Bij het
oppervlakkig lezen van beide Bijbelgedeelten lijkt het alsof de evangelisten
elkaar tegenspreken. Bij Matteüs is het de honderdman zelf die Jezus tegemoet
gaat wanneer deze Kafarnaüm binnenkomt. Lucas echter verhaalt hoe de honderdman
in zijn huis blijft maar enige oudsten der Joden naar Jezus stuurt met de bede
dat zijn knecht genezen zou worden. Betrappen we de Bijbel hier op een fout,
zoals sommige Bijbel-critici beweren?
Hierna volgen
de twee betreffende Bijbel-gedeelten. Wanneer we de twee verhalen naast elkaar
zetten blijkt al dat we weliswaar met dezelfde honderdman te doen hebben maar
dat het twee gebeurtenissen zijn en op een verschillend tijdstip maar met
dezelfde Centurion.
27 AD
Matteüs 8:5 Toen Hij nu Kafarnaüm binnenging, kwam
een hoofdman tot Hem met een bede, 6 en zeide: Here, mijn knecht ligt
thuis, verlamd, met hevige pijn. 7 Hij zeide tot hem: Zal Ik komen en hem
genezen? 8 Doch de hoofdman antwoordde en zeide: Here, ik ben niet waard, dat
Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn knecht zal
herstellen. 9 Want ik ben zelf een ondergeschikte met soldaten onder mij, en
ik zeg tot de één: Ga heen, en hij gaat heen, en tot een ander: Kom, en hij
komt, en tot mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het. 10 Toen Jezus dit hoorde,
verwonderde Hij Zich en zeide tot hen, die Hem volgden: Voorwaar, zeg Ik u,
bij niemand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden! 11 Ik zeg u, dat
er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en
Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen; 12 maar de kinderen van het
Koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal het
geween zijn en het tandengeknars. 13 En Jezus zeide tot de hoofdman: Ga
heen, u geschiede naar uw geloof. En de knecht genas, juist op dat uur.
|
28 AD
Lucas 7: 1 Nadat Hij al zijn woorden ten aanhoren
van het volk voleindigd had, ging Hij Kafarnaüm binnen. 2 Een slaaf nu van
een hoofdman, die deze op hoge prijs stelde, was ernstig ongesteld en lag op
sterven. 3 Toen hij van Jezus hoorde, zond hij enige oudsten der Joden tot
Hem met het verzoek te komen en zijn slaaf in het leven te behouden. 4
Zij kwamen dan tot Jezus en drongen zeer bij Hem aan, want, zeiden zij, hij
is waard, dat Gij dit voor hem doet; 5 want hij heeft ons volk lief en onze
synagoge heeft hij gebouwd. 6 En Jezus ging met hen mede. Toen Hij niet ver
meer van het huis was, zond de hoofdman vrienden om tot Hem te zeggen: Here,
doe geen moeite, want ik ben niet waard, dat Gij onder mijn dak komt; 7
daarom heb ik ook mijzelf niet waardig geacht tot U te komen, maar spreek
(slechts) een woord en mijn knecht moet herstellen. 8 Want ik neem zelf een
ondergeschikte plaats in met soldaten onder mij, en ik zeg tot de een: Ga
heen, en hij gaat heen, en tot een ander: Kom, en hij komt, en tot mijn
slaaf: Doe dit, en hij doet het. 9 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij
Zich over hem, en Zich kerende tot de schare, die Hem volgde, sprak Hij: Ik
zeg u, zelfs in Israël heb Ik een zó groot geloof niet gevonden! 10 En
toen zij, die gezonden waren, terugkwamen in het huis, vonden zij de slaaf
gezond.
|
NBG
Vertaling 1951
Het is het
chronologisch op een tijdslijn zetten dat uitkomst biedt. De Heer Jezus is gedurende
een periode van drie jaar in het openbaar in Israël opgetreden. Het is de
evangelist Johannes namelijk die voor deze periode vier jaarlijkse
pelgrimsfeesten naar Jeruzalem opgeeft. Naar het eerste Pesach in 27 AD wordt
verwezen in Johannes 2:23, het tweede pelgrimsfeest van 28 AD naar Jeruzalem
vinden we in Johannes 5:1, het derde in Johannes 6 in het jaar 29 AD en het
laatste vermelde paasfeest in 30 AD is dat van Johannes hoofdstuk 11, waar de
Heer Jezus zich overgeeft als het Paaslam. Dit is het raamwerk voor onze chronologische
opbouw.
Het
vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius liep van oktober 26 AD tot
september 27 AD. Het optreden van Johannes de doper begon in het jaar 26 AD,
hetzelfde jaar dat Jezus zich in het najaar liet dopen. Een gebeurtenis waar
alle vier evangelisten naar verwijzen. Vervolgens lezen we over de verzoeking
door satan in de woestijn waar zowel Matteüs, Marcus als Lucas naar verwijzen.
Wat het
jaartal 30 AD absoluut verankerd met de dood, opstanding en hemelvaart van de
Heiland is de Jubeljaartelling met het dertigste jubeljaar in 27/28 AD en de
chronologie van het apostolische optreden van Paulus. Deze chronologische
gegevens passen alleen vanaf het jaar 30 AD. De dood van Koning Agrippa I bijvoorbeeld
valt in 44 AD met het tweede bezoek van Paulus aan Jeruzalem. Volgens de
Galaten-brief hoofdstuk 2 was Paulus veertien jaar daarvoor uit Jeruzalem
vertrokken. Het jaar 30 AD heeft ook 15 nisan op een vrijdag. Het jaar 30 ligt
dus voor de hand met Goede Vrijdag op zijn juiste plaats. Volgens joodse
traditie eindigt een dag bij het ondergaan van de zon. De sabbat begint dus op
vrijdagavond na het ondergaan van de zon. De 14de nisan in het jaar 30 viel dus
op donderdag en donderdagavond begon theoretisch de 15de nisan.
Het jaar
27 AD en de maand oktober worden aldus een ankerpunt waar we de chronologische
gegevens van de evangeliën mee verankeren. De vier eerder vermelde pelgrimsfeesten
die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Ik herhaal nog even: het
eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeld viel in de maand nisan van 27 AD.
Het tweede pelgrimsfeest volgens Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest
naar Johannes 6:4 in 29 AD en het vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven
lijden, sterven, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus.
Betreffende
het derde paasfeest vermeld door de evangelist Johannes bestaat er verschil van
mening onder onderzoekers. De Bijbelkritiek leest Johannes 6:1 door een
westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaart dat Jezus op een berg de
broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het noorden van Israël
onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. Hun conclusie is dat dit Schriftgedeelte
niet geïnspireerd is en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:
Johannes
6:1 Daarna vertrok Jezus naar de
overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare,
omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de
berg op en zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der
Joden, was nabij. 5 Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare
tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen
kunnen eten?
Wanneer we
dit Schriftgedeelte doorgenomen hebben kan de conclusie alleen maar zijn dat de
vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met
kort voor, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël
naar Jeruzalem te trekken.
Nog zulk
een schijnbare moeilijkheid voor sommigen is de vermelding van het feest der
Joden in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu een verwijzing naar een Pascha of
is een ander feest bedoelt? De verklaring leveren weer de sabbat- en
jubeljarenopgave van William Whiston. Het paasfeest van 28 AD zag een nieuwe
cyclus van 7 x 7 jaren aanvangen. Het was tevens de periode van het dertigste
Jubeljaar sinds de instelling ervan en volgens een Rabbijnse traditie zat men
in het vierde millennium anno mundi, de vierde dag van de Schepping die
symbolisch voor het Licht stond. De zon der gerechtigheid, de Messias was
komende. De algemene verwachting in Israël toen was dat de komst van de Messias
nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de profeet Elia zou aan deze komst
voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de evangelist Johannes naar het feest
der Joden verwijst.
Met het
paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde
jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van beloofde dubbele zegening liep aldus
van 26 tot 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de Doper, de
doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het uitroepen van
de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van Jezus Christus
in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertig jaar oud. Hij was namelijk
geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor
Christus.
Deze
constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende
regeringsjaar van Keizer Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende
jaar van Tiberius liep van oktober 26 AD tot september 27 AD. Het is de evangelist
Lukas die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar
van Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius
bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van
keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als co-princeps van
Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze
aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib.
Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden
chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde.
Voor wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een
onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de facto Keizer.
27/28 AD HET DERTIGSTE JUBELJAAR
Het jaar
27 AD zag met de maand Tishri (september/oktober) het begin van een jubeljaar
dat van september 27 AD tot oktober 28 AD gehouden werd. Het was dit jubeljaar
het jaar van het welbehagen des HEREN van de profeet Jesaja hoofdstuk 61
dat Jezus inluidde in Lucas 4:16-30.
Jezus
maakte zich toen aan Israël bekend als de Gezalfde van de HEER de Messias.
Een jaar lang zou dit aanbod aan het Joodse volk om Hem te erkennen gelden. De
geschiedenis kennen we: Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen (Johannes 1:11). Het aanbod was echter geldig. De Bergrede van
Matteüs vanaf hoofdstuk 5 tot hoofdstuk 8 volgt chronologisch na Lukas 4:16. De
Bergrede is de grondwet van het Koninkrijk dat Israël toen aangeboden werd. Na
de Bergrede zien we bij Matteüs dat Jezus de berg verlaat en na de genezing van
een melaatse onmiddellijk Kapernaüm binnengaat en de persoonlijke ontmoeting met
de honderdman plaatsvindt.
Conclusie
1: Matteüs 8:5-13 valt chronologisch in het najaar van 27 AD!
De
hoofdstukken 8 tot en met 13 van Matteüs plaatsen zich in het jubeljaar 27/28
AD. De Joden wijzen Jezus echter af en vanaf hoofdstuk 13 spreekt Jezus alleen
nog maar in gelijkenissen tot het volk. Alleen aan zijn discipelen verklaart
Jezus de gelijkenissen. Van dan af is Zijn blik gericht op Jeruzalem waar Hij
in 30 AD Zich plaatsvervangend zal offeren voor de zonden van Israël en de
wereld.
Matteüs 13:
10 De leerlingen kwamen naar hem toe en vroegen: Waarom spreekt u in
gelijkenissen tot hen? 11 Hij antwoordde: Jullie mogen de geheimen van het
koninkrijk van de hemel kennen, hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft zal
nog meer krijgen, en het zal overvloedig zijn; maar wie niets heeft zal zelfs
het laatste worden ontnomen. 13 Dit is de reden waarom ik in gelijkenissen tot
hen spreek: omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen. 14
In hen komt deze profetie van Jesaja tot vervulling:
Jullie
zullen goed luisteren maar niets begrijpen,
en jullie
zullen goed kijken maar geen inzicht hebben.
15 Want
het hart van dit volk is afgestompt,
hun oren
zijn doof
en hun
ogen houden zij gesloten.
Met hun
ogen willen ze niets zien,
met hun
oren niets horen,
met hun
hart niets begrijpen.
Want
anders zouden ze tot inkeer komen
en zou ik
hen genezen.
16
Gelukkig jullie ogen omdat ze zien, en jullie oren omdat ze horen! 17 Want ik
verzeker jullie: vele profeten en rechtvaardigen hebben ernaar verlangd te zien
wat jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en te horen wat jullie horen,
maar ze kregen het niet te horen.
(NBG
Vertaling 1951)
Het wordt
nu chronologisch eenvoudig om het verhaal van Lucas 7:1-10 op de tijdsbalk te
plaatsen. We hebben gezien dat de gebeurtenissen van Lukas hoofdstuk 4 in het
najaar van 27 AD te plaatsen zijn. Lukas 4:31 plaatst Jezus onmiddellijk in
Kapernaüm maar zonder honderdman! Bij Lucas zien we ook daaropvolgend de
Bergrede, de roeping der apostelen en een jaar lang wordt het messiaanse
koninkrijk aan Israël aangeboden. Met wonderen en tekenen maakt Jezus aan de
Joden duidelijk dat Hij de Messias, de Zoon van God is.
Conclusie
2:
Lucas hoofdstuk 7 en de ontmoeting met de oudsten door dezelfde honderdman van
Matteüs 8 naar de Heer Jezus gezonden, speelt zich een jaar later in 28 AD af!
En er zijn
verschillen tussen de beschreven gebeurtenissen van Matteüs en Lucas. Bij Lucas
is er heel duidelijk in de tussentijd een nieuwe synagoge met gelden van de
honderdman gebouwd. Bij Lucas komt de heidense honderdman niet meer persoonlijk
naar Jezus omdat hij inmiddels gelovig geworden is en nog meer zijn
onwaardigheid beseft als voorheen bij Matteüs een jaar eerder.
Dat de
Heilige Geest de evangelisten Matteüs en Lucas geïnspireerd heeft om twee maal
het verhaal rond de honderdman te brengen onderlijnt het belang van en de
aandacht voor het geloof van deze man.
Lucas 7:9
Toen Jezus dit hoorde, verbaasde hij zich over hem; hij keerde zich om naar de
menigte die hem volgde en zei: Ik zeg jullie, zelfs in Israël heb ik niet zon
groot geloof gevonden!
Hebreeën
11:1 Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der
dingen, die men niet ziet.
Met
vriendelijke groet,
Robert De
Telder
|