Op dit blog schreef ik op
12-10-2014 een artikel over Salmaneser V:
de koning van Assyrië, die o.a. verantwoordelijk was voor de verovering van
Samaria en de wegvoering in ballingschap van de tien stammen van Israël. Met
dit artikel wil ik deze reeks vervolgen met de co-regent van Salmaneser V tijdens
deze periode en later diens opvolger: Sargon II. Sargon staat éénmaal in de
Bijbel vermeldt:
Jesaja 20:1 In het jaar, toen de veldmaarschalk
naar Asdod kwam, gezonden door Sargon,
de koning van Assur, en hij tegen Asdod streed en het innam; 2 te dien
tijde sprak de HERE door Jesaja, de zoon van Amoz: Ga en maak het grove kleed
los van uw lendenen en trek uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo en liep
ongekleed en barrevoets. 3 Toen zeide de HERE: Zoals mijn knecht Jesaja
ongekleed en barrevoets gelopen heeft drie
jaar lang, tot een teken en een zinnebeeld aangaande Egypte en Ethiopië, 4
zo zal de koning van Assur de
gevangenen van Egypte en de ballingen van Ethiopië, jongen en ouden,
wegdrijven, ongekleed en barrevoets en met ontblote achterdelen, een smaad voor
Egypte. 5 Dan zullen zij verslagen en beschaamd wezen om Ethiopië, hun
toeverlaat, en om Egypte, hun trots; 6 en de inwoners van dit kustland zullen
te dien dage zeggen: Zie, zo gaat het met hen, op wie wij ons verlaten hebben,
tot wie wij om hulp vluchtten om gered te worden van de koning van Assur; hoe
zullen wij dan ontkomen? (NBG
Vertaling 1951)
Het is
de hierboven geciteerde profeet Jesaja, die de koning van Assur bij naam noemt:
Sargon. In de relevante Bijbelboeken Koningen en Kronieken wordt Sargon niet
bij naam vermeldt, maar vinden we wel enkele malen 'koningen van Assur' in het meervoud,
vermeldt. De Bijbel leert dat gedurende deze periode, de troon door meer dan één
koning gedeeld in Assur, werd. Sargon s voorganger was Salmaneser V van wie
hij een co-regent was. Aan Salmaneser V was hij volgens gegevens die we uit de Bijbel
afleiden, aanvankelijk ondergeschikt. Dit is een gegeven dat echter niet uit
Sargon s annalen blijkt. Integendeel, Sargon claimt bijvoorbeeld de verovering
vanSamaria en de wegvoering in
ballingschap van het tienstammenrijk voor zichzelf.
7. I besieged and occupied
the town of Samaria, and took 27,280
of its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the
rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the
obligation imposed upon them by one of
the Kingswho preceded me. [Tiglath Pileser III whom Sargon would not acknowledge.]
(Excerpted from "Great
Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of
the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20)
De Bijbel leert echter dat
Salmaneser V verantwoordelijk voor de inname van Samaria was:
2 Koningen 18:9 In het vierde jaar van koning Hizkia
dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël trok
Salmanassar, de koning van Assur, op
tegen Samaria en sloeg het beleg ervoor. 10 Men nam het in na verloop van drie
jaren; in het zesde jaar van Hizkia dat is het negende jaar van Hosea, de
koning van Israël werd Samaria
ingenomen. 11 De koning van Assur voerde Israël in ballingschap naar Assur en
bracht hen naar Chalach, Chabor, de rivier van Gozan en de steden der Meden,
12 omdat zij niet hadden geluisterd naar de HERE, hun God, maar zijn verbond
hadden overtreden: al wat Hij aan Mozes, de knecht des HEREN, had geboden; zij
hadden er niet naar geluisterd en het niet gedaan. (NBG Vertaling 1951)
De belegering van Samaria
nam drie jaar in beslag van 720 tot 717 v. Chr. De
wegvoering van de tien stammen volgde in 717 v. Chr. Dit is Bijbelse
chronologie die op de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, vast
verankerd zit. Zie o.a. het artikel op dit blog van 31-01-2014: Honderddertig
jaar, zes maanden en tien dagen. Wanneer we de Bijbel als historisch
correct hanteren, ontmaskeren we hier Sargon II als een leugenaar en
geschiedvervalser. De bedoeling van dit artikel is om de regeerperiode van
Sargon II als co-regent en als koning chronologisch op de tijdsbalk te
schikken.
Het
wapenfeit dat de profeet Jesaja doorgaf van de belegering van Asdod door het
leger van Sargon plaatsen we in 720 v. Chr. De historische gegevens die we
bezitten betreffende de regeerperiode van Salmaneser V en Sargon worden nu aan
de historische gegevens van de Bijbel gekoppeld en aldus gereviseerd.
De
profeet Jesaja liep in het jaar 720 v. Chr. al gedurende drie jaren:
722/721/720 v. Chr. barrevoets rond, en dit als een teken en zinnebeeld van de
HERE God tegen Egypte, een land waar de koningen van Israël ter uitredding
tegen het oprukkende Assyrië, op vertrouwd hadden. In het bijzonder was de
Bijbelse farao So door hen voor hulp aangesproken geworden. Zie het artikel op
dit blog van 19-03-2014: wie was So, de koning van Egypte, ten tijde van de
val van Samaria in 717 v. Chr.? Het jaar 722 v. Chr., in het
sterfjaar van koning Achaz van Juda, heb ik een eerder artikel op dit blog op 20-01-2014: de
noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus,
beschreven als een jaar dat getuige was van een uitzonderlijke
meganatuurcatastrofe.
De
hierna volgende historische constructie is met de gegevens die we al hebben
gepresenteerd, mogelijk. In het jaar 720 v. Chr. rukte Sargon II als generaal
van het leger van koning Salmaneser V, samen met Salmaneser V het gebied van
het tienstammenrijk binnen. Te Megiddo splitste de legergroep van Sargon zich
van de hoofdmacht onder leiding van Salmaneser V, af en marcheerde richting
Asdod en Gaza en later naar Raphia aan de grens met Egypte. Ook dit wapenfeit
stond uiteraard op de muren van Sargon s paleis te Khorsabad in spijkerschrift
beschreven:
8. HANUN, King of Gaza, arid SEBECH,
Sultan [This is the word siltan, the Hebrew shilton, "power," the
Arabic sultan.] of Egypt, allied
themselves at Rapih to oppose me, and fight against me; they came before me, I
put them to flight. SEBECH yielded
before my cohorts, he fled, and no one has ever seen any trace of him since. I
took with my own hand HANUN, King of
Gaza.
9. I imposed a tribute on PHARAOH, King of Egypt, SAMSIE, Queen
of Arabia, IT-AMAR, the Sabean, of gold, sweet smelling herbs of the land,
horses, and camels.
(Excerpted from "Great
Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of
the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20)
Terwijl Salmaneser V met
zijn leger een belegering van Samaria begint, die drie jaar lang tot het
voorjaar van 717 v. Chr. zal duren, strijdt Sargon in 720 v. Chr. te Asdod en
Gaza. Vervolgens slaat hij een Egyptisch leger te Raphia terug. Hierbij
verwijst hij in zijn annalen naar koning Hanun van Gaza en naar een Egyptische
machthebber met de (Assyrische) naam Sebech. Zuiver tijd-chronologisch gezien
kan het Assyrische Sebech met het Hebreeuwse So geïdentificeerd worden. Farao
So kan echter bij Raphia niet doorbreken en moet Samaria aan de Assyriërs
overlaten.
De hiervoor beschreven
veldtocht van het leger van Sargon II over Megiddo naar de kustvlakte, naar
Asdod, Gaza en Raphia voerde hij uit als co-regent van Salmaneser.
Zijn eerste jaar als
co-regent begon in het voorjaar van 721 v. Chr. wanneer ook zijn tegenstander
in Babylon Merodach Baladan aldaar koning werd en stopte met het betalen van
schatting aan Assur. Sargon s tweede jaar als co-regent is 720 v. Chr. dat ik
zoeven beschreven heb.
In het jaar 719 v. Chr. is
er een eponiem naar Sargon II vernoemd.
[719/718] Tijdens het eponiem van
Sargon [II], de koning van Assyrië
ging binnen [...].
Normaal wordt dit door
Assyriologen opgevat als het opnemen van het koningschap. Dit zou uiteraard tot
de mogelijkheden kunnen behoren. Chronologisch gezien belegerde Salmaneser V
met zijn leger Samaria nog steeds. Het aanstellen van een co-koning zou
niet onlogisch geweest zijn. Het eponiem van 719/718 is trouwens
gefragmenteerd. We hebben alleen de lijn Sargon, de koning van Assyriër ging
binnen ( )?
Het jaar daaropvolgend in 718 v.
Chr. vermeldt het eponiem van Zer-ibni; een veldtocht tegen Tabal.
[718/717] Tijdens het eponiem van
Zeru-ibni, de gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Tabal.
Dit jaar 718 v. Chr. was het
tweede jaar van de belegering van Samaria door het leger van Salmaneser V. Dat
zelfde jaar rukte Sargon II met zijn leger op tegen Tabal, een plaats ten noordwesten van het hart-land van Assyrië. Op
zijn paleismuren gaat Sargon uitvoeriger op zijn wapenfeiten in:
11. Amris of Tabal, had been placed upon the throne
of KHULLI his father; I gave to him a daughter and I gave him Cilicia which had
never submitted to his ancestors. But he did not keep the treaty and sent his
ambassador to URZAHA, king of Armenia, and to MITA, King of the Moschians, who
had seized my provinces. I transported Amris to Assyria, with his belongings,
the members of his ancestors' families, and the magnates of the country, as
well as 100 chariots; I established some Assyrians, devoted to my government,
in their places. I appointed my Lieutenant Governor over them, and. commanded
tributes to be levied upon them.
Het eponiem van het jaar daarop
in 717 v. Chr. heeft als vermelding: Dur-Sarruken (?) werd gegrondvest.
[717/716] Tijdens het eponiem van
Tab-ar-Aur, de maarschalk, Dur-arruken [] werd gegrondvest.
Ten noorden van Nineveh, de hoofdstad van Assyrië,
begon Sargon II aan de bouw van zijn nieuwe hoofdstad: Dur-Sharrukin of wel
Sargonsburg, nabij het moderne Khorsabad in Irak. In het westen rukte het leger
van Sargon II op tegen Hamath. Het lot van de overwonnen koning van Hamath:
Jaubid, treft alle verbeelding: Sargon liet hem villen.
12. JAUBID of Hamath, a
smith, was not the legitimate master of the throne, he was an infidel and an
impious man, and he had coveted the royalty of Hamath. He incited the towns of
Arpad, Simyra, Damascus, and Samaria
to rise against me, took his precautions with each of them, and prepared for
battle. I counted all the troops of the god Assur; in the town of Karkar, which
had declared itself for the rebel, I besieged him and his warriors, I occupied
Karkar and reduced it to ashes. I took him, himself, and had him flayed, and I killed the chief of the rioters in each
town, and reduced them to a heap of ruins. I recruited my forces with 200
chariots and 600 horsemen from among the inhabitants of the country of Hamath
and added them to my empire.
In dat zelfde jaar 717 v. Chr. kwam aan de belegering
van Samaria in het voorjaar een einde, wanneer de stad zich aan Salmaneser V, overgaf.
Het was ontegensprekelijk Salmaneser V die volgens de Bijbel de stad innam en
de bevolking in ballingschap wegvoerde. Nog in datzelfde jaar 717 v. Chr. richt
Salmaneser V zijn pijlen op Tyrus en begint met zijn leger een belegering van
Tyrus, dat vijf jaar zou aanslepen.
Het volgende jaar in 716 v. Chr. terwijl Salmaneser V de
Fenicische havenstad Tyrus verder belegert, voert Sargon volgens het eponiem
van Tab-sil-Earra een veldtocht tegen Mannea.
[716/715] Tijdens het eponiem van
Tab-sil-Earra, de gouverneur van Libbi-ali, veldtocht tegen Mannea.
Mannea lag op de kaart gezien,
noordoostelijk van Assyrië. De Assyriërs Salmaneser V en Sargon II deelden tijdens
deze periode de troon met elkaar en commandeerden ieder een afzonderlijk leger
voor het voeren van veldtochten.
Het volgende jaar in 715 v. Chr.,
het eponiem van Taklak-ana-bêli is het voor Sargon II met het aanstellen van
gouverneurs, blijkbaar een rustig jaar.
[715/714] Tijdens het eponiem van
Taklak-ana-bêli, de gouverneur van Nisibis, gouverneurs werden aangesteld.
En terwijl zet Salmaneser V zijn
belegering van Tyrus verder.
In het jaar 714 v. Chr. ligt
Salmaneser V met zijn leger nog altijd voor Tyrus en voert Sargon volgens het
eponiem Istar-duri, een veldtocht uit tegen Urartu en Musasi.
[714/713] Tijdens het eponiem van
Itar-duri, de gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu en Musasi; [] Haldi werd weggevoerd.
In het jaar 713 v. Chr. hebben we
nog altijd het vijfjarige beleg van Tyrus door het leger van Salmaneser V
(717/712 v. Chr.). En in het eponiem van Assur-Bani staat er als veldtocht van
dat jaar: de edelen vochten te Ellipi en naar Musasir.
[713/712] Tijdens het eponiem van
Aur-bani, de gouverneur van Kalhu, de edelen vochten te Ellipi; de god [...]
ging zijn nieuwe tempel binnen, naar Musasir.
Musasir was een belangrijke berg-stad in het gebied
van Urartu en het is hier dat Sargon II campagne voert.
Het eponiem voor 712 v. Chr. van sarru-emurani heeft
als enige vermelding: de koning bleef in het land.
[712/711] Tijdens het eponiem van arru-emuranni, de gouverneur van
Mazamua, de koning bleef in het land.
Dit is in het licht van de revisie van de geschiedenis
van de oudheid, heel opmerkelijk. Het jaar 712 v. Chr. was namelijk het jaar
van de inval van de zeevolken. De zogenaamde zeevolken overspoelden Klein-Azië,
lieten het hart-land van Assyrië links liggen en richten zich hoofdzakelijk op
de Levant en Egypte. In Egypte werden de zeevolken door farao Ramses III
verslagen en op de vlucht gedreven. Ramses III zou daarop zelf een veldtocht in
Klein-Azië houden. Over dit bewogen jaar 712 v. Chr. schreef ik eerder op dit
blog een
artikel op 22-03-2014: Ramses III en de Zeevolken. Ik meen dat het ook
mogelijk is dat de Assyriër Salmaneser V met zijn leger voor Tyrus door de
actie van zeevolken aan zijn einde kwam. Sargon II bleef dat jaar thuis, vestigde
zijn heerschappij en voerde een damnatio memoriae naar Salmaneser V uit.
Het jaar daarop in 711 v. Chr. voert Sargon II alweer
een veldtocht uit, ditmaal tegen Maras.
[711/710] Tijdens het eponiem van
Inurta-alik-pani, de gouverneur van Si'immel, veldtocht tegen Mar'a.
Met de inval van de zeevolken in
de Levant tot aan de grens met Egypte in het jaar 712 v. Chr., is Sargon
genoodzaakt om na het verslaan en aftrekken van de zeevolken door het
Egyptische leger, het jaar daarop in 711 v. Chr. in zijn provincies langs de
kust,orde op zaken te stellen. In Asdod zat in de tussentijd een Griekse (Ioniër)
heerser op de troon. Ook elders langs de kust hadden zich zeevolken gevestigd. Zie het artikel
op dit blog van 11-02-2014: Het reisverslag van WEN-AMON. Hierna
volgt het relaas van Sargon s acties in Asdod zoals het op de muren van zijn
paleis in Sargonsburg, het moderne Khorsabad, werd vermeld.
32. AZURI, King of Ashdod, determined within himself to render no more
tributes; he sent hostile messages against Assyria to the neighbouring Kings. I
meditated vengeance for this, and I withdrew from him the government over his
country. I put his brother AKHIMIT on his throne. But the people of Syria,
eager for revolt, got tired of AKHIMIT's rule, and installed IAMAN, who like the former, was not the
legitimate master of the throne. In the anger of my heart, I did not
assemble the bulk of my army nor divide my baggage, but I marched against
Ashdod with my warriors, who did not leave the trace of my feet.
33. IAMAN learnt from afar of the approach of my expedition; he fled
beyond Egypt towards Libya (Meluhhi), and no one ever saw any further trace of
him. I besieged and took Ashdod and the town of Gimtu-Asdudim; I carried away
captive IAMAN'S gods, his wife, his sons, his daughters, his money and the
contents of his palace, together with the inhabitants of his country. I built
these towns anew and placed in them the men that my arm had conquered.
34. I placed my Lieutenant as
Governor over them, and I treated them as Assyrians. They never again became guilty of impiety.
Een jaar later in 710 v. Chr. was er een veldtocht
van het Assyrische leger van Sargon II naar Bit-zeri.
[710/709] Tijdens het eponiem van
ama-bêla-usur, de gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Bit-zeri []; de koning bleef in Ki.
En in 709 v. Chr. is Sargon II
eindelijk in staat Merodach Baladan, de koning van Babylon te verslaan en zelf
het begeerde koningschap over Babylon op zich te nemen, zoals het eponiem van
Mannu-ki-assur-lei leert.
[709/708] Tijdens het eponiem van
Mannu-ki-Aur-le'i, de gouverneur van Tille, Sargon nam de hand van Bêl [en werd koning van Babylon].
Deze overwinning op Merodach
Baladan stond ook uitvoerig op de muur van zijn paleis te Khorsabad in
spijkerschrift afgebeeld:
38. MERODACH-BALADAN, son of IAKIN, King of Chaldaea, the fallacious,
the persistent in enmity, did not respect the memory of the gods, he trusted in
the sea, and in the retreat of the marshes; he eluded the precepts of the great
gods, and refused to send his tributes. He had supported as an ally KHUMBANIGAS, King of EIam. He had
excited all the nomadic tribes of the desert against me. He prepared himself
for battle, and advanced. During twelve
years,[From721 to 709 BC] against the will of the gods of Babylon,
the town of BEL, which judges the gods, he had excited the country of the
Sumers and Accads, and had sent ambassadors to them. In honour of
the god Assur, the father of the gods, and of the great and august Lord
MERODACH, I roused my courage I prepared my ranks for battle. I decreed an
expedition against the Chaldeans, an impious and riotous people. MERODACH-BALADAN heard of the approach
of my expedition, dreading the terror of his own warriors, he fled before it,
and flew in the nighttime like an owl, falling back from Babylon, to the
town of Ikbibel. He assembled together the towns possessing oracles, and
the gods living in these towns he brought to save them to Dur-Iakin, fortifying
its walls. He summoned the tribes of Gambul, Pukud, Tamun, Ruhua, and Khindar,
put them in this place, and prepared for battle. He calculated the extent of a
plethrum in front of the great wall. He constructed ditch 200 spans wide, and
deep one fathom and a half. The conduits of water, coming from the Euphrates,
flowed out into this ditch; he had cut off the course of the river, and divided
it into canals, he had surrounded the town; the place of his revolt, with a
dam, he had filled it with water, and cut off the conduits. MERODACH-BALADAN, with his allies and
his soldiers had the insignia of his royalty kept as in an island on the banks
of the river; he arranged his plan of battle. I stretched my combatants all
along the river dividing them into bands; they conquered the enemies. By the
blood of the rebels the waters of these canals reddened like dyed wool. The
nomadic tribes were terrified by this disaster which surprised him and fled; I
completely separated his allies and the men of Marsan from him; I filled the
ranks of the insurgents with mortal terror. He left in his tent the insignia of
his royalty, the golden....... the golden throne, the golden parasol, the
golden sceptre, the silver chariot, the golden ornaments, and other effects of
considerable weight ; he fled alone, and disappeared like the ruined
battlements of his fortress, and I entered into his retreat. I besieged and
occupied the town of Dur-Iakin, I took as spoil and made captive, him, his
wife, his sons, his daughters, the gold and silver and all that he possessed,
the contents of his palace, whatever it was, with considerable booty from the
town. I made each family and every man who had withdrawn himself from my arms,
accountable for this sin. I reduced Dur-Iakin the town of his power to ashes. I
undermined and destroyed its ancient forts. I dug up the foundation stone; I made
it like a thunder-stricken ruin. I allowed the people of Sippara, Nipur,
Babylon, and Borsippa, who live in the middle of the towns to exercise their
profession, to enjoy their belongings in peace, and I have watched upon them. I
took away the possession of the fields which from remote times had been in the
hand of the Suti Nomad, and restored them to their rightful owners. I placed
the nomadic tribes of the desert again under my yoke, and I restored the
forgotten land delimitations which had existed during the tranquillity of the
land. I gave to each of the towns of Ur, Orchoé, Erikhi, Larsa, Kullab, and
Kisik, the dwelling of the god LAGUDA, the god that resides in each, and I
restored the gods who had been taken away, to their sanctuaries. I re-established the altered laws in full force.
Wat het einde van Merodach Baladan betreft, bestaan er
nochtans meerdere versies in de verschillende Assyrische annalen die voorhanden
zijn. Eén tekst leert dat hij gevangen genomen werd, een andere tekst leert dat
Merodach om genade smeekt en in een derde versie loopt hij van het slagveld weg,
en kan ontsnappen. Het is de laatste versie die historisch-Bijbels correct is.
De Bijbel verhaalt namelijk dat Merodach Baladan bij Hizkia in Jeruzalem in 709
v. Chr. op bezoek ging. Zie ook het artikel op dit blog van 12-10-2014:
Salmaneser V.
Datzelfde jaar 709 v. Chr. wanneer Sargon II met zijn
leger Babylon inneemt, voert zijn zoon Sanherib als co-regent of co-koning, met
zijn leger een veldtocht tegen Jeruzalem aan. Dit geschiedde in het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia van Juda.
2 Koningen 18: 13 In het
veertiende jaar van koning Hizkia trok Sanherib,
de koning van Assur, op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette
ze.
De Bijbel verwijst tijdens deze periode naar de koningen
van Assur in het meervoud:
2 Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin
Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda
binnen en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst
zoveel water vinden
In het bovenvermelde citaat staat er 'koningen' in het
meervoud geschreven, maar was het Sanherib, de zoon van Sargon, die de
belegering van Jeruzalem doorvoerde. En Sargon was dat jaar met zijn leger
nabij Babylon.
Het jaar 709 v. Chr. als het veertiende regeringsjaar
van koning Hizkia is het resultaat van het verankeren van de regeerperiode van
Hizkia aan de hand van sabbat- en jubeljaren. Het jaar 709 v. Chr. was een
sabbatjaar van april 709 tot maart 708 v. Chr. En in
oktober 709 v. Chr. begon het vijftiende jubeljaar, sinds de instelling er van
volgens de Wet van Mozes. Een jubeljaar dat liep tot september 708 v. Chr. Het
leger van Sanherib werd overigens op het gebed van Hizkia op het slagveld rond
Jeruzalem voor een groot deel vernietigd werd. De Engel des HEREN gebruikte een
meganatuurcatastrofe ter verdrijving van de belegerende Assyriërs. Ik wees er
al eerder op dat er een cyclus van meganatuurcatastrofes aan de hand was. De
jaren 748, 735, 722 en 709 v.Chr. waren getuigen van deze catastrofes geweest.
Er is nog een merkwaardigheid en dat is dat Sanherib,
de zoon van Sargon II in zijn annalen zijn veldtochten nummers geeft in plaats
van zijn regeringsjaren, wat gebruikelijk geweest zou zijn. De verklaring ligt
in zijn co-regentschap met Sargon II. Zijn veldtocht naar Jeruzalem in het
veertiende regeringsjaar van Hizkia staat genoteerd als zijn derde veldtocht.
De twee eerdere veldtochten waren samen met Sargon II, maar dat wil ik in een
afzonderlijk artikel belichten.
In het jaar 708 v. Chr. strijdt Sargon II alweer,
ditmaal te Kummuhu dat veroverd werd en een gouverneur aangesteld.
[708/707] Tijdens het eponiem van ama-upahhir, de
gouverneur van Habruri, Kummuhu werd
veroverd, een gouverneur werd aangesteld.
In het jaar 707 v. Chr. werd het
gebied van Babylon volledig onderworpen en de gebruikelijke buit binnengehaald.
[707/706] Tijdens het eponiem van
a-Aur-dubbu, de gouverneur van Tuhan, de koning keerde weer van Babylon; de onderkoning, de edelen, de
buit voor Dur-Yakin werd weggedragen; [...] Dur-Yakin werd vernietigd; in Tarîtu, de tweeëntwintigste, de goden
van Dur-arruken gingen in hun tempels.
In het jaar daaropvolgend in 706 v. Chr. staat er in
het eponiem van Mutakkil Assur, laconiek dat de koning in het land bleef, een
eufemisme voor nietsdoen.
[706/705] Tijdens het eponiem van
Mutakkil-Aur, de gouverneur van Guzana, de
koning bleef in het land; de edelen waren in Karalla; in Ajaru, de zesde, Dur-arruken werd
afgewerkt; [...] ontvangen.
Het eponiem van Nashru-bel in het
jaar 705 v. Chr. vermeldt fragmentarisch een veldtocht tegen Tabal en tegen
Gurdi de Kulummaean, waarna de mededeling staat: de koning werd gedood gevolgd
door de mededeling: In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning.. afgebroken.
[705/704]Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de gouverneur van Amedi, de
koning marcheerde tegen Tabal; tegen
Gurdi, de Kulummaean, [...] de koning
werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië [...] In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning
[?].
Leert dit eponiem nu dat
Sargon II in 705 v. Chr. sneuvelde? Zeker kunnen we niet zijn. Het is trouwens
heel ongewoon dat een Assyrische koning in de strijd zou sneuvelen. Een koning
die kon sneuvelen riep teveel vragen op, vragen die vermeden moesten worden. De verschillende beschikbare bronnen
spreken elkaar dan ook tegen. Volgens de ene theorie werd Sargon in zijn paleis
vermoord en volgens een andere stierf hij een obscure dood op een slagveld in
noordwestelijk Iran, tegen een weinig bekende volkstam. Het is ook mogelijk dat
Sargon vijfendertig jaar de troon deelde; eerst met Salmaneser V en daarna met
zijn zoon Sanherib. Het grootste gedeelte van de laatste jaren verbleef hij dan
vermoedelijk in zijn nieuwe hoofdstad Sargonsburg of Dur Sharrukin.
De
conclusie moet zijn dat de berichtgeving van Sargon II onbetrouwbaar is. De
eponiemlijsten geven de indruk een historisch overzicht van de belangrijkste
gebeurtenissen van jaar tot jaar door te geven, maar de realiteit is anders.
Voor de Bijbelse gegevens over Salmaneser V, Sargon II en Sanherib tijdens de
hier behandelde periode is er geen ruimte. De twee verzoenen is ook niet
mogelijk; men moet een keuze maken. Voor de orthodoxie gaat het verband met
Griekse heersers in de kuststeden van de Levant na 712 v. Chr. verloren. Zij
laten de Zeevolken in de twaalfde eeuw voor Christus het gebied binnenrukken en
dit op basis van de foutieve plaatsing van de regeerperiode van Ramses III op
de tijdsbalk. En dit als gevolg van het hanteren van een veronderstelde dubbele
kalender in Egypte; de Sothis-kalender.
In het artikel op dit blog van 02-10-2014: EDWIN R. THIELE
en 2 Koningen 18:9-13, beschreef ik het dilemma van Thiele betreffende zijn
keuze tussen de Bijbelse chronologie zoals in het Bijbelboek 2 Koningen
hoofdstuk 18 gebracht, en de Assyrische chronologie. De titel van zijn boek; The
Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1951, heb ik altijd mysterieus
gevonden. Na vele jaren van studie, ben ik van mening dat de chronologische
gegevens betreffende de Assyrische koningen van de oudheid, veel mysterieuzer
zijn dan die van de Hebreeën. Hierna volgt het Bijbelcitaat dat voor Thiele
onmogelijk in de Assyrische gegevens in te passen viel en hem tot zijn spijtige
keuze bracht.
2 Koningen 18:9 In het vierde jaar van koning Hizkia dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de
koning van Israël trok Salmanassar, de
koning van Assur, op tegen Samaria en sloeg het beleg ervoor. 10 Men
nam het in na verloop van drie jaren; in het zesde jaar van Hizkia dat is het negende jaar van Hosea, de koning van Israël
werd Samaria ingenomen. 11 De koning van Assur voerde Israël in ballingschap
naar Assur en bracht hen naar Chalach, Chabor, de rivier van Gozan en de steden
der Meden, 12 omdat zij niet hadden geluisterd naar de HERE, hun God, maar zijn
verbond hadden overtreden: al wat Hij aan Mozes, de knecht des HEREN, had
geboden; zij hadden er niet naar geluisterd en het niet gedaan. 13 In het veertiende jaar van koning Hizkia
trok Sanherib,
de koning van Assur, op
tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze. (NBG Vertaling 1951)
En hierna volgen ter vergelijking de relevante Assyrische
Eponiemgegevens voor deze Bijbelse periode. Tussen rechte haken staan de
jaartallen van de orthodoxie, gevolgd door mijn gereviseerde jaartalen in vette
cijfers. Zie DE ASSYRIOLOGIE HERZIEN, 2012, ISBN 978 16 1627 424 5, NUR 703.
[727/726] 735/734 Tijdens het eponiem van
Bêl-Harran-bêla-usur, de gouverneur van Guzana, veldtocht tegen [...].almaneser [V] beklom de troon.
[726/725] 734/733 Tijdens het eponiem van Marduk-bêla-usur,
de gouverneur van Amedi, de koning bleef in het land.
[725/724] 733/732 Tijdens het eponiem van Mahde,
de gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen [Shamarain].
[724/723] 732/731 Tijdens het eponiem van
Aur-imanni, de gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen [Shamarain].
[723/722] 731/730 Tijdens het eponiem van
almaneser, de koning van Assyrië, veldtocht tegen [Shamarain].
[722/721] 730/729 Tijdens het eponiem van
Inurta-ilaya, de opperbevelhebber.
[721/720] 729/728 Tijdens het eponiem van
Nabû-taris, de gouverneur van [...]ti.
[720/719] 728/727 Tijdens het eponiem van
Aur-nirka-da'in, de gouverneur van [...]ru.
-
HIAAT VAN TIEN JAAR IN DE
EPONIEMLIJSTEN -
[719/718] Tijdens het
eponiem van Sargon [II], de koning
van Assyrië ging binnen [...].
Volgens de eponiemlijsten en de daarmee door de
Assyriologie verbonden regeerperioden, regeerde Salmaneser V van het voorjaar
van 727/726 tot het voorjaar van het jaar 719/718 v. Chr. of een
totaal van slechts acht jaar. Deze vermelde chronologische informatie is echter
niet compatibel met de Bijbelse chronologie. Zo leert de Bijbel onder andere,
dat er co-regentschappen in Assyrië tijdens deze periode voorkwamen, dat er
aldus meer dan één koning op de troon zat. Zie het artikel op dit blog van 28-05-2014: binnen nog
vijfenzestig jaar zal Efraïm verbroken worden, zodat het geen volk meer is
In het hierna volgende betoog wil ik verder op de zwakheden
van het beschikbare Assyrische materiaal wijzen. Het beschikbare archeologische
materiaal over Salmaneser V is tot nu toe schaars gebleven. Vermoedelijk is er
een damnatio memoriae door zijn opvolger Sargon II uitgevoerd. De enige
schriftelijke verwijzing (buiten de eponiemlijsten) naar Salmaneser V vanuit de
Assyrische bronnen, is een fragment van een kleine cilinder dat heden in het
British Museum (K.38345) bewaard wordt. Het is een memoriaal tekstcilinder die
te Borsippa in de tempel van Nabu geplaatst werd. De inscriptie zelf is
beschadigd en niet volledig. De eindtekst maakt echter duidelijk dat we een
schriftelijk document van Salmaneser V in ons bezit hebben. Hierna de tekst,
zoals gepubliceerd door Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926:
829. who did
not bow in submission at his feet the mention of his name his word (?)
bringing hastely before him those not obedient to my (?) command that he
caused to be surrounded, surrounding the town the god in whom he trusted with
his help not draw my (?) yoke who carried off and was turning (them, it) to
himself (his known use) his word and the mention of his name they did not
fear, and did not dread his rule overflowed his land (?) and laid it low like
a deluge his own fell upon him and his life was no more I (?) carried off
and brought to Assyria. 830. I am
Salmaneser the mighty king, king of the universe, king of Assyria, king of the four regions of the
world, viceroy of Babylon, king of Sumer and Akkad, son of
, king of Assyria; most precious scion of Assyria, seed of Royalty, of the
eternal days of Borsippa, whose site (?) had been damaged by the violence
of the mighty floods its damage I repaired and strengthened its structure.
May Nabu look
upon the temple with delight.
Over de regeerperiode van Salmaneser V is er aldus buiten de Bijbel en de
werken van Flavius Josephus niet veel informatie beschikbaar.
Wat de Bijbel betreft, wil de orthodoxe Assyriologie wel aannemen dat
Salmaneser V, Samaria belegerd heeft, maar maakt daarnaast echter een foute
identificatie vanuit de eponiemlijst, met Samaria. Men gaat er namelijk van uit
dat het vermelde Shamarain in de Eponiemlijst, Samaria zou zijn.
Tijdens de eponiemjaren van Mahde, Assur-ishmeani en Salmaneser wordt er gewag
gemaakt van een campagne tegen Shamarain. Hoewel deze plaatsnaam afwijkt van
het Assyrische Samerinaja, heeft men
toch voor de identificatie van Shamarian voor Samaria gekozen. Tegen deze
identificatie spraken al eerder historici met grote naam zoals o.a. Albright
(geciteerd door Merrill F. Unger, Israel and the Aramaeans of Damascus, Chapter
X, voetnoot 33).
Shamarain of beter Shabarain
is echter te identificeren met Sibraim terwijl Samaria; Samarinaja blijft. De
belegering en inname van Samaria door Salmaneser V,besloeg drie jaar, die aldus
in de Eponiemlijsten ontbreken. De conclusie zou dus moeten zijn dat er hiaten
in de Eponiemlijsten voorkomen. Maar dit is voor de Assyriologenondenkbaar, en wordt niet in vraag gesteld. Voor
Edwin R. Thiele was het blijkbaar ook ondenkbaar dat er hiaten in de
Eponiemlijsten zouden kunnen voorkomen.
De val van Samaria vond volgens de
Bijbelse chronologie, plaats in 717 v. Chr. Zie het artikel op deze blog 31-01-2014: Honderddertig jaar, zes maanden
en tien dagen. Drie jaar
eerder in 720 v. Chr. begon de belegering van Samaria door de Assyriërs. Na de
val van Samaria, begon Salmaneser V een campagne tegen Syrië en Fenicië, dat
leert de Joodse historicus Flavius Josephus:
1.
WHEN Shalmaneser, the king of Assyria,
had it told him, that [Hoshea] the king of Israel had sent privately to So, the
king of Egypt, desiring his assistance against him, he was very angry, and made
an expedition against Samaria, in
the seventh year of the reign of Hoshea; but when he was not admitted [into the
city] by the king, (24) he besieged
Samaria three years, and took it by force in the ninth year of the reign of
Hoshea, and in the seventh year of Hezekiah, king of Jerusalem, and quite
demolished the government of the Israelites, and transplanted all the people
into Media and Persia among whom he took king Hoshea alive; and when he had
removed these people out of this their land he transplanted other nations out
of Cuthah, a place so called, (for there is [still] a river of that name in
Persia,) into Samaria, and into the country of the Israelites.
2.
And now the king of Assyria invaded
all Syria and Phoenicia in a hostile
manner. The name of this king is also set down in the archives of Tyre, for he made an expedition against
Tyre in the reign of Eluleus; and
Menander attests to it, who, when he wrote his Chronology, and translated the
archives of Tyre into the Greek language, gives us the following history: One
whose name was Eluleus reigned
thirty-six years; this king, upon the revolt of the Citteans, sailed to
them, and reduced them again to a submission. Against these did the king of
Assyria send an army, and in a hostile manner overrun all Phoenicia, but soon
made peace with them all, and returned back; but Sidon, and Ace, and Palsetyrus
revolted; and many other cities there were which delivered themselves up to the
king of Assyria. Accordingly, when the Tyrians would not submit to him, the king returned, and fell upon them
again, while the Phoenicians had furnished him with threescore ships, and eight
hundred men to row them; and when the Tyrians had come upon them in twelve
ships, and the enemy's ships were dispersed, they took five hundred men
prisoners, and the reputation of all the citizens of Tyre was thereby
increased; but the king of Assyria returned, and placed guards at their rivers
and aqueducts, who should hinder the Tyrians from drawing water. This continued for five years; and
still the Tyrians bore the siege, and drank of the water they had out of the
wells they dug." And this is what
is written in the Tyrian archives concerning Shalmaneser, the king of Assyria.
(Volgens
de vertaling van het Grieks naar het Engels door William Whiston:
Flavius
Josephus verhaalt dat Salmaneser V
na de val van Samaria, een beleg van Tyrus begon dat vijf jaar zou duren. Dit vijfjarige
beleg van Tyrus wordt in de eponiemlijsten evenmin net als het beleg van
Samaria, vermeld. Een totaal van acht jaar, dat historisch gedocumenteerd vast
staat, vind men in de betreffende eponiemlijsten niet terug en toont in feite
aan dat de eponiemlijsten historisch/chronologisch onbruikbaar zijn. We kunnen
gerust de gegevens van Josephus historisch hanteren, en op de tijdsbalk invoegen.
De belegering van Tyrus die volgde na de inname van Samaria liep van het jaar 717
tot 712 v. Chr.
En er doet zich met deze
invulling nog een opmerkelijk chronologisch feit voor. De regeringsduur van de
Tyreense vorst Eluleüs van 36 jaar, die Flavius Josephus opgeeft, past chronologisch
alleen, wanneer we willen aannemen dat er hiaten en/of co-regentschappen, in de
Assyrische koningslijst voorkomen. De Feniciër Eluleüs regeerde tot 704 v. Chr.
waarna hij opgevolgd werd door Ethbaal II. Met het jaar 704 v. Chr. als
ankerpunt arriveren we in terugrekenend in het jaar 740 v. Chr. voor het eerste
regeringsjaar van Eleleüs. De voorganger van Eluleüs in Fenicië was Hiram of het
Assyrische Hiru um mu waar Tiglath Pileser III, de voorganger van Salmaneser
V, in zijn annalen naar verwijst.
De werkelijke
regeerperiode van Salmaneser V besloeg een langere periode dan die de
Eponiemlijsten laten verstaan. Zoals uiteengezet in DE ASSYRIOLOGIE HERZIEN,
2012, isbn 978 16 1627 424 5, was Salmaneser V al in 735 v. Chr. door Tiglath
Pileser III als co-regent aangesteld.
Ik verwees al eerder
naar het kleine cilinder in het British Museum (K.38345) met een inscriptie van
Salmaneser V. Dit fragment verwijst naar mijn mening ook naar een natuurcatastrofe
die de oude wereld getroffen heeft:
830. I am Salmaneser the mighty king, king of the universe, king of
Assyria, king of the four regions of the world, viceroy of Babylon, king of
Sumer and Akkad, son of , king of Assyria; most precious scion of Assyria,
seed of Royalty, of the eternal days of Borsippa, whose site (?) had been
damaged by the violence of the mighty floods its damage I repaired and
strengthened its structure.
May Nabu look
upon the temple with delight.
Ik vermoed dat de
verwijzing naar het geweld van machtige vloeden naar de meganatuurcatastrofe
verwijst, die in 722 v. Chr. de wereld trof. Er was namelijk een aantoonbare
cyclus van meganatuurcatastrofes aan de hand, die gedurende een lange periode de
wereld trof. Het jaar van de beschadiging van de tempel van Nabu te Borsippa
dateer ik in het jaar 722 v. Chr., met de meganatuurcatastrofe die de wereld
toen, in het sterfjaar van koning Achaz van Juda, trof. Zie het artikel op dit
blog van 20-01-2014: de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor
Christus. Dertien jaar eerder in het jaar 735
v. Chr. begon Salmaneser V zijn co-regentschap met Tiglath Pileser III en in
dat jaar trof bovendien ook al een meganatuurcatastrofe de oude wereld.
Een
reconstructie van de regeerperiode van Salmaneser V geeft met de informatie die
we uit de Bijbel hebben, samen met de historische gegevens van Flavius Josephus
en de gereviseerde Eponiemlijst, het volgende:
735/734 Tijdens het eponiem van
Bêl-Harran-bêla-usur, de gouverneur van Guzana, veldtocht tegen [...].almaneser [V] beklom de troon.
Voorjaar 735:
meganatuurcatastrofe
734/733 Tijdens het eponiem van
Marduk-bêla-usur, de gouverneur van Amedi, de koning bleef in het land.
733/732 Tijdens het eponiem van Mahde,
de gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen [Shamarain].
732/731 Tijdens het eponiem van
Aur-imanni, de gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen [Shamarain].
731/730 Tijdens het eponiem van
almaneser, de koning van Assyrië, veldtocht tegen [Shamarain].
730/729 Tijdens het eponiem van Inurta-ilaya,
de opperbevelhebber.
729/728 Tijdens het eponiem van
Nabû-taris, de gouverneur van [...]ti.
728/727 Tijdens het eponiem van
Aur-nirka-da'in, de gouverneur van [...]ru.
- HIAAT VAN RUIM TIEN JAAR IN DE
EPONIEMLIJSTEN TOT OP SARGON II -
721/720 Sargon I tot co-regent van
Salmaneser V aangesteld.
Voorjaar 720: begin belegering van
Samaria
720/717 Belegering Samaria door het
leger van Salmaneser V. De co-regent Sargon II rukt met een tweede Assyrisch
leger naar de Middellandse Zeekust op en belegerd Asdod.
717 Val van Samaria
717/712 Belegering van Tyrus door
Salmaneser V
In mijn studie DE
ASSYRIOLOGIE HERZIEN laat ik Salmaneser V op post blijven tot het voorjaar van
686 v. Chr. Zijn opvolger Sargon II regeerde vanaf 720 v. Chr. als co-regent.
In het jaar 710 v. Chr. werd het zelfs een waar triumviraat wanneer Sanherib
eveneens als co-regent aantrad. De Bijbel verwijst voor deze periode enkele
malen naar de koningen van Assyrië, in het meervoud. In het 736 v. Chr. schreef
koning Achaz van Juda een brief aan de koningen van Assur in het meervoud:
2 Kronieken 28:16 In
die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur om hem te
helpen.."
Ten tijde van het
hulpverzoek van Achaz zat dus meer dan één vorst op de troon van Assur. In mijn
variant waren dit Tiglath Pileser III en Salmaneser V. En in het jaar 709 v.
Chr. verwees koning Hizkia van Juda naar de koningen van Assur in het meervoud:
2 Kronieken 32:1-4 Na
deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning
van Assur, op. Hij trok Juda binnen en zeide: Waarom zouden de koningen van
Assur bij hun komst zoveel water vinden
Volgens mijn variant
waren de koningen van Assur in 709 v. Chr.: Sanherib, Sargon II en Salmaneser
V. Sanherib belegerde dat jaar Jeruzalem en Sargon zat achter Merodach Baladan
van Babylon, aan.
De orthodoxie meent ook
Salmaneser V te kunnen identificeren met de Babylonische koning Uloulaios van
de Ptolemeüs-canon. Hierna volgt het relevante gedeelte van de canon:
Nabonassar 14 feb747/feb733
Naboe
nadin zir 2 feb733/feb731
Ukinzer,
Poros 5 feb731/feb726
Uloulaios 5 feb726/feb721
Merodach
Baladan 12 feb721/feb709
Arkeanos 5 feb709/feb704
Maar op basis van wat we
uit de Bijbel en de werken van Flavius Josephus weten, is er geen reden meer om
de moeilijke identificatie met Uloulaios te zoeken. We kunnen gerust Uloulaios
als een Babyloniër op de troon van Babylon laten. Hoogstwaarschijnlijk volgde
Salmaneser V de politiek van zijn voorganger Tiglath Pileser III die met een
schatplichtig Babylon vrede nam.
Er doet zich in deze
revisie van de geschiedenis van de oudheid nog een merkwaardigheid voor. In de
geciteerde Ptolemeüs-canon kwamen we de naam Merodach Baladan tegen, die twaalf
jaar over Babylon regeerde van 20 februari 721 tot 16 februari 709 v. Chr.
Koning Merodach Baladan van Babylon wordt in de Bijbel vermeld:
2 Koningen 20: 12 Te
dien tijde zond Berodak-Baladan, de zoon
van Baladan, de koning van Babel, gezanten met een brief, en een geschenk
aan Hizkia, want hij had gehoord, dat deze ziek geweest was. 13 En Hizkia
hoorde naar hen en hij liet hun zijn gehele schathuis zien: het zilver en het
goud, de specerijen en de kostbare olie, zijn gehele tuighuis en alles wat zich
onder zijn schatten bevond. Er was niets in zijn paleis en in zijn gehele rijk,
dat Hizkia hun niet liet zien. (NBG Vertaling 1951)
Chronologisch plaatsen
we deze beschreven gebeurtenis op de tijdsbalk, na de belegering van Jeruzalem
door de Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia. Het is
daarna dat Hizkia ziek werd en er daarop door de HERE God, vijftien jaar aan
zijn leven werden toegevoegd. Het bezoek van de gezanten van de koning van
Babel Merodach Baladan geschiedde aldus in het jaar okt709/sep708 v. Chr. en
valt aldus binnen de opgegeven regeerperiode volgens de Ptolemeüs-canon.
In de constructie van
Edwin R. Thiele bezoekt het Babylonische gezantschap Hizkia in het jaar 701/700
v. Chr. wat volledig buiten de regeerperiode van Merodach Baladan valt. Een
anomalie waar in ordening van de koningen van Israël en Juda door Thiele op de
tijdsbalk geen verklaring voor is en waar stilzwijgend aan voorbij wordt gegaan.
EZECHIEL 4:1-8 â de tijdsperiode van 390 jaar en de tijdsperiode van 40 jaar
Ezechiël
1:1 In het dertigste jaar, in de vierde maand (juni/juli), op de vijfde der
maand, toen ik te midden der ballingen aan de rivier de Kebar was, werd de
hemel geopend en zag ik gezichten van Godswege. 2 Op de vijfde der maand het was het vijfde jaar der ballingschap
van koning Jojachin 3 kwam het woord des HEREN tot de priester Ezechiël,
de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën, aan de rivier de Kebar; de hand
des HEREN was daar op hem.
Ezechiël
4:1 Gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, leg die vóór u en teken daarop een
stad, Jeruzalem. 2 En breng haar in staat van belegering: bouw een schans tegen
haar, werp een wal op tegen haar, sla legerkampen tegen haar op, breng aan alle
kanten stormrammen tegen haar in stelling. 3 En gij, neem u een ijzeren
bakplaat en zet die als een ijzeren muur tussen u en de stad. Richt uw blikken
vast op haar, zodat zij in staat van belegering komt; en beleger haar. Dit zal
voor het huis Israëls een teken
zijn. 4 En gij, ga op uw linkerzijde liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israëls; naar het getal der dagen
dat gij daarop liggen zult, zult gij hun ongerechtigheid dragen. 5 En Ik leg u de jaren van hun
ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen.
Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen. 6 Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op uw rechterzijde;
dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het
huis van Juda: veertig dagen; voor
elk jaar leg Ik u een dag op. 7 Gij zult uw blikken vast op het belegerde
Jeruzalem richten, met ontblote arm, en ertegen profeteren. 8 En zie, Ik zal
touwen om u heen slaan, zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt
keren, totdat gij de dagen van uw belegering ten einde hebt gebracht.
Met dit
artikel wil ik mijn bijdrage leveren tot het beter verstaan wat de aangeboden
chronologie betreft van dit Bijbelgedeelte. Wanneer men onderzoek naar dit
bepaald Bijbelgedeelte doet, is men verrast door de vele verschillende meningen
die er bestaan betreffende het plaatsen van deze perioden op de tijdsbalk. Sommige
onderzoekers zijn zelfs zo eerlijk te stellen, dat zij chronologisch gezien,
niets met dit Bijbelbericht kunnen aanrichtten.
Tot het
beter verstaan van de profetie van de 390 dagen/jaren en 40 dagen/jaren, is het
vooreerst belangrijk het chronologische vertrekpunt van de profetie op de
tijdsbalk te verankeren. Het ankerpunt wordt gegeven in vers 2 van Ezechiël
hoofdstuk 4:
Op de
vijfde der maand het was het vijfde
jaar der ballingschap van koning Jojachin 3 kwam het woord des HEREN tot
de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën, aan de rivier
de Kebar; de hand des HEREN was daar op hem.
Het
vijfde jaar van de Babylonische ballingschap van koning Jojachin van Juda is
het ankerpunt. Het vastpinnen van deze Bijbelse chronologische verwijzing aan
de christelijke jaartelling is eenvoudig. Op dit blog schreef ik op 31-01-2014 een artikel
getiteld: Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen. Hierin geef
ik de meerdere ankerpunten waarmee de regeerperiode van de Babylonische koning
Nebukadnezar op de tijdsbalk verankerd is en de link naar de Judese
jaartelling.
In het
achtste regeringsjaar van Nebukadnezar zijnde mrt597/apr596 v. Chr. werd
Jojachin in ballingschap weggevoerd:
2
Koningen 24:8 Jojakin was achttien jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde drie maanden te Jeruzalem.
Zijn moeder heette Nechusta; zij was een dochter van Elnatan uit Jeruzalem. 9
Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, geheel zoals zijn vader gedaan had.
10 Te dien tijde trokken de knechten van Nebukadnessar, de koning van Babel,
tegen Jeruzalem op; en de stad werd belegerd. 11 Nebukadnessar, de koning van
Babel, kwam zelf vóór de stad, terwijl zijn knechten haar belegerden. 12 Toen
ging Jojakin, de koning van Juda, uit tot de koning van Babel, hij, zijn
moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. En de koning van Babel nam hem gevangen, in het achtste jaar van zijn
regering. 13 Hij voerde vandaar weg al de schatten van het huis des HEREN
en die van het koninklijk paleis; en van alles wat Salomo, de koning van
Israël, gemaakt had in de tempel des HEREN, haalde hij het goud af, zoals de
HERE gesproken had. 14 Hij voerde geheel Jeruzalem, al de vorsten en al de
weerbare mannen tienduizend in ballingschap, ook al de handwerkslieden en
de smeden; niemand werd overgelaten behalve de armen van het volk des lands. 15
Hij voerde Jojakin in ballingschap naar Babel; ook de koningin-moeder, de
vrouwen des konings, zijn hovelingen en de machtigen des lands deed hij in
ballingschap gaan van Jeruzalem naar Babel; 16 en de koning van Babel bracht
heel de weerbare manschap zevenduizend , de handwerkslieden en de smeden
duizend , altemaal dappere krijgslieden, als ballingen naar Babel. 17 En de
koning van Babel maakte Jojakins oom Mattanja koning in zijn plaats en
veranderde diens naam in Sedekia. (NBG Vertaling 1951)
Het
achtste regeringsjaar van Nebukadnezar was feb597/mrt596 v. Chr. De wegvoering
in ballingschap van Jojachin geschiedde in het voorjaar van 597 v. Chr. Het
vijfde jaar van Jojachin gerekend aan Tishri(okt/sep)-jaren (wat gebruikelijk
was in Juda) was okt594/sep593 v. Chr. Het ankerpunt op de tijdsbalk is aldus oct594/sep593
v. Chr. De vierde maand waar Ezechiël 1:1 naar verwijst, is de maand Tammoez of
juni/juli van het jaar 593 v. Chr.
De
ballingsjaren van koning Jojachin zijn verder nog via een Bijbels jubeljaar aan
de regeerperiode van Nebukadnezar en diens opvolger Evil Merodach op de
tijdsbalk verankerd.
2
Koningen 25:27 En het geschiedde in het
zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojakin, de koning van Juda,
in de twaalfde maand, op de zevenentwintigste van de maand, dat Ewil-Merodak, de koning van Babel, in
het jaar van zijn troonsbestijging, Jojakin, de koning van Juda,
begenadigde en uit de gevangenis ontsloeg; 28 hij sprak vriendelijk met hem en
stelde zijn zetel boven die van de koningen die met hem in Babel waren; 29 hij
mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en hij at geregeld aan zijn tafel,
zolang hij leefde. 30 En zijn levensonderhoud werd hem geregeld vanwege de
koning verstrekt, zoveel hij elke dag nodig had, zolang hij leefde.
Het 37ste
jaar van de ballingschap van Jojachin viel in okt562/sep561 v.Chr. Het was het
jaar dat het 18de jubeljaar sinds de instelling ervan in de wet van
Mozes, begon in sept/okt 562 v. Chr. Over de Jubeljaren schreef ik op dit blog al eerder een
artikel op 08-04-2014: De Jubeljaren van okt.709/sep.708 v. Chr. en
okt.23/sep.22 v. Chr. onder de loep. Het 37ste
ballingsjaar van Jojachin viel gelijk met een regeringswissel in Babylon: na de
dood van Nebukadnezar nam Evil Merodach de scepter op 11 januari 561 v. Chr. van
zijn vader over. En in februari/maart, de twaalfde maand (Adar), van het jaar 561
v. Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis verlost.
Het
jubeljaar van okt562/sep561 v.Chr. is volgens de wijze van het rekenen van de
sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. Het feit dat de vrijlating van
Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar
geschiedde is heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing
Gods voor het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk
in ballingschap als straf voor het niet houden van de sabbat- en jubeljaren in
het verleden. Gedurende de periode van de Babylonische Ballingschap had het land
Israël rust en werden de zeventig keer vergoed, dat zij in hun lange
geschiedenis, sinds het in bezit nemen van het land Kanaän in 1443 v. Chr., het
sabbatgebod negeerden. Een wet die leerde dat elk zevende jaar het land niet
bewerkt mocht worden.
Leviticus
25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten
en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land
rusten, een sabbat voor de HERE. 3 Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes
jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen, 4 maar
in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de
HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien. 5 Wat
vanzelf opkomt van uw oogst, zult gij niet inoogsten en de druiven van uw
ongesnoeide wijnstok zult gij niet inzamelen; het zal een jaar van rust voor
het land zijn. (NBG Vertaling 1951)
Het
vertrekpunt voor het toepassen van de geprofeteerde perioden van 390 jaar en 40
jaar is in het voorgaande bevestigd als het jaar oct594/sep593 v. Chr., zijnde het
vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin van Juda. En nog
nauwkeuriger gerekend was het ankerpunt op de tijdsbalk: de maand Tammoez (juni/juli) van 593 v. Chr.
Vanaf
dit jaartal rekenen we de geprofeteerde perioden van 390 jaar en van 40 jaar
naar het verleden toe. Beide uitkomsten leveren het jaartal op voor het begin
van de ongerechtigheid van Israël en van Juda. De schijf van 390 jaar, brengt
ons in het jaar 983 v. Chr. Dat jaar was op de tijdsbalk het 24ste
regeringsjaar van Salomo of okt984/sep983 v. Chr. Het was het jaar van de
geboorte van de troonopvolger Rehabeam, bij de tot hoofdvrouw gepromoveerde
Naäma de Ammonietische. Zie het artikel op dit blog van 13-01-2014: Rehabeam:
eenenveertig jaar oud bij zijn troonsbestijging of slechts zestien jaar oud?
De ongerechtigheid van Israël had haar beginpunt bij Salomo die blijkbaar van
uit zijn harem van 1000 vrouwen er één selecteerde tot hoofdvrouw en tot moeder
van de troonopvolger Rehabeam: Naäma een Ammonietische.
1
Koningen 11:1 Koning Salomo nu had behalve de dochter van Farao vele vreemde
vrouwen lief, Moabietische, Ammonietische,
Edomietische, Sidonische en Hethietische, 2 behorende tot die volken, van wie
de HERE tot de Israëlieten had gezegd: Gij zult u met hen niet inlaten, en zij
zullen zich met u niet inlaten, voorwaar, zij zouden uw hart meevoeren achter
hun goden; haar hing Salomo met liefde aan. 3 En hij heeft als vrouwen gehad
zevenhonderd vorstinnen en driehonderd bijvrouwen; en zijn vrouwen verleidden
zijn hart.
In de
wet van Mozes (Deuteronomium 23:3) staat er daarenboven uitdrukkelijk geschreven
dat het huwen van Ammonieten door Israëlieten verboden was. De naam Naäma was
bovendien verbonden aan de Soemerische scheppingsgodin Nammu, die in de
Soemerische mythologie beschouwd werd als de schepper van alle oergodheden.
Betreffende
de chronologie van de koningen van Israël en Juda schreef ik op dit blog eerder
een artikel
op 06-02-2014: De chronologie van de koningen van Israël en Juda.
In de
chronologische constructie van Edwin R.
Thiele gaat het verband met het resultaat van 593 + 390 = 983 v. Chr.
verloren. De regeerperiode van Salomo is volgens Thiele: 971/931 v. Chr. En in
983 v. Chr., het jaar van de uitkomst van de schijf van 390 jaar, regeerde
volgens Thiele, over Israël koning David, de man naar God s hart. Als ik dus
eerder schreef dat sommige onderzoekers stellen, dat zij chronologisch gezien,
niets met dit Bijbelbericht kunnen aanrichtten, ligt de oorzaak bij het
algemeen aanvaarden van de constructie van Thiele als chronologisch correct.
De
profetische perioden van Ezechiël s 390 jaar en 40 jaar worden ook al eens
gehanteerd door onderzoekers van het Profetische Woord van de Bijbel, en dit in
het uitvoeren naar mogelijke berekeningen naar het tijdstip van de mogelijke wederkomst
van de Messias. Deze onderzoekers voegen meestal de twee perioden van 390 jaar
en 40 jaar bij elkaar ter verkrijging van de uitkomst van 430 jaar. Nochtans
leert het Bijbelgedeelte van de profeet Ezechiël 4:1-7 dit niet. De periode van de 390 dagen/jaren en de periode
van de 40 dagen/jaren, zijn twee onderscheiden perioden die beide hetzelfde
vertrekpunt hebben.
Wanneer
men dus in een bepaalde chronologische constructie van hedendaagse end-time-hoppers
de hiervoor beschreven optelling van 390+40=430 jaar, als één tijdsperiode
gehanteerd ziet, weet dan dat al tenminste één schakel van de voorgestelde eindtijdperiode-ketting
zwak bevonden is.
De
werkelijke historische periode tussen het jaartal van de dood van Salomo en de
splitsing van het Koninkrijk tot aan het jaartal van de wegvoering in
Babylonische Ballingschap bedraagt 381 jaar. En dit gerekend van 967 v. Chr.
tot 586 v. Chr. En het aantal jaar dat er zit tussen de inhuldiging van de
Tempel van Salomo in 996 (AM3000) tot haar vernietiging in 586 v. Chr. bedraagt
410 jaar. En vanaf de inhuldiging van Tempel en de inwoning van de Heerlijkheid
des HEREN (SHEKINAH) (2 Kronieken 5:13-14) in 996 v. Chr. tot aan het vertrek
van de Heerlijkheid des HEREN (Ezechiël 10:18) uit de Tempel te Jeruzalem, in
het zesde jaar (oct593/sep592) van de ballingschap van Jojachin, zijn het 404
jaar.
Wat de
schijf van 40 jaar betreft, voorstellende de periode van de ongerechtigheid van
Juda, brengt de rekensom van 593 + 40, ons in het jaar 633 v. Chr. Tijdens deze
periode regeerde koning Josia over Juda. Het was in het zevende regeringsjaar
van Josia zijnde oct634/sep633 v. Chr. dat volgens de verkregen rekensom de
ongerechtigheid van Juda begon. Over de chronologie van koning Josia schreef ik
eerder op dit blog een artikel op 28-04-2014: Kroniek
van koning Josia van Juda. Het
verkregen jaartal oct634/sep633 v. Chr. zit chronologisch gezien aan de
vooravond van de godsdiensthervorming, die koning Josia in het land zou
doorvoeren. Bij zijn troonsbestijging werd er namelijk een lange periode van
van afgoderij onder zijn vader en grootvader, Amon en Manasse, afgesloten. De
graadmeter van deze afgoderij wordt het best geïllustreerd wanneer in het 18de
regeringsjaar van Josia bij het herstellen van de Tempel te Jeruzalem toevallig
het wetboek van Mozes gevonden werd (2 Kronieken 34:8). De profetes Chulda werd
daarop geraadpleegd naar een Woord van de HERE God, waarop zij het Woord van
God doorgaf:
2
Kronieken 34:23 Zij zeide tot hen: Zo zegt de HERE, de God van Israël: zegt tot
de man die u tot Mij gezonden heeft: 24 zo zegt de HERE: zie, Ik breng
onheil over deze plaats en over haar inwoners: al de vervloekingen die
geschreven staan in het boek dat men de koning van Juda heeft voorgelezen; 25
omdat zij Mij verlaten hebben en offers ontstoken voor andere goden, teneinde
Mij te krenken met al de maaksels van hun handen. Daarom zal mijn gramschap
zich uitstorten over deze plaats zonder geblust te worden. 26 Maar tot de koning van Juda, die u zond om
de HERE te raadplegen, tot hem zult gij aldus zeggen: zo zegt de HERE, de
God van Israël: wat de woorden betreft die gij gehoord hebt 27 omdat
uw hart week geworden is en gij u verootmoedigd hebt voor het aangezicht van
God, toen gij zijn woorden tegen deze plaats en haar inwoners hoordet, ja, u
voor mijn aangezicht verootmoedigd hebt en uw klederen gescheurd hebt en voor
mijn aangezicht geweend hebt, zo heb ook Ik gehoord, luidt het woord des HEREN.
28 Zie, Ik
zal u tot uw vaderen vergaderen en gij zult in vrede in uw graf bijgezet worden
en uw ogen zullen niets zien van al het
onheil, dat Ik over deze plaats en haar
inwoners breng.
Het
aangekondigde onheil over de ongerechtigheid van Juda werd gedurende het leven
van Josia wegens zijn zoeken van de HERE God, uitgesteld tot na zijn dood.
Volgens
de Seder Olam moet de schijf van 40 jaar van Ezechiël hoofdstuk 4, vanaf de
wegvoering van de tien stammen van Israël gerekend worden. Wanneer ik dit
chronologisch gegeven op mijn tijdsbalken toepas, komt er een interessant
resultaat naar voor. Vanaf 717 v. Chr., het jaar van de wegvoering van de tien
stammen in ballingschap, gerekend arriveren we in 677 v. Chr., in het 21ste
regeringsjaar van koning Manasse van Juda. In zijn 22ste regeringsjaar
werd Manasse in gevangenschap naar Assyrië weggevoerd, alwaar hij tot inkeer
kwam. Zie ook het
artikel op dit blog van 26-05-2014: kroniek van koning Manasse en van Amon van
Juda.
De
Seder Olam plaatst de regeerperioden van Amon en Manasse binnen de periode van
de 40 jaar ongerechtigheid van Juda.
Tot
slot wil ik nog aandacht geven aan het eerste hoofdstuk en het eerste vers van
het Bijbelboek Ezechiël.
Ezechiël
1:1 In het dertigste jaar, in de
vierde maand (juni/juli), op de vijfde der maand, toen ik te midden der
ballingen aan de rivier de Kebar was, werd de hemel geopend en zag ik gezichten
van Godswege.
Onder
onderzoekers van dit Schriftwoord bestaat er discussie over wat met het
dertigste jaar bedoeld is. Was dit de leeftijd van de profeet Ezechiël toen
hij zijn bediening begon? Waarschijnlijk is dit correct. De leeftijd van dertig
jaar was de leeftijd dat een Leviet zijn priesterdienst kon uitoefenen. De Heer
Jezus Christus was dertig jaar toen Hij zich aan Israël als de Messias
bekendmaakte. De leeftijd van dertig jaar is duidelijk een leeftijd verbonden
aan geestelijke volwassenheid.
Maar er
is ook een interessant chronologisch gegeven, wanneer we met een schijf van
dertig jaar terug in de tijd rekenen. Vanaf 593 v. Chr. gerekend arriveren we
in 623 v. Chr. en dat jaar was het achttiende regeringsjaar (oct623/sep622) van
koning Josia, het jaar dat het Wetboek van Mozes gevonden werd. Het jaar van de
godsdiensthervorming in Juda.
2 Koningen 18:9 In het vierde jaar van koning Hizkia dat
is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël trok Salmanassar, de koning van Assur, op tegen
Samaria en sloeg het beleg ervoor. 10 Men nam het in na verloop van drie jaren;
in het zesde jaar van Hizkia dat is het negende
jaar van Hosea, de koning van Israël werd Samaria ingenomen. 11 De
koning van Assur voerde Israël in ballingschap naar Assur en bracht hen naar
Chalach, Chabor, de rivier van Gozan en de steden der Meden, 12 omdat zij niet
hadden geluisterd naar de HERE, hun God, maar zijn verbond hadden overtreden:
al wat Hij aan Mozes, de knecht des HEREN, had geboden; zij hadden er niet naar
geluisterd en het niet gedaan. 13 In het
veertiende jaar van koning Hizkia trok Sanherib, de koning van Assur, op tegen alle versterkte steden van Juda en
bezette ze. (NBG Vertaling 1951)
Het geciteerde Bijbelcitaat verankert de
chronologie van de koningen van Israël en Juda op de tijdsbalk met elkaar en
met twee Assyrische koningen: Salmaneser V en Sanherib. Als men dit
Schriftwoord herleest, blijft er weinig stof tot eventuele chronologische discussie
over. In het vierde regeringsjaar van koning Hizkia van Juda, staat er
geschreven, trok de Assyriër Salmaneser met zijn leger op tegen Samaria en begon
een belegering die drie jaar zou duren. Het vierde jaar van Hizkia van Juda was
gelijk aan het zevende jaar van Hosea van Israël. Samaria, de hoofdstad van het
tienstammenrijk, werd door de Assyriërs ingenomen in het negende jaar van Hosea
wat het zesde jaar van Hizkia was of 717 v. Chr. (Over het chronologisch
berekenen van dit jaartal op de tijdsbalk schreef ik al eerder op dit blog op
31-01-2014 een artikel: Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen.)
In het veertiende regeringsjaar van Hizkia (709 v. Chr.) trok de Assyriër
Sanherib met zijn leger tegen Jeruzalem op.
Nochtans werd dit duidelijk Schriftgedeelte door
de chronoloog Edwin R. Thiele in zijn boek: The
Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1951, afgewezen.
Thiele verkondigde zondermeer, dat het Bijbelcitaat van 2 Koningen 18 fout is
en als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.
Waarom deze gedurfde drieste uitspraak van
Thiele? De reden was dat het Bijbelcitaat van 2 Koningen niet paste in de
Assyrische koningslijst en haar chronologische gegevens, die in de eerste helft
van de twintigste eeuw door de archeologie tevoorschijn was gebracht. Een bijna
volledige lijst van Assyrische koningen kwam te Khorsabad in het gebied van het
oude Assur, van onder het zand te voorschijn en werd astronomisch via een
vermelding naar een vermeende zonsverduistering over Nineveh, verankerd op de
tijdsbalk met het jaar 763 v. Chr.
Het was in het tiende regeringsjaar van koning
Assur Dan, ten tijde van het eponiem van Bur Sagale dat een zonsverduistering
over Nineveh opgetekend stond. Astronomen berekenden vervolgens dat in het jaar
763 v. Chr. er een zonsverduistering over het gebied van Nineveh was geweest.
Vanaf deze datum werden alle eponiemen naar voor en naar achter, op de
tijdsbalk geplaatst. Men ging er van uit dat een eponiem een ambtenaar was naar
wie een bepaald jaar genoemd werd, met de belangrijkste gebeurtenis van dat
jaar, er aan verbonden. En men ging er (foutieve-lijk) van uit dat er geen
Assyrische koningen in de lijst ontbraken, dat er aldus nooit een
Damnatio-Memoriae in Assyrië was uitgevoerd.
Eponiemlijsten zijn samengesteld vanaf het jaar 892
tot het jaar 648 v. Chr., een belangrijke periode ook in de geschiedenis van de
Bijbelse koningen van Israël en Juda. De ordening van de Assyrische koningen op
de tijdsbalk verwierf zulk een wetenschappelijk gezag dat deze voor Thiele meer
autoriteit had dan de Bijbel. Thiele had dus niet als vertrekbasis dat de
Bijbel door God geïnspireerd is en historisch correct. Niettemin worden de
jaartallen van Thiele in vele naslagwerken gehanteerd en dit omdat ze handig
zijn en in overeenstemming met de gezaghebbende wetenschap; de Assyriologie. Vele
bekende en gehanteerde data, zoals de dood van Salomo in 931 v. Chr. en de
Exodus in het jaar 1447 v. Chr., zijn het resultaat van Thiele s
chronologische constructie.
De Bijbelse chronologische gegevens zoals onder
andere het citaat uit 2 Koningen hoofdstuk 18 staan echter haaks op de
Assyrische gegevens. Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte niettemin zijn spijtige
keuze: het Bijbelcitaat van 2 Koningen
18 is fout is en laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.
Het is nochtans mogelijk een correcte
chronologie op te bouwen. Het vertrekpunt moet echter zijn dat de Bijbelse
gegevens correct zijn, en dat er fouten in de Assyrische gegevens zitten.
Volgens het Bijbelcitaat van 2 Koningen 18 is de
Assyrische koning Salmaneser V de
veroveraar van Samaria en is hij verantwoordelijk voor de wegvoering van de
tienstammen in ballingschap. Volgens de Assyrische annalen is Sargon IIechter, de opvolger van Salmaneser V, degene die
de tien stammen in ballingschap wegvoerde. Wie heeft hier gelijk? De aantoonbare
geschiedvervalser Sargon II of de Kroniekschrijver van het Bijbelboek 2
Koningen? Sargon II was een usurpator die
verantwoordelijk is voor het aanpassen van de geschiedenis van Assur. Sargon s
naam betekent: de legitieme koning, wat achterdocht zou moeten opwekken. Niet
hij voerde de tien stammen van Israël in ballingschap weg, maar Salmaneser V.
Daar waar men in de Bijbel meerdere
chronologische verankeringen met de koningen van Babylon Nebukadnezar en diens
opvolger Ewil Merodach vindt, is er geen enkel
Bijbelcitaat dat de koningen van Israël en Juda met een Assyrische koning echt
chronologisch op de tijdsbalk verbindt. Waarom niet? Ik vermoed omdat er in de
achtste eeuw voor Christus één en al chaos en anarchie in Assyrië heerste. In
het jaar 776 v. Chr. was er volgens de Bijbel, een Assyrische koning geweest
die zich op de prediking van de Hebreeuwse profeet Jona, tot de God van Israël
voor uitredding had gekeerd. De aangekondigde ramp werd toen afgewend maar in
een cyclus van meganatuurcatastrofes zouden er nog rampen volgen. De Assyrische
koning ten tijde van het jaar 776 v. Chr. werd ongetwijfeld uit de lijst van
Assyrische koningen verwijderd, een damnatio memoriae uitgevoerd. Zie het artikel
op dit blog van 29-01-2014: de profeet Jona te Nineveh. Daarnaast leert
de Bijbel dat ten tijde van koningen Achaz en Hizkia van Juda er meer dan één
koning op de troon van Assyriër zat. De koningen van Assur worden in de
betreffende Bijbelgedeelten, in het meervoud vermeld.
De Assyriologie heeft als wetenschap inmiddels
zo een groot gezag verworven dat het zelfs nieuwe Bijbelvertalingen beïnvloed.
Een voorbeeld zijn de Bijbelse Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser III
die volgens de Statenvertaling op basis van de Hebreeuwse grondtekst, terecht
twee onderscheiden koningen zijn. De nieuwe vertaling echter, NBG 1951 en NBV
2004, heeft op basis van de Assyriologie ze als één en dezelfde koning
vertaald. Daar waar de grondtekst wel degelijk en heeft zoals de SV
weergeeft. Hierna de betreffende Bijbelcitaten:
1 Kronieken 5:26 Zo
verwekte de God Israëls den geest van Pul, den koning van Assyrië, enden geest van Tiglath-Pilnéser, den koning van Assyrië, die voerde hen
gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven
stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de
rivier Gozan, tot op dezen dag. (Statenvertaling)
1 Kronieken 5:26 wekte
de God van Israël de geest op van Pul, de koning van Assur, namelijkde geest van Tillegatpilneser,
de koning van Assur, en deze voerde hen weg: de Rubenieten, de Gadieten en de
helft van de stam Manasse. En hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara en de
rivier van Gozan, waar zij zijn tot op de huidige dag. (NBG Vertaling 1951)
1 Kronieken 5:26
..Daarom zette de God van Israël koning Pul van Assyrië, ook bekend als Tiglatpileser,
ertoe aan om hen als ballingen weg te voeren. Hij bracht hen naar Chalach,
Chabor, Hara en de rivier van Gozan, en daar wonen ze tot op de dag van
vandaag. (De Nieuwe Bijbelvertaling NBV 2004)
Een ander voorbeeld is de Bijbelse Assyrische
koning Jareb die door de profeet Hosea vermeld wordt. De Statenvertaling hield
zich aan de Hebreeuwse grondtekst en vermeldde Jareb als eigennaam. Het is echter
een naam die niet in de Assyrische koningslijst voorkomt en dus maakte de NBG
Vertaling er een metafoor van: Strijdlust. En de NBV vertaalde het Hebreeuwse
JAREB met Kemphaan. Alsof de Assyrische koningsnaam Sargon, wat de legitieme
koning betekent uit de Assyrische koningslijst, geen metafoor zou zijn?
Hosea 5:13 Als Efraïm zijn krankheid zag, en
Juda zijn gezwel, zo toog Efraïm tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden
niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen.
(Statenvertaling)
Hosea 5:13 Toen Efraïm zijn krankheid zag, en
Juda zijn gezwel, ging Efraïm naar Assur en zond boden naar koning Strijdlust. Deze echter kan u
geen genezing schenken, en zal het gezwel van u niet wegnemen. (NBG Vertaling
1951)
Hosea 5:13 Toen Efraïm merkte hoe ziek het was,
en Juda zijn zwerende wonden zag, wendde Efraïm zich tot Assyrië om hulp te
zoeken bij koning Kemphaan. Maar die
kan geen genezing brengen, die heeft geen middel tegen hun kwalen. (NBV
Vertaling 2004)
De conclusie moet zijn
dat de Assyrische Khorsabad-koningslijst niet volledig is. Dat er namen
ontbreken, dat er meer dan één keer een damnatio memoriae, door Assyrische
kroniekschrijvers is toegepast geworden. En aldus moeten we de verkorte
chronologie van de koningen van Israël en Juda, door Thiele gefabriceerd ter
inlassing in het Assyrische model, opgeven en terugkeren naar de normale
chronologie van de Bijbelse koningen, zoals de historische boeken van de Bijbel
het leert. De Assyrische chronologische gegevens dienen aangepast aan de
Bijbelse gegevens en niet andersom.
In het
bekende Egyptian Museum te Caïro bevindt zich een zeer goed bewaarde mummie
van een Egyptische edelman met de naam Joeja. Op de afbeelding ziet u een
close-up van de man. Op basis van zijn uitzonderlijke (niet-Egyptische) naam en
vooral zijn uiterlijk, gaan sommige deskundigen er van uit dat Joeja van
vreemde oorsprong was. De Egyptische hiërogliefen-naam; Joeja, kan namelijk op
verschillende wijzen gespeld worden zoals: iAj, jwiA", jw [rietblad met
wandelende voeten]A, jwiw" en in de spelkunst normaal een teken voor
iets vreemd"j[man met hand voor de mond]iA. Voor een autochtone
Egyptenaar uit de oudheid zou het vreemd geweest zijn een naam te hebben die op
zoveel manier gespeld kon worden, en daarom is er het sterke vermoeden dat Joeja
van vreemde (Klein-Aziatische) oorsprong was.
De
edelman Joeja stamde uit de Egyptische achttiende dynastie. Joeja was getrouwd
met Thoeja, een edelvrouw, verbonden aan het hof van farao. Onder farao Thothmosis IV werd Joeja benoemd tot de
belangrijkste adviseur van de farao en ook onder Amonhotep III, de opvolger van
Thothmosis IV, voerde hij deze functie uit. Hij was buiten de Bijbelse Jozef de
enige persoon in het Oude Egypte die de titel Geliefde Vader van de Farao
droeg. Joeja en Thoeja hadden een dochter; Teje, die op haar beurt de eerste
vrouw was van farao Amonhotep III. Joeja en Thoeja hadden ook een zoon met
hoge titels zoals kanselier van Beneden-Egypte, tweede profeet van Amon,
priester te Heliopolis en goddelijke Vader.
Joeja
en Thoeja werden na hun dood gemummificeerd en begraven in KV 46, een graf in
het Dal der Koningen. In 1905 werd het graf van de twee ontdekt door James E.
Quibell. De in 1905 ontdekte tombe zou tot aan de ontdekking van de graftombe
van de inmiddels bekende Toetanchamon in 1922, de meest spectaculaire vondst
van de eeuw zijn. En dit ondanks dat Joeja geen farao geweest was. En hoewel
het graf van Joeja en Thoeja in de oudheid al geplunderd werd, bleven heel wat
voorwerpen achter. De twee doodskisten waren bijvoorbeeld intact gebleven met daarnaast
heel wat prachtige meubels en andere grafgiften, onaangeraakt. Beide mummies
waren ook intact en wat preservatie betreft, in een buitengewone staat. Vooral
de gezichten waren ongeschonden bewaard en tonen ook vandaag nog hoe ze er in
werkelijkheid uitzagen.
En hier
arriveren we aan de reden voor het schrijven van dit artikel: wie was Joeja? De Egyptologen merkten ten
tijde van de ontdekking, al op dat de lichaamslengte van Joeja langer was dan
de gewone Egyptenaar van zijn tijd. Ook waren zijn gelaatstrekken anders dan de
typische Egyptenaar van de oudheid, maar eerder Klein-Aziatisch. Sommige
Egyptologen opperden dat Joeja misschien van Mitannische oorsprong was. Maar
dit is gissen. Over het Mythische Mitanni schreef ik eerder al op dit blog een
artikel op 24-03-2014: het Mythische Rijk Mitanni.
Ik
postuleer dat Joeja een Israëliet was. Bij veel Egyptische namen was het
gebruikelijk een godheid als beschermgod in de naam te verwerken. Zoals
bijvoorbeeld bij de Egyptische goden Amonhotep en Thothmosis. In het geval
van Joe-ja zit de naam van de God van Israël in zijn naam verwerkt: Joeja.
Net zoals in bijvoorbeeld Halleluja. De bekende (orthodoxe) Egyptoloog
Donald B. Redford (Akhenaten, The Heretic King, 1984, Chapter three)
identificeert Joeja zondermeer als een Aziaat en als luitenant-generaal van de
strijdwagens van het Egyptische leger. Een buitenlander met een topfunctie bij
de elitetroepen?
Het is
belangrijk om nu eerst de gereviseerde Egyptische geschiedenis voor deze
periode voor de ogen te schilderen. Volgens mijn herziening van de geschiedenis
van het Egypte van de oudheid, nam Thothmosis IV de macht over in Egypte in het
jaar 802 v. Chr. en heerste daarop voor een periode van 38 jaar tot 764 v. Chr.
Hij werd opgevolgd door zijn zoon Amonhotep III, de vader van Amonhotep IV,
deze laatste farao is later beter bekend onder zijn nieuwe naam Achnaton,
geworden. Thothmosis IV bracht een einde aan de Ethiopische tussenperiode,
Ethiopiërs die van 933 tot 802 v. Chr. over Egypte geheerst hadden. Het was de
Bijbelse koning van Ethiopië; Zera, die Egypte onderworpen had. Dit alles heb
ik in mijn uitgave Genesis versus Egyptologie, 2009, hoofdstuk 21, de
koningen van Egypte, Thothmosis IV, behandelt.
Men
moet bedenken dat in de lange geschiedenis van Egypte er meerdere malen
zogenaamde tussenperioden zijn geweest. Sommige van deze tussenperioden zijn
bekend, sommige tussenperioden zijn door de orthodoxie gefabriceerd en sommige
tussenperioden worden vanwege het hanteren van de vermeende Sothis-kalender, niet
herkend. De Egyptenaren hebben aantoonbaar, enkele malen een Damnatio
memoriae in hun geschiedschrijving toegepast. Zulk een periode is het tijdperk
van de Hyksos. Wanneer de Hyksos na een periode van meer dan vierhonderd jaar
door de eerste farao s van de achttiende dynastie, uit Egypte verdreven
werden, werd alles wat aan hun heerschappij herinnerde weggedaan, vernietigd. En
dat is de reden dat we vandaag zo weinig over de Hyksos weten. De erudiete
onderzoeker Dr. I. Velikovsky identificeerde de Hyksos met de Bijbelse
Amalekieten, die na de exodus van de Israëlieten uit Egypte, dit land
overrompelden. Dit ging in het model van Velikovsky vrij eenvoudig, aangezien
het gros van het Egyptische leger in de Rode Zee met farao op kop, was
omgekomen.
Een
andere duidelijk aantoonbare toepassing van een Damnatio memoriae heeft farao
Horemheb aan het einde van de achttiende dynastie uitgevoerd. Na de dood van de
laatste Aton-vereerders (Achnaton, Smenkhkare, Toetanchaton en Eje) werd alles
wat herinnerde aan de heerschappij van deze godsdienstfanatici verwijderd,
vernietigd. Een ware beeldenstorm liet Horemheb uitvoeren.
Een andere
tussenperiode die door de orthodoxie en revisionisten, niet gezien wordt, is de
heerschappij van de Ethiopiërs vanaf het einde van de regering van Amonhotep II
tot aan het begin van de regeringsperiode van Thothmosis IV. Gedurende ruim
honderddertig jaar heersten de Ethiopiërs of Kuschieten over Egypte. De eerste
farao was de Bijbelse Zera en de laatste heerser was de legendarische Memnon
die op het slagveld rond 800 v. Chr. (herzien) bij Troje sneuvelde.
Het
herkennen van een Ethiopische tussenperiode in de achttiende dynastie is een
gevolg van het logisch doorredeneren, dat aangezien de Bijbel een invasie van
Juda door Zera de Ethiopiër beschrijft, deze ook Egypte overrompelt moet
hebben. Het was volgens het Schriftwoord (2 Kronieken 14:9-12) een
miljoenenleger waaronder 300 strijdwagens, dat vanuit het zuiden via Egypte
naar Juda opgerukt was. Met andere woorden: Egypte werd door Zera de Ethiopiër
(of Nubiër/Kuschiet) onder de voet gelopen. Dit is een geschiedschrijving die
in de tot nu toe gekende Egyptische annalen niet terug te vinden is. Het werk THE
LEGENDS OF THE JEWS (Louis Ginzberg hoofdstuk 6) vult hier nog extra aan dat
de door Bijbelse farao Sisak (alias Thothmosis III) buitgemaakte troon van
Salomo, op zijn beurt door Zera in bezit genomen werd.
Asa, the son of Abijah of Judah, was a worthier and a
more pious ruler than his father had been. He did away with the gross worship
of Priapus, to which his mother was devoted. To reward him for his piety, God
gave him the victory over Zerah, the
king of the Ethiopians. As a result of this victory he came again into
possession of the throne of Solomon and of the treasures Shishak had taken from
his grandfather, which Zerah in turn had wrested form Shishak.
En ook
de bekende Isaac Newton, wiens naam
als wetenschapper met de zwaartekracht verbonden is, schreef dat de Bijbelse
Zera de Ethiopiër, doorheen Egypte naar Juda was opgerukt en aldus heer over
Egypte werd. Hierna het citaat:
But in the fifth year of Asa the land of Judah became
quiet from war, and from thence had quiet ten years; and Asa took away the
altars of strange Gods, and brake down the Images, and built the fenced cities
of Judah with walls and towers and gates and bars, having rest on every side,
and got up an army of 580000 men, with which in the fifteenth year of his Reign
he met Zerah the Ethiopian, who came
out against him with an army of a thousand thousand Ethiopians and Libyans: the way of the Libyans was through Egypt,
and therefore Zerah was now Lord of Egypt: they fought at Mareshah near
Gerar, between Egypt and Judæa, and Zerah was beaten, so that he could not
recover himself: and from all this I seem to gather that Osiris was slain in
the fifth year of Asa, and thereupon Egypt fell into civil wars, being invaded
by the Libyans, and defended by the Ethiopians for a time; and after ten years
more being invaded by the Ethiopians, . (The chronology of ancient
kingdoms amended by Isaac Newton)
Met het
invoegen van een Ethiopische tussenperiode breek ik met een onderdeel van
Velikovsky s werk. Volgens Velikovsky is de Bijbelse Zera te identificeren met
de zoon en opvolger van Thothmosis III/Sisak: Amonhotep II. Wat ik wel van
Velikovsky s werk behoudt, is zijn plaatsing van Horemheb op de tijdsbalk ten
tijde van de Assyrische overheersing van Egypte. Horemheb is in Velikovsky s
model een vazal van de Assyriërs. In mijn variant past dit volkomen en ik laat
logischerwijze de Amarna-farao s aan de regeerperiode van Horemheb voorafgaan.
Aldus heb ik vanaf farao Horemheb, op de tijdsbalk gereviseerd vanaf 671 v.
Chr., in de tijd teruggewerkt tot Thothmosis IV met als resultaat diens eerste
regeringsjaar in 802 v. Chr. Enkele belangrijke puzzelstukjes worden op deze
manier ingevoegd. Farao Achnaton bijvoorbeeld regeert nu ten tijde van de val
van Samaria in 717 v. Chr. De verovering van Samaria of Soemoer is in de
Amarna-briefwisseling terug te vinden. En we moeten bedenken dat de hoofdstad
Samaria van het tienstammenrijk in zijn lange geschiedenis slechts éénmaal
ingenomen werd. Een belangrijk argument om de Amarna-tijd ten tijde van de
regering van de laatste koning van het tienstammenrijk: Hosea, te plaatsen.
Dat de
Ethiopische heerschappij en tussenperiode, niet herkend wordt is te wijten aan
het toepassen van een Damnatio memoriae door farao Thothmosis IV. Van farao
Thothmosis IV is de zogenaamde droomstele bewaard gebleven. Dit is een stele
die zich tussen de poten van de Sfinx te Gizeh bevindt. De inscriptie verhaalt
hoe de jonge prins Thothmosis op jacht was in de woestijn en in de schaduw van
de sfinx in slaap viel. De god Ra verscheen hem toen in de slaap en beloofde
dat wanneer hij het zand rondom de sfinx weghaalde hij koning zou worden. Het
is duidelijk propaganda met als resultaat dat de jonge prins de vierde koning
met de naam Thothmosis werd. Voor de orthodoxe Egyptologie is het commentaar op
de stele (heel opmerkelijk) een reden om aan de wettelijke opvolging van
Thothmosis IV te twijfelen en vraagtekens bij zijn afkomst te plaatsen. Volgens de orthodoxe Egyptologie
was er correspondentie tussen Thothmosis IV en een Adad Nerari in Assyrië. In
mijn variant is dit Adad Nerari de Vijfde. Verder is er heel wat indirect
bewijs voorhanden. Zo vermeldt de orthodoxe Egyptoloog Donald B. Redford dat
Thothmosis IV een stele te Thebe liet oprichten die onafgewerkt was sinds de
dood van Thothmosis III, en gevonden werd in een atelier en door Thothmosis IV
hersteld. In het orthodoxe model zitten er slechts 25 jaar tussen beide
faraos, in mijn model ruim 130 jaar. Over de afstamming van Thothmosis IV en zijn
nageslacht zijn de Egyptologen het onderling niet eens en bestaat er vraagteken
op vraagteken. Dit alles getuigt naar mijn mening van de chaotische
tussenperiode die plaatsgevonden heeft na de invasie van de Bijbelse Zera de
Ethiopiër.
Wanneer in Egypte Thothmosis IV de macht greep zat in
Juda koning Uzzia of Azarja op de troon. Over Uzzia schreef ik al eerder op dit
blog een
artikel op 14-05-2014: Kroniek van koning Uzzia van Juda.
En hier
arriveren we bij de reden voor het schrijven van dit artikel: Wie was Joeja? Ik postuleerde dat hij
een Israëliet was. De orthodoxe Egyptologie noemt hem zondermeer aan Aziaat.
Een man die het tot luitenant generaal van de strijdwagens schopte. Hoe was dat
mogelijk? De sleutel ligt naar mijn mening bij Juda en Israël. Enkele belangrijke
puzzelstukjes komen bij elkaar en maken het plaatje een beetje duidelijker,
want veel blijft nog bij vraagtekens.
De
Bijbel leert dat de roem en macht van koning Uzzia tot in Egypte reikte:
2 Kronieken 26: 6 Hij
trok uit en streed tegen de Filistijnen, slechtte de muren van Gat, Jabne en
Asdod en bouwde versterkingen bij Asdod en in het gebied der Filistijnen. 7 God
hielp hem tegen de Filistijnen, tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en
tegen de Meünieten. 8 De Ammonieten brachten Uzzia schatting. En tot in
Egypte verbreidde zich zijn roem, want hij klom tot een toppunt van macht.
In een eerder artikel op dit blog van 14-03-2014: De archeologische
site in Egypte: TELL EL DABA. Avaris?, verwees
ik al naar Uzzia/Azarja en zijn rol in Egypte in die tijd. Hij blijkt de
Aziatische veldheer te zijn die in de Egyptische zogenaamde Harris-papyrus met
de naam Irsu of Arsu, beschreven wordt. Arsu overheerste Egypte en zorgde voor een
periode van anarchie in dat land. De Harris-papyrus bevindt zich tegenwoordig
in het British.
Arsu
was volgens het Harris-papyrus een veldheer uit Klein-Azië die met een leger
van ongeveer 200.000 man Egypte overheerste. De soldaten werden herders van
Jeruzalem genoemd en zij verwoestten de tempels van Egypte en verbrandden hun
steden. Offeren aan de goden van Egypte was tijdens deze overheersing verboden.
En de seculiere revisionist van de geschiedenis van de oudheid; Gunnar Heinsohn
(Die Sumerer gab es nicht, 1988 blz. 175-182), stelt dat Arsu met de Bijbelse
Azarja, koning van Juda te identificeren is. De informatie van het papyrus is echter
te summier om een exacte historische reconstructie samen te stellen. Het
handelt hier ook om een toegepaste damnatio memoriae in Egypte voor wat deze periode betreft.
Dat een
man als Joeja zulk een hoge positie in Egypte kon bekleden wijst vermoedelijk
op een bondgenootschap tussen Uzzia/Azarja en Thothmosis IV. Met de hulp van
Arsu/Azarja/Uzzia kon hij in de Nijldelta en elders orde op zaken brengen. De in het noorden
ingeweken Libiërs (de 22ste dynastie) werden vanaf 784 v. Chr. (volgens de
gereviseerde chronologie) de bondgenoten van Thothmosis IV en kregen hun plaats
in de Nijldelta toegewezen. In 789 v. Chr. begon de 23ste dynastie
onder farao Petubast in de Nijldelta ook haar regeerperiode. De Nijldelta werd tijdens
deze periode een lappendeken van dynastieën die ieder over hun gedeelte van
Egypte heersten. Zo regeerde ook de 24ste dynastie onder de farao s
Tefnakht en Bocchoris tijdens deze periode over haar deel van Egypte. Over de
24ste dynastie schreef ik eerder al een
artikel op 20-06-2014: farao Bocchoris. Ik postuleerde in dit
artikel dat farao Bocchoris mogelijk om reden van hoogverraad vanwege zijn
collaboratie met koning Azarja/Uzzia van Juda, in 722 v. Chr. terechtgesteld
werd.
Het leger van Arsu/Azarja
zou pas in 748 v. Chr. uit Egypte weggetrokken worden. Het is Flavius Josephus
die een indicatie geeft. In zijn boek Tegen de Griek Apion, Boek II.2, haalt
Josephus uit naar Apion omdat die de exodus van de Israëlieten uit
Egypte verkeerd dateerde. Apion beweerde namelijk dat de exodus geschiedde ten
tijde van de zevende olympiade. En een zekere Lysimachus beweerde dat de exodus
geschiedde ten tijde van de regering van farao Bocchoris.
Het
ging mij bij het bestuderen van dit alles, door het hoofd dat de tegenstanders
van Josephus het niet hadden over de exodus ten tijde van Mozes in 1483 v. Chr.,
maar in de plaats daarvan verwezen naar de aftocht van het Judese leger van
Uzzia in de 8ste eeuw v. Chr.
En
Apion levert door zijn verwisseling van de beide historische feiten in wezen het
jaartal van de terugtrekking van het leger van Uzzia uit Egypte: 748 v. Chr.
Tot dit jaartal arriveren we door te rekenen vanaf de eerste olympiade in 776
v. Chr. Zeven maal vier jaar per olympiade later, geeft als resultaat het jaar 748
v. Chr. voor de aftocht van het leger van Uzzia/Arsu. Het is het jaar ook dat
Bocchoris de troon met Tefnakht deelde.
In het
hier geschetste variant behoorde Joeja tot het leger van Azarja/Arsu, die na
de terugtrekking van het Judese leger uit Egypte zijn militaire functie aan het
hof van farao behield en verder uitoefende. Het contact tussen het Juda van de
achtste eeuw v. Chr. met de gereviseerde Egyptische achttiende dynastie op de
tijdsbalk als tijdgenoten, geeft een verklaring over hoe het kwam dat
bijvoorbeeld Achnaton een hymne aan zijn god Aton schreef die nu een (slechte)
kopie van Psalm 104 blijkt te zijn.
Volgens
de constructie van de orthodoxe Egyptologie plaatst men Achnaton en diens
monotheïsme op de tijdsbalk rond ongeveer 1351/1333 v.Chr. Boude tongen kunnen dan beweren dat
Mozes zijn inspiratie voor het Monotheïsme in Egypte haalde. Als een gevolg van
het revisionisme van de geschiedenis van Egypte kan men nu aantonen dat het
andersom was.
De
tweeëntwintigste dynastie van Manetho was van Libische oorsprong. De hoofdstad
was Boebastis in de Nijldelta. De orthodoxie laat de eerste farao Sheshonk I
aanvangen in 945 v. Chr. En dit als een gevolg van hun identificatie van Sheshonk
I met de Bijbelse Sisak (zie het artikel op deze blog van 27-03-2014: De Bijbelse
farao met de naam SISAK) die in het vijfde regeringsjaar van
Rehabeam van Juda, de Tempel te Jeruzalem plunderde. Als een gevolg van deze
verankering op de tijdsbalk verhuisde de gehele dynastie naar de tiende en
negende eeuw voor Christus. Dezelfde orthodoxe Egyptologie die door haar
invoering van een vermeende Sothis-kalender verantwoordelijk is dat
bijvoorbeeld het verblijf van de Israëlieten in Egypte en de Hyksos binnen hun
model zo moeilijk te plaatsen valt, is ook verantwoordelijk voor het foutief
plaatsen van de Libische dynastie via een verkeerde link gemaakt met de Bijbel.
Een beetje studie, honderd jaar geleden, van de historische gegevens die we bijvoorbeeld
hebben over farao Sheshonk I en zijn veldtocht naar Klein-Azië in zijn
twintigste regeringsjaar, had duidelijk gemaakt dat de opgegeven veroverde
steden haast allen in het gebied van het tienstammenrijk te traceren zijn en
dat Jeruzalem op deze lijst niet voor komt.
In een
studie van eenentwintig jaar geleden (1993, Kroniek van het oude Israël,
hoofdstuk
9, ISBN 9073739071) toonde ik al aan dat het 20ste
regeringsjaar van farao Sheshonk I en zijn veldtocht naar Klein-Azië te
verankeren is met het jaar dat koning Zacharia in Israël in 764 v. Chr. de
troon besteeg en dat het Sheshonk I was die Zacharia op de troon zette. In het
tienstammenrijk hadden we toen al sinds het jaar 775 v. Chr. met de dood van
Jerobeam II, een periode van anarchie, zonder koning op de troon. (zie ook het artikel op deze blog van 14-05-2014: Kroniek
van koning UZZIA van Juda)
De
interventie van Sheshonk I in Israël was het begin van een alliantie tussen de
Libiërs en het tienstammenrijk. Het is interessant om de marsroute van het
leger van Sheshonk I te bestuderen. Te Karnak in Egypte is een muurreliëf met
een lijst van veroverde steden door Sheshonk I bewaard gebleven. Door de
rangschikking van deze steden is het mogelijk om de
campagne van Sheshonk I in kaart te brengen. Eén en ander blijft onduidelijk
vanwege beschadigingen van het tempelreliëf en het identificeren van Egyptische
plaatsnamen. Het reliëf bevat 155 namen van steden. Enkel zeventien hiervan
kunnen met zekerheid op de kaart geplaatst worden. Veertien hiervan in Israël,
in het tienstammenrijk. Zoals eerder vermeldt ben ik er van overtuigd dat het
Sheshonk I bedoeling was om orde op zaken te stellen in het tienstammenrijk.
Sinds de dood van Jerobeam II in 775 v. Chr. had het land geen koning en was
het in anarchie ondergedompeld. Vermoedelijk zaten in steden zoals Shechem,
Tirza en Penuel in het Over-Jordaanse gebied usurpators (Hosea 8:4) op de
troon. Deze drie steden vinden we op de lijst van Sheshonk I ook terug en zijn
alle drie ooit hoofdsteden van het noordelijke rijk geweest. Eén van deze
plaatsen zou mogelijk met het Beth-Arvel van de profeet Hosea (10:14) kunnen
geïdentificeerd worden.
Manetho geeft via Africanus negen faraos op voor
zijn 22ste dynastie met een regeerperiode van in totaal 120 jaar. De
eerste farao was Sheshonk I die 21 jaren regeringstijd meekrijgt gevolgd door
Osorkon met 15 jaar. Daarna komt volgens de monumenten Takelot met 25 jaar.
Diens opvolger was Osorkon II met blijkbaar een coregentschap van drie jaar. In
het derde regeringsjaar (C. Verburg, Farao nagerekend, 34a) van Osorkon
II overstroomde het tempelcomplex in Karnak. Het Nijlwater stond zestig
centimeter hoog boven de tempelvloer en het omringende land was een moeras.
Deze ongewone waterstand van de Nijl viel in de maand december, terwijl de
hoogste waterstand normaal al in augustus bereikt werd. De oorzaak zal dan ook
geen grote of late regenval geweest zijn, verder zuidwaarts, maar moeten we veeleer denken aan een stremming van de afvoer
in de Nijldelta. In de achtste eeuw voor Christus past dit natuurfenomeen
volkomen in de cyclus van meganatuurcatastrofes.
Ten tijde van de regering van Sheshonk I is men
begonnen met het noteren van het wassen van de Nijl (Bob de Gryse, KARNAK,
1984). En dit zou vanuit de Velikovskyaanse meganatuurcatastrofes van de 8ste
eeuw voor Christus kunnen verklaard worden.
De genoteerde ongewone overstroming van de Nijl
in het derde regeringsjaar van Osorkon II wordt in de revisie een ankerpunt op
de tijdsbalk. Het is de meganatuurcatastrofe van 722 v. Chr. die
verantwoordelijk voor de overstroming was. (zie
ook het artikel op deze blog van 20-01-2014: De noodzakelijke
kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus) Wanneer we nu
het derde regeringsjaar van Osorkon II met het jaar aug722/jul721 v. Chr.
verankeren krijgen we het volgend resultaat voor Osorkon II op de tijdsbalk:
724/696 v. Chr.
En het twintigste regeringsjaar (aug764/jul763 v.
Chr.) van Sheshonk I met zijn veldtocht naar het tienstammenrijk verankeren we
met het eerste regeringsjaar van Zacharia: 764 v. Chr. Het resultaat voor
Sheshonk I op de tijdsbalk is: 783/762 v. Chr.
Met deze twee ankerpunten vullen we de
regeerperiode van de opvolgers van Sheshonk I; Osorkon I en Takelot I in.
Hierna eerst de opgave van de Libische
koningslijsten volgens Africanus en Eusebius die Manetho kopieerden:
Africanus: Eusebius
:
1. Sesonchis 21 Sesonchis
21 (Sheshonk)
2. Osorthon
15 Osorthon
15
3/5. drie andere 25
6. Takelothis 13
Takelothis 13
7/9. drie
andere 42
Totaal: 9 koningen in 120 (?)jaar 3 koningen in 49 jaar
Naast de gegevens van hebben we ook de informatie
van op de monumenten in Egypte, waarvan we de verschillende namen van de Libische
vorsten en hun regeerperiode kunnen aflezen en vergelijken met Manetho.
Het resultaat is het volgende:
Monumenten: regeringsjaren:
1. Sheshonk
I 21
2.
Osorkon I 36
3.
Takelot I 7
of 23?
4.
Osorkon II 29
5.
Takelot
II 25 (coregent met Osorkon II
vanaf jaar 23
6.
Sheshonk
III 39
7.
Pamay 6
8 .Sheshonk IV 37
De regeerperiode van 21 jaar voor Sheshonk I wordt bevestigd door de twee
kopieerders van Manetho en door de Egyptische monumenten. Voor de opvolger van
Sheshonk I: Osorkon I is er een afwijking tussen Manetho en de gegevens van de
monumenten van 36 tot 15 jaar. De link die we met de Bijbel gemaakt hebben
maakt evenwel duidelijk dat een periode van 15 jaar correcter is. De
regeerperiode van Osorkon I loopt aldus van 762 tot 747 v. Chr. De
regeerperiode van Takelot I loopt van 747 tot 724 v. Chr. het jaar waarin
Osorkon II zoals we al gezien hebben, de scepter overneemt: of een totaal van
23 jaar zoals de monumenten leren.
Een overzicht geeft het volgende weer:
Sheshonk I 21 783/762 v. Chr.
Osorkon I 15 762/747 v. Chr.
Takelot I 23 747/724 v. Chr.
Osorkon II 28 724/696 v. Chr.
Daarna vullen we de opvolgers volgens de informatie van de monumenten zo
goed mogelijk in:
Takelot II 25 ca. 701/676 (co-regent met Osorkon II)
Sheshonk III 39 ca. 676/637
Pamay 6 ca.
637/631
Sheshonk IV 37 ca. 631/594
De regeerperioden van de acht koningen samen geven hier een totaal van
ruim 180 jaar, daar waar Manetho via de kopieerder Africanus, de volledige
dynastie 120 jaar geeft. Daarnaast hebben we nog de zogenaamde Oude Kroniek met
een totaal van 48 jaar en slechts 3 koningen voor dynastie XXII.
Er zullen ongetwijfeld co-regentschappen hebben plaatsgevonden tussen de
vier laatst opgegeven farao s. Ik heb dan ook mijn jaartallen met een circa
ca. gemerkt. Via de geboorte- en sterfte-gegevens van de zogenaamde
Apislijsten kan een en ander gereconstrueerd worden, maar het blijft moeilijk.
U merkt dat ook bij deze dynastie, dat het een
puzzel is die in elkaar gezet moet worden. Het is de via de twee ankerpunten
die we uit de Bijbel halen dat de eerste vier farao s redelijk goed op de
tijdsbalk geplaatst kunnen worden. Daarna blijven vraagtekens bestaan.
Over farao Osorkon I schreef ik al eerder een artikel op
deze blog op
12-02-2014: het beeld van Osorkon I met de Amarna pruik te Byblos, in verband met een bijzonder borstbeeld van deze
farao dat te Byblos in de vorige eeuw ontdekt werd en in het Louvre bewaard.
Het moet duidelijk zijn dat de Libische 22ste
dynastie op de tijdsbalk op haar historische plaats zit in de achtste en
zevende eeuw voor Christus. Er is nog een merkwaardigheid die men vindt wanneer
men orthodoxe Egyptologen bestudeerd. De orthodoxie noemt bijvoorbeeld Sheshonk
I als de opperbevelhebber van alle Egyptische legers! In de Thebaanse verslagen
heet hij Grote leider van de Mesjwesj, die oorspronkelijk uit Libische
stammen gerekruteerd waren als een interne politiemacht. (Kroniek van de farao
s, Peter A. Clayton, de derde tussentijd).
En dit past eveneens in mijn revisie van de
geschiedenis van de oudheid. De Nijldelta was een lapdeken toen van naast elkaar
regerende dynastieën zoals de 24ste en de 23ste. In
Boven-Egypte, te Thebe zat de 18de dynastie met Amonhotep III en
opgevolgd door Amonhotep IV. In mijn studie Genesis versus Egyptologie zijn
de Libiërs een soort aanvalshonden of een politiemacht zoals Peter A. Clayton
ze beschreef, maar nu onder Amonhotep III. Een puzzelstukje dat past in het nieuwe
plaatje.
EEN GEREVISEERD OVERZICHT
VAN DE VERSCHILLENDE EGYPTISCHE KONINGSHUIZEN VAN DE OUDHEID naar Genesis
versus Egyptologie, 2009, ISBN: 978 1616274238.
De orthodoxe
Sothis-datering verworpen. Nieuwe ankerpunten voor de rangschikking van de
Egyptische dynastieën zijn: De exodus in het jaar 1483 v. Chr. De Bijbelse
zevenjarige periode van hongersnood 1700/1693 v. Chr. Het vijfde regeringsjaar
van koning Rehabeam van Juda in 962/961 v. Chr. verankerd met het
vijfentwintigste regeringsjaar van farao Thothmosis III. E.a.
Het door de orthodoxe
Egyptologie gefabriceerde Oude- en Midden-Rijk loopt nu contemporain met elkaar
op de tijdsbalk. En er blijft slechts één tussenperiode over: die van de
Hyksos. De Hyksos zijn identiek met de Bijbelse Amalekieten die na de exodus en
de vernietiging van het Egyptische leger in de Rode Zee, Egypte overrompelen.
Sefanja
1:1 Het woord des HEREN, dat kwam tot Sefanja,
de zoon van Kusi, de zoon van Gedalja, de zoon van Amarja, de zoon van Hizkia, in
de dagen van Josia, de zoon van
Amon, de koning van Juda. (NBG vertaling 1951)
Met dit
artikel wil ik de profeet Sefanja onder de aandacht brengen. De betekenis van
de naam Sefanja is: Bewaard heeft de HERE. Wat bijzonder aan de introductie
van Sefanja in de Bijbel is, is zijn voorgeslacht. Zijn over-overgrootvader was
namelijk koning Hizkia (724/694 v. Chr.) van Juda. De bediening van de profeet Sefanja
liep ten tijde van het koningschap van koning Josia in Juda. Over koning Josia
schreef ik eerder een artikel op 28-04-2014: Kroniek van koning Josia van
Juda. Koning Josia regeerde van het jaar 640 tot 609 v. Chr., een
periode van 31 jaar. En in het recente artikel over de Scythen van 26-06-2014 verwees
ik naar de regeerperiode van koning Josia in Juda als contemporain met de
beschreven invasie. Het is deze combinatie die me aanzette het Bijbelboek Sefanja
te bestuderen. De profeet moest profeteren tegen het overblijfsel van Baäl en
de algemene afgodendienst die aan het begin van de regeerperiode van Josia in
Juda nog voorkwam, wanneer deze de kroon overnam van zijn vader Amon de
afgodendienaar. Zie
het artikel van 26-05-2014: Kroniek van koning Manasse en Amon van Juda.
We moeten de aanvang van de bediening van Sefanja als profeet aldus dateren
voor de godsdiensthervorming die koning Josia in het land doorvoerde. Vers vier
van het eerste hoofdstuk van Sefanja maakt dit duidelijk.
Sefanja
1:2 Volkomen zal Ik alles van de aardbodem wegvagen, luidt het woord des HEREN.
3 Ik zal wegvagen mens en dier, Ik zal wegvagen het gevogelte des hemels en de
vissen der zee, en de ergernissen met de goddelozen; ja, Ik zal de mensen van
de aardbodem uitroeien, luidt het woord des HEREN. 4 Ik zal mijn hand uitstrekken
tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem, en Ik zal uit deze plaats
uitroeien het overblijfsel van Baäl en
de naam der afgods-dienaren met de priesters, 5 en hen die op de daken zich neerbuigen
voor het heer des hemels, en die zich neerbuigen en zweren bij de HERE en
zweren bij hun Moloch; 6 ook hen die van de HERE afvallen, en die de HERE
niet zoeken noch naar Hem vragen. 7 Zwijg voor het aangezicht van de Here HERE,
want nabij is de dag des HEREN; want
de HERE heeft een offermaal bereid; Hij heeft zijn genodigden geheiligd. 8 Het
zal geschieden ten dage van het offermaal des HEREN, dat Ik bezoeking zal doen
over de vorsten en over de koningszonen en over allen die uitheemse kleding
dragen. 9 Ook zal Ik te dien dage bezoeking doen over allen die over de
drempel springen, die het huis hunner heren vullen met geweld en bedrog. 10
Het zal geschieden te dien dage,
luidt het woord des HEREN, dat er een luid geschreeuw zal zijn uit de Vispoort
en een gehuil uit de Nieuwe stad en een luid gekraak van de heuvels. 11 Huilt,
gij inwoners van de Vijzel, want al het kramersvolk gaat te gronde en alle
geldwegers worden uitgeroeid. 12 Het zal te
dien tijde geschieden, dat Ik Jeruzalem met lampen zal doorzoeken; Ik zal
bezoeking doen over de mannen die dik geworden zijn op hun droesem, en
die bij zichzelf denken: De HERE doet geen goed en Hij doet geen kwaad.
13 Hun rijkdommen zullen zijn ter plundering en hun huizen ter verwoesting. Al
bouwen zij huizen, zij zullen ze niet bewonen; al planten zij wijngaarden, zij
zullen de wijn daarvan niet drinken.
De
hiervoor vermelde oordeelaankondiging moeten we op de tijdsbalk voor de
godsdiensthervorming van koning Josia plaatsen. De jaartallen verstrekt het
Bijbelboek 2 kronieken:
2
kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
eenendertig jaar te Jeruzalem. 2 Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN en
wandelde in de wegen van zijn vader David; hij week niet af, rechts noch links.
3 In het achtste jaar zijner regering,
toen hij nog jong was, begon hij de God van zijn vader David te zoeken, en in het twaalfde jaar begon hij Juda
en Jeruzalem te reinigen van de hoogten, de gewijde palen, de gesneden en de
gegoten beelden. 4 Men brak in zijn
tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de wierookaltaren die daarop
stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden
verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij op de graven van hen
die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters verbrandde hij op hun
altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in de steden van Manasse,
Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke allerwegen in puin
lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en sloeg hij de gesneden
beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele land van Israël hieuw hij
om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem.
Het
twaalfde regeringsjaar van Josia was okt629/sep628 v. Chr. De aanvang van de
bediening van Sefanja zit op de tijdsbalk voor het jaar 629/628 v. Chr. en liep
vermoedelijk gelijk met de eerste twaalf jaar van het koningschap van Josia.
Het resultaat van zijn prediking (en van andere profeten) was dat de jonge Godvruchtige
koning Josia aan het volk zijn godsdiensthervorming kon doorvoeren. Het aangekondigde
oordeel door de mond van de profeet Sefanja werd voor koning Josia afgewend en
uitgesteld tot de regeerperiode van zijn zonen Jojakim, Jojachin en Zedekia.
Deze laatste koning maakte de val van Jeruzalem in 586 v. Chr. mee, de
vernietiging van de Tempel en de wegvoering in Babylonische Ballingschap.
Daarvoor had de Babyloniër Nebukadnezar voor de ogen van Zedekia diens zonen
laten doden en daarop Zedekia laten verblinden. Met uitgestoken ogen werd
Zedekia gevankelijk naar Babylon weggevoerd. Het was het einde van het
koningschap van Israël.
Hierna
citeer ik vers per vers, de profeet Zefanja verder en geef waar nodig
commentaar. De profetie van Sefanja heeft betrekking op een herkenbaar
historisch gedeelte maar gaat ook dikwijls over, naar wat men de eindtijd
noemt. Een oordeelperiode over Juda en de volken dat ook nu nog toekomst is.
1:14
Nabij is de grote dag des HEREN,
nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN; bitter schreeuwt dan de
held. 15 Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst, een dag van vernieling en van
vernietiging, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en
van dikke duisternis, 16 een dag van bazuingeschal en van
krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens. 17 Dan
zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden, want zij hebben tegen de
HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als stof en hun ingewand als
drek. 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden op de dag van de
verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver zal de ganse aarde
verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk einde zal Hij alle
inwoners der aarde bereiden. 2:1
Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, 2 voordat het
besluit tot uitvoering komt als kaf gaat een dag voorbij voordat over u
komt de brandende toorn des HEREN, voordat over u komt de dag van de toorn des
HEREN. 3 Zoekt de HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening
volbrengt; zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen
worden op de dag van de toorn des HEREN.
Voorwaar,
men wordt niet vrolijk gestemd bij het lezen van de oordeelaankondiging van de
profeet Sefanja. Nochtans is het wat inhoud betreft, dezelfde aankondiging die
men bijvoorbeeld ook in het laatste Bijbelboek vind: de Openbaring of de
Apocalyps van Jezus Christus. De dag des HEEREN is in het Bijbelboek
Openbaring een periode van zeven jaar verdeeld in twee perioden van 3 ½ jaar.
Een periode van oordeel over een mensenwereld die de Baäls volgen.
De
profeet Zefanja gaat in de verzen volgend op 2:3 over naar een duidelijk
herkenbaar historisch gedeelte. Alhoewel het ook profetie was aangezien de
profeet Zefanja een oordeel aankondigde over het land der Filistijnen. Een
oordeel dat hij aankondigde in de periode 640/629 v. Chr. en pas in vervulling
ging met de Scythische invasie van het gebied in het jaar 621 v. Chr. Zie het artikel
op deze blog over de Scythen van 26-06-2014:
Zefanja
2:4 Want Gaza zal verlaten zijn, en Askelon tot een woestenij worden, Asdod zal men op de middag verdrijven,
en Ekron zal ontworteld worden. 5
Wee u, bewoners der zeekust, volk der Keretieten! Het woord des HEREN is
tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te gronde richten, zodat er
geen inwoner meer zal zijn. 6 De zeekust zal worden tot weideplaatsen, tot
putten der herders en tot kooien voor schapen. 7 De
kust zal ten deel vallen aan het
overblijfsel van het huis van Juda; daarop zullen zij weiden; in de huizen
van Askelon zullen zij zich des avonds legeren, want de HERE, hun God, zal acht
op hen slaan en een keer in hun lot brengen. 8 Ik heb gehoord het
gesmaad van Moab en het gehoon der Ammonieten, waarmede zij mijn volk smaadden
en zich verhieven tegen hun gebied. 9 Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord
van de HERE der heerscharen, de God van Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom
gelijk worden, en de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een
zoutgroeve en een woestenij tot in eeuwigheid. Het overblijfsel van mijn volk zal
hen plunderen en de rest van mijn natie hen erfelijk bezitten. 10 Dit zal hun
wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben gesmaad en zich verheven tegen
het volk van de HERE der heerscharen. 11 Geducht zal de HERE tegen hen wezen,
want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren, en voor Hem zullen zich
neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der volken. 12 Ook gij,
Ethiopiërs, zult met mijn zwaard doorstoken worden. 13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken, Hij zal Assur te
gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een woestijn. 14
Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen leeft; zowel
pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort, hoe het
giert door het venster; verwoesting is op de drempel, want men heeft het
cederwerk vernield. 15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde, die
bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is zij tot een woestenij
geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder die haar voorbijgaat,
zal fluiten, met de hand schudden.
Zoals
in mijn artikel over de Scythische invasie uiteengezet bleef het land Juda
ongedeerd maar werd het gebied van Asdod, toen een Assyrische provincie, in
622/621 v. Chr. door de Scythen onder de voet gelopen. Alle door Sefanja
vermeldde plaatsen van Gaza tot Ekron bevonden zich in de Assyrische provincie
Asdod. Ik citeerde in het eerder vermelde artikel de historicus Herodotos Boek
1, 105 die vooral de plundering en het lot van Ashkelon belichtte.
In dit
gebied woonde echter niet meer de oorspronkelijke bevolking ten tijde van Saul
en David, maar hadden zich daar, sinds 712 v. Chr. zogenaamde zeevolken, gevestigd.
Zie het
artikel op deze blog van 22-03-2014: Ramses III en de Zeevolken. De door
Zefanja vermelde Keretieten moeten
met hen geïdentificeerd worden. In dezelfde lijn schreef ik op 11-02-2014 een
artikel over het reisverslag van WEN-AMON. De reis van Wen-Amon
dateerde ik in 667 v. Chr. en in dat jaar, in die periode zat ook een zogenaamd
zeevolk; de Tjeker, in Byblos aan de Middellandse Zeekust. En ook van de
Assyriërs onder Sargon II en Sanherib bezitten we berichten uit hun tijd, over
Ioniërs of Grieken in het oude land der Filistijnen. De Keretieten van de
profeet Sefanja moeten aldus ook met een van de vele zeevolken geïdentificeerd
worden. De Keretieten stammen hier af van de Kittiërs, de zonen van Jawan, de
zoon van Jafeth, de zoon van Noach:
Genesis
10:2 De zonen van Jafet waren Gomer,
Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en
Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen
van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. 5 Naar dezen
zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal, naar
hun geslachten, onder hun volken.
De
Septuagint-vertalers (van Hebreeuws naar Grieks) hebben in de derde eeuw voor
Christus het Hebreeuwse woord voor Keretieten vertaald met Kretenzers. Ik neem
aan dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden
identificeren met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit
nieuwe volk aan de kust gaven. Hierna de Engelse vertaling van het betreffende
Bijbelgedeelte uit de LXX.
LXX Zefanja 2:4 For Gaza shall be utterly spoiled, and
Ascalon shall be destroyed; and Azotus shall be cast forth at noon-day, and
Accaron shall be rooted up. 5 Woe to them that dwell on the border of the sea, neighbours of the Cretans! the word of
the Lord is against you, O Chanaan, land of the Philistines, and I will destroy you out of your dwelling-place. 6
And Crete shall be a pasture of
flocks, and a fold of sheep. 7 And the
sea cost shall be for the remnant of the house of Juda; they shall pasture
upon them in the houses of Ascalon; they shall rest in the evening because of
the children of Juda; for the Lord their God has visited them, and he will turn
away their captivity.
Het is
na het wegtrekken van de plunderende Scythen naar het noorden, dat koning Josia
volgens de profetie van Sefanja (2:6), het kustgebied heeft kunnen bezetten. De
macht van Assyrië was tanende. Zij werden al belaagd door Babyloniërs en Meden.
En de Scythen hadden net een rooftocht door hun gebied uitgevoerd. Het is in
dit machtsvacuüm dat Josia zijn heerschappij over het gebied kon vestigen. De
Bijbel leert dat Josia ook het gebied van het van Israëlieten ontvolkte gebied
van Samaria controleerde (2 Koningen 23:15-19 en 2 Kronieken 34:1-7).
En de
moderne archeologie bevestigd zijn beheersen van de kust. Niet ver van
Jafne-Jam hebben archeologen anno 1960 een vestingstad blootgelegd dat men de
naam Mesad Hashavjahoe gegeven heeft, en dit op basis van Hebreeuwse
inscripties op potscherven. De vondsten heeft men gedateerd van ongeveer het
jaar 630 tot 609 v. Chr., en valt aldus binnen de regeerperiode van koning
Josia van Juda. Hierna een citaat
van de bekende W.F. Albright:
"The life of the fortress could be dated within
narrow limits by the typical late pre-exilic and early Ionian pottery found on
the site, as well as by historical considerations, which suggest a date about
630 BCE. This would be just after the death of the Assyrian king Ashurbanipal
and before the occupation of the Philistine Plain by Psammetichus of
Egypt."
Het
gevonden aardewerk is nochtans een onderwerp van heel wat discussies onder de
verschillende vak-wetenschappers. Ook hier is de orthodoxe Egyptologie en haar
tijdconstructie een hinderpaal in het verklaren van het gevonden Griekse
materiaal. En een andere hinderpaal bij vele
wetenschappers is dat zij de Bijbel niet als een historisch accuraat boek
aanvaarden. Van groot belang was echter de vondst te Mesad Hashavjahoe van een
potscherf met een Hebreeuwse brief erin gegrift. Hierna een citaat van Shmuel Ahituv met commentaar:
"The letter is written in good biblical Hebrew,
plus a possible scribal omission here or there, and the script is that of a
trained scribe. The work supervisor mentioned in the text bears a clearly
Judaean name, Hoshavyahu. All these factors point to a time of Judaean control
over the area."
En de
archeoloog J. Naveh die in 1960 de werkzaamheden op de site leidde geeft hierop
het volgende commentaar:
"The four Hebrew inscriptions together testify to
this fortress having been under Judaean control at the time. ... It seems
likely that Josiah placed a military governor in charge of the fortress, and
that the force garrisoned there was supplied with provisions by the peasants
living in the unwalled settlements in the vicinity.
Het is
duidelijk dat koning Josia s hegemonie zich ook over de zeekust uitstrekte. En
dat dit een vervulling van de profetie van Sefanja was. Vanaf het doortrekken
van de Scythen in het jaar 622/621 v. Chr. tot het jaar 609 v. Chr.
controleerde Josia de buurlanden(ex-Assyrische provincies) van Juda. In het
jaar 609 v. Chr. kwam Josia aan zijn einde te Megiddo, alwaar hij de doortocht
van het Egyptische leger onder farao Necho II de weg wilde versperren. In het
jaar 612 v. Chr. was Nineveh door Babyloniërs en Meden ten val gebracht en werd
daarop het Assyrische Rijk verdeeld. Egypte was hier ook een van de aasgieren
die hun deel van de buit wilde binnenhalen. En daarom rukte farao Necho II met
zijn legers langs het kustgebied naar het noorden, naar Karkemis aan de Eufraat.
Hierna vervolg
ik met de profetie van Sefanja integraal te citeren. De profeet spreekt vanaf
hoofdstuk 3:1 de stad Jeruzalem aan en kondigt oordeel over zijn generatie aan:
3:1 Wee u, weerspannige,
bezoedelde, verdrukkende stad! 2 Zij hoort naar geen roepstem, zij neemt geen
tuchtiging aan; op de HERE vertrouwt zij niet, tot haar God nadert zij niet. 3
Haar vorsten in haar midden zijn brullende leeuwen; haar rechters zijn avondwolven,
zij laten niets over tot de morgen. 4 Haar profeten zijn woordenkramers, mannen
die trouweloos handelen; haar priesters ontwijden het heilige, zij doen de wet
geweld aan. 5 De HERE is rechtvaardig in haar midden; Hij doet geen onrecht;
elke morgen geeft Hij zijn recht; als het licht wordt, blijft het niet uit.
Doch de verkeerde weet van geen schaamte. 6 Ik heb volken uitgeroeid; vernield
zijn hun hoektorens; Ik heb hun straten verwoest, zodat niemand er meer door
gaat; hun steden liggen in puin, zonder mensen, zonder inwoners. 7 Ik zeide:
Vrees Mij toch, neem tuchtiging aan; dan zal haar woning niet uitgeroeid
worden volgens alles waarmee Ik over haar bezoeking zal doen. Evenwel, zij
waren er vroeg bij om al hun boze daden te bedrijven. 8 Daarom, wacht op Mij, luidt het woord des
HEREN, ten dage dat Ik zal opstaan
tot de buit; want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te
verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandende toorn,
want door het vuur van mijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden.
Wanneer
we dit Bijbelgedeelte hebben doorgenomen merken we hoe de boodschap van Zefanja
overgaat van een oordeelaankondiging over het Jeruzalem van zijn tijd naar een
oordeelaankondiging over de ganse aarde. Een oordeel dat echter vandaag nog
toekomst is. Zoals in het artikel op deze blog van 29-06-2014 over de profeet
Micha bestaat er ook een tijdskloof in de profetie van
Zefanja. De reden is de verwerping van de Messias bij zijn eerste komst met als
gevolg het ontstaan van een tijdskloof in vele profetieën over het beloofde
Messiaanse Vrederijk. In dit tijd-dal wordt al bijna tweeduizend jaar nu de EKKLESIA
uitgeroepen. Maar er volgt nog een derde herstel van een rest van Israël, en
met hen de volken. En het is over dit herstel dat Zefanja zijn slotwoorden
uitspreekt:
3:9 Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij allen de naam des
HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder. 10 Van gene zijde
der rivieren van Ethiopië zullen mijn aanbidders, mijn verstrooiden, mijn offer
brengen. 11 Te dien dage zult gij u
niet behoeven te schamen over al de daden waarmede gij tegen Mij hebt
overtreden, want dan zal Ik uit uw midden uw hoogmoedig juichenden verwijderen.
En voortaan zult gij niet meer overmoedig zijn op mijn heilige berg. 12 En Ik
zal in uw midden overlaten een ellendig en gering volk, en wie schuilen bij de
naam des HEREN. 13 Het overblijfsel van
Israël zal geen onrecht doen noch leugen spreken, en in hun mond zal geen
bedrieglijke tong gevonden worden, want zij zullen weiden en nederliggen,
zonder dat iemand hen verschrikt. 14 Jubel, dochter van Sion; juich, Israël;
verheug u en wees vrolijk van ganser harte, dochter van Jeruzalem! 15 De HERE heeft uw gerichten weggenomen,
Hij heeft uw vijand weggevaagd. De Koning Israëls, de HERE, is in uw midden; gij zult
geen kwaad meer vrezen. 16 Te
dien dage zal tot Jeruzalem gezegd worden: Vrees niet, Sion, laten uw handen niet slap worden. 17 De HERE, uw
God, is in uw midden, een held, die verlost. Hij zal Zich over u met vreugde
verblijden; Hij
zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal over u juichen met gejubel. 18
Wie bedroefd zijn, ver van de feestvergadering, zal Ik samenbrengen; zij
behoren toch bij u. Als een last drukt de smaad op hen. 19 Zie, Ik zal te dien
tijde afrekenen met al uw verdrukkers, maar Ik zal het hinkende verlossen en
het verstrooide zal Ik verzamelen; Ik zal tot een lof en tot een naam stellen
hen, wier schande was over de gehele aarde. 20 Te dien tijde zal Ik u doen komen, namelijk ten tijde dat Ik u verzamelen zal. Want Ik zal u stellen
tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde, wanneer Ik voor uw
ogen een keer zal gebracht hebben in uw lot, zegt de HERE.
Wanneer
deze profetie voor Israël ooit haar vervulling ziet, zullen ook de volken in
hun zegen delen. Ook een rest van de oude (en nieuwe) vijanden zullen dan
verzoend en gezegend naast Israël, het vrederijk beërven. En dit is geen Utopie
maar een in de Bijbel beloofde werkelijkheid die op God s tijd in vervulling
zal gaan.
Jesaja
19:23 Te dien dage zal er een
heerbaan wezen van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in
Assur, en Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te dien dage zal Israël de
derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, 25 omdat
de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de woorden: Gezegend zij mijn
volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël.
Psalm
87:1 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied. Zijn stichting ligt op heilige
bergen; 2 de HERE heeft Sion s poorten lief boven alle woningen van Jakob. 3
Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! Sela 4 Rahab en Babel
vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met
Ethiopië: deze is daar geboren. 5 Ja, van Sion wordt gezegd:
Ieder
van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. 6 De HERE
telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. Sela 7 En zij zingen
bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u!
Micha 1:1
Het woord des HEREN, dat tot Micha, de Morastiet, kwam in de dagen van Jotham,
Achaz, Jehizkia, koningen van Juda, hetwelk hij geschouwd heeft over Samaria en
Jeruzalem.
De naam
van de profeet Micha is een verkorte vorm van de naam Michajah wat betekent: Hij
die is als de HERE". Zoals het eerste vers hierboven geciteerd, trad de
profeet op in dagen van de koningen van Juda: Jotham, Achaz en Jehizkia. Op de
tijdsbalk zitten we voor deze koningen in de jaren van 750 tot 694 v. Chr. Zie het artikel
op deze blog van 15-05-2014 over de chronologie van de koningen Jotham en Achaz
en
het artikel van 22-05-2014 voor de kroniek van de koning van Juda: Hizkia.
Dat maakt van de profeet Micha een tijdgenoot van de profeet Jesaja. De
bediening van Jesaja duurde langer in tijd aangezien deze profeet zijn
bediening al een generatie eerder, in de dagen van koning Uzzia van Juda,
begon.
Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij heeft gezien over Juda en
Jeruzalem in de dagen van Uzzia,
Jotham, Achaz en Jehizkia, koningen van Juda.
In het
eerste hoofdstuk van het Bijbelboek Micha lijkt het dat Micha (1:2-4) zijn
bediening begon ten tijde van een meganatuurcatastrofe. Ik vermoed dat het de
catastrofe van het jaar 748 v. Chr. was (Genesis versus Egyptologie, hoofdstuk
22) die de bediening van Micha zag aanvangen. Het was dan nog 31 jaar tot de
val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen van Israël in Assyrische
ballingschap (Micha 1:5-7). Zie ook het artikel op deze blog van 31-01-2014:
Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen.
Sommige
van de oordeel-aankondigingen over Juda en Samaria zijn bij de profeten Micha
en Jesaja dezelfde. Dit was voer voor de Bijbelkritiek, wanneer deze in de
tweede helft van de negentiende eeuw echt op gang kwam. De profeten zouden van
elkaar gekopieerd hebben enz. Voor iemand die gelooft dat de Bijbel het Woord
van God is, is dit uiteraard onzin. Het gaat hier tenslotte niet om de woorden
van de profeten maar om het Woord van God dat Hij via deze mensen doorgaf.
Paulus
aan de Hebreeën 1:1 Nadat God eertijds vele
malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, 2
heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij
gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld
geschapen heeft.
Net
zoals Paulus eertijds aan de Hebreeën schreef dat God vele malen en op vele
wijzen tot de profeten sprak, is het logisch dat dezelfde boodschap met
dezelfde woorden is doorgegeven.
De
brief van Paulus aan de Hebreeën is overigens nog zo een voorbeeld van ijdel
gepraat van de Bijbelkritiek. Aangezien de brief aan de Hebreeën in ons Nieuwe
Testament geen afzender opgeeft mag/moet/kan er getwijfeld worden aan de
identiteit van Paulus als briefschrijver. En de brief van Paulus aan de
Hebreeën waar de apostel Petrus naar verwijst, zou dan verloren gegaan zijn?
2
Petrus 3: 14 Daarom, geliefden, beijvert u in deze verwachting,
onbevlekt en onberispelijk te blijken voor Hem in vrede, 15 en houdt de
lankmoedigheid van onze Here voor zaligheid, zoals ook onze geliefde broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u
geschreven heeft, 16 evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen
spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en
onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de
overige schriften.
Dit is bij
de studie van de Bijbelboeken niet mijn uitgangspunt. Met dit artikel wil ik een
bijzonder chronologisch onderdeel van de profeet Micha behandelen. De tijdskloof namelijk die er zit in tussen
vers 2b en vers 3 van het hierna volgende citaat:
Micha 5:1
En gij, Bethlehem Efrata, al zijt
gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een
heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der
eeuwigheid. 2 Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren
zal, gebaard heeft.
( Tijdskloof
van inmiddels 2018 jaar)
Dan zal het overblijfsel zijner broederen
terugkeren met de Israëlieten. 3 Dan zal
Hij staan en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam
des HEREN, zijns Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn
tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn.
De
profetie van Micha over de geboorteplaats van de Messias of Christus is
wereldwijd bekend vanwege het Kerst-gebeuren. Het gehucht Bethlehem is de
plaats waar de Heiland in het jaar vijf voor Christus in de vijfde maand Ab
(juli/augustus) geboren werd. (zie het artikel op deze blog van 28-01-2014: Wanneer
werd de Heiland geboren?) Toen de Magi uit het Oosten aan het hof
van Herodes de Grote navraag kwamen doen naar de geboorte van de Koning der
Joden werd op bevel van Herodes de Joodse Schriftgeleerden er bij gehaald die
daarop aan Herodes de Boekrol van de profeet Micha citeerden:
Matteüs
2:1 Toen nu Jezus geboren was te Betlehem in Judea, in de dagen van
koning Herodes, zie, wijzen uit het Oosten kwamen te Jeruzalem, 2 en vroegen:
Waar is de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het
Oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen. 3 Toen koning
Herodes hiervan hoorde, ontstelde hij en geheel Jeruzalem met hem. 4 En hij
liet al de over-priesters en Schriftgeleerden van het volk vergaderen en
trachtte van hen te vernemen, waar de Christus geboren zou worden. 5 Zij zeiden
tot hem: Te Bethlehem in Judea, want aldus staat geschreven door de profeet: 6 En gij, Betlehem, land van Juda, zijt
geenszins de minste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman
voortkomen, die mijn volk Israël weiden zal.
De
evangelist Matteüs die zijn geschiedenis van de eerste komst van de Christus in
het Grieks neerschreef gebruikte voor het citaat van de profeet Micha, de
Griekse Septuagint LXX vertaling, en vandaar het verschil in schrijfwijze
tussen het citaat van Micha uit het Hebreeuwse Oude Testament zoals het door de
Masoreten is overgeleverd en de Griekse vertaling van de LXX.
De
Statenvertaling is de Hebreeuwse grondtekst trouw gebleven en geeft het citaat
als het volgt weer:
Micha 5:1
En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van
Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en
Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
De NBG
Vertaling van 1951 heeft hier de Statenbijbel gevolgd.
NBG 5:1
En gij, Betlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u
zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong
is van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
De
juiste vertaling is belangrijk voor het eenvoudig herkennen van juist wie in de
profetie, de beloofde Heerser is. Het is namelijk de Messias/ Gezalfde/ Christus,
de Zoon van God, de HERE God zelf, die mens werd en het kleinste dorp van Juda
uitkoos voor Zijn geboorte in de wereld.
Micha
5: 2
Daarom zal Hij hen prijsgeventot
de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft.
De
voorzegging van de profeet Micha was nochtans een oordeel-aankondiging voor
zijn tijdgenoten. Het volk van Juda dat zijn eigen weg ging zou in ballingschap
naar Babylon weggevoerd worden. Zij zouden prijs gegeven worden:
Micha
4:10 Krimp ineen en schreeuw het uit, dochter Sions, als een barende; want
thans zult gij uittrekken uit de stad en verblijven op het veld, en gij zult
naar Babel komen. Daar zult gij bevrijd worden; daar zal de HERE u
verlossen uit de macht van uw vijanden.
De
profeet Jesaja, de tijdgenoot van de profeet Micha had dezelfde boodschap voor
het volk:
Jesaja
39: 6 zie, er zullen dagen komen, dat alles wat in uw paleis is en wat uw
vaderen opgestapeld hebben tot op deze dag, naar Babel zal worden weggevoerd.
Niets zal er overblijven, zegt de HERE. 7 En van uw zonen, die uit u voortkomen
zullen, die gij zult verwekken, zullen zij nemen, om hoveling te zijn in het
paleis van de koning van Babel.
Ik
herhaal nogmaals; dit is geen plagiaat, maar twee profeten die vanwege de ernst
van de zaak, hetzelfde oordeel aankondigen. En de profeet Micha verwittigde het
volk dat zij door God prijsgegeven zouden worden tot de tijd, dat zij die baren
zal, gebaard heeft. En dit is in de geschiedenis van Israël letterlijk
uitgekomen. Na Babylon, namen de Meden en de Perzen de heerschappij over,
gevolgd door de Grieken en daar vanaf 63 v. Chr. de Romeinen.
Micha 3:12
Daarom zal om uwentwil Sion als een akker worden omgeploegd, en Jeruzalem zal
worden tot steenhopen, ja de tempelberg tot woudhoogten.
Er
waren in de lange periode vanaf de Babylonische Ballingschap (605/536 v. Chr.)
tot aan de Romeinse periode (63 v. Chr.) af en toe lichtpuntjes zoals de
terugkeer van een overblijfsel uit de ballingschap, de herbouw van de tempel
onder Ezra en Nehemia tijdens de Perzische heerschappij. Maar het koningschap
was verdwenen. Wat bleef was de belofte van het herstel. Voor een gelovig
overblijfsel van Israël was het nu wachten op degene die baren zou, op de geboorte van de Gezalfde, de Koning
der koningen.
De
profeet Jesaja had degene die baren zou eveneens voorspeld:
Jesaja
7: 14
Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden
en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven.
In het
Nieuwe Testament wordt deze profetie vervuld in Maria van het huis van David.
Zie Lucas 1:26-38 en Matteüs 1;18-25
En de
profeet Jesaja geeft twee verschillende facetten van de verwachte Heerser door;
een Heerser namelijk maar tegelijkertijd ook een Knecht.
Jesaja
53: 1
Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des HEREN
geopenbaard? 2 Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een
wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem
zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. 3
Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met
ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en
wij hebben hem niet geacht. 4 Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen,
en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door
God geslagene en verdrukte. 5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord,
om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was
op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen
dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE
heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld,
maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat
ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn
scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.
Maar nu
verder met de profetie van Micha. Ik herhaal voor de goede orde nogmaals het
Bijbelcitaat:
Micha 5:1
En gij, Bethlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u
zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is
van ouds, van de dagen der eeuwigheid. 2 Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die
baren zal, gebaard heeft
( Tijdskloof
van inmiddels 2018 jaar)
Dan zal het
overblijfsel zijner broederen terugkeren
met de Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan
en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN,
zijns Gods; en
zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de
einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn.
Het
profetisch Bijbelgedeelte van vers 2b en verder is tot op heden niet vervuld
geworden. De Heer Jezus Christus werd als Gezalfde, als Messias bij zijn eerste
komst door zijn generatie afgewezen met als een gevolg dat de belofte van
herstel uitgesteld werd. Zie het artikel op deze blog van 02-06-2014: DE JOODSE
JAARTELLING ANNO MUNDI 5774. In de tussentijd wordt al bijna
gedurende twintig eeuwen de EKKLESIA uitgeroepen, en kennen we daarnaast het
verdeelde Christendom.
De
belofte van een derde herstel van het koningschap van Israël van de profeten
zoals o.a. Micha, blijft echter geldig. De Joden die in 70 AD in een
wereldwijde diaspora terecht kwamen, zijn in deze volken-zee bewaard gebleven (wat
in wezen wonderlijk is), zij het dikwijls onder heel zware verdrukking. Sinds
1948 kennen we een nationaal herstel in het zogenaamde oude land der vaderen:
Israël. Een nationaal herstel dat echter onder grote moeilijkheden gehandhaafd
wordt. De belofte van de profeet Micha: en zij zullen rustig wonen, want nu
zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn., ligt
nog ver weg. Hier gelden namelijk andere wetmatigheden.
Onder
diegenen in het christendom die op basis van de profetische Boeken van de
Bijbel in een derde herstel van Israël geloven is de vestiging van de seculiere
staat Israël in 1948 het grote teken, nu nog meer aan het begin van het derde
millennium, dat de (weder)komst van de Messias nabij is. En regelmatig loopt
men de laatste zestig+ jaar, op de te verwachten feiten vooruit. Zie het artikel
op deze blog van 20-05-2014:DE PROFEET JOEL EN DE TETRADE VAN BLOEDRODE MAANSVERDUISTERINGEN
IN 2014/2015?
Het
hierna volgende Bijbelcitaat van de profeet Hosea verklaart in een notendop hoe
het allemaal in de toekomst in zijn werk zal gaan.
Micha
5:15b.. Ik
zal heengaan, Ik wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht zoeken; wanneer
het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons wederkeren tot de
HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal
ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage
zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij
willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dagenraad is
zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land
besproeit. (NBG Vertaling 1951)
De
uitleg van dit Bijbelcitaat zou als het volgt kunnen gegeven worden: in vers
15b wordt de Hemelvaart van de Messias in 30 AD beschreven: Ik zal heengaan,
Ik wil wederkeren naar mijn plaats. Het woord: totdat slaat op de tijdskloof
van inmiddels 1984 jaar. Wanneer het hun bang te moede is, slaat op een
komende verdrukking waaruit zij op God zullen roepen. Hoofdstuk 6:1 leert de
collectieve bekering op één dag van een rest van Israël. En volgens vers 2 is
er onder de rest van Israël dan een kennen, een weten van wat er twee dagen of
tweeduizend jaar eerder in het jaar 30 AD gebeurd is en beseft men vanaf dat
ogenblik dat de derde dag van de wederoprichting aller dingen nabij is.
Dan pas
zal ook de profetie van Joël haar volledige vervulling kennen:
Joël 2:28
Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en
uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw
jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de
dienstmaagden zal Ik in die dagen
mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde,
bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon
zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en
geduchte dag des HEREN komt. 32 En het
zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden,
want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd
heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG
1951 vertaling)
De
geciteerde profetie van Joël gaat pas in vervulling op het einde van de
Bijbelse eindtijd-periode en aldus niet anno 2014/2015 zoals een aantal
data-hoppers tegenwoordig beweren. Al de profetische Bijbelcitaten van dit
artikel hebben trouwens betrekking op de eindtijd-periode met een duur van zeven
jaar. Deze periode is dan nog eens verdeeld in twee schijven van 3 ½ jaar. De
Grote Verdrukking of Jacob s benauwdheid vangt aan in de helft van de
zevenjarige eindtijd-periode.
Joël 3:1
Want zie, in die dagen en te dien
tijde, wanneer
Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal
Ik alle volken verzamelen en
afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht
treden (NBG 1951 vertaling)
Het
hiervoor vermelde profetische Bijbelgedeelte werd niet vervuld in 1948
toen de Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967
toen Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd.
Maar zal pas vervuld worden in de tweede helft van de zevenjarige
eindtijdperiode, de 70ste jaarweek van de profeet Daniël. Zie het artikel
van 04-04-2014 op deze blog: DE 70 JAARWEKEN VAN DANIEL.
En het hierna
volgende citaat is niet het al lang gehoopte Utopia, maar een in de Bijbel
beloofd Vrederijk dat pas werkelijkheid zal worden bij de komst van de Messias.
Micha 4:1 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de
berg van het huis des HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal
verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, 2 en
vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des
HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen
en opdat wij zijn paden bewandelen. Want
uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. 3 En Hij zal
richten tussen vele volkeren en rechtspreken over machtige natiën tot in verre
landen. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot
snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij
zullen de oorlog niet meer leren. 4 Maar zij zullen zitten, een ieder onder
zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de
mond van de HERE der heerscharen heeft het gesproken.
Dan pas
zal de volledige profetie van Micha hoofdstuk 5, waar we momenteel een
tijdskloof van 2700 jaar in herkennen, in vervulling gaan. De lange tijdskloof
wordt door de profeet Hosea duidelijk weergegeven:
Hosea
3: 4
Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder
vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. 5 Daarna
zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HERE, hun God, zoeken, en David, hun
koning, en bevende komen tot de HERE en tot zijn heil in de dagen der toekomst.
Maar
eens, op Gods tijd, wordt de profetie van Micha werkelijkheid:
Micha 5:2b.. Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de
Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan en
hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN, zijns
Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden
der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn. Wanneer Assur in ons land komt, en
wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen hem zeven herders
stellen en acht vorsten uit de mensen, 5 die het land Assur zullen weiden met
het zwaard en het land van Nimrod in
zijn poorten. En Hij zal bevrijden van Assur, wanneer die in ons land komt en
wanneer hij ons gebied betreedt.
Wanneer
we dit Bijbelcitaat vers per vers in ogenschouw nemen dan merken we vooreerst
de uiteindelijke terugkeer van een overblijfsel van alle stammen van Israël
naar het land. Een land dat dan vrede kent nadat de Assyriër van de eindtijd er
door geraasd heeft. Vers vier van het Bijbelcitaat hierboven, heeft zich in de
geschiedenis van het oude Israël nooit voorgedaan. Dit betekent, wanneer naar
onze tijd getransponeerd, dat er noordelijk van de moderne staat Israël in de
toekomst nog een nieuwe staat tot stand zal komen: het Assyrië van de eindtijd
met aan het hoofd de koning van het Noorden van de profeet Daniël (11:40-45).
Sefanja
2:13 En Hij zal zijn hand tegen het
Noorden uitstrekken, Hij zal Assur
te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een woestijn.
Het
slot van het Bijbelboek Micha is hoopgevend:
Micha
7: 19
Hij zal Zich wederom over ons ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden
vertreden. Ja, Gij zult al onze zonden werpen in de diepten der zee. 20 Gij
zult trouw bewijzen aan Jakob, goedertierenheid aan Abraham, gelijk Gij van
oude dagen af aan onze vaderen hebt gezworen.
In het
geprofeteerde Vrederijk zal ook een overblijfsel van de Volken hun plaats en
hun herstel vinden:
Jesaja
19:23 Te dien dage zal er een
heerbaan wezen van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in
Assur, en Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te dien dage zal Israël de
derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, 25 omdat
de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de woorden: Gezegend zij mijn
volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël.
In het artikel op
deze blog van 14-06-2014: ALEXANDER DE GROTE, verwees ik o.a. naar
de inname van de stad Tyrus door het leger van Alexander de Grote. Ik vermeldde
toen dat Alexander een dam naar het eiland Tyrus voor de Libanees/Fenicische
kust had laten aanleggen. Hij had hiervoor het puin gebruikt van een eerdere belegering
in de zesde eeuw voor Christus door de Babyloniër Nebukadnezar. Met dit artikel
wil ik de twee verschillende belegeringen van Tyrus belichten. De Bijbelse
profeten Jesaja en Ezechiël hadden namelijk nauwkeurig de ondergang van Tyrus
voorspeld.
De naam
Tyrus betekent: rots en verwijst naar de rots waar de stad op gebouwd was. Het
was een Feniecische handelsstad aan de oostelijke Middellandse Zeekust die met
haar schepen de link vormde tussen de kustlanden en Klein-Azië. De handel die normaal
gezien een kanaal moet zijn tussen producent en consument werd door de hoogmoedige
koning van Tyrus misbruikt om een machtspositie te verkrijgen. Hierna de
woorden van de profeet Ezechiël tegen de vorst van Tyrus:
Ezechiël 28:1 Het woord des HEREN
kwam tot mij: 2 Mensenkind, zeg tot de
vorst van Tyrus: zo zegt de Here HERE: omdat uw hart hoogmoedig geworden is
en gij zegt: ik ben een god, een
godenwoning bewoon ik midden in zee, terwijl gij een mens zijt en geen god
en gij in uw hart uzelf gelijkstelt met een god; 3 voorzeker, gij zijt wijzer
dan Daniël, geen geheim is voor u verborgen; 4 door uw wijsheid en uw
inzicht hebt gij u een vermogen verworven en goud en zilver verzameld in uw
schatkamers; 5 door uw wijs beleid bij de handel hebt gij uw vermogen
vermeerderd, en uw hart is trots
geworden op uw vermogen. 6 Daarom, zo zegt de Here HERE, omdat gij
in uw hart uzelf gelijkgesteld hebt met een god, 7 daarom, zie, Ik breng
vreemdelingen over u, de gewelddadigste der volken; die zullen hun zwaarden
trekken tegen de luister van uw wijsheid en uw glans ontwijden. 8 In de groeve
zullen zij u doen neerdalen, gij zult de bittere dood der gesneuvelden sterven,
midden in zee. 9 Zult gij dan nog zeggen: ik ben een god terwijl gij een
mens zijt en geen god als gij staat tegenover hem die u doodt en in de
macht zijt van wie u neerslaan? 10 De dood der onbesnedenen zult gij sterven
door de hand van vreemdelingen, want Ik heb het gesproken, luidt het woord van
de Here HERE. (NBG Vertaling 1951)
De
Bijbelse profeet Jesaja had al veel eerder dan Ezechiël in het jaar 720 v. Chr.
een serie profetieën uitgesproken waaronder één in het bijzonder aan Tyrus
gericht. Een profetie die 122 jaar later zou uitkomen:
Jesaja
23:1 De Godsspraak over Tyrus. Jammert,
gij schepen van Tarsis, want het is verwoest, zodat er geen huis meer is;
sedert zij kwamen uit het land der
Kittiërs (KITTIM), is het hun bekend geworden. 2 Verstomt, gij bewoners van
het kustland; de handelaars van Sidon, die de zee bevaren, hebben u verrijkt; 3
over de grote wateren kwam het zaad van Sichor
(zwarte rivier: de Nijl), de oogst van de Nijl was zijn inkomen, en het was de
koopwaar der volken. 4 Sta beschaamd, Sidon, want de zee, de vesting der zee,
zegt: Ik heb geen weeën gehad noch gebaard, geen jonge mannen grootgebracht,
geen meisjes opgevoed. 5 Als de tijding Egypte bereikt, beeft men bij die
tijding over Tyrus. 6 Steekt over
naar Tarsis, jammert gij bewoners
van het kustland! 7 Is dit uw
uitgelaten (stad), welker oorsprong is
van de dagen van ouds, welker voeten haar wegdroegen om zich in
verre landen te vestigen? 8 Wie heeft dit over Tyrus besloten, dat over kronen
beschikte, welks handelaars vorsten, welks kooplieden geëerden der aarde waren?
9 De HERE der heerscharen heeft het besloten om heel die pralende trots te
ontluisteren, om alle geëerden der aarde verachtelijk te maken. 10 Overstroom
uw land als de Nijl, dochter van Tarsis, er is geen dam meer. 11 Hij heeft zijn
hand uitgestrekt over de zee, Hij heeft koninkrijken doen beven; de HERE heeft
aangaande Kanaän bevel gegeven zijn vestingen te verwoesten, 12 en Hij heeft
gezegd: Gij zult niet langer uitgelaten zijn, gij onteerde maagd, dochter van
Sidon. Sta op, steek over naar de Kittiërs; zelfs daar zal u geen rust beschoren
zijn. 13 Zie, het land der Chaldeeën dit volk, dat niet meer bestaat; Assur
bestemde het voor de woestijndieren; zij richtten hun stormtorens op, zij
slechtten zijn burchten , men maakte het tot een bouwval. 14 Jammert, schepen
van Tarsis, want uw vesting is verwoest.
15 En
het zal te dien dage geschieden, dat
Tyrus vergeten zal worden, zeventig jaar
lang, de dagen van één koning. Ten einde van zeventig jaar zal het Tyrus
vergaan naar het lied op de hoer: 16 Neem de citer, ga rond door de stad,
verlaten hoer! Speel mooi, zing veel, opdat men aan u denke. 17 Zo zal het
geschieden, ten einde van zeventig jaar,
dat de HERE Tyrus bezoeken zal, zodat zij weer aan hoerenloon komt en hoereert
met alle koninkrijken der aarde op de aardbodem.
18 Dan zal
haar winst en haar hoerenloon de HERE heilig wezen; het zal niet opgehoopt noch
bewaard worden, maar haar winst zal zijn voor hen die voor het aangezicht des
HEREN wonen, om tot verzadiging te eten, en om zich sierlijk te kleden. (NBG
Vertaling 1951)
Het
land der Kittiërs of KITTIM bevond zich in de kustlanden. De kustlanden zijn in
de Bijbel de Europese landen aan de Middellandse Zeekust (Numeri 24:24). De
stamvader KITTIM was een zoon van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach.
Hun oorsprong gaat aldus terug tot de periode na de Grote Vloed. De dagen van
ouds zoals het in vers zeven van het Bijbelcitaat van Jesaja vermeld staat.
Genesis
10:1 Dit zijn de nakomelingen der zonen van Noach: Sem, Cham en Jafet;
hun werden namelijk zonen geboren na de vloed. 2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de
zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. 5 Naar
dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal,
naar hun geslachten, onder hun volken. (NBG Vertaling 1951)
De
profetie van Jesaja, betreffende de periode van zeventig jaar in vers 15, werd
vervuld ten tijde van Nebukadnezar. De profeet Jeremia maakt duidelijk dat toen
niet alleen Juda dienstbaar aan Babylon zou zijn, maar ook de buurvolken:
Jeremia
25: 11
dan zal dat gehele land tot een oord van puinhopen, tot een woestenij worden. Deze
volken nu zullen de koning van
Babel dienstbaar zijn zeventig jaren;
12 maar na verloop van zeventig jaren
zal Ik aan de koning van Babel en dit volk, luidt het woord des HEREN, hun
ongerechtigheid bezoeken, ook aan het land der Chaldeeën, en Ik zal dat tot
eeuwige woestenijen maken. (NBG Vertaling 1951)
Na de
val van Babylon en de aanvang van de Medisch-Perzische heerschappij over het
gebied kon Tyrus zich herstellen en verplaatste zijn activiteiten naar een
eiland voor de kust waar de stad herbouwd werd. De oorspronkelijke door
Nebukadnezar vernietigde stad bleef in puin achter.
Het was
de nieuwe stad Tyrus die door de bekende historicus Herodotos (ca. 490/425 v.
Chr.) bezocht werd.
Herodotos Boek 2:44. I moreover, desiring to know something
certain of these matters so far as might be, made a voyage also to Tyre of Phenicia, hearing that in that
place there was a holy temple of
Heracles; and I saw that it was richly furnished with many votive offerings
besides, and especially there were in it two pillars, the one of pure gold and
the other of an emerald stone of such size as to shine by night: and having
come to speech with the priests of the god, I asked them how long time it was
since their temple had been set up: and these also I found to be at variance
with the Hellenes, for they said that at
the same time when Tyre was founded, the temple of the god also had been set up,
and that it was a period of two thousand
three hundred years since their people began to dwell at Tyre. I saw also
at Tyre another temple of Heracles, with the surname Thasian; and I came to
Thasos also and there I found a temple of Heracles
set up by the Phenicians, who had sailed out to seek for Europa and had
colonised Thasos; and these things happened full five generations of men
before Heracles the son of Amphitryon was born in Hellas. So then my
inquiries show clearly that Heracles is
an ancient god, and those of the Hellenes seem to me to act most rightly
who have two temples of Heracles set up, and who sacrifice to the one as an
immortal god and with the title Olympian, and make offerings of the dead to the
other as a hero.
De reden
voor de reis van Herodotos naar Tyrus was de bezichtiging van een tempel aldaar opgedragen aan de god Heracles. De tempel was kostbaar versierd met binnen twee
pilaren één van zuiver goud en de ander van emerald die in het bijzonder de
aandacht van Herodotos trok. De priesters van Heracles deelden Herodotos mede
dat hun tempel ruim 2300 jaar oud was en dit vanaf de grondvesting van de stad.
Dit was
uiteraard grootspraak van de priesters van Heracles want zij lieten Herodotos
tenslotte een nieuwe tempel zien aangezien de oude tempel na het jaar 598 v.
Chr. door de legers van Nebukadnezar vernietigd werd. De ouderdom van 2300 jaar
ten tijde van Herodotos kan chronologisch gezien, ook niet, maar zal eerder
liggen bij circa 2200 v. Chr., wat uiteraard ook nog een respectabele ouderdom
is. We zitten in ieder geval voor het begin van Tyrus in de periode niet lang
na de Grote Vloed. En dit is ook de tijdsperiode waar de eerder geciteerde
profeet Jesaja naar verwijst:
Jesaja
23:6 Steekt over naar Tarsis, jammert gij bewoners van het kustland! 7 Is dit
uw uitgelaten (stad), welker oorsprong
is van de dagen van ouds, welker voeten haar wegdroegen om zich in verre
landen te vestigen?
De
dagen van ouds gaan terug tot de dagen van Nimrod en de grote opstand en trek.
En het wordt echt boeiend wanneer we in de Bijbelse Nimrod de vergoddelijkte
Heracles uit de Griekse Mythologie herkennen. (Zie: DE WERELDWIJDE VLOED,
Tjarko Evenboer, 2012, hoofdstuk 7, blz. 266-275)
Het is
tegen deze stad en afgodendienst dat de Hebreeuwse profeten moesten getuigen.
De
historicus Flavius Josephus heeft eveneens de geschiedenis van de belegering van
Tyrus door Nebukadnezar neergeschreven:
Flavius Josephus, Against Apion, Book 1.21
21. These accounts agree with the true histories in
our books; for in them it is written that Nebuchadnezzar,
in the eighteenth year of his reign, laid our temple desolate, and so it
lay in that state of obscurity for fifty years; but that in the second year
of the reign of Cyrus its foundations were laid, and it was finished again in
the second year of Darius. I will now add the records of the Phoenicians; for
it will not be superfluous to give the reader demonstrations more than enough
on this occasion. In them we have this enumeration of the times of their
several kings: "Nabuchodonosor
besieged Tyre for thirteen years in the days of Ithobal, their king; after him reigned Baal, ten years; after him were
judges appointed, who judged the people: Ecnibalus, the son of Baslacus, two
months; Chelbes, the son of Abdeus, ten months; Abbar, the high priest, three
months; Mitgonus and Gerastratus, the sons of Abdelemus, were judges six years;
after whom Balatorus reigned one year; after his death they sent and fetched
Merbalus from Babylon, who reigned four years; after his death they sent for
his brother Hirom, who reigned twenty years. Under his reign Cyrus became king
of Persia." So that the whole interval is fifty-four years besides three months; for in the seventh year of the reign of
Nebuchadnezzar (598/597 v.
Chr.) he began to besiege
Tyre, and Cyrus the Persian took the kingdom in the fourteenth year of Hirom.
So that the records of the Chaldeans and Tyrians agree with our writings about
this temple; and the testimonies here produced are an indisputable and
undeniable attestation to the antiquity of our nation. And I suppose that what
I have already said may be sufficient to such as are not very contentious.
Flavius
Josephus geeft in zijn apologetisch geschrift tegen Apion heel wat
chronologische gegevens tot het juist verankeren van de belegering van Tyrus door
het leger van Nebukadnezar op de tijdsbalk. Josephus had in zijn dagen de
beschikking over de koningslijsten van Fenicië die in overeenstemming waren met
die van de Bijbel.
Maar nu
verder aandacht voor de profetie van Ezechiël:
Ezechiël
26:1 In het elfde jaar nu, op de eerste der maand, kwam het woord des
HEREN tot mij: 2 Mensenkind, omdat Tyrus van Jeruzalem gezegd heeft: ha!
verbroken is zij, die deur der volken; naar mijn kant staat zij open; nu zij
vernield is, krijg ik volop; 3 daarom, zo zegt de Here HERE: zie, Ik zàl u,
Tyrus! Vele volken stuw Ik tegen u op, zoals de zee haar golven opstuwt. 4 Die
zullen de muren van Tyrus vernielen en zijn torens omverhalen; ook het puin zal
Ik eruit wegvegen en het maken tot een kale rots. 5 Een
droogplaats voor netten zal het worden midden in de zee, want Ik heb
het gesproken, luidt het woord van de Here HERE. Het zal de volken ten buit
worden 6 en de dochters op het vasteland zullen met het zwaard gedood worden;
en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.
7 Want
zo zegt de Here HERE: Zie, tegen Tyrus
breng Ik van uit het noorden Nebukadressar,
de koning van Babel, de koning der koningen, met paarden, wagens, ruiters
en met een geweldige menigte voetvolk. 8 Uw dochters op het vasteland zal hij
met het zwaard doden. Hij zal tegen u een schans oprichten, een wal opwerpen en
een schilddak opstellen. 9 Het gebeuk van zijn stormrammen zal hij tegen uw
muren richten en uw torens met zijn breekijzers afbreken. 10 De menigte van
zijn paarden zal u met stofwolken overdekken. Van het rumoer der ruiters, der wielen
en der strijdwagens zullen uw muren schudden, als hij uw poorten binnentrekt,
zoals men binnentrekt in een veroverde stad. 11 Met de hoeven zijner paarden
zal hij al uw straten stukstampen; uw inwoners zal hij met het zwaard doden, uw
sterke zuilen zullen ter aarde vallen. 12 Uw bezit zullen zij roven en uw
handelswaren buitmaken, uw muren omverhalen, uw kostbare huizen afbreken, uw
stenen, balken en puin in het water werpen. 13 Ik zal een einde maken aan het
geklank van uw liederen, het geluid van uw citers zal niet langer worden
gehoord. 14 Ik zal u maken tot een kale
rots; een droogplaats voor netten zult gij worden, gij zult niet meer
worden herbouwd. Want Ik, de HERE, heb het gesproken, luidt het woord van de
Here HERE. 15 Zo zegt de Here HERE tot Tyrus: Zullen de kustlanden niet beven van het gedreun van uw val, als de
gewonden kermen en de moord in uw midden woedt? 16 Ja, alle vorsten der zee zullen van hun tronen afdalen, hun mantels
afleggen en hun kleurig geborduurde klederen uittrekken; in schrik zullen zij
zich hullen; zij zullen zich op de grond neerzetten en voortdurend beven in
ontzetting over u. 17 Dan zullen zij een klaaglied over u aanheffen en tot u
zeggen: Hoe zijt gij, o volkrijke, uit de zee verdwenen, gij hooggeroemde stad,
die machtig was ter zee, zij en haar inwoners, die schrik inboezemden aan alle
omwonenden. 18 Nu sidderen de kustlanden ten dage van uw val; ja, de kustlanden
aan de zee zijn ontzet vanwege uw ondergang. 19 Want zo zegt de Here HERE:
Wanneer Ik u maken zal tot een verwoeste stad, als de steden die ontvolkt zijn;
wanneer Ik de vloed over u zal doen opkomen en de grote wateren u zullen
bedekken, 20 dan zal Ik u doen neerdalen met hen die in de groeve neerdalen bij
de mensen van de voortijd; Ik zal u doen wonen in de onderwereld bij de
puinhopen uit de voortijd, met hen die in de groeve neerdalen, opdat gij niet
meer bewoond wordt, en niet meer herrijst in het land der levenden. 21 Tot een
voorwerp van verschrikking zal Ik u maken en gij zult niet meer zijn. Dan zult
gij gezocht, maar in eeuwigheid niet meer gevonden worden, luidt het woord van
de Here HERE. (NBG Vertaling 1951)
De
profeet Ezechiël trad op ten tijde van de Babylonische Ballingschap. Hij had
deel uitgemaakt van de tweede wegvoering in ballingschap in het jaar 597 v.
Chr. onder koning Jojachin van Juda. De jaartallen die hij hanteert hebben als vertrekpunt
het jaar van de tweede wegvoering. Het elfde jaar is aldus 586 v. Chr., het
jaar van de val van Jeruzalem en de vernietiging van de Tempel van Salomo door
de hand van de Babyloniërs. De derde en laatste wegvoering van de
Joden in Babylonische ballingschap vond daarop plaats.
De
profetieën van Jesaja en Ezechiël gaan beide over de Babyloniër Nebukadnezar
die Tyrus zou belegeren en innemen. Maar het is Alexander de Grote die de
allerlaatste details van de oude profetie in vervulling zou doen gaan. De
profeet Ezechiël had namelijk voorspelt dat de stad Tyrus tot een kale rots zou
worden waar de vissers hun netten zouden op te drogen leggen.
Ezechiël
26: 4 Die zullen de muren van Tyrus vernielen en zijn torens omverhalen; ook
het puin zal Ik eruit wegvegen en het maken tot een kale rots. 5 Een
droogplaats voor netten zal het worden midden in de zee, want Ik heb
het gesproken, luidt het woord van de Here HERE. Het zal de volken ten buit
worden 6 en de dochters op het vasteland zullen met het zwaard gedood worden;
en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.
Het is
Alexander de Grote die door het gebruiken van het puin van de oude stad tot het
maken van een dam, in het jaar 332 v. Chr. de eindvervulling aan de profetie
gaf. De huidige kustlijn rond Tyrus laat de dam, dat inmiddels een landengte is
geworden, duidelijk zien. De huidige stad Tyrus werd op het eiland dat nu met
de kust verbonden was, herbouwd en op de rots waar ooit het oude Tyrus stond
leggen vandaag vissers hun netten te drogen. Er bestaan tekeningen van
reiziger-kunstenaars die nog in de negentiende eeuw, de kale rots en de
vissersnetten te Tyrus afgebeeld hebben.
Er is rest anno 2014 nog één onderdeel van de profetie van Jesaja dat niet vervuld werd:
Jesaja
23:18 Dan zal
haar winst en haar hoerenloon de HERE heilig wezen; het zal niet opgehoopt noch
bewaard worden, maar haar winst zal zijn voor hen die voor het aangezicht des
HEREN wonen, om tot verzadiging te eten, en om zich sierlijk te kleden.
Tussen
vers 17 en 18 zit er al een tijdskloof van 2700 jaar. Nochtans maakten de serie
profetieën van de profeet Jesaja allen deel uit van het beloofde Messiaanse
vrederijk, dat ooit op planeet aarde werkelijkheid zal worden. Hierna enkele
(van vele) Bijbelcitaten van de profeet Jesaja die dit Vrederijk aankondigen:
Jesaja
2:1 Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, aanschouwd heeft over Juda en
Jeruzalem. 2 En het zal geschieden in
het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vaststaan als
de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle
volkeren zullen derwaarts heenstromen 3 en vele natiën zullen optrekken en
zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God
Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden
bewandelen. Want uit Sion zal de wet
uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. 4 En Hij zal richten tussen volk
en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot
ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een
ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. 5 Huis
van Jakob, komt, laten wij wandelen in het licht des HEREN. (NBG
Vertaling 1951)
Jesaja 11:1
En er zal een rijsje voortkomen uit de
tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. 2 En op
hem zal de Geest des HEREN rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest
van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des HEREN; 3 ja, zijn lust
zal zijn in de vreze des HEREN. Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen
zien, noch rechtspreken naar hetgeen zijn oren horen; 4 want hij zal de
geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in
billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds
en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. 5 Gerechtigheid zal de gordel
zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen. 6 Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich
nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen
tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; 7 de koe en de berin zullen
samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro
eten als het rund; 8 dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en
naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand
uitstrekken. 9 Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn
heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren
de bodem der zee bedekken. 10 En het zal te
dien dage geschieden, dat de volken de wortel van Isaï zullen zoeken, die
zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.
(NBG
Vertaling 1951)
Dan
pas wanneer deze volmaakte toestand werkelijkheid wordt zal de profetie van Jesaja
23:18 ook in vervulling gaan. Het economische en financieel systeem in het
komende Vrederijk zal volledig haaks op het huidige Tyrus-systeem staan. Er
zullen dan geen trusts meer bestaan, geld en goederen zullen niet meer
opgehoopt noch bewaard worden maar besteed aan eten en onderhoud voor allen.
Zo een
1984 jaar geleden vroegen de discipelen van Jezus Christus bij hun afscheid
nemen van de Heiland bij Zijn Hemelvaart naar het wanneer van de oprichting
van dit beloofde vrederijk:
Handelingen
1: 6
Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt
Gij in deze tijd het koningschap voor
Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of
gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden
heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u
komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria
en tot het uiterste der aarde. (NBG Vertaling 1951)
Naar
de tijden of gelegenheden wordt heden door vele christenen nog altijd de
zelfde vragen gesteld. Ik vermeld vele mensen, op basis van de enorme oplage
van uitgegeven boeken over eschatologie. En het antwoord van de Heiland, dat
het namelijk onze zaak niet is, negeren velen.
Alexander de Grote
(21.07.356 v. Chr. 11.06.323 v. Chr.) staat in de geschiedenis van de oudheid
bekend als de schepper van een van de grootste imperiums ooit. Zijn opleiding
kreeg hij van de bekende filosoof Aristoteles. Hij was de zoon en troonopvolger
van koning Philippus van Macedonië die in het jaar 336 v. Chr. vermoord werd. Philippus
had voordien de meeste stadstaten van Griekenland onder zijn leiding verenigd. Na
de dood van Philippus erfde Alexander aldus een machtig koninkrijk met een goed
opgeleid leger. In het jaar 334 v. Chr. begon Alexander aan zijn oorlog tegen
het Perzische Rijk. Een oorlog die via verschillende campagnes tien jaar zou
aanslepen, het einde van het Perzische Rijk betekende en de vestiging van het
Rijk van Alexander de Grote. Een Rijk dat zich in het jaar van de vroege dood
van Alexander in 323 v. Chr., uitstrekte van de kust van de oostelijke
Middellandse Zee tot aan de rivier de Indus in India. Na de dood van Alexander
de Grote zou het Rijk door zijn generaals of diadochen in vier gedeeld worden.
Na de slag bij Issos in
november 333 v. Chr. tussen de Grieken en het miljoenenleger van de Pers Darius
III trok Alexander na het verslaan van de Perzen langs de kust van de Levant, door
naar het zuiden. Het eerste obstakel was Tyrus dat toen nog een eiland voor de
Libanese kust was. De handelslieden van Tyrus waanden zich veilig voor
Alexander op hun eiland. Alexander liet echter met het puin van een vorige
belegering onder Nebukadnezar, een dam aanleggen en veroverde aldus de stad
Tyrus. Woedend over de weerstand van de Tyriërs liet hij toe dat zijn soldaten
de stad plunderden en verwoesten. De mannen van Tyrus werden gekruisigd en de
vrouwen als slavinnen verkocht.
Hierna vervolgde Alexander
zijn tocht naar het zuiden en bereikte via Gaza Egypte dat hem als bevrijder
ontving en als nieuwe farao installeerde.
Tot hier wat betreft de
gekende (en aanvaarde) geschiedenis van Alexander de Grote. De Bijbel door
monde van de profeet Daniël, had in de zesde eeuw voor Christus al de persoon
van Alexander en zijn rijk (vooraf profetisch) beschreven. En de Joodse
historicus Flavius Josephus heeft uitvoerig de geschiedenis over Alexander de
Grote in zijn relatie tot de Joden neergeschreven.
Het was na de verovering
van Tyrus en Gaza dat Alexander de Grote zich volgens Flavius Josephus, naar
Jeruzalem begaf. Hierna volgt voor de goede orde en verstaan het volledige
citaat van Josephus:
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, viii. 4-5.
4.
But Sanballat thought he had now gotten a proper opportunity to make his
attempt, so he renounced Darius
(III), and taking with him seven thousand of his own subjects, he came to Alexander; and finding him beginning the siege of Tyre, he said to him, that
he delivered up to him these men, who came out of places under his dominion,
and did gladly accept of him for his lord instead of Darius. So when Alexander
had received him kindly, Sanballat thereupon took courage, and spake to him
about his present affair. He told him that he had a son-in-law, Manasseh, who
was brother to the high priest Jaddua; and that there were many others of his
own nation, now with him, that were desirous to have a temple in the places
subject to him; that it would be for the king's advantage to have the strength
of the Jews divided into two parts, lest when the nation is of one mind, and
united, upon any attempt for innovation, it prove troublesome to kings, as it
had formerly proved to the kings of Assyria. Whereupon Alexander gave Sanballat
leave so to do, who used the utmost diligence, and built the temple, and made
Manasseh the priest, and deemed it a great reward that his daughter's children
should have that dignity; but when the seven months of the siege of Tyre
were over, and the two months of the siege of Gaza, Sanballat died.
Now Alexander, when he had taken Gaza,
made haste to go up to Jerusalem; and Jaddua the high priest, when he heard
that, was in an agony, and under terror, as not knowing how he should meet the
Macedonians, since the king was displeased at his foregoing disobedience. He
therefore ordained that the people should make supplications, and should join
with him in offering sacrifice to God, whom he besought to protect that nation,
and to deliver them from the perils that were coming upon them; whereupon
God warned him in a dream, which came upon him after he had offered
sacrifice, that he should take courage, and adorn the city, and open the gates;
that the rest should appear in white garments, but that he and the priests
should meet the king in the habits proper to their order, without the dread of
any ill consequences, which the providence of God would prevent. Upon which,
when he rose from his sleep, he greatly rejoiced, and declared to all the
warning he had received from God. According to which dream he acted entirely,
and so waited for the coming of the king.
5.
And when he understood that he was not far from the city, he went out in
procession, with the priests and the multitude of the citizens. The procession
was venerable, and the manner of it different from that of other nations. It
reached to a place called Sapha, which name, translated into Greek, signifies a
prospect, for you have thence a prospect both of Jerusalem and of the temple.
And when the Phoenicians and the Chaldeans that followed him thought they
should have liberty to plunder the city, and torment the high priest to death,
which the king's displeasure fairly promised them, the very reverse of it
happened; for Alexander, when he saw
the multitude at a distance, in white garments, while the priests stood clothed
with fine linen, and the high priest in purple and scarlet clothing, with his
mitre on his head, having the golden
plate whereon the name of God was engraved, he approached by himself, and
adored that name, and first saluted the high priest. The Jews also did all
together, with one voice, salute Alexander, and encompass him about; whereupon
the kings of Syria and the rest were surprised at what Alexander had done, and
supposed him disordered in his mind. However, Parmenio alone went up to him,
and asked him how it came to pass that, when all others adored him, he should
adore the high priest of the Jews? To whom he replied, "I did not adore
him, but that God who hath honored him with his high priesthood; for I saw this
very person in a dream, in this very habit, when I was at Dios in Macedonia,
who, when I was considering with myself how I might obtain the dominion of
Asia, exhorted me to make no delay, but boldly to pass over the sea thither,
for that he would conduct my army, and would give me the dominion over the
Persians; whence it is that, having seen no other in that habit, and
now seeing this person in it, and remembering that vision, and the exhortation
which I had in my dream, I believe that I bring this army under the Divine
conduct, and shall therewith conquer Darius, and destroy the power of the
Persians, and that all things will succeed according to what is in my own
mind." And when he had said this to Parmenio, and had given the high
priest his right hand, the priests ran along by him, and he came into the city.
And when he went up into the temple, he offered sacrifice to God, according to
the high priest's direction, and magnificently treated both the high priest and
the priests. And when the Book of Daniel
was showed him wherein Daniel declared that one of the Greeks should destroy
the empire of the Persians, he supposed that himself was the person intended.
And as he was then glad, he dismissed the multitude for the present; but the
next day he called them to him, and bid them ask what favors they pleased of
him; whereupon the high priest desired that they might enjoy the laws of their
forefathers, and might pay no tribute on the seventh year. He granted all they
desired. And when they entreared him that he would permit the Jews in Babylon
and Media to enjoy their own laws also, he willingly promised to do hereafter
what they desired. And when he said to the multitude, that if any of them would
enlist themselves in his army, on this condition, that they should continue
under the laws of their forefathers, and live according to them, he was willing
to take them with him, many were ready to accompany him in his wars. Einde citaat.
Flavius Josephus
schrijft dat wanneer Alexander Jeruzalem nadert, de Joden door de Samaritanen
bij hem in een kwaad daglicht gesteld zijn. De hogepriester wendde het gevaar
af door een Goddelijke ingeving in een droom te gehoorzamen. De hogepriester ging
daarop in vol ornaat getooid met op zijn hoofdbedekking een gouden plaat met
daarop de naam JHWH geschreven, gevolgd door een grote menigte, Alexander
tegemoet. Bij het zien van de hogepriester en de naam van JHWH bewijst
Alexander eer aan de Naam van de God van Israël door alleen naar de priester
toe te gaan, de Heilige Naam te aanbidden en de priester te groeten. Als er dan
hierop reactie van de Griekse omstaanders kwam antwoordde Alexander dat bij het
zien van de hogepriester van Jeruzalem, hem een droom in herinnering kwam. Een
droom die hij eerder in Dios in Macedonië had. Het droombeeld had hem toen
verteld niet te vrezen maar haast te maken met het oversteken van de zee naar Azië.
Zeker en vast zou hij de heerschappij over het Rijk der Perzen veroveren.
Flavius Josephus
verhaalt verder hoe men Alexander te Jeruzalem het Bijbelboek(rol) van de
profeet Daniël toonde met de gedeelten die op hem betrekking hadden.
Dit is zuivere meta-historie
waar vooral in de werken van wijlen Dr. F. De Graaff (Dr. F. De Graaf,
Israël-Hellas-Rome, het mysterie van de antieke beschaving) over uitgeweid
wordt.
De orthodoxe historici nemen
het historisch bericht van Josephus niet au serieux en twijfelen aan de historische
waarde. De samenstellers van de Bijbelatlas (THE MACMILLAN BIBLE ATLAS, 1977,
by Johanan Aharoni and Michael Avi-Jonah) hebben zelfs bij de stippellijn van
Alexander s tocht naar Jeruzalem een vraagteken op hun kaart 173 gezet.
Mijn uitgangspunt is
echter dat meta-historie een realiteit is en dat de God van Abraham, Izaak en
Jakob Heer over het wereldgebeuren is. Hij leidt de geschiedenis van deze
wereld en grijpt meermaals in de loop der gebeurtenissen in. Gebeurtenissen die
sinds de zondeval zoals beschreven in Genesis, schijnbaar geleidt worden door
toeval, oorzaak en gevolg. Dit in afwachting van het herstel van alle dingen
dat de Bijbel belooft.
Hierna het Bijbelcitaat van
de profeet Daniël die in de zesde eeuw voor Christus, heel duidelijk de
geschiedenis van Alexander en zijn Grieken vooraf neerschreef:
Daniël
8:1 In het derde jaar van de regering van koning Belsassar verscheen mij, Daniël,
een gezicht, na het gezicht, dat mij eerder verschenen was. 2 Ik zag in het
gezicht ik bevond mij, toen ik dat zag, in de burcht Susan, die in het gewest
Elam ligt ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij de stroom de Ulai. 3
Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en zie, een
ram stond voor de stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog,
de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op. 4
Ik zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en
geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit
zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot. 5 Maar
terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitenbok van uit het westen over de gehele aarde zonder de
aarde aan te raken; en de bok had een
opvallende horen tussen zijn ogen. 6 En hij kwam tot de ram met de twee
horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn
grimmige kracht; 7 ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stiet
hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen
hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand
die de ram uit zijn macht redde. 8 De geitenbok nu maakte zich bovenmate groot,
maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens
rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels.
Wanneer we het Bijbelboek
Daniël lezen met de kennis die we heden van de wereldgeschiedenis hebben merken
we de nauwkeurigheid van de beelden die de profeet gebruikt.
Het derde regeringsjaar van
de Babylonische koning Belsassar was het jaar apr554/mrt553 v. Chr. Het was
tijdens de periode van de Babylonische Ballingschap van het Joodse volk dat
Daniël dit gezicht of visioen kreeg. Het Babylonische Rijk overheerste de oude
wereld toen en leek onoverwinnelijk. Maar in het visioen van Daniël zag hij in
het oosten iets als een ram opkomen, een ram met twee horens en die horens
waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het
laatst op. In het licht van de wereldgeschiedenis herkennen we in de horens de
Meden en de Perzen en het feit dat het Rijk aanvankelijk onder de Meden begon
maar dat later de Perzen de leiding overnamen. De Meden en de Perzen veroverden
in 539 v. Chr. Babylon en vervolgens werd in 525 v. Chr. Egypte onder de voet
gelopen. Naar het westen toe veroverden zij het gebied tot aan Lidië toe en
bedreigden het vasteland van de Grieken. Net zoals het Schriftwoord luidde: Ik
zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en geen
enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn
macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot.
Maar dan zag Daniël een
geitenbok met een opvallende hoorn tussen zijn ogen die met grimmige kracht op
de ram met de twee horens afstormde, diens beide horens afbrak en ter aarde
wierp. In het licht van de wereldgeschiedenis is dit zondermeer Alexander de
Grote die met zijn Grieken het Perzische Rijk onderwierp. Alexander de Grote
zou echter op jonge leeftijd (33 jaar) op het toppunt van zijn macht sterven,
net zoals Daniël het voorzegd had: De geitenbok nu maakte zich bovenmate
groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende
horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels. Na de
dood van Alexander de Grote werd het Rijk onder vier diadochen of
legeraanvoerders gedeeld en was de profetie vervuld.
Voor de Joden betekende het
geen vrijheid maar alleen iedere keer een wisseling van heersers die
achtereenvolgens over hun gebied heersten. Eerst de Babyloniërs, daarna de
Meden en de Perzen en vervolgens de Grieken. Later zouden vanaf 63 v. Chr. de
Romeinen de heerschappij overnemen.
In de profetie van Daniël
hoofdstuk 7 over de vier wereldrijken in de vorm van roofdieren, zien we
dezelfde rijken als hierboven beschreven worden: Babylon, Meden en Perzen,
Grieken en Romeinen.
Daniël 7:5 En zie, een ander
dier, het tweede, geleek op een beer; het richtte zich op de ene zijde op, en
drie ribben waren in zijn muil tussen zijn tanden; en men sprak tegen hem
aldus: sta op, eet veel vlees. 6 Daarna zag ik, en zie, een ander dier, gelijk
een panter; het had vier vogelvleugels op zijn rug en vier koppen. En aan hem
werd heerschappij gegeven.
In dit visioen worden de
Meden en de Perzen als een beer voorgesteld. De beer richtte zich, in het
visioen, op één zijde op, wat spreekt over de Perzen die in de coalitie de
overhand hadden. Daarna gaat de aandacht naar drie ribben die in de muil van de
beer zaten, wat we in de wereldgeschiedenis herkennen als het neerslaan van
Babylon, Egypte en Lydië door de Meden en de Perzen.
Vervolgens wordt in vers zes in
de vorm van een panter met vier vogelvleugels Alexander de Grote en zijn
Grieken beschreven. De vier vleugels slaan dan op de snelheid van het neerslaan
van het Perzische Rijk en op de vier diadochen die later het Rijk van Alexander
de Grote onder elkaar verdeelden.
Dus ook in dit hoofdstuk van
de profeet Daniël krijgen we voorafgeschreven geschiedenis die drie eeuwen
later exact uitgekomen is. Dit was zo verbazingwekkend dat toen de Bijbelkritiek
opkwam zij dit uiteraard afwezen en verkondigden dat het boek Daniël (of
onderdelen daarvan) van een veel latere datum dateerde.
Vervelend voor de
Bijbelkritiek was het vinden van de zogenaamde Dode Zeerollen anno 1947. In elf
grotten nabij de plaats Qumram in Palestina (toen nog een Brits mandaatgebied)
deed men de ontdekking van de naar mijn mening, meest fascinerende vondst van
de twintigste eeuw. In kruiken zorgvuldig ingepakt, vond men daar alle
Bijbelboeken/rollen (inclusief Daniël). Deze vondst heeft sindsdien al heel wat
stof doen opwaaien. Specialisten ter zake (Wie schreef de Dode-Zeerollen, Prof.
Dr. Norman Golb, 1995) stellen dat de Bijbelrollen niet tot een of andere sekte
behoorden maar deel uitmaakten van de bibliotheken en Tempel te Jeruzalem en
vandaaruit vlak voor de verwoesting van de stad Jeruzalem door de Romeinen in
70 AD, inderhaast verborgen werden in de grotten nabij Qumram.
De Joodse profeet Daniël
behoorde tot de eerste wegvoering in Babylonische ballingschap, een
ballingschap die begon in het derde regeringsjaar van Jojakim in 605 v. Chr. Het
was in het gebied van Babylon dat hij later zijn visoenen kreeg en neerschreef.
Zijn bediening liep over de verschillende regeringsperioden van Nebukadnezar,
Ewil Merodach en Belsassar. In 539 v. Chr. maakte hij de verovering van Babylon
door de Meden en de Perzen mee. Een verovering die hij aan de Babylonische
koningen voorspeld had. Maar ook onder de Meden en de Perzen zette hij zijn
carriere als profeet en staatsman verder. In het eerste regeringsjaar van Darius
de Mediër kreeg hij de profetie van de zeventig zevens die over het Joodse volk
in ballingschap besloten was. (Zie het artikel
op deze blog van 04-04-2014 DE ZEVENTIG JAARWEKEN VAN DANIEL). En in het derde regeringsjaar van Kores of Cyrus in
apr533/mrt532 v. Chr. kreeg Daniël zijn laatste visioen. De Bijbelboeken werden
in die tijd door de Joden in ballingschap bewaard. Het hierna volgende citaat
uit de profeet Daniël laat zien dat de Bijbelboeken als studiemateriaal
gehanteerd werden:
Daniël 9:1 In het eerste jaar
van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning
geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën 2 in het eerste jaar van zijn
koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot
de
profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de
puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.
Wanneer we bedenken dat de
zogenaamde Dode Zee-rollen tot aan hun ontdekking al meer dan 1900 jaar oud
waren is het logisch aan te nemen dat de perkament-Bijbelrollen van de tijd van
Daniël, die door de bediening van Ezra en Nehemia ook hun weg terug naar Judea
en de herstelde Tempel vonden, na slechts 500 jaar, evenzo bewaard werden.
In mijn werk
Genesis versus Egyptologie, hoofdstuk 6, plaatste ik de aartsvader Jozef, de
zoon van Jakob, op de tijdsbalk ten tijde van de (gereviseerde) derde
Egyptische dynastie. Jozef was hier de onderkoning of grootvizier van farao
Zoser. De identificatie van Jozef met de Egyptische Imhotep ligt dan ook voor
de hand. Imhotep was namelijk de grootvizier van farao Zoser. Dit is een
identificatie trouwens die menig revisionist van de geschiedenis van de oudheid
al maakte. De betekenis van de naam Imhotep is: Hij die komt in vrede.
Imhotep was ook de Opzichter over de Zieners wat hem verbindt met de ziener-priesters
van On. En de Bijbelse Jozef wordt in Genesis 41:45 ook met de
Egyptische plaats On of Heliopolis, in verband gebracht. Hij was namelijk
getrouwd met de dochter van Potifera, de priester van On en overste van de
lijfwacht van de farao. De plaats On was het centrum van de verering van de
Egyptische god Ra, de zonnegod.
Het Bijbelboek
Genesis vermeldt dat Farao aan Jozef een nieuwe naam gaf: Safenat Paneach. De
betekenis hiervan blijft onduidelijk maar meer dan waarschijnlijk betekende het
Behouder van het leven. Hierna de geschiedenis van deze epoque in een
notendop:
Handelingen
7:8 en Isaak verwekte Jakob en
Jakob de twaalf aartsvaders. 9 En de aartsvaders verkochten uit naijver Jozef
naar Egypte, maar God was met hem, 10 en verloste hem uit al zijn
verdrukkingen en gaf hem genade en wijsheid tegenover Farao, de koning van
Egypte, die hem aanstelde tot hoofd over Egypte en over zijn gehele huis. 11
En er kwam hongersnood over geheel Egypte en Kanaän en grote verdrukking, en
onze vaderen vonden geen voedsel. 12 Maar toen Jakob hoorde, dat er koren was
in Egypte, zond hij onze vaderen de eerste maal daarheen; 13 en bij de tweede
maal maakte Jozef zich aan zijn broeders bekend en Jozefs afkomst werd aan
Farao openbaar. 14 En Jozef zond heen om zijn vader Jakob te laten komen en al
zijn bloedverwanten, vijfenzeventig zielen. 15 En Jakob trok af naar Egypte, en
hijzelf stierf, en onze vaderen; 16 en zij werden overgebracht naar Sichem en
bijgezet in het graf, dat Abraham voor een som gelds van de zonen van Hemor te
Sichem gekocht had.
De grootvizier
van farao Zoser bekend als Imhotep zou ook dezelfde persoon geweest zijn als de
legendarische Ptah-hotep. De betekenis van de naam is: Kom in vrede. Van Ptah-hotep
zijn er sagas bewaard gebleven uit de derde dynastie. En Ptah-hotep werd 110
jaar oud wat dezelfde leeftijd is die de Bijbel aan Jozef toekent. Dit zijn
allemaal puzzelstukjes die in het gereviseerde model mooi in elkaar passen.
Imhotep was ook
de architect van de eerste piramide in Egypte, de zogenaamde trap-piramide van
Zoser die gebouwd werd te Sakkara. Deze piramide werd door de Egyptenaren met
ri aangeduid, wat trap naar de hemel betekent. De gelijkenis met de droom
van Jakob, de vader van Jozef in de Bijbel is treffend. Jakob droomde te Bethel
in Kanaän een droom (Genesis 28:10-22) over een ladder waarvan de top tot aan
de hemel reikte, met engelen die
op en neder daalden.
Over
het tempelcomplex van Zoser te Sakkara kunnen we verder vernemen dat de
Egyptologen (Margaret A. Murray, The Splendour that was Egypt, Chapter 5, Art
& Science) vermoeden dat deze tempel en piramide zonder plan en dus
experimenteel gebouwd werd. Geen enkele Egyptische bron stond model.
In het
orthodoxe model plaatst men Jozef op de tijdsbalk ten tijde van de heerschappij
van de Hyksos over Egypte. De zogenaamde tweede tussenperiode, volgens de
fabricatie van de Egyptoloog Eduard Meyer. Er is weinig informatie over de
periode dat de Hyksos over Egypte heersten en men neemt aan dat er ten tijdens
deze periode ruimte was voor iemand zoals Jozef. Deze plaatsing op de tijdsbalk geeft wel
problemen met enkele historische feiten die nochtans gekend moeten zijn. Zo vereerden
de Hyksos de afgod Seth (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, Chapter VII). De
Hyksos verkozen deze godheid boven alle andere goden van Egypte wiens
erediensten verboden waren.
Het Bijbelboek Genesis 41:45 leert echter
dat Jozef getrouwd was met Asnath, de dochter van Potifera, de priester van
On. De plaats On, in de Griekse taal; Heliopolis genoemd, was het
middelpunt van de Egyptische eredienst van de zonnegod Ra. En dit is een
bewijsstuk tegen de plaatsing van Jozef op de tijdsbalk ten tijde van de
Hyksos. Ik kan me geen eredienst van de Egyptische god Ra voorstellen ten tijde
van deze niets ontziende vreemde heersers.
Nog een bewijs dat Jozef geen onderkoning
van een Hyksos-farao geweest kon zijn is het feit dat volgens de Bijbel de Israëlieten
aan het hof van farao een tolk nodig hadden.
Genesis 42:22 Toen antwoordde Ruben hun: Heb ik u niet gezegd:
bezondigt u niet aan de knaap! Maar gij hebt niet geluisterd. Nu wordt zijn
bloed van ons geëist. 23 Zij wisten
echter niet, dat Jozef hen verstond, want zij gebruikten een tolk. 24 Toen wendde hij zich van hen af en
weende. Daarna keerde hij tot hen terug en sprak met hen; hij nam Simeon uit
hun midden en liet hem in hun bijzijn binden.
De Hyksos stamden uit Klein-Azie. Zij zijn hetzelfde
volk als de Bijbelse Amalekieten. En Amalek was een nazaat van Esau, de zoon
van de aartsvader Isaak. Hun talen en/of dialecten waren aldus verwant en voor
elkaar verstaanbaar. Net zoals men vandaag in eigen land van de Noordzeekust
tot aan de Schelde, tot aan de Maas en zelfs tot aan de Rijn een serie
dialecten kent van Vlaams, naar Brabants, naar Limburgs, naar Platduits, die
(met wat begrip) voor elkaar verstaanbaar zijn.
De Egyptische taal daarentegen was een vreemde taal
(zie Psalm 114:1). Indien Jozef ten tijde van een Hyksos-farao onderkoning was,
zou een tolk overbodig geweest zijn en zouden de broers niet onachtzaam met
elkaar gecommuniceerd hebben.
Het Jodendom rekent al sinds de tweede eeuw van de
christelijke jaartelling met een jaartelling die gebaseerd is op de Schepping
van de wereld. Zij noteren momenteel (okt2013/sep2014) het jaar 5774 sinds de
Schepping. Deze berekening is terug te vinden in de zogenaamde Seder Olam wat
betekent: De Orde van de Wereld. Het is een geschrift waarvan men aanneemt dat het
samengesteld werd door Rabbi Jose Ben Chalafta en zijn tijdsconstructie loopt
vanaf de Schepping tot Bar Kochba, een Joodse vrijheidsstrijder uit de tweede
eeuw van de christelijke jaartelling. Maar hoe werd de berekening gemaakt?
Welke bronnen werden gehanteerd zodat men terug tot de Schepping toe kon
rekenen? Deze vragen wil ik proberen te beantwoorden in het hierna volgende
artikel. Voor de samenstelling van dit artikel zocht ik eerst
een bekende Joodse encyclopedie op; de Encyclopedia Judaica en hun commentaar:
Yose b. Halafta, the
presumed author of Seder Olam Rabbah, probably had access to old traditions
that also underlay the chronological computations of the Jewish Hellenistic
chronographer Demetrius (third century B.C.E.). The most significant
confusion in Yose´s calculation is the compression of the Persian period,
from the rebuilding of the Temple by Zerubbabel in 516 B.C.E. to the conquest
of Persia by Alexander (331 B.C.E.) to no more than 34 years.
Met het commentaar van de Encyclopedia
Judaica als start wil ik hierna een en ander vanuit de Bijbel vergelijken en
uitspitten. De door de Seder Olam in de tijd ingekorte Perzische periode tot
slechts 34 jaar houdt namelijk geen steek.
De eerder vermelde Bar
Kochba werd door vele Joden in de tweede eeuw van de christelijke jaartelling als
de verwachte Messias aanzien. Zijn naam betekende: zoon van de ster. Na het
neerslaan van zijn opstand door de Romeinen in het jaar 135 AD werd zijn naam door de
Joden naar Bar Kozba gewijzigd: de zoon van de leugens. De anno mundi
jaartelling zou echter in de periode voor zijn ontmaskering samengesteld zijn.
In het jaar 70 AD was
Jeruzalem en de Tempel door de Romeinen verwoest en Judea voor een groot
gedeelte ontvolkt. Vijfenzestig jaar later in 135 AD werden alle nog resterende
Joden die in het land Judea na het verslaan van Bar Kochba overbleven, definitief
in ballingschap weggevoerd en werd de wereldwijde diaspora voor de Joden een
feit.
Voor het gebruik van de anno
mundi-jaartelling door het Jodendom is er geen bewijs dat dit in de
tweede eeuw na Christus al in gebruik was. Er zijn aanwijzingen dat men tot in
de Middeleeuwen de Grieks-Syrische jaartelling hanteerde. Een jaartelling die
we ook in de Apocriefe boeken zoals Makkabeeën gebruikt zien. Vanaf de
twaalfde eeuw na Christus wordt de anno mundi-jaartelling gebruikt.
Waarom werd in de berekening van de
anno mundi jaartelling de Perzische periode verkort tot niet meer dan 34 jaar? Wat
was het motief? Dit is namelijk een berekening die volledig in strijd is met de
Bijbelse chronologische feiten voor deze periode. De Bijbel geeft namelijk voor
de periode van de Perzische overheersing heel wat jaartallen en ankerpunten. En
ook de oudheidhistorici Herodotos en Flavius Josephus vullen heel wat
informatie voor deze periode in. Het is dan ook een periode in de
wereldgeschiedenis die duidelijk beschreven staat en met een degelijke
chronologie op de tijdsbalk bevestigd.
De Perzische periode voor
Israël begon met het eerste jaar van Kores in het jaar 535 v. Chr., exact
zeventig jaar na de Babylonische Ballingschap (605 tot 535 v. Chr.). De Perzische
periode liep tot op de tijd van Alexander de Grote in 334 v. Chr. met de slag
bij Issos tegen het leger van Darius III. Dit geeft een totaal van 201 jaar
voor de periode van de Perzische overheersing.
Een verschil van 167 jaar
met de Seder Olam. Daarenboven vermeldt de Encyclopedia Judaica: the most
significant confusion wat betreft de Perzische periode. Er zijn dus nog meer
onduidelijkheden in de constructie te vinden.
Ik heb een vermoeden dat de
verkorting van de wereldgeschiedenis volgens de Seder Olam te maken had met de vierde dag en de verwachte komst toen
van de Messias, de zon der gerechtigheid, zoals de profeet Maleachi Hem
aankondigt. Als volgens een Rabbijnse traditie elke scheppingsdag voor duizend
jaar staat en op de vierde dag de zon te voorschijn kwam, was rond het jaar
4000 anno mundi de komst van de Messias te verwachten. De era van Salomo zat al
duizend jaar eerder op de tijdsbalk en de Tempel van Salomo was volgens de
rabbijnen drieduizend jaar na de Schepping te plaatsen. De oorspronkelijke anno
mundi-jaarrekening gaf alzo rond de tijd van de geboorte van Jezus van Nazareth
het jaar vierduizend aan. De algemene verwachting in Israël toen was dat de
komst van de Messias zeer nabij was. Het land was sinds 63 v. Chr. door de
Romeinen bezet en door hen bestuurd en het verlangen bij de Joden naar
bevrijding was groot.
Rome was ook het vierde
beest-rijk van de profeet Daniël. De profeet Daniël had de vier wereldrijken
voorspeld die in opeenvolging over het gebied van Israël zouden heersen:
namelijk Babylon, de Meden en de Perzen, de Grieken en de Romeinen. Sinds 63 v.
Chr. was deze profetie dan ook vervuld en de verwachting was dat de komst van
de Messias nu zeer nabij was. Het was dan ook een tijd van meerdere aspirant-messiassen,
zoals ook blijkt uit het Bijbelboek Handelingen waar we enkele namen van
aspirant of pseudo-messiassen voor deze periode vermeld zien.
Handelingen 5:26 Toen ging de hoofdman met
zijn dienaren erheen en nam hen mede, maar niet met geweld, want zij waren
bevreesd, dat het volk hen stenigen zou; 27 en toen zij hen gebracht hadden,
leidden zij hen voor de Raad. En de hogepriester ondervroeg hen, zeggende: 28
Wij hebben u nadrukkelijk verboden in deze naam te leren; en zie, gij hebt
Jeruzalem vervuld met uw leer en gij wilt het bloed van deze mens op ons doen
neerkomen. 29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode
meer gehoorzamen dan de mensen. 30 De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt,
die gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; 31 Hem heeft God door zijn
rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en
vergeving van zonden te schenken. 32 En wij zijn getuigen van deze dingen en
ook de heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn. 33
Toen zij dit hoorden, ontstaken zij in woede en wilden hen ter dood laten
brengen.
34 Maar een zeker
Farizeeër in de Raad, genaamd Gamaliël,
een wetgeleerde, in ere bij het gehele volk, stond op en verzocht de mensen
een ogenblik buiten te doen staan, 35 en hij zeide tot hen: Mannen van Israël,
overweegt wel, wat gij met deze mensen zult doen! 36 Want vóór deze dagen
stond Teudas op, die beweerde, dat
hij iets was, en een aantal van ongeveer vierhonderd man sloot zich bij hem
aan; maar hij werd gedood en zijn gehele aanhang viel uiteen en verliep. 37 Na
hem stond Judas de Galileeër op, in
de dagen der inschrijving, en kreeg vele afvalligen op zijn hand, maar ook deze
is omgekomen en zijn gehele aanhang is uiteengeslagen. 38 En nu zeg ik u:
Laat u niet in met deze mensen en laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd
worden, 39 maar
indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen vernietigen; het mocht eens
blijken, dat gij tegen God strijdt. En
zij lieten zich door hem gezeggen, 40 en na de apostelen voorgeroepen te
hebben, lieten zij hen geselen en verboden hun te spreken in de naam van Jezus,
en gaven hun de vrijheid. 41 Zij dan gingen uit de Raad weg, verblijd, dat zij
verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn; 42 en
zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tempel en aan huis, en
verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is.
Met de geboorte van Jezus
Christus waren we aldus ongeveer vierduizend jaar na de Schepping. En wanneer in
25 AD Johannes de Doper in de geest en de kracht van Elia de nakende komst van de
Messias voor Israël aankondigde had hij dan ook de aandacht van heel Israël,
van hoog tot laag. In het najaar van 26 AD bij de doop van Jezus van Nazareth
verkondigde Johannes de Doper het Messias-schap van Jezus.
Johannes 1:29 De volgende
dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie
ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan
ik. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard
worden, daarom kwam ik dopen met water. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik
heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij
bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te
dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en
op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. 34 En ik heb
gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is.
De Heer Jezus Christus werd
echter in 30 AD definitief door Israël afgewezen:
Johannes 1:11 Hij kwam tot
het zijne, en de zijnen hebben Hem
niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft
Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13
die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch
uit God geboren zijn.
Zo een honderd jaar later was
er onder het restant van de Joden die in het land Judea, na de catastrofe van
70 AD met de vernietiging van de Tempel door de Romeinen, waren achtergebleven
opnieuw een verwachting naar de komst van de Messias.
Vermoedelijk heeft men in
de tweede eeuw na Christus, in afwijzing van Jezus van Nazareth als de Messias,
aan de anno mundi jaarrekening gesleuteld om een en ander met Bar Kochba als
Messias te laten passen. De vierde scheppingsdag of het vierduizendste jaar na
de schepping werd met ongeveer twee eeuwen verlengd. De vierde scheppingsdag
viel via deze fabricatie gelijk met de tijd van Bar Kochba. En dit was het
motief voor de drastische verkorting van de tijd van Perzische periode. En
alhoewel de verwachtingen met Bar Kochba en vermoedelijk andere
aspirant-messiassen niet werden ingevuld bleef men later toch aan de samengestelde
anno mundi jaartelling vasthouden met als resultaat inmiddels het jaartal 5774
na de Schepping.
Het is nochtans mogelijk om
vanuit de Masoretische tekst van de Bijbel tot een meer aanvaardbare anno mundi
berekening te komen.
Ook het Nieuwe Testament
lijkt trouwens de theorie te volgen dat elke Scheppingsdag voor duizend jaar
staat. De apostel Petrus schreef in zijn tweede brief vanuit Babylon aan de
Joodse diaspora het volgende:
2 Petrus 3:8 Doch dit ene
mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Here is als duizend jaar
en duizend jaar als één dag. 9 De Here talmt niet met de belofte, al zijn
er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil,
dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen. 10 Maar de dag
des Heren zal komen als een dief. Op die dag zullen de hemelen met gedruis
voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop
zullen gevonden worden. (NBG Vertaling 1951)
Als een gevolg van mijn
chronologische herschikking van de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk op
basis van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston, berekende ik het
jaar van de inwijding van de tempel voor de maand oktober van het jaar 996 voor
Christus. Met dit jaar als ankerpunt bekomt men oktober 2005 AD voor het begin
van het zevende millennium. Dit alles op basis van de Masoretische tekst van de
Bijbel.
Ik vermeldde echter al eens
eerder dat de Griekse Septuagint Bijbel (Oude Testament) uit de derde eeuw voor
Christus hogere jaartallen voor bepaalde geslachtsregisters en tijdsperioden hanteert.
Deze Griekse vertaling werd in het Bijbelboek Handelingen in het Nieuwe
Testament gebruikt en toen al was dit probleem bekend. Bij het hanteren van
bepaalde tijdsperioden werd dan ook het woordje omstreeks of ongeveer toegevoegd.
Zie hierna bijvoorbeeld het volgend citaat:
Handelingen 13:19 en na
zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaän, heeft Hij hun land hun
ten erfdeel gegeven, 20 omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun
richters tot op de profeet Samuël. 21 En van toen af vroegen zij om een koning
en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig
jaren lang;
De verschillen die er
bestaan tussen de jaartallen van de Hebreeuwse grondtekst en die van de Griekse
vertaling waren geen kopzorg omdat de handige Griekse vertaling in de eerste
plaats gebruikt werd om het Evangelie aan niet-Joden te brengen. Voor Paulus
was het eerste belang het brengen van het Evangelie en al het andere was
hieraan ondergeschikt.
Wat het onderzoek van de
Bijbelse chronologie betreft volg ik het advies van Paulus aan Timoteüs:
2 Timoteüs 3:14 Blijf gij echter bij wat
u geleerd en toevertrouwd is, wèl bewust van wie gij het hebt geleerd, 15 en
dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot
zaligheid door het geloof in Christus Jezus. 16 Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te
weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, 17 opdat de
mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.
De verschillende Bijbelse
geslachtsregisters zijn geen eenvoudige studie. Men moet iedere keer Bijbelboek
met Bijbelboek vergelijken en in elke samengestelde chronologische constructie
de harmonie tussen de verschillende lijsten zoeken. Dit is een moeilijke
opdracht waar onder de verschillende onderzoekers al eens verschil van mening
bestaat. Zo was het trouwens ook al het geval in de oudheid. Ik maak bijvoorbeeld
dikwijls gebruik van de werken van Flavius Josephus, maar ook deze historicus
uit de eerste eeuw van de christelijke jaartelling hanteert al eens afwijkende
tijdsperioden.
Het is alleen via het
hanteren van de Masoretische tekst, wat de chronologie betreft, dat men een
anno mundi jaartelling kan bekomen op basis van de zes scheppingsdagen. Wanneer
men de jaartallen van de Septuagint hanteert gaat men een flink aantal jaren
voorbij de zesduizend jaar sinds de Schepping. Een voorbeeld: de Masoretische
tekst heeft een aantal van 1656 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed. De
Septuagint daarentegen heeft een totaal van 2242 jaar voor dezelfde periode, of
een verschil van 586 jaar. En na de Grote Vloed zijn er nog tijdsperioden die
op de tijdsbalk dienen ingevuld.
DE PROFEET JOEL EN DE TETRADE VAN BLOEDRODE MAANSVERDUISTERINGEN IN 2014/2015?
Joël 2:28
Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en
uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw
jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de
dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen
geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis
en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam
des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem
zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij
behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)
%%%FOTO1%%%
Er
circuleert al enkele jaren een theorie op het internet dat de tetrade van
maansverduisteringen met Pesach en Sukkot van 2014/2015 mogelijk de profetie
van Joël zou zien uitkomen. We zijn inmiddels al vijf weken na de Pesachweek
van 2014 met de vooraf aangekondigde bloedrode maansverduistering, die dit jaar
exact gelijk viel met het Joodse Pesach. In oktober van dit jaar zal er opnieuw
een bloedrode maan te zien (?) zijn die dan eveneens exact gelijk zal vallen
met het Joodse Sukkot-feest op 8 oktober. En volgend jaar zal dit zich opnieuw
herhalen op 4 april en 28 september 2015 en vandaar de uitdrukking: TETRADE.
Ik
schreef hiervoor te zien tussen aanhalingstekens want het blijkt nu dat de
maansverduistering van 14 april alleen goed te zien was over Noord- en Zuid-Amerika
en de Stille Oceaan. Zoals ook het bekende National Geographic het te kennen
gaf:
The best views will be from the entire North and South
American continents and much of the Pacific Basin, including Hawaii. Eastern
Australia should get to see the second half of the show on the night of April
15, as the moon rises during totality. Europe, Africa, and central Asia, meanwhile, will miss
the entire eclipse because it will be daytime in those regions at the time of
the event.
De
meeste kranten (die ik online lees) berichtten over de maansverduistering van 14
april met de vermelding erbij dat het voor ons in dit gedeelte van de wereld
niet te zien zou zijn, en dus ook niet over het gebied van Israël.
Al
sinds enkele jaren wordt regelmatig door geïnteresseerden naar mijn mening
gevraagd in verband met de aangekondigde tetrade van maansverduisteringen door
Amerikaanse auteurs van zogenaamde eindtijdboeken en de verwachting dat de
Bijbelse Dag des HEREN dan zou aanbreken. De reden voor het vragen naar mijn
mening is vermoedelijk omdat ik auteur ben van verschillende Eschatologische
boeken. De bekendste is de bestseller De Nieuwe Orde in Opkomst waar dertig
jaar geleden 5000 exemplaren van verkocht werden.
%%%FOTO2%%%
Toen ik
dan voor de eerste maal met een vraag naar mijn mening over de aangekondigde
tetrade voor 2014/2015 geconfronteerd werd, luisterde ik aanvankelijk nog met
het nodige respect. Het fenomeen van een tetrade van maansverduisteringen in
het verleden en voor de toekomst was mij toen onbekend. Men haalde er ook
tetraden uit het verleden bij, zoals die van 1949/1950 en 1967/1968 toen deze
maansverduisteringen ook gelijk vielen met de Joodse feesten van Pesach en
Sukkot.
Maar het
blijkt nu dat de meeste verklaringen/invullingen betreffende de historische
tetrade van 1949/1950, na onderzoek geen steek houden. Daarbij moeten
we bedenken dat religieus Israël een maankalender volgt en het haast logisch is
dat er al eens een maansverduistering met Pesach of met Sukkot voorkomt.
Ik maak
van deze blog nu gebruik om een en ander recht te zetten. Het citaat van de
profeet Joël dat ik bovenaan dit artikel zette leert geen tetrade van
maansverduisteringen. Er staat geschreven: De zon zal veranderd worden in
duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.
Van een specialist met astronomische kennis kreeg ik het volgende commentaar:
Een
zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan, als de maan
tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen met een
volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat. De profeet Joël
spreekt dus over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk' is, iets
'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.
Ik had
al veel eerder iemand met kennis van astronomie moeten raadplegen toen ik voor
het eerst met de theorie van de aangekondigde tetrade in hun relatie tot de Dag
des HEREN in aanraking kwam. Maar helaas; gedane zaken nemen geen keer.
De
tetrade van 2014/2015 heeft geen invloed op de vervulling van de profetie van
Joël. Op God s tijd echter en op een dag door een astronoom niet
te berekenen, zal deze profetie pas uitkomen.
Aan
die Dag gaan trouwens heel wat dagen en tijden en tekenen vooraf. Lees hierna
een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:
Joël 3:1
Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en
van Jeruzalem, 2 zal Ik alle
volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar
met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel
Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land
verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een
hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken. (NBG
1951 vertaling)
De
periode van de profeet Joël s bediening exact op de tijdsbalk plaatsen is
moeilijk. Het Bijbelboek verwijst naar geen enkele regerende koning in Israël
of Juda waarmee het optreden van de profeet gedateerd zou kunnen worden. De
profeet Joël verwijst ook nergens in de drie hoofdstukken naar de grote
mijlpalen in de Joodse geschiedenis; namelijk noch naar de Babylonische
ballingschap en noch naar de wereldwijde ballingschap die volgde na 70 AD toen
de Romeinen de stad Jeruzalem en Tempel vernietigden, en de Joden in
krijgsgevangenschap wegvoerden. Het onderwerp van heel het Bijbelboek Joël is
de dag des HEREN of de oordeelsdag. Het boek is gericht aan het Juda van de
eindtijd.
Joël 1:15
Wee die dag, want nabij is de dag des HEREN; als een verwoesting komt hij van
de Almachtige.
Het is aanvankelijk
een oordeelaanzegging tegen een nationaal hersteld Israël maar dat geestelijk gezien
zijn eigen weg gaat.
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem,
Het
hiervoor vermelde profetische Bijbelgedeelte werd niet vervuld in 1948
toen de Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967
toen Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar
zal pas vervuld worden in de tweede helft van de zevenjarige eindtijdperiode, de
zeventigste jaarweek van de profeet Daniël. De tetrade van maansverduisteringen
in 1949/1950 was aldus niet van tel. De belangrijkste jaren voor Israël tijdens
deze periode waren de jaren 1947/1948 en dit zonder tetrade. In november 1947 sprak
de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied Palestina in een
Joodse en een Arabische staat. En in het jaar daaropvolgend in mei 1948 werd de
staat Israël afgekondigd. De tetrade van 1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij
men bedenkt dat tussen de Joodse feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de
VN-vredesconferentie te Lausanne plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde
daar alle 700.000+ Arabische vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg
van de onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van alle
miserie sindsdien en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Deze vaststelling
werpt dan ook een heel ander licht op de seculiere staat Israël en hun houding
naar het Woord van God toe.
De
tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk correct volgens profetische lijnen. In juni
1967 overwon Israël een overweldigende Arabische coalitie in zes dagen tijd en nam
alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de
Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee s
van Khartoem heel het gebied moeten annexeren en de Arabische bevolking aldaar
burgerrechten geven. De jonge staat Israël koos een andere weg. Zes jaar later
in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog. De grote verzoendag, een dag waarop ze
veilig van enige agressie hadden moeten zijn. Men kan stellen dat het vanaf
1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere wetmatigheden spelen
uiteindelijk uitmondend in Jacob s benauwdheid, de grote verdrukking, de
zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.
Aan het
einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg
van Joël 3:1 in vervulling:
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in
het lot van Juda en van Jeruzalem,
2 zal
Ik alle volken verzamelen en
afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik
zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van
mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij
mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven
voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.
Dit
vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een
Nieuwtestamentisch profetisch Boek is en het sluitstuk van alle Oudtestamentische
profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en geestelijk gezien
in het oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de profeet Joël is
in het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de vermelding alle
volken; dat zijn in deze tijd de Verenigde Naties die aldus eens in de
toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.
%%%FOTO3%%%
Het
chronologische eindtijdkader van de profeet Joël stemt niet alleen overeen met
dat van het Bijbelboek Openbaring, maar ook met het eindtijdkader dat de
profeet Ezechiël schilderde. In hoofdstuk 36 van de profeet Ezechiël, beloofd
God een terugkeer van de Joden uit de wereldwijde verstrooiing en het herstel
van Israël in het oude land der vaderen. In hoofdstuk 37 van de profeet
Ezechiël worden de chronologische details ingevuld en kan men een chronologie
van toekomstige gebeurtenissen herkennen. Eerst een on-geestelijke terugkeer
naar het oude land der vaderen gevolgd door een geestelijk herstel. In de hoofdstukken
38 en 39 van de profeet Ezechiël wordt de oorzaak en het chronologisch tijdstip
van het geestelijk herstel gegeven, namelijk een aanval van een geweldig leger
uit het verre noorden beschreven. Een leger dat aangevoerd wordt door Gog uit
het land Magog en mét hem vele bondgenoten, die door de HERE God naar het land
Israël getrokken worden. Deze legermassa wordt volgens de profetie, op de
bergen van Israël verslagen en van die dag af, zal Israël de HERE God kennen, en
zo volgt aldus het geestelijke herstel. In hoofdstuk 40 van Ezechiël tot en met
hoofdstuk 48 wordt de verdeling van het land beschreven, nadat alles hersteld
is én de Tempel herbouwd, maar ditmaal noordelijk van de stad Jeruzalem. Vanuit
de nieuwe Tempel zal een nieuwe waterbron ontspringen en het water daarvan zal naar
de westelijke en de oostelijke zee vloeien. De oostelijke zee is de huidige
Dode Zee die dan gezond zal worden en alwaar vis in gevangen zal worden.
Wanneer
men de hiervoor beschreven hoofdstukken van Ezechiël met de profeet Joël
vergelijkt zien we enkele raakpunten. Ook Joël ziet een on-geestelijk Israël
dat tot bekering opgeroepen wordt. Ook Joël ziet in zijn tweede hoofdstuk een
invasie vanuit het noorden gebeuren:
Joël 2:20:
Ik
zal van u wegdrijven die uit het Noorden
en hem verjagen naar een dor en woest land, zijn voorhoede naar de oostelijke
zee en zijn achterhoede naar de westelijke zee, en zijn stank zal opstijgen en
zijn vuile lucht zal opstijgen, want hij heeft grote dingen gedaan.
Ook
Joël ziet het geestelijk herstel van Israël na de invasie uit het noorden:
Joël 2:28 Daarna zal het geschieden,
dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters
zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen
gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik
in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de
hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd
worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des
HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN
aanroept, behouden zal worden, want op de
berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft;
en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951
vertaling)
En ook de profeet Joël ziet het wonder van het gezond
worden van het water van de Dode Zee dat daarna de vergrote oostelijke zee
vormt.
Joël 3:18 Te dien dage zal het geschieden, dat de bergen van
jonge wijn zullen druipen en de heuvelen van melk zullen vloeien en alle beken
van Juda van water zullen stromen; een
bron zal ontspringen uit het huis des HEREN en zal het dal van Sittim drenken.
Het dal van Sittim ligt zuidelijk van de huidige Dode
Zee, een zee die aldus naar alle kanten uitgebreid zal worden. Eén van de herstelde
stammen van Israël: Zebulon, zal in het vrederijk zijn gebied in het zuiden van
het land toegezegd krijgen en in het oosten aan deze beschreven nieuwe oostelijke
zee grenzen. Aldus wordt een oude profetie van de aartsvader Jakob vervuld:
Genesis 49:13 Zebulon zal wonen aan het strand der wijde
zee, ja, hij zal wonen aan het strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar
Sidon gekeerd zijn.
%%%FOTO4%%%
Ik geef deze summiere beschrijving van toekomstige
gebeurtenissen om aan te tonen dat de tetrade van 2014/2015 en de (door
sommigen) daarmee verbonden verwachte dag des HEREN, chronologisch gezien,
moeilijk in het eindtijdkader van de profeten ingepast kan worden.
Het eindtijdbeeld dat de Bijbel voor het begin van de zevenjarige periode van het
Bijbelboek Daniël en Openbaring schetst is een periode van (schijn)vrede.
De eerste apocalyptische ruiter die op het witte paard uitrijdt brengt
ogenschijnlijk vrede. Het tweede paard in het Boek Openbaring neemt deze vrede
weg, staat er geschreven. Wanneer Gog uit het land Magog naar Israël getrokken
wordt, dan rukt dit geweldige leger uit het noorden op tegen een land en een
volk dat in gerustheid woont.
Ezechiël 38:8 Na geruime tijd zult gij een bevel
ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het
gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een
blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen
wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer;
gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en
vele volken met u. 10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen er plannen in
uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, 11 gij zult zeggen: ik
zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame
lieden, die in gerustheid wonen, allen
zonder muur, grendels of poorten 12 om buit te maken en roof te plegen,
om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit
het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die
op de navel der aarde woont. (NBG 1951 vertaling)
De huidige toestand in Israël en de buurlanden geeft een
totaal ander beeld. Het is momenteel nog wachten op een algemene vrederegeling
voor het Midden-Oosten. Op basis van wat de profetische boeken van de Bijbel
voorzeggen zal er nochtans in de toekomst een algemene (schijn)vredesregeling
komen. De huidige burgeroorlog in Syrië zal eens ophouden en tot een oplossing
komen. De profetische boeken van de Bijbel plaatsen het Assyrië van de oudheid
opnieuw op de landkaart ten tijde van de zevenjarige eindtijdperiode. Men kan
op basis van dit Schriftwoord aldus nog een aantal drastische grenswijzigingen
van de landen in het Midden-Oosten verwachten. De huidige grenzen van de landen
in het Midden-Oosten werden trouwens na de eerste wereldoorlog, door Britten en
Fransen getrokken, die het Arabische gebied van het Ottomaanse Rijk opdeelden. Uiteindelijk
zullen alle landen binnen de grenzen van het voormalige Oost-Romeinse Rijk,
zich verenigen en een Unie vormen van vijf koningen of leiders. Zij verenigen
zich met vijf leiders uit het gebied van het voormalige West-Romeinse Rijk en
zetten alzo het vierde Beestrijk van de profeet Daniel opnieuw op de landkaart.
Deze tien leiders geven in een later stadium hun macht af aan een elfde leider.
Dit is in een notendop wat de toekomst nog brengen zal. Het
zal echter ook een tijd van misleiding worden. Op religieus gebied leert het
Boek Openbaring zal er een samengaan komen van alle religies. Tijdens de eerste
helft van de eindtijdperiode treden in Jeruzalem twee getuigen van de HERE God
op die tegen de herstelde offerdienst in Jeruzalem spreken. Zie het artikel
op deze blog van 15-03-2014: de twee getuigen te Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1394406000&stopdatum=1395010800
In de helft van de zevenjarige eindtijdperiode worden de
twee getuigen te Jeruzalem door het Beest alias de elfde horen alias de koning
van het noorden, gedood en vlucht een tot geloof gekomen overblijfsel van
Israël naar de over-Jordaanse woestijn waar zij door de HERE God bewaard zullen
worden tot op het einde van de slag bij Harmageddon. De berg Sion bevindt zich
ook in dit gebied. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 113, hoofdstuk: de ligging
van de berg Gods in Arabië. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Aan het einde van de zeventigste jaarweek van Daniël
en/of de eindtijdperiode van het Bijbelboek Openbaring keren de stammen van
Israël naar hun gebied terug; het overblijfsel van de gevluchte Israëli s
vanuit het Over-Jordaanse gebied en de overige stammen vanuit hun gebieden. Zie
het artikel
van 24-04-2014: De verloren tien stammen. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1398031200&stopdatum=1398636000
Hier weer in een notendop gestopt wat in de toekomst nog
te gebeuren staat. Aan het einde van dit artikel vindt u een boeken- en
auteur-lijst die diepgaander over dit thema handelen.
De bedoeling van dit artikel is om aan te tonen dat het
profetisch-chronologisch gezien moeilijk is, de dag des HEREN van de profeet
Joël in het jaar 2014/2015 te zien aanvangen.
De drang tot het berekenen van het tijdstip voor de dag
des HEREN is bij meerdere onderzoekers van het Profetische Woord van de Bijbel
aanwezig. Men laat zich ook leiden door een Rabbijnse overlevering dat leert
dat God Zijn vrederijk zal oprichten aan het einde van zesduizend jaar
mensengeschiedenis. Elke scheppingsdag uit Genesis staat dan voor duizend jaar.
De zevende sabbatdag volgens deze theorie stelt eveneens duizend jaar voor, het
aantal jaren dat we ook in het boek Openbaring vinden als periode voor de
gevangenschap van de oude slang, de duivel of diabolos. Het is de periode van
het Messiaanse Vrederijk.
Over het onderwerp van de anno mundi jaartelling ben ik
ook meerdere malen aangesproken vanwege mijn studie van de Bijbelse
chronologie. Mijn bekomen jaartallen weerleggen namelijk de rekensom dat het
anno mundi 6000 nog in de toekomst zou liggen. Daar zijn we inmiddels al een
tijd voorbij. We leven al in geleende tijd. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 477, appendix
5: de anno mundi jaartelling van Genesis.
Ik merkte ook dat Amerikaanse Bijbelvorsers de jaartallen
voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda van Edwin E. Thiele
gebruiken om naar de toekomst toe berekeningen te maken. Over het
gefabriceerde jaartal 931 v.Chr. door Thielevoor de splitsing van
het Verenigd Koninkrijk van Salomo schreef ik een hoofdstuk in TIJD en TIJDEN, 2015, appendix
4, blz. 471: 931 v. Chr. het jaartal van de deling van het verenigd koninkrijk
van Israël?
Wanneer men de jaartallen van Thiele hanteert om naar
voor of naar achter in de tijd te rekenen bekomt men altijd foutieve uitkomst-jaartallen.
Men kan bijvoorbeeld niets aanvangen met de tijdsperiode van 390 jaar en 40
jaar voor de duur van Israël s ongerechtigheid volgens de profeet Ezechiël.
Het probleem is dat de herkenbare navigatiepunten verdwenen zijn sinds Thiele
de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda verkort heeft om ze te
laten passen met de Assyrische koningslijst. Alle mij bekende geleerden volgen
de gefabriceerde jaartallen van Thiele. Het is alleen wanneer we terugkeren
naar de normale Bijbelse regeerperioden voor de koningen van Israël en Juda dat
de tijdsperiode van bijvoorbeeld de 390 jaar zin krijgt.
Hierna de auteur-lijst waar ik mijn laatste uitgave van
2013: Apocalyps; de zeventigste jaarweek van Daniël mee afsluit:
Alexander Hislop, THE TWO BABYLONS, 1916
Clarence Larkin, DISPENSATIONAL TRUTH, 1920
Dr. F. De Graaff, ALS GODEN STERVEN, 1969, ANNO DOMINI
1000 2000
Hal Lindsey, De planeet die aarde heette, 1970
B. Reinders Sr., ISRAEL EN HET MESSIAANSE VREDERIJK, 1971
Roeland Klein Haneveld, www kleinhaneveld,
nl/notities/index.html
Huib Verweij, DE TERUGKEER VAN JEZUS CHRISTUS, 1978,
GRENZEN DER VOLEINDING, 1984, IK BEN DIE IK BEN, 1968, DE BOOM DER KENNIS, 1973
Jb. Klein Haneveld, De Openbaring aan Johannes, 1981
Huib Verweij & Ds. Willem Glashouwer Sr., DE KOMST
VAN JEZUS CHRISTUS, 1985
Arie Kleijne, JEZUS KOMT, 1989
A. Keizer, De komende reformatie van de eindtijd - wat de
kerken niet zien, 1996, De komende dertig jaar, 1997, De almachtige is de vader
van alle mensen, 2003,
Dr. Piet Borst, LIJNEN NAAR DE EINDTIJD, 2004
Ds. Dick M. Stichter & Jeep van der Schoot, DANIEL,
Gods weg met Israël en de Volken, 2012
Enkele titels van de lijst zullen alleen nog in
gespecialiseerde antiquariaatzaken te vinden zijn. En enkele studies zijn ook
al op het www online te lezen. Het laatst vermelde boek is bij het Zoeklicht
verkrijgbaar.
Salmaneser V regeerde langer dan de
eponiemlijst opgeeft. De belegering van Samaria/Samerinaja duurde drie jaar van
720 tot 717 v. Chr. en is te onderscheiden van het Shamarain in de Eponiemlijst.
Na de val van Samaria begon Salmaneser V aan de belegering van Tyrus dat vijf
jaar in beslag nam. Zie Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek IX,xiv.1
[713/712] Tijdens het
eponiem van Aur-bani, de gouverneur van Kalhu, de edelen vochten te Ellipi;
de god [...] ging zijn nieuwe tempel binnen, naar Musasir.
[707/706] Tijdens het
eponiem van a-Aur-dubbu, de gouverneur van Tuhan, de koning keerde weer van
Babylon; de
onderkoning, de edelen, de buit voor Dur-Yakin werd weggedragen; [...]
Dur-Yakin werd vernietigd; in Tarîtu,
de tweeëntwintigste, de goden van Dur-arruken gingen in hun tempels.
[706/705] Tijdens het
eponiem van Mutakkil-Aur, de gouverneur van Guzana, de koning bleef in het
land; de edelen waren in Karalla; in Ajaru,
de zesde, Dur-arruken werd afgewerkt; [...] ontvangen.
[705/704]Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de
gouverneur van Amedi, de koning marcheerde tegen Tabal; tegen Gurdi, de
Kulummaean, [...] de koning werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië
[...] In Abu,
de twaalfde, Sanherib,
de koning [?].
[704/703] Tijdens het
eponiem van Nabû-deni-epu, de gouverneur van Nineveh, naar Larak en Sarrabanu;
het paleis van Kalizi werd hersteld, in [...] de edelen tegen de Kulummaean.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[703/702] Tijdens het
eponiem van Nuhaya, de gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen [?].
[700/699] Tijdens het
eponiem van Metunu, de gouverneur van Isana, Aur-nadin-umi, de zoon van
Sanherib, [] van het paleis, in de stad [...], grote ceder balken, alabaster in
Ammananum [...], in Kapri-Dagili [...] voor [...] de koning [...].
Conclusie:
De aandachtige lezer moet gemerkt hebben dat de lijst heel summier historische
informatie doorgeeft en er meermaals wegens beschadiging informatie ontbreekt. Aan
deze gefragmenteerde Eponiemlijst heeft Thiele via drie eerder beschreven
ankerpunten de Bijbelse koningslijst bevestigd en gemeend te mogen corrigeren.
Een oefening die nochtans met een beetje studie weerlegd kan worden. Het is de
Eponiemlijst die op gebreken onderzocht moet worden en her-gedateerd aan de hand
van de Bijbelse historische boeken.
In mijn boek DE ASSYRIOLOGIE HERZIEN breng ik een alternatieve
chronologie van de Bijbelse koningen en een alternatieve chronologie voor de
koningen van Assur. Tot eind dit jaar kan het boek gratis gedownload worden van
de website: http://www.chronology.be/pdfboeken/De%20%20Assyriologie%20herzien.pdf
En voor wie graag een tastbaar boek in de hand neemt is er de volgende
website:
Met dit
artikel wil ik verder aandacht geven aan de Assyrische Eponiemlijst en de
noodzakelijk chronologische rechtzetting in het licht van de historische boeken
van de Bijbel en andere werken zoals die van o.a. de historicus Flavius Josephus.
Op deze blog
schreef ik op 12-01-2014 al eerder een artikel: De Assyriologie herzien.
Het
gedeelte van de Eponiemlijst vanaf het Eponiem van Dayan Assur tot aan de derde
geregistreerde veldtocht Sanherib gaat met dit artikel onze aandacht krijgen. Volgens
de orthodoxie zitten we hier op de tijdsbalk tussen het jaar 853 v. Chr. en het
jaar 701 v. Chr. In 853 v. Chr. vond de slag bij Karkar plaats en in 701 v.
Chr. zou Sanherib Jeruzalem belegerd hebben.
Het
ankerpunt van de orthodoxie ter verankering van de lijst op de tijdsbalk werd de
geregistreerde zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur
Sagale. Het jaartal 763 v. Chr. werd het jaar dat astronomen bepaalden dat
terugrekenend boven Nineveh inderdaad een zonsverduistering had plaatsgevonden.
Vanaf dit jaar werden de overige Eponiemen naar voren en naar achteren op de
tijdsbalk gerangschikt. Men ging er hierbij vanuit dat alle opgegeven
regeerperioden van de vermelde Assyrische koningen correct zijn en er geen
koningen ontbreken.
Ik zal
hierna aantonen dat er in de oudheid wel degelijk koningen uit de lijst
verwijderd werden en meerdere hiaten aangewezen kunnen worden.
De
onderzoeker Edwin E. Thiele ging er van uit dat de lijst compleet was en heeft
de regeerperioden van de Bijbelse koningslijst aan de Assyrische aangepast. Zie
het artikel
op deze blog van 03-05-2014: 931 v. Chr.: HET JAARTAL VAN DE DELING VAN HET
VERENIGD KONINKRIJK VAN ISRAEL?
Voor
Thiele waren er drie ankerpunten uit de Eponiemlijst waar hij de regeerperioden
van de contemporaine koningen van Israël en Juda mee verankerde. Deze drie
ankerpunten zijn: Het eponiem van Dayan Assur met de slag bij Karkar waar
volgens de Assyriërs Achab van Israël aan deelgenomen zou hebben (de Bijbel
zwijgt over de slag bij Karkar). Vervolgens het eponiem van Adad Rimani waar
melding wordt gemaakt van Jehu van het huis van Omri die schatting aan
Salmaneser III betaald (de Bijbel is stil rond het betalen van schatting door
Jehu). En ten derde het jaar 701 v. Chr. waar de Assyriër Sanherib opgeeft tegen
het Jeruzalem van Hizkia gemarcheerd te hebben.
Om de regeerperiode
van de contemporaine Bijbelse koningen binnen deze ankerjaren te kunnen pressen
diende Thiele sommige regeerperioden van koningen van Israël in te korten.
Hierna
volgt de Eponiemlijst. Ik heb de drie Eponiem-ankerpunten blauw gemarkeerd. Telkens
er in de lijst een nieuwe Assyrische koning opduikt heb ik dit ook met blauwe
kleur gemarkeerd. Daar waar er duidelijk hiaten in de lijst zitten heb ik dit
met vette letters gemarkeerd. Links tussen rechte haken staan de orthodoxe
jaartallen en rechts daarvan in het vet gedrukt, de gereviseerde jaartallen
volgens mijn herziening van de Assyrische koningslijst.
[853/852] 891/890Tijdens het
eponiem van Dayan-Aur, de opperbevelhebber, [...] ********************************************************************
[852/851] 890/889
Tijdens het eponiem van ama-abua, gouverneur van Nisibis, [...]
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[851/850] 889/888
Tijdens het eponiem van ama-bêla-usur, gouverneur van Kalhu, [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[850/849] 888/887 Tijdens het
eponiem van Bêl-bunaya, de paleis maarschalk, [...]
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[849/848] 887/886
Tijdens het eponiem van Hadi-lipuu, gouverneur van Na'iri, [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[848/847] 886/885
Tijdens het eponiem van Nergal-alik-pani, gouverneur van [...]
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[847/846] 885/884
Tijdens het eponiem van Bur-ramman, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[846/845] 884/883 Tijdens het
eponiem van Inurta-mukin-nii, de paleis maarschalk, [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[845/844] 883/882
Tijdens het eponiem van Inurta-nadin-umi, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[844/843] 882/881
Tijdens het eponiem van Aur-bunaya, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[843/842] 881/880
Tijdens het eponiem van Tab-Inurta, gouverneur van [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[842/841] 880/879 Tijdens het
eponiem van Taklak-ana-arri, gouverneur van Nemed-Itar, [...].
*******************************************************************
[841/840] 879/878Tijdens het
eponiem van Addad-remannii, gouverneur van Guzana, [...]. ********************************************************************
[840/839] 878/877 Tijdens het
eponiem van ama-abua, governeur van Rasappa, veldtocht tegen de cederberg.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[839/838] 877/876 Tijdens het
eponiem van ulma-bêli-lamur, gouverneur van Ahuzuhina, veldtocht tegen Qu'e.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[838/837] 876/875 Tijdens het
eponiem van Inurta-kibsi-usur, gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Malahi.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[837/836] 875/874 Tijdens het
eponiem van Inurta-ilaya, gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Danabu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[836/835] 874/873 Tijdens het
eponiem van Qurdi-Aur, gouverneur van Raqmat, veldtocht [...].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[835/834] 873/872 Tijdens het
eponiem van ep-arri, gouverneur van Habruri, veldtocht tegen Milidu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[834/833] 872/871 Tijdens het
eponiem van Nergal-mudammiq, gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen Namri.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[833/832] 871/870 Tijdens het
eponiem van Yahulu, de maarschalk, veldtocht naar Qu'e.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[832/831] 870/869 Tijdens het
eponiem van Ululayu, gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen Qu'e.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[831/830] 869/868 Tijdens het
eponiem van arru-hatta-ipe, gouverneur van [...], veldtocht tegen Qu'e; [de
god] Anu de grote verliet Der.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[830/829] 868/867 Tijdens heteponiem van Nergal-ilaya, gouverneur
van Isana, veldtocht tegen Urartu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[829/828] 867/866 Tijdens het
eponiem van Hubaya, gouverneur van [...]hi, veldtocht tegen Unqu.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[828/827] 866/865 Tijdens het
eponiem van Ilu-mukin-ahi, gouverneur van [...]ha, veldtocht tegen Ulluba.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[827/826] 865/864 Tijdens het
eponiem van almaneser, de koning van Assyrië, veldtocht tegen Mannea.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[826/825] 864/863
Tijdens het eponiem van Dayan-Aur, de opperbevelhebber, opstand.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[825/824] 863/862 Tijdens het
eponiem van Aur-bunaya-usur, de opperdienaar, opstand.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[824/823] 862/861 Tijdens het
eponiem van Yahalu, de opperbevelhebber, opstand.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[823/822] 861/860 Tijdens het
eponiem van Bêl-bunaya, de paleis maarschalk, opstand.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Oktober 860 v.
Chr. Meganatuurcatastrofe. Einde van
Salmaneser III
[788/787] 825/824 Tijdens het eponiem van
Adad-muammer, gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen Mdia; grondvesten van de
tempel van Nabû in Nineveh gelegd.
Tussen het
eponiem van Nergal-nasir en dat van Nabu bela usur zit een hiaat van 22 jaar.
Hier dient de Bijbelse Assyrische koning JAREB ingevuld te worden. JAREB is in
andere bronnen bekend als Sardanapallos en Artatama. Het is tijdens de
regeerperiode van deze koning dat de profeet Jona rond het jaar 776 v. Chr.
Nineveh moest opzoeken en oproepen tot bekering. Zie het artikel van
29-01-2014 op deze blog: De profeet Jona te Nineveh.
[745/744] 761/760 Tijdens het eponiem van
Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru,
de dertiende, Tiglath-pileser
[III] beklom de troon. In Tarîtu,
hij naar Mesopotamia.
Tiglath Pileser III regeerde langer dan de
eponiemlijsten laten verstaan en had als co-regent de Bijbelse Assyrische
koning Pul.
1 Kronieken 5:26 Zo verwekte de God Israëls
den geest van Pul, den koning van Assyrië, en den geest van Tiglath-Pilnéser,
den koning van Assyrië, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de
Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen
te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.
(Statenvertaling)
HET CHRONOLOGISCHE OPENBAAR OPTREDEN VAN JEZUS CHRISTUS IN DE EVANGELIEN
Mijn
inspiratie voor dit artikel haalde ik uit de N.I.V. Study Bible, New
International Version, 1985, by The Zondervan Corporation. Deze Amerikaanse
studiebijbel levert een tijdsbalk met de belangrijkste gebeurtenissen van
Jezus bediening vanaf 26 AD tot aan zijn kruisdood, Opstanding en Hemelvaart in
30 AD. De afgebeelde tijdsbalk wordt weergegeven met een Year of Inauguration:
zomer 26 AD tot zomer 27 AD, Year of Popularity: zomer 27 AD tot late herfst
28 AD, Year of opposition: late herfst 28 AD tot lente 30 AD. Goed
overzichtelijk worden op het schema de geschiedenis van Jezus openbaar optreden
vanuit de vier evangelisten aangebracht, beginnend met de the year of Inauguration
en de doop van Jezus door Johannes de Doper. Bij de doop worden de relevante
Bijbelgedeelten aangegeven: Matteüs 3:13-17, Markus 1:9-11, Lukas 3:21-23,
Johannes 1:29-39. En zo gaat dit schema chronologisch verder met iedere keer de
Bijbelteksten die we bij de vier evangelisten voor elke gebeurtenis in het
openbaar leven van Jezus terugvinden.
Wat de
samensteller(s) van het schema niet gezien hebben, en de aanzet tot het
schrijven van dit artikel was, is het dertigste Jubeljaar van 27/28 AD en het
chronologisch belang van dit feest tot het schikken van alle gebeurtenissen, voor
en na dit feest, die de evangelisten opgetekend hebben. Het Jubeljaar 27/28 AD
is aldus een ankerpunt op de tijdsbalk waarvan we naar voor en naar achter in
de tijd navigeren.
De Heer
Jezus Christus maakte zich bij de aanvang van het 30ste Jubeljaar in
oktober 27AD als Messias aan de Joden in de synagoge te Nazareth bekend. Bij de
evangelist Lucas vierde hoofdstuk lezen we dat de Heer Jezus in de synagoge de
boekrol van de profeet Jesaja werd overhandigd en de plaats opzocht waar
geschreven stond:
De Geest
des HEREN is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het
evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te
verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in
vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des HEREN. Daarna sloot Hij het
boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. En de ogen van allen in de
synagoge waren op Hem gericht. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is dit
Schriftwoord voor uw oren vervuld.
Het is met
het voorlezen van dit gedeelte uit de Jesaja-rol dat Jezus het aangename jaar
des HEREN en zichzelf als de Gezalfde of Messias aan de Joden daar
bekendmaakte.
De
gebeurtenissen van Lukas 4:16-31 dienen aldus in oktober 27 AD op de tijdsbalk
ingevuld te worden. De N.I.V. Bijbel plaatst dit Bijbelgedeelte op het
tijdsschema in de lente van 27 AD en heeft aldus geen oog voor de betekenis van
het Jubeljaar. Als een gevolg van het geen rekening houden met het Jubeljaar
krijgen vele andere beschreven gebeurtenissen door de evangelisten een
verkeerde plaats op de tijdsbalk van de N.I.V. Wat ik behouden heb van de
N.I.V.-tijdsbalk zijn de opgegeven Bijbelgedeelten van de evangelisten bij
iedere gebeurtenis. De jaartallen en maanden op de tijdsbalk echter werden
aangepast.
Het jaar van
het begin van Jezus optreden liep van april 26 AD tot maart 27 AD en was
volgens de sabbatjaarcyclus het zesde jaar en een jaar van dubbele zegening
over het land. Het land gaf onder het oude verbond dan dubbel zoveel oogst
zodat twee jaar overbrugd kon worden. Geestelijk gezien merken we de dubbele
zegening in de komst van de Messias. Zijn doop plaatsen we in de zomer van 26
AD. Johannes de Doper was zijn bediening als heraut van de komende MESSIAS, het
jaar eerder in 25 AD begonnen. Zie het artikel op deze blog van 04-04-2014 De zeventig
jaarweken.
De
verzoeking in de woestijn door satan volgde kort na de doop, nog altijd in de
zomer van 26 AD en wordt door drie evangelisten vermeld: Matteüs 4:1-11, Markus
1:12-13 en Lukas 4:1-13
Het eerste
wonder of teken van Jezus verhaalt de evangelist Johannes 2:1-11. De bruiloft
van Kana in Galilea geschiedde in de herfst van 26 AD. Het was het begin van
Zijn tekenen die zijn Messias-schap bevestigden. Dat de evangelist Johannes dit
leerstellig als het eerste teken
neerzet betekend dat alle legendes van Jezus die als kind zijnde al wonderen
deed, niets anders dan legendes blijken te zijn en onwaar.
Johannes
2:11 Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in
Galilea en Hij heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen
geloofden in Hem. (NBG Vertaling 1951)
De N.I.V.
laat vervolgens het gesprek van Nicodemus met Jezus zoals door de evangelist
Johannes 3:1-21 opgetekend, plaatsvinden in de winter van 26/27 AD, maar dit is
fout. Het Johannesevangelie vermeldt namelijk het eerste Pesachfeest in Joh.
2:13 en dit vond plaats in het jaar volgend op de zomer van 26 AD: in april 27
AD. Het is het Pesachfeest dat het zevende jaar in de sabbatcyclus zag
aanvangen. Het dertigste jubeljaar zou in oktober van dat jaar aanvangen. De
spanning in Israël betreffende de verwachte komst van de Messias was te
snijden. Daarom ook het gesprek van Nicodemus met de Heer Jezus. Het is het Pesachfeest
ook waar het twistgesprek met de Farizeeën plaatsvond betreffende de Tempel te
Jeruzalem. Jezus sprak van zichzelf dat Hij de Tempel in drie dagen zou
herbouwen. De Farizeeën dachten dat Hij over het stenen gebouw sprak, maar
Jezus had het over Zijn lichaam. Aan de Tempel werd toen al 46 jaar gewerkt. Vanaf
april 27 AD zijn het 46 jaar terug tot het 18de regeringsjaar van
Herodes de Grote. Zie het artikel op deze blog van 05-03-2014 De
regeerperiode van Herodes de Grote.
Na het
Pesachfeest van de lente van 27 AD te Jeruzalem trok Jezus met zijn discipelen
naar Judea:
Johannes
3:22 Daarna ging Jezus met zijn
discipelen naar het land van Judea en Hij vertoefde daar met hen en doopte.
Na een
korte tijd (nog altijd in de lente van 27 AD) ging het opnieuw richting Galilea
doorheen Samaria waar in Sichar het gesprek met de Samaritaanse vrouw
plaatsvond zoals in Johannes 4:1-42 verhaalt.
Het was in
de zomer van 27 AD wanneer Jezus opnieuw in Galilea te Kana volgens Johannes
4:43-54 zijn tweede teken verrichte:
de genezing van de dodelijk zieke zoon van een hoveling uit Kafarnaüm.
De
evangelist Johannes gaat na het beschrijven van de terugkeer van Jezus naar
Galilea over naar het volgende feest der Joden en slaat aldus twee seizoenen
over:
Johannes 5:1
Daarna was er een feest der Joden en
Jezus ging op naar Jeruzalem.
Dit is het
tweede Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt, een pelgrimsfeest dat
alleen aangegeven wordt als een feest der Joden wat tot discussie onder
Bijbelvorsers geleidt heeft. In het licht van sabbat- en jubeljaartelling was
het nochtans een bijzonder feest toen. Het Jubeljaar was het jaar daarvoor in
oktober 27 AD begonnen en liep nog tot september 28 AD. En met Pesach 28 AD begon
het eerste jaar in een nieuwe sabbatjaarcyclus. De algemene verwachting in
Israël was dat de Messias zich spoedig zou openbaren.
Maar eerst
verder met de gebeurtenissen van de zomer van 27 AD. De evangelist Matteüs
4:12-25 beschrijft de roeping van de eerste apostelen en de verkondiging van
het evangelie van het koninkrijk. Wat ook de evangelist Lukas 5:1-11 beschrijft
en Markus 1:16-20. De evangelist Lucas schrijft in zijn evangelie echter niet
lineair-denkend want de gebeurtenis van Lucas 4:16-31 gaat hieraan vooraf.
De
belangrijkste gebeurtenis is de aanvang van het Jubeljaar in de herfst van 27
AD met de Heer Jezus Christus in de synagoge te Nazareth waar hij zich als de
verwachte Messias bekend maakt, maar afgewezen wordt.
De
Bergrede waar Jezus Christus de grondwet van het komende koninkrijk Gods
afkondigt plaatsen we in oktober 27 AD. Gedurende het ganse dertigste Jubeljaar
wordt Israël dit Koninkrijk en zijn Koning aangeboden. De Bergrede in de hoofdstukken
5 tot en met 7 bij de evangelist Matteüs handelen over de Thora en haar
correcte uitlegging door de Messias in tegenstelling tot de menselijke traditie-uitlegging.
Matteüs
hoofdstuk 8 en de genezing van de knecht van de honderdman plaatsen we op de
tijdsbalk onmiddellijk na het verlaten van de berg in oktober 27 AD. Het
schijnbaar identieke verhaal bij de evangelist Lucas 7:1 gebeurt echter een
jaar later. Zie
het artikel op deze blog van 23-01-2014: De Centurion.
Matteüs
8:14 met de geschiedenis van de genezing van de schoonmoeder van Petrus
plaatsen we onmiddellijk na de genezing van de knecht van de Centurion op de
tijdsbalk. Ook de evangelisten Markus 1:29-34 en Lucas 4:38-41 brengen de
geschiedenis van de genezing van de schoonmoeder van Petrus.
Gedurende
het gehele Jubeljaar van oktober 27 AD tot september 28 AD zou het aanbod van
de Heer Jezus Christus gelden. De hoofdstukken 8 tot en met 12 bij de
evangelist Matteüs gaan over deze periode. Matteüs 10 met de berichtgeving over
de uitzending van de twaalf apostelen plaatsen we op de tijdsbalk in de herfst
van 27 AD bij het begin van het Jubeljaar:
Matteüs
10:5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden
en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen
stad van Samaritanen binnen; 6 begeeft u liever tot de verloren schapen van het
huis Israëls. 7 Gaat en predikt en zegt: Het
Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. 8 Geneest zieken, wekt doden op,
reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen,
geeft het om niet.
Messias
Jezus van Nazareth wordt echter afgewezen en in Matteüs 11:16 en verder volgt
de zogenaamde strafrede tegen de Joden die Hem afgewezen hebben. Dit
Bijbelgedeelte plaatsen we aan het einde van het dertigste Jubeljaar in de
herfst van 28 AD:
Matteüs
11:16 Doch waarmede zal Ik dit geslacht
vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en de anderen
toeroepen:
17 Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij
hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt geen misbaar
gemaakt.
18 Want Johannes is gekomen, niet etende en niet
drinkende, en zij zeggen: Hij heeft een boze geest. 19 De Zoon des mensen is
gekomen, wèl etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en
een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is
gerechtvaardigd op grond van haar werken.
Nadat de
Joden het aanbod van het Koninkrijk en de Messias afgewezen hebben spreekt de
Heer Jezus vanaf Matteüs 13 alleen nog in gelijkenissen tot hen.
Matteüs
13:10 En de discipelen kwamen en zeiden
tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? 11 Hij antwoordde hun en
zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen
van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft, hem zal gegeven
worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft,
zal hem ontnomen worden. 13 Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat
zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. 14 En aan hen wordt de
profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met
het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult
gij zien en gij zult het geenszins opmerken; 15 want het hart van dit volk is
vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij
toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en
met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen. 16 Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien
en uw oren, omdat zij horen. 17 Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en
rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet
gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord.
De dood
van Johannes de Doper volgt bij Matteüs 14:1-12 na het hoofdstuk over de
gelijkenissen en plaatsen we op de tijdsbalk in de winter van 28/29 AD. De
evangelisten Markus en Lucas vermelden ook beide deze dramatische gebeurtenis:
Markus 6:14-29 en Lucas 9:7-9
Met de
lente van 29 AD begint het laatste jaar van Jezus optreden in Israël. Alle
vier evangelisten vermelden het wonder van de spijziging van 5000 mensen:
Matteüs 14-13-21, Markus 6:30-44, Lucas 9:10-17 en Johannes 6-1-14. Zo ook de
demonstratie van Jezus macht en autoriteit over de natuurelementen aan het
meer van Galilea waar zij verbijsterd uitroepen: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon!
Matteüs 14:22-23, Markus 6:45-52 en Johannes 6:16-21.
Alle
gebeurtenissen beschreven bij Matteüs vanaf hoofdstuk 14:13 tot 17:27 plaatsen
we op de tijdsbalk tot aan de herfst van 29 AD. Het zijn gebeurtenissen waar
ook Markus en Lucas over verhalen.
Het is de
evangelist Johannes die voor deze periode weer een duidelijk navigatiepunt op
de tijdsbalk opgeeft door zijn verwijzing naar het Loofhuttenfeest of Sukkot
van oktober 29 AD. In Johannes 7:11-52 wordt deze gebeurtenis beschreven.
Volgend met de genezing van de blindgeborene in Johannes 9:1-41 in de winter
van 29 AD. Het bezoek van Jezus aan Maria en Martha in Bethanië zoals door de
evangelist Lucas 10:38-42 gebracht zit eveneens op de tijdsbalk verankerd in
het begin van de winter van 29 AD.
Een
volgend duidelijk navigatiepunt op de tijdsbalk levert weer de evangelist
Johannes in het hoofdstuk 10:22 met de vermelding van het Chanoekafeest, ook
het Tempelvernieuwingsfeest genoemd, van december/januari 29/30 AD waar Jezus
toen in Jeruzalem was.
Vandaar
vertrok hij naar Perea, over de Jordaan, naar de plaats waar Johannes de Doper
het eerst doopte. Het is dan januari 30 AD wanneer Hem daar het bericht
bereikte dat Lazarus, de broer van Maria en Martha te Bethanië dodelijk ziek
was. Na het vernemen van de toestand van Lazarus blijft Jezus nog twee dagen te
Perea alvorens richting Bethanië te reizen. Het is de evangelist Johannes die
in hoofdstuk 11 deze geschiedenis brengt. Bij aankomst te Bethanië blijkt
Lazarus gestorven te zijn en al sinds vier dagen in de graftombe geborgen. En
Jezus wordt door een wenende diep bedroefde Martha gewaarschuwd dat er al een
lijklucht was. Wat volgt zijn de troostende woorden van de Heiland: Johannes
11:25 Ik ben
de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij
gestorven, 26 en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in
eeuwigheid niet sterven; gelooft gij
dat?
Voor een
grote verzameling van mensen, zowel vrienden als familie van Lazarus, gaat
Jezus naar de tombe waar Lazarus geborgen is en roept met luider stem, staat er
geschreven: 11:43 Lazarus, kom naar buiten!
44 De gestorvene komt daarop naar buiten, de voeten en de handen gebonden met
grafdoeken, en met een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Jezus zeide tot hen:
Maakt hem los en laat hem heengaan.
Dit was
nog nooit eerder gezien in Israël en een zoveelste teken dat Jezus van Nazareth
de Messias is. Tegelijkertijd luidt deze gebeurtenis echter de eindfase in van
Jezus bediening voor een verloren wereld.
Johannes
11:45 Velen der Joden dan, die tot Maria
gekomen waren en aanschouwd hadden wat Hij gedaan had, geloofden in Hem; 46 maar sommigen van hen begaven zich naar
de Farizeeën en zeiden hun, wat Jezus gedaan had. 47 De overpriesters en de
Farizeeën dan riepen de Raad samen en zeiden: Wat doen wij, want deze mens doet
vele tekenen? 48 Als wij Hem zo laten geworden, zullen allen in Hem geloven en
de Romeinen zullen komen en ons zowel onze plaats als ons volk ontnemen. 49
Maar één van hen, Kajafas, de hogepriester van dat jaar, zeide tot hen: Gij
weet niets, 50 en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft
voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat. 51 Doch dit zeide hij niet
uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jezus zou
sterven voor het volk, 52 en niet alleen voor het volk, maar om ook de
verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen. 53 Sinds die dag dan
beraadslaagden zij om Hem te doden. 54 Jezus dan bewoog Zich niet meer vrij
onder de Joden, maar vertrok vandaar naar de landstreek dicht bij de woestijn,
naar een stad, Efraïm genaamd, en Hij bleef daar met zijn discipelen. 55 Nu was het Pascha der Joden nabij en
velen van het land gingen op naar Jeruzalem, nog vóór het Pascha, om zich te
reinigen.
Dit is het
Pesachfeest van 30 AD waar alles wat geprofeteerd over de Messias geschreven staat,
in vervulling zou gaan. Naar deze gebeurtenis en de aanloop ernaar gaan alle
evangelisten over. De wijze echter waarop de vier evangelisten deze
gebeurtenissen brengen is niet altijd lineair in de tijd gebracht en dit is een
bron voor de Bijbelkritiek geweest. Op deze blog schreef ik al eerder op 24-01-2014 een
artikel over de blinden te Jericho 30 AD
ter rechtzetting van de kritiek op zogenaamde onduidelijkheden en
tegensprekelijk-heden tussen de evangelisten betreffende de berichtgeving over
de genezing bijvoorbeeld van de blinden te Jericho.
De
geschiedenis van de gebeurtenissen van de Pesachweek van 30 AD door de vier
evangelisten gebracht zijn eveneens een bron van kritiek geweest voor de
Bijbelkritiek. Deze kritiek is weerlegd en hierna volgt de rechtzetting zoals
de Bijbelgeleerde dr. C.I. Scofield (1843-1921) het gebracht heeft. De hierna
vermelde lijst met opgave van de correcte volgorde heb ik van het internet
geplukt:
The
order of events on the night of the Passover supper appears to have been:
(1) The taking by our Lord and the disciples of their
places at the table;
(2) the contention who should be greatest;
(3) the feet washing;
(4) the identification Judas as the traitor;
(5) the withdrawal of Judas;
(6) the institution of the supper;
(7) the words of Jesus while still in the room Matthew
26:26-29; Luke 22:35-38; John 13:3-35; Matthew 14:1-31
(8) the words of Jesus between the room and the garden
Matthew 26:31-35; Mark 14:26-31; John 15:16,17 it seems probable that the
high-priestly prayer John 17:1-26 was uttered after they reached the garden;
(9) the agony in the garden;
(10) the betrayal and arrest;
(11) Jesus before Caiaphas; Peter's denial.
A
comparison of the narratives gives the following order of events in the
crucifixion day:
(1) Early in the morning Jesus is brought before
Caiaphas and the Sanhedrin. He is condemned and mocked Matthew 26:57-68; Mark
14:55-65; Luke 22:63-71; John 18:19-24.
(2) The Sanhedrin lead Jesus to Pilate, Matthew
27:1,2,11-14; Mark 15:1-5; Luke 23:1-5; John 18:28-38.
(3) Pilate sends Jesus to Herod Luke 23:6-12; John
19:4.
(4) Jesus is again brought before Pilate, who releases
Barabbas and delivers Jesus to be crucified Matthew 27:15-26; Mark 15:6-15;
Luke 23:13-25; John 18:39,40; 19:4-16.
(5) Jesus is crowned with thorns and mocked Matthew
27:26-30; Mark 15:15-20; John 19:1-3.
(6) Suicide of Judas Matthew 27:3-10.
(7) Led forth to be crucified, the cross is laid upon
Simon: Jesus discourses to the women Matthew 27:31,32; Mark 15:20-23; Luke
23:26-33; John 19:16,17.
The
Order of Events at the Crucifixion
(1) the arrival at Golgotha Matthew 27:33; Mark 15:22;
Luke 23:33; John 19:17
(2) the offer of the stupefying drink refused Matthew
27:34; Mark 15:23
(3) Jesus is crucified between two thieves Matthew
27:35-38; Mark 15:24-28; Luke 23:33-38; John 19:18-24
(4) He utters the first cry from the cross,
"Father, forgive," etc. Luke 23:34.
(5) The soldiers part His garments Matthew 27:35; Mark
15:24; Luke 23:34; John 19:23
(6) The Jews mock Jesus Matthew 27:39-44; Mark
15:29-32; Luke 23:35-38
(7) The thieves rail on Him, but one repents and
believes Matthew 27:44; Mark 15:32; Luke 23:39-43.
(8) The second cry from the cross, "To-day shalt
thou be with me," etc. Luke 23:43.
(9) The third cry, "Woman, behold thy son"
John 19:26,27.
(10) The darkness Matthew 27:45; Mark 15:33; Luke
23:44.
(11) The fourth cry, "My God," etc. Matthew
27:46,47; Mark 15:34-36
(12) The fifth cry, "I thirst" John 19:28.
(13) The sixth cry, "It is finished" John
19:30.
(14) The seventh cry, "Father, into thy
hands," etc. Luke 23:46.
(15) Our Lord dismisses his spirit Matthew 27:50; Mark
15:37; Luke 23:46; John 19:30.
The
Order of Events with the Resurrection
The order of events, combining the four narratives, is
as follows: Three women, Mary Magdalene, and Mary the mother of Jesus, and
Salome, start for the sepulchre, followed by other women bearing spices. The
three find the stone rolled away, and Mary Magdalene goes to tell the
disciples. Luke 23:55-24:9; John 20:1,2. Mary, the mother of James and Joses,
draws nearer the tomb and sees the angel of the Lord Matthew 28:2. She goes
back to meet the other women following with the spices. Meanwhile Peter and
John, warned by Mary Magdalene, arrive, look in, and go away John 20:3-10. Mary
Magdalene returns weeping, sees the two angels and then Jesus John 20:11-18 and
goes as He bade her to tell the disciples. Mary (mother of James and Joses),
meanwhile, has met the women with the spices and, returning with them, they see
the two angels. ; Luke 24:4,5; Mark 16:5. They also receive the angelic
message, and, going to seek the disciples, are met by Jesus. Matthew 28:8-10.
The
order of our Lord's appearances would seem to be: On the day of his
resurrection:
(1) To Mary Magdalene John 10:14-18.
(2) To the women returning from the tomb with angelic
message Matthew 28:8-10.
(3) To Peter, probably in the afternoon Luke 24:34; 1
Corinthians 15:5.
(4) To the Emmaus disciples toward evening Luke
24:13-31.
(5) To the apostles, except Thomas Luke 24:36-43; John
20:19-24.
Eight
days afterward: (1) to the apostles, Thomas being
present John 20:24-29.
In
Galilee: (1a) To the
seven by the Lake of Tiberias John 21:1-23.
(2) On a
mountain, to the apostles and five hundred brethren 1 Corinthians 15:6. At
Jerusalem and Bethany again:
(1) To James
1 Corinthians 15:7.
(2) To the
eleven Matthew 28:16-20; Mark 16:14-20; Luke 24:33-53; Acts 1:3-12.
Het oude Israël telde
aanvankelijk twaalf stammen die ten tijde van David en Salomo tot één verenigd
koninkrijk samengesmeed waren. Na de dood van Salomo in 967 v. Chr., bij het
begin van de regering van diens zoon Rehabeam, scheurden zich echter naar het
uitgesproken Godsoordeel over Salomo, tien stammen af en vormden o.l.v.
Jerobeam, het noordelijke koninkrijk, ook het tienstammenrijk genoemd. Alle
opvolgers van Jerobeam kozen voor de afgodendienst in afwijzing van de God van
Israël. Uiteindelijk werden zij na vele waarschuwingen van Godswege in het jaar
717 v. Chr. in ballingschap door de Assyriërs naar het noorden en het oosten van
het Assyrische Rijk weggevoerd (zie het artikel op deze blog van 31-01-2014:
Honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen).
2 Koningen 17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, de koning
van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaria; hij
regeerde negen jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, echter niet
zoals de koningen van Israël die vóór hem geweest waren. 3 Tegen hem trok
Salmanassar, de koning van Assur, op; en Hosea onderwierp zich aan hem en
betaalde hem schatting. 4 Maar toen de koning van Assur een samenzwering bij
Hosea ontdekte, dat hij gezanten naar So, de koning van Egypte, gezonden had en
aan de koning van Assur geen schatting meer opbracht, zoals van jaar tot jaar,
nam de koning van Assur hem gevangen en sloot hem in boeien in de gevangenis. 5
De koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 In het negende jaar van Hosea nam de koning
van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschapnaar Assur en deed hen wonen in Chalach,
aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden. (NBG
1951 Vertaling)
Ten tijde van het tot
stand komen van het Nieuwe Testament, zo een acht eeuwen later, was hun
woonplaats nog bekend want Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling
tot Paulus die de heidenen met het evangelie bekend ging maken, schrijft Petrus
vanuit de stad Babylon zijn brieven aan hen. En ook de apostel Jacobus schrijft
zijn brief aan de 12 stammen in de verstrooiing. En uit het Bijbelboek
Handelingen blijkt ook dat alle 12 stammen en hun woonplaats toen nog bekend was.
In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen kunnen we het land van oorsprong
vernemen van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met het Pinksterfeest van 30
AD. De lijst begint heel opmerkelijk met Parten en Meden in het Oosten:
Handelingen 2:8 En hoe horen wij hen dan een ieder in onze
eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten,
inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en
Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende
Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij
horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. (NBG 1951
Vertaling)
We moeten ook bedenken
dat een rest, een overblijfsel van de tien stammen in het Judea van de eerste
eeuw van de christelijke jaartelling aanwezig was. Enkele Bijbelgedeelten maken
dit duidelijk. Zo leert de evangelist Lucas dat bij het opdragen van de baby
Jezus (veertig dagen jong) in de Tempel te Jeruzalem, één van de twee getuigen
Hanna de dochter van Fanuël, was. En dan kan men lezen dat zij uit de stam Aser was, één van de tien
stammen dus.
Lucas 2:36 Ook was daar Hanna, een profetes, een
dochter van Fanuël, uit de stam Aser.
Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag
zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar
oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht
en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede
God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.
Dat o.a. de stam Aser in
Jeruzalem ten tijde van Jezus Christus in Judea vertegenwoordigd was is een
gevolg van de handelingen van koning Jehizkia van Juda (723/694 v. Chr.). Zie
het hierna volgende Bijbelgedeelte:
2 Kronieken 30:1 Toen
zond Jehizkia een boodschap tot geheel
Israël en Juda, ja, zelfs schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat
zij zouden komen naar het huis des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God
van Israël, het Pascha te vieren. 2 En de koning, zijn oversten en de gehele
gemeente te Jeruzalem overlegden, dat zij het Pascha zouden vieren in de tweede
maand, 3 want zij konden het op de gewone tijd niet vieren, omdat zich niet
voldoende priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen
was. 4 Dit verwierf de goedkeuring van de koning en van de gehele gemeente. 5
Toen namen zij het besluit, een bevel te laten uitgaan door geheel Israël van
Berseba tot Dan, om in Jeruzalem de HERE, de God van Israël, het Pascha te
komen vieren, want men had het niet, zoals was voorgeschreven, algemeen
gevierd. 6 De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning en zijn oversten
door geheel Israël en Juda, en
zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de God van Abraham, Isaak en
Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit
de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan niet als uw vaderen en als
uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de HERE, de God hunner vaderen,
zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. 8 Weest
thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de HERE uw hand en komt tot zijn
heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de HERE, uw God, opdat
zijn brandende toorn zich van u afkere. 9 Want, wanneer gij wederkeert tot de
HERE, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als
gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want
genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u
afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. 10 Toen de ijlboden van stad tot stad
door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen
uit en bespotte men hen. 11 Maar enige
mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar
Jeruzalem.
Een volgende keer dat
dit gebeurde was als een gevolg van de godsdiensthervorming ten tijde van
koning Josia van Juda (640/609 v. Chr.). Toen kwamen ook enkelingen uit de tien
stammen naar Jeruzalem over. Zie het hierna vermelde Bijbelgedeelten:
2 Kronieken 34: 33
Josia verwijderde al de gruwelen uit al de landstreken die aan de Israëlieten
toebehoorden, en bracht allen die zich
in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun God. Gedurende heel zijn
leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner vaderen.
2 Kronieken 35: 18
Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de dagen van de profeet
Samuël; geen der koningen van Israël heeft het Pascha gevierd zoals Josia het
vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met de inwoners van Jeruzalem.
19 In het achttiende jaar van de regering van Josia werd dit Pascha gevierd.
Deze mensen, deze rest
van de tien stammen is later ook met de twee stammen Juda en Benjamin plus de
Levieten door de Babyloniërs vanaf 605 v. Chr. tot 586 v. Chr. in ballingschap
weggevoerd. Een rest van hen is blijkbaar dan ook onder
Ezra en Nehemia teruggekeerd getuige de profetes Hanna van de stam Aser die bij
het opdragen van de jonge boreling Jezus te Jeruzalem aanwezig was.
Bij de tweede
ballingschap na de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem in 70 AD door
de Romeinen werd ook de rest, het overblijfsel van de tien stammen op dat
ogenblik aanwezig in Judea door de Romeinen weggevoerd.
De mensen die wij
vandaag als Joden aanduiden kunnen aldus uit alle stammen van het oude Israël
stammen. Alleen de Levi s en de Cohen s weten met zekerheid dat zij van de
stam Levi afstammen. Wat trouwens heel opmerkelijk is.
De profeten van de Bijbel
spreken over een derde herstel van Israël in het oude land der vaderen. Een
herstel dat momenteel nog in de toekomst ligt. Wanneer men deze profetische
gedeelten van de Bijbel doorneemt is het opmerkelijk dat er expliciet een
herstel van zowel de twee stammen als van de tien stammen gesproken wordt.
Ezechiël 37:15 Het woord des HEREN kwam tot mij:
16 Gij mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda en de
Israëlieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop:
voor Jozef het stuk hout van Efraïm en het gehele huis Israëls dat
daarbij behoort; 17 voeg ze dan aan elkander tot één stuk hout, zodat zij
in uw hand tot één worden. 18 Wanneer nu uw volksgenoten u vragen: Wilt
gij ons niet meedelen, wat gij daarmee bedoelt? 19 zeg dan tot hen: Zo
zegt de Here HERE: zie, Ik neem het stuk hout van Jozef dat aan Efraïm
toebehoort en van de stammen Israëls die daarbij behoren, en Ik voeg het bij
het stuk van Juda en maak ze tot één stuk hout, zodat zij één zijn in mijn
hand. 20 Terwijl de stukken hout die gij beschreven hebt, voor hun
ogen in uw hand zijn, 21 zeg dan tot hen: Zo zegt de Here HERE: zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken
naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen
en hen naar hun land brengen. 22 En Ik zal hen tot één volk maken in
het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en
niet langer verdeeld in twee koninkrijken. 23 Niet langer zullen zij
zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar
Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen
reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal
zijn. 24 En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er
voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig
mijn inzettingen onderhouden. 25Zij
zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin
hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en
hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig
tot vorst zijn. 26 Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten,
een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen
vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. 27 Mijn
woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot
een volk zijn. 28 En de volken zullen weten, dat Ik, de HERE, het ben die
Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat. (NBG
1951 Vertaling)
Waar bevind zich het
gros van de verloren gewaande tien stammen vandaag? De Bijbel noemt in het
eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Koningen 17 hun ballingsoorden: Assur, Chalach, aan de Chabor, aan de rivier van
Gozan en in de steden der Meden.
De meest oostelijke grens van het
Medisch-Perzische Rijk was de rivier de Indus. Vertaald naar deze tijd is dit
het gebied van Afghanistan met in de rand: Pakistan, Irak, Iran en
Turkmenistan.
De Jewish Encyclopedia.com (internet) schrijft
het volgende over Afghanistan en de verloren tien stammen:
according to their native traditions, the
Afghans also are to be identified with the Lost Ten Tribes. They declare that
Nebuchadnezzar banished them into the mountains of Ghur, whence they maintained
correspondence with the Arabian Jews. When some of the latter were converted by
Mohammed, one Khalid wrote to the Afghans and invited them to embrace Islam.
Several Afghan nobles went to Arabia under one
Kais, who claimed trace his descent through
forty-seven generations from Saul. He was accordingly greeted by Mohammed by
the title of "malik," in deference to this illustrious descent. Kais
is reported to have died at the age of eighty seven, in 662 and all the modern
chiefs of Afghanistan
claim to be descended from him (Malcolm, "History of Persia," ii.
596, London, 1815). The Afghans still call themselves "Beni-Israel,"
and are declared to have a markedly Jewish appearance. Their claim to
Israelitish descent is allowed by most Mohammedan writers. G. Moore, in his "Lost
Tribes" (pp. 143-160, London,
1861), also identified the Afghans with the Ten Tribes.
Geen één van de vele
stammen die Afghanistan en daarbuiten vandaag rijk is kent echter zijn
oorsprong. Wat religie betreft zijn zij volgelingen van de Arabische god Allah
en diens profeet Mohammed. Zij zijn zelfs vanuit de Koran (Soera 17) tegen een in
de Bijbel beloofde derde herstel van Israël in het oude land der vaderen.
Er zal een act of God
nodig zijn om deze mensen hun Israëlitische wortels duidelijk te maken. Op Gods tijd echter
zullen zij ooit in de toekomst aan hun tocht naar het Beloofde Land beginnen. Het
zal een bewogen tocht worden. Het feit alleen dat men als individu tot een der
verloren stammen behoord is geen vrijkaart voor het beloofde land want ook hier
telt alleen geloof zoals het hierna vermelde Bijbelgedeelte leert:
Ezechiël
20:34 Ik zal u voeren uit het midden
der volken en u bijeenbrengen uit de landen waarin gij verstrooid zijt, met
sterke hand, met uitgestrekte arm en met uitgestorte grimmigheid. 35 Ik
zal u brengen naar de woestijn der
volken en daar met u in het gericht treden, van aangezicht tot aangezicht.
36 Zoals Ik met uw vaderen in het gericht getreden ben in de woestijn van
het land Egypte, zo zal Ik ook met u in het gericht treden, luidt het woord van
de Here HERE. 37 Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en u brengen
in de band van het verbond. 38 Ik zal de weerspannigen uit u uitschiften
en hen die tegen Mij overtreden hebben; wel zal Ik hen leiden uit het land
waarin zij als vreemdelingen vertoeven, maar in het land van Israël zullen zij
niet komen. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben. (NBG 1951 Vertaling)
De aanvang van de terugkeer van de tien
stammen gebeurt in de tweede helft van de zeventigste jaarweek van de profeet
Daniël. Zie
ook het artikel op deze blog van 04-04-2014: de zeventig jaarweken. Tijdens
de eind slag, in het boek Openbaring Harmageddon geheten, wanneer het land
Israël door de legers van de koning van het noorden (het nieuwe Assyrië) onder
de voet wordt gelopen en schijnbaar verloren is zullen geruchten uit het
noorden en het oosten (Daniël 11:40-44-45, 12:1) de koning van het noorden
verontrusten, staat er geschreven. In het eindtijdscenario zijn dit de tien
stammen die met sterke hand staat er geschreven bij de profeet Ezechiël, uit de
landen hunner ballingschap worden weggevoerd richting beloofde land.
Vrijdag 7
april 30 anno Domini. Maar hoe kunnen we zo zeker zijn van deze datum, heden 1984
jaar geleden, correct is? Het Nieuwe Testament leert dat de Heer Jezus
kruisdood voor het Joodse Paasfeest gebeurde en voordat de sabbat begon, dus is de conclusie, was het een vrijdag in de late namiddag. Het oude Israël had een maankalender.
De eerste maand van het jaar in die oude kalender was de maand Nisan
(maart/april), de maand van de verlossing uit Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe
maand begon met de avond waarop de opkomende maan na zonsondergang voor het
eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse pesachfeest werden geslacht op
de 14de Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij zonsondergang
gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).
Astronomen
kunnen heden terugrekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia geleden een
nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus vastgesteld
worden en de veertiende Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy
and the date of the Crucifixion Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren
de volgende data af voor de veertiende Nisan op een vrijdag: 11 april 27 AD, 7
april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik geef de drie data op aangezien er verschil
van mening bij onderzoekers bestaat betreffende het correcte jaar van de
kruisdood. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys hierboven hanteert overigens
33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven voor een late datum hebben (soms)
hun reden van bestaan in de vervangingsleer die het christendom aanhangt. De
leert die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen zijn en alle oudtestamentische
profetie in haar vervult. De 70ste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld
volgt aldus onmiddellijk op de 69ste jaarweek en is aldus al geschiedenis
en kende haar eindvervulling in 33 AD.
Maar waarom mijn keuze voor 7
april 30 AD? Omdat
deze datum namelijk volledig past in de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste
jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit
aangename jaar des HEREN door Jezus in de synagoge van zijn vaderstad
afgekondigd, zoals we kunnen lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het
jaar 27 AD en de maand oktober worden aldus een ankerpunt waar we de
chronologische gegevens van de evangeliën mee verankeren.
De vier
pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het
eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeld viel in de maand nisan van 27 AD.
Het tweede pelgrimsfeest volgens
Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het
vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven lijden, sterven, opstanding en
hemelvaart van Jezus Christus. Betreffende het derde paasfeest vermeld door de
evangelist Johannes bestaat er verschil van mening onder onderzoekers. Sommigen
lezen Johannes 6:1 door een westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren
dat Jezus op een berg de broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het
noorden van Israël onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie
van sommige onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is
en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:
Johannes 6:1
Daarna vertrok Jezus naar de overzijde
van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij
de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en
zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus
dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot
Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?
Wanneer we
dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat de
vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met
kort voor, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël
naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor sommigen
is de vermelding van het feest der Joden in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu
een verwijzing naar een Pascha of is een ander feest bedoelt? De verklaring
leveren weer de sabbat- en jubeljarenopgave van William Whiston.
Het
paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van 7 x 7 jaren aanvangen. Het was
tevens de periode van het dertigste Jubeljaar sinds de instelling ervan en
volgens een Rabbijnse traditie zat men in het vierde millennium anno mundi, de
vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond. De zon der
gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in Israël toen
was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de
profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de
evangelist Johannes naar het feest
der Joden verwijst. Het was inderdaad ook een feest toen (van geestelijk
gezien; blinden en doven) met in gedachten al de nakende vertroosting van
Israël.
Met het
paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde
jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep aldus
van april 26 tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de
Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het
uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van
Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertig + jaar oud. Hij
was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor Christus.
Deze
constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer
Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van
Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas
die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van
Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius
bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van
keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als co-princeps van
Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze
aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib.
Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden
chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor
wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een
onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.
Vanaf het
eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in 27 AD
zijn het 46 jaar terug tot het begin van de herbouw van de Tempel te Jeruzalem
door Herodes de Grote.
Johannes
2: 20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig
jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen
herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams.
22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen
zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat
Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het
Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen
zagen, die Hij deed;
Dit Schriftgedeelte leert dat er 46 jaar zijn vanaf het beginjaar van de
herbouw van de tempel door Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste
Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de
Joodse historicus uit de eerste eeuw na Christus, die jaartallen geeft.
Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn
18de regeringsjaar besloot tot herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus
dat aanvankelijk 18 maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact 46 jaar later
speelt Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie eveneens het artikel op deze blog van
05-03-2014 -de regeringsperiode van Herodes de Grote)
Al de verkregen jaartallen via de jubeljaartelling van William Whiston in
dit artikel bevestigen het jaar 30 AD als het jaar van de kruisdood van de
Christus, gevolgd door Zijn Opstanding en Hemelvaart. En de belofte van Zijn
wederkomst.
1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt,
waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó
vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt
gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen
heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor
onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage
opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan
de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders
tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn
ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de
apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een
ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)