Het veertiende historische jubeljaar van oktober 758/september 757 v. Chr.
Deze
week vervolgen we onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 14.12.2017 met aandacht voor het dertiende
historische jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van koning Amazia van Juda. Een jubeljaar dat tijdens de
regeerperiode van Amazia waarschijnlijk niet
nageleefd werd. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3042543
Het
Bijbelse Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes (Leviticus
25) van 1483 v. Chr. betreffende het beheer en het eigendomsrecht over het
Beloofde Land, het land Kanaän dat ze veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden
binnentrekken. Het doel van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke
individueel verlies van land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de
sabbatjaarcyclus te herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven.
De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke.
Hierna
een nogmaals een opsomming van de jubeljaren uit het
werk van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William
Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V., die we al behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf
1395/1394 v. Chr. met de eerste viering tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus zich
te Nazareth als Messias bekendmaakte en het ‘aangename jaar des HEREN’
uitriep.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr.: intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
Koning
Uzzia alias Azaria heeft recent op dit blog al heel wat aandacht gekregen. In
het artikel van 08.12.2017 identificeerde
ik hem met de Aziaat Arsu van het bekende Egyptische Harris-papyrus. Een buitenlandse
krijgsheer die van ongeveer 790 tot 748 v. Chr. over de Nijldelta de scepter
zwaaide. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 279/287, behandel ik de chronologische
plaatsing van Uzzia/Azaria op de tijdsbalk. Op het bijgevoegde tijdschema met
dit artikel merken we onderaan de regeringsjaren van Uzzia/Azaria. Bovenaan het
tijdschema is de sabbatjaarcyclus met een blauwe tijdsbalk aangebracht.
De
tijdsbalken geven ook mijn revisie van de oudheidgeschiedenis van Egypte en
Assyrië weer.
In het
jaar 782 v. Chr. meen ik dat de start van een ‘damnatio memoriae’ voor Assyrië
aangetoond kan worden. Na de dood van de Assyrische koning Assur Nerari V
plaats ik de legendarische Sardanapallos op de troon van Assyrië en vervolgens
de Bijbels-Assyrische koning Jareb. In mijn boek ‘de Assyriologie herzien’ van
2012 verklaar ik een en ander. Daarnaast vul ik nog regelmatig gegevens via
mijn blog aan de revisie van de Assyriologie toe. Zoals onder andere het
artikel van 16.01.2017: De
Assyrische koning Jareb uit de achtste eeuw v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1484521200&stopdatum=1485126000
Maar
onze aandacht gaat met dit artikel in de eerste plaats om de historische
jubeljaren. Het volgende tijdschema toont het vervolg van de sabbatjaarcyclus
via de blauwe tijdsbalk bovenaan het tijdschema. Er zaten iedere keer zeven
tijdschijven van zeven jaar tussen de jubeljaren in. Onderaan het schema
vervolgen we de lange regeerperiode van koning Uzzia van Juda.
In het
jaar 776 v. Chr. plaatsen we de bijzondere aardbeving ten tijde van Uzzia die
in de Bijbel aandacht krijgt. Recent bracht ik op 17.11.2017 een artikel op dit blog over ‘de Moeder van alle
verwoestingen’ zoals ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van Uzzia beschreef.
Zie link:
Het
veertiende historische jubeljaar van oktober 758/september 757 v. Chr. viel in
het vijfenveertigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda. De Bijbel zwijgt
over een eventueel zich houden aan het Jubeljaargebod door koning Uzzia. Op het
tijdschema merken we dat tijdens deze periode de zoon van Uzzia: Jotham,
co-regent met zijn vader was die sinds 776 v. Chr. met melaatsheid getroffen
was en in quarantaine geplaatst. Over Jotham staat er in de Bijbel geschreven
dat hij recht was in de ogen des HEEREN:
2
Koningen 15:32 In het tweede jaar van Pekah, den
zoon van Remalia, den koning van Israël, werd Jotham koning, de zoon van Uzzia, den koning van Juda. 33 Vijf en
twintig jaren was hij oud, als hij koning werd, en regeerde zestien jaren te
Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jerusa, de dochter van Zadok. 34 En hij deed dat recht was in de ogen des
HEEREN; naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had, deed hij. (Statenvertaling)
We
mogen aannemen dat ten tijde van de regeerperiode van Uzzia/Jotham het
sabbatjaar- en jubeljaargebod gehouden werd.
Het veertiende jubeljaar van
oktober 758/september 757 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
eerste jubeljaar na de intocht in het Beloofde Land Kanaän en het openbaar
worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn thuisstad
zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht. Het te volgen artikel over de
jubeljaren zal het vijftiende jubeljaar
van oktober 709/september 708 v. Chr. behandelen. Een jubeljaar dat ten tijde
van de regeerperiode van koning Hizkia viel en vanuit de Bijbel met het
veertiende regeringsjaar van koning Hizkia verbonden wordt en een navigatiepunt
in de tijd terug op de tijdsbalk is. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de
sabbat- en jubeljaren in deze artikelenreeks gebracht historisch verifieerbare
jubeljaren zijn op basis van chronologische gegevens uit de Bijbel, uit de
werken van Flavius Josephus en uit de apocriefe boeken 1 Makkabeeën. Het is een
jubeljaarkalender die op de tijdsbalk door elf historische verwijzingen
bevestigd wordt.
Uiteindelijk
zal de reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Met het
artikel op dit blog van 24.11.2017
bracht ik de geschiedenis van het eerste wonder van Jezus Christus volgens het
evangelie van Johannes (2:1-25) en gaf hierbij vooral aandacht aan de
chronologie van het verhaal. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3038075
Het
Pascha dat in Johannes hoofdstuk 2:13 vermeld wordt dateerde ik volgens de
westerse jaartelling in de maand april van het jaar 27 AD. Zesenveertig jaar
eerder was volgens Johannes hoofdstuk 2:20 de herbouw van de Tempel te
Jeruzalem onder leiding van Herodes de Grote begonnen. Op de tijdsbalk was dit
het jaar 20 v. Chr. Een jaartal dat we kunnen berekenen op basis van de
chronologie die de oudheidhistoricus Flavius Josephus (Ant.Bk.XV, xi.1) in zijn
studie doorgeeft. De chronologie van de regeerperiode van Herodes de Grote is
op de tijdsbalk verankerd via vijf historische navigatiepunten en ligt
wetenschappelijk vast. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 437-442.
De
evangelist Johannes geeft in totaal vier Pesachfeesten op voor de periode van
het openbaar optreden van Jezus Christus. Het eerste Pesachfeest wordt vermeld
in het hoofdstuk over het wonder te Kana waar de Heer Jezus Christus water in
wijn veranderde. De openbare bediening van Jezus was toen al zes maanden eerder
van start gegaan. Ter verduidelijking heb ik nieuwe tijdschema ’s op een
grotere schaal gemaakt. De bijgevoegde tijdstabel van het artikel van 24.11.2017 was samengesteld op basis
van twee centimeter per jaar op millimeterpapier met de focus op het dertigste
jubeljaar van oktober 27/ september 28 AD.
Het
nieuw samengestelde tijdschema heeft nu twaalf centimeter voor één jaar en is aanschouwelijk
duidelijker. Met groene tijdsbalken is op het schema de sabbatjaar- en
jubeljaarcyclus afgebeeld. Het dertigste Jubeljaar van september 27 AD tot
oktober 28 AD zit op de tijdsbalk verankerd op basis van de studie van de
achttiende-eeuwse wetenschapper William Whiston (1667/1752). Whiston was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse
taal: JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., In een appendix
van het lijvige boek vindt men Whiston ‘s Dissertation V, met zijn opgave van
de jubeljaren in het oude Israël. Vanaf het jubeljaar toen Jezus Zich als de
Christus aan de Joden bekendmaakte heb ik dertig jubeljaren teruggerekend ter
verkrijging van het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr., negenenveertig jaar
na de inname van Kanaän door de Israëlieten in 1443 v. Chr. De exodus uit
Egypte dateren we in 1483 v. Chr. in de vijftiende eeuw v. Chr. Dit jaar zal
het 3500 jaar geleden zijn dat de Exodus op een vrijdag plaatsvond.
Het
bijzondere aan Whiston ’s opgave is zijn opmerking dat de historische sabbatjaren
ononderbroken in de tijd in een cyclus van april tot maart doorliepen. In het
negenenveertigste jaar van de zeven maal zeven jaarcyclus begon in oktober het jubeljaar
dat tot september van het jaar daarop liep, waar intussen het eerste jaar van
een nieuwe sabbatjaarcyclus al in april aangevangen was.
In zijn vermelde ‘dissertatie V’
geeft Whiston ter wetenschappelijke bevestiging van zijn bevinding tien
historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het
oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de
apocriefe boeken van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware schakels
van een chronologische ketting waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden toe
kan navigeren. Zijn schikking van de jubeljaren op de tijdsbalk liggen op deze
manier wetenschappelijk vast verankerd. Aan deze lijst van tien historische
verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe dat ik bij het uittekenen op
millimeter papier ontdekt had: het achttiende jubeljaar van 562/561 v. Chr. toen
in het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach deze
heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het
zevenendertigste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 25:27). Het zevenendertigste
jaar van de ballingschap van Jojachin viel in okt562/sep561 v. Chr. Evil
Merodach nam de scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader Nebukadnezar over.
En in februari/maart, de twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd
Jojachin uit zijn gevangenis verlost. Het feit dat de vrijlating van Jojachin
door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde, is
heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor
het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in
ballingschap als straf voor het zeventig maal niet houden van de sabbatjaren in
het verleden. Gedurende de periode van de Babylonische Ballingschap had het
land Israël rust en werden de zeventig keer vergoed, dat zij in hun lange
geschiedenis, sinds het in bezit nemen van het land Kanaän in 1443 v. Chr., het
sabbatgebod negeerden. Een wet die leerde dat elk zevende jaar het land niet
bewerkt mocht worden (Leviticus 25:1-5). Zie ook het artikel van 18.12.2017 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Dit even ter inleiding alvorens
we de gebeurtenissen die de evangelist Johannes verhaalt op de tijdsbalk
onderbrengen.
Johannes begint zijn evangelie
met vooreerst alle aandacht voor het Woord God ‘s dat mens geworden is in de
persoon van Jezus Christus:
1:1 In den beginne
was het Woord en het Woord was bij God en
het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn
door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4
In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5 en het licht
schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. (NBG Vertaling 1951)
Vervolgens gaat Johannes in vers
zes naar het historisch verifieerbare optreden van Johannes de Doper als de getuige, als de aankondiger van de nakende
openbaring van de Messias of Christus. De evangelist Lucas voegt hier aan toe
dat dit geschiedde in het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius,
toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was (Lucas 3:1-2). Op mijn
bijgevoegde tijdsbalk heb ik het vijftiende regeringsjaar van Tiberius met een
gele balk aangebracht van oktober 26 AD tot september 27 AD. Het vijftiende
regeringsjaar van Tiberius van 26/27 AD is gerekend vanaf 12 AD toen Tiberius
als ‘co-princeps’ van keizer Augustus over het oostelijke gedeelte van het
Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in
Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765.
Op mijn tijdsbalk merken we dat
het optreden van Johannes de Doper gevolgd door het openbaar worden van Jezus
als de Christus (1:29) in de helft van het zesde jaar voorafgaand aan het
zevende sabbatjaar begon. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus was een jaar
van dubbele zegening over het land ter overbrugging van het sabbatjaar (wanneer
er niet gezaaid mocht worden) en in dit geval ook van het jubeljaar dat zou
volgen. De geestelijke betekenis van het begin van het optreden van Jezus
Christus in het jaar van de dubbele zegening is zondermeer duidelijk. De
gebeurtenissen die Johannes vermeldt heb ik in met een blauwe tijdsbalk
aangebracht. De eerste fase van beschreven gebeurtenissen loopt van Johannes
1:19 tot en met 2:25. Het was tijdens deze periode dat Jezus zijn eerste teken
of wonder deed te Kana in Galilea, en in Johannes 2:13 het eerste Pesachfeest
van in totaal vier pelgrim-feesten vermeld wordt.
De tweede blauwe fase-balk geeft
de periode aan vanaf Pesach in april 27 AD tot het feest der Joden (5:1). Ik neem
aan dat dit feest het Loofhuttenfeest was dat dat jaar van vier tot tien
oktober gehouden werd.
De evangelist Lucas plaatst naar
mijn mening de Heer Jezus daarvoor in Nazareth met Jom Kippoer waar Hij op 29
september 27 AD het aangename jaar des HEREN aankondigde. In een nog te volgen
artikel op dit blog wil ik de chronologie van Lucas en Matteüs eveneens op mijn
tijdsbalk onderbrengen.
Als inleiding kan ik al doorgeven dat de Bergrede van
Matteüs hoofdstuk 5 tot en met 7 op de tijdsbalk aan het begin van het
dertigste jubeljaar te plaatsen is. De Bergrede was de grondwet van het
Koninkrijk der hemelen dat Messias Jezus aan de Joden aanbood. Ook de roeping
en de uitzending van de apostelen volgens het Matteüs-evangelie hoofdstuk 10 is
aan het begin van het Jubeljaar op de tijdsbalk te plaatsen. Een heel jaar lang
van september 27 AD tot oktober 28 AD zou aan de Joden het Koninkrijk der
hemelen aangeboden worden.
Johannes 1:11 Hij kwam tot
het zijne, en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht
gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet
uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God
geboren zijn. (NBG Vertaling 1951)
Hij kwam tot het zijne en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen, werd een feit aan het einde van het Jubeljaar in oktober 28 AD.
Twee blauwe tijdsbalken heb ik op mijn schema aangebracht. De eerste periode
loopt tot het tweede Pesach-feest van april 28 AD dat in Johannes 6:4 vermeld
wordt. De tweede blauwe tijdsbalk loopt van het tweede Pesach-feest tot aan het
einde van het Jubeljaar. In Johannes 6:4-66 wordt deze tijdsperiode beschreven.
De laatste zin van Johannes 6:66 luidt “Van toen af
keerden vele van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mede.” Opmerkelijk
vind ik dat de hoofdstukken en verzen-getallen die later aan de Bijbel werden
toegevoegd, toevallig (?) uitkomen op 6:66
wat de afwijzing van Jezus als de Christus betreft.
De gelijkenissen van Matteüs hoofdstuk 13 laat ik na
het jubeljaar op de tijdsbalk aanvangen. De Joodse generatie van toen had Jezus
als Messias afgewezen en werd nu alleen nog door Hem in gelijkenissen
toegesproken waarbij alleen de discipelen van Jezus Christus de verklaring te verstaan
krijgen. Zijn blik is vanaf nu op Jeruzalem gericht waar Hij met Pesach 30 AD
als het Lam van God (Johannes 1:29) Zichzelf voor de wereld zal geven. De
belofte van de Verlosser (Genesis 3:15) en de wederoprichting van alle dingen
(Handelingen 3:19-21) was nabijgekomen.
Het tweede samengestelde
tijdsschema leidt ons via het derde Pesachfeest van april 29 AD naar het vierde
en laatste Pesach-feest van april 30 AD waar de Heiland Jezus Christus met
Goede Vrijdag Zijn leven zal geven voor de zonden van de wereld. Op de derde
dag stond Hij op uit de dood met veertig dagen later Zijn Hemelvaart. Het slot
van het Johannesevangelie is alleszeggend:
Johannes 21:24 Dit is de discipel, die van deze dingen getuigt en die
deze beschreven heeft en wij weten, dat zijn getuigenis waar is. 25 Er zijn
echter nog vele andere dingen, die Jezus gedaan heeft; indien deze één voor één
beschreven werden, dan zou, naar ik meen, de wereld zelf de boeken, die
geschreven werden, niet kunnen bevatten. (NBG Vertaling)
Maar
het artikel gaat in de eerste plaats nu om chronologie. Johannes geeft in zijn
evangelie nog enkele belangrijke historische gebeurtenissen die chronologisch
op de tijdsbalk aangebracht kunnen worden.
Zo merken we op het schema het
derde Pesachfeest van april 29 AD dat in Johannes hoofdstuk 6:4 vermeld wordt.
Het Loofhuttenfeest dat in Johannes 7:2-3 vermeld wordt plaatsen we in oktober
van 29 AD. Vervolgens maakt Johannes melding van het Vernieuwingsfeest (Joh.
10:22-23) te Jeruzalem in de winter van 29 AD waar Jezus aanwezig was. Een
Joods feest dat wij ook kennen als Chanoeka. Daarna verlaat Jezus Jeruzalem en
keert terug naar de overzijde van de Jordaan naar de plaats waar Johannes de
Doper het eerst optrad. Het volgende hoofdstuk 11 tot en met het laatste hoofdstuk
handelt over de gebeurtenissen van af Chanoeka in december 29 AD tot Pesach
april 30 AD wanneer de Heiland met Goede Vrijdag naar Zijn Woord Zich als het
Lam God ’s voor de zonden van de wereld zou geven.
Johannes 3:14 En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft,
zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, 15 opdat een ieder, die
gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe. 16 Want
alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven
heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven
hebbe. 17 Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de
wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. 18 Wie in Hem
gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat
hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. 19 Dit is
het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis
liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos. 20 Want een
ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat
zijn werken niet aan de dag komen; 21 maar wie de waarheid doet, gaat tot het
licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn. (NBG
Vertaling 1951)
Wat
volgt is mijn eerste artikel voor het nieuwe jaar 2018. Een jaar van
enkele belangrijke historische gebeurtenissen die we dit jaar bij leven en
welzijn zullen gedenken. Zo zal het met Pesach 2018 exact 3500 geleden
zijn dat de Exodus uit Egypte plaatsvond. In mei van dit jaar zal de
moderne staat Israël zijn zeventigjarig bestaan vieren en in november van
dit jaar hoopt de auteur van dit blog de voleinding van zijn zeventigste
levensjaar te bereiken. Ik heb het altijd als bijzonder ervaren in hetzelfde
jaar geboren te zijn als de moderne staat Israël in het oude land der vaderen
in 1948. Het ontstaan van een nationale staat Israël is namelijk de inleiding tot
een serie van toekomstige gebeurtenissen die zullen leiden naar de Apocalyps of
Openbaring van Jezus Christus.
Het
jaar 1948 was ook het jaar dat in België de vrouwen eindelijk het
stemrecht(plicht) kregen en het land een volwaardige democratie werd.
Ik
wens al
mijn lezers een gelukkig en voorspoedig Nieuw Jaar 2018 AD toe.
“De
HERE zegene u en behoede u in 2018;
de HERE
doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig in 2018;
de HERE
verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede in 2018.”
(naar
Numeri 6:24-27)
Met
het artikel van 26.12.2017 gaven we aandacht aan de era van Salomo en
diens chronologische plaats op de tijdsbalk. Het artikel begon met de vondst te
Megiddo van een afbeelding van een koning op een bewaard gebleven deel van een
stoel. Het ivoren artefact wordt in het Rockefeller Museum in Israël bewaard en
gedateerd in het Laat Brons Tijdperk. Volgens de herziene chronologie van de
geschiedenis van de oudheid is dit het tijdperk van David en Salomo.
Wanneer
ik met het onderzoek van anderen bezig ben en dit in mijn eigen variant tracht
in te passen, gebeurt het wel eens dat ik tot nieuwe inzichten kom. Zo trof mij
de gelijkenis van het ‘hoofd van Poent’, die Velikovsky als een landvoogd van
Salomo te Eloth identificeert, met de eerder beschreven afbeelding op het
ivoren paneel van Salomo.
Wanneer
men beide hoofden in close up bekijkt valt onmiddellijk op dat het hoofd van de
hoofdman van Poent op het tempelreliëf van Hatshepsoet te Deïr El Bahri en het
hoofd op het ivoren paneel van Megiddo, sterk op elkaar lijken. De
hoofdbedekking van beide figuren is dezelfde; een nauwsluitende kap met de oren
vrij, zelfs de inkepingen in de kap vindt men op beide afbeeldingen terug.
Daarnaast hebben beide figuren dezelfde neus, oren en baard, zelfs de
wenkbrauwen zijn identiek afgebeeld. Men zou nu kunnen opmerken dat misschien
alle Kanaänieten of Aziaten door de Egyptenaren op deze wijze afgebeeld werden.
Maar dit klopt niet. We hebben namelijk een overvloed aan Egyptische
muurreliëfs met afbeeldingen van Aziatische ambassadeurs e.a. waaruit blijkt
dat de Egyptische kunstenaars wel degelijk onderscheid maakten tussen de
verschillenden rassen en types van mensen uit Klein-Azië met wie ze in contact
kwamen. De afgebeelde hoofdman van Poent is zondermeer een Semiet (iets dat de
orthodoxe Egyptologie overigens verbaasd).
De
vraag die ik mij stel is; wie is dan werkelijk P’-r’-hw (Paroeah of Perehoe) waarnaar
het reliëf van Hatshepsoet verwijst? Is hij de landvoogd van Ezeon-Geber zoals
Velikovsky beweerd of zou hij Salomo kunnen zijn? Velikovsky deed in zijn
studie ‘Eeuwen in chaos’ grote moeite om Paroeah als landvoogd van Salomo te
Eloth te plaatsen.
1
Koningen 4:7 En Salomo had over geheel Israël twaalf
landvoogden, die de koning en zijn huis van voedsel moesten voorzien; één
maand per jaar rustte op ieder de plicht om te leveren. 8 En dit zijn hun
namen: Ben-Chur op het gebergte van
Efraïm; 9 Ben-Deker in Makas,
Saälbim, Bet-Semes en Elon-Bet-Chanan; 10 Ben-Chesed
in Arubbot, hij had Soko en het gehele land Chefer; 11 Ben-Abinadab: de gehele heuvelstreek van Dor; Salomo’s dochter
Tafat had hij tot vrouw; 12 Baäna,
de zoon van Achilud: Taänak, Megiddo en geheel Bet-Sean, dat naast Saretan is,
beneden Jizreël, van Bet-San tot Abel-Mechola, tot aan gene zijde van Jokmeam;
13 Ben-Geber te Ramot in Gilead; hij
had de dorpen van Jaïr, de zoon van Manasse, in Gilead, hij had de streek van
Argob in Basan, zestig grote steden met muren en koperen grendels; 14 Achinadab, de zoon van Iddo, te
Machanaïm; 15 Achimaäs in Naftali;
ook hij had een dochter van Salomo, Basemat, tot vrouw genomen; 16 Baäna, de zoon van Chusai, in Aser en Alot; 17 Josafat, de zoon van Paruach,
in Issakar; 18 Simi, de zoon van
Ela, in Benjamin; 19 Geber, de zoon
van Uri, in het land Gilead, het land van Sichon, de koning der Amorieten, en
van Og, de koning van Basan, en wel als enige landvoogd in dit land. 20 Juda en
Israël waren talrijk als het zand aan de zee in menigte; zij aten en dronken en
waren blijde. (NBG Vertaling 1951)
Commentaar
van Velikovsky: ‘het lijkt dat het laatste woord van 1 Koningen 4:17 tot het
volgende vers behoort en het laatste woord van 4:17 tot het daaropvolgende. De
tekst zou dan luiden: ‘…en in Aloth Josafat, de zoon van Paruah’. In dit
geval bleef de zoon landvoogd waar zijn vader in dezelfde functie had gediend,
want Aloth en Eloth zijn hetzelfde’.
Indien
de afgebeelde Paroeah als de hoofdman van het land Poent Salomo zou zijn, hoeft
het toegevoegde commentaar van Velikovsky niet en laten we de punten en komma’s
van de vertaalde Bijbeltekst verder met rust. De vraagtekens blijven uiteraard.
Maar zou het werkelijk zo ongewoon geweest zijn voor Salomo, om de koningin van
Scheba persoonlijk aan de kust te verwelkomen? De Bijbel (2 Kronieken 8:17)
leert in ieder geval dat hij naar Ezeon-Geber en naar Eloth aan zee ging, om
zijn vloot daar uit te rusten. Wie was dan werkelijk P’-r’-hw? Let wel op: de
ontbrekende klinkers zijn later door onderzoekers toegevoegd. Ik neem
voorzichtig aan dat ‘het hoofd van Poent’ op Salomo zou kunnen slaan. Absolute
bewijzen heb ik niet.
Wel
is duidelijk dat te Deïr El Bahri op de tempelreliëfs van Hatsjepsoet een
Semiet afgebeeld staat en dat deze haast een exacte kopie is van de afgebeelde figuur
op een ivoren paneel uit Megiddo gedateerd uit het Laat Brons. Of hoe
boeiend de studie van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid wel
is.
In het
Rockefeller Museum in Israël bevindt zich onder vele andere artefacten een
ivoren paneel, vermoedelijk een onderdeel van een stoel-arm, met de
voorstelling erop van een koning op een sfinxentroon met voor hem zijn koningin
en hofhouding. De vondst werd te Megiddo gedaan en het artefact gedateerd in
het Laat Brons Tijdperk.
Het is
de verdienste van David Rohl (A Test of Time, 1995, Chapter 8, The Age of
Solomon) dit artefact met de era van
Salomo verbonden te hebben. De orthodoxie heeft daarentegen gemeend het tijdperk
van Salomo in het IJzertijdperk te moeten onderbrengen en dit als gevolg van
hun volgen van de dateringsmethode van de Egyptologie en hun foutieve
Sothis-kalender. Men zit namelijk door de veronderstelling van het gebruik van
een Sothis-kalender in het oude Egypte er tot zes à zeven eeuwen op de
tijdsbalk fout. De Salomo-era hoort thuis in het Laat Brons. Wanneer men in
Israël in deze aardlagen op zoek naar Salomo ’s bouwwerken gaat komt er veel
meer tevoorschijn dan wanneer gezocht in het IJzertijdperk. In feite is er in
het IJzertijdperk niets of weinig van Salomo ’s bouwactiviteiten te vinden en
vandaar de stelling van veel wetenschappers dat de beschrijving in de Bijbel
van Salomo ’s koninkrijk sterk overdreven is.
Het is
de gereviseerde chronologie van de oudheid die de aardlagen in Israël correct
dateert en het Laat Brons LB II a-tijdperk
ten tijde van Salomo plaatst. Op deze manier hebben we in de getoonde afbeelding
hoogstwaarschijnlijk een afbeelding van Salomo op zijn troon.
David
Rohl beschrijft in zijn eerder geciteerde werk in detail de afbeelding van
Salomo op zijn troon met voor hem zijn Egyptische bruid. Wat op
de afbeelding verder opvalt is de troon geflankeerd met twee leeuwen met mensenhoofden;
de Egyptische Sfinx. De Bijbel (1 Koningen 10:18) verwijst naar zulk een troon.
Rondom de troon zien we ook drie duiven afgebeeld, wat naar de vredevorst verwijst.
Duiven zijn blijkbaar altijd een symbool van vrede geweestHet is
een van de vele goudklompjes die men in de studie van David Rohl kan vinden.
David
Rohl ’s revisie van de geschiedenis van de oudheid laat de eerdere bevindingen
van Velikovsky in verband met de bijzondere link tussen de achttiende dynastie
farao ’s van Egypte en Israël echter los. In het variant van Velikovsky zijn de
farao ‘s Hatsjepsoet en Thothmosis III tijdgenoten van Salomo.
Velikovsky
leverde naar mijn mening het onomstotelijke bewijs dat de tempelschatten uit de
tempel van Jeruzalem op een tempelmuur van farao Thothmosis III te Karnak in
Egypte staan afgebeeld. Thothmosis III is de Bijbelse farao Sisak. Zie o.a. het
artikel op dit blog van 20.03.2017: de
Bijbelse farao Sisak. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en
scrol naar beneden.
De
(vrouwelijke) farao die voor Thothmosis III regeerde was Hatsjepsoet die
Velikovsky identificeerde met de Bijbelse koningin van Scheba. De goed
gedocumenteerde reis van Hatsjepsoet naar het land Poent leidde haar naar het
Israël van Salomo. Te Deïr El Bahri in Egypte staat op een tempelmuur de reis
naar het land Poent/Israël gedetailleerd weergegeven. Zelfs de naam van de
landvoogd van Poent: Paroeah (1 Koningen 4:17), staat volgens Velikovsky in de
Bijbel.
Flavius
Josephus (Joodse oudheden Boek VIII, vi,5) identificeerde de koningin van
Scheba als afkomstig uit Egypte. Verder geeft het Nieuwe Testament het antwoord
waar Scheba gezocht moet worden. In de evangeliën noemt Jezus de koningin van
Scheba: de koningin van het zuiden. Het Bijbelse zuiden blijkt bij de profeet
Daniël (11:40-42) Egypte te zijn. De reis naar Poent of Israël vondt plaats in het negende regeringsjaar van Hatsjepsoet, op
mijn tijdsbalk 977 v. Chr. Opvallend vind ik ook het feit dat het negende regeringsjaar
van Hatsjepsoet met haar reis naar Poent, gelijk valt met het dertigste
regeringsjaar van Salomo. Hoewel de Bijbel met geen woord over het dertigste
jaar van Salomo als zijnde iets bijzonder rept, is het mogelijk dat Salomo naar
Egyptisch gebruik een Heb-Sed festival vierde en Hatsjepsoet alias de koningin
van Scheba naar deze viering kwam. Het negende regeringsjaar van Hatsjepsoet in
977 v. Chr. is het resultaat van het verankeren van Thothmosis III’ vijfentwintigste
regeringsjaar met het vijfde regeringsjaar van Rehabeam in 961 v. Chr. Het jaar
van de invasie van farao Sisak alias Thothmosis III in Juda.
Met Egypte was Salomo al eerder geallieerd.
Salomo had zich namelijk verzwagerd met de farao door een dochter van hem tot
vrouw te nemen (1 Koningen 9:16). Dat Egypte een militaire bondgenoot was, zien
we door de inname van Gezer in Kanaän door de legers van Farao, waarna farao
deze stad als bruidsschat aan Salomo ’s vrouw schonk. In mijn variant is deze
farao: Thothmosis I.
Hatsjepsoet was de oudste
dochter van Thothmosis I en halfzuster van de jonge Thothmosis III.
Hatsjepsoet, of de Griekse naam Amesses bij Josephus, regeerde 21 jaar en 9
maanden. Zij heerste aanvankelijk als coregent met Thothmosis II en na diens
dood als voogd van de jonge Thothmosis III en dit vanaf 986 v. Chr. In het tweede regeringsjaar van Thothmosis
III trok Hatsjepsoet alle regeringsbevoegdheden naar zich toe en regeerde als
vrouwelijke farao over Egypte. Het bondgenootschap met Israël dat al een
aanvang genomen had onder farao Ahmose en bevestigd door Thothmosis I, de
schoonvader van Salomo, werd door Hatsjepsoet verder versterkt. De bekroning
was haar reis naar het land Poent, naar Salomo. Dr.I. Velikovsky gaat in zijn
studie uitvoerig op alle details van de reis in. Te Eilath in Israël aan de
Golf van Akaba stond Paroeah met zijn hofhouding Hatsjesoet op te wachten. Zie
het artikel van 02.01.2017 op dit
blog: het Suez-kanaal van de oudheid, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1483311600&stopdatum=1483916400
De
aankomst te Poent staat gedetailleerd in reliëfafbeeldingen weergegeven op haar
tempelmuren te Deïr El Bahri in Egypte. Hatsjepsoet vervulde zo het
Schriftwoord over haar, dat over Salomo opgeschreven staat:
1
Koningen 4:34 En uit alle volken kwamen er om de wijsheid van Salomo te horen, van al de
koningen der aarde, die van zijn wijsheid gehoord hadden.
Het is
de logica zelve dat Egypte als grootste buurland van Israël op de roep van
Salomo afkwam. De Joodse historicus Flavius Josephus schreef dat het de
koningin van Egypte en Ethiopië was, die Salomo bezocht (Joodse Oudheden Boek VIII,
vi. 5).
Bijbelvorsers
die de conventionele (chronologisch-foutieve) Egyptologie volgen, zien het
verband met Egypte niet en zoeken de Bijbelse koningin van Scheba elders op de
kaart. De Egyptische dynastieën zoals ze door de orthodoxe Egyptologie op de
tijdsbalk verankerd werden kenden geen vrouwelijke farao of koningin ten tijde
van Salomo rond circa 1000 v. Chr. Vandaar de reden om aan het Arabische
schiereiland de voorkeur te geven als de plaats vanwaar de koningen van Scheba
kwam. Zij zien een lange stoet met kamelen vanuit Jemen naar Jeruzalem trekken.
Deze theorie herleidt Salomo samen met het dateren van Salomo in het
IJzertijdperk tot niet meer dan een bedoeïenenstamhoofd, wat te betreuren is en
geen recht aan de Bijbel doet. Het Israël van David en Salomo was naast Egypte
een grootmacht in de regio toen.
Het Bijbel-historische boek 2 Koningen en de archeologie
In 597
v. Chr. voerde Nebukadnezar de koning van Juda Jojachin weg naar Babylon en
zette hem daar gevangen. Over deze in de Bijbel beschreven geschiedenis heeft
de archeologie een vondst gedaan.
2
Koningen 24:11 Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten
die belegerden. 12 Toen ging Jojachin,
de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en
zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner
regering. 13 En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des
HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten
af, die Salomo, de koning van Israël, in den tempel des HEEREN gemaakt had,
gelijk als de HEERE gesproken had. 14 En hij voerde gans Jeruzalem weg,
mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangen, en
alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des
lands. 15 Zo voerde hij Jojachin weg
naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn
hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem
naar Babel; 16 En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en
smeden tot een duizend, en alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen
bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel. (Statenvertaling)
Van de
gevangenzetting in Babylon en Jojachin ’s levensonderhoud daar heeft de
archeologie een bewijsstuk gevonden. Robert Johann Koldewey (1855/1925) was de
Duitse archeoloog die tijdens de vorige eeuwwisseling te Babylon de vondst
deed. In Berlijn in het Pergamon-Museum heeft men dit bijzonder Babylonisch
Spijkerschrifttafeltje ontcijferd. Het document heeft het over een overzicht
van leveranties van levensmiddelen zoals olie en andere producten aan de
gevangengenomen koning Ja’-u-kin of
Jojachin van Juda. De Babylonische
kleitabletten met betrekking tot Jojachin dragen bovendien als jaartal het
dertiende regeringsjaar van Nebukadnezar wat de datering mogelijk maakt. Aan
het einde van de regeerperiode van Nebukadnezar verloste de nieuwe heerser Ewil-Merodak,
de koning van Juda uit zijn gevangenis en lezen we het volgende commentaar in
de Bijbel:
2
Koningen 25:27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der
wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den
zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach,
de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van
Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. 28 En hij sprak
vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij
hem te Babel waren. 29 En hij veranderde de klederen zijner gevangenis, en hij
at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens. 30 En aangaande zijn tering, een gedurige
tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn
dag, al de dagen zijns levens.
(Statenvertaling)
Het zevenendertigste
jaar van de ballingschap van Jojachin viel in oktober 562/september 561 v.Chr.
Het was bovendien een jubeljaar, (JOSEPHUS Complete Works, Translated by
William Whiston, A.M. Appendix Dissertation V) het achttiende sinds de eerste
viering negenenveertig jaar na de inname van Kanaän onder leiding van Jozua in
1443 v. Chr., veertig jaar na de exodus in 1483 v. Chr.
Het zevenendertigste
ballingsjaar van Jojachin viel gelijk met een regeringswissel in Babylon: na de
dood van Nebukadnezar nam Evil Merodach volgens de Ptolemeüs-canon de scepter
op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader over. In februari/maart, de twaalfde
maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis
verlost. Over de chronologische bruikbaarheid van de Ptolemeüs-canon schreef ik
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 482-494, een appendix.
De
vrijlating van Jojachin door de Babylonische koning Evil Merodach in een
Jubeljaar was een teken Gods voor het volk van Israël in Babylonische
ballingschap. De zeventigjarige ballingschap was een periode dat het ontvolkte
land Juda zijn sabbatrust vergoed kreeg. De Israëlieten hadden zelden het
Jubeljaargebod gehouden en van de honderdtwintig sabbatjaren die er waren
tussen de inname van het Beloofde Land Kanaän en het begin van de ballingschap hadden
zij zeventig maal het sabbatjaargebod genegeerd.
Het is
geen toeval dat het achttiende jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr.
gelijk viel met het zevenendertigste jaar van de ballingschap van koning
Jojachin van Juda en zijn vrijlating. Het is bovendien een bevestiging dat de
rangschikking van de jubeljaren volgens de achttiende-eeuwse wetenschapper William
Whiston correct is. En als kers op de taart hebben we de archeologie die vanuit
Babylonische bron met de Bijbel overeenstemt.
Het dertiende historische jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr.
Deze
week vervolgen we onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 27.10.2017 met aandacht voor het
twaalfde historische jubeljaar van oktober 856/september 855 v. Chr. ten tijde
van de regeerperiode van koning Joas van Juda. Een jubeljaar dat ten tijde van
de regeerperiode van Joas waarschijnlijk niet
nageleefd werd. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3032193
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V., die we al
behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot september
27 AD/oktober 28 AD, het jaar dat Jezus zich te Nazareth als Messias
bekendmaakte en ‘het
jaar van het welbehagen des HEEREN’ uitriep. De Heiland deed dit aan de hand
van het voorlezen van het profetisch Bijbelgedeelte van de profeet Jesaja in
diens eenenzestigste hoofdstuk:
Jesaja
611 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij
gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid
uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN,
…
Met Jom Kippoer op 29 september van het jaar 27 AD werd op de jubeljaarkalender het dertigste jubeljaar, sinds de instelling
ervan in de vijftiende eeuw voor Christus na de exodus gevolgd door de inname
van het Beloofde Land Kanaän, afgekondigd. Het is een kalender die op wetenschappelijke basis via elf
historische verwijzingen het jaar 27/28 AD als het dertigste Jubelwaar
aanduidt. In het recente verleden hadden zogenaamde alternatieve kalenders de
aandacht en dit meestal op basis van een foutieve verwachting vanuit de
eschatologie dat de wederkomst van Christus rond de periode van de bloed-manen
van de jaren 2014/2015 zou plaatsvinden. Ik heb tijdens deze periode van (uiteindelijk)
algemene verwarring de lendenen van mijn verstand (1 Petrus 1:13) omgord gehouden
en altijd aan de ‘historische’ sabbat- en jubeljaren vastgehouden.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. bij de intocht van Kanaän o.l.v. Jozua. Aantal en jaartallen v. Chr.:
Het
historische dertiende jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr. viel ten
tijde van de regeerperiode van koning Amazia van Juda, maar vooraleer we via
onze vertrouwde tijdsschema ’s op de tijdsbalk daar arriveren volgt op de
bijgevoegde tijdsschema ’s nog de lange veertigjarige regeerperiode
van Joas, de vader van Amazia. De tijdsschema ‘s zijn op millimeterpapier samengesteld
met telkens veertien jaar per schema. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn
op de westerse jaartelling gebaseerd onderverdeeld in vier vakken van elk drie
maanden van januari tot december. De Bijbelse sabbatjaren staan daaronder in
een blauwe balk vermeld van april tot maart. Het Jubeljaar zag zijn start in
oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september
van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van
start was gegaan. Op het hierboven getoonde schema zien we de eerste en tweede
sabbatjaarcyclus afgebeeld.
Het
volgende schema toont bovenaan met een blauwe balk de derde en vierde sabbatjaarcyclus
met in 830 v. Chr. het einde van de regeerperiode van Joas, die opgevolgd wordt
door zijn zoon Amazia.
Het
voorjaar van 830 v. Chr. zag vermoedelijk kosmische fenomenen aan de hemel in
lijn met de catastrofetheorie via een cyclus van meganatuurcatastrofes met
intervallen van 54 jaar en zes maanden. Zie recent het artikel op dit blog van 17.11.2017: de Moeder van alle
verwoestingen, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3036463
Het is
opmerkelijk dat het jaartal 830 v. Chr. gekenmerkt is door het einde van de
regeerperiode van Joas in Juda en van koning Joahaz in het tienstammenrijk.
Opmerkelijk is ook dat Jerobeam II van Israël een jaar later in 829 v. Chr. als
co-regent in het tienstammenrijk geïnstalleerd werd.
Het hierboven
afgebeelde schema toont de vijfde en zesde sabbatjaarcyclus ten tijde van
koning Amazia van Juda. De chronologie van de regeerperiode van Amazia heb ik
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 265-269, behandelt. Over Amazia staat er geschreven dat hij recht deed in
de ogen des HEEREN:
2
Koningen 14:1 In het tweede jaar van Joas, den zoon
van Joahaz, den koning van Israël, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den
koning van Juda. 2 Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en
regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was
Joaddan van Jeruzalem. 3 En hij deed dat
recht was in de ogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David; hij
deed naar alles, wat zijn vader Joas gedaan had. 4 Alleenlijk werden de hoogten
niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten. (Statenvertaling)
De
Bijbel zwijgt over een eventueel naleven van het jubeljaar-gebod ten tijde van
de regeerperiode van Amazia. Het dertiende jubeljaar viel op ons schema in het
vijfentwintigste regeringsjaar van Amazia.
Het dertiende jubeljaar van
oktober 807/september 806 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
eerste jubeljaar na de intocht in het Beloofde Land Kanaän en het openbaar
worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn thuisstad
zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht.
Het nog te behandelen vijftiende
jubeljaar van oktober 709/september 708 v. Chr. op dit blog was een historisch voor
honderd percent verifieerbaar jubeljaar ten tijde van koning Hizkia en is een
van de vele navigatiepunten op de tijdsbalk dat onze ordening van de sabbat- en
jubeljaren bevestigd. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de sabbat- en
jubeljaren in deze artikelenreeks gebracht historisch verifieerbare jubeljaren
zijn op basis van chronologische gegevens uit de Bijbel en uit de werken van
Flavius Josephus. Het is een jubeljaarkalender die op de tijdsbalk door elf
historische verwijzingen bevestigd wordt.
Uiteindelijk
zal onze reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Azaria de koning van Juda, heerser over Klein-Azië en Egypte in de achtste eeuw v. Chr.
2
Koningen 15:1 In het zevenentwintigste jaar van
Jerobeam, de koning van Israël, werd Azarja
koning, de zoon van Amasja, de koning van Juda. 2 Hij was zestien jaar oud,
toen hij koning werd; hij regeerde
tweeënvijftig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jekolja; zij was uit
Jeruzalem. 3 Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN, geheel zoals zijn
vader Amasja gedaan had. 4 Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds
slachtte en offerde het volk op de hoogten. 5 De HERE sloeg de koning, zodat
hij melaats was tot de dag van zijn dood, en hij woonde in een afgezonderd
huis, terwijl Jotam, de zoon des konings, het paleis beheerde en het volk des
lands bestuurde. 6 Het overige van de geschiedenis van Azarja, en al wat hij
gedaan heeft, is dat niet beschreven in het
boek van de kronieken der koningen van Juda? 7 Azarja ging bij zijn vaderen
te ruste en men begroef hem bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon Jotam
werd koning in zijn plaats.
De
chronologie van de regeerperiode van Azarja of Uzzia heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 279-484,
uiteengezet. Op de tijdsbalk heeft Azaria de regeerperiode van het najaar 803
v. Chr. tot het najaar van 750 v. Chr. Zijn ziekte en quarantaine plaatsen we
vanaf oktober 776 v. Chr. Hij had dan zesentwintig jaar gezond en voorspoedig als
alleenheerser geregeerd. Daarna werd zijn zoon Jotham co-regent tot aan zijn
dood in quarantaine. Het Bijbelboek 2 Kronieken verwijst naar Azarja of Azaria
met de naam Uzzia.
2 Kronieken 26:1 Toen nam het ganse
volk van Juda Uzzia (die nu zestien jaren oud was), en maakte hem koning in de
plaats van zijn vader Amazia. 2 Dezelve bouwde Eloth, en bracht ze weder aan
Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen was. 3 Zestien jaren was Uzzia
oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was Jecholia, van Jeruzalem. 4 En hij deed dat recht
was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader Amazia gedaan had. 5 Want
hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van Zacharia, die verstandig was
in de gezichten Gods; in de dagen nu, dat hij den HEERE zocht, maakte hem God
voorspoedig. 6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak
den muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde
hij steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen de
Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de
Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot
den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste. 9 Daartoe bouwde
Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort en aan de Dalpoort, en aan de
hoeken; en hij sterkte ze. 10 Hij bouwde ook torens in de woestijn, en hieuw
vele putten uit, overmits hij veel vee had, beide in de laagten en in de effene
velden; akkerlieden en wijngaardeniers op de bergen en op de vruchtbare velden;
want hij was een liefhebber van den land bouw.
Tijdens zijn voorspoedige
en gezonde levensperiode rees Uzzia/Azaria tot grote hoogten. Het Schriftwoord
zegt dat hij oorlog voerde tegen de Filistijnen, hun burchten afbrak en aldaar
nieuwe steden oprichtte. Ook de Arabieren (vers zeven) krijgen naast de Meünieten
een vermelding. Ook wordt vermeld dat de Ammonieten schatplichtig aan Uzzia
werden. De Meünieten zouden dezelfde zijn als de Maonieten in Richteren 10:12.
Zij woonden in het gebied van Maon zuidoostelijk van het bekende Petra in het
gebergte van Seïr, het gebied van Edom. Door zowel de kuststreek van Filistea
als het gebergte van Seïr in de woestijn te bezetten beheerste Azarja alias Uzzia
volledig de toegang tot Egypte. Zijn naam ging dan ook volgens het Bijbelcitaat
tot aan de ingang van Egypte, zoals er in vers acht staat geschreven.
2 Kronieken 26:11 Verder had Uzzia een heirkracht van geoefenden ten
oorlog, uittrekkende ten heire bij benden, naar het getal hunner
monstering, daar de hand van Jeiel, den schrijver, en Mahaseja, den ambtman;
onder de hand van Hananja, een van de vorsten des konings. 12 Het gehele getal
van de hoofden der vaderen, der strijdbare helden, was twee duizend en
zeshonderd. 13 En onder hun hand was een krijgsheir van driehonderd zeven
duizend en vijfhonderd, die met strijdbare kracht zich ten oorlog oefenden,
om den koning tegen den vijand te helpen. 14 En Uzzia bereidde voor hen, voor
het ganse heir, schilden, en spiesen, en helmen, en pantsieren, en bogen, zelfs
tot de slingerstenen toe. 15 Hij maakte ook te Jeruzalem kunstige werken,
bedenking van kunstige werkmeesters, dat zij op de torens en op de hoeken zijn
zouden, om met pijlen en met grote stenen, te schieten; zo ging zijn naam
tot verre toe uit, want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was. (Statenvertaling)
Het Schriftwoord vervolgd
met de beschrijving van de omvang van het leger van Uzzia met aandacht voor hun
bijzondere uitrusting. Kunstig nieuw ontworpen militaire afweerwapens worden
beschreven om pijlen en grote stenen af te schieten. Ware wonderwapens voor die
tijd die maakten dat Azaria met ontzag door vriend en vijand bejegend werd. Ik
stel me de vraag of de Assyriërs enkele decennia later deze wapens kopieerden?
In Israël zat tot 776 v.
Chr. Jerobeam II op de troon die volgens het Schriftwoord (2 Koningen 14:28)
Damascus en Hamath controleerde. De beide vorsten beheersten samen het gebied waar
David en Salomo hun scepter over zwaaiden.
Toen Assyrië onder de
leiding van Tiglath Pileser III opnieuw buiten zijn grenzen trad verwijst de
Assyrische koning in zijn bewaard gebleven (gefragmenteerde) annalen naar
koning Azaria van Juda. De Assyriër Tiglath Pileser beschrijft Azaria hier als
de leider van een Klein-Aziatische coalitie van koningen tegen Assyrië.
In the course of my campaign, I received the
tribute of the kings of the seacoast Azariah of Judah, like Azariah,
the land of Judah without number, reaching high to heaven and exceedingly
great on earth which had gone over to Azariah and had strengthened
him like stumps exceedingly difficult was barred and was high were
situated his egress I had them bring I surrounded his garrisoned towns and
against I caused them to carry and his great like pots I smashed rider Azariah
my royal palace in tribute like that of the Assyrians I laid upon them and
the city of Kullani at his invitation . 19 districts of Hamath, together
with the cities of their environs, which lie on the shore of the sea of the
setting sun, which had gone over to Azariah, in revolt and contempt of
Assyria, I brought within the border of Assyria. My officials I set over
them as governors. 30.300 people I carried off from their cities and placed
them in the province of the city of Ku-. 1.223 people I settled in the province
of the land of Ulluba.
De gevestigde Assyriologie heeft op basis van haar
Eponiemlijsten voor Tiglath Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot het
jaar 727 v. Chr. uitgedokterd wat echter niet past met de
Bijbels-chronologische gegevens over koning Azaria van Juda met de jaren 803/750
v. Chr. Voor mij is het duidelijk dat de chronologische constructie van de Assyriologie
voor deze tijdsperiode onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. De conclusie is dat er hiaten in de Eponiemlijsten
voorkomen en dat de lijst aldus geen opeenvolging van koningen en
gebeurtenissen voorstelt. Zie o.a. het recente artikel van 01.12.2017 over de knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3039886
We moeten bovendien aannemen dat de verwijzing naar
Azarja van Juda als de leider van een Klein-Aziatische coalitie door Tiglath
Pileser III, in de periode van 803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen
is, tijdens zijn gezonde periode. Dit vereist een drastische herziening van de
schikking van de regeerperioden van de koningen Pul, Tiglath Pileser III,
Salmaneser V, Sargon II en Sanherib op de tijdsbalk. Een herziening die op dit
blog regelmatig aandacht krijgt. Zie het recente artikel over de profeet Jona
te Nineveh van 14.07.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1499637600&stopdatum=1500242400
Het is dezelfde periode ongeveer dat Uzzia/Azarja ook
Egypte onder zijn controle had (De
Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39). Mijn geciteerde boek laat ik in de
inleiding aanvangen in het jaar 800 v. Chr. met de meganatuurcatastrofe waar de
Hebreeuwse profeet Amos het begin van zijn bediening mee aanduidt. Het is de
periode van de belegering van Troje van 800 tot 790 v. Chr., volgens mijn
revisie van de geschiedenis van de oudheid. Egypte werd toen sinds de dagen van
koning Asa van Juda door de Ethiopiërs of Nubiërs overheerst. De legendarische
Memnon zat in 800 v. Chr. op de troon in Egypte. Toen deze besloot Priamos van
Troje tegen de Grieken te hulp te snellen marcheerde Memnon met zijn leger
langs de kustroute door Klein-Azië naar Troje. Het gebied van Azaria/Uzzia liet
hij met rust aangezien de Bijbel hierover zwijgt. Van het slagveld rondom Troje
is Memnon niet teruggekeerd aangezien hij in die strijd door Achilles gedood
werd. In Egypte nam farao Thothmosis IV de gelegenheid te baat om het Nubische
juk af te werpen. Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid kreeg
hij hierbij hulp van koning Azaria van Juda. Ik postuleer dat Azaria van
ongeveer 790 v. Chr. tot 748 v. Chr. in Egypte een Judese legermacht
gestationeerd had en een geallieerde van Thothmosis IV was. De
luitenant-generaal van het Egyptische leger was een Israëliet met de naam Joeja
die ook nog onder de opvolger van Thothmosis IV: Amonhotep III, zijn functie verder
uitoefende. De Nijldelta was in deze periode van lappendeken van de
verschillende Egyptische dynastieën of huizen die ieder over hun deel van
Egypte heersten. Zo heb ik in mijn reconstructie van de geschiedenis van de
oudheid het zesde regeringsjaar van farao Petubast van de drieëntwintigste
dynastie met het twintigste regeringsjaar van koning Azaria van Juda verbonden.
Het resultaat is dat Petubast ten tijde van de eerste Olympische Spelen in 776
v. Chr. farao is. Het is Africanus, één van de kopieerders van Manetho, die
meedeelt dat Petubast ten tijde van de Olympische Spelen farao was. Een
puzzelstuk dat hier in het plaatje past. De opvolgers van Petubast die veertig
jaar regeerde, zijn Osorcho met acht jaar, Psammus met tien jaar en farao Zet
(die alleen door Africanus vermeldt wordt) met eenendertig jaar. Volgens het
studiewerk van de geleerde (B. Th., B.A., M.A., Ph. D.) Donovan A. Courville
(The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, Volume 1, page 303-308)
regeerde Zet contemporain met al zijn voorgangers en was hij identiek met farao
Sethnakht van de twintigste dynastie. In mijn artikel op dit blog van 13.10.2017 over de Bijbelse farao So ten tijde van de belegering van Samaria in
720/717 v. Chr., vermelde ik een mogelijk verband tussen So, Sethnakht en de
Sethoos van Herodotos, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1507500000&stopdatum=1508104800
Het geciteerde artikel laat de Libiërs rond deze tijd ook
hun plaats in het lappendeken Nijldelta innemen.
In mijn studie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 307-311, volgde ik het studiewerk van Donovan A.
Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, Chapter XVIII) en identificeerde
Sethnakht met farao Zet van de drieëntwintigste dynastie. Sethnakht was volgens
Courville een overgangsfiguur tussen de twee dynastieën. De orthodoxe
Egyptologie heeft niet veel informatie over deze koning en veel over zijn
afkomst en leven wordt gespeculeerd.
De Sethoos van Herodotos wordt opgevolgd door twaalf
koningen die ieder voor een tijd over een gebied van Egypte heersten. Later zou
één van hen: farao Psammetichos, de alleenheerschappij overnemen (Herodotos
Boek 2:147).
Naar
farao Sethnakht als de grondvester van de twintigste dynastie wordt in The
Great Harris Papyrus, verwezen. Het bekende papyrus bevindt zich in het British
Museum. Zie link:
Het
Papyrus beschrijft de chaotische toestand waar Egypte in verzeild was geraakt
en waar farao Sethnakht een einde aan wist te maken. Hierna het relevante
gedeelte voor ons artikel op het Papyrus:
"The land
of Egypt was overthrown from without, and every man was thrown out of his
right; they had no "chief mouth" for
many years formerly until other times. The land of Egypt was in the hands
of chiefs and of rulers of towns; one slew his neighbour, great and small.
Other times having come after it, with empty years, Arsu ('a self-made man'), a certain (KHARU) Syrian was with them as
chief (WR). He set plundering their (i.e., the people's) possessions. They
made gods like men, and no offerings were presented in the temples. "But
when the gods inclined themselves to peace, to set the land in its rights
according to its accustomed manner, they established their son, who came forth
from their limbs, to be ruler, LPH, of every land, upon their great throne,
Userkhaure-setepenre-meryamun, LPH, the son of Re, Setnakht-merire-meryamun, LPH. He was Khepri-Set, when he is
enraged; he set in order the entire land
which had been rebellious; he slew the rebels who were in the land of
Egypt; he cleansed the great throne of Egypt; he was ruler of the Two Lands, on
the throne of Atum. He gave ready faces to those who had been turned away.
Every man knew his brother who had been walled in. He established the temples
in possession of divine offerings, to offer to the gods according to their
customary stipulations."
Dat de
Bijbelse koning Azaria/Uzzia met de Aziaat Arsu van het Harris-Papyrus
geïdentificeerd kon worden kwam voor mij het eerst aan het licht toen ik het
boek Die Sumerer gab es nicht,
1988, van Gunnar Heinsohn, las. In de jaren tachtig was ik voor mijn
broodwinning regelmatig in Rotterdam waar ik o.a. probeerde mijn zeecontainers
van de hand te doen. s Middags reed ik dan dikwijls naar Barendrecht waar de
heer F. Kerkhof woonde, alwaar ik mijn schoofzak met meegebrachte boterhammen at.
Voor koffie zorgde de heer Kerkhof. Tegelijkertijd had ik dan boeiende
gesprekken met een autodidact die Meneer F. Kerkhof was op gebied van de
herziening van de geschiedenis van de oudheid en voor wie ik grote bewondering
had. Hij was o.a. een van de oprichters van de Evangelische Hogeschool in
Amersfoort. Op een middag had hij het boek van Gunnar Heinsohn voor me
klaarliggen. Toen ik het boek had doorgenomen schrok ik wel van de drastische
revisie die Heinsohn doorvoerde. De titel van het boek sprak al voor zichzelf.
Voor de heer Kerkhof was dit geen hinderpaal en wilde de man voor een lezing
naar Nederland uitnodigen. Je mag van deze wetenschappers geen schrik hebben
zei hij. Zij brengen ook dikwijls nuttige bruikbare informatie aan het licht.
Volgens Heinsohn (blz.
175-182) lag het machtscentrum van de Aziaat Arsu/Azaria nabij Tanis. Voor
Heinsohn was er slechts één kandidaat ter identificatie van de verder onbekende
Arsu in Egypte en dat was Azaria van Juda. Te Tell el Daba in Egypte werd door Oostenrijkse
archeologen een stad bloot gelegd met een heel duidelijk Aziatische achtergrond.
Gunnar Heinsohn stelt dat de blootgelegde straat grafische laag F in
tegenstelling met de orthodoxe dateringsmethode, rond 750/720 v. Chr. gedateerd
dient te worden en met de era van Arsu/Azaria te identificeren is.
In de genoemde straat
grafische laag met de restanten van een Aziatische nederzetting zijn ook de
restanten van een beeld en een tempel van een hoogwaardigheidsbekleder tevoorschijn
gekomen, een beeld dat duidelijk Syrisch-Aziatische trekken heeft. Het bijzondere
kapsel komt normaal in Egypte niet voor. Indien Heinsohn gelijk heeft zijn we
hier in bezit van een (beschadigde) afbeelding van koning Azaria/Uzzia die voor
een hele tijd de Nijldelta zonder ontzag voor de Egyptische goden, overheerst
heeft. Een mummie van de hoogwaardigheidsbekleder is niet gevonden, wat past in
het Bijbelverhaal waar we leren dat Azaria/Uzzia te Jeruzalem tot aan zijn dood
in Quarantaine geplaats werd nadat hij met melaatsheid getroffen werd.
De uiteindelijke aftocht
van het leger van Arsu/Azaria uit Egypte is eenvoudiger op de tijdsbalk onder
te brengen. In het werk van Flavius Josephus, de Joodse historicus uit
de eerste eeuw van de westerse tijdrekening, gaat deze fel te keer tegen de
Griek Apion die verkondigde dat de exodus van Israëlieten onder Mozes ten
tijde van de zevende olympiade geschiedde. Een andere oudheid historicus
Lysimaechis verkondigde dan weer tot ergernis van Josephus dat de exodus
tijdens het bewind en farao Bocchoris plaatsvond. Voor mij is het duidelijk dat
deze oudheidhistorici het over het terugtrekken van het Judeese leger van
Arzu/Azaria hadden en niet over de exodus onder Mozes. Het zijn allemaal
puzzelstukken die alleen in het historische plaatje van de achtste eeuw v. Chr.
passen:
Lysimaehus says it was under king Bocchoris, that is,
one thousand seven hundred years ago; Molo and some others determined it as
every one pleased: but this Apion of ours, as deserving to be believed
before them, hath determined it exactly to have been in the seventh
olympiad, and the first year of that olympiad; the very same year in which
he says that Carthage was built by the Phoenicians.
(Flavius
Josephus, against Apion Book II, 2.)
De
conclusie is dat de vermelding van de zevende Olympiade in 748 v. Chr. het
tijdstip was van de aftocht van het leger van Arsu/Aziria/Uzzia uit Egypte.
Het was
dezelfde periode dat ook farao Bocchoris van de vierentwintigste dynastie over
zijn lapje grond in de Nijldelta bewind uitoefende. Zie TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 301-306. Een lappendeken van elkaar rivaliserende huizen of dynastieën tot
het jaar 748 v. Chr. onderdanig aan de Aziaat Arsu alias Azaria, zoals hij in
het Harris-Papyrus beschreven staat. Daarna begon voor Egypte de era van farao
Zet alias Sethnakht alias Sethoos gevolgd door de Ramessieden. Zij traden in
het gereviseerde model van de geschiedenis van het oude Egypte samen met de
Libiërs als de aanvalshonden van de achttiende dynastie onder Amonhotep III en
IV op.
'Kronieken van de koningen van Israël’ brengt
de geschiedenis van het oude Israël, het zogenaamde tienstammenrijk door middel
van een nieuwe chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Naar het boek
der ‘Kronieken der koningen van Israël’ wordt in de Bijbelboeken 1 en 2
Koningen telkens aan het einde van een behandelde kroniek van een koning van
Israël verwezen. Het is een boek dat over de eeuwen heen verloren ging wat door
elke liefhebber van Bijbelse- en wereldgeschiedenis als spijtig bevonden wordt.
De geschiedenis van de koningen van Israël halen we vandaag uit de historische
boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken van de oudheidhistoricus
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. De auteur geeft
in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de link tussen beide
koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het tienstammenrijk en de
Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in de Bijbel vermeldt
worden werden op de tijdsbalk verankerd met de chronologische gegevens die de
Bijbel doorgeeft. Het boek sluit af met een hoofdstuk naar het toekomstig
herstel van Israël in het oude land der vaderen waarbij in het bijzonder de
stam Zebulon in verleden, heden en toekomst besproken wordt.
De
auteur Robert De Telder is een autodidact die naar de geest van de hervormer
Maarten Luther: sola fide - sola gratia - sola scriptura, de Schriften
onderzoekt. Hij is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid waarbij
vooral de gevestigde Egyptologie en Assyriologie aangepakt worden.
2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu
in het vierde jaar van den koning Hizkia
(hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van
Israël) dat Salmaneser,
de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij
namen haar in ten einde van drie jaren, in
het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning
van Israël, als Samaria ingenomen werd.
11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden
in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12
Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest,
maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN,
geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.
13 Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib,
de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
(Statenvertaling)
Het hierboven geciteerde
Bijbelcitaat leert dat de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen
van Israël in Assyrische ballingschap in het zesde regeringsjaar van koning
Hizkia van Juda geschiedde wat gelijk was aan het negende regeringsjaar van
koning Hosea van Israël. De Assyrische overweldiger van Samaria wordt bij naam
genoemd: Salmaneser (V). Acht jaar later
in het veertiende regeringsjaar van Hizkia vermeldt de Bijbel de Assyriër
Sanherib die tegen de steden van Juda optrok.
Wanneer men dit Schriftwoord
herleest blijft er naar mijn mening geen stof tot eventuele chronologische
discussie over. Het Bijbelgedeelte 2 Koningen 18:9-13 geeft duidelijk de onderlinge
chronologie aan van de koningen van Juda en Israël en geeft de naam op van de
Assyrische heerser die Samaria innam en de naam van de Assyrische heerser die
later tegen de steden van Juda optrok. Nochtans werd dit duidelijk
Schriftgedeelte door de geleerde Edwin R. Thiele in zijn boek: The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings, 1951, afgewezen omdat het chronologisch
niet paste in de Assyrische koningslijstconstructie. Thiele schreef zelfs dat
het Bijbelcitaat van 2 Koningen 18 fout was en kunstmatig aan de Bijbel
toegevoegd. Zijn knieval naar de Assyriologie toe. Volgens de Assyriologie zitten er 21 jaar tussen de val van Samaria en de belegering van Jeruzalem door Sanherib. In de Bijbel daarentegen zijn het slechts acht jaar!
De keuze van de titel voor zijn
boek heb ik altijd als ongelukkig beschouwd. Wat is er zo mysterieus aan de
regeerperioden van de Bijbelse koningen? Eens men begrijpt dat het afgescheurde
tienstammenrijk er een afwijkende kalender op ging nahouden ten opzichte van
het koninkrijk Juda valt er al een grote schijnbare moeilijkheid tot het
uittekenen van de regeerperioden op een tijdsbalk weg. Het koninkrijk Juda
rekende namelijk het nieuwe jaar vanaf de maand Tisjri of september/oktober
waar tegenover het tienstammenrijk het nieuwe jaar in de maand nisan of
maart/april liet aanvangen. Daarnaast kenden beide koninkrijken regelmatig de
zogenaamde troonsbestijgingsjaren waarbij het eerste regeringsjaar van een
bepaalde koning niet altijd als zijn eerste jaar gezien werd maar als zijn
kroningsjaar. Dit is overigens een observatie die Thiele maakte en zijn
verdienste is. Waarom dan de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël
mysterieus noemen?
De reden was de Assyriologie die als
wetenschap in de twintigste eeuw een Assyrische koningslijst met datering aanbood
die voor Thiele en vele anderen meer gezag had dan de Bijbels-chronologische
gegevens. Het was voor Thiele onmogelijk om de gegevens van 2 Koningen 18:9-13
te verzoenen met de Assyrische gegevens betreffende de koningen Sargon II en
Sanherib. Volgens de Assyriologie was het Sargon II die volgens hun
uitgedokterde jaartal in 722 v. Chr.
Samaria innam en de tien stammen van Israël in ballingschap wegvoerde. Dat
Sargon II na de dood van Salmaneser V de Assyrische geschiedenisannalen
gemanipuleerd en vervalst heeft kwam niet in hun gedachten noch werd in vraag
gesteld.
Volgens de Bijbelse chronologie
gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren werd Samaria in het voorjaar van 717 v. Chr. door de Assyrische koning
Salmaneser V ingenomen. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 312-320. Een verschil van vijf jaar op de tijdsbalk met 722
v. Chr. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia zit op de tijdsbalk op basis
van de sabbat- en jubeljaartelling met het jaar oktober 710/september 709 v.
Chr. verankerd, wat een verschil van acht jaar geeft met Sanherib in het jaar 701 v. Chr. op basis van de
Eponiemlijsten.
Het grote struikelblok is dat volgens
de gangbare interpretatie van de eponiemlijsten er eenentwintig jaar zit tussen Sargon II en de val van Samaria en
Sanherib met de belegering van Jeruzalem. Volgens het Bijbelgedeelte 2 Koningen
18:9-13 zit er slechts acht jaar
tussen beide historische gebeurtenissen.
Wanneer men uitgaat van de
betrouwbaarheid van de Bijbel en op basis daarvan de aangeboden Assyrisch-
chronologische gegevens afwijst blijft als enige oplossing het aanpassen van de
datering van de Assyriologie door middel van het aanvaarden dat de
regeerperioden van Salmaneser V, Sargon II en Sanherib elkaar overlapten. De
conclusie is dan ook dat de Eponiemlijsten hiaten bevatten en geen opeenvolging
van jaarlijkse gebeurtenissen voorstellen.
²
De Assyrische koningslijst is
chronologisch samengesteld op basis van de zogenaamde Eponiemlijsten. Een
eponiem wordt verondersteld een Assyrische ambtenaar geweest te zijn waarnaar
een nieuw jaar in Assyrië genoemd werd. De Eponiemlijsten gaan volgens de
Assyriologie over de periode van het jaar 892 tot het jaar 648 v. Chr., een
belangrijke periode ook in de geschiedenis van de Bijbelse koningen van Israël
en Juda. Via het eponiem van Bur Sagale werd de lijst verankerd met het jaar
763 v. Chr. en een genoteerde zonsverduistering over Nineveh. Het is de
genoteerde zonsverduistering die chronologisch op de tijdsbalk verankerd kon
worden dat de aangeboden Assyrische koningslijst zo gezaghebbend maakt. Het
zwakke in de Assyrische koningslijst is en blijft echter dat men er gewoonweg
vanuit gaat dat de lijst van koningsnamen volledig is en het voor een
Assyrioloog ondenkbaar is dat er namen in de koningslijst zouden ontbreken.
Daarenboven neemt men aan dat de Assyrische koningen geen overlappingen hadden wat
regeerperioden met elkaar betreft.
Dat er namen van Assyrische
koningen in de lijst ontbreken kan zondermeer vanuit de Bijbel en andere
bronnen aangetoond worden. Een voorbeeld is de koning van Assyrië die zich op
de prediking van de profeet Jona tot de God van Israël voor uitkomst keerde en
de Bijbels-Assyrische koning met de Hebreeuwse naam Jareb die in de achtste
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort. Wat de overlappingen van Assyrische
regeerperioden betreft zijn er in de Bijbel aanwijzingen ten tijde van Achaz en
Hizkia dat er co-regentschappen onder de koningen van Assyrië waren. Ten tijde
van de Assyrische belegering van Jeruzalem in het veertiende jaar van Hizkia is
er bijvoorbeeld een Bijbelse verwijzing (2 Kronieken 32:1-4 ) naar meer dan één
Assyrische koningen die de troon met elkaar deelden. Zie ook: De Assyriologie herzien, 2012, blz.
91. Met andere woorden: de Assyriër Sanherib die trachtte Jeruzalem in te
nemen deelde volgens de Bijbel de troon van Assur als co-regent met een andere
koning. Zie het artikel van 06.06.2016
op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465164000&stopdatum=1465768800
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Kronieken van
de koningen van Israël, zie link: volgt in week 49 op 6 december!
Johannes
2:1 En op de derde dag was er een
bruiloft te Kana in Galilea en de moeder van Jezus was daar; 2 en ook Jezus en
zijn discipelen waren ter bruiloft genodigd. 3 En toen er gebrek aan wijn kwam,
zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. 4 En Jezus zeide tot
haar: Vrouw, wat heb Ik met u van node? Mijn ure is nog niet gekomen. 5 Zijn
moeder zeide tot hen, die bedienden: Wat Hij u ook zegt, doet dat! 6 Nu waren
daar zes stenen watervaten neergezet
volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of drie
metreten. 7 Jezus zeide tot hen: Vult de vaten met water. En zij vulden ze tot
de rand. 8 En Hij zeide tot hen: Schept nu en brengt het aan de leider van het
feest. En zij brachten het. 9 Toen nu de
leider van het feest het water proefde, dat wijn geworden was – en hij wist
niet, waar deze vandaan kwam, maar de bedienden, die het water
geschept hadden, wisten het – riep de leider van het feest de bruidegom, en hij
zeide tot hem: 10 Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken
is, de mindere; gij echter hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard.
11 Dit
heeft Jezus gedaan als begin van zijn
tekenen te Kana in Galilea en Hij
heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem. 12
Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm, Hij, zijn moeder en zijn broeders en zijn
discipelen, en zij bleven daar niet vele dagen.
13 En het Pascha der Joden was nabij en Jezus
ging op naar Jeruzalem. 14 En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen
en schapen en duiven, en de wisselaars, die daar zaten. 15 En Hij maakte een
zweep van touw en dreef allen uit de tempel, de schapen en de runderen; en het
geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en hun tafels keerde Hij om. 16 En
tot de duivenverkopers zeide Hij: Neemt dit alles hier vandaan, maakt het huis
mijns Vaders niet tot een verkoophuis. 17 En zijn discipelen herinnerden zich,
dat er geschreven is: De ijver voor uw huis zal Mij verteren. 18 De Joden dan
antwoordden en zeiden tot Hem: Welk teken toont Gij ons, dat Gij dit moogt doen?
19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt deze tempel af en binnen drie
dagen zal Ik hem doen herrijzen. 20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem
binnen drie dagen doen herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns
lichaams. 22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn
discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het
woord, dat Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het
Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die
Hij deed; 24 maar Jezus zelf vertrouwde Zichzelf hun niet toe, omdat Hij hen
allen kende 25 en omdat het voor Hem niet nodig was, dat iemand van de mens
getuigde; want Hij wist zelf, wat in de mens was. (NBG Vertaling 1951)
Een door archeologen in Jeruzalem in 1930
van de vorige eeuw opgegraven stenen watervat. Het zijn zulke watervaten die in
het Johannes-evangelie beschreven staan en gebruikt werden voor de
reinigingsrituelen van de Joden. Eén metreet was gelijk aan vandaag ongeveer
39.5 liter.
De
evangelist Johannes brengt in zijn tweede hoofdstuk de bekende geschiedenis van
het eerste wonder van Jezus Christus aan het begin van zijn bediening en geeft
tegelijkertijd enkele chronologische navigatiepunten waarmee we deze
geschiedenis op de tijdsbalk kunnen onderbrengen. Het wonder van het veranderen
van water in wijn op de bruiloft te Kana geschiedde kort voor het eerste
Pesach-feest (2:13) van de driejarige openbare bediening van Jezus Christus. De
evangelist vermeldt bovendien dat dit eerste Pesachfeest te dateren is in het
(2:20) zesenveertigste jaar sinds de herbouw van de Tempel te Jeruzalem door
Herodes de Grote. Op de tijdsbalk is dit het jaar 20 v. Chr. Dit ankerpunt levert
de oudheidhistoricus Flavius Josephus (Ant.Bk.XV,xi.1) die leert dat Herodes
aan de herbouw van de Tempel te Jeruzalem in zijn achttiende regeringsjaar
begon:
“1. AND now Herod,
in the eighteenth year of his reign, and after the acts already mentioned,
undertook a very great work, that is, to build of himself the temple of God,
and make it larger in compass, and to raise it to a most magnificent altitude,
as esteeming it to be the most glorious of all his actions, as it really was,
to bring it to perfection; and that this would be sufficient for an everlasting
memorial of him; …. etcetera
Het
eerste Pesachfeest van Jezus’ bediening dateren we in het voorjaar van 27 AD
wat aansluit bij het dertigste Jubeljaar dat in het najaar van 27 AD begon. De
verschillende chronologische navigatiepunten die de Bijbel aanreikt samen met
de historische gegevens van Flavius Josephus bevestigen de juistheid van William
Whiston ’s sabbatjaar en jubeljaartelling met het dertigste jubeljaar in
oktober 27/ september 28 AD.
Het
eerste wonder van Jezus Christus kunnen we aan de hand van de hiervoor vermelde
chronologische ankerpunten dateren in het voorjaar van 27 AD. Het wonder van
het water dat in wijn veranderd werd spreekt tot de verbeelding. De leider van
het feest die van het water proefde dat wijn geworden was had geen idee van de
oorsprong van deze wijn. De man moet nochtans een connaisseur geweest zijn.
Zijn commentaar tegen de bruidegom was dat men normaal eerst aan de gasten de
betere wijn serveert en daarna pas de minder goede. Hij dacht dat de bruidegom
de betere wijn tot het laatst bewaard had. Ik ben persoonlijk benieuwd naar
deze wijn die ik meen in de alsnog toekomstige Opstanding in de stad Gods zijnde
ook te mogen proeven (Lucas 22:15-16). Dit laatste zal dan mijn deel zijn op
basis van mijn geloof en pure genade van Godswege zonder enige verdienste van
mezelf (Efeze 2:8-10). Daarbij bedenk ik dat ook mijn geloof uiteindelijk een
gave Gods is.
De
geschiedenis die de evangelist Johannes brengt met het wonder van het water dat
in wijn veranderd werd, als eerste wonder van Jezus Christus, sluit
tegelijkertijd alle fabels uit over wonderen die Jezus als kind volbracht zou
hebben.
Twee
soera's van de Koran bijvoorbeeld vermelden eveneens wonderen van Jezus, zij
het zonder chronologie of commentaar. Het gaat om Soera 3:49 en 5:110, waar
verteld wordt dat Isa, zoon van Marjam (Jezus, zoon van Maria) levende vogels
van klei maakt, de blinde en melaatse geneest en de doden opwekt. Volgens
Wikipedia is dit verhaal vermoedelijk ontleend aan het apocriefe
kindheidsevangelie van Thomas.
Jesaja
1: 1
Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en
Hizkia, de koningen van Juda. 2
Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb
kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. 3 Een
os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israël heeft geen
kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware
ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben
den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich
vervreemd, wijkende achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij
zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart
is mat. 6 Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan
hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch
verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht. 7 Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand;
uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als
een omkering door de vreemden. 8 En de dochter van Sion is overgebleven als
een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een
belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
Toen de
bekende Oudtestamentische profeet Jesaja zijn bediening begon was het gebied
van Israël net door een meganatuurcatastrofe getroffen. De hierboven geciteerde
verzen geven een beschrijving van het land dat als omgekeerd beschreven wordt
met alom verbrande steden. De dodentol aan mensenlevens moet enorm geweest zijn
want de overlevenden worden als een overblijfsel beschreven. De verwoesting was
haast gelijk aan de bekende historische verwoesting van de steden Sodom en
Gomorra in oktober 1889 v. Chr.
De
beschrijving van de verwoesting van het land door de profeet Jesaja was zo
desastreus dat de profeet Zacharia er later naar verwijst wanneer deze de komst
van de HEERE God op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft.
Zacharia
14:1 Ziet, de
dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u,
o Jeruzalem! 2 Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde
verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de
vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de
gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.
3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk
ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor
Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten
worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal
zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft
deszelven naar het zuiden. 5 Dan
zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der
bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor
de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage
geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7
Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch
dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het
licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profetie van het Bijbelboek Zacharia hoofdstuk 14 is uitgebreider en gaat tot
en met vers eenentwintig. Ik wens echter in het bijzonder de aandacht te
vestigen op vers vijf waar de profeet de omvang van de aardbeving ten tijde van
koning Uzzia beschrijft. De profeet onderlijnt hier het destructieve karakter
van de apocalyptische meganatuurcatastrofe wanneer Jesaja zijn bediening als
profeet van de HEERE aanving.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe in het
jaar dat Jesaja zijn bediening begon doen we met de hulp van de historische Bijbelboeken
en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening: Flavius
Josephus.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van
Juda: blz. 279, uitgewerkt en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750
v. Chr.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus reikt het ankerjaar aan tot het exact
dateren van het begin van de bediening van Jesaja als profeet. Ook hij
beschrijft hoe het land Juda door een aardbeving getroffen werd op het moment
dat koning Uzzia/Azaria zich met Jom Kippoer de rol van hogepriester toe
eigende:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they
told him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of
the city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad
distemper, and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did
as he was commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for
an intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against
God which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and
lived a private life, while his son Jotham took the government; after
which he died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had
lived sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by
himself in his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
In mijn studie TIJD en
TIJDEN, 2015, De archeologische site in Egypte te Tell el Daba, blz. 285,
beschrijf ik hoe Uzzia hoogstwaarschijnlijk geïdentificeerd kan worden met de
Aziatische veldheer Arsu die volgens het Egyptische Harris-papyrus voor een
tijd Egypte overheerst heeft.
Het
begin van de regeerperiode van Uzzia betekende aanvankelijk een tijd van
welvaart voor Juda en heel de regio.
2 Kronieken 26:6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en
brak den muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe
bouwde hij steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen
de Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de
Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot
den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste. (Statenvertaling)
Maar aan dit alles kwam
een einde in oktober van het jaar 776 v. Chr. wanneer een hoogmoedige koning
Uzzia met Jom Kippoer meende niet alleen als koning maar ook als hogepriester te
kunnen optreden. Het resultaat was dat hij met melaatsheid geslagen werd en de
volgende vijfentwintig jaar tot aan zijn dood in quarantaine geplaatst.
2 Kronieken 26:16 Maar
als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe,
en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel des
HEEREN, om te roken op het reukaltaar. 17 Doch Azaria, de priester, ging hem
na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen. 18 En zij
wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia,
den HEERE te roken, maar den priesteren, Aärons zonen, die geheiligd zijn, om
te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot
eer zijn van den HEERE God. 19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in
zijn hand, om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de
melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesteren in
het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. 20 Alstoen zag de hoofdpriester
Azaria op hem, en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn
voorhoofd, en zij stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook
gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. 21 Alzo was de koning
Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een
afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu,
zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des lands. 22 Het
overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste en de laatste, heeft de
profeet Jesaja, de zoon van Amos, beschreven. 23 En Uzzia ontsliep met zijn
vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in het veld van de begrafenis,
die van de koningen was; want zij zeiden: hij is melaats; en zijn zoon Jotham
werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
Het laatste vers van het
hiervoor geciteerde hoofdstuk maakt duidelijk dat koning Uzzia in quarantaine
geplaatst werd en dat zijn zoon in zijn plaats het land bestuurde. Een jaartal
geeft de Kroniekschrijver niet op, maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS
gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van
vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad.
Het historisch laatste
regeringsjaar van Uzzia op de tijdsbalk was het jaar okt751/sep750 v. Chr.
Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de
maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Het
jaar 776 v. Chr. is niet toevallig het jaartal van de instelling van de Olympische
Spelen door de Grieken, als dank naar hun goden toe voor de afgewende
meganatuurcatastrofe. Ook over Nineveh werd in 776 v. Chr. een verwoesting
afgewend. Het was hetzelfde jaar dat de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd
ter aankondiging van de nakende verwoesting. Het is geen toeval dat we
Bijbels-chronologisch naar hetzelfde jaartal geloodst worden voor de datering
van de aardbeving van Uzzia en het begin van de bediening van de profeet
Jesaja.
De combinatie van de hiervoor aangehaalde chronologische bronnen leveren allen het jaar 776 v. Chr. voor de grote
aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Uzzia en het jaar van het begin
van het optreden van de profeet Jesaja, op.
In de reconstructie die
de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte van de chronologie
van de koningen van Juda en Israël gaat het verband met het jaar van de
aardbeving ten tijde van Uzzia en het jaar 776 v. Chr. verloren of wordt het niet
gezien. Zie het artikel op dit blog van 06.02.2017: De
Assyriologie, Thiele en het noodlottige jaartal 930 v. Chr., zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1486335600&stopdatum=1486940400
Ook de revisionistische onderzoeker
van het eerste uur Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950, hanteerde de conventionele
datering van de regeerperiode van de koning Uzzia (Werelden in botsing, 1971,
eerste hoofdstuk, het jaar -747) en mist zo enkele verbanden op de tijdsbalk.
Dit zijn echter schoonheidsfoutjes die niet aan de pioniersarbeid van Velikovsky
afdoen. Velikovsky ziet namelijk de grote natuurramp ten tijde van koning Uzzia
als een scheidslijn tussen twee tijdsperioden. Als een gevolg van de
meganatuurcatastrofe werd in het Midden-Oosten in 747 v. Chr. een nieuwe
kalender ingevoerd. Dat jaar was het begin van de era van Nabonassar, een tot
dan toe onbekende koning van Babylon. Volgens Velikovsky werden de Olympiaden
die in 776 v. Chr. van start gingen door een of andere kosmische gebeurtenis
ingeluid. In het tweede hoofdstuk van zijn boek ‘Werelden in botsing’ maakt hij
de link met de planeet Mars en de Romeinse mythologie. De Romeinse maand maart
was aan de planeet Mars gewijd die volgens de Romeinse mythologie verondersteld
werd als god, de vader van Romulus, de stichter van Rome te zijn.
De stichting van Rome in 753
v. Chr. vond plaats in een tijd, niet ver verwijderd van ‘de grote verwoesting’
of zoals de titel van mijn artikel luidt: ‘de moeder van alle verwoestingen’,
die de profeet Jesaja in 776 v. Chr. beschreef. Volgens een Romeinse
overlevering zouden de ontvangenis van Romulus door zijn moeder, de stichting
van Rome en de dood van Romulus hebben plaatsgevonden in jaren van grote
natuurberoeringen die gepaard gingen met verschijnselen aan de hemel en
storingen in de beweging van de zon.
Mijn boek ‘De
Zonaanbidder – Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de
profeet Jesaja, 2016, begin ik met een inleiding in het jaar 800 v. Chr. met
als onderwerp een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong. Het is de in de
Bijbel beschreven aardbeving waar de profeet Amos het begin van zijn optreden
met verbindt. Het beleg van Troje heb ik gedateerd van 800 tot 790 v. Chr. Het
is dezelfde periode waar ook de legendarische Memnon op het slagveld bij Troje
aan zijn einde kwam en in Egypte farao Thothmosis IV de gelegenheid te baat nam
het Ethiopische juk af te schudden en de macht te grijpen. Ook in dit boek
verwijs ik naar het werk van Velikovsky 'Werelden in botsing, derde hoofdstuk:
wanneer werd de Ilias geschreven?, naar de Ilias, de geschiedenis van de
belegering van Troje. De Griekse goden Athene en Ares waren volgens Velikovsky
de planeten Venus en Mars, die toen de baan van de aarde om de zon verstoorden,
en interacties met elkaar hadden. Velikovsky citeert heel wat stukken uit de
Ilias, als aanwijzingen voor de juistheid van zijn kosmische catastrofetheorie.
Hij maakt duidelijk dat er zich boven het slagveld te Troje een kosmisch
gebeuren afspeelde, met dramatische gevolgen voor de aarde.
Indien mijn historische
reconstructie correct is ontvluchte de legendarische/historische Aeneas in 790
v. Chr. het brandende Troje en begon dat jaar aan zijn lange zwerftocht naar
Rome via Dido in Carthago.
De getoonde tijdschijf
van 54 jaar en zes maanden op het bijgevoegde schema tussen
meganatuurcatastrofes in, heb ik van de studie van Donald
W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’. Zij identificeren
zeven rampen van kosmische oorsprong die planeet aarde in de oudheid teisterden.
Zij hebben echter ook gebruik gemaakt van de gefabriceerde jaartallen van de
geleerde Edwin R. Thiele en missen als een gevolg enkele verbanden zoals het
jaar 776 v. Chr. voor de aardbeving van Uzzia. Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, met
rampen alle 54 jaar en zes maanden binnen de nieuwe chronologie gebaseerd op de
sabbat- en jubeljaren, hanteert zijn de resultaten verbluffend.
Zoals
eerder opgemerkt is de meganatuurcatastrofe-cyclus volgens Patten nauwkeurig te berekenen tot 54
jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand
maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes
maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium. Het was volgens hen de
planeet Mars die in die tijd de aarde in haar omloop rond de zon periodiek
verstoorde.
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
en naar achter rekent arriveert men in de jaren maart 830 en maart 722 v. Chr.
Het verkregen jaartal 722 v.
Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie op
basis van de sabbat- en jubeljaarrekening, in het voorjaar de dood zag van
koning Achaz, de vader van Hizkia, met een vermelding van een kosmisch
fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz
stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of
the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther). De
oorzaak ligt volgens de catastrofetheorie bij een storing van planeet aarde in
haar omwenteling om de zon.
De datering van het Egyptische Oude Rijk aan de hand van de Bijbelboeken Genesis en Exodus
De benaming: het
Egyptische Oude Rijk, is een geschiedkundige indeling volgens de gevestigde
wetenschap: Egyptologie. De dynastieën van de oudheidhistoricus Manetho: III,
IV, V en VI worden hier ondergebracht. Op de tijdsbalk plaatst de orthodoxe
egyptologie de farao s van deze dynastieën tussen 2686 en 2181 v. Chr. en dit
volgens de theorie dat er in het oude Egypte een dubbele kalender gebruikt
werd: de zogenaamde Sothis-kalender. Zie recent het artikel op dit blog van 18.08.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1502661600&stopdatum=1503266400
De foutieve datering van
het Egyptische Oude Rijk op de tijdsbalk maakt dat elk mogelijk verband met de
Bijbel en de aartsvaders zoek is. Volgens de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus was het bijvoorbeeld
Abram/Abraham die aan de Egyptenaren de kennis van de astronomie en andere
wetenschappen doorgaf, wat een heel ander licht op de ontstaansgeschiedenis van
het oude Egypte werpt.
Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk VIII.
2. For whereas the
Egyptians were formerly addicted to different customs, and despised one
another's sacred and accustomed rites, and were very angry one with another on
that account, Abram conferred with
each of them, and, confuting the reasonings they made use of, every one for
their own practices, demonstrated that such reasonings were vain and void of
truth: whereupon he was admired by them in those conferences as a very wise
man, and one of great sagacity, when he discoursed on any subject he undertook;
and this not only in understanding it, but in persuading other men also to
assent to him. He communicated to them
arithmetic, and delivered to them the science of astronomy; for before
Abram came into Egypt they were unacquainted
with those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into
Egypt, and from thence to the Greeks also. (link: http://sacred-texts.com/jud/josephus/ant-1.htm)
Abram was dan ook geen in lompen geklede nomade (zoals Hollywood e.a.
bronnen hem al eens afbeelden) maar een prins in zijn tijd die aan de hoven van
de nieuw ontstane koninkrijken ontvangen werd. Later zou de zoon van Jakob:
Jozef, onderkoning van Egypte zijn en vonden de twaalf stammen van Israël/Jakob
asiel in Egypte ten tijde van een zevenjarige hongersnood. Later zouden de
Israëlieten in Egypte verdrukt worden toen een farao van een geheel nieuwe
dynastie de macht overnam. De tijdens de verdrukking geboren Mozes zou door de
dochter van de farao van de verdrukking geadopteerd worden en daarop veertig
jaar aan het hof van farao verblijven. Daarna volgde na heel wat perikelen de
vlucht van Mozes naar het land Midian voor een periode van ook veertig jaar. Naar
het einde toe van de tweede veertigjarige periode kwam het bericht dat de farao
van de verdrukking in Egypte overleden was. De farao van de verdrukking
regeerde Bijbels gezien voor een periode van meer dan tachtig jaar.
De Bijbel reikt drie
ankerpunten aan waarmee farao s van het Oude Rijk op de tijdsbalk geplaatst
kunnen worden. Het Oude Rijk verhuist hierbij op de tijdsbalk naar de periode
van 1739 v. Chr. tot 1483 v. Chr. of een verschil van 947 jaar met de orthodoxe
constructie.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 107-111,
heb ik farao Pepi II van de zesde dynastie als de farao van de verdrukking in
Egypte geïdentificeerd (Exodus 1:1-11).
De
aanleiding tot de identificatie was de lange regeerperiode van farao Pepi II
van negenennegentig jaar. De enige lange regeerperiode van alle farao s van
Egypte dat overeenkomt met de Bijbelse chronologische gegevens waarbij de farao
van de verdrukking minstens twee tijdsschijven van veertig jaar op de troon
zat.
Voor diegenen die zouden twijfelen aan de hoge ouderdom van Pepi II; ook
de andere beschikbare Egyptische bronnen vermelden een regeerperiode van plus
negentig jaar. De Turijnkoningslijst bijvoorbeeld die meestal in afwijking van Manetho
kleinere getallen voor regeerperioden opgeeft, geeft ditmaal voor Pepi II ook
negentig plus jaar op. Zelfs de orthodoxe Egyptoloog J. H. Breasted zag geen
reden om aan dit hoge getal te twijfelen.
Pepi II is zonder
twijfel de farao van de verdrukking van de Israëlieten in Egypte. Manetho
bericht dat hij als zesjarige de troon besteeg en negenennegentig jaar regeerde.
Hij stierf een korte tijd voor de uittocht van de Israëlieten. Een exodus die
we op de tijdsbalk plaatsen in het jaar 1483 v. Chr.
De Bijbel leert ook dat
met het opkomen van de farao van de verdrukking een nieuwe dynastie of huis aan
de macht was.
Exodus 1:1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte
gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis. 2 Ruben, Simeon,
Levi, en Juda; 3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin; 4 Dan en Nafthali, Gad en
Aser. 5 Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig
zielen; doch Jozef was in Egypte. 6 Toen
nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht, 7 Zo
werden de kinderen Israëls vruchtbaar en wiesen overvloedig, en zij
vermeerderden, en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld
werd. 8 Daarna stond een nieuwe koning op
over Egypte, die Jozef niet gekend had;
9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israëls is veel, ja,
machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen,
opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt,
dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit
het land optrekke. 11 En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde
voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses. (Statenvertaling)
Het Griekse
Nieuwe Testament maakt nog duidelijker dat een volledig nieuwe dynastie was
aangetreden. In het Bijbelboek Handelingen hoofdstuk 7 lezen
we het verhaal van Stefanus die voor het Sanhedrin heel beknopt maar duidelijk de
geschiedenis van Israël bracht. Stefanus zei het volgende over de farao van de
verdrukking: Doch naarmate de tijd der belofte,
waarmede God Zich aan Abraham verbonden had, naderde, vermeerderde het volk en
vermenigvuldigde zich in Egypte, totdat er over Egypte een andere koning aan het bewind kwam, die Jozef niet gekend had.
Deze nam list te baat tegenover ons geslacht en handelde slecht met de vaderen,
en liet hen hun zuigelingen te vondeling leggen, opdat het volk zich niet zou
voortplanten.
In de Griekse taal staat
er het woord HETEROS voor wat een andere betekent. HETEROS staat voor een
gans andere in plaats van het normale Griekse woord ALLOS wat gewoon anders
betekent binnen een zelfde soort. Het gebruik van het Griekse HETEROS maakt
duidelijk dat een farao van een nieuw huis of dynastie de macht overnam. Of hoe
een beetje Bijbelstudie van de grondtekst heel wat licht op de Egyptologie kan
werpen. De conclusie moet zijn dat de dynastieën van Manetho van het Oude Rijk
niet achter elkaar geheerst hebben maar elkaar dikwijls overlapten waarbij de
zesde dynastie een nieuwkomer was.
De volgende verankering van
een Egyptische farao van het Oude Rijk op basis van de Bijbelse chronologie is
die van farao Zoser van de derde dynastie van Manetho.
In mijn werk TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 61-71, heb ik de farao die Jozef als onderkoning had
geïdentificeerd met farao Zoser van
de derde dynastie. Uit de tijd van de Ptolemeeërs is er een rotsinscriptie
bewaard gebleven met de vermelding van een zevenjarige hongersnood die Egypte
ten tijde van farao Zoser getroffen heeft. Ook hier zoals bij de hoge leeftijd
van de farao van de verdrukking is de vermelding over een hongersnood die
bovendien exact zeven jaar duurde geen toeval maar een aangereikt ankerpunt op
de tijdsbalk waarmee we een regeerperiode van een farao kunnen vastpinnen. Het
was in het achttiende regeringsjaar van farao
Zoser dat de hongersnood van zeven jaar voorbij was. De overige farao s
volgend op Zoser heb ik op de tijdsbalk ingevuld. Het is geen toeval dat de
farao die de Israëlieten asiel verleende ook uit het zogenaamde Oude Rijk
stamde.
Als derde farao heb ik Oenas van de vijfde dynastie op basis
van Bijbelse chronologie op de tijdsbalk verankerd. De vijfde dynastie had mijn
aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 104-106. De laatste farao van dynastie V: Oenas, heb ik op de
tijdsbalk verankerd met de tien plagen gevolgd door de exodus van Israël uit
Egypte. Van de regeerperiode van Oenas is er een bericht bewaard gebleven over
een hongersnood die Egypte toen trof. De vermelding van een hongersnood was
heel ongewoon voor het anders vruchtbare Egypte en er zijn over een periode van
ruim tweeduizend jaar slechts enkele verwijzingen naar een hongersnood. De
hongersnood van de periode van Oenas past hier in het Bijbelrelaas van het boek
Exodus met de tien plagen, die Egypte voor de Exodus troffen. De uittocht van
de Israëlieten betekende in de gereviseerde chronologie het einde van het Oude Rijk
van Egypte en dus ook van de vijfde dynastie.
De orthodoxe egyptologie
gaat er van uit dat de dynastieën die Manetho opgeeft in opeenvolging over
Egypte geheerst hebben. Zij laten bijvoorbeeld de vijfde dynastie opgevolgd
worden door de zesde dynastie alhoewel hier weinig of geen aanknooppunten over
bewaard zijn gebleven. Er zijn orthodoxe Egyptologen zoals Sir Alan Gardiner die
dit ook toegeven:
It is unknown why Teti (Dynasty VI) should have been
regarded as the inaugurator of a new dynasty, but it is about this time that we
first become fully aware of the momentous change that had come about in the
character of the Egyptian realm. Past and gone was the extreme centralization
of the previous periods .
Sir
Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, The Old Kingdom, page 91
In
hetzelfde hoofdstuk vestigt Alan Gardiner de aandacht op het feit dat de
bekende en alom wat chronologie betreft, gerespecteerde faraolijst: de
Turijn-canon, farao Oenas als laatste op een lijst van de farao s vanaf de eerste
farao Menes, opgeeft. Wat er volgens hem op wijst dat een bepaalde belangrijke
periode in de geschiedenis van Egypte met Oenas afgesloten werd.
After Unis
the Turin Canon inserted a total of
all the years from the accession of Menes
down to that reign; the number is unfortunately lost, but the entry serves a
useful purpose by showing that a great
period was thought of as terminating here.
Sir
Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, The Old Kingdom, page 91
De
gegevens die van Manetho via zijn kopieerders bewaard bleven spreken elkaar
tegen wat aantal en regeerduur van de verschillende farao s van de vijfde
dynastie betreft. De kroniekschrijver Africanus, een van de kopieerders van
Manetho, vermeldt negen faraos voor de vijfde dynastie met een totaal van 248
jaar. De andere kopieerder van Manetho echter: Eusebius, vermeldt eenendertig
faraonamen, maar verward heel duidelijk de faraos van de vijfde dynastie met
die van de zesde dynastie. De bekende Abydos-koningslijst geeft in afwijking
van Manetho faraonamen voor de vijfde dynastie op, zij het zonder de regeerduur
te vermelden. De gefragmenteerde Turijnlijst heeft dan weer negen koningen
waarbij de derde naam in de lijst als gevolg van zware beschadigingen aan het
papyrusdocument verloren ging.
De
archeologie komt te hulp in het reconstrueren van de regeerperioden van de
respectievelijke farao s. In het British Museum is een grote kalkstenen
schijndeur uit het graf van de edelman Ptahsjepses te Sakkara, tentoongesteld.
Deze
edelman beschrijft in een inscriptie op de deur hoe hij tot zijn dood onder
zeven faraos leefde. Twee faraos van de lijst werden geïdentificeerd als
zijnde van de vierde dynastie van Manetho en vijf faraos zijn van de vijfde
dynastie. Er bestond aldus interactie tussen beide dynastieën die blijkbaar voor
een periode gezamenlijk over hun deel van Egypte heersten.
De
Britse egyptoloog Sir Alan Gardiner verwijst in zijn studie: Egypt of the
Pharaohs, 1961, hoofdstuk IV, naar graftempels van de vijfde en de zesde
dynastie en toont aan dat de weergegeven reliëfs soms identiek met elkaar zijn
en volgens hem van elkaar gekopieerd. Zo schrijft hij dat de tombe van Farao
Sahoe-ra van de vijfde dynastie een muurreliëf heeft met een scène van
krijgsgevangen Libische stamhoofden samen met buitgemaakt vee. Dit blijkt een
identieke scene te zijn met de gegevens gevonden in de dodentempel van Pepi II
van de zesde dynastie. Zelfs de opgegeven aantallen van krijgsgevangenen en vee
kloppen nauwkeurig. Voor de orthodoxe Egyptologie is dit een anomalie. Volgens
mijn reconstructie is er echter geen sprake van plagiaat maar waren de faraos
Sahoe-ra (1536/1529 v. Chr.) en Pepi II (1586/1487 v. Chr.) tijdgenoten van
elkaar, met Sahoe-ra ondergeschikt aan Pepi II.
Wat de
rangschikking van de farao s van de vijfde dynastie op de tijdsbalk betreft
heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, als ankerpunt het jaartal van de
exodus genomen: 1483 v. Chr. en van dit ankerjaar in de tijd teruggewerkt tot
aan de regeerperiode van farao Menkaura van de vierde dynastie, waar ik de
verbinding met de vijfde dynastie maakte. De regeerperiode van farao Oenas
loopt aldus van het ankerjaar 1483 v. Chr. tot 1513 v. Chr. met een
regeerperiode van dertig jaar, die de Turijnkoningslijst opgeeft. Zoals eerder
vermeld is er uit de tijd van de regeerperiode van farao Oenas is een
vermelding bewaard gebleven over een hongersnood die Egypte toen getroffen
heeft.
De tien
plagen betekenden voor Egypte een economische ramp zonder weerga en de
vernietiging van het leger van farao in de Rode Zee daaropvolgend betekende dat
het land openlag voor de invasie van de Amoe /Hyksos /Amalekieten.
Een tot
dan toe ononderbroken lijn van farao s vanaf Menes tot op Oenas was aan haar
einde gekomen. Vreemde heersers zouden daarop voor een lange periode de
heerschappij over Egypte overnemen. Zie ook mijn boek: EXODUS, 2016, blz. 107-124
De
enige intentie van de Egyptische oudheidhistoricus Manetho in de derde eeuw
voor Christus ten tijde van het Griekse bewind over Egypte, was om zijn
tijdgenoten en collega-historici aan te tonen dat de Egyptische geschiedenis de
oudste van heel de wereld was. Hierbij manipuleerde hij zijn faraolijsten waaruit
moest blijken dat zij in opeenvolging geregeerd hadden en elkaar niet
overlapten wat in werkelijkheid dikwijls het geval was.
Wanneer
men op het internet naar de oorsprong van het inmiddels ook in België bekende
Halloweenfeest onderzoek doet dan blijkt de oorsprong bij de Kelten te liggen
en moeten we enkele duizenden jaren terug de geschiedenis in tot voor de tijd
dat het christendom zich in onze lage landen bij de zee kon vestigen. Over de
Kelten is niet veel geweten, zij waren de inwoners van onze gewesten voor de
Germaanse volksverhuizingen van de vierde eeuw na Christus. Vlamingen,
Brabanders en Limburgers stammen af van de Germaanse Salische Franken die zich
vanaf 370 na Christus in Laag-België vestigden. In Groot Brittannië en Ierland
waar zich vooral de Germaanse stammen Angelen en Saksen vestigden is het
Keltische element wat ras en gebruiken betreft niet volledig verdwenen.
Halloween is dan ook een feest dat vooral in deze landen bewaard bleef en
vandaar met de immigratie van grote groepen mensen uit de Britse eilanden ook
in Noord-Amerika terecht kwam. Het lijkt dan ook een protestants feest te zijn
maar is het niet echt. De oorsprong zou volgens sommige bronnen een oogstfeest
van de Kelten geweest zijn dat gevierd werd rond 31 oktober en 1 november.
Toen de
door het Romeinse Rijk tot staatsgodsdienst gepromoveerde Roomse Kerk ook
Noordwest Europa inpalmde en alle heidendom verbood nam zij het Keltische
oogstfeest over en maakte er een algemene dodenherdenking van: het bekende
allerheiligen en allerzielen.
Op de
Britse eilanden bleef het oorspronkelijke gebruik van Halloween beter bewaard.
De Kelten geloofden dat op die dag de geesten van de overledenen van het voorbije
jaar terugkwamen ter inbezitneming van de levenden. Ter afwering van deze
zogenaamde boze geesten droegen de Kelten maskers.
Tot
hier in het kort wat men algemeen over de oorsprong van het Halloweenfeest op
het internet vindt.
De vermoedelijke
oorsprong van Halloween met in het bijzonder de dodenherdenking gaat terug tot de
achtste eeuw v. Chr. en eerder toen planeet aarde met intervallen van 54 jaar
en zes maanden door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong getroffen werd.
In
vorige afleveringen op dit blog bracht ik de cyclus van meganatuurcatastrofes
van de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and
Six Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is met de cyclus van deze
rampen die afwisselend in de maanden maart en oktober planeet aarde teisterden
dat Halloween en de dodenherdenking met het massaal begraven van de
slachtoffers in de maand november zijn oorsprong heeft. Ook de afbeeldingen van
heksen op bezemstelen die door de lucht vliegen vinden hier vermoedelijk hun
oorsprong. Wanneer planeet aarde in haar baan om de zon door een interactie met
andere planeten en hemellichamen geschud werd en als een gevolg ruimteafval de
dampkring binnendrong zal dit door de Kelten verklaard zijn door middel van
geesten en heksen op bezemstelen.
Wat als
een paal boven water staat is dat de achtste eeuw v. Chr. en het begin van de
zevende eeuw v. Chr. een periode van een planeet aarde in beroering was. Voor
de oude Kelten en andere volken van die tijd betekende het iedere keer een
ondergang van hun wereld met ontelbaar veel slachtoffers en het daarna massaal
verwijderen van de stoffelijke resten van de slachtoffers. Volgens de
catastrofetheorie kwam het zonnestelsel rond 668 v. Chr. tot rust en namen de
legendes hun aanvang.
Het laatste boek (Mankind in
Amnesia, 1982) dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979)
schreef was gewijd aan het verdringen van de historische
meganatuurcatastrofes dat hij catologeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne mensheid. Velikovsky
omschreef het als het volgt: De herinnering
aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen,
maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, tezamen met hun
geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien,
terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen daarin heel duidelijk
stonden beschreven.
Het twaalfde historische jubeljaar van oktober 856/september 855 v. Chr.
We
vervolgen deze week onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 06.10.2017 met aandacht voor het elfde
historische jubeljaar van oktober 905/september 904 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van koning Josafat van Juda. Een jubeljaar dat
hoogstwaarschijnlijk ten tijde van de regeerperiode van Josafat nageleefd werd.
Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3026048
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V., die we al
behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28
AD, het jaar dat Jezus zich te Nazareth als Messias bekendmaakte en het ‘aangename jaar des HEREN’
uitriep.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
In het
vorige artikel over de jubeljaren hebben we gezien dat het jubeljaar dat gelijk
viel met het eerste regeringsjaar van Josafat, door de in de Bijbel beschreven godvruchtige
koning hoogstwaarschijnlijk gehouden werd.
Het Bijbelse
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende
het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze
veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden binnentrekken. Het doel van het
jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke individueel verlies van land en
rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te
herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke Leviticus
25:1-55. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Naomi in het Bijbelboek Ruth
dat we op dit blog met het artikel van 24.04.2017
behandelden. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1492984800&stopdatum=1493589600
Op het
bijgevoegde schema merken we dat Josafat vijfentwintig jaar regeerde waarna
zijn zoon Joram de alleenheerschappij overnam. Joram regeerde namelijk al een hele
tijd in co-regentschap met zijn vader. Hij was de eerste keer als co-regent
aangesteld in 889 v. Chr. voorafgaand aan de slag bij Ramoth-Gilead in 888 v.
Chr. Een conflict met Aram/Syrië dat Josafat in bondgenootschap met Achab van
Israël was aangegaan. Dit was een wijze beslissing van Josafat want zijn
bondgenoot Achab van Israël bijvoorbeeld sneuvelde in deze slag tegen de
Arameeërs.
De
complexe chronologie voor de tijdsperiode heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 237-241,
behandelt.
De
bijgevoegde tijdsschema ‘s zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens
veertien jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse
jaartelling gebaseerd onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden van
januari tot december. De Bijbelse sabbatjaren staan daaronder in een blauwe
balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot september.
Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de negenenveertigste
sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar
inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan. Op het
hierboven getoonde schema zien we de tweede, derde en vierde sabbatjaarcyclus
afgebeeld.
Op het
hierboven getoonde schema merken we ook een vermelding naar de slag bij Karkar.
Deze oorlog staat niet in de Bijbel vermeld maar kennen we vanuit een
Assyrische bron. Te Karkar streden de Assyriërs onder leiding van Salmaneser
III tegen een coalitie van Klein-Aziatische koningen, waaronder Achab van
Israël. In mijn nieuw boek: ‘Kronieken
der koningen van Israël’, dat in het najaar gepubliceerd zal worden, geef
ik heel wat aandacht aan deze periode in de geschiedenis van het
tienstammenrijk. Vooral de link met de Assyrische koningslijst wordt uitgediept
en gereviseerd aan de chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt. De
datering van de slag bij Karkar wordt hierbij gereviseerd naar het jaar 889 v.
Chr. in plaats van het orthodoxe jaartal 853 v. Chr.
Het
volgende schema toont de vijfde en zesde sabbatjaarcyclus tijdens een zeer
bewogen periode in de geschiedenis van het koninkrijk Juda. Joram, de zoon van
Josafat, stierf in 876 v. Chr. en werd opgevolgd door een van zijn jongere
zonen: Ahazia.
2
Kronieken 22:1 En de inwoners van Jeruzalem maakten
Ahazia, zijn kleinsten zoon, koning
in zijn plaats; want een bende, die met de Arabieren in het leger gekomen was,
had al de eersten gedood. Ahazia dan, de zoon van Joram, de koning van Juda,
regeerde. 2 Twee en veertig jaar was Ahazia oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Athalia, een dochter van Omri. 3 Hij
wandelde ook in de wegen van het huis van Achab; want zijn moeder was zijn
raadgeefster, om goddelooslijk te handelen.4 En hij deed dat kwaad was in de
ogen des HEEREN, gelijk het huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers, na
den dood zijns vaders, hem ten verderve. (Statenvertaling)
Ahazia
regeerde slechts een jaar en kwam aan zijn einde door de hand van Jehu van
Israël op dezelfde dag dat deze Joram, de zoon van Achab doodde in het voorjaar
van 875 v. Chr. Deze geschiedenis en chronologie heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 251-256, uiteengezet.
Bij de
dood van Ahazia door de hand van Jehu deed zijn moeder die een dochter van Omri
was, een poging tot uitroeiing van het nakomelingschap van David en hiermee de geslachtslijn
waaruit de Messisas, de beloofde Losser die alles herstellen zou, geboren zou
worden.
2
Koningen 11:1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo
maakte zij zich op, en bracht al het
koninklijke zaad om. 2 Maar Joseba,
de dochter van den koning Joram, de
zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon
van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood
werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem
voor Athalia, dat hij niet gedood werd. 3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en
Athalia regeerde over het land. (Statenvertaling)
Zes
jaar zou de koninginmoeder Athalia over het land Juda heersen terwijl de kleine
Joas samen met zijn tante verborgen zat in een vertrek in de Tempel van Salomo.
In het zevende jaar (2 Koningen 11:4-21) werd de jonge Joas door de priester
Jojada, ondersteund door de hoofdmannen van het leger, tevoorschijn gebracht en
Athalia gedood waarna Joas tot koning over Juda gezalfd werd.
2
Kronieken 23:1 Doch in het zevende jaar versterkte
zich Jojada, en nam de oversten der honderden, Azarja, den zoon van Jeroham en
Ismaël, den zoon van Johanan, en Azarja, den zoon van Obed, en Maaseja, den
zoon van Adaja, en Elisafat, den zoon van Zichri, met zich in een verbond. 2
Die togen om in Juda, en vergaderden de Levieten uit alle steden van Juda, en
de hoofden der vaderen van Israël, en zij kwamen naar Jeruzalem. 3 En die ganse
gemeente maakte een verbond in het huis Gods, met den koning; en hij zeide tot
hen: Ziet, de zoon des konings zal
koning zijn, gelijk als de HEERE van de zonen van David gesproken heeft. (Statenvertaling)
De
geslachtslijn van de koningen Juda vinden we ook in het evangelie naar Matteüs
terug waar deze de geslachtslijn van Maria, de moeder van Jezus Christus. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 1: het
geslachtsregister van Jezus Christus.
Met de
actie van Athalia tot uitroeiing van de geslachtslijn van David zien we de tegenstander
aan het werk die sinds Genesis er alles aan doet om Gods heilsplan te
dwarsbomen. Dit heilsplan begon met de belofte in Genesis (3:15) over het zaad van de vrouw, de losser die de
schepping van de dood zou verlossen, de kop van de slang vermorzelen en alles
herstellen. Het zijn de jubeljaren die ons naar de toekomst toe naar dit
beloofde herstel zullen leiden.
In het
laatste boek van de Bijbel Openbaring hoofdstuk 12 zien we het einde van de
tegenstander beschreven worden met een opsomming van alle namen waaronder hij sinds
Genesis berucht was (12:9): de grote draak, de oude slang, duivel en/of Satan.
Op onze
bijgevoegde tijdsbalk merken we dat het twaalfde jubeljaar van oktober 856 v.
Chr. tot september 855 v. Chr. gelijk liep met het vijftiende regeringsjaar van
Joas. De Bijbel zwijgt over een eventueel naleven van het sabbat- en jubeljaar gebod? We mogen echter terecht
twijfelen of het jubeljaar in het vijftiende regeringsjaar van Joas gehouden
werd? Er staat namelijk geschreven dat Joas na de dood van de profeet Jojada de
wet des HEEREN verliet.
2
Kronieken 24:15 En Jojada werd oud en zat van
dagen, en stierf; hij was honderd en dertig jaren oud, toen hij stierf. 16 En
zij begroeven hem in de stad Davids, bij de koningen; want hij had goed gedaan
in Israël, beide aan God en zijn huize. 17 Maar
na den dood van Jojada kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neder voor
den koning; toen hoorde de koning naar hen. 18 Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een grote
toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld. 19 Doch Hij zond
profeten onder hen, om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die betuigden
tegen hen, maar zij neigden de oren niet. 20 En de Geest Gods toog Zacharia
aan, den zoon van Jojada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide
tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult
gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u
verlaten. 21 En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met
stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis des HEEREN. 22 Zo gedacht de koning Joas niet der
weldadigheid, die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn
zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken! (Statenvertaling)
We
weten niet wanneer chronologisch gezien de dood van Jojada plaatsvond en als
een gevolg is het invullen van het jaar van de afval van Joas op de tijdsbalk
onmogelijk. Met het twaalfde jubeljaar bereikte Joas de volwassen leeftijd van
eenentwintig jaar en was verantwoordelijk voor zijn daden.
Op het
bijgevoegde schema zien we in het najaar van 860 v. Chr. een verticale rode
lijn afgebeeld met de vermelding van de stichting van Carthago dat jaar. In
mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
257-263, schreef ik een hoofdstuk over de
datering van de stichting van Carthago op basis van de Bijbelse sabbat- en
jubeljaartelling.
Het is de
oudheidhistoricus Flavius Josephus,
Against Apion, Book I. 17-18, die in zijn geschiedschrijving de sleutel
aanreikt ter berekening van de stichting van Carthago. Josephus wijst op de chronologische
link die er bestaat tussen de bouw van de Tempel te Jeruzalem en de stichting
uiteindelijk van Carthago. Er zaten namelijk exact honderddrieënveertig jaar en
acht maanden tussen het twaalfde regeringsjaar van de Fenicische koning Hiram en
het begin van de bouw van de Tempel te Jeruzalem tot aan het zevende
regeringsjaar van Pygmalion.
De
regeerperiode van Salomo is verankerd met de jaren 1007/967 v. Chr. en dit op
basis van de sabbat- en jubeljaartelling volgens William Whiston. Mijn jaartal
voor de dood van Salomo in 967 v. Chr. wijkt met zesendertig jaar af van het
tegenwoordig gangbare jaartal 931 v. Chr. De Tempelbouw te Jeruzalem ving aan
in het vierde regeringsjaar van Salomo in april 1003 v. Chr. en in oktober van
het jaar 996 v. Chr., zeven jaar later, was de Tempel afgewerkt.
Het
twaalfde regeringsjaar van Hiram op de tijdsbalk verankerd met het vierde
regeringsjaar van Salomo, is gelijk aan april 1003/maart 1002 v. Chr. Vanaf dit
jaartal gerekend arriveren we in het jaar 860 v. Chr. voor het zevende
regeringsjaar van de Fenicische koning Pygmalion. Het is in dat jaar dat de
zuster van Pygmalion: Dido, uit Tyrus moest vluchtten en datzelfde jaar nog
Carthago stichtte. In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, toon ik aan dat het jaar 860 v. Chr. getuige van een
meganatuurcatastrofe was, wat de revisie van de geschiedenis van de oudheid zo
boeiend maakt. Het zijn iedere keer puzzelstukjes die men kan samenvoegen zodat
het plaatje duidelijker wordt². Zo een belangrijk puzzelstukje is het
samenkomen van schijnbare toevalligheden zoals bijvoorbeeld de meganatuurcatastrofe
van kosmische oorsprong in het jaar 860 v. Chr. Dat jaar met de catastrofe werd
de oorzaak dat sommige Tyriërs naar nieuwe vestigingsplaatsen op zoek gingen. Wanneer
men de aangepaste chronologie van Edwin R. Thiele in verband met de
regeerperiode van Salomo hanteert mist men dit verband.
Het twaalfde jubeljaar van
oktober 856/september 855 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
openbaar worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn
thuisstad zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht, en vervolgens terug
de tijd in vanaf oktober 27/september 28 AD tot het eerste jubeljaar van
oktober 1395/september 1394 v. Chr., vijftig jaar na de intocht in het Beloofde
Land onder leiding van Jozua.
Uiteindelijk
zal onze reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Dunkirk is een oorlogsfilm van
de producer en regisseur Christopher Nolan (°1970-) die dit jaar in de
bioscopen getoond werd. De film verhaalt operatie Dynamo, de reddingsactie
van de Britse marine en luchtmacht voor hun door de Duitsers ingesloten troepen
in Noord-Frankrijk.
Ik heb
de film deze maand gezien en maak van mijn historische (oudheid) blog gebruik
om enkele van mijn indrukken in de vorm van een film-beoordeling aan mijn
lezers door te geven.
Duinkerken in
1940 is weliswaar geen oudheidgeschiedenis maar ligt toch al zevenenzeventig
jaar achter ons en de generatie van achttienjarigen toen, zijn door de dood
ingehaald. De geschiedenis van de uitredding van het grootste deel van het
Britse expeditieleger in 1940 was bepalend voor de uitkomst van de Tweede
Wereldoorlog die in september 1939 als een Europese oorlog tussen Groot
Brittannië geallieerd met Frankrijk tegen Nazi-Duitsland begonnen was. De
aanleiding was de onoplosbaarheid van het Pools-Duitse geschil omtrent de
vrijhaven Danzig en de Poolse corridor door voormalig Duits gebied naar de
Baltische Zee geweest. Hitler-Duitsland eiste in de zomer van 1939 de terugkeer
van de vrijstad Danzig naar het Reich en de toelating van Polen tot het
aanleggen van een extra autobaan en spoorlijn vanuit het Reich naar het sinds
1919 via het opgelegde vredesverdrag van Versailles, afgescheurde Oost-Pruisen.
Een jaar eerder in de zomer van 1938 was er de crisis rond Tsjecho-Slowakije
geweest dat aanvankelijk weigerde zijn Duitstalige gebieden aan het Reich af te
staan. In de lente van 1938 was Oostenrijk bij Duitsland ingelijfd, de zogenaamde
anschluss en het was voor Hitler-Duitsland de logica zelve dat ook de overige
Duitstalige gebieden in de sinds 1919 geschapen randstaten (na de ontmanteling
van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie) zoals Tsjecho-Slowakije, deze
gebieden zouden afstaan. Door bemiddeling van vooral Chamberlain, de premier
van Groot-Brittannië toen, was een conflict afgewend en werden de Tsjechen
aangemaand tot het opgeven van alle verzet en ging het zogenaamde Sudetenland met
zijn Duits-Oostenrijkse bevolking zonder strijd naar Groot-Duitsland. Toen de rest
van de meer-volkerenstaat Tsjecho-Slowakije daarop binnen zes maanden
desintegreerde als een gevolg in de eerste plaats door de afscheuring van de
Slowaken van de Tsjechen-staat op 14 maart 1939, gevolgd door de Hongaren en de
Polen die ook hun deel van de Tsjechen-staat opeisten, hield Chamberlain-Engeland,
Hitler-Duitsland hiervoor verantwoordelijk. Een direct resultaat was een Britse
garantie aan Polen in het voorjaar van 1939. Dit land was namelijk het volgende
doel van Hitler-Duitsland tot rechtzetting van het in 1919 te Versailles
opgelegde vredesverdrag.
Kaart uit een Belgische schoolatlas van
april 1939. Men merkt dat de algemene verwachting was dat Duitsland het uiteindelijk
toegestaan zou worden alle verloren gebieden in het oosten ten gevolge van het
vredesverdrag van Versailles in 1919 opnieuw te verkrijgen.
Duitsland
werd in 1919 als enige schuldige voor het uitbreken van de Grote Oorlog in 1914
veroordeeld en verplicht tot herstelbetalingen aan de overwinnaars, daarnaast
werd aan de nieuw opgerichte staat Polen een transithaven aan de Baltische Zee
geschonken met een Poolse corridor door Duits land naar de zee. In het westen
ging het Duitstalige Elzas-Lotharingen terug naar Frankrijk en verkreeg België
het Duitstalige gebied van Eupen-Malmedy-Sankt Vith. Het was de tijd van het
landjepik. In het noorden ging een gedeelte van Sleeswijk-Holstein met haar Deense
inwoners terug naar Denemarken. Het Duitse koloniale rijk in Afrika en Azië
werd onder de overwinnaars verdeeld waarbij Engeland de vetste delen toegewezen
kreeg. Ook de Belgen kregen een stukje van Duits Oost-Afrika in de vorm van het
mandaatgebied Roeanda-Oeroendi. De Belgen hadden dan weliswaar tijdens de
eerste wereldoorlog Tabora, de hoofdstad van Duits Oost-Afrika veroverd, maar
ook zij werden door de Engelsen en Fransen te Versailles in 1919 gedicteerd
betreffende wat kon en niet kon. De Britten pikten Duits Oost-Afrika: Tanganyika,
in en de Belgen kregen slechts twee kruimeltjes van de grote taart.
Ik
schrijf deze inleiding ter aantoning van de schuld die de overwinnaars van
november 1918 dragen in verband met het uitbreken van een tweede wereldoorlog
slechts twintig jaar later. Engeland dat zich in mei 1940 in Vlaanderen
militair verpletterd zag droeg in wezen medeschuld aan het tweede conflict met
Duitsland als een gevolg van hun behandeling van een verslagen vijand in
1918/1919.
In
november 1918 was er in het oorlog moede Keizerrijk Duitsland revolutie uitgebroken
en werd er om een wapenstilstand met de geallieerden verzocht op basis van een
te onderhandelen vredesverdrag. Dat vredesverdrag is er in juni 1919 gekomen echter
niet op basis van onderhandelingen maar als een dictaat van de overwinnaars. De
Engelse blokkade van de Duitse zeehavens werd in november 1918 ook niet
opgegeven maar doorgezet tot de zomer van 1919 met als resultaat
honderdduizenden hongerdoden in het algemeen verzwakte Duitsland. De Duitse
delegatie in Versailles in 1919 mocht niets onderhandelen maar kreeg integendeel
een ultimatum voorgeschoteld waarbij zij het vredesdictaat konden tekenen of de
volledige bezetting van Duitsland door de geallieerden verkiezen. Zij tekenden
het document waarbij belangrijke delen van hun territorium met bevolking naar
vreemde overheersing ging en hun koloniaal rijk voor hen volledig verloren
ging. Bovendien aanvaarden zij de schuldige voor het uitbreken van de grote
oorlog geweest te zijn met de verantwoordelijkheid tot het betalen van buitenproportionele
herstelbetalingen aan de overwinnaars die zichzelf tot slachtoffer
declareerden. De jonge Duitse republiek die na het vertrek van de keizer
uitgeroepen was had geen schijn van kans zich als volwaardige democratie te ontwikkelen
noch te handhaven. De straten werden in de jaren twintig van de twintigste eeuw
beheerst door de met elkaar rivaliserende communisten en nationaalsocialisten,
twee extreme antidemocratische bewegingen die elkaar naar het leven stonden. De
Duitse communisten werden gedirigeerd vanuit Moskou-Rusland.
Het
tsaristische Rusland was in 1917 met de novemberrevolutie (oktober volgens de
juliaanse kalender) door de communisten onder leiding van Lenin neergeslagen en
deze hadden daarop een vredesverdrag met het Keizerrijk Duitsland gesloten.
Nadat de communisten via een bloedige burgeroorlog orde op zaken in Rusland
gebracht hadden maakten dezen zich op om daarna de rest van de wereld met hun
communistische boodschap te veroveren. De Komintern of communistische
internationale was door Lenin in maart 1919 te Moskou opgericht met het doel van
het oprichten van communistische partijen in de landen van het westen. Hun doel
was over de gehele wereld een internationale proletarische revolutie te
bewerken ter vestiging van de dictatuur van het proletariaat. De leiding van
dit alles geschiedde sinds 1922 vanuit Moskou met de nieuwe dictator Stalin aan
het hoofd. Het geïndustrialiseerde Duitsland was voor hen een belangrijk doel
van waaruit zij hoopten de rest van Europa te kunnen onderwerpen.
Voor de
westerse grootmachten van 1919 was Sovjet-Rusland sindsdien een bedreiging en
werd het land als een paria behandeld. Zij waren niet uitgenodigd in
Versailles.
Het Tsaristische
Rusland was een van de medeschuldigen voor het uitbreken van de eerste
wereldoorlog in de zomer van 1914. Het was de mobilisatie van het Russische
leger geweest dat de dominostenen in beweging bracht. De grote oorlog die in
1914 uitbrak kwam ook zo maar niet uit de lucht vallen maar was al jaren
daarvoor gepland en voorbereid. Er waren vier hoofdschuldigen voor het
conflict: Frankrijk, Rusland, Engeland en Duitsland. In deze volgorde
maar alle vier gelijk wat hun verantwoordelijkheid betreft. Vooreerst Frankrijk
dat sinds de oorlog van 1870 aan de terugwinning van Elzas Lotharingen werkte
door middel van nieuwe bondgenootschappen aangezien het te zwak was om
Duitsland alleen aan te pakken. Hun eerste bondgenoot was Rusland waar de tsaar
droomde van een Groot-Slavisch Rijk met Rusland als leider. Rusland s doel was
hier de neerwerping en ontmanteling van de Oostenrijks-Hongaarse
Dubbelmonarchie met vele Slavische volken binnen haar grenzen zoals Tsjechen,
Slowaken, Polen, Oekraiëners, Roethenen, Kroaten, Slovenen en Serviërs. Oostenrijk-Hongarije
was echter een bondgenoot van het Keizerrijk Duitsland en kon aldus niet
aangepakt worden zonder met Duitsland in conflict te geraken. Hier raakten de
belangen van Rusland en Frankrijk elkaar met Duitsland als een
gemeenschappelijke hinderpaal die verwijderd moest worden. Voor Frankrijk was
dit de voorwaarde tot het verkrijgen van Elzas Lotharingen en voor Rusland de
voorwaarde tot aanhechting van de Oostenrijks-Slavische gebieden bij hun Rijk.
Deze
coalitievorming tegen Duitsland werd echt gevaarlijk toen Engeland aan het
begin van de twintigste eeuw besloot om een verbond met Frankrijk te sluiten,
gericht tegen Duitsland. Zij hadden hun zinnen op het koloniaal rijk van de
jonge Duitse staat gezet en begeerden de wereldwijde Duitse export van goederen
te vervangen door Britse producten. Made in Germany was een van de redenen
voor het uitbreken van de grote oorlog in 1914. Het was sinds 1904 wachten op
de juiste gelegenheid om de militaire machinerie in beweging te zetten. Deze
gelegenheid deed zich voor toen de Oostenrijkse kroonprins en diens echtgenote
in juni 1914 door een Servische terrorist in Sarajevo in de Oostenrijkse (Slavische)
provincie Bosnië-Herzegovina vermoord werden. Oostenrijk legde de schuld voor
het moordcomplot bij het naburig Servië dat echter door Rusland gesteund werd.
De opgestelde dominostenen begonnen te wankelen en de eerste dominosteen viel
toen Rusland besloot te mobiliseren tegen Duitsland, de beschermer van Oostenrijk-Hongarije.
Binnen de maand stond Europa in brand. Duitsland was de vierde medeschuldige
voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Uiteraard wist Duitsland via
zijn kanalen van de geheime diplomatie tussen Frankrijk en Rusland tegen hen
gericht en hadden zij zich militair voorbereid tot het neutraliseren van de
dreiging. Een oorlog op twee fronten tegelijkertijd werd terecht als zeer
moeilijk betracht en daarom was het plan voorzien om vooreerst in het Westen
Frankrijk te verslaan door middel van een oprukken door het neutrale België
heen in een omsingelingsslag voor het Franse leger dat tegenover Elzas en
Lotharingen ontplooid was. Na het verslaan van het Franse leger zou het
Russische leger aan de oostelijke grens aangepakt worden en verslagen. De
bedoeling was om een vergroot Duits bastion tegen het oosten op te richten.
Toen men vernam dat Engeland de Frans-Russische as vervoegd had zag Duitsland
als enige tegenmaatregel de uitbreiding van haar zeevloot in de Noordzee. Een
actie die Engeland nog meer reden gaf ter uitschakeling van de Duitse militaire
macht. Hun bedoeling was om de Duitse eenheidstaat door de legendarische Bismarck
opgericht te herleiden tot de oorspronkelijke staat van de verschillende
vorstendommen.
De
Belgische koning Albert I werd door de Duitse Keizer benaderd voor toelating
van het doortrekken van het Duitse leger op weg naar Frankrijk met als beloning
voor België de terugkeer van de verloren provinciën aan Frankrijk:
Frans-Vlaanderen, Artesië en Picardië. De Belgische koning, de Saksen-Coburger
Albert I, mocht dan wel van Duitse afstamming zijn grondwettelijk was hij op
dit domein ondergeschikt aan de regering. België was in 1914 een Franstalige
unitaire staat met een Nederlandstalige meerderheid die monddood was en haar
rechten miste. Moest er in 1914 een federale staat België bestaan hebben zoals
we die vandaag kennen dan had er vermoedelijk in de kamer een fiks debat
plaatsgevonden over het voorstel van de Duitse keizer. De mogelijke uitkomst van
zulk een hypothetisch debat vandaag voorspellen is onmogelijk.
De
kanonnen van Augustus deden in 1914 hun werk en de verschillende nationale
legers kwamen in beweging voor een frisse vrolijke oorlog waar iedereen van
dacht dat het met Kerstfeest 1914 allemaal voorbij zou zijn. Het resultaat was
uiteindelijk een bloedbad dat meer dan vier jaar zou aanhouden en zou
resulteren in een verscheurd Europa met fascisten en communisten in vele landen
als nieuwe realiteit.
Hoewel
het historisch vandaag geduid kan worden dat er vier schuldigen waren en niet
alleen Duitsland werd dit laatste land in 1919 als de enige schuldige
gebrandmerkt en gestraft. Engeland en Frankrijk kwamen uiteindelijk verzwakt
uit dit conflict en waren in 1938 niet in staat het nieuwe
nationaalsocialistische Duitsland aan te kunnen. Daar komt bij dat de Britse
regeringen voor dat Chamberlain het roer overnam in Sovjet-Rusland een groter
gevaar zagen dan in Nazi-Duitsland. De invoering van de dienstplicht en
uitbreiding van het Duitse leger in 1935 werd aanvaard, alsook de
militarisering van het Rijnland door Duitsland in 1936. Het vlootverdrag tussen
Baldwin-Engeland en Hitler-Duitsland waarbij Duitsland toegestaan werd zijn
vloot tot de sterkte van een derde van de Britse vloot uit te breiden was
getekend met in het achterhoofd de dreiging van Stalin-Rusland dat zijn leger
en marine alsmaar uitbreidde tot een niveau dat gelijk was aan de sterkte van alle
legers wereldwijd samen. Het is geweten dat Baldwin-Engeland die zich in
Spaanse burgeroorlog van 1936-1939 neutraal opstelde, de fascist Franco verkoos
boven een mogelijke Bolsjewistische overwinning in Spanje. Te laat besefte men
dat in Duitsland sinds 1933 een psychopathische dictator aan de macht was die
zijn eigen programma zoals uiteengezet in zijn boek Mein Kampf aan het
uitvoeren was. Men had in de jaren twintig de jonge Duitse republiek als
volwaardig moeten behandelen en het vredesverdrag van 1919 herzien. In 1933 was
het voor dit mogelijk scenario te laat.
De
Britten begonnen pas echt aan hun herbewapening na de München-akkoorden van
1938 en vertrouwden op het Franse leger toen zij op 3 september 1939, drie
dagen na de Duitse invasie van Polen, Duitsland de oorlog verklaarden. Buiten
het doorvoeren van een maritieme blokkade en het trachten te betrekken van
zoveel mogelijk neutrale landen bij het conflict, hadden zij geen plan voor het
voeren van hun oorlog. Daarbij komt dat Nazi-Duitsland een pakt gesloten had met
Stalin-Rusland, een land dat hun van alle grondstoffen nodig voor het voeren
van een oorlog voorzag. De zeeblokkade mocht dan weliswaar werken maar was een
lachertje als een gevolg van de Russische leveringen aan Duitsland. Als een
gevolg van dit bijzondere pakt tussen Russen en Duitsers was Duitsland
bovendien in staat om in de lente van 1940 al zijn divisies, zijn gehele leger
in het westen te ontplooien. Het restant-Polen en Tsjechië werden door
politie-eenheden en gewapende arbeidsmannen (O. T.) in bedwang gehouden.
Ik
schrijf deze inleiding tot het beter begrijpen van de toestand op 10 mei 1940
toen de Duitse legers hun offensief tegen het westen begonnen.
De film Dunkirk brengt
zulk een inleiding niet en plaatst de kijker ineens voor de omsingelde
geallieerde legers in Noord-Frankrijk en Vlaanderen. Er wordt een aantal van
400.000 soldaten vermeldt die dienen geëvacueerd te worden, wat onmiddellijk
vragen oproept. Het Britse expeditieleger in Frankrijk bestond uit slechts tien
divisies met in totaal iets meer dan 200.000 man, de helft van het getal dat de
filmmaker opgeeft. De overige zijn dan Fransen en Belgen hoewel dat niet
vermeld wordt en het vermoeden laat dat Britten bedoeld zijn. Als de sfeerfilm
van Nolan begint zien we een kleine groep Britse soldaten Duinkerken
binnentrekken waar zij echter onmiddellijk door zowel Franse als Duitse soldaten
onder vuur worden genomen.
Tegelijkertijd
dwarrelen flyers uit de lucht op de soldaten neer. De flyer toont een kaart met
de frontlijn van 24 mei 1940 en de boodschap dat de geallieerde legers
omsingeld zijn en beter hun wapens kunnen neerleggen. De film is nog geen tien
minuten bezig of de eerste schoonheidsfouten doen zich al voor. Op 24 mei
stonden de Duitsers namelijk nog niet in de straten van Duinkerken maar ruim
daarbuiten zoals de kaart overigens laat zien. Op 24 mei was ook het Belgische
leger nog niet uitgeschakeld maar woedde de slag aan de Leie met een
betreurenswaardige hoge tol aan mensenlevens aan Belgische zijde. De Belgen
komen nochtans in de film niet aan bod. Het kleine neutrale België had op 10
mei 1940 een leger van 600.000 man gemobiliseerd dit in contrast met de Britten
die sinds hun oorlogsverklaring van 3 september 1939 slechts iets meer dan 200.000
man in Frankrijk gestationeerd hadden. Maar zoals eerder opgemerkt vertrouwden
zij op het Franse leger. Tot hier even mijn eerste indruk van de film die
vooral sinds ik de trailer bekeken had wel wilde zien. De trailer toont al iets
van de audiovisuele kracht van de film met speciale effecten die alleen met de
huidige computertechnologie mogelijk zijn.
Nolan
toont het Duinkerkenepos van 1940 vanuit drie invalshoeken: land, zee en lucht.
De verschillende personages in de film worden niet geïntroduceerd maar men zit
meteen middenin de gefilmde chaos van Duinkerken zonder enige verhaalstructuur.
Dat hij
slechts een patrouille van drie Spitfires toont die over het kanaal opereren
ter bescherming van de geallieerde schepen ervaarde ik teleurstellend als historisch
niet correct. De RAF Royal Air Force had namelijk zestien eskaders jagers over
het kanaal ingezet of ongeveer 250 vliegtuigen waarvan er een honderdtal
verloren gingen. De Duitsers verloren ruim honderddertig vliegtuigen gedurende
de geallieerde evacuatie. Hoewel de film Dunkirk prachtige animatiebeelden
van drie ingezette Spitfires weergeeft geeft dit niet een correct beeld weer
van de armada van vliegtuigen die dagelijks over het kanaal en boven de
stranden strijd voerden. Ook aan Duitse zijde toont Nolan in de film een
eenzame Heinkel-111 bommenwerper die een schip in het vizier neemt en daarop
door de Spitfires onderschept wordt. Het is een prachtige historisch correcte
animatie van Heinkel s en Stuka s maar ik had meer vliegtuigen in de lucht
afgebeeld.
Hierboven
ziet u een situatiekaart van het frontverloop op 24 mei 1940. Rechtsboven op de
kaart ziet men de opstelling van het Belgische leger aan de Leie. Op de
rechtervleugel van het Belgische leger zitten de Britten opnieuw in hun
stellingen aan de Frans-Belgische grens, vanwaar ze op 10 mei 1940 naar de
Dijle-stelling in België waren vertrokken. Na de Duitse doorbraak bij
Sedan op 14 mei 1940 waar een geheel Frans leger op de loop ging, trokken de
Britten zich volgens plan samen met het Belgische leger terug op de Schelde en
daarna als een gevolg van de gelukte Duitse doorbraak naar het kanaal, trokken zij
zich verder terug op hun oorspronkelijke stellingen aan de grens. Buiten
achterhoedegevechten heeft het Britse leger in mei 1940 nooit een echte
veldslag dienen uit te vechten. Op de kaart ziet men ook duidelijk dat indien
de Duitsers een wig tussen de Britten en het Belgische leger hadden kunnen drijven,
de Britten gelegerd aan de Frans-Belgische grens, Duinkerken nooit hadden
kunnen bereiken. Het is de slag aan de Leie en het volhouden van de Belgen tot
de avond van 27 mei dat de Britten redde. Dit heeft nooit in de
geschiedschrijving over de tweede wereldoorlog die overigens door
Anglo-Amerikanen gedomineerd wordt, veel aandacht gekregen. In de film van
Nolan ook al helemaal niet.
Een
volgende vaststelling die ik in de loop van de film deed is dat nooit of
nergens iemand van hoog tot laag de naam God in de mond neemt. Vandaag in de
derde generatie van de ontkerkelijking in Europa heel normaal maar niet in
1940. Een tijd terug las ik in de krant dat de Belgen vandaag de koelste
godsdienstminnaars in Europa zijn. Ik neem aan dat de situatie in Engeland
vandaag iets beter is.
Wanneer
men echter een historische film maakt zoals die van Nolan over Dunkirk 1940,
dient het historische kader te kloppen. En dat correcte historische kader was
dat God en religie een onlosmakelijk deel van de Britse cultuur was.
Het land was samen met zijn Dominions en Commonwealth het grootste protestantse
land ter wereld met bovendien koning Georges VI als hoofd van de Engelse kerk,
de C.O.E. Church of Engeland.
Op
zondag 26 mei 1940 riep koning Georges VI de Britten tot een National Day of Prayer op dat door
miljoenen Britten over heel het eiland werd opgevolgd. Zie link: https://www.youtube.com/watch?v=1zbUqeYnyxw
Men
besefte op 26 mei dat het noodlot toesloeg en dat menselijk gezien de kans
groot was dat het Britse expeditieleger zou ondergaan met alle gevolgen van
dien. Het wonderlijke is dat het zeewater in het kanaal daarop extreem kalm
werd, iets dat in geen dertig jaar was voorgekomen en dan nog gedurende tien
dagen, de periode van de inscheping vanaf de stranden bij Duinkerken. De
inscheping vanaf de stranden met kleine boten was alleen mogelijk omdat de zee zo
vlak als een spiegel was met haast geen deining. De dag na de inschepingen
beukten de golven opnieuw tegen de stranden aan.
De film
van Nolan laat hier niets van zien. Integendeel de opnamen tonen de
moeilijkheid van het inschepen in sloepen bij gewone deining toen de film
gedraaid werd. Ik nodig mijn lezers uit om op het internet enkele documentaires
over het Dunkirk-epos op te zoeken en in het bijzonder op de wonderlijke kalme
zee te letten. Zie o.a. de link: https://www.youtube.com/watch?v=PGjGdksK37Y
De
inscheping vanaf de stranden maakte het mogelijk uiteindelijk ruim 335.000
soldaten (geen 400.000) in te schepen waarvan ongeveer 200.000 Britten en
135.000 Fransen.
Toen
alles voorbij was werd op zondag 9 juni 1940 in alle kerken in Groot-Brittannië
een Day of National Thanksgiving gehouden. Dit laatste nogmaals ter
illustratie dat God en religie geen dode letter in het Engeland van 1940 waren.
Ik heb
in 2007 een boek over de tweede wereldoorlog gepubliceerd waar ik in het
bijzonder metahistorische accenten trachtte te leggen. Hierna een citaat uit
mijn boek dat betrekking op het wonder van Duinkerken heeft:
Citaat:
HET WONDER VAN DUINKERKEN.
De manier waarop de Britten 338.000
geallieerde soldaten vanuit Duinkerken konden redden kan als een wonder
omschreven worden. Menselijk kunnen speelde zeker een rol en de prestaties van
de Royal Navy en de RAF die boven de stranden een ware luchtslag uitvochten
waren mee bepalend. Maar het feit dat het Kanaal zelf opmerkelijk rustig was en
dat Hitler op 24 mei zijn 'Panzers' tot staan had gebracht, waren feiten waarop
het Britse opperbevel geen invloed had. Voor wie geestelijke ogen en oren heeft
is de hand Gods in dit gebeuren zichtbaar. Een armada van schepen aller aard
bracht met achterlating van hun materieel, het leger veilig naar Engeland. Deze
geslaagde terugtocht gaf Engeland gelegenheid om de strijd verder te zetten en
was een garantie op hoop voor bezet Europa. We moeten bedenken dat indien het
Britse expeditieleger zou zijn vernietigd Engeland evenals Frankrijk om een
wapenstilstand had moeten verzoeken. Bij de aanvang van mijn werk heb ik
kritiek geleverd op Engeland, vanwege het feit dat het met Frankrijk een
bepaalde politiek tegen het Duitsland van 1918 heeft gevoerd dat het zaad van
de Tweede Wereldbrand in zich droeg. Door de uithongering en vernedering van
het Duitse volk na 1918 hebben Engeland en Frankrijk een pad gelegd voor de
duistere machten die bezit hebben genomen van de Duitse ziel. Wanneer nu echter
in 1940 het nationaalsocialistische Duitsland zijn 'Nieuwe Orde' opdringt aan
Europa zodat Engeland alleen overblijft om weerstand te bieden tegen dit
goddeloze systeem dan dwingt deze realiteit ons tot sympathie voor Engeland. In
Engeland is nu een regering van nationale eenheid aan de macht met Winston
Churchill als eerste minister en bezield om de strijd verder te zetten.
De nationaalsocialistische leer is een
ideologie die bezit wilde nemen van de hele mens ook van zijn denken. Het facet
dat na de Tweede Wereldoorlog vooral belicht werd is de rassenleer. Dominerend
in de nationaalsocialistische leer is het antisemitisme en de superioriteit van
de Germaanse mens. De rassenleer was niet exclusief nationaalsocialistisch maar
vindt men al terug bij Nietsche en andere denkers uit de negentiende eeuw. Door
de slechte leefomstandigheden in Duitsland na 1918 en in de jaren twintig
vinden de nazi's in het Duitse volk een voedingsbodem om hun waanideeën aan de
man te brengen. Duitsland diende machtiger te worden. Het diende als
'Herrenvolk' Europa te regeren. Het nationaalsocialisme legde de nadruk op 'het
volk', het eiste een onvoorwaardelijk opgaan van het individu in de gemeenschap
en de gehoorzaamheid aan één leider: " Führer befehl, wir folgen"!
Een andere slagzin was: Du bist nichts, Dein Volk ist alles. De Joden werden
aangewezen als de schuldigen voor alle tegenslag van het Duitse volk en daarom
vervolgd. Uiteindelijk was een 'Endlösung' voorzien, waarbij door genocide
4.851.200 Europese Joden enkel en alleen al in de vernietigingskampen
Auschwitz, Chelmno, Belzec, Sobibor, Maidanek en Treblinka, vergast en
gecremeerd zijn geworden. Daarbij komen nog de ontelbare honderdduizenden die
in westelijk Rusland in 1941 al bij het oprukken van de Wehrmacht ter plaatse
van kant werden gemaakt. Het totaal moet ongeveer liggen bij zes miljoen Joden,
allen slachtoffer van deze rassenleer. Dat deze leer demonisch geïnspireerd was
is duidelijk en het is opmerkelijk dat het 'protestantse' Engeland, als volk de
geestelijke kracht heeft om de 'Nieuwe Orde' te weerstaan. Zo werd het zelfs de
enig resterende macht in Europa om het joods-christelijke cultuurgoed te
bewaren.
DE ROL VAN ENGELAND IN HET LOT VAN EUROPA
God zond de wind, luidde de historische
uitspraak over het wonder van de vernietiging van de Spaanse armada in 1588.
God verbood de wind te waaien, zou de uitspraak kunnen zijn over het wonder
van de redding uit Duinkerken in 1940... Het hierna volgende citaat gaat over
dit wonder: Want als gedurende deze dagen de wind was opgestoken zou een
complete zeeramp het gevolg zijn geweest. Het inladen van de soldaten op de
stranden zou trouwens praktisch ondoenlijk zijn geweest. Maar de zee was en
bleef kalm en spiegelglad, een week lang. Dat was ongewoon in het Kanaal. Een
dag na afloop van de operatie stak de wind op en beukten hoge golven de
verlaten stranden.
De laatste vierhonderd jaar is het handelen
van Groot-Brittannië als protestantse natie dikwijls bepalend geweest voor het
verdere bestaan van een vrij Europa. De eerste bedreiging was die van Philips
II van Spanje die Europa wilde verenigen en de contrareformatie met haar
absolutisme grondvesten. De enige gevaarlijke tegenstander was Engeland. In de
zestiende eeuw was alleen Noordwest-Europa namelijk redelijk veilig
overgebleven doch verdeeld. Duitsland bijvoorbeeld bestond als eenheidsstaat
nog niet maar was samengesteld uit tientallen vorstendommen. Noord-Nederland
had zich weliswaar boven de grote rivieren tegen de opdringende Spanjaarden
kunnen handhaven maar dit alles zou voor Philips II gevallen zijn bij een
geslaagde landing in Engeland. Daarom geloof ik ook dat God verantwoordelijk is
voor de vernietiging van de Spaanse Armada op weg naar Engeland in 1588. Een
volgende antichrist die zich aandiende was Napoleon die in de achttiende eeuw
Europa wilde verenigen en zijn nieuwe orde vestigen. Ook toen was het alleen
Engeland dat deze dictator weerstond en garant stond voor een nieuw en vrij
Europa. De Conventie van Wenen volgend op de slag bij Waterloo in 1815 zag de
langst durende vrede die West-Europa ooit kende. Tijdens de Eerste Wereldoorlog
1914/1918 was het Engeland s alliantie met Frankrijk en Rusland dat het tij
voor Frankrijk deed keren. Het verloop van de geschiedenis kennen we. In 1940
stond Engeland weer alleen tegen de zoveelste dictator die zich op het
continent aandiende. Ditmaal echter was het een tot de tanden toe bewapende
despoot die erop uit was zijn duizendjarig rijk te vestigen. Engeland had
militair onvoorbereid, deze man de oorlog verklaard en zag zich nu haast totaal
verpletterd. Het kleine Britse expeditieleger van slechts 200.000 man was na
amper tien dagen strijd omsingeld in Vlaanderen en Noord-Frankrijk met slechts
één uitweg: de zee. Het is hier dat ik meen dat de HERE God weer heeft
ingegrepen. Net zoals bij de vernietiging van de Spaanse Armada gebruikte Hij
de natuurelementen. Alleen met dit verschil dat de zee nu kalm bleef wat de
inscheping vanaf de stranden bij Duinkerken mogelijk maakte. Wanneer men enkele
degelijke werken over de Tweede Wereldoorlog naslaat, dan blijkt dat er
inderdaad iets ongewoons met de zee gaande was tussen 21 en 31 mei 1940. Mijn
eerste citaat was dat van L. J. Hartog
uit zijn boek en morgen de hele wereld.
Deze onderzoeker stelt dat de zee een week lang kalm en spiegelglad was en dat
één dag na afloop van de evacuatie van het Britse leger de wind opstak en hoge
golven op de verlaten stranden beukten. Dat er iets met de zee aan de hand was
vinden we in verschillende studies terug. Het hierna volgende citaat spreekt
boekdelen: De zee is wonderbaarlijk kalm; bij de minste achter-vloed zou het
gebruik van de stranden onmogelijk zijn, wat tot gevolg zou hebben dat het
effect van de evacuatie tot de helft zou worden teruggebracht"
Een ander wonder waren de 'toevalligheden'
van het weer dat dikwijls in het nadeel van de Luftwaffe werkte. Vermoedelijk
had Göring de evacuatie niet kunnen verhinderen maar hij had veel meer schade
kunnen toebrengen. Telkens waren er wolken, regen en mist, op voor de
Luftwaffe ongelukkige momenten. Er vonden zware luchtaanvallen plaats op 27
en 28 mei, en op 1 juni. Telkens was er de volgende dag een mistlaag die de
Duitsers verhinderde om de resultaten van hun bombardementen te evalueren.
Positief voor de Duitse Luftwaffe was het feit dat zij zelden de dichtbevolkte
stranden met mitrailleurvuur bestookte. Ook werden er nooit fragmentatiebommen
gebruikt die een verschrikkelijke tol aan levens op de stranden geëist zouden
hebben. Vreemd is dat de Luftwaffe tijdens deze periode, Dover en andere
ontschepinghavens niet aanviel. Duizenden geallieerde soldaten meer zouden
gesneuveld zijn. We moeten bedenken dat indien het Britse Expeditieleger zou
zijn vernietigd Engeland vermoedelijk net zoals Frankrijk, een wapenstilstand
met Nazi-Duitsland had moeten sluiten. Zeker met betere voorwaarden dan deze
die Frankrijk accepteerde, maar het had in ieder geval geresulteerd in een
Nazi-Duitse heerschappij van het Europese continent. Dit is een variant dat
zich in deze tijdsperiode had kunnen voordoen. Italië was aldus ook buiten de
oorlog gebleven. Er zou geen oorlog in de Balkan of de Middellandse Zee hebben
plaatsgevonden en Duitsland zou er vermoedelijk in 1941 in geslaagd zijn het
Rode Leger te vernietigen. Het resultaat zou vermoedelijk een nazificering van
het hele continent geweest zijn met alle gevolgen van dien. Dit alles werd
vermeden door de redding van het Britse leger van de stranden bij Duinkerken.
Dit is een hypothese en moet als een variant beschouwd worden. Ik besef dat we
in een postchristelijk tijdperk leven en dat mijn betoog over een Goddelijke
tussenkomst over het slagveld rondom Duinkerken en vooral over de zee voor vele
van mijn lezers als wereldvreemd moet overkomen. Dit ongeloof neemt echter de
realiteit niet weg van die andere dimensie en van de geestelijke machten die
hun strijd om planeet aarde voeren. De strijd van duisternis tegen Licht is
naar mijn mening voor wie wil zien waar te nemen. Einde
citaat.
Het laatste schip dat Duinkerken verliet
was de Belgische trawler A5 van het Marinekorps in de nacht van 2 op 3 juni
1940 met 240 Franse soldaten en hun officieren aan boord.
De evacuatievloot bestond volgens Churchill
uit 693 Britse en 168 geallieerde vaartuigen aller aard, hoewel deze cijfers
tussen de verschillende auteurs afwijken. De vermelde geallieerde vaartuigen
waren vooral Nederlandse en Belgische schuiten.
Hierna
een boekbeoordeling van de hand van Jan van Barneveld:
De
Vlaamse auteur Robert de Telder heeft een bijzondere belangstelling voor
geschiedenis. Bijbelse geschiedenis in zijn boeken Van Noach tot Christus en
Kroniek van het oude Israël. Wereldgeschiedenis van de oudheid in Kronos,
waarin hij de chronologie van de oudheid aan een kritisch onderzoek onderwerpt.
Zijn vlijtig verzamelen en onderzoeken van feiten en gegevens, gebeurtenissen
en ontwikkelingen heeft hij in bovengenoemde boeken voor ons ten nutte willen
maken. De Tweede Wereldoorlog door het oog van een Belg is een interessant
historisch document. Drie zaken spelen door het hele boek heen. De persoonlijke
ervaringen van zijn vader, die een deel van de oorlog als dwangarbeider in
Duitsland doorbracht. Wat de Holocaust en de demonie van Hitler en ook Stalin
betreft probeert de schrijver metahistorische accenten te leggen. Hij legt ook
een vinger bij de zegen en de vloek (Gen. 12:3) over Europese landen die
samenhangt met hun behandeling van het Joodse volk. In zijn uitvoerige
literatuurlijst treffen we dan ook het beroemde boek aan van Normann Grubb: Op
de bres, het leven van Rees Howells. De hoofdmoot van dit boek is de
geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. De ontwikkelingen van de oorlog in
landen als Frankrijk, Denemarken, Noorwegen, Nederland, Oost Europese landen en
vooral België komen ter sprake. De Duitse opmars, het doorzettingsvermogen van
Churchill (zijn boek De Tweede Wereldoorlog is een belangrijke bron voor De
Telders boek), het 'halt!' van Stalingrad, de opmars van de geallieerden, alles
komt uitvoerig toegelicht met kaarten en foto's ter sprake. Door een
gedetailleerde inhoudsopgave is het goed mogelijk om het boek ook als
naslagwerk te gebruiken. Een paar gevoelige onderwerpen die ter sprake komen en
waarbij de 'neutrale Belg' zijn menig niet verdoezelt, zijn de rol van de Rooms
katholieke kerk, van paus Pius XII en het onbarmhartige en onnodige plat
bombarderen van Duitsland door de geallieerden (terwijl de spoorlijnen naar
Auschwitz Birkenau intact bleven, JvB). Ik werd tijdens het lezen wel wat
overweldigd door de grote hoeveelheid feiten die in een enorm tempo op me
afkwamen. Maar ja, zo ging het in Tweede Wereldoorlog.
Jan van
Barneveld
Hierna
een opgave van boeken die ik raadpleegde tot het schrijven van mijn
filmbeoordeling:
Winston
Churchill, DE TWEEDE WERELDOORLOG, 1948
Hans-Adolf
Jacobsen, Dünkirchen, 1958
De
Fabribeckers, de veldtocht van het Belgische Leger in 1940, 1966
Raymond
Cartier, DE TWEEDE WERELDOORLOG, 1968
STANDAARD,
GESCHIEDENIS VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG, 1977
Norman
Grubb, OP DE BRES, HET LEVEN VAN REES HOWELLS, 1980
L. J. Hartog,
EN MORGEN DE HELE WERELD, 1985
J.
Cleeremans, LEOPOLD III IN HET JAAR 40, 1986
Roger
Keyes, LEOPOLD III deel 1 & 2, 1986
John
Lukacs, DE KRACHTMETING, 1992
Guido Knopp, Hitler Eine Bilanz, 1995
Edward
Radzinsky, STALIN, 1996
J. H.
J. Andriessen, DE ANDERE WAARHEID, 1998
John
Lukacs, HITLER EN DE GESCHIEDENIS, 1999
Gerd
Schultze-Rhonhof, Der Krieg, der viele Väter hatte, 2003
John
Lukacs, Vijf dagen in Londen, 2005
Viktor
Suworow, Dmitrij Chmelnizki, Ueberfall auf Europa, 2009
Wie was de Bijbelse farao met de Hebreeuwse naam âSoâ ten tijde van de val van Samaria in 717 v. Chr.?
2
Koningen 17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, den
koning van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaria, en
regeerde negen jaren. 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN;
evenwel niet, als de koningen van Israël, die voor hem geweest waren. 3 Tegen
hem toog op Salmaneser, koning van Assyrië; en Hosea werd zijn knecht, dat hij
hem een geschenk gaf. 4 Maar de koning van Assyrië bevond een verbintenis in
Hosea, dat hij tot So, den koning van
Egypte, boden gezonden had, en het geschenk aan den koning van Assyrië niet
als te voren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrië,
en bond hem in het gevangenhuis. 5 Want de koning van Assyrië toog op in het
ganse land; ja, hij kwam op naar Samaria, en hij belegerde haar drie jaren. 6
In het negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrië Samaria in, en voerde
Israël weg in Assyrië, en deed ze wonen in Halah, en in Habor, aan de rivier
Gozan, en in de steden der Meden. (Statenvertaling)
De
Hebreeuwse naam So komt niet in de gekende Egyptische koningslijsten voor en
dus bestaat de taak er in deze Bijbelse koning over Egypte met een Egyptische
naam te identificeren. Farao So heerste volgens de Bijbel over Egypte tijdens
de belegering van Samaria door de Assyriërs van 720 tot 717 v. Chr.
De
Statenbijbel en de Engelstalige King James Bijbel hebben beide de naam So
onvertaald gehandhaafd. Zo ook de NBG en NBV vertalingen. Ook de Joodse
historicus Flavius Josephus (Joodse Oudheden, Bk IX, xiv) uit de eerste eeuw
van de westerse tijdrekening, vermeld de naam So als koning van Egypte ten
tijde van de val van Samaria.
De Septuagintbijbel
LXX echter, de Griekse vertaling van
het Oude Testament daterend uit de derde eeuw voor Christus en tot stand
gekomen in Alexandrië in Egypte, heeft het Hebreeuwse So als Segor neergezet. Maar ook deze naam
vinden we niet terug in de ons bekende Egyptische koningslijsten. De betekenis
van de naam Segor is standvastigheid of sterkte wat misschien een hint
inhoudt naar een mogelijke identificatie.
SEPTUAGINT, IV Kings, Chapter 17
1 In the twelfth year of Achaz king of Juda began Osee
the son of Ela to reign in Samaria over Israel nine years. 2 And he did evil in
the eyes of the Lord, only not as the kings of Israel that were before him. 3
Against him came up Salamanassar king of the Assyrians; and Osee became his
servant, and rendered him tribute. 4 And the king of the Assyrians found
iniquity in Osee, in that he sent messengers to Segor king of Egypt, and brought not a tribute to the king of
the Assyrians in that year: and the king of the Assyrians besieged him, and
bound him in the prison-house. 5 And the king of the Assyrians went up against
all the land, and went up to Samaria, and besieged it for three years. (LXX)
Maar
laat ons eerst de tijdsconstructie schilderen waar de hiervoor beschreven
geschiedenis in moet passen. De val van Samaria dateer ik in 717 v. Chr. en dit
in afwijking van het gangbare jaartal 722 v. Chr. Dit laatste jaartal is foutief
gebaseerd op de verankering van de Bijbelse koningslijst met de van Assyrische
koningslijst door de geleerde Edwin R. Thiele. Zie mijn boek De Assyriologie herzien, 2012. De
gevestigde Assyriologie gaat er bovendien van uit dat Sargon II de veroveraar van Samaria was en verantwoordelijk voor de
wegvoering van de tien stammen in ballingschap. De Bijbel stelt echter duidelijk
dat het de Assyrische koning Salmaneser
V was die Samaria innam. Salmaneser was de zoon en opvolger van Tiglath
Pileser III, Assyrische koningen die tijdens hun regeerperiode expansionistisch
buiten hun gebied traden en een gesel voor de buurlanden werden. Het zijn ook namen
van koningen die voor deze periode bij name in de Bijbel terug te vinden zijn.
Egypte
was tijdens deze periode geen grootmacht meer en bovendien was de Nijldelta verdeeld
over verschillende huizen of dynastieën. De profeet Jesaja bijvoorbeeld die
optrad tijdens deze epoque beschrijft Egypte aldus:
Jesaja 30:1 Wee den kinderen, die afvallen, spreekt de HEERE, om een
raadslag te maken, maar niet uit Mij, en om zich met een bedekking te bedekken,
maar niet uit Mijn Geest, om zonde tot zonde te doen; 2 Die gaan, om af te
trekken in Egypte, en vragen Mijn mond niet; om zich te sterken met de macht
van Farao, en om hun toevlucht te nemen onder de schaduw van Egypte. 3 Want de
sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte zijn, en die toevlucht onder de
schaduw van Egypte tot schande. 4 Wanneer zijn vorsten zullen geweest zijn tot Zoan, en zijn gezanten zullen gekomen zijn tot nabij Chanes; 5 Hij zal hen allen beschaamd
maken door een volk, dat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot
voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal. 6 De last der
beesten, van het zuiden, naar het land des angstes, en der benauwdheid, van
waar de sterke leeuw en de oude leeuw is, de basilisk en de vurige vliegende
draak; hun goederen zullen zij voeren op den rug der veulens, en hun schatten
op de bulten der kemelen, tot het volk, dat hun geen nut zal doen. 7 Want
Egypte zal ijdellijk en te vergeefs helpen; daarom heb Ik hierover geroepen;
Stilzitten zal hun sterkte zijn. (Statenvertaling)
Het
Bijbelboek Jesaja 30:4 spreekt over de vorsten (in het meervoud) van Egypte die
te Zoan verblijven en er wordt
verwezen naar de residentie Chanes waar
gezanten arriveren. Beide Egyptische hoofdplaatsen heb ik eerder geïdentificeerd
met het Egyptische Tanis dat voor het Hebreeuwse Zoan staat en de plaats Chanes is identiek met het Egyptische Te-haphne-hes wat residentie van de
Nubiër betekende. De Nijldelta was ten tijde van de profeet Jesaja als een
lappendeken met verschillende huizen of dynastieën die ieder over hun gebied
van Egypte als vazallen heersten. Hun leenheer was Amonhotep IV die volgens
mijn revisie in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort. Zie mijn
boek: De zonaanbidder, Achnaton de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016.
De tweeëntwintigste Libische dynastie had haar
hoofdplaats in Tanis, het Bijbelse Zoan, samen met een afsplitsing van de drieëntwintigste
dynastie. In Memfis, het Bijbelse Nof, zat de vierentwintigste dynastie tezamen
met vertegenwoordigers van de achttiende dynastie. Deze laatsten hadden naast
Thebe ook in Memfis een residentie. En te Chanes was de vijfentwintigste
dynastie vertegenwoordigd met een Ethiopiër of Nubiër op de troon. De Libiërs
en de Ethiopiërs heb ik mijn studie beschreven als een soort politiehonden die
door Amonhotep III en Achnaton gebruikt werden ter handhaving van hun macht,
zowel binnen als buiten de grenzen van Egypte. Dit is het ook het plaatje dat
de profeet Jesaja in zijn negentiende hoofdstuk over Egypte neerzette. Egypte
zou na een opstand van stad tegen en stad en koninkrijk tegen koninkrijk
overgegeven worden in de macht van een hardvochtig en gestreng heer. Deze
dwingeland identificeerde ik met de godsdienstige fanaticus Amonhotep IV of
Achnaton. Deze farao verplaatste zijn hoofdstad van Thebe naar een nieuw
gebouwde stad met de naam Achet-Aton. Voor zijn gebieden in Klein-Azië had hij
minder interesse die dan ook een voor een verloren gingen.
Het is uit de rij van de hiervoor opgegeven dynastieën
dat farao So geselecteerd dient te worden. Voorwaar geen eenvoudige opdracht.
Wie was farao
So? Een Ethiopiër? Een Libiër? Een autochtone Egyptenaar?
Herodotus (Boek 2, 137) heeft het meerdere malen over een
Ethiopische koning met de naam Sabakoos,
die het zowel Psammetichos als zijn voorganger Anysis moeilijk maakte gedurende
een periode van vijftig jaar. Diodorus van Sicilië, een historicus uit de
eerste eeuw voor Christus, schrijft in zijn historisch werk dat in totaal vier
Ethiopische faraos over Egypte geheerst hebben en dit gedurende een periode
van 36 jaar, hoewel hij schrijft dat dit heersen met intervallen gebeurde.
In 709 v. Chr. vond tijdens de belegering van
Jeruzalem door het Assyrische leger, de slag van Elteke plaats tussen het leger
van Egypte en dat van Assyrië aan de grens met Egypte. De Bijbel noemt Tirhaka
bij naam als de koning van Ethiopië die in bondgenootschap met Hizkia tegen de
Assyriërs optrok maar geen uitredding bracht. Tirhaka is zodoende als farao van
Ethiopië met het veertiende regeringsjaar van Hizkia verbonden. Tirhaka regeerde
in co-regentschap met de Ethiopiërs Sjabaka en Sjebitkoe. De Kawa-stele maakt
dit duidelijk. Deze inscriptie leert dat het zesde jaar van Tirhaka gelijk was
aan het vijftiende jaar van Sjabaka en het derde jaar van Sjebitkoe. De
voorganger van Sjabaka was Pianchi die in zijn eenentwintigste regeringsjaar
een invasie vanuit Nubië naar de Nijldelta leidde. Op de tijdsbalk plaatsen we
farao Sjabaka ten tijde van de val van Samaria. Was hij de Bijbelse So? Of was
het Pianchi zijn voorganger?
Volgens het werk van Dr. Immanuël Velikovsky was de Bijbelse So een Sosenk of een
Osorkon van de Libische tweeëntwintigste dynastie de meest geschikte
kandidaat. Velikovsky plaatste de tweeëntwintigste dynastie in de achtste en
zevende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk en brak terecht met de orthodoxe
identificatie van Sheshonk of Sjosjenq I met de Bijbelse farao Sisak die in het
vijfde regeringsjaar van Rehabeam Juda binnenviel en de Tempel te Jeruzalem plunderde.
De bekende wetenschapper Isaac Newton die een
revisionist van de geschiedenis van de oudheid was, schreef ook zijn mening
over farao So neer. Volgens Newton was de Ethiopiër Sabakoos of Sabacon die Herodotos beschreef de Bijbelse farao So. En mogelijk schrijft Newton, was
Sabacon identiek met Sethon of Sethoos.
Hierna het betreffende gedeelte dat ik van het internet plukte:
In the Dynasties of Manetho;
Sevechus is made the successor of Sabacon,
being his son; and perhaps he is the Sethon
of Herodotus, who became Priest of Vulcan, and neglected military discipline: for Sabacon is
that So or Sua with whom Hoshea King of Israel conspired against the Assyrians,
in the fourth year of Hezekiah, Anno Nabonass. 24. Herodotus tells
us twice or thrice, that Sabacon after a long Reign of fifty years relinquished
Egypt voluntarily, and that Anysis who fled from him, returned and Reigned
again in the lower Egypt after him, or rather with him: and that Sethon Reigned
after Sabacon, and went to Pelusium against the army of Sennacherib, and was
relieved with a great multitude of mice, which eat the bow-strings of the
Assyrians; in memory of which the statue of Sethon, seen by Herodotus, [339]
was made with a Mouse in its hand. A Mouse was the Egyptian symbol of
destruction, and the Mouse in the hand of Sethon signifies only that he
overcame the Assyrians with a great destruction. The Scriptures inform us, that
when Sennacherib invaded Judæa and besieged Lachish and Libnah, which was in
the 14th year of Hezekiah, Anno Nabonass. 34. the King of Judah trusted upon
Pharaoh King of Egypt, that is upon Sethon, and that Tirhakah King of Ethiopia
came out also to fight against Sennacherib, 2 King. xviii. 21. & xix. 9. which makes it probable, that when Sennacherib
heard of the Kings of Egypt and Ethiopia coming against him, he went from
Libnah towards Pelusium to oppose them, and was there surprised and set upon in
the night by them both, and routed with as great a slaughter as if the
bow-strings of the Assyrians had been eaten by mice. Some think that the
Assyrians were smitten by lightning, or by a fiery wind which sometimes comes
from the southern parts of Chaldæa. After this victory Tirhakah succeeding
Sethon, carried his arms westward through Libya and Afric to the mouth of the
Straits: but Herodotus tells us, that
the Priests of Egypt reckoned Sethon the last King of Egypt, who Reigned before
the division of Egypt into twelve contemporary Kingdoms, and by consequence
before the invasion of Egypt by the Assyrians.
(THE CHRONOLOGY OF ANCIENT
KINGDOMS AMENDED. A SHORT CHRONICLE from the First Memory of Things in Europe,
to the Conquest of Persia by Alexander the Great, by Sir ISAAC NEWTON, London,
MDCCXXVIII, 1728 AD)
Het boeiende aan de studie van Newton is dat deze
onderzoeker in de achttiende eeuw uitsluitend werkte met het historische
materiaal dat toen voorhanden was via de Bijbel, Flavius Josephus, Herodotos,
Diodorus en vele andere historici. Het archeologische terrein in Egypte lag
toen nog braak en zou pas voor het Westen toegankelijk worden na de campagne
van Napoleon in Egypte in de negentiende eeuw. Maar de eerder vermelde oudheidhistorici
had Newton door en door in de grondtekst bestudeerd en toen al had hij een
revisie van de Egyptische geschiedenis neergepend waar heden heel wat bruikbare
puzzelstukjes in gevonden kunnen worden.
Met dit artikel wil ik echter verder aandacht geven
aan farao Sethoos van de historicus Herodotos. De naam Sethoos is een Griekse
naamversie van een Egyptische farao. Herodotos schrijft dat farao Sethoos een
tijdgenoot van de Assyriër Sanherib was. En van Sanherib weten we dat deze de
zoon en troonopvolger van Sargon II, de usurpator was. Sanherib staat ook in de
Bijbel vermeld met zijn belegering van Jeruzalem in het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia van Juda zijnde 709 v. Chr. Dit jaartal is
slechts acht jaar verwijderd van de val van Samaria in 717 v. Chr.
Herodotos Boek 2,
141. After him there came to the throne the priest of
Hephaistos, whose name was Sethos.
This man, they said, neglected and held in no regard the warrior class of the
Egyptians, considering that he would have no need of them; and besides other
slights which he put upon them, he also took from them the yokes of corn-land
which had been given to them as a special gift in the reigns of the former
kings, twelve yokes to each man. After
this, Sanacharib king of the Arabians and of the Assyrians marched a great host
against Egypt. Then the warriors of the Egyptians refused to come to the
rescue, and the priest, being driven into a strait, entered into the sanctuary
of the temple and bewailed to the image of the god the danger which was
impending over him; and as he was thus lamenting, sleep came upon him, and it
seemed to him in his vision that the god came and stood by him and encouraged
him, saying that he should suffer no evil if he went forth to meet the army of
the Arabians; for he himself would send him helpers. Trusting in these things
seen in sleep, he took with him, they said, those of the Egyptians who were
willing to follow him, and encamped in Pelusion,
for by this way the invasion came: and not one of the warrior class followed
him, but shop-keepers and artisans and men of the market. Then after they came,
there swarmed by night upon their enemies mice of the fields, and ate up their
quivers and their bows, and moreover the handles of their shields, so that on
the next day they fled, and being without defence of arms great numbers fell. And
at the present time this king stands in the temple of Hephaistos in stone,
holding upon his hand a mouse, and by letters inscribed he says these words:
"Let him who looks upon me learn to fear the gods."
Herodotos beschrijft Sethoos als
de opperpriester van Hefaistos en maakt hem een tijdgenoot van Sanherib van
Assyrië, tegen wie hij ook moest strijden. De strijd vond plaats bij Peloesion,
de gangbare toegang tot Egypte in het noorden langs de kustroute, en Herodotus
verhaalt hoe de Assyriërs moesten vluchten vanwege een muizenplaag die het
Assyrische leger teisterde.
De conclusie is dat meerdere Egyptische legers en
legerbevelhebbers aan de beschreven strijd deelgenomen te hebben. We hebben
Tirhaka met een legertroep en we hebben Sethoos met een legertroep die
geallieerd een Assyrische invasie een halt toeroepen. Twee aanvoerders; wat
verwijst naar de vorsten van
Zoan van de profeet Jesaja in de Bijbel.
Maar wie was Sethos? Met welke farao moet hij geïdentificeerd
worden?
In mijn studie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 307-311, identificeerde ik hem met farao Zet van de drieëntwintigste
dynastie. Volgens het studiewerk van Donovan A. Courville (The Exodus Problem
and its Ramifications, Chapter XVIII) was de laatste farao van dynastie XXIII
met de naam Zet gelijk aan de Sethnakht de grondvester van de twintigste
dynastie. Sethnakht was volgens Courville een overgangsfiguur tussen de twee
dynastieën. De orthodoxe Egyptologie heeft niet veel informatie over deze
koning en veel over zijn afkomst en leven wordt gespeculeerd.
De Sethoos van Herodotos wordt opgevolgd door twaalf
koningen die ieder voor een tijd over een gebied van Egypte heersten. Later zou
één van hen: farao Psammetichos, de alleenheerschappij overnemen.
Herodotos Boek 2:
147. but I will now recount that which other nations
also tell, and the Egyptians in agreement with the others, of that which
happened in this land: and there will be added to this also something of that
which I have myself seen.
Being set free after
the reign of the priest of Hephaistos, the Egyptians, since they could not
live any time without a king, set up
over them twelve kings, having divided all Egypt into twelve parts. These
made intermarriages with one another and reigned, making agreement that they
would not put down one another by force, nor seek to get an advantage over one
another, but would live in perfect friendship: and the reason why they made
these agreements, guarding them very strongly from violation, was this, namely
that an oracle had been given to them at first when they began to exercise
their rule, that he of them who should pour a libation with a bronze cup in the
temple of Hephaistos, should be king of all Egypt (for they used to assemble
together in all the temples).
151. Now the
twelve kings continued to rule justly, but in course of time it happened
thus:--After sacrifice in the temple of Hephaistos they were about to make
libation on the last day of the feast, and the chief-priest, in bringing out
for them the golden cups with which they had been wont to pour libations,
missed his reckoning and brought eleven only for the twelve kings. Then that
one of them who was standing last in order, namely Psammetichos, since he had no cup took off from his head his
helmet, which was of bronze, and having held it out to receive the wine he
proceeded to make libation: likewise all the other kings were wont to wear
helmets and they happened to have them then. Now Psammetichos held out his
helmet with no treacherous meaning; but they taking note of that which had been
done by Psammetichos and of the oracle, namely how it had been declared to them
that whosoever of them should make libation with a bronze cup should be sole king of Egypt,
recollecting, I say, the saying of the Oracle, they did not indeed deem it
right to slay Psammetichos, since
they found by examination that he had not done it with any forethought, but
they determined to strip him of almost all his power and to drive him away into
the fen-country, and that from the fen- country he should not hold any dealings
with the rest of Egypt.
152. This Psammetichos
had formerly been a fugitive from the
Ethiopian Sabacos who had killed his father Necos, from him, I say, he had then been a fugitive in Syria; and
when the Ethiopian had departed in consequence of the vision of the dream, the
Egyptians who were of the district of Saïs brought him back to his own country.
De
identificatie van de Sethoos van Herodotos met Sethnakht de grondvester van de
twintigste dynastie ligt voor de hand wanneer we in de twaalf koningen van
Herodotos als opvolgers van Sethos, de Ramessieden willen herkennen. De tien
Ramessieden die samen met Necho en Psammetichos de twaalf koningen van
Herodotos maken. Het is een passend puzzelstuk dat men via deze identificatie
kan invoegen.
De
vraag naar wie exact farao So van de Bijbel was blijft nog onbeantwoord, maar
farao Sethnakht alias Sethoos is naar mijn mening de meest logische kandidaat. We
moeten ook bedenken dat de Egyptische faraos meerdere namen hadden met buiten
Egypte dikwijls andere namen. De faraos Amonhotep III en Amonhotep IV
bijvoorbeeld werden in Klein-Azië in het Akkadisch aangesproken als Nimmoeria
en Nafoeria. Het is alzo niet ongewoon dat in Israël een farao met de naam So bekend
was.
Het elfde historische jubeljaar van oktober 905/september 904 v. Chr.
We
vervolgen deze week onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 15.09.2017 met aandacht voor het tiende
historische jubeljaar van oktober 954/september 953 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van koning Rehabeam van Juda. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3019971
We
zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken
verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien
jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse
jaartelling gebaseerd met de geboorte van Jezus Christus, onderverdeeld in vier
vakken van elk drie maanden van januari tot december. De sabbatjaren staan
daaronder in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van
oktober tot september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de
negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het
volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was
gegaan. Dit volgens de manier van tellen door William Whiston.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V., die we al
behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28
AD, het jaar dat Jezus zich te Nazareth als Messias bekendmaakte en het aangename jaar des HEREN
uitriep.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
In het
vorige artikel over de jubeljaren hebben we gezien dat ten tijde van Rehabeam,
de zoon van Salomo bij de Ammonietische Naäma, het tiende jubeljaar
hoogstwaarschijnlijk niet gehouden werd (1 Koningen 14:21-22). Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 211-215. Het begin van de ongerechtigheid van Israël nam in
983 v. Chr. een aanvang bij de huwelijksvoltrekking van Salomo met Naäma. Tien
van de twaalf stammen van Israël zouden zich kort na de troonsbestijging van
Rehabeam afscheuren. Zij volgden Jerobeam die op een woord des HEEREN van de
profeet de leiding over tien stammen opnam.
Het Bijbelse
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende
het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze
veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden binnentrekken. Het doel van het
jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke individueel verlies van land en
rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te
herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke Leviticus
25:1-55. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Naomi in het Bijbelboek
Ruth. Het sabbat-en het jubeljaargebod van Leviticus hoofdstuk 25 leert ook duidelijk
dat de sabbatjaar- en jubeljaartelling een aanvang nam bij de inbezitneming van
het land Kanaän door de Israëlieten.
Leviticus
25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2
Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer
gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat
voor de HERE.
Israël
heeft in zijn lange geschiedenis zelden het jubeljaargebod gehouden. Volgens
mij zonder twijfel als reden van winstbejag door de machthebbers. De wortel van
alle kwaad is de geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het
eerste sabbatjaar van apr1437/mrt1436 v. Chr. gerekend, tot en met het
sabbatjaar van apr604/mrt603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen
vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het
sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die exact
zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het (ontvolkte) land dat toen zijn
sabbatrust kreeg.
Bij de
dood van Rehabeam in 949 v. Chr. werd deze opgevolgd door zijn zoon Abiam die
voor een korte tijd regeerde. Daarna zie we op het bijgevoegde schema dat Asa,
de zoon van Abiam, de scepter van Juda overnam. Hetzelfde schema toont in het
voorjaar van 941 v. Chr. een verticale lijn dat een meganatuurcatastrofe
weergeeft die dat jaar vooral Egypte trof. Het was de zogenaamde zondvloed van Deucalion die ik meen te
kunnen dateren. Zie het artikel van 13.03.2017
op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400
In
vorige afleveringen gaf ik aandacht aan de cyclus van meganatuurcatastrofes van
de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six
Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is in de cyclus van deze
rampen, dat de beschreven zondvloed van Deucalion geplaatst moet worden. In een
cyclus van 54 jaar en zes maanden werd planeet aarde in de oudheid vanaf de
vierentwintigste eeuw tot aan de achtste eeuw v. Chr. getroffen. Daarna kwam
volgens de theorie ons zonnestelsel tot rust.
Het
volgende schema toont de lange regeerperiode van Asa via de derde, vierde en
vijfde sabbatjaarcyclus. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 225-228 heb ik de chronologie van de koningen van
Israël en Juda voor deze periode uitgewerkt. Chronologie is de ruggengraat van alle
geschiedschrijving. De definitie van chronologie is de volgende: volgorde van
tijdstippen waarop gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
Het Nederlandse woord
chronologie komt uit het Griekse: K R O N O L O G I A. Kronos betekent tijd
en legein betekent zeggen of vertellen. Kronos
en Kronologie nemen in de Bijbel een belangrijke plaats in wat logisch is
aangezien de Bijbel ook een historisch boek is.
Het
vijftiende regeringsjaar van Asa was getuige van een Ethiopisch-Nubische
invasie van Juda die Asa kon afslagen. Het gevolg van de Nubische invasie was
een breuk in de Egyptische achttiende dynastie vanaf Amonhotep II tot
Thothmosis IV. Het Nubische miljoenenleger van Zera was namelijk doorheen
Egypte naar Klein-Azië opgerukt. Zie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 229-232. Dat er een Nubische tussenperiode in de
achttiende dynastie zat, heb ik in mijn boek De Zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens
de profeet Jesaja, aangetoond.
Aan de
lange regeerperiode van Asa kwam een einde in 906 v. Chr., waarna hij opgevolgd
werd door zijn zoon Josafat. De blauwe balk toont de vijfde, zesde en zevende
sabbatjaarcyclus die ons via het volgende schema naar het elfde jubeljaar
leidt.
Op het
bijgevoegde schema merken we verder in het tienstammenrijk de regeerperiode van
Omri en de bouw van Samaria door hem in 914 v. Chr. In mijn nieuw boek: Kronieken der koningen van
Israël, dat in het najaar gepubliceerd zal worden, geef ik heel wat
aandacht aan deze periode in de geschiedenis van het tienstammenrijk. Vooral de
link met de Assyrische koningslijst wordt uitgediept en gereviseerd aan de
chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt. De Assyriërs verwijzen in hun
annalen naar de dynastie van Omri en Achab.
Het
bijgevoegde schema toont via een blauwe verticale balk het historische elfde
jubeljaar sinds de instelling ervan door Mozes. Het is niet toevallig dat het
eerste regeringsjaar van Josafat gelijk valt met het elfde jubeljaar. Over
Josafat vinden we veel positiefs geschreven in de Bijbel.
1
Koningen 22:41 Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda, in het
vierde jaar van Achab, den koning van Israël. 42 Josafat was vijf en dertig
jaren oud, als hij koning werd, en regeerde vijf en twintig jaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was Azuba, de dochter van Silchi. 43 En hij wandelde
in al den weg van zijn vader Asa; hij week niet daarvan, doende dat recht was in de ogen des HEEREN. 44 Evenwel werden de
hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten. 45 En
Josafat maakte vrede met den koning van Israël. 46 Het overige nu der
geschiedenissen van Josafat, en zijn macht, die hij bewezen heeft, en hoe hij
geoorloogd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der
koningen van Juda? 47 Ook deed hij uit het land weg de overige schandjongens,
die in de dagen van zijn vader Asa overgebleven waren. 48 Toen was er geen
koning in Edom, maar een stadhouder des konings. 49 En Josafat maakte schepen
van Tharsis, om naar Ofir te gaan om goud; maar zij gingen niet, want de
schepen werden gebroken te Ezeon-geber. 50 Toen zeide Ahazia, de zoon van
Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten met uw knechten op de schepen varen;
maar Josafat wilde niet. 51 En Josafat ontsliep met zijn vaderen, en werd bij
zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Joram werd
koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
Er
staat in vers 43 van het hiervoor vermelde Bijbelcitaat dat Josafat wandelde
in al den weg van zijn vader Asa; hij week niet daarvan, doende dat recht was in de ogen des HEEREN. We kunnen aannemen dat
alhoewel de Bijbel niet specifiek naar het houden van het jubeljaar verwijst,
dit bijzonder jaar door Josafat toch gehouden werd. Het hierna volgende citaat
uit het Bijbelboek 2 Kronieken leert dat Josafat leraren naar de steden van
Juda uitzond die het volk onderrichten in de Wet des HEEREN.
2
Kronieken 17:1 En zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats, en hij sterkte zich tegen
Israël. 2 En hij leide krijgsvolk in alle vaste steden van Juda, en leide
bezettingen in het land van Juda, en in de steden van Efraïm, die zijn vader
Asa ingenomen had. 3 En de HEERE was met Josafat; want hij wandelde in de vorige wegen zijns vaders Davids, en zocht
de Baäls niet. 4 Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde in Zijn geboden, en niet naar het doen van Israël.
5 En de HEERE bevestigde het koninkrijk in zijn hand, en gans Juda gaf Josafat
geschenken; en hij had rijkdom en eer in menigte. 6 En zijn hart verhief zich in de wegen des HEEREN; en hij nam verder
de hoogten en de bossen uit Juda weg. 7 In het derde jaar nu zijner regering
zond hij tot zijn vorsten, tot Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja, en
tot Nathaneel, en tot Michaja, opdat men
zou leren in de steden van Juda. 8 En met hen de Levieten, Semaja en
Nethanja, en Zebadja, en Asaël, en Semiramoth, en Jonathan, en Adonia, en
Tobia, en Tob-adonia, de Levieten, en met hen de priesters Elisama en Joram. 9
En zij leerden in Juda, en het wetboek
des HEEREN was bij hen; en zij gingen rondom in alle steden van Juda, en
leerden onder het volk. 10 En een verschrikking des HEEREN werd over alle
koninkrijken der landen, die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden tegen
Josafat. 11 En van de Filistijnen brachten zij Josafat geschenken met het
opgelegde geld; ook brachten hem de Arabieren klein vee, zeven duizend en
zevenhonderd rammen, en zeven duizend en zevenhonderd bokken. 12 Alzo nam
Josafat toe, en werd ten hoogste groot; daartoe bouwde hij in Juda burchten en
schatsteden. 13 En hij had veel werks in de steden van Juda, en krijgslieden,
kloeke helden in Jeruzalem. 14 Dit nu is hun telling, naar de huizen hunner
vaderen. In Juda waren oversten der duizenden: Adna de overste, en met hem
waren driehonderd duizend kloeke helden. 15 Naast hem nu was de overste
Johanan; en met hem waren tweehonderd en tachtig duizend; 16 Naast hem was
Amasia, de zoon van Zichri, die zich vrijwillig den HEERE overgegeven had; en
met hem waren tweehonderd duizend kloeke helden. 17 En uit Benjamin was Eljada,
een kloek held; en met hem tweehonderd duizend, die met boog en schild gewapend
waren. 18 En naast hem was Jozabad; en met hem waren honderd en tachtig
duizend, ten krijge toegerust. 19 Dezen waren in den dienst des konings;
behalve degenen, die de koning in de vaste steden door gans Juda gezet had.
(Statenvertaling)
Vers vier van het hierboven
vermelde Bijbelcitaat verwijst naar het tienstammenrijk: Israël, dat
halsstarrig zijn weg los van de HEERE God verder volgde.
De chronologie van de
regeerperiode van Josafat en zijn tijdgenoten in het tienstammenrijk heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: kroniek van koning Josafat van Juda, blz. 237-241, uiteengezet.
Het elfde jubeljaar van oktober
905/september 904 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de dertig
jubeljaren die er waren vanaf het openbaar worden van Jezus van Nazareth als de
Messias in de synagoge van zijn thuisstad zoals door de evangelist Lucas (4:19)
gebracht, en vervolgens terug de tijd in vanaf oktober 27/september 28 AD tot
het eerste jubeljaar van oktober 1395/september 1394 v. Chr. Het historisch
verifieerbare vijftiende jubeljaar van 709/708 v. Chr. met het veertiende
regeringsjaar van Hizkia (Jesaja 37:30) en het achttiende jubeljaar van 562/561
v. Chr. (2 Koningen 25-27) met de vrijlating van Jojachin in dien
zevenendertigste ballingsjaar, zijn de belangrijkste navigatiepunten op de
tijdsbalk, die onze reis in de tijd terug als correct zijnde bevestigen. Hierna
een opgave van de jubeljaren volgend op het elfde jubeljaar:
Het
jaar oktober 27/september 28 AD was heilshistorisch gezien het jaar van het
openbaar worden van Messias Jezus aan Israël. Paulus noemt het in zijn brief
aan de Galaten: de volheid des tijds.
Galaten
4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden,
geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; 5 Opdat Hij degenen, die onder
de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen
zouden. 6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons
uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader! 7 Zo dan, gij zijt niet meer
een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook
een erfgenaam van God door Christus. (Statenvertaling)
De evangelist
Lucas brengt in zijn vierde hoofdstuk (4:16-21) de geschiedenis van de Heer
Jezus Christus die op de sabbatdag in de synagoge te Nazareth voor de daar
verzamelde Joden zich bekend maakt als de Gezalfde of de Christus. Hij deed dit
door in het Bijbelboek Jesaja dat Hem aangereikt werd, de plaats op te zoeken
waar geschreven staat:
Jesaja
61:1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de
HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen;
Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den
gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; 2
Om uit te roepen het jaar van het
welbehagen des HEEREN,
In het
midden van de zin van vers twee stopte hij echter met voorlezen, gaf de boekrol
terug aan de dienaar en verklaarde aan de gemeente dat dit Schriftwoord nu voor
hun oren vervuld was. Het resultaat was dat Hij door de aanwezige Joden
afgewezen werd en uit de synagoge geworpen (Lucas 4:28-30).
Het
blijft boeiend om het Schriftgedeelte van de profeet Jesaja in zijn geheel te
lezen. Vers twee vervolgd namelijk met de vermelding van een dag der wraak ter
troosting van alle treurigen Sions. Hierna het betreffende Schriftgedeelte dat
in wezen het toekomstige herstel van Israël in het land der vaderen leert bij
de wederkomst van de Messias:
Jesaja
2:2 en den dag der wraak onzes Gods; om alle
treurigen te troosten; 3 Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven
worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor
een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikebomen der gerechtigheid, een
planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde. 4 En zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, de vorige verstoringen
weder oprichten, en de verwoeste steden vernieuwen, die verstoord waren van
geslacht tot geslacht. 5 En uitlanders zullen staan, en uw kudden weiden;
en vreemden zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn. 6 Doch gijlieden
zult priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult
het vermogen der heidenen eten, en in hun heerlijkheid zult gij u roemen. 7
Voor uw dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel; daarom
zullen zij in hun land erfelijk het dubbele bezitten; zij zullen eeuwige
vreugde hebben. 8 Want Ik, de HEERE, heb het recht lief, Ik haat den roof in
het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun werk in der waarheid zal zijn; en Ik
zal een eeuwig verbond met hen
maken. 9 En hun zaad zal onder de heidenen bekend worden, en hun nakomelingen
in het midden der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, dat
zij zijn een zaad, dat de HEERE gezegend heeft. 10 Ik ben zeer vrolijk in den
HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de
klederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk
een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich
versiert met haar gereedschap. 11 Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt,
en gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten; alzo zal de
Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken.
(Statenvertaling)
Uiteindelijk
zal onze reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Het reisverslag van
Wenamon met de titel: ‘de zinloze
tochten van Wen-amon’ is een bewaard gebleven rapport van een Egyptische
handelsmissie in de oudheid waar de ambtenaar Wen-amon mee belast werd. Volgens
het verslag moest de heilige bark van Amon-Ra in Thebe hersteld worden. Omdat
Egypte geen degelijk hout bezat werd Wenamon eropuit gestuurd om in Byblos in
Klein-Azië cederhout te gaan halen.
Tijdens de reis werd Wen-amon
volgens het reisverslag bestolen door een van zijn bemanningsleden en als een
gevolg arriveerde hij zonder goud en geloofsbrieven in de haven Dor waar hij
niet hartelijk ontvangen werd door Tjeker-baäl, de lokale vorst. Na veel
onderhandelen en het toezenden van extra fondsen uit Egypte kreeg Wenamon toch
zijn lading hout, maar zijn problemen waren verre van voorbij. Na vervolgens een
reis via Tyrus en Sidon, belandde hij zelfs op Cyprus waar hij door een
koningin met de naam Hatiba, werd opgenomen. De beklagenswaardige indruk die
Wen-amon maakte is evenredig met de positie, die Egypte blijkbaar op dat
tijdstip in de oude wereld innam. Het einde van het relaas is verloren gegaan,
maar aangezien het papyrus in Thebe gevonden werd, kunnen we er zeker van zijn
dat de opdracht van Wenamon een goed einde kende.
Volgens de orthodoxe
Egyptologie wordt het reisverslag van Wen-Amon aan het einde van Manetho ’s twintigste
of het begin van de eenentwintigste dynastie in de elfde eeuw voor Christus gedateerd.
De meningen betreffende het plaatsen van Wenamon op de tijdsbalk lopen ook in
de orthodoxie uiteen. Sommige onderzoekers zoals de Egyptoloog J.H. Breasted
(1865-1935) menen het einde van de tijdsperiode van de regering van Ramses XI
te herkennen, en weer anderen verankeren het vermelde vijfde regeringsjaar in
het reisverslag aan de regering van farao Smendes I van Manetho ’s eenentwintigste
dynastie. Het was de Grieks-Egyptische historicus Manetho die de eenentwintigste
dynastie in de geschiedenis van Egypte inlaste. In werkelijkheid waren de
zogenaamde heersers van dit huis geen farao’s van Koninklijke afstamming, maar alleen
maar machtige priesters.
Het merkwaardige van het
reisverslag van Wenamon is dat de aanvang van de reis in het vijfde
regeringsjaar van een niet bij naam genoemde
farao gedateerd wordt. Het is als
een gevolg raden naar de identiteit van de niet bij naam genoemde farao en
ook is het vooral een raden naar het waarom van het niet vernoemen van de naam
van de dan regerende farao, wat ongebruikelijk was in het oude Egypte?
Een kaart uit de
voortreffelijke Bijbelatlas ‘The MacMillan Bible Atlas, 1968, no. 67. De
Assyrische provinciegrenzen van de achtste eeuw v. Chr. heb ik aangebracht. De
Tjeker hadden zich volgens de herziening sinds het einde van de achtste eeuw v.
Chr. aan de kust van het oude Israël gevestigd.
Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid en
vooral het herschikken van de Egyptische koningslijsten, zoals in ‘TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 27-46, gebracht,
behoort Wenamon gereviseerd op de tijdsbalk in de zevende eeuw voor Christus.
De twintigste dynastie met als toonaangevende farao Ramses
III verhuist volgens mijn revisie op de tijdsbalk naar de achtste en zevende
eeuw v. Chr. De invasie van de zeevolken heb ik zelfs nauwkeurig in het jaar
712 v. Chr. gedateerd in het achtste regeringsjaar van Ramses III. Zie: De
Assyriologie herzien, 2012, Appendix 2. Zie
ook het artikel op dit blog van 29.11.2016: de chronologie van Ramses III en de zeevolken
gereviseerd, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1480287600&stopdatum=1480892400
Hoewel Ramses III de overwinning op de zeevolken claimde was
het toch mogelijk dat bepaalde zeevolken zoals de
Tjeker en nieuwe Filistijnen zich daarna langs
de kust van Klein-Aziëkonden vestigen. Het was in de havenstad Dor bij de Tjeker
dat Wenamon’s nachtmerrie begon. De seculiere Egyptologie heeft geen moeite met
een onafhankelijk Tjeker-land in de elfde en tiende eeuw v.Chr. aan dezelfde
kust waar de koningen van Israël toen zeggenschap hadden. Het gebied viel
nochtans volgens de Bijbel tijdens de orthodoxe tijdsperiode onder de controle
van de koningen van Israël en de Bijbel zwijgt over de Tjeker. Een sterk
verenigd Israël dat onder de koningen David en Salomo toen heerste van de beek
van Egypte af tot aan de Eufraat en waar het plaatje van de orthodoxie niet in past.
Het plaatsen van de eenentwingtigste dynastie tijdens deze tijdsperiode is het
gevolg van het hanteren van de foutieve Sothiskalender gelanceerd door de
Egyptoloog Eduard Meyer (1855/1930). Zie het artikel op dit blog van 18.08.2017: de Dendera tempel.
Binnen het raamwerk van de herziene chronologie komen nu heel
wat puzzelstukjes passend samen. De eenentwintigste dynastie hoort op de
tijdsbalk namelijk thuis in de periode volgend op de verwijdering van de
Aton-vereerders, de lange periode (739/671 v. Chr.) dat de eredienst aan de god
Amon in Egypte verboden was en al de tempels gesloten. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 345-360.
Het is logisch aan te nemen dat de zogenaamde heilige
houten bark van Amon-Ra daarna aan restauratie toe was, het enige doel trouwens
van de reis van Wenamon in het vijfde regeringsjaar van de dan regerende farao.
Maar
waarom geen naamvermelding van de dan heersende farao? De eenentwintigste dynastie van Manetho was een zogenaamde
priesterdynastie die regeerde rond de heiligdommen van de god Amon te Thebe,
maar ook een residentie te Tanis in de Nijldelta had. Een Nijldelta die in deze
tijdsperiode een lappendeken was van dynastieën of huizen die allen vazallen
van de Assyriërs waren, Assyriërs die Egypte ten tijde van Essarhaddon in 671 v.Chr.
onder de voet hadden gelopen. De belangrijkste aangestelde vazal van de Assyriërs was Horemheb.
Velikovsky maakte duidelijk dat Horemheb in deze tijdspanne als farao te
plaatsen is. Waar ik bij Velikovsky van afwijk is dat ik meen dat de Amarna-farao’s,
de zogenaamde Aton-vereerders, onmiddellijk aan Horemheb voorafgingen.
Farao Achnaton was een tijdgenoot
van Achaz in Juda en van Pekah en Hosea in Israël. De zogenaamde Amarna
briefwisseling werd met deze koningen gevoerd. In mijn boek ‘De Zonaanbidder, Achnaton, de strenge en
hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, blz. 89-125, toon ik aan dat
de rebel Labaja van de Amarnabriefwisseling met Pekah van Israël
geïdentificeerd kan worden en Rib Addi met Hosea.
Farao Horemheb
die door de buitenlandse Assyriërs tot farao aangesteld werd was een gehaat
heerser en het ligt voor de hand dat dit de reden voor Wen-amon was om deze
gehate naam in zijn reisverslag niet te vermelden.
De
Assyriërs hadden het veroverde gebied in Klein-Azië in nieuwe provincies
ingedeeld. Dor was op deze manier een schatplichtig land aan Assyrië met een
redelijk onafhankelijk koning aan het hoofd. In Juda zat de eveneens aan
Assyrië schatplichtige Manasse op de troon. In Egypte werden tijdens deze
periode massaal graven van achttiende dynastie-heersers geschonden en geplunderd.
Het waren de priester-heersers van de eenentwintigste dynastie die een en ander
trachten te herstellen. De Egyptoloog Breasted vermeldt ook dat ten tijde van
Ramses IX een aantal Egyptische afgezanten gedurende zeventien jaar in Dor door
lokale stadvorsten gegijzeld werden en daarna de dood vonden. Een periode van
chaos en anarchie was het voor heel de regio en het is binnen het raamwerk van
de herziening van de geschiedenis van de oudheid dat een en ander beter
verklaarbaar wordt.
Dat
Wenamon met de nodige fondsen naar Dor reisde toont aan dat deze regio niet
langer schatplichtig aan Egypte was. Een toestand die ten tijde van de
Assyriërs onder Sanherib, Essarhaddon en Assurbanipal het geval was. Het gebied
van de Levant stond van dan af onder de Assyriërs en onder Essarhaddon werd
Egypte zelfs onder de voet gelopen.
De
vorst van de Tjeker te Dor stelt zich dan ook aanmatigend en onafhankelijk
tegenover Wenamon op met absolute onverschilligheid naar de Egyptische god Amon
toe.
De tocht van de profeet Elia naar de berg Gods Horeb in Arabië
De
bijzondere geschiedenis van het optreden van de profeet Elia ten tijde van
koning Achab en zijn beruchte Fenicische vrouw Izebel is onder Bijbelkenners
heel bekend.
1 Koningen 16:29 Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël in het
achtendertigste jaar van Asa, de koning van Juda. En Achab, de zoon van
Omri, regeerde te Samaria tweeëntwintig
jaar over Israël. 30 Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen
des HEREN, meer dan allen die vóór hem geweest waren. 31 Het minst erge was,
dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning
der Sidoniërs, en ging de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen. 32
Vervolgens richtte hij voor de Baäl een altaar op in het huis van de Baäl, dat hij te Samaria gebouwd had. 33 Verder maakte Achab de gewijde paal; en
Achab ging voort met zó te handelen, dat hij de HERE, de God van Israël, meer
krenkte dan alle koningen van Israël die vóór hem geweest waren. (NBG
Vertaling 1951)
Achab
plaatsen we op de tijdsbalk van het jaar909 tot 888 v. Chr. en dit op basis
van de nieuwe chronologie volgens de sabbat- en jubeljaren. De plaatsing van de
regeerperiode van Achab op de tijdsbalk in relatie tot de koningen van Juda heb
ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
225-228 uitgewerkt. De gangbare jaartallen voor Achab zijn: 874/853 v. Chr. Deze regeerperiode werd
door de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew
Kings,1951) uitgedokterd op basis van een verankering van de
Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Israël en Juda met die van
Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, appendix 4, heb ik Thiele s wijze van
(mis)rekenen uitgelegd.
Tegen
de afgoderij van Achab trad de profeet Elia op en ging de confrontatie met de
priesters van Baäl aan. Wat volgde was een hongersnood van drie jaar en zes
maanden die het land Israël zou teisteren
1 Koningen 17:1 Toen zeide
de Tisbiet Elia, uit Tisbe in
Gilead, tot Achab: Zo waar de HERE, de God van Israël, leeft, in wiens dienst
ik sta, er zal deze jaren geen dauw
of regen zijn, tenzij dan op mijn woord.
Gedurende een periode van drie-plus jaren (1 Koningen
18:1) zou de hongersnood Israël en de buurlanden teisteren. In het Nieuwe
Testament verwijst de Heer Jezus Christus naar dezelfde hongersnood en vermeldt
de duur van de hongersnood voor een periode van exact drie jaar en zes maanden.
Lucas 4:25 Doch Ik zeg u
naar waarheid, er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de
hemel drie jaren en zes maanden lang
gesloten bleef en er grote hongersnood
was over het gehele land, 26 en tot geen van haar werd Elia gezonden, doch
wel naar Sarepta, bij Sidon, tot een vrouw, die weduwe was. (NBG Vertaling
1951)
De Joodse overlevering Seder Olam plaatst het begin
van de grote hongersnood in het dertiende regeringsjaar van koning Achab. Op
mijn tijdsbalk heb ik met deze gegevens gewerkt en de hongersnoodperiode laten
aanvangen vanaf het najaar van 897 v. Chr. tot het voorjaar van 893 v. Chr.
Bij de aanvang van de hongersnoodperiode vertoeft de
profeet Elia volgens 1 Koningen 17:2-24, in de woestijn nabij een beek die in
de Jordaan uitmondt, met raven die hem van Godswege s morgens en s avonds van
voedsel voorzien. Maar na een tijd droogt als een gevolg van het ophouden van
de vroege en late regen ook de beek op en wordt Elia daarop naar Fenicië geleid
(1 Koningen 17:8) naar het huis van een weduwe die voor hem zorgt.
In het derde jaar van de hongersnood krijgt de profeet
Elia daar het Woord des HEREN met de opdracht naar Achab te gaan.
1 Koningen 18:1 Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des HEREN
tot Elia: Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem
geven. 2 En Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen. De honger nu was
sterk in Samaria.
Wat volgt in het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18,
is de confrontatie van de profeet Elia met de priesters van de god Baäl op de
berg Carmel. Deze geschiedenis heb ik op de tijdsbalk verankerd met het
voorjaar van 893 v. Chr.
1 Koningen 18:36 Op de
tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en
zeide: HERE, God van Abraham, Isaak en
Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw
knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe. 37 Antwoord mij, HERE, antwoord
mij, opdat dit volk wete, dat Gij, HERE, God zijt, en dat Gij hun hart weer
terugneigt. 38 Toen schoot het vuur des
HEREN neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en
lekte het water in de groeve op. 39 Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij
zich op hun aangezicht en zeiden: De
HERE, die is God! De HERE, die is God! 40 Daarop zeide Elia tot hen: Grijpt
de profeten van de Baäl, laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia
voerde hen naar de beek Kison en liet hen daar slachten.
Nadat Izebel, de Fenicische
vrouw van Achab, het bericht van de dood van de priesters van de Baäl vernam, zweert zij Elia te laten doden. Deze
geschiedenis vinden we in het negentiende hoofdstuk van het Bijbelboek 1
Koningen, beschreven. De profeet Elia vlucht voor zijn leven naar Berseba in
Juda en vervolgens naar de berg Gods, een tocht voor hem van veertig dagen.
De gebeurtenissen op de Carmel laat ik in het voorjaar
van 893 v. Chr. tijdens de Pesach-week geschiedden. Dit maakt dat Elia rond Sjavoeot
aan de berg Gods arriveerde.
Vijfhonderdnegentig
jaar na de Exodus met Pesach vluchtte de profeet Elia in het jaar 893 v. Chr. voor
zijn leven, naar de berg Gods Horeb. Deze vluchtroute kunnen we op een
landkaart uittekenen.
1
Koningen 19:1 En Achab zeide Izebel aan al wat Elia
gedaan had, en allen, die hij gedood had, te weten al de profeten, met het
zwaard. 2 Toen zond Izebel een bode tot Elia,
om te zeggen: Zo doen mij de goden, en doen zo daartoe, voorzeker, ik zal
morgen omtrent dezen tijd uw ziel stellen, als de ziel van een hunner. 3 Toen hij dat zag, maakte hij zich op, en ging
heen, om zijns levens wil, en kwam
te Ber-seba, dat in Juda is, en liet zijn jongen aldaar. 4 Maar hij zelf
ging henen in de woestijn een dagreis,
en kwam, en zat onder een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve, en zeide:
Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn
vaderen.5 En hij leide zich neder, en sliep onder een jeneverboom; en ziet,
toen roerde hem een engel aan, en zeide tot hem: Sta op, eet; 6 En hij zag om,
en ziet, aan zijn hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken, en een fles met
water; alzo at hij, en dronk, en leide zich wederom neder.7 En de engel des
HEEREN kwam ten anderen male weder, en roerde hem aan, en zeide: Sta op, eet, want de weg zou te veel voor u
zijn. 8 Zo stond hij op, en at, en dronk; en hij ging, door de kracht
derzelver spijs, veertig dagen en
veertig nachten, tot aan den berg Gods,
Horeb.
9 En hij kwam aldaar in een spelonk, en vernachtte aldaar; en
ziet, het woord des HEEREN geschiedde tot hem, en zeide tot hem: Wat maakt gij
hier, Elia? 10 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der
heirscharen; want de kinderen Israëls
hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het
zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die
weg te nemen. 11 En Hij zeide: Ga uit, en
sta op dezen berg, voor het aangezicht des HEEREN. En ziet, de HEERE ging
voorbij, en een grote en sterke wind,
scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen, voor den HEERE henen; doch de
HEERE was in den wind niet; en na dezen
wind een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet; 12 En na de aardbeving een vuur; de HEERE
was ook in het vuur niet; en na het vuur het suizen van een zachte stilte. 13
En het geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met zijn
mantel, en uitging, en stond in den ingang der spelonk. En ziet, een stem kwam
tot hem, die zeide: Wat maakt gij hier, Elia? 14 En hij zeide: Ik heb zeer
geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; want de kinderen Israëls
hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard
gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te
nemen. 15 En de HEERE zeide tot hem: Ga, keer weder op uwe weg, naar de
woestijn van Damaskus; en ga daar in, en zalf Hazaël ten koning over Syrië. 16
Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven ten koning over Israël; en
Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in uw
plaats. 17 En het zal geschieden, dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazaël
ontkomt, doden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa
doden. 18 Ook heb Ik in Israël doen overblijven
zeven duizend, alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baäl, en
allen mond, die hem niet gekust heeft. 19 Zo ging hij van daar,
De
afstand heden van Beër-Sjeva tot de Jabal al-Lawz in Arabië de berg ik in mijn
boek EXODUS, 2017, als de berg Gods aanwees, bedraagt ongeveer vierhonderd
kilometer. Dit betekent dat de profeet Elia gedurende veertig dagen en nachten
zo een tien kilometer per schijf van vierentwintig uur afgelegd heeft, alvorens
bij de berg Gods te arriveren. Vanuit vers zeven maken we op dat de profeet
Elia erg verzwakt was en dat zonder de bijzondere aangereikte voeding de af te
leggen weg voor hem te veel geweest zou zijn.
Bij de berg Gods gearriveerd krijgt Elia opnieuw een
Woord des HEREN met de opdracht naar Israël terug te keren via de woestijn van
Damascus, en daar Hazaël tot koning over Aram te zalven, vervolgens Jehu in
Israël tot koning te zalven en als derde opdracht, Elisa, de zoon van Safat,
uit Abel-Mechola, tot profeet in zijn plaats te zalven:
1 Koningen 19:15 Daarop
zeide de HERE tot hem: Keer op uw schreden terug, naar de woestijn van
Damascus, en als gij daar gekomen zijt, dan zult gij Hazaël zalven tot koning
over Aram. 16 Voorts zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning
over Israël; en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, zult gij zalven tot
profeet in uw plaats. 17 Wie dan aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal
Jehu doden; en wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden. 18
Doch Ik zal in Israël zevenduizend
overlaten, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke mond
die hem niet gekust heeft.
Het uitvoeren van deze drie opdrachten plaatsen we in
het najaar van 893 v. Chr.
Met
mijn in 2016 gepubliceerde boek EXODUS
gaf ik ook aandacht aan de juiste locatie van de berg Gods in Arabië. Het is de
christelijke traditie dat sinds de regeerperiode van Keizer Constantijn in de
vierde eeuw na Christus, de berg Gods foutief in het zuiden van de hedendaagse
Sinaïwoestijn geplaatst wordt. Constantijn liet op die plaats een klooster
bouwen en tot in de twintigste eeuw zou men zonder meer aannemen dat op deze
plaats Mozes de Wet van God in ontvangst kreeg?
Een
beetje Bijbelstudie maakt echter al snel duidelijk dat men voorbarig voor deze
locatie gekozen heeft. De apostel Paulus bijvoorbeeld plaatst namelijk gezaghebbend
de berg Gods in Arabië.
Galaten
4:21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan,
luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee
zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was
naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets,
waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is
Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent
de berg Sinaï in Arabië. Het staat
op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in
slavernij.(NBG Vertaling
1951)
De apostel
Paulus plaatst de berg Sinaï in Arabië en wijst zelfs de locatie van de berg
aan, namelijk Hagar. Een naam die Sinaï betekent. Hij doet dit bij het
doorgeven van een geestelijke les via het wijzen op twee bedelingen in de
Heilsgeschiedenis: de bedeling van de Wet namelijk, die voorafging aan de
huidige bedeling van de genade (Gal. 5:5).
Het
Arabië van Paulus tijd was het koninkrijk der Nabateeërs. Een koninkrijk dat
zich uitstrekte over de huidige landen: Jordanië en het noordwesten van
Saoedi-Arabië. De huidige plaats Hegra zou zelfs met het Bijbelse Hagar verband
kunnen hebben. Het Arabische Hegra is dan hetzelfde als het Griekse Hagar, de
taal waarin Paulus zijn brieven schreef.
De berg
Gods lag nabij het gebied van het Bijbelse Midian. Het was te Midian dat Mozes
gedurende veertig jaar asiel verkreeg na zijn vlucht voor zijn leven uit
Egypte. Het was te Midian oostelijk van de Schelfzee aan de huidige golf van
Akaba, dat Mozes als herder in dienst van zijn schoonvader Jethro door de HERE
God geroepen werd, ter uitredding van de Israëlieten in Egypte.
Flavius
Josephus maakte in zijn historisch werk (Joodse Oudheden, Boek 2, xi.1)
duidelijk dat Midian aan de Rode Zee ligt en hij noemt de plaats waar Mozes na
een tocht door de woestijn terecht kwam: Madiane. Deze plaats kan men heden op
een landkaart van het Arabische schiereiland nog altijd terugvinden onder de
naam Modiana.
De
ligging van de berg Jabal al Lawz als eindpunt van de exodustrek past in het
Bijbelse relaas:
1. Mozes
die vanuit Midian op weg naar Egypte trekt komt onderweg zijn broer Aaron tegen
die hem op een woord van God tegemoet ging. De ontmoeting vond plaats nabij de
berg Horeb. (Exodus 4: 27 En de HERE
zeide tot Aäron: Ga Mozes in de woestijn tegemoet. Hij ging en ontmoette hem
bij de berg Gods en kuste hem.) Dit Schriftgedeelte plaatst de berg Gods
noordelijk van Al Bad (Midian) de woonplaats van de schoonvader van Mozes.
2. Volgens
het Bijbelboek Deuteronomium 1:2 zijn het elf dagreizen vanaf Horeb tot Kades-Barnea
wat alleen zin heeft indien de berg Gods de Jabal al Lawz is.
In mijn boek EXODUS,
2016, blz. 107-124, verwijs ik naar de studie van Howard Blum (The Gold of Exodus, The Discovery of The Most Sacred
Place on Earth, 1998). Deze onderzoeker identificeert overtuigend de
berg Jabal al Lawz in Saoedi Arabië met de Bijbelse Sinaï en hij doet dit op
basis van archeologisch onderzoek ter plaatse.
Het
jaar 893 v. Chr. zag in het voorjaar een
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong. Volgens het onderzoek van
Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met hun boek The
long day of Joshua and six other catastrophes, 1973, wijzen de verzen elf en
twaalf van 1 Koningen 19 naar een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.
Het was
Dr. Immanuël Velikovsky met zijn boek: Worlds in Collision, 1950 en naar het
Nederlands vertaald in 1973: Werelden in botsing, dat voor sommige
vak-wetenschappers de aanzet is geworden voor een kosmologische studie van
Velikovsky s catastrofetheorie. Zulk een werk dat ik kan aanbevelen is de
studie van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer met The long day of Joshua and six other
catastrophes, 1973.
Het is
volgens deze theorie de planeet Mars die in de negende en achtste eeuw voor
Christus verantwoordelijk was dat planeet aarde in haar loop rond de zon
periodiek verstoord werd met iedere keer de daarmee gepaard gaande meganatuurcatastrofes.
Deze boosdoener werd door de volkeren van de oudheid vergoddelijkt en werd een
oorzaak van afgoderij ook in Israël. De planeet Mars kreeg van hen diverse
namen zoals: Ares bij de Grieken, Tyr bij de Germanen, Horus in Egypte, Baal
en/of Bel in Klein-Azië, Indra in India en MARS bij de Romeinen.
Wie
dacht dat de meganatuurcatastrofes van de negende en achtste eeuw v. Chr. het
einde van een aarde in beroering betekende, komt bedrogen uit. Wanneer we het
laatste Bijbelboek Openbaring los van de orthodoxe uitlegkunde bestuderen en de
beschreven aangekondigde rampen als nog in de toekomst te geschiedden willen
zien, blijkt dat planeet aarde eens wederom danig geschud zal worden. Of zoals
de Heer Jezus Christus in zijn rede over de laatste dingen Zijn
wederkomst aankondigde:
Lucas
21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan
en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het
bulderen van zee en branding, 26 terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst
voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen
wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met
grote macht en heerlijkheid.
En aan
deze gebeurtenissen gaat de (weder)komst van de profeet Elia vooraf
Maleachi
4:4 Gedenk der wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik
hem bevolen heb op Horeb aan gans Israël, der inzettingen en rechten. 5 Ziet, Ik zende ulieden den profeet Elia,
eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal. 6 En hij zal
het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot
hun vaderen; opdat Ik niet kome, en de aarde met den ban sla.
Tijdens
die grote en vreselijke dag des HEEREN die we eindtijd noemen, een toekomstige
periode van zeven jaar, is er opnieuw sprake van vuur uit de hemel dat het
slachtoffer van de nieuw ingestelde offerdienst in Jeruzalem verteerd, zij het
in negatieve vorm.
Openbaring
13:11 En ik zag een ander beest opkomen uit
de aarde en het had twee horens als
die van het Lam, en het sprak als de draak. 12 En het oefent al de macht
van het eerste beest voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij,
die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond
genezen was. 13 En het doet grote
tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten
aanschouwen van de mensen.
Het is
een nieuw ingestelde offerdienst in een nieuw opgerichte tent der samenkomst op
de Tempelberg te Jeruzalem. Het is tegen deze nieuw ingestelde offerdienst dat
de twee getuigen van de HEERE God, waaronder Elia, zullen getuigen.
In die
alsnog toekomstige tijd in de tweede helft van de zevenjarige eindtijdperiode komt
volgens het profetische woord van de Bijbel ook de berg Gods Horeb opnieuw in
het vizier.
Jesaja
16:1 Heersers des lands, zendt de lammeren van
de rotsen (Petra) de woestijn in naar de
berg der dochter van Sion. 2 En het zal geschieden, dat de dochters
van Moab als vluchtende vogels, een opgejaagd nest, aan de voorden van de Arnon
zullen zijn. 3 Schaf raad, geef een beslissing, maak op de volle middag uw
schaduw als nacht, verberg de verdrevenen, verraad de vluchtelingen niet.
Openbaring
14:1 En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem 144.000, op
wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. 2 En ik
hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van
zware donder
Jeremia
31:2 Zo zegt de HERE: Het volk der ontkomenen aan
het zwaard vond genade in de woestijn, Israël, op weg naar zijn rust.
Hosea
2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar
leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar
haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal
zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit
Egypte.
De
beschreven woestijn in de hierboven geciteerde Bijbelgedeelten is het gebied
oostelijk van de Jordaan en de Wadi el Arab. Het is een gebied waar een
overblijfsel van Israël voor de koning van het noorden tijdens de tweede helft
van de zevenjarige eindtijdperiode, veilig zal zijn. Zie het artikel van 28.06.2017 op dit blog: Chronologie van
de Apocalyps (vervolg), link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1498428000&stopdatum=1499032800
De berg
Jabal al Lawz zit op de landkaart als de berg Horeb duidelijk op zijn juiste
plaats en past in het kader dat de profetische gedeelten van de Bijbel voor
deze periode schildert.
Het tiende historische jubeljaar van oktober 954/september 953 v. Chr.
We
vervolgen deze week onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 11.08.2017 met aandacht voor het
negende historische jubeljaar van 1003/1002 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van Salomo. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1502056800&stopdatum=1502661600
We
zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken
verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien
jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse
jaartelling gebaseerd met de geboorte van Jezus Christus, onderverdeeld in vier
vakken van elk drie maanden van januari tot december. De sabbatjaren staan
daaronder in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van
oktober tot september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de
negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het
volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was
gegaan. Dit volgens de manier van tellen volgens William Whiston.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V. Er zijn
dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het
‘aangename jaar des HEREN’ uitriep en zich te Nazareth als Messias
bekendmaakte.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
In het
vorige artikel over de jubeljaren hebben we gezien dat David in het najaar van
1007 v. Chr. stierf en dat zijn zoon Salomo bij Bathseba na heel wat
verwikkelingen de troonopvolger werd. Deze geschiedenis wordt in het Bijbelboek
1 Koningen in de eerste twee hoofdstukken gebracht. Twaalf jaar jong (1
Koningen 3:7) nam Salomo de kroon van David over. In zijn vierde regeringsjaar
zou Salomo zestien jaar zijnde aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem beginnen.
Toen
het negende historische jubeljaar in oktober 1003 v. Chr. aanving was men sinds
het voorjaar van dat jaar aan de werkzaamheden met de bouw van de Tempel te
Jeruzalem begonnen. Hoewel dit voor Salomo volgens de Bijbel jaren van geestelijke
en materiele voorspoed waren tekenden zich al donkere wolken aan zijn
geestelijk firmament af. Hij ging namelijk een verbond aan met de farao van
Egypte door diens dochter tot vrouw te nemen. In vergelijking met de bouw van
de Tempel zou Salomo daarna bijna de helft meer in tijd en energie aan zijn
eigen bouwwerken besteden. Het toont iets van de geestelijke metamorfose die plaatsvond
bij zijn groei van jongeling tot man. Met zijn zestien jaar was hij nog vol
geestelijke ijver aan de Tempel begonnen die met zijn drieëntwintigste jaar
afgewerkt was. In de tussentijd had hij echter de dochter van farao van Egypte getrouwd
en deze in de Stad David ’s ondergebracht. Het verbond met Egypte zou nefast
uitdraaien en uiteindelijk Israël zijn onafhankelijkheid kosten.
Op de bijgevoegde schema ’s zijn
via groene tijdsbalken de tijdgenoten van Salomo in Egypte ingevoegd. In het
vorige artikel zagen we dat de farao met wie Salomo zich verzwagerde Thothmosis
I van de Egyptische achttiende dynastie was. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 197-203, heb ik deze identificatie uitgewerkt. Bij de dood van Thothmosis
I in 986 v. Chr. nam zijn dochter Hatsjepsoet na een co-regentschap van twee
jaar met haar halfbroer Thothmosis III het bewind over Egypte over en werd zo
de eerste vrouwelijke farao. Zij bezocht Salomo als de koningin van Scheba in
haar negende regeringsjaar. Op de tijdsbalk zitten we in het dertigste
regeringsjaar van Salomo in het jaar 977 v. Chr. en ik postuleer dat Salomo dat
jaar volgens Egyptische traditie zijn dertigjarig bewind vierde. De koningin
van Scheba heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 208-209 behandelt.
Hierna een belangrijk citaat:
“Het is de logica zelve dat Egypte als
grootste buurland van Israël op de roep van Salomo afkwam. De Joodse historicus
Flavius Josephus uit de eerste eeuw van de christelijke tijdrekening, schreef
dat het de koningin van Egypte en Ethiopië was die Salomo bezocht (Joodse
Oudheden Boek. VIII,vi.5). Bijbelvorsers die de conventionele
(chronologisch-foutieve) Egyptologie volgen zien het verband met Egypte niet en
zoeken de Bijbelse koningin van Scheba elders op de kaart. De Egyptische
dynastieën zoals ze door de orthodoxe Egyptologie op de tijdsbalk verankerd werden
kenden geen vrouwelijke farao of koningin ten tijde van Salomo rond ca. 1000 v.
Chr. Vandaar de reden om aan het Arabische schiereiland de voorkeur te geven
als de plaats vanwaar de koningen van Scheba kwam. Zij zien een lange stoet met
kamelen vanuit Jemen naar Jeruzalem trekken voor een tocht die ook vandaag met
dezelfde transportmiddelen van toen heel moeilijk blijft. Deze theorie herleidt
Salomo samen met het dateren van Salomo in het IJzertijdperk, in feite tot een
bedoeïenenstamhoofd wat te betreuren is en geen recht aan de Bijbel doet. Het
Israël van David en Salomo was naast Egypte een grootmacht in de regio toen.
Het is de orthodoxe Egyptologie en haar foute dateringsmethode dat maakt dat
Salomo en zijn in de Bijbel beschreven bouwwerken in de verkeerde strata in
Israël geplaatst en aldus tot mythe verklaard worden. Deze strata of lagen
worden namelijk gedateerd aan de hand van de orthodoxe Egyptologie. De tijd van
Salomo wordt op het einde van IJzer I geplaatst dat orthodox gedateerd werd van
1200 tot 930 v. Chr. In deze strata of lagen is echter weinig terug te vinden
dat getuigt van de vele bouwwerken van Salomo zoals de Bijbel deze uitvoerig
beschrijft en daarom wordt het Rijk van Salomo door vele historici tot mythe
verklaart. Het is pas wanneer men de orthodoxe Egyptologie en haar
dateringsmethode volledig afwijst dat men een nieuwe tijdsdatering van Laat
Brons en IJzer kan invoeren en dit op basis van de historische boeken van de
Bijbel. Of hoe belangrijk het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid
is.”
Einde
citaat.
In het
najaar van 967 v. Chr. stierf Salomo en werd opgevolgd door zijn zoon Rehabeam
wiens moeder de Ammonietische Naäma was. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
211-215. Het begin van de ongerechtigheid van Israël nam in 983 v. Chr. een
aanvang bij de huwelijksvoltrekking van Salomo met Naäma. Tien van de twaalf
stammen van Israël zouden zich kort na de troonsbestijging van Rehabeam
afscheuren. Zij volgden Jerobeam die op een woord des HEEREN van de profeet de
leiding over tien stammen opnam.
Ik werk
momenteel aan de afronding van mijn nieuw boek: ‘Kronieken der koningen van Israël’, dat in het najaar gepubliceerd
zal worden. Jerobeam I krijgt hier als eerste koning van Israël heel wat aandacht.
Ik houd mijn lezers van de verschijningsdatum op de hoogte. Het boek brengt
specifiek de chronologie van de koningen van het tienstammenrijk vanaf Jerobeam
I tot Hosea en hun historische verankering op de tijdsbalk op basis van de
sabbat- en jubeljaren. Vooral veel aandacht besteed ik aan de revisie van de
koningen van Assyrië op de tijdsbalk in relatie tot de historische gegevens
over de koningen van Israël.
Het is
met het derde schema van deze aflevering dat we bij het tiende jubeljaar van oktober 954/september 953 v. Chr. arriveren.
Op de tijdsbalk bevinden we ons in het dertiende regeringsjaar van Rehabeam. In
de Bijbel vinden we geen verwijzing naar het houden van het sabbatjaar- en
jubeljaargebod ten tijde van de regeerperiode van Rehabeam. Integendeel:
1
Koningen 14:21 Rehabeam nu, de zoon van Salomo, regeerde in Juda; een en veertig
jaren was Rehabeam oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien jaren te
Jeruzalem, in de stad, die de HEERE verkoren had uit al de stammen van Israël,
om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Naäma, de Ammonietische. 22 En
Juda deed, wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij verwekten Hem tot
ijver, meer dan al hun vaderen gedaan hadden, met hun zonden, die zij
zondigden. 23 Want ook zij bouwden zich hoogten, en opgerichte beelden, en
bossen, op allen hogen heuvel, en onder allen groenen boom. 24 Er waren ook
schandjongens in het land; zij deden naar al de gruwelen der heidenen, die de
HEERE van het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had.
25 Het geschiedde nu in het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, optoog
tegen Jeruzalem. 26 En hij nam de schatten van het huis des HEEREN, en de
schatten van het huis des konings weg, ja, hij nam alles weg; hij nam ook al de
gouden schilden weg, die Salomo gemaakt had. (Statenvertaling)
Onder
het bewind van Rehabeam ging het er wat de afgoderij betreft nog erger aan toe
dan tijdens de regeerperiode van Salomo. Meer dan al hun vaderen gedaan hadden,
staat er in 1 Koningen 14:22.
In het
vijfde regeringsjaar van Rehabeam in 961 v. Chr. rukte farao Sisak alias
Thothmosis III Juda binnen en plunderde de tempel te Jeruzalem.
2 Kronieken 12:1 Het geschiedde nu, als Rehabeam het koninkrijk bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en
gans Israël met hem. 2 Daarom geschiedde het, in het vijfde jaar van den koning
Rehabeam, dat Sisak, de koning van
Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den
HEERE), 3 Met duizend en tweehonderd wagenen, en met zestig duizend ruiteren;
en des volks was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libyers, Suchieten en
Moren; 4 En hij nam de vaste steden in, die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem
toe. 5 Toen kwam Semaja, de profeet,
tot Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit
oorzaak van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook
verlaten in de hand van Sisak. 6 Toen verootmoedigden zich de oversten van
Israël en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig. 7 Als nu de HEERE
zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja,
zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal
hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten
worden. 8 Doch zij zullen hem tot
knechten zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van de
koninkrijken der landen. 9 Zo toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen
Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van
het huis des konings weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden
weg, die Salomo gemaakt had. (Statenvertaling)
In het tienstammenrijk onder
leiding van hun eerste koning Jerobeam I zou er geen enkele verwijzing meer
voorkomen naar het houden van sabbatjaar- en/of jubeljaren. Jerobeam voerde in
het gebied van Israël een tegen-godsdienst in ter voorkoming dat mensen uit
zijn rijk naar de jaarlijkse feesten des HEEREN in Jeruzalem zouden optrekken
(1 Koningen 12:26:33).
Het tiende jubeljaar van 954/953
v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de dertig jubeljaren die er
waren vanaf het openbaar worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de
synagoge van zijn thuisstad zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht, en
vervolgens terug de tijd in vanaf oktober 27/september 28 AD tot het eerste
jubeljaar van oktober 1395/september 1394 v. Chr. Het historisch verifieerbare
vijftiende jubeljaar van 709/708 v. Chr. met het veertiende regeringsjaar van
Hizkia (Jesaja 37:30) en het achttiende jubeljaar van 562/561 v. Chr. (2
Koningen 25-27) met de vrijlating van Jojachin in dien zevenendertigste
ballingsjaar, zijn de navigatiepunten op de tijdsbalk, die onze reis in de tijd
terug als correct bevestigen. Twee tot drie navigatiepunten en een kruispeiling
zijn ook vereist en voldoende ter navigatie waar dan ook.
Op het
bijgevoegde schema heb ik een verticale lijn getrokken van het vijfentwintigste
regeringsjaar van Thothmosis III naar het vijfde regeringsjaar van Rehabeam.
Voor Thothmosis III was dit zijn derde veldtocht naar Klein-Azië sinds de dood
van Hatsjepsoet zijn halfzuster en rivale voor de troon van Egypte. In mijn
reconstructie van de geschiedenis van de oudheid is 961 v. Chr. een ankerjaar
op tijdsbalk, een navigatiepunt waar we de koningen van Egypte mee in lijn met
die van Israël brengen. Dat het negende jaar van Hatsjepsoet bijvoorbeeld met
haar reis naar het land Poent/Israël gelijk viel met het dertigste
regeringsjaar van Salomo is het resultaat van het verankeren van Thothmosis III
met Rehabeam. Zo ook worden de vorige farao’s Thothmosis I en Ahmose aan de
chronologie van Israël gelinkt. Farao Ahmose had samen met Saul van Israël de
Hyksos of Amalekieten in Klein-Azië verslagen. Zie een eerdere studie op dit
blog over de Bijbelse farao Sisak van
20.03.2017, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en scrol naar beneden.
De plaatsing van het Egyptische Nieuwe Rijk op de
tijdsbalk heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203, uitgewerkt.
De verschillende historische bronnen wat de faraolijst en hun regeertijd
betreft worden in dit hoofdstuk naast elkaar gezet en op basis van Bijbelse
navigatiepunten op de tijdsbalk in lijn met de koningen van Israël gebracht.