het Lam van God,
de Heer Jezus Christus, op vrijdag 7 april 30 AD zijn leven gaf voor een
verloren wereld.
Johannes
3: 14 En
gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des
mensen verhoogd worden, 15 opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven
hebbe. 16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren
Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar
eeuwig leven hebbe.
Met de
vermelding Goede Vrijdag volg ik de
christelijke overlevering die leert dat de Heer Jezus Christus op een
vrijdag Zijn leven gaf.
2 Thessalonicenzen
2:15 Zo dan, broeders, staat vast en houdt u aan de overleveringen, die u door
ons, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, geleerd zijn.
Betreffende
de kruisiging van Christus op een vrijdag, goede vrijdag genoemd in het
christendom, bestaat nochtans onenigheid. Een gelanceerde nieuwe theorie plaatst
het sterven van Jezus op woensdag of donderdag. Dit zou volgens deze nieuwe
theorie aansluiten bij de woorden van Jezus zelf wanneer Hij verwees naar het teken van
Jona die drie dagen en drie nachten in het zeemonster verbleef.
Matteüs
12: 40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het
zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie
dagen en drie nachten.
Bedoelde
Jezus letterlijk drie dagen en drie nachten of was dit een manier van
uitdrukken in die tijd? De Bijbel geeft een duidelijk antwoord. Enkele
voorbeelden hierna:
Exodus
24:18 Mozes
ging de wolk in en besteeg de berg. En hij bleef op de berg veertig dagen
en veertig nachten.
1 Samuël
30: 11 Toen
vonden zij op het veld een Egyptenaar en brachten hem bij David. Zij gaven hem
brood en hij at, zij lieten hem water drinken, 12 en gaven hem een schijf
geperste vijgen en twee rozijnenkoeken, en toen hij dat gegeten had, keerde
zijn geest in hem terug, want hij had gedurende drie dagen en drie nachten niets gegeten of gedronken. 13 Daarop vroeg
David hem: Van wie zijt gij en waar komt gij vandaan? Hij antwoordde: Ik ben
een Egyptische jongeman, een slaaf van een Amalekiet. Mijn heer heeft mij
achtergelaten, omdat ik drie dagen geleden ziek werd.
Jona 1:
17 En de HERE
beschikte een grote vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van
de vis drie
dagen en drie nachten.
Job 2:
11 Toen nu de drie
vrienden van Job hoorden van al het leed dat hem getroffen had, kwam ieder van
hen uit zijn woonplaats: de Temaniet Elifaz, de Suchiet Bildad en de Naämatiet
Sofar; en zij kwamen volgens afspraak bij elkander om hem te gaan beklagen en
te troosten. 12 Toen zij van verre hun ogen ophieven, herkenden zij hem niet.
Zij verhieven hun stem en weenden, scheurden hun mantels en strooiden stof op
hun hoofd, hemelwaarts. 13 En zij zaten bij hem op de grond, zeven dagen en zeven nachten;
niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen, dat zijn smart zeer groot
was.
Het
toevoegen van de nachten aan het aantal dagen die verstrijken zouden, was
gewoon een manier van uitdrukken. Mozes vastte veertig dagen en veertig nachten.
Wanneer David en zijn mannen een Egyptische slaaf van een Amalekiet tegenkomen
die gedurende drie dagen en drie nachten niets gegeten of gedronken heeft,
blijkt dat hij drie dagen eerder ziek was geworden. Heel duidelijk is hier
sprake van een afgeronde periode en niet van exact 72 uur. Jona was in de vis
drie dagen en drie nachten. Jobs vrienden zaten zeven dagen en zeven nachten
bij hem. We merken op dat geen Jood van de oudheid zou spreken van zeven dagen
en zes nachten of drie nachten en twee nachten, zelfs als dit de periode was
die hij aan het beschrijven was. De uitdrukkingen in die tijd spraken altijd
van een gelijk aantal dagen en nachten en als een Jood zou spreken van een
periode van drie dagen die alleen twee nachten beslaat, zou hij moeten spreken
van drie dagen en drie nachten.
Een goed
voorbeeld hiervan wordt gevonden in het Bijbelboek Ester waar de koningin zei
dat niemand gedurende drie dagen en drie nachten mocht eten of drinken, maar op
de derde dag - toen slechts twee nachten gepasseerd waren- ging Ester de kamer van de koning binnen en
het vasten werd beëindigd.
Esther
4:15 Toen liet Ester het volgende antwoord aan Mordechai geven: 16 Roep alle
Joden die in Susa wonen bij elkaar en vast voor mij: eet niet en drink niet, overdag niet en
s nachts niet, drie dagen lang. Ook ik zal op die manier vasten met
mijn dienaressen. En na die voorbereiding zal ik naar de koning gaan, al is dat
tegen de wet. Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen. 17 Mordechai ging weg
en deed wat Ester hem had opgedragen.5:1 Toen de derde dag aangebroken was, hulde Ester
zich in een koninklijk gewaad en ging naar de binnenhof van het koninklijk
paleis. Daar bleef ze staan, tegenover de troonzaal. In de zaal zat de koning
op zijn koninklijke troon, tegenover de ingang. 2 Zodra hij koningin Ester in
de hof zag staan, voelde hij zo veel genegenheid voor haar dat hij haar de
gouden scepter toestak die hij in zijn hand hield. Ester ging naar voren en
raakte het uiteinde van de scepter aan. 3 Toen vroeg de koning haar: Wat is
er, koningin Ester? Wat is uw wens? Al was het de helft van mijn rijk, het zal
u gegeven worden. 4 En Ester antwoordde: Als het de koning goeddunkt, laat
hij dan vandaag nog samen met Haman bij mij komen en deelnemen aan de
feestelijke maaltijd die ik voor hem heb bereid. 5 Daarop gaf de koning bevel
om Haman zo snel mogelijk te halen. We zullen doen, zei hij, wat Ester
verzoekt.
We stellen
dus vast dat drie
dagen en drie nachten in de Hebreeuwse terminologie, niet
noodzakelijk een volledige periode van drie werkelijke dagen en drie werkelijke
nachten betekent, maar dat het slechts een uitdrukking was om een deel van de
eerste en de derde dag uit te drukken.
Ook in het
berekenen van regeringsjaren jaren van hun koningen hanteerden de Israëlieten
van de oudheid dezelfde manier van rekenen als met dagen en nachten. Een koning
die de troon besteeg in de loop van jaar één, daarna een heel jaar regeerde en
in de loop van het daaropvolgende jaar vervangen werd, regeerde volgens de
Israëlieten drie jaar en niet de werkelijke periode van één jaar en twee
gedeelten van een jaar.
Er is nog
een belangrijke aanwijzing in de Bijbel dat toen Jezus de Joden vertelde dat
hij drie dagen en drie nachten in de aarde zou zijn, zij begrepen dat de
vervulling van de profetie al na twee nachten verwacht kon worden. Op de dag na
zijn kruisiging, dat is, na slechts één nacht, gingen zij naar Pilatus en
zeiden: Heer, wij hebben ons herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd
heeft: Na drie dagen word Ik opgewekt. Geef daarom bevel het graf te verzekeren
tot de derde dag. Hierna het volledig citaat:
Matteüs
27: 62 De
volgende dag, dat is na de Voorbereiding, kwamen de overpriesters en de
Farizeeën gezamenlijk tot Pilatus, 63 en zij zeiden: Heer, wij hebben ons
herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd heeft: Na drie dagen word
Ik opgewekt. 64 Geef daarom bevel het graf te verzekeren tot de derde
dag; anders konden zijn discipelen Hem komen stelen, en tot het volk
zeggen: Hij is opgewekt uit de doden, en de laatste dwaling zou erger zijn dan
de eerste. 65 Pilatus zeide tot hen: Hier hebt gij een wacht, gaat heen en
verzekert het naar uw beste weten. 66 Zij gingen heen en verzekerden het graf
met de wacht, na de steen verzegeld te hebben.
Wij zouden
heden met ons lineair tijds-denken na drie dagen verstaan als ieder moment op
de vierde dag, maar, volgens de uitdrukkingen van de Joden van Jezus tijd
wisten zij dat dit naar de derde dag verwees en ze waren bezorgd om het graf
van Jezus onbewaakt te laten tot de derde dag na slechts twee nachten. De
conclusie moet zijn dat de uitdrukking: drie dagen en drie nachten geen volledige
periode van tweeënzeventig uur betekent, maar iedere mogelijke tijdsperiode,
die een periode tot en met drie dagen beslaat.
De
overlevering van goede vrijdag is aldus betrouwbaar.
DE HETHIETEN-KONINGEN EN DE REVISIE VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE OUDHEID
De start van het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid heeft haar reden en oorsprong bij de orthodoxe Egyptologie
die via een vermeende Sothis-kalender haast geen ruimte voor de Bijbelse
historische Boeken liet. Daarom was het noodzakelijk tot een herschikking van
de verschillende faraos en hun dynastieën op de tijdsbalk te komen met ditmaal
Bijbelse ankerpunten. Het was wijlen Dr. Immanuël Velikovsky die in de tweede
helft van de twintigste eeuw de aanzet gaf. Een groot aantal revisionisten van
de geschiedenis van de oudheid hebben sindsdien veel van de bevindingen van
Velikovsky opgegeven en alternatieve revisies gepubliceerd. Ik ben echter van
mening dat het nodige eerbetoon naar de persoon van Velikovsky blijvend op zijn
plaats is, aangezien zonder Velikovsky er waarschijnlijk heden geen historisch-chronologisch onderzoek zou zijn.
En het gaat niet alleen om de historische
boeken van de Bijbel. De orthodoxe Egyptologie is in feite o.a. verantwoordelijk
voor de zogenaamde duistere eeuwen die gefabriceerd werden als een gevolg van
het linken van Klein-Aziatische vorsten en gebeurtenissen aan de regeerperioden
van bepaalde farao s.
Zulk een voorbeeld zijn de invallen van
de zeevolken tegen wie farao Ramses III moest strijden, die door de orthodoxe
Egyptologie in de twaalfde eeuw voor Christus op de tijdsbalk geplaatst wordt. Zie het artikel
op deze blog van 22-03-2014: de zeevolken. We hebben hier ditmaal te
maken met een buiten-Bijbelse anomalie die gecreëerd werd als een gevolg van de
foutieve datering van de regeerperiode van Ramses III op de tijdsbalk in de
twaalfde eeuw v. Chr. De orthodoxie laat het Hethieten-rijk als een gevolg van
de invasie van de zeevolken ten ondergaan in de twaalfde eeuw voor Christus.
Een anomalie is dat de Assyriërs tot in de achtste eeuw voor Christus naar de
Hethieten in hun bewaarde annalen verwijzen. En het is het Hethieten-rijk dat
in dit artikel aandacht krijgt.
Het Hethieten-rijk wordt door de
gevestigde geschiedschrijving in drie perioden verdeeld. Men spreekt over het
Oude Rijk, een Midden Rijk en een Nieuw Rijk. Over de Hethieten schreef ik al,
zij het summier, in mijn eerdere publicatie Van Noach tot Christus(1987) en
Kroniek van het Oude Israël(1993). Vooral het baanbrekend werk van Dr.
Donovan Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2,
Chapter 17)
was toen mijn leidraad.
De Bijbelse Hethieten hebben hun
oorsprong bij Heth (Genesis 10:15), een zoon van Kanaän, een zoon van Cham, een
zoon van Noach. Hun oorsprong gaat dus helemaal terug tot de periode na de
zondvloed en spraakverwarring in circa 2200 v. Chr. Aanvankelijk was hun
woongebied Kanaän.
Het Oude Rijk van de Hethieten heeft volgens
de nieuwe chronologie haar begin in de periode na de intocht van de Israëlieten
in Kanaän in het jaar 1443 v. Chr. De Hethieten werden in de jaren
daaropvolgend uit Kanaän verdreven en vestigden zich later in Anatolië in het
gebied van het huidige Turkije. Vanuit hun nieuwe hoofdstad Hattoessa, het
huidige Böghazkoy, zouden zij in korte tijd heel de regio overheersen.
Jozua 3:7 En de HERE zeide
tot Jozua: Op deze dag zal Ik beginnen u groot te maken in de ogen van geheel
Israël, opdat zij weten dat Ik met u zal zijn, zoals Ik met Mozes geweest ben. 8 Beveel
dan de priesters, die de ark des verbonds dragen: zodra gij gekomen zijt aan de
oever van het water van de Jordaan, zult gij in de Jordaan blijven staan. 9 Toen
zeide Jozua tot de Israëlieten: Komt naderbij en hoort de woorden van de HERE,
uw God. 10 Voorts zeide Jozua: Hieraan zult gij weten,
dat de levende God in uw midden is en dat Hij zeker de Kanaänieten, de Hethieten, de Chiwwieten, de
Perizzieten, de Girgasieten, de Amorieten en de Jebusieten voor u uit verdrijven zal: 11 ziet,
de ark des verbonds van de HERE der ganse aarde trekt vóór u over, de Jordaan
in.
Dr. Courville (zie: Van
Noach tot Christus, 1987, hoofdstuk 10 t/m hoofdstuk 13) plaatst de
Hethietische koning Pithanus in de 15de eeuw voor Christus op de
tijdsbalk, tot op koning Telepinus in de 11de eeuw v. Chr., die hij met
Ilu Teshup uit Assyrische bronnen identificeert. Het was de Assyriër Tiglath
Pileser I die aan het Oude Rijk van de Hethieten een einde bracht. Wat volgde
was een chaotische periode, genaamd het Midden Rijk, tot aan de regering van
Tudhaliyas II, die het tijdperk van het zogenaamde Nieuwe Rijk inluidde.
Ten tijde van koning Salomo
(1007/967 v. Chr.) heeft de Bijbel het over de koningen van de Hethieten
in het meervoud en moeten we ons een serie stadstaten voor de geest halen.
1 Koningen 10:27 En de koning maakte het
zilver in Jeruzalem overvloedig als stenen, en de ceders als moerbeivijgen die
in menigte in de Laagte groeien. 28 De levering van de paarden die voor
Salomo bestemd waren, geschiedde uit Misraïm en uit Kewe; de handelaars van de
koning haalden ze tegen marktprijs uit Kewe. 29 Een wagen uit Misraïm
stelden zij echter bij levering op zeshonderd, en een paard op honderd vijftig
eenheden zilver; evenzo voerde men ze door hun bemiddeling uit naar alle koningen der Hethieten en
naar de koningen van Aram.
De chaotische periode van
het zogenaamde Midden Rijk werd naar mijn vermoeden ook veroorzaakt door het
optreden van farao Thothmosis III alias Sisak die in 963 v. Chr. (gereviseerde
chronologie) aan een serie jaarlijkse campagnes naar Klein-Azië begon. En
indien we Herodotus voor waar houden, ook naar Europa. Herodotus (Boek 2,
102-111) Sesostris marcheerde tot Kolchis aan de Kaspische Zee en drong zelfs door
tot in Europa waar hij Skythië en Thracië veroverde en aldus op weg ook het Hethieten-rijk
in Klein-Azië bezette of schatplichtig maakte.
Wat volgde was een duistere
periode tot het Nieuwe Hethietische Rijk, onder leiding van Tudhaliya, opkwam.
Gereviseerd kom ik ongeveer rond 920 v. Chr. uit voor de beginperiode van de
regering van Tudhaliya. Dit past in het Bijbelse plaatje dat opnieuw een sterk
Hethieten-rijk laat zien ten tijde van de belegering van Samaria door Benhadad,
de koning van Aram in 892 v. Chr.
2 Koningen 7:6 Want de HERE had het leger der Arameeërs een
geluid doen horen van wagens en paarden, het geluid van een grote legermacht,
zodat zij tot elkander zeiden: Zie, de koning van Israël heeft tegen ons de koningen der Hethieten en van
Misraïm gehuurd om ons te overvallen. 7 Daarom
waren zij opgesprongen en in de avondschemering gevlucht en hadden hun tenten
achtergelaten, ook hun paarden, hun ezels, de hele legerplaats zoals die was;
zij waren gevlucht om hun leven te redden.
Wat we aan historisch chronologisch
materiaal betreffende de Hethieten hebben, is fragmentarisch. Geen of weinig
regeerperioden van de verschillende koningen zijn bekend. Wat we wel hebben
zijn enkele raakpunten met contemporaine Assyrische en Egyptische koningen. Op
deze manier is het mogelijk om het Nieuwe Rijk van de Hethieten ongeveer op de tijdsbalk te rangschikken. Zo
heeft o.a. Suppiluliuma
gecorrespondeerd met farao Amonhotep IV alias Achnaton alias Nafoeria, en is er
een schrijven bekend van de weduwe van Nafoeria/Achnaton. Zodoende loopt de
regeerperiode van de Hethietische koning contemporain met die van farao
Achnaton. Enkele belangrijke puzzelstukjes kunnen zodoende ingevuld worden. De
gereviseerde jaartallen van Achnaton zijn: 735/687 v. Chr. De regeerperiode van
Suppiluliuma bedraagt ongeveer 60 jaar. De eerstgeborene van Suppiluliuma en
kroonprins was Arnuwanda die op weg
naar Egypte, op uitnodiging van de weduwe van farao Achnaton, om het leven
kwam, vermoedelijk als een gevolg van de pest die toen heerste. We zijn
namelijk in bezit vanuit een Hethietische bron, van een schrijven van
Dakhamunzu, de Hethietische naam van de weduwe van Achnaton. Deze farao had
volgens dezelfde Hethietische bronnen de naam Nibkhururija of Piphuriryas. En
na diens dood verzocht Dakhamunzu, de weduwe van Nibkururija/Achnaton, aan
Suppiluliuma tot uithuwelijking aan een zoon van hem. Zodoende kunnen we de
Hethiet Suppiluliuma met de Egyptische koningslijst verankeren.
De opvolger van
Suppiluliuma werd Mursilis II die in
het tweede jaar van de regering van farao Smenkhkare, de opvolger van Achnaton,
zijn regeerperiode aanvangt. Mursilis II was niet de kroonprins maar de jongere
broer. In het tiende regeringsjaar
van koning Mursilis II maken
Hethietische annalen melding van een kosmisch zonfenomeen en dit levert een
volgend ankerpunt op de tijdsbalk op. Assyrische bronnen vermelden namelijk een
kosmisch fenomeen ten tijde van de invasie van Egypte door Essarhaddon in 671 v. Chr. Beide fenomenen zijn één en
dezelfde en zodoende verankeren we het tiende regeringsjaar van Mursilis met
671 v. Chr.
Een volgende verankering
levert ons de Hethiet Hattoesilis III die streed tegen en daarna een
vredesverdrag sloot met farao Ramses II. Deze farao begint gereviseerd zijn
regeerperiode in 610 v. Chr. en het vredesverdrag met de Hethieten-vorst Hattoesilis,
in Ramses II 21ste regeringsjaar, of gereviseerd in 590/589 v. Chr.
Vanaf dit verkregen jaartal plaatsen we de opvolgers van Hattoesilis III op de
tijdsbalk tot aan de val van Hattoessa in 546 v. Chr. door Croesus, gevolgd
door de Meden en Perzen wat het definitieve einde voor het Hethieten-rijk
betekende.
Het bestuderen van
orthodoxe werken vooraleer Velikovsky met zijn theorieën het establishment
aanviel is altijd lonend. Zo schrijft Dr. Margarete Riemschneider onverbloemd
over de verwijzing naar het product ijzer ten tijde van de regering van Hattoesilis,
terwijl het orthodox gezien niet evident is dit product in het Brons tijdperk
tegen te komen. Tijdens de regering van Hattoesilis is namelijk een schrijven bekend van waarschijnlijk een Assyrische
vorst met het verzoek om het zenden van ijzer (Dr. Margarete Riemschneider, Die
Welt der Hethieter, blz. 34). Hattoesilis gaf een ontwijkend antwoord, schreef
dat zijn magazijnen leeg waren en het jaargetijde niet geschikt voor verwerking
van ijzer, maar stuurde als teken van goede wil een ijzeren dolk naar de Assyriër.
Hierna de Hethieten-koningslijst die gereviseerd chronologisch
gerangschikt werd:
Koning:
v. Chr.:
(circa)
Historische gebeurtenis
Tudhaliya I
co-regent
Arnuwanda
920/860
Tijdgenoot van Tukulti Ninirta II (923/917) en Salmaneser III (895/860)
Arnuwanda I
860/843
Hattoesilis II
843/790
Tijdgenoot van Assur
Nerari V (790/782)
Tudhaliya II
790/761
Tudhaliya III
761
Suppiluliuma
I
761/681
712
v. Chr. invallen zeevolken - contemporain met Ramses III/Amonhotep IV
Arnuwanda
II
687
sterfjaar
Mursilis
II
681/662
10de
jaar gelijk aan: 671 v. Chr. met meganatuurcatastrofe
De Jubeljaren van okt.709/sep.708 v. Chr. en okt.23/sep.22 v. Chr. onder de loep.
Met dit artikel wens ik twee historisch verifieerbare jubeljaren
onder de aandacht te brengen. De jubeljaren en de wijze van rekenen van de
sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works,
Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. Er
waren in totaal 30
jubeljaren vanaf de eerste viering in 1395/1394 v. Chr. tot het optreden van
Jezus Christus in 27/28 AD, het jaar dat Jezus het aangename jaar des HEREN (Lucas
4) uitriep en zich als de Messias voor de Joden bekendmaakte. Hierna een
opsomming van alle jubeljaren vanaf één tot dertig.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren en jaartallen voor
Christus: Historische periode:
1. 1395/1394 Richter Othniël
2. 1346/1345 Ruth 6:6
3. 1297/1296 Richter Ehud
4. 1248/1247 verdrukking Jabin
5. 1199/1198 Richter Thola
6. 1150/1149 verdrukking Ammon
7. 1101/1100 Richter en profeet
Samuël
8. 1052/1051 Saul
9. 1003/1002 Salomo
10. 954/953 Rehabeam
11. 905/904 Josafat
12. 856/855 Joas
13. 807/806 Amazia
14. 758/757 Uzzia
15. 709/708 Het
14de jaar van Hizkia
16. 660/659 Manasse
17. 611/610 Josia - Val Nineveh
18. 562/561 Het 37ste jaar der
ballingschap
19. 513/512 Haggaï
20. 464/463 Ezra
21. 415/414 Nehemia
22. 366/365 Perzische periode
23. 317/316 Griekse periode
24. 268/267 Griekse periode
25. 219/218 Griekse periode
26. 170/169 Griekse periode
27. 121/120 Makkabeeën
28. 72/71 Makkabeeën
29. 23/22 Hongersnood Herodes
30. 27/28 AD Messias Jezus ____________
William Whiston (1667/1752) was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse
taal. In zijn dissertatie V bovenaan vermeld, geeft Whiston 10 historische
verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël
vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken
van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op
de tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van 10 historische
verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe: het jubeljaar 562/561 v. Chr. Het
eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Ewil Merodach, wanneer deze
heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het
37ste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 27:27).
Het oude Israël heeft zelden het jubeljaargebod
gehouden. We kennen het jaar van de aanvang door in de tijd terug te rekenen
vanaf de historische vermeldingen van de eerste tot de zesde eeuw voor
Christus. Maar daarna vinden we in de Bijbel haast geen verwijzingen naar het
houden van Jubeljaren. Eén duidelijke verwijzing naar een Jubeljaar is er echter
bij de profeet Jesaja volgend op het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia
van Juda:
Jesaja 37:30 "En dit zal u
het teken zijn: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar
wat nawast; maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de
vrucht daarvan.."
In de cyclus van sabbat- en
jubeljaren in het oude Israël moest het land elk zevende jaar braak blijven
liggen. Er mocht niet geploegd noch gezaaid worden. De HERE God beloofde in de
Thora dat Hij het zesde jaar dubbel zou zegenen zodat er voldoende opbrengst
zou zijn voor het overbruggen van twee jaren. De sabbatjaren liepen van april
tot maart en zeven maal zeven jaar later begon in oktober het jubeljaar dat
liep tot september van het volgende jaar. De sabbatjaren liepen zonder
onderbreking verder. Dat is in een notendop de uitleg van de dissertatie van
William Whiston tot het correct berekenen van de sabbat en jubeljaren.
Het jubeljaar waar de
profeet Jesaja naar verwijst liep van oktober 709 tot september 708 v. Chr. Het
woord van de profeet: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt, situeert
zich in het zevende sabbatjaar (april 709/ maart 708) en in het tweede jaar
wat nawast, slaat op het jaar april 708 tot maart 707 v. Chr., het houden van
het jubeljaar liep tot september 708 v. Chr. Daarna kon er gezaaid en geplant
worden: maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de
vrucht daarvan
Het houden van het sabbat-
en jubeljaargebod vergde geloof. Ook zal vermoedelijk de winstgedachte en het
derven van winst (de wortel van alle kwaad) een rol gespeeld hebben in het niet
houden van dit gebod. We moeten ook bedenken dat de zeventigjarige Babylonische
ballingschap uiteindelijk een oordeel was voor het niet houden van het
sabbatjaargebod. Het land Israël kreeg toen zeventig jaar rust (2 Kronieken
36:21).
Het jubeljaar van 709/708
v. Chr. wordt tegenwoordig door weinige onderzoekers opgemerkt en dit als een
gevolg van de seculiere wetenschap: de Assyriologie. Bijna honderd jaar geleden
werd de Assyrische koningslijst gepubliceerd. Een koningslijst die liep van de zevende
eeuw tot ongeveer de negende eeuw voor Christus met exacte jaartallen en
regeerperioden voor de vermelde Assyrische koningen. De Bijbelse koningslijst en
de jaartallen tot dan in gebruik stonden hier haaks tegenover en werden daarom
door de onderzoeker de geleerde E. Thiele aangepast, verkort zodat de Bijbelse koningslijst
en haar jaartallen zouden overeenkomen met de Assyrische Khorsabad-lijst.
De regeerperiode van koning
Hizkia werd door Thiele in lijn gebracht met de regeerperiode van de Assyrische
koningen Sargon II en Sanherib. In vele zogenaamde christelijke naslagwerken en
Bijbelatlassen worden de jaartallen van E. Thiele gehanteerd. In mijn boek De
Assyriologie herzien ga ik hier dieper op in:
Het trieste resultaat is dat als een gevolg van Thiele s
fabricatie de vermelding van Jesaja hoofdstuk 37 met de verwijzing naar een
jubeljaar niet meer (h)erkend wordt.
Maar nu verder met het Jubeljaar okt.23/sep.22 voor Christus.
Het is een Jubeljaar dat viel ten tijde van de regeerperiode van Herodes de
Grote (zie ook het artikel op deze blog van 05-03-2014 de regeringsperiode van
Herodes de Grote).
Het eerste regeringsjaar van Herodes de Grote viel
gedeeltelijk in een sabbatjaar: April 37/maart 36 v. Chr. Het jaar 37 v. Chr.
is dan ook een belangrijk anker- en navigatiepunt op de tijdsbalk. De
historische bron van dit ankerpunt is Flavius Josephus (Joodse OudhedenBoek.XIV,xvi,2). Josephus verbindt de inname van Jeruzalem
door Herodes met een sabbatjaar.
Een volgende hint naar een sabbatjaar en ditmaal gevolgd
door een jubeljaar vinden we eveneens bij Flavius Josephus beginnend bij het
dertiende regeringsjaar van Herodes de Grote. Ik geef hierna het volledige
citaat dat ik van het internet (public domain) plukte:
Flavius Josephus, Joodse Oudheden
Boek XV,ix,1.
1. NOW on this very year, which was the thirteenth year of the reign of Herod,
very great calamities came upon the
country; whether they were derived from the anger of God, or whether this
misery returns again naturally in certain periods of time for, in the first
place, there were perpetual droughts,
and for that reason the ground was barren, and did not bring forth the same
quantity of fruits that it used to produce; and after this barrenness of the
soil, that change of food which the want of corn occasioned produced distempers
in the bodies of men, and a pestilential disease prevailed, one misery following
upon the back of another; and these circumstances, that they were destitute
both of methods of cure and of food, made the pestilential distemper, which
began after a violent manner, the more lasting. The destruction of men also
after such a manner deprived those that survived of all their courage, because
they had no way to provide remedies sufficient for the distresses they were in.
When therefore the fruits of that year
were spoiled, and whatsoever they had laid up beforehand was spent, there was
no foundation of hope for relief remaining, but the misery, contrary to what
they expected still increased upon them; and this not only on that year, while
they had nothing for themselves left [at the end of it], but what seed they had
sown perished also, by reason of the ground not yielding its fruits on the second year. This distress they
were in made them also, out of necessity, to eat many things that did not use
to be eaten; nor was the king himself free from this distress any more than
other men, as being deprived of that tribute he used to have from the fruits of
the ground, and having already expended what money he had, in his liberality to
those whose cities he had built; nor had he any people that were worthy of his
assistance, since this miserable state of things had procured him the hatred of
his subjects: for it is a constant rule, that misfortunes are still laid to the
account of those that govern.
2. In these circumstances he considered with himself
how to procure some seasonable help; but this was a hard thing to be done,
while their neighbors had no food to sell them; and their money also was gone,
had it been possible to purchase a little food at a great price. However, he
thought it his best way, by all means, not to leave off his endeavors to assist
his people; so he cut off the rich
furniture that was in his palace, both of silver and gold, insomuch that he
did not spare the finest vessels he had, or those that were made with the most
elaborate skill of the artificers, but sent
the money to Petronius, who had been made prefect of Egypt by Caesar; and
as not a few had already fled to him under their necessities, and as he was
particularly a friend to Herod, and desirous to have his subjects preserved, he
gave leave to them in the first place to
export corn, and assisted them every way, both in purchasing and exporting
the same; so that he was the principal, if not the only person, who afforded
them what help they had. And Herod taking care the people should understand
that this help came from himself, did thereby not only remove the ill opinion
of those that formerly hated him, but gave them the greatest demonstration
possible of his good-will to them, and care of them; for, in the first place,
as for those who were able to provide their own food, he distributed to them
their proportion of corn in the exactest manner; but for those many that were
not able, either by reason of their old age, or any other infirmity, to provide
food for themselves, he made this provision for them, the bakers should make
their bread ready for them. He also took care that they might not be hurt by
the dangers of winter, since they were in great want of clothing also, by
reason of the utter destruction and consumption of their sheep and goats, till
they had no wool to make use of, nor anything else to cover themselves withal.
And when he had procured these things for his own subjects, he went further, in
order to provide necessaries for their neighbors, and gave seed to the Syrians, which thing turned greatly to his own
advantage also, this charitable assistance being afforded most seasonably to
their fruitful soil, so that everyone had now a plentiful provision of food.
Upon the whole, when the harvest of the land was approaching, he sent no fewer
than fifty thousand men, whom he had sustained, into the country; by which
means he both repaired the afflicted condition of his own kingdom with great
generosity and diligence, and lightened the afflictions of his neighbors, who
were under the same calamities; for there was nobody who had been in want that
was left destitute of a suitable assistance by him; nay, further, there were
neither any people, nor any cities, nor any private men, who were to make
provision for the multitudes, and on that account were in want of support, and
had recourse to him, but received what they stood in need of, insomuch that it
appeared, upon a computation, that the number of cori of wheat, of ten attic
medimni apiece, that were given to foreigners, amounted to ten thousand, and
the number that was given in his own kingdom was about fourscore thousand. Now
it happened that this care of his, and this seasonable benefaction, had such
influence on the Jews, and was so cried up among other nations, as to wipe off
that old hatred which his violation of some of their customs, during his reign,
had procured him among all the nation, and that this liberality of his
assistance in this their greatest necessity was full satisfaction for all that
he had done of that nature, as it also procured him great fame among
foreigners; and it looked as if these calamities that afflicted his land, to a
degree plainly incredible, came in order to raise his glory, and to be to his
great advantage; for the greatness of his liberality in these distresses, which
he now demonstrated beyond all expectation, did so change the disposition of
the multitude towards him, that they were ready to suppose he had been from the
beginning not such a one as they had found him to be by experience, but such a
one as the care he had taken of them in supplying their necessities proved him
now to be.
De
hongersnood door Josephus beschreven die begon tijdens het dertiende jaar van
Herodes (oktober 26 tot september 25 v. Chr.) duurde twee jaar. Op de tijdsbalk
was dit het vijfde en het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus. We merken hier dat
sinds de dagen van de profeet Jesaja, de beloofde zegen over het zesde jaar van
de sabbatjaarcyclus niet meer van tel was.
Herodes blijkt ten koste van persoonlijke bezittingen graan
en zaad gekocht te hebben bij zijn vriend Petronius die door de Romeinse keizer
tot prefect over Egypte was benoemd. Het verkregen zaadgoed werd door Herodes
echter naar Syrië doorgesluisd om aldaar te laten planten. Hieruit blijkt dat
de Joden naar het gebod weigerden te zaaien in het sabbatjaar van april
23/maart 22 v. Chr. Een sabbatjaar dat ditmaal gevolgd werd door het 29ste
jubeljaar van oktober 23/september 22 v. Chr. De zegen werd door de Joden ervaren
toen tijdens het jubeljaar graan vanuit Syrië geleverd kon worden en de nood
gelenigd.
Het
historisch genoteerde sabbatjaar en het 29ste jubeljaar ten tijde
van de regeerperiode van Herodes de Grote leiden ons naar het 30ste jubeljaar
van oktober 27/september 28 AD wanneer Jezus van Nazareth zich in de synagoge
te Nazareth als de verwachte Messias aan de Joden bekendmaakte (Lucas 4:16-30).
Wat gebeurde er nu in werkelijkheid met de Ark van het Verbond?
Psalm 74:1
Een leerdicht van Asaf. Waarom, o God, verstoot Gij voor altoos, brandt uw
toorn tegen de schapen die Gij weidt?2 Gedenk uw gemeente, die Gij van ouds
hebt verworven, die Gij verlost hebt als de stam van uw erfdeel, de berg Sion,
waarop Gij uw woning hebt gevestigd.3 Richt uw schreden naar wat voorgoed in
puin ligt;
alles heeft de vijand in het heiligdom vernield.4 Uw tegenstanders
brulden in uw vergaderplaatsen hebben er hun tekenen als tekenen opgesteld;5
het had het aanzien, alsof iemand de bijl van omhoog op het kreupelhout deed
neerkomen;6 toen sloegen zij het snijwerk daaraan altegader stuk met bijl en
houweel;7 uw heiligdom staken zij in brand, zij ontwijdden tot de grond toe de woning
van uw naam;8 zij zeiden bij zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken. Zij
verbrandden alle godshuizen in den lande.9 Onze tekenen zien wij niet, geen
profeet is er meer, niemand onder ons, die weet tot hoelang.10 Ja, hoelang nog
zal de tegenstander honen, o God; zal de vijand uw naam voor altijd
versmaden?11 Waarom houdt Gij uw hand, ja uw rechterhand, terug? Trek ze uit uw boezem, verdelg! (NBG
Vertaling 1951)
Jeremia 3:14
Keert weder, afkerige kinderen, luidt het woord des HEREN, want Ik ben heer
over u; Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en u brengen
te Sion, 15 en Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met
kennis en verstand. 16 Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het
land in die dagen, luidt het woord des HEREN, dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN;
zij zal
niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken,
en zij zal niet weder gemaakt worden. 17 Te dien tijde zal men
Jeruzalem noemen de troon des HEREN, en alle volken zullen zich daarheen
verzamelen om de naam des HEREN te Jeruzalem, en zij zullen niet meer wandelen
naar de verstoktheid van hun boos hart. 18 In die dagen zal het huis van Juda
naar het huis van Israël gaan, en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen
naar het land dat Ik aan uw vaderen ten erfdeel gegeven heb.
Zie ook 2
Koningen 25:1-17
Wanneer we
de hiervoor geciteerde Bijbelgedeelten doornemen is het duidelijk dat de Ark
van het Verbond in 586 v. Chr. door de Babyloniërs te samen met alle andere
Tempelattributen samen met de Tempel vernietigd werd. In de Tempel die zeventig
jaar later herbouwd was, was er geen ark meer ter plaatsing in het Heilige der
Heiligen. Ook in de herbouwde tempel van Herodes de Grote bevond zich geen
Ark van het Verbond meer. Volgens de profeet Jeremia zou de Ark
niet weder gemaakt worden. Het moet dan ook duidelijk zijn dat het verhaal in
het Apocrief boek 2 Makkabeeën gebracht, dat de Roomse kerk aan haar Bijbel
heeft toegevoegd, een leugen is.
Hierna het betreffende gedeelte:
2 Makkabeeën 2:1 In de boeken staat niet alleen dat
de profeet Jeremia de ballingen beval om iets van het vuur mee te nemen, zoals
reeds is gezegd, 2 maar ook dat hij hun de leer gaf en hun daarbij op het hart
drukte, de geboden van de Heer niet te vergeten en zich niet te laten misleiden
door de fraai versierde gouden en zilveren beelden die ze zouden zien. 3 Naast
andere vermaningen drong hij erop aan de leer niet uit hun hart te bannen. 4
Verder staat er in hetzelfde geschrift dat de profeet, gehoorzaam aan een
goddelijke ingeving, de verbondstent en
de ark liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom
die Mozes bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen
vond Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen
enkele van zijn metgezellen er weer heen gingen om de weg te markeren, konden
ze de plaats niet meer vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun
verwijten. Hij zei: Die plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt
en het zijn barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer dat alles weer tevoorschijn
brengen; dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat
gebeurd is in de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de
tempel op grootse wijze geheiligd zou worden. 9 Ook werd erin
verteld wat Salomo in zijn wijsheid deed toen hij bij de voltooiing van de
tempel het inwijdingsoffer opdroeg: 10 zoals er tijdens Mozes gebed tot de
Heer vuur uit de hemel was neergedaald, zo
daalde er ook tijdens zijn gebed vuur neer en dit verteerde de brandoffers.
11 Met betrekking tot dat offer heeft Mozes verklaard: Omdat het zondeoffer
niet genuttigd is, is het door het vuur verteerd. 12 Ook Salomo heiligde acht
dagen lang het inwijdingsfeest. 13 Behalve deze dingen vermelden die boeken,
namelijk de gedenkschriften van Nehemia, ook dat Nehemia een bibliotheek had
aangelegd, waarin hij de boeken bijeenbracht die betrekking hadden op de
koningen, de geschriften van de profeten en van David, evenals de brieven van
de koningen betreffende schenkingen aan de tempel. 14 Nu heeft Judas die
boeken, die door de oorlog waarin wij gewikkeld zijn geraakt verspreid waren,
weer bijeengebracht, en ze zijn weer in ons bezit. 15 Mocht u ze nodig hebben,
dan kunt u ze laten halen. 16 Wij schrijven u, omdat we van plan zijn de
reiniging van de tempel te heiligen. Wij houden u de plicht voor, dit feest te
heiligen. 17 God, die heel zijn volk bevrijd heeft en het erfdeel, het
koningschap, het priesterschap en de tempel aan zijn volk heeft teruggegeven, 18
zoals Hij dat in de leer had beloofd, God zal zich spoedig, naar wij hopen,
over ons ontfermen en ons vanuit alle windstreken weer bijeenbrengen naar zijn
heilige plaats. Want Hij heeft ons uit grote nood verlost en de plaats
gereinigd. 19 De geschiedenis van Judas
de Makkabeeër en van zijn broers, de reiniging van de grote tempel en de
wijding van het altaar, 20 de oorlogen tegen Antiochus Epifanes en zijn zoon
Eupator 21 en de hemelse verschijningen die ten deel zijn gevallen aan degenen
die met zoveel toewijding en heldhaftigheid streden voor het jodendom. (Willibrord
Vertaling 1995)
De oorsprong van de Ark van het
Verbond vinden we in het tweede Bijbelboek Exodus:
Exodus 25:10-22 "Zij
moeten dan een ark van acaciahout
maken, twee en een halve el lang, anderhalve el breed, en anderhalve el hoog.
Gij zult die overtrekken met louter goud; van binnen en van buiten zult gij die
overtrekken en er rondom een gouden omlijsting op maken. Gij zult er vier
gouden ringen voor gieten en die bevestigen aan de vier voetstukken en wel twee
ringen aan de ene zijwand en twee ringen aan de andere zijwand. Gij zult
draagstokken van acaciahout maken en die met goud overtrekken. Gij zult de
draagstokken steken in de ringen aan de zijwanden van de ark, om daarmee de ark
te dragen. De draagstokken zullen in de ringen van de ark blijven, zij zullen
er niet uit verwijderd worden. In de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal. Ook zult gij een
verzoendeksel van louter goud maken, twee en een halve el lang en anderhalve el
breed. En gij zult twee cherubs van goud maken, van gedreven werk zult gij ze
maken, aan de beide einden van het verzoendeksel. Maak één cherub aan het ene
einde en één cherub aan het andere einde; uit één stuk met het verzoendeksel
zult gij de cherubs op zijn beide einden maken. De cherubs zullen twee vleugels
uitgespreid houden naar boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en
hun aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel zullen de
aangezichten der cherubs gericht zijn.
Gij zult het verzoendeksel bovenop
de ark leggen en in de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal.
En Ik zal daar met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide
cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik voor de
Israëlieten gebieden zal. "
De Ark van het Verbond heeft de
Israëlieten op al haar tochten vanaf haar bouw na de Exodus
uit Egypte in 1483 voor Christus, vergezeld. In het Oude Testament zijn er
honderden verwijzingen naar gebeurtenissen betreffende de ark van het verbond.
Ten tijde van Salomo werd zij in de tempel in het Heilige der heiligen neergezet. Een vertrek van de tempel waar de hogepriester met Jom Kippoer, de grote verzoendag, binnenging voor de
verzoeningshandelingen. Hier is de ark met zekerheid tot aan haar vernietiging
gebleven. Deze vernietiging gebeurde ten tijde van Zedekia, de laatste koning
van Juda (2 Koningen 25:8-11).
Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel door Nebukadnezar, de
koning van Babylon, in 586 voor Christus horen wij nooit meer iets over de ark.
In de tempel van Zerubbabel na de Babylonische Ballingschap, en in de tempel van
Herodes de Grote bevond zich in het Heilige der heiligen geen ark meer, maar
wel, volgens de Joodse overlevering, een steen waarop de hogepriester op de
grote Verzoendag het vat met reukwerk zette (Leviticus 16:12-14). Het is na de vernietiging van de tweede tempel in
70 AD dat de legendes en het zoeken naar de ark een aanvang namen. De
oorspronkelijke ark echter was vernietigd en dit naar het woord van Asaf en
Jeremia.
Wel zijn er met zekerheid in de
oudheid replicas van de ark gemaakt die tot nu toe ergens op deze planeet
aarde verborgen zitten. Met zekerheid kan men stellen dat in Ethiopië, op een
geheime plaats te Axoem, zulk een replica van de ark van het verbond vereerd
wordt. Ethiopië betwist namelijk Arabië de roem van de koningin van het Zuiden.
De koningen van Ethiopië eisten afstamming voor zich op via Menelik, een zoon
van de koningin van Scheba en Salomo. Hoogstwaarschijnlijk bracht de koningin
van Scheba een replica van de ark naar haar land mee. Enkele jaren geleden
bracht de BBC een overtuigende documentaire over de verborgen ark te Axoem in
Ethiopië. Volgens de documentaire wordt de ark op een geheime plaats bewaard in
de kerk van de Heilige Maria van Sion door een monnik bekend als de 'bewaarder
van de ark'.
Daarnaast zijn er Joodse legenden
die beweren dat de ark bij de nadering van de Babyloniërs verborgen werd op de
berg Nebo in Jordanië zoals het boek 2 Makkabeeën verhaalt. Een andere legende
plaatst de ark in een schuilplaats nabij de Dode Zee. Zij is dan verborgen in
een van de vele grotten waar ook de bekende Dode Zee-rollen gevonden werden.
Een hardnekkige legende leert dat de ark verborgen werd 'in' de tempelberg en
op Gods tijd bij de herbouw van de tempel tevoorschijn zal komen. De Joodse
legenden verhalen niet over een eventuele replica maar scheppen de verwachting
dat de oorspronkelijke ark ergens verborgen zit. Deze legenden zijn echter in
strijd met de Bijbel die duidelijk door de mond van Jeremia leert dat "dan
zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal
niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden "
Het vinden van een replica van de
Ark van het Verbond past in het eindtijdkader van de zeventig jaarweken van de profeet Daniël.
Citaat: If ever the cliché
"forgotten empire" could be applied to an ancient state, it must be
Mitanni, which is, in fact, hardly more than a name and a handful of
archaeological and linguistic hypotheses. Yet, we can combine several types of
information, and where they confirm each other, we can probably be confident
that we are not extremely far from the historical truth. Livius.org.
Einde citaat.
Mijn
titel voor dit artikel met Mythische tussen aanhalingstekens is als een
kwinkslag naar de gevestigde Egyptologie toe bedoeld. De
benaming mythisch is immers op zijn plaats wanneer men de dateringsmethode
van de gevestigde Egyptologie onderuit haalt. Het is als een gevolg van het hanteren
van de vermeende Sothis-kalender door de orthodoxie dat de Egyptische
achttiende dynastie en de Amarna-tijd in de vijftiende eeuw voor Christus op de
tijdsbalk belandde. De koningen van Mitanni waren correspondenten van de farao s
Amonhotep III en IV. Een probleem echter is dat er buiten de Egyptische bronnen
geen verwijzingen gevonden zijn naar een mogelijk Rijk van Mitanni.
De
orthodoxie geeft toe dat er geen oorspronkelijke bronnen voor de geschiedenis
van de Mitanni gevonden werden. Het is zelfs niet mogelijk om een chronologie van
de heersers van de verschillende landen en steden in het gebied Mitanni vast te
stellen, laat staan om onbetwiste data te geven. De enkele bevindingen over
Mitanni worden verder bemoeilijkt door het gebrek aan differentiatie tussen de
taalkundige en etnische groeperingen. Men neemt aan dat er een grote
'Indo-Iraanse' invloed was op Mitanni. Deze theorie is echter niet meer
gangbaar. De Russische taalkundige Diakonoff toonde aan dat de theorie van de
orthodoxie gebaseerd is op slechts vijf Indo-Iraanse telwoorden, twee of drie
termen die betrekking hebben op paardentraining, vier Indo-Iraanse goden-namen
en een paar persoonsnamen waarvan de oorsprong niet bekend is.
De
ironie is dat de orthodoxe Egyptologie die aanleiding is dat bijvoorbeeld het Bijbelse Rijk
van Salomo tot mythe herleid werd, nu zelf verantwoordelijk is voor de creatie van een 'werkelijk' mythisch rijk. Als een gevolg van de foutieve
dateringsmethode van de Egyptoloog Eduard Meyer aan het begin van de twintigste
eeuw, belandde de historische era van koning Salomo van de Bijbel in het
IJzertijdperk. Een tijdvak waar Salomo met veel moeite gevonden wordt. De
Bijbelse berichtgeving aangaande de bouwactiviteiten van Salomo werd aldus tot
mythe herleid. De archeologische lagen in Israël werden en worden alle aan de
hand van de dateringsmethode van de Egyptologie fout gedateerd. De
laatste decennia zijn de jaartallen van de orthodoxe egyptologie wereldwijd
door verschillende onderzoekers gereviseerd en is het inmiddels overduidelijk
dat de era van Salomo met zijn bouwactiviteiten in het Laatbrons tijdperk
thuishoort en geen mythe is. Zie het artikel op dit blog van 19-02-2014, het
rijk van David en Salomo mythe?
Het
veronderstelde Rijk van Mitanni zou een land geweest zijn dat zijn westelijke
grens in het noorden aan de Eufraat had. Farao Thothmosis III alias Sesostris
van Herodotus alias de Bijbelse Sisak, kwam er al mee in contact wanneer deze
aan zijn vele veroveringstochten begon. Tijdens
de Egyptische Amarna-periode was er correspondentie door de koningen van
Mitanni met de farao s Amonhotep III en IV. Maar wie waren de koningen van
Mitanni die in de Akkadische taal met farao correspondeerden? Dat van het door
de Egyptologie gecreëerde mythische Mitanni-Rijk de archieven en koningslijsten
nog gevonden dienen te worden, vindt men niet in alle orthodoxe werken van
egyptologen vermeld. (Donald
B. Redford, Egypt, Canaan and Israel in Ancient Times, The frontiers of Egypt
page 161).
Hebt u
beste lezer(es) dit begrepen? Er is geen enkel archeologisch/historisch bewijs
voorhanden betreffende de koningen van Mitanni wiens namen ons uitsluitend
vanuit Egyptische bron bereikten.
Volgens
mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid (zie Genesis versus
Egyptologie, hoofdstuk 23) zijn de heersers van Mitanni, wanneer getransponeerd
van de vijftiende en veertiende eeuw voor Christus naar de achtste en zevende
eeuw voor Christus, niemand anders dan de Assyriërs. Het is een orthodoxe
Egyptoloog die me aanvankelijk op deze denkpiste gezet heeft. De Egyptoloog
Alan Gardiner verwijst in zijn opus magnum (EGYPT OF THE PHARAOHS, Egypt under
foreign rule, pagina 341.) naar het merkwaardige feit dat Egyptische bronnen
nooit naar het Assyrische Rijk verwijzen. Nochtans merkt Alan Gardiner op, zou zelfs
Thebe in het zuiden van Egypte uiteindelijk door de Assyriërs
ingenomen worden.
Wanneer
we afbeeldingen van kaarten, door de orthodoxie gepresenteerd, vergelijken,
blijkt dat het gebied van Mitanni het hart-land van Assyrië besloeg. Mijn
conclusie is dat Mitanni en Assyrië een en dezelfde staat waren.
Het Egyptische
Naharin is afgeleid, is een verbastering, van het Hebreeuwse Aram-Naharaïm uit
de Bijbel, het Aram van de twee rivieren of Mesopotamië. Een
Amarna-briefschrijver was een koning van Mitanni genaamd Tushratta. Vanuit de
briefwisseling blijkt dat hij in controle was over Nineveh, de hoofdstad van
Assur. Volgens EA23 kon hij het afgodsbeeld van Ishtar van Nineveh met
vermeende genezingskrachten aan Amonhotep III aanbieden (zie Philip Clapham,
juli 1982, Hittites and Phrygians, C&AH Volume IV, Part 2). De koningen van
Mitanni/Assur waren aanvankelijk bevriend met Egypte. Een dochter van Artatama,
genaamd Mutemua was uitgehuwelijkt aan Thothmosis IV. Een dochter genaamd
Giluhipa, van Suttarna, was uitgehuwelijkt aan Amonhotep III en een dochter van
Tushratta genaamd Taduhipa zat in de harem van Amonhotep IV. Vanuit Egyptische
bronnen is bekend dat Amonhotep III Giluhipa tot vrouw nam in zijn tiende
regeringsjaar en op deze wijze kunnen jaartallen met regerende vorsten
verbonden worden. De hele collectie Amarna-brieven bevat zeven brieven van
Tushratta aan Amonhotep III, één is gericht aan de weduwe van farao Amonhotep
III en drie brieven zijn aan Amonhotep IV gericht.
In
mijn variant is Tushratta niemand anders dan Tiglath Pileser III. Vanuit de
Amarna-brieven leren we dat Tushratta alias Tiglath Pileser III een machtig en
arrogante koning was die zelfs oorlog tegen de Hethieten voerde (EA17).
Tushratta hield van oorlog en gebiedsuitbreiding en was verder een liefhebber
van Egyptisch goud (EA19). Naar Egypte toe voerde hij echter een dubbelspel op,
in die zin dat hij farao altijd van zijn loyaliteit verzekerde maar
tegelijkertijd zijn gebied ten koste van faraos vazallen vergrote. De Amarna-brieven
EA85 en EA86 maken gewag van een oprukken van Tushratta/Tiglath Pileser III
naar Goebla en Sumur. Deze steden zijn te identificeren met Jizreël en Samaria
(zie Dr. Immanuël Velikovsky, Eeuwen in Chaos, hoofdstuk VI, De el-Amarna
brieven) in Israël of het tienstammenrijk. Dit offensief dateer ik gereviseerd
in het jaar 736 v. Chr.
In de
Amarna-brieven staat verder geschreven dat Tushratta kort na het begin van het
koningschap van Achnaton in 727 v. Chr. vermoord werd. De zoon van Tushratta
genaamd Kurtiwazza zou deel hebben uitgemaakt van het complot. Volgens mijn
revisie is Kurtiwazza Salmaneser V. Heel wat speculatie betreffende de
opvolging van Tiglath Pileser en ook met zijn voorgangers kan door de
identificatie van Mitanni met Assur ingevuld worden. Tushratta kwam aan de
macht na een burgeroorlog die gevoerd werd over de troonopvolging na de dood
van Suttarna. Dit past in het verhaal betreffende het aan de macht komen
Tiglath Pileser III. Na de moord op Artashumara, de oudste zoon van Suttarna
alias Pul, werd Tushratta alias Tiglath Pileser als troonopvolger door de
moordenaar Udhi op de troon geplaatst. Heel deze geschiedenis is omgeven door
intriges. Tushratta was ten tijde van deze gebeurtenissen nog erg jong en werd
officieel als een poesjenel op de troon geplaatst. Niettemin slaagde Tushratta
erin de moordenaar de pas af te snijden. Dit werd ook door de Hethieten
geobserveerd en misbruikt voor hun eigen doeleinden, de controle over
Noord-Syrië namelijk. Van deze manipulaties is een Hethietisch geschrift
bewaard gebleven: het verdrag namelijk Suppiluliuma-Shattiwaza. Daaruit leren
we o.a. dat de Hethietische vorst Suppiluliuma een verdrag had gesloten met
Artatama II en rivaal van Tushratta. Artatama identificeer ik met
Sardanapallus, de koning van Assur, die niet voorkomt in de Assyrische
koningslijst. De intriges en het complot dat de troonsbestijging van de
usurpator Tiglath Pileser III omringde worden nu duidelijker. Ook de damnatio
memoriae in Assur als een gevolg van de Assyrische koning die regeerde toen de
profeet Jona in Nineveh predikte en deze zich tot de God van Israël voor uitredding
keerde, wordt nu opgehelderd.
Het
aantal namen van Mitannische heersers past ook volledig met het aantal
Assyrische koningen voor deze periode. Hierna volgt een reconstructie op basis
van de (fragmentarische) informatie uit Egyptische bron. Ankerpunt is Tiglath
Pileser III als Tushratta. Deze laatste was zoals eerder vermeldt de jongere
broer van Artashumara. Artashumara en Tushratta waren zonen van Suttarna II die
ik identificeer met de Bijbelse Pul. Suttarna II was een bondgenoot van de
Egyptische farao Amonhotep III, waarvan de diplomatieke betrekkingen beschreven
zijn in de Amarna-brieven. Suttarna 's dochter Giluhipa werd zoals eerder
vermeld uitgehuwelijkt aan Amonhotep III om de alliantie tussen de twee
vorstenhuizen te bezegelen. Wanneer volgens mijn reconstructie Suttarna II de
vader van Tushratta was is de conclusie dat de Bijbelse Pul nu de vader van
Tiglath Pileser III blijkt te zijn. Pul is dan de Hebreeuwse versie van het
Akkadische Suttarna en het Assyrische dialect variant Adad Nirari zoals Tiglath
Pileser zijn vader noemde. Zie mijn artikel op dit blog van 06-03-2014:
Tiglath Pileser III de zoon van Adad Nirari.
Suttarna
was waarschijnlijk een zoon van koning Artatama. Van Artatama is via de Amarna-briefwisseling,
geweten dat hij bevriend was met farao Thothmosis IV. Een dochter van Artatama,
genaamd Mutemua, was uitgehuwelijkt aan deze farao van Egypte. Wanneer we
logischer wijze de lijst van namen vanaf Tushratta verder de tijd involgen en
een identificatie met Assyrische heersers zoeken, dan blijkt Artatama de uit de
Griekse overlevering bekende koning van Assyrië Sardanapallus te zijn. Artatama
was dan weer de opvolger van Saustatar die ik identificeer met Assur Nirari V.
Van de hierna volgende namen is nog minder historische informatie beschikbaar
maar zij leiden ons wel naar Shamsi Adad IV, die volgens mijn revisie het
bewind over nam na het meganatuurcatastrofejaar van 860 v. Chr.
Hierna
een schema met in de linker-kolom de Mitanni namen en rechts hun
hoogstwaarschijnlijke alter egos in Assur:
v.
Chr.:
Kirta
Shamsi Adad IV
860/847
Suttarna I
Adad Nirari III
847/820
Baratarna
Salmaneser IV
820/811
Parsatatar
Assur Dan III
811/794
Saustatar
Assur Nirari V
794/786
Artatama
Sardanapallos
786/761
Suttarna II
Pul alias Adad Nirari VI
761/754
Artashumara
(zoon van Pul en broer van Tushratta, werd vermoord en is verder onbekend)
Toen Jezus te Bethlehem in de
vijfde maand Ab of juli/augustus van de westerse kalender (zie het artikel op dit blog van 28-01-2014)
in het jaar vijf voor Christus geboren werd,
werd hij naar de wet van Mozes, veertig dagen later in Jeruzalem door zijn
ouders in de Tempel aan God opgedragen. Dit zijn verordeningen die Maria en
Jozef naar het Bijbelboek Leviticus 12:1-4 volgden. Hierna het Bijbelgedeelte
uit het Lucas-evangelie dat deze geschiedenis brengt:
Lucas
2:21 En toen acht dagen vervuld waren,
zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot
was ontvangen. 22 En toen de dagen
hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld
waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23
gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het
mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te
brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven
of twee jonge duiven.
25 En zie, er was een
man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom,
en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige
Geest was op hem. 26 En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven,
dat hij de dood niet zou zien, eer hij de
Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel.
En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen
overeenkomstig de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij
loofde God en zeide:
29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw
woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil gezien,
31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32 licht tot
openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël.33 En zijn
vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En
Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in
Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan
, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden.
36 Ook was daar Hanna, een
profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge
leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had
geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij
diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En
zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak
over Hem tot allen, die voor Jeruzalem
verlossing verwachtten.
39 En toen zij alles
volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug
naar Galilea, naar hun stad Nazareth. (NBG
Vertaling 1951)
Wanneer
we vanaf de vijfde maand Ab veertig dagen rekenen arriveren we ongeveer aan het
begin van de zevende maand Tisjri of naar het einde toe van de zesde Hebreeuwse
maand Eloel, naar gelang het vertrekpunt van ons rekenen. Met de woorden van
Simeon in gedachten stel ik me echter voor dat de Christus met Rosj Hasjanah in
de Tempel aan God opgedragen werd. Rosj Hasjanah betekent: Hoofd van het Jaar
en is van oudsher het Joodse Nieuwjaar dat ingaat op 1 en 2 Tisjri. In de
Joodse overlevering is het een tijd van oordeel. Gedurende dertig dagen tijdens de
voorafgaande Hebreeuwse maand bereidden de Joden zich voor op deze heilige
dagen. Het was/is een tijd om in gebed na te denken over al het kwaad dat men zijn
vrienden of kennissen mogelijk had aangedaan. Het was een tijd om vergeving te
vragen en te krijgen. Iedere morgen tijdens deze periode werd op de Sjofar of
ramshoorn geblazen ter voorbereiding van Rosj Hasjanah met tien dagen later de
Grote Verzoendag of Jom Kippoer. Het is aldus niet onlogisch om het opdragen in
de Tempel van de Christus des HEREN, de Heiland, op Rosj Hasjanah te laten
plaatsvinden.
De
geboortedag van Jezus Christus viel dan veertig dagen eerder op de negentiende
dag van de maand Ab. Dit gerekend op basis van 29 dagen voor de maand Eloel en
29 dagen voor de maan Ab.
Een
volgend punt waar ik aandacht aan wil geven is dat het geciteerde
Bijbelgedeelte de christelijke traditie met het bezoek van de wijzen uit het
oosten aan de kribbe te Bethlehem, als foutief bevindt. Het is duidelijk dat na
de geboorte van Jezus te Bethlehem Hij veertig dagen later met zijn ouders te
Jeruzalem was en dat zij vandaar naar Nazareth in Galilea reisden. Het is alzo in
Nazareth in hun eigen huis dat de Magi hun opwachting deden (Matteüs 2:9-11).
Maar
nu eerst aandacht voor de twee getuigen bij de eerste komst van de Heer Jezus
te Jeruzalem. Deze getuigen waren een oude man met de naam Simeon en een oude
vrouw genaamd Hanna. Slechts twee getuigen in Jeruzalem bij de eerste komst?
Ja, dat klopt. Bij de geboorte te Bethlehem waren het eerder de herders die nacht
in het veld bij hun schapen de wacht hielden die getuige waren van de geboorte
van de Heiland en daarna hierover getuigden. Hierna het Bijbelgedeelte:
Lucas
2:8 En er waren herders in diezelfde landstreek,
die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. 9
En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren
omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. 10 En de engel zeide tot hen:
Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het
volk zal ten deel vallen: 11 U is heden
de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David. 12 En
dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in
een kribbe. 13 En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht,
die God loofde, zeggende: 14 Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij
mensen des welbehagens. 15 En het geschiedde, toen de engelen van hen
heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken: Laten wij
dan naar Betlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is
bekendgemaakt. 16 En zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef, en het kind
liggende in de kribbe. 17 En toen zij
het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit
kind. 18 En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen door de
herders tot hen gezegd werd. 19 Doch Maria bewaarde al deze woorden, die
overwegende in haar hart. 20 En de herders keerden terug, God lovende en
prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was.
(NBG Vertaling 1951)
Veertig
dagen later waren Maria en Jozef met hun kind in Jeruzalem in de Tempel ter
vervulling van de Wet. Voor de priesters van dienst in de tempel die dag was
dit gewoon maar een jong koppel uit de provincie met boreling. Bovendien sprak
het koppel met een dialect, een tongval waar in Jeruzalem door velen op
neergekeken werd. Aan deze priesters ging de komst van de Messias als kind
voorbij, behalve aan de twee getuigen, twee oude mensen in Jeruzalem. Later
kwamen de Magi naar Nazareth. Tot aan het openbaar optreden van Johannes de
Doper in 26 AD zouden er geen getuigen meer zijn. De geschiedenis daaropvolgend
van het jaar 26 tot 30 AD kennen we vanuit de evangeliën.
Johannes
1: 1 In den beginne was het Woord en het Woord
was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle
dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat
geworden is. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5
en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen.
6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; 7 deze kwam
als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden.
8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. 9 Het
waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. 10 Hij
was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem
niet gekend. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch
allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods
te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit
de wil des vlezes, noch uit de wil
eens mans, doch
uit God geboren zijn. (NBG Vertaling 1951)
De
twee getuigen van de HERE God te Jeruzalem bij het opdragen van de boreling
Jezus waren twee oude mensen; een man en vrouw, niet twee mannen, maar een man én
een vrouw. En dit volgens de Scheppingsorde:
Genesis
1: 27 En
God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.
De vrouw is in deze geschiedenis een volwaardige getuige en gelijk aan de man
als getuige. Geen onderscheid. Er waren bijvoorbeeld geen drie getuigen nodig;
één man en twee vrouwen. Nee, in de Bijbel zijn man en vrouw aan elkaar gelijk.
Van Hanna staat er bovendien in het Lucas-evangelie geschreven dat zij profeet
was, de dochter van Fanuël uit de stam Aser:
Lucas
2: 36 Ook
was daar Hanna, een profetes, een
dochter van Fanuël, uit de stam Aser.
Dat
God twee oude mensen als getuigen gebruikte en daarbij ook een vrouw is
opmerkelijk. Oude mensen zijn naar de wijsheid van de wereld meestal
afgeschreven en vrouwen gelden in de Midden-Oosten-cultuur als getuige onbetrouwbaar. Dit alles is de dwaasheid der prediking
waar Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs naar verwees:
1
Korintiërs 1:18 Want het woord des kruises is wel
voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden,
is het een kracht Gods. 19 Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het
verstand der verstandigen zal Ik verdoen. 20 Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze
tijd? Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? 21 Want daar de wereld in de
wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd
door de dwaasheid der prediking te
redden hen, die geloven. 22 Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, 23 doch wij prediken een gekruisigde
Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, 24 maar voor hen, die geroepen zijn,
Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid
Gods. 25 Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is
sterker dan de mensen. 26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele
wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken.27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de
wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is,
heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren,
dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is
geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 31 opdat het zij, gelijk geschreven
staat: Wie roemt, roeme in de Here. (NBG Vertaling 1951)
Maar nu naar de tweede of wederkomst
van Jezus Christus. Het laatste Bijbelboek Openbaring handelt over dit
onderwerp. Vooraf aan deze komst gaat een moeilijke periode van zeven jaar of
1260 dagen plus 42 maanden samen. Aan het einde van deze geprofeteerde periode
komt de Koning der koningen en de Heer der heren terug. Over dit thema schreef
ik meerdere boeken. Bij de aanvang van de zevenjarige
periode die voorafgaat aan de openbaring van Jezus Christus treden in Jeruzalem
opnieuw twee getuigen op (Openbaring 11:3) die tegen de dan herstelde
offerdienst spreken. Wanneer we dit Bijbelgedeelte opzoeken en laten
doordringen merken we ook weer iets van de dwaasheid der prediking waar God
zich van bedient. De twee getuigen zijn namelijk slechts met een zak bekleed,
een soort poncho probeer ik het mij voor te stellen. Een sterk afwijkende
kledij van hetgeen gangbaar is.
In het Bijbelboek Openbaring worden
geen namen van deze getuigen genoemd noch het geslacht van hen. Het
traditionele christendom gaat er van uit dat het mannen (waren) of (zullen)
zijn, tussen haakjes geplaatst naar gelang de hermeneutiek die men in de
verschillende christelijke kerken hanteert.
Bij diegenen die een geestelijk oog
hebben voor het toekomstig nationaal en geestelijk herstel van het Jodenvolk en
een wederkomst van Jezus christus te Jeruzalem verwachten lopen de meningen
betreffende de identiteit van de twee getuigen uiteen. Een van de getuigen
meent men met zekerheid te herkennen als de profeet Elia waarvan de profeet
Maleachi in het Oude Testament voorzegt heeft dat Elia voor de Dag des HEREN
zal terugkeren. Hierna het relevante Bijbelgedeelte:
Maleachi 4:1 Want
zie, de dag komt, brandend als een oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen
die goddeloosheid bedrijven, zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in
brand steken zegt de HERE der heerscharen welke hun wortel noch tak zal
overlaten. 2 Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar
vleugelen; gij zult uitgaan en springen als kalveren uit de stal. 3 Gij zult de
goddelozen vertreden, want tot stof zullen zij zijn onder uw voetzolen op de
dag die Ik bereiden zal, zegt de HERE der heerscharen. 4 Gedenkt de wet van
Mozes, mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël,
inzettingen en verordeningen. 5 Zie, Ik
zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 6
Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der
kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban.
(NBG Vertaling 1951)
Betreffende de andere niet bij naam
genoemde getuige denkt men gewoonlijk aan andere 0ud-Testamentische mogelijke mannelijke
kandidaten zoals Mozes en/of Henoch.
Ik meen dat nochtans een andere piste
ook mogelijk is. We moeten bedenken dat alle profetie pas duidelijk is wanneer
ze zich vervult. Het is dus uiteindelijk wachten op het optreden van de twee
getuigen te Jeruzalem. Ik ben voorzichtig van mening dat het mogelijk is dat
zowel een vrouw als een man als twee getuigen samen zullen optreden. Beide
dan in de geest en de kracht van Elia zoals het ook van Johannes de Doper bij
de eerste komst van Christus geschreven staat:
Lucas 1:17 En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten der vaderen te
keren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen,
ten einde voor de Here een weltoegerust volk te bereiden
En men moet bedenken dat indien de
Joden de Heer Jezus Christus bij zijn eerste komst als Messias aanvaard hadden,
dat dan Johannes de Doper de profeet Elia geweest zou zijn. Lees het hierna
volgende Bijbelgedeelte dienaangaande:
Matteüs 11:2 Johannes nu hoorde in de gevangenis de
werken van de Christus en liet Hem door zijn discipelen de vraag overbrengen: 3 Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij
een ander te verwachten? 4 En Jezus
antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en
ziet: 5 blinden worden ziende en lammen
wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en
armen ontvangen het evangelie. 6 En
zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt. 7 Terwijl
dezen heengingen, begon Jezus tot de scharen te zeggen van Johannes: Wat zijt
gij in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet, door de wind bewogen? 8 Maar wat zijt gij gaan zien? Een mens in
weelderige kleding? Zie, die weelderige kleding dragen, zijn aan de hoven der
koningen. 9 Maar waarom zijt gij dan
gegaan? Om een profeet te zien? Ja, Ik zeg u, zelfs meer dan een profeet. 10 Deze
is het, van wie geschreven staat:
Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg voor U heen
bereiden zal. 11 Voorwaar, Ik zeg u,
onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan
Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan
hij. 12 Sinds de dagen van Johannes de
Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars
grijpen ernaar. 13 Want al de profeten
en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe; 14 en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou. 15 Wie oren heeft, die hore! (NBG Vertaling 1951)
En er zijn nog vrouwen in de Bijbel te
vinden die profeet waren. Op deze blog schreef ik op 25-02-14 een artikel over
de richter Debora die niet alleen Israël voor een periode van veertig jaar
gericht heeft maar ook als profeet en generaal in de Bijbel beschreven staat.
De perceptie bestaat dat de Bijbel vrouwonvriendelijk zou zijn, wat bij nadere
studie toch niet klopt. Het zijn alleen vele religieuze systemen die antivrouw
zijn.
Bij een profeet mogen we niet
onmiddellijk uitsluitend denken aan het voorspellen van de toekomst. Een
profeet (zowel man als vrouw) in de huidige Ekklesia is iemand die voor de vergadering
spreekt in de zin van: stichtend, vermanend en bemoedigend (1 Korintiërs 14:3).
In de apostolische Ekklesia van de eerste eeuw bestond hier geen onderscheid
tussen mannen en vrouwen wat blijkt uit de eerste brief van Paulus aan de
Korintiërs. Maar wat bedoelde Paulus dan met 1 Timoteüs 2:11-12? Een
Bijbelgedeelte waar Paulus stelt dat een vrouw niet mag onderrichten of gezag
over een man zou mogen hebben. Idem dito het Bijbelgedeelte van 1 Korintiërs
14:34-35 waar Paulus stelt dat de vrouw in de Gemeente moet zwijgen. Een
Bijbelgedeelte waar het lijkt dat Paulus zichzelf tegenspreekt. De Bijbelvorser
Dr. C. I. Scofield heeft het volgende commentaar:
We moeten echter bedenken dat bij de
aanvang van de Ekklesia met Pinksteren in anno Domini 30 er nog altijd het
aanbod van de HERE God aan Zijn oude verbondsvolk Israël was, om alsnog de
Messias aan te nemen. Dit is een draad, een uitnodiging die we in het hele Bijbelboek
Handelingen tot en met het laatste hoofdstuk 28 kunnen volgen. Het boek
Handelingen eindigt met de Joden in Rome die het evangelie volgens de apostel
Paulus definitief afwijzen. Het is vanaf dit tijdstip dat de huidige Ekklesia
van start ging met Paulus die zijn brief aan alle op dat moment bestaande
gemeentes schreef: bekend onder de Efeze-brief.
De prediking aan de Joden vanaf
Pinksteren 30 AD tot Handelingen hoofdstuk 28, in 60 AD, ging gepaard met
wonderen en tekenen. Ook tongentaal (vreemde talen en engelentaal) kwam in de
vergaderingen toen algemeen voor. Dit laatste gebeurde met heel veel
verwarring, wat de reden was dat Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs
instructies geeft hoe het met tongentaal en de vertaling en uitleg ervan, er in
de vergaderingen aan toe moest gaan. En ik meen dat het dit aspect van grote
verwarring was, wat Paulus bedoelde met het voorschrift tot zwijgen van de
vrouw in de vergadering. Dus niet de vrouw als profeet moest zwijgen maar de
vrouw als eventuele tolk en uitlegger van vreemde talen.
Het fenomeen van de vreemde talen
(zowel van mens als engel) als Goddelijke boodschap naar Israël toe was in het
Oude Testament door de profeet Jesaja voorspeld.
Jesaja 28:11 Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een
vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft: 12 Dit
is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing maar zij wilden
niet horen.
Het is dit Bijbelgedeelte dat Paulus in
zijn eerste brief aan de Korintiërs aanhaalt waar hij in het veertiende
hoofdstuk het bijzondere van de tongentaal behandelt.
1 Korintiërs 14:22 Derhalve zijn de tongen een
teken niet voor hen, die geloven, maar voor
de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor
hen, die geloven.
Deze bijzondere prediking naar Israël
toe eindigde in het jaar 60 AD in de periode volgend op Handelingen hoofdstuk
28.
Het zal na het afsluiten van de huidige
Ekklesia zijn dat de draad met het oude Verbondsvolk Israël opnieuw opgenomen
wordt. Het laatste Bijbelboek Openbaring van het zogenaamde nieuwe testament,
handelt over het herstel van Israël zowel nationaal in het oude land der
vaderen, als geestelijk.
Maar zoals eerder geschreven gaat aan
het geestelijke herstel een moeilijke periode van misleiding vooraf. Het is de
periode van de zeventigste jaarweek van Daniël. Een periode van zeven jaar die
gelijk is aan de tijdsperiode in het boek Openbaring van 1260 dagen en 42
maanden. In de eerste periode van 1260 dagen treden er opnieuw twee getuigen
van God te Jeruzalem op. Twee getuigen, een man en een vrouw(?), die in de
geest en de kracht van Elia tegen de herstelde tempeldienst spreken.
Openbaring 11:1 En mij werd
een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel
Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. 2 Maar laat de voorhof,
die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de
heidenen gegeven; en zij zullen de
heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang.
3 En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om,
met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd
zestig dagen lang. 4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die
voor het aangezicht van de Here der aarde staan. 5 En indien iemand hun schade
wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en
indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. 6 Dezen
hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de
dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed
te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij
willen. 7 En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het
beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het
zal hen overwinnen en hen doden. 8 En hun lijk (zal liggen) op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd
wordt Sodom en Egypte, alwaar ook
hun Here gekruisigd werd. 9 En uit de volken en stammen en talen en natiën
zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat
hun lijken in een graf worden bijgezet. 10 En zij, die op de aarde wonen, zijn
blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze
twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. 11 En na [die] drie
en een halve dag voer een levensgeestuit God in hen, en zij gingen op hun
voeten staan en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden. 12 En zij
hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij
klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen. 13 En te
dien ure kwam er een grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in,
en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen
werden zeer bevreesd en gaven de God des hemels eer. 14 Het tweede wee is
voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.
Gedurende een periode van 1260 dagen, de eerste helft van
de eindtijdperiode, treden de twee getuigen in Jeruzalem op. Zij spreken tegen
de herstelde offerdienst op het tempelplein te Jeruzalem. In de toekomst zal een replica van de verloren gewaande
ark van het verbond ergens gevonden worden en een bron van misleiding worden.
Tijdens de eindtijdperiode van zeven jaar zullen alle wereldreligies samen gaan
(Openbaring 17). Een grote verzoening op basis van dit Schriftwoord kan
verwacht worden tussen Jodendom en Islam en christendom. Op en rond de ark van
het verbond zullen opnieuw dierenoffers gebracht worden. Een misleider zal vuur
uit de hemel kunnen laten neerkomen op het offer (Openbaring 13:11-13) met als
resultaat een wereldwijde religieuze verwondering lees verdwazing. De misleider
wordt in het aangehaalde Schriftwoord het beest uit de aarde genoemd, een
Israëli aldus, een Levi of een Cohen en ijveraar voor het instellen van de
nieuwe offerdienst in Jeruzalem na een onderbreking van haast tweeduizend jaar.
Hij wordt geholpen door het beest uit de zee een man uit de volken, een
niet-Jood, en vermoedelijk een Assyriër, een land dat dan in het Midden-Oosten ook
hersteld zal zijn. Hij is de eerste ruiter op het witte paard van Openbaring
hoofdstuk 6, die overwinnende uittrekt. Een periode van algemene wereldvrede
met de zegen van alle verenigde godsdiensten breekt dan aan. De huidige periode
van oorlogen en geruchten van oorlogen lijkt dan afgesloten. En tegen deze
algemene religieuze vredeseuforie spreken tot afgrijzen van velen, de twee
gehate getuigen van God.
Maar het gaat in dit artikel om die mogelijke piste dat
de twee getuigen een man én een vrouw zullen zijn. Ik haalde de vrouw Hanna de
profeet te Jeruzalem aan in het jaar 5 v. Chr. bij het opdragen van Jezus in de
Tempel. Daarna vinden we in de Bijbel dat vrouwen de eerste getuigen waren van
de opstanding van de Heer Jezus Christus. Vrouwen waren ook aanwezig bij de
kruisiging van Jezus en zijn daar ook gebleven tot aan Zijn sterven (Matteüs
27:55-56 en Johannes 19:25). Van de apostelen wordt alleen de aanwezigheid van
Johannes vermeld (Johannes 19:25-27). De andere mannen zijn blijkbaar
ondergedoken. De vrouwen waren aanwezig toen Jezus' lichaam van het kruis werd
genomen en maakten dat het kapot gefolterde en totaal leeggebloede lichaam van
Jezus zo goed mogelijk verzorgd (Lucas 23:55-56) in het graf van Jozef van
Arimatea gelegd kon worden. De apostelen zijn op dat moment ook nergens te
bespeuren. Alleen Nicodemus en Jozef van Arimatea worden ter plaatse vermeld om
de begrafenis te organiseren. (Johannes 19:38-42).
Bij de opstanding uit de dood van Jezus Christus zijn het
alleen vrouwen die getuigen zijn. Het is aan de vrouwen dat Jezus persoonlijk
verschenen is. Wat heel opmerkelijk is wanneer we dit weer in het licht van de
Midden-Oosten-cultuur willen zien waar vrouwen als getuigen als niet
betrouwbaar gelden.
Mattheüs 28:1 Laat na de sabbat , tegen het aanbreken van
de eerste dag der week, ging Maria van
Magdala en de andere Maria het
graf bezien. 2 En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren
daalde uit de hemel neder en kwam nader, en hij wentelde de steen weg en zette
zich daarop. 3 Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als
sneeuw. 4 En de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als
doden. 5 Doch de engel antwoordde en
zeide tot de vrouwen: Weest gij niet bevreesd; want ik weet, dat gij Jezus
zoekt, de gekruisigde. 6 Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij
gezegd heeft; komt, ziet de plaats, waar
Hij gelegen heeft. 7 En gaat terstond op weg en zegt zijn discipelen, dat Hij is opgewekt uit de doden. En zie, Hij
gaat u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd. 8
En zij gingen terstond weg van het graf, met vrees en grote blijdschap, en
liepen haastig voort om het zijn discipelen te berichten. 9 En zie, Jezus kwam haar tegemoet en zeide: Weest gegroet.
Zij naderden Hem en grepen zijn voeten en zij aanbaden Hem. 10 Toen zeide Jezus
tot haar: Weest niet bevreesd. Gaat heen
en bericht mijn broeders, dat zij naar Galilea gaan, en daar zullen zij Mij
zien.
Het lijkt er op dat de mannelijke apostelen sinds de
gevangenneming van Jezus gevolgd door zijn kruisiging en sterven in verwarring
waren en niet aanspreekbaar, dit terwijl de vrouwen beter bij hun positieven bleven.
Nu ik met dit artikel aandacht wil geven aan de twee
getuigen te Jeruzalem tijdens de eerste helft van de eindtijdperiode van zeven
jaar met de mogelijkheid dat één van de twee getuigen een vrouw zal zijn, moet
ik ook een schijnbaar negatieve verwijzing in het Bijbelboek Openbaring naar de
vrouw behandelen. Het Bijbelgedeelte namelijk waar in Openbaring 14:1-5 over de
144.000 verzegelden uit Israël gesproken wordt en deze maagdelijk genoemd
worden en die zich niet met vrouwen hebben bevlekt. Dit laatste wordt door
vrouwen van alle tijden bij het (voor)lezen als beledigend (terecht?) ervaren. Onvoorstelbaar
ook: maagdelijke mannen die zich niet met vrouwen bevlekt hebben. Dit kan
onmogelijk letterlijk bedoelt zijn en is beeldspraak. Dat moet duidelijk zijn.
De vrouwen waar de 144.000 verzegelde mannen én vrouwen uit alle stammen
van Israël zich niet mee bevlekt hebben zijn de vrouwen van het beschreven
religieuze systeem in hoofdstuk 17 van het boek Openbaring. In dat hoofdstuk
kreeg de apostel Johannes de grote hoer te zien die op het beest zit en de
moeder van alle hoeren van Babylon en van de gruwelen der aarde genoemd wordt.
Dit is overduidelijke beeldspraak. Wanneer we Schrift met Schrift vergelijken
vrij van eigenmachtige uitlegging kan dit volgens mij de enige conclusie voor
dit Schriftgedeelte zijn.
Heb ik nu de identiteit en/of geslacht van de twee
toekomstige getuigen aangetoond? Nee, maar ik herhaal dat profetie pas
duidelijk is bij de vervulling ervan. Wel wil ik met dit artikel de aandacht op
andere mogelijke piste wijzen.