'Kronieken van de koningen van Israël’ brengt
de geschiedenis van het oude Israël, het zogenaamde tienstammenrijk door middel
van een nieuwe chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Naar het boek
der ‘Kronieken der koningen van Israël’ wordt in de Bijbelboeken 1 en 2
Koningen telkens aan het einde van een behandelde kroniek van een koning van
Israël verwezen. Het is een boek dat over de eeuwen heen verloren ging wat door
elke liefhebber van Bijbelse- en wereldgeschiedenis als spijtig bevonden wordt.
De geschiedenis van de koningen van Israël halen we vandaag uit de historische
boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken van de oudheidhistoricus
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. De auteur geeft
in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de link tussen beide
koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het tienstammenrijk en de
Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in de Bijbel vermeldt
worden werden op de tijdsbalk verankerd met de chronologische gegevens die de
Bijbel doorgeeft. Het boek sluit af met een hoofdstuk naar het toekomstig
herstel van Israël in het oude land der vaderen waarbij in het bijzonder de
stam Zebulon in verleden, heden en toekomst besproken wordt.
De
auteur Robert De Telder is een autodidact die naar de geest van de hervormer
Maarten Luther: sola fide - sola gratia - sola scriptura, de Schriften
onderzoekt. Hij is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid waarbij
vooral de gevestigde Egyptologie en Assyriologie aangepakt worden.
2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu
in het vierde jaar van den koning Hizkia
(hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van
Israël) dat Salmaneser,
de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij
namen haar in ten einde van drie jaren, in
het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning
van Israël, als Samaria ingenomen werd.
11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden
in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12
Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest,
maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN,
geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.
13 Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib,
de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
(Statenvertaling)
Het hierboven geciteerde
Bijbelcitaat leert dat de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen
van Israël in Assyrische ballingschap in het zesde regeringsjaar van koning
Hizkia van Juda geschiedde wat gelijk was aan het negende regeringsjaar van
koning Hosea van Israël. De Assyrische overweldiger van Samaria wordt bij naam
genoemd: Salmaneser (V). Acht jaar later
in het veertiende regeringsjaar van Hizkia vermeldt de Bijbel de Assyriër
Sanherib die tegen de steden van Juda optrok.
Wanneer men dit Schriftwoord
herleest blijft er naar mijn mening geen stof tot eventuele chronologische
discussie over. Het Bijbelgedeelte 2 Koningen 18:9-13 geeft duidelijk de onderlinge
chronologie aan van de koningen van Juda en Israël en geeft de naam op van de
Assyrische heerser die Samaria innam en de naam van de Assyrische heerser die
later tegen de steden van Juda optrok. Nochtans werd dit duidelijk
Schriftgedeelte door de geleerde Edwin R. Thiele in zijn boek: The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings, 1951, afgewezen omdat het chronologisch
niet paste in de Assyrische koningslijstconstructie. Thiele schreef zelfs dat
het Bijbelcitaat van 2 Koningen 18 fout was en kunstmatig aan de Bijbel
toegevoegd. Zijn knieval naar de Assyriologie toe. Volgens de Assyriologie zitten er 21 jaar tussen de val van Samaria en de belegering van Jeruzalem door Sanherib. In de Bijbel daarentegen zijn het slechts acht jaar!
De keuze van de titel voor zijn
boek heb ik altijd als ongelukkig beschouwd. Wat is er zo mysterieus aan de
regeerperioden van de Bijbelse koningen? Eens men begrijpt dat het afgescheurde
tienstammenrijk er een afwijkende kalender op ging nahouden ten opzichte van
het koninkrijk Juda valt er al een grote schijnbare moeilijkheid tot het
uittekenen van de regeerperioden op een tijdsbalk weg. Het koninkrijk Juda
rekende namelijk het nieuwe jaar vanaf de maand Tisjri of september/oktober
waar tegenover het tienstammenrijk het nieuwe jaar in de maand nisan of
maart/april liet aanvangen. Daarnaast kenden beide koninkrijken regelmatig de
zogenaamde troonsbestijgingsjaren waarbij het eerste regeringsjaar van een
bepaalde koning niet altijd als zijn eerste jaar gezien werd maar als zijn
kroningsjaar. Dit is overigens een observatie die Thiele maakte en zijn
verdienste is. Waarom dan de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël
mysterieus noemen?
De reden was de Assyriologie die als
wetenschap in de twintigste eeuw een Assyrische koningslijst met datering aanbood
die voor Thiele en vele anderen meer gezag had dan de Bijbels-chronologische
gegevens. Het was voor Thiele onmogelijk om de gegevens van 2 Koningen 18:9-13
te verzoenen met de Assyrische gegevens betreffende de koningen Sargon II en
Sanherib. Volgens de Assyriologie was het Sargon II die volgens hun
uitgedokterde jaartal in 722 v. Chr.
Samaria innam en de tien stammen van Israël in ballingschap wegvoerde. Dat
Sargon II na de dood van Salmaneser V de Assyrische geschiedenisannalen
gemanipuleerd en vervalst heeft kwam niet in hun gedachten noch werd in vraag
gesteld.
Volgens de Bijbelse chronologie
gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren werd Samaria in het voorjaar van 717 v. Chr. door de Assyrische koning
Salmaneser V ingenomen. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 312-320. Een verschil van vijf jaar op de tijdsbalk met 722
v. Chr. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia zit op de tijdsbalk op basis
van de sabbat- en jubeljaartelling met het jaar oktober 710/september 709 v.
Chr. verankerd, wat een verschil van acht jaar geeft met Sanherib in het jaar 701 v. Chr. op basis van de
Eponiemlijsten.
Het grote struikelblok is dat volgens
de gangbare interpretatie van de eponiemlijsten er eenentwintig jaar zit tussen Sargon II en de val van Samaria en
Sanherib met de belegering van Jeruzalem. Volgens het Bijbelgedeelte 2 Koningen
18:9-13 zit er slechts acht jaar
tussen beide historische gebeurtenissen.
Wanneer men uitgaat van de
betrouwbaarheid van de Bijbel en op basis daarvan de aangeboden Assyrisch-
chronologische gegevens afwijst blijft als enige oplossing het aanpassen van de
datering van de Assyriologie door middel van het aanvaarden dat de
regeerperioden van Salmaneser V, Sargon II en Sanherib elkaar overlapten. De
conclusie is dan ook dat de Eponiemlijsten hiaten bevatten en geen opeenvolging
van jaarlijkse gebeurtenissen voorstellen.
²
De Assyrische koningslijst is
chronologisch samengesteld op basis van de zogenaamde Eponiemlijsten. Een
eponiem wordt verondersteld een Assyrische ambtenaar geweest te zijn waarnaar
een nieuw jaar in Assyrië genoemd werd. De Eponiemlijsten gaan volgens de
Assyriologie over de periode van het jaar 892 tot het jaar 648 v. Chr., een
belangrijke periode ook in de geschiedenis van de Bijbelse koningen van Israël
en Juda. Via het eponiem van Bur Sagale werd de lijst verankerd met het jaar
763 v. Chr. en een genoteerde zonsverduistering over Nineveh. Het is de
genoteerde zonsverduistering die chronologisch op de tijdsbalk verankerd kon
worden dat de aangeboden Assyrische koningslijst zo gezaghebbend maakt. Het
zwakke in de Assyrische koningslijst is en blijft echter dat men er gewoonweg
vanuit gaat dat de lijst van koningsnamen volledig is en het voor een
Assyrioloog ondenkbaar is dat er namen in de koningslijst zouden ontbreken.
Daarenboven neemt men aan dat de Assyrische koningen geen overlappingen hadden wat
regeerperioden met elkaar betreft.
Dat er namen van Assyrische
koningen in de lijst ontbreken kan zondermeer vanuit de Bijbel en andere
bronnen aangetoond worden. Een voorbeeld is de koning van Assyrië die zich op
de prediking van de profeet Jona tot de God van Israël voor uitkomst keerde en
de Bijbels-Assyrische koning met de Hebreeuwse naam Jareb die in de achtste
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort. Wat de overlappingen van Assyrische
regeerperioden betreft zijn er in de Bijbel aanwijzingen ten tijde van Achaz en
Hizkia dat er co-regentschappen onder de koningen van Assyrië waren. Ten tijde
van de Assyrische belegering van Jeruzalem in het veertiende jaar van Hizkia is
er bijvoorbeeld een Bijbelse verwijzing (2 Kronieken 32:1-4 ) naar meer dan één
Assyrische koningen die de troon met elkaar deelden. Zie ook: De Assyriologie herzien, 2012, blz.
91. Met andere woorden: de Assyriër Sanherib die trachtte Jeruzalem in te
nemen deelde volgens de Bijbel de troon van Assur als co-regent met een andere
koning. Zie het artikel van 06.06.2016
op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465164000&stopdatum=1465768800
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Kronieken van
de koningen van Israël, zie link: volgt in week 49 op 6 december!
Johannes
2:1 En op de derde dag was er een
bruiloft te Kana in Galilea en de moeder van Jezus was daar; 2 en ook Jezus en
zijn discipelen waren ter bruiloft genodigd. 3 En toen er gebrek aan wijn kwam,
zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. 4 En Jezus zeide tot
haar: Vrouw, wat heb Ik met u van node? Mijn ure is nog niet gekomen. 5 Zijn
moeder zeide tot hen, die bedienden: Wat Hij u ook zegt, doet dat! 6 Nu waren
daar zes stenen watervaten neergezet
volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of drie
metreten. 7 Jezus zeide tot hen: Vult de vaten met water. En zij vulden ze tot
de rand. 8 En Hij zeide tot hen: Schept nu en brengt het aan de leider van het
feest. En zij brachten het. 9 Toen nu de
leider van het feest het water proefde, dat wijn geworden was – en hij wist
niet, waar deze vandaan kwam, maar de bedienden, die het water
geschept hadden, wisten het – riep de leider van het feest de bruidegom, en hij
zeide tot hem: 10 Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken
is, de mindere; gij echter hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard.
11 Dit
heeft Jezus gedaan als begin van zijn
tekenen te Kana in Galilea en Hij
heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem. 12
Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm, Hij, zijn moeder en zijn broeders en zijn
discipelen, en zij bleven daar niet vele dagen.
13 En het Pascha der Joden was nabij en Jezus
ging op naar Jeruzalem. 14 En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen
en schapen en duiven, en de wisselaars, die daar zaten. 15 En Hij maakte een
zweep van touw en dreef allen uit de tempel, de schapen en de runderen; en het
geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en hun tafels keerde Hij om. 16 En
tot de duivenverkopers zeide Hij: Neemt dit alles hier vandaan, maakt het huis
mijns Vaders niet tot een verkoophuis. 17 En zijn discipelen herinnerden zich,
dat er geschreven is: De ijver voor uw huis zal Mij verteren. 18 De Joden dan
antwoordden en zeiden tot Hem: Welk teken toont Gij ons, dat Gij dit moogt doen?
19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt deze tempel af en binnen drie
dagen zal Ik hem doen herrijzen. 20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem
binnen drie dagen doen herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns
lichaams. 22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn
discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het
woord, dat Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het
Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die
Hij deed; 24 maar Jezus zelf vertrouwde Zichzelf hun niet toe, omdat Hij hen
allen kende 25 en omdat het voor Hem niet nodig was, dat iemand van de mens
getuigde; want Hij wist zelf, wat in de mens was. (NBG Vertaling 1951)
Een door archeologen in Jeruzalem in 1930
van de vorige eeuw opgegraven stenen watervat. Het zijn zulke watervaten die in
het Johannes-evangelie beschreven staan en gebruikt werden voor de
reinigingsrituelen van de Joden. Eén metreet was gelijk aan vandaag ongeveer
39.5 liter.
De
evangelist Johannes brengt in zijn tweede hoofdstuk de bekende geschiedenis van
het eerste wonder van Jezus Christus aan het begin van zijn bediening en geeft
tegelijkertijd enkele chronologische navigatiepunten waarmee we deze
geschiedenis op de tijdsbalk kunnen onderbrengen. Het wonder van het veranderen
van water in wijn op de bruiloft te Kana geschiedde kort voor het eerste
Pesach-feest (2:13) van de driejarige openbare bediening van Jezus Christus. De
evangelist vermeldt bovendien dat dit eerste Pesachfeest te dateren is in het
(2:20) zesenveertigste jaar sinds de herbouw van de Tempel te Jeruzalem door
Herodes de Grote. Op de tijdsbalk is dit het jaar 20 v. Chr. Dit ankerpunt levert
de oudheidhistoricus Flavius Josephus (Ant.Bk.XV,xi.1) die leert dat Herodes
aan de herbouw van de Tempel te Jeruzalem in zijn achttiende regeringsjaar
begon:
“1. AND now Herod,
in the eighteenth year of his reign, and after the acts already mentioned,
undertook a very great work, that is, to build of himself the temple of God,
and make it larger in compass, and to raise it to a most magnificent altitude,
as esteeming it to be the most glorious of all his actions, as it really was,
to bring it to perfection; and that this would be sufficient for an everlasting
memorial of him; …. etcetera
Het
eerste Pesachfeest van Jezus’ bediening dateren we in het voorjaar van 27 AD
wat aansluit bij het dertigste Jubeljaar dat in het najaar van 27 AD begon. De
verschillende chronologische navigatiepunten die de Bijbel aanreikt samen met
de historische gegevens van Flavius Josephus bevestigen de juistheid van William
Whiston ’s sabbatjaar en jubeljaartelling met het dertigste jubeljaar in
oktober 27/ september 28 AD.
Het
eerste wonder van Jezus Christus kunnen we aan de hand van de hiervoor vermelde
chronologische ankerpunten dateren in het voorjaar van 27 AD. Het wonder van
het water dat in wijn veranderd werd spreekt tot de verbeelding. De leider van
het feest die van het water proefde dat wijn geworden was had geen idee van de
oorsprong van deze wijn. De man moet nochtans een connaisseur geweest zijn.
Zijn commentaar tegen de bruidegom was dat men normaal eerst aan de gasten de
betere wijn serveert en daarna pas de minder goede. Hij dacht dat de bruidegom
de betere wijn tot het laatst bewaard had. Ik ben persoonlijk benieuwd naar
deze wijn die ik meen in de alsnog toekomstige Opstanding in de stad Gods zijnde
ook te mogen proeven (Lucas 22:15-16). Dit laatste zal dan mijn deel zijn op
basis van mijn geloof en pure genade van Godswege zonder enige verdienste van
mezelf (Efeze 2:8-10). Daarbij bedenk ik dat ook mijn geloof uiteindelijk een
gave Gods is.
De
geschiedenis die de evangelist Johannes brengt met het wonder van het water dat
in wijn veranderd werd, als eerste wonder van Jezus Christus, sluit
tegelijkertijd alle fabels uit over wonderen die Jezus als kind volbracht zou
hebben.
Twee
soera's van de Koran bijvoorbeeld vermelden eveneens wonderen van Jezus, zij
het zonder chronologie of commentaar. Het gaat om Soera 3:49 en 5:110, waar
verteld wordt dat Isa, zoon van Marjam (Jezus, zoon van Maria) levende vogels
van klei maakt, de blinde en melaatse geneest en de doden opwekt. Volgens
Wikipedia is dit verhaal vermoedelijk ontleend aan het apocriefe
kindheidsevangelie van Thomas.
Jesaja
1: 1
Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en
Hizkia, de koningen van Juda. 2
Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb
kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. 3 Een
os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israël heeft geen
kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware
ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben
den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich
vervreemd, wijkende achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij
zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart
is mat. 6 Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan
hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch
verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht. 7 Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand;
uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als
een omkering door de vreemden. 8 En de dochter van Sion is overgebleven als
een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een
belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
Toen de
bekende Oudtestamentische profeet Jesaja zijn bediening begon was het gebied
van Israël net door een meganatuurcatastrofe getroffen. De hierboven geciteerde
verzen geven een beschrijving van het land dat als omgekeerd beschreven wordt
met alom verbrande steden. De dodentol aan mensenlevens moet enorm geweest zijn
want de overlevenden worden als een overblijfsel beschreven. De verwoesting was
haast gelijk aan de bekende historische verwoesting van de steden Sodom en
Gomorra in oktober 1889 v. Chr.
De
beschrijving van de verwoesting van het land door de profeet Jesaja was zo
desastreus dat de profeet Zacharia er later naar verwijst wanneer deze de komst
van de HEERE God op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft.
Zacharia
14:1 Ziet, de
dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u,
o Jeruzalem! 2 Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde
verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de
vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de
gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.
3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk
ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor
Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten
worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal
zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft
deszelven naar het zuiden. 5 Dan
zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der
bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor
de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage
geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7
Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch
dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het
licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profetie van het Bijbelboek Zacharia hoofdstuk 14 is uitgebreider en gaat tot
en met vers eenentwintig. Ik wens echter in het bijzonder de aandacht te
vestigen op vers vijf waar de profeet de omvang van de aardbeving ten tijde van
koning Uzzia beschrijft. De profeet onderlijnt hier het destructieve karakter
van de apocalyptische meganatuurcatastrofe wanneer Jesaja zijn bediening als
profeet van de HEERE aanving.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe in het
jaar dat Jesaja zijn bediening begon doen we met de hulp van de historische Bijbelboeken
en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening: Flavius
Josephus.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van
Juda: blz. 279, uitgewerkt en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750
v. Chr.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus reikt het ankerjaar aan tot het exact
dateren van het begin van de bediening van Jesaja als profeet. Ook hij
beschrijft hoe het land Juda door een aardbeving getroffen werd op het moment
dat koning Uzzia/Azaria zich met Jom Kippoer de rol van hogepriester toe
eigende:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they
told him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of
the city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad
distemper, and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did
as he was commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for
an intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against
God which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and
lived a private life, while his son Jotham took the government; after
which he died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had
lived sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by
himself in his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
In mijn studie TIJD en
TIJDEN, 2015, De archeologische site in Egypte te Tell el Daba, blz. 285,
beschrijf ik hoe Uzzia hoogstwaarschijnlijk geïdentificeerd kan worden met de
Aziatische veldheer Arsu die volgens het Egyptische Harris-papyrus voor een
tijd Egypte overheerst heeft.
Het
begin van de regeerperiode van Uzzia betekende aanvankelijk een tijd van
welvaart voor Juda en heel de regio.
2 Kronieken 26:6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en
brak den muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe
bouwde hij steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen
de Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de
Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot
den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste. (Statenvertaling)
Maar aan dit alles kwam
een einde in oktober van het jaar 776 v. Chr. wanneer een hoogmoedige koning
Uzzia met Jom Kippoer meende niet alleen als koning maar ook als hogepriester te
kunnen optreden. Het resultaat was dat hij met melaatsheid geslagen werd en de
volgende vijfentwintig jaar tot aan zijn dood in quarantaine geplaatst.
2 Kronieken 26:16 Maar
als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe,
en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel des
HEEREN, om te roken op het reukaltaar. 17 Doch Azaria, de priester, ging hem
na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen. 18 En zij
wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia,
den HEERE te roken, maar den priesteren, Aärons zonen, die geheiligd zijn, om
te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot
eer zijn van den HEERE God. 19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in
zijn hand, om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de
melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesteren in
het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. 20 Alstoen zag de hoofdpriester
Azaria op hem, en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn
voorhoofd, en zij stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook
gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. 21 Alzo was de koning
Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een
afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu,
zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des lands. 22 Het
overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste en de laatste, heeft de
profeet Jesaja, de zoon van Amos, beschreven. 23 En Uzzia ontsliep met zijn
vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in het veld van de begrafenis,
die van de koningen was; want zij zeiden: hij is melaats; en zijn zoon Jotham
werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
Het laatste vers van het
hiervoor geciteerde hoofdstuk maakt duidelijk dat koning Uzzia in quarantaine
geplaatst werd en dat zijn zoon in zijn plaats het land bestuurde. Een jaartal
geeft de Kroniekschrijver niet op, maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS
gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van
vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad.
Het historisch laatste
regeringsjaar van Uzzia op de tijdsbalk was het jaar okt751/sep750 v. Chr.
Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de
maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Het
jaar 776 v. Chr. is niet toevallig het jaartal van de instelling van de Olympische
Spelen door de Grieken, als dank naar hun goden toe voor de afgewende
meganatuurcatastrofe. Ook over Nineveh werd in 776 v. Chr. een verwoesting
afgewend. Het was hetzelfde jaar dat de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd
ter aankondiging van de nakende verwoesting. Het is geen toeval dat we
Bijbels-chronologisch naar hetzelfde jaartal geloodst worden voor de datering
van de aardbeving van Uzzia en het begin van de bediening van de profeet
Jesaja.
De combinatie van de hiervoor aangehaalde chronologische bronnen leveren allen het jaar 776 v. Chr. voor de grote
aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Uzzia en het jaar van het begin
van het optreden van de profeet Jesaja, op.
In de reconstructie die
de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte van de chronologie
van de koningen van Juda en Israël gaat het verband met het jaar van de
aardbeving ten tijde van Uzzia en het jaar 776 v. Chr. verloren of wordt het niet
gezien. Zie het artikel op dit blog van 06.02.2017: De
Assyriologie, Thiele en het noodlottige jaartal 930 v. Chr., zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1486335600&stopdatum=1486940400
Ook de revisionistische onderzoeker
van het eerste uur Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950, hanteerde de conventionele
datering van de regeerperiode van de koning Uzzia (Werelden in botsing, 1971,
eerste hoofdstuk, het jaar -747) en mist zo enkele verbanden op de tijdsbalk.
Dit zijn echter schoonheidsfoutjes die niet aan de pioniersarbeid van Velikovsky
afdoen. Velikovsky ziet namelijk de grote natuurramp ten tijde van koning Uzzia
als een scheidslijn tussen twee tijdsperioden. Als een gevolg van de
meganatuurcatastrofe werd in het Midden-Oosten in 747 v. Chr. een nieuwe
kalender ingevoerd. Dat jaar was het begin van de era van Nabonassar, een tot
dan toe onbekende koning van Babylon. Volgens Velikovsky werden de Olympiaden
die in 776 v. Chr. van start gingen door een of andere kosmische gebeurtenis
ingeluid. In het tweede hoofdstuk van zijn boek ‘Werelden in botsing’ maakt hij
de link met de planeet Mars en de Romeinse mythologie. De Romeinse maand maart
was aan de planeet Mars gewijd die volgens de Romeinse mythologie verondersteld
werd als god, de vader van Romulus, de stichter van Rome te zijn.
De stichting van Rome in 753
v. Chr. vond plaats in een tijd, niet ver verwijderd van ‘de grote verwoesting’
of zoals de titel van mijn artikel luidt: ‘de moeder van alle verwoestingen’,
die de profeet Jesaja in 776 v. Chr. beschreef. Volgens een Romeinse
overlevering zouden de ontvangenis van Romulus door zijn moeder, de stichting
van Rome en de dood van Romulus hebben plaatsgevonden in jaren van grote
natuurberoeringen die gepaard gingen met verschijnselen aan de hemel en
storingen in de beweging van de zon.
Mijn boek ‘De
Zonaanbidder – Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de
profeet Jesaja, 2016, begin ik met een inleiding in het jaar 800 v. Chr. met
als onderwerp een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong. Het is de in de
Bijbel beschreven aardbeving waar de profeet Amos het begin van zijn optreden
met verbindt. Het beleg van Troje heb ik gedateerd van 800 tot 790 v. Chr. Het
is dezelfde periode waar ook de legendarische Memnon op het slagveld bij Troje
aan zijn einde kwam en in Egypte farao Thothmosis IV de gelegenheid te baat nam
het Ethiopische juk af te schudden en de macht te grijpen. Ook in dit boek
verwijs ik naar het werk van Velikovsky 'Werelden in botsing, derde hoofdstuk:
wanneer werd de Ilias geschreven?, naar de Ilias, de geschiedenis van de
belegering van Troje. De Griekse goden Athene en Ares waren volgens Velikovsky
de planeten Venus en Mars, die toen de baan van de aarde om de zon verstoorden,
en interacties met elkaar hadden. Velikovsky citeert heel wat stukken uit de
Ilias, als aanwijzingen voor de juistheid van zijn kosmische catastrofetheorie.
Hij maakt duidelijk dat er zich boven het slagveld te Troje een kosmisch
gebeuren afspeelde, met dramatische gevolgen voor de aarde.
Indien mijn historische
reconstructie correct is ontvluchte de legendarische/historische Aeneas in 790
v. Chr. het brandende Troje en begon dat jaar aan zijn lange zwerftocht naar
Rome via Dido in Carthago.
De getoonde tijdschijf
van 54 jaar en zes maanden op het bijgevoegde schema tussen
meganatuurcatastrofes in, heb ik van de studie van Donald
W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’. Zij identificeren
zeven rampen van kosmische oorsprong die planeet aarde in de oudheid teisterden.
Zij hebben echter ook gebruik gemaakt van de gefabriceerde jaartallen van de
geleerde Edwin R. Thiele en missen als een gevolg enkele verbanden zoals het
jaar 776 v. Chr. voor de aardbeving van Uzzia. Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, met
rampen alle 54 jaar en zes maanden binnen de nieuwe chronologie gebaseerd op de
sabbat- en jubeljaren, hanteert zijn de resultaten verbluffend.
Zoals
eerder opgemerkt is de meganatuurcatastrofe-cyclus volgens Patten nauwkeurig te berekenen tot 54
jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand
maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes
maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium. Het was volgens hen de
planeet Mars die in die tijd de aarde in haar omloop rond de zon periodiek
verstoorde.
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
en naar achter rekent arriveert men in de jaren maart 830 en maart 722 v. Chr.
Het verkregen jaartal 722 v.
Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie op
basis van de sabbat- en jubeljaarrekening, in het voorjaar de dood zag van
koning Achaz, de vader van Hizkia, met een vermelding van een kosmisch
fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz
stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of
the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther). De
oorzaak ligt volgens de catastrofetheorie bij een storing van planeet aarde in
haar omwenteling om de zon.
De datering van het Egyptische Oude Rijk aan de hand van de Bijbelboeken Genesis en Exodus
De benaming: het
Egyptische Oude Rijk, is een geschiedkundige indeling volgens de gevestigde
wetenschap: Egyptologie. De dynastieën van de oudheidhistoricus Manetho: III,
IV, V en VI worden hier ondergebracht. Op de tijdsbalk plaatst de orthodoxe
egyptologie de farao s van deze dynastieën tussen 2686 en 2181 v. Chr. en dit
volgens de theorie dat er in het oude Egypte een dubbele kalender gebruikt
werd: de zogenaamde Sothis-kalender. Zie recent het artikel op dit blog van 18.08.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1502661600&stopdatum=1503266400
De foutieve datering van
het Egyptische Oude Rijk op de tijdsbalk maakt dat elk mogelijk verband met de
Bijbel en de aartsvaders zoek is. Volgens de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus was het bijvoorbeeld
Abram/Abraham die aan de Egyptenaren de kennis van de astronomie en andere
wetenschappen doorgaf, wat een heel ander licht op de ontstaansgeschiedenis van
het oude Egypte werpt.
Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk VIII.
2. For whereas the
Egyptians were formerly addicted to different customs, and despised one
another's sacred and accustomed rites, and were very angry one with another on
that account, Abram conferred with
each of them, and, confuting the reasonings they made use of, every one for
their own practices, demonstrated that such reasonings were vain and void of
truth: whereupon he was admired by them in those conferences as a very wise
man, and one of great sagacity, when he discoursed on any subject he undertook;
and this not only in understanding it, but in persuading other men also to
assent to him. He communicated to them
arithmetic, and delivered to them the science of astronomy; for before
Abram came into Egypt they were unacquainted
with those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into
Egypt, and from thence to the Greeks also. (link: http://sacred-texts.com/jud/josephus/ant-1.htm)
Abram was dan ook geen in lompen geklede nomade (zoals Hollywood e.a.
bronnen hem al eens afbeelden) maar een prins in zijn tijd die aan de hoven van
de nieuw ontstane koninkrijken ontvangen werd. Later zou de zoon van Jakob:
Jozef, onderkoning van Egypte zijn en vonden de twaalf stammen van Israël/Jakob
asiel in Egypte ten tijde van een zevenjarige hongersnood. Later zouden de
Israëlieten in Egypte verdrukt worden toen een farao van een geheel nieuwe
dynastie de macht overnam. De tijdens de verdrukking geboren Mozes zou door de
dochter van de farao van de verdrukking geadopteerd worden en daarop veertig
jaar aan het hof van farao verblijven. Daarna volgde na heel wat perikelen de
vlucht van Mozes naar het land Midian voor een periode van ook veertig jaar. Naar
het einde toe van de tweede veertigjarige periode kwam het bericht dat de farao
van de verdrukking in Egypte overleden was. De farao van de verdrukking
regeerde Bijbels gezien voor een periode van meer dan tachtig jaar.
De Bijbel reikt drie
ankerpunten aan waarmee farao s van het Oude Rijk op de tijdsbalk geplaatst
kunnen worden. Het Oude Rijk verhuist hierbij op de tijdsbalk naar de periode
van 1739 v. Chr. tot 1483 v. Chr. of een verschil van 947 jaar met de orthodoxe
constructie.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 107-111,
heb ik farao Pepi II van de zesde dynastie als de farao van de verdrukking in
Egypte geïdentificeerd (Exodus 1:1-11).
De
aanleiding tot de identificatie was de lange regeerperiode van farao Pepi II
van negenennegentig jaar. De enige lange regeerperiode van alle farao s van
Egypte dat overeenkomt met de Bijbelse chronologische gegevens waarbij de farao
van de verdrukking minstens twee tijdsschijven van veertig jaar op de troon
zat.
Voor diegenen die zouden twijfelen aan de hoge ouderdom van Pepi II; ook
de andere beschikbare Egyptische bronnen vermelden een regeerperiode van plus
negentig jaar. De Turijnkoningslijst bijvoorbeeld die meestal in afwijking van Manetho
kleinere getallen voor regeerperioden opgeeft, geeft ditmaal voor Pepi II ook
negentig plus jaar op. Zelfs de orthodoxe Egyptoloog J. H. Breasted zag geen
reden om aan dit hoge getal te twijfelen.
Pepi II is zonder
twijfel de farao van de verdrukking van de Israëlieten in Egypte. Manetho
bericht dat hij als zesjarige de troon besteeg en negenennegentig jaar regeerde.
Hij stierf een korte tijd voor de uittocht van de Israëlieten. Een exodus die
we op de tijdsbalk plaatsen in het jaar 1483 v. Chr.
De Bijbel leert ook dat
met het opkomen van de farao van de verdrukking een nieuwe dynastie of huis aan
de macht was.
Exodus 1:1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte
gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis. 2 Ruben, Simeon,
Levi, en Juda; 3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin; 4 Dan en Nafthali, Gad en
Aser. 5 Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig
zielen; doch Jozef was in Egypte. 6 Toen
nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht, 7 Zo
werden de kinderen Israëls vruchtbaar en wiesen overvloedig, en zij
vermeerderden, en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld
werd. 8 Daarna stond een nieuwe koning op
over Egypte, die Jozef niet gekend had;
9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israëls is veel, ja,
machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen,
opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt,
dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit
het land optrekke. 11 En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde
voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses. (Statenvertaling)
Het Griekse
Nieuwe Testament maakt nog duidelijker dat een volledig nieuwe dynastie was
aangetreden. In het Bijbelboek Handelingen hoofdstuk 7 lezen
we het verhaal van Stefanus die voor het Sanhedrin heel beknopt maar duidelijk de
geschiedenis van Israël bracht. Stefanus zei het volgende over de farao van de
verdrukking: Doch naarmate de tijd der belofte,
waarmede God Zich aan Abraham verbonden had, naderde, vermeerderde het volk en
vermenigvuldigde zich in Egypte, totdat er over Egypte een andere koning aan het bewind kwam, die Jozef niet gekend had.
Deze nam list te baat tegenover ons geslacht en handelde slecht met de vaderen,
en liet hen hun zuigelingen te vondeling leggen, opdat het volk zich niet zou
voortplanten.
In de Griekse taal staat
er het woord HETEROS voor wat een andere betekent. HETEROS staat voor een
gans andere in plaats van het normale Griekse woord ALLOS wat gewoon anders
betekent binnen een zelfde soort. Het gebruik van het Griekse HETEROS maakt
duidelijk dat een farao van een nieuw huis of dynastie de macht overnam. Of hoe
een beetje Bijbelstudie van de grondtekst heel wat licht op de Egyptologie kan
werpen. De conclusie moet zijn dat de dynastieën van Manetho van het Oude Rijk
niet achter elkaar geheerst hebben maar elkaar dikwijls overlapten waarbij de
zesde dynastie een nieuwkomer was.
De volgende verankering van
een Egyptische farao van het Oude Rijk op basis van de Bijbelse chronologie is
die van farao Zoser van de derde dynastie van Manetho.
In mijn werk TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 61-71, heb ik de farao die Jozef als onderkoning had
geïdentificeerd met farao Zoser van
de derde dynastie. Uit de tijd van de Ptolemeeërs is er een rotsinscriptie
bewaard gebleven met de vermelding van een zevenjarige hongersnood die Egypte
ten tijde van farao Zoser getroffen heeft. Ook hier zoals bij de hoge leeftijd
van de farao van de verdrukking is de vermelding over een hongersnood die
bovendien exact zeven jaar duurde geen toeval maar een aangereikt ankerpunt op
de tijdsbalk waarmee we een regeerperiode van een farao kunnen vastpinnen. Het
was in het achttiende regeringsjaar van farao
Zoser dat de hongersnood van zeven jaar voorbij was. De overige farao s
volgend op Zoser heb ik op de tijdsbalk ingevuld. Het is geen toeval dat de
farao die de Israëlieten asiel verleende ook uit het zogenaamde Oude Rijk
stamde.
Als derde farao heb ik Oenas van de vijfde dynastie op basis
van Bijbelse chronologie op de tijdsbalk verankerd. De vijfde dynastie had mijn
aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 104-106. De laatste farao van dynastie V: Oenas, heb ik op de
tijdsbalk verankerd met de tien plagen gevolgd door de exodus van Israël uit
Egypte. Van de regeerperiode van Oenas is er een bericht bewaard gebleven over
een hongersnood die Egypte toen trof. De vermelding van een hongersnood was
heel ongewoon voor het anders vruchtbare Egypte en er zijn over een periode van
ruim tweeduizend jaar slechts enkele verwijzingen naar een hongersnood. De
hongersnood van de periode van Oenas past hier in het Bijbelrelaas van het boek
Exodus met de tien plagen, die Egypte voor de Exodus troffen. De uittocht van
de Israëlieten betekende in de gereviseerde chronologie het einde van het Oude Rijk
van Egypte en dus ook van de vijfde dynastie.
De orthodoxe egyptologie
gaat er van uit dat de dynastieën die Manetho opgeeft in opeenvolging over
Egypte geheerst hebben. Zij laten bijvoorbeeld de vijfde dynastie opgevolgd
worden door de zesde dynastie alhoewel hier weinig of geen aanknooppunten over
bewaard zijn gebleven. Er zijn orthodoxe Egyptologen zoals Sir Alan Gardiner die
dit ook toegeven:
It is unknown why Teti (Dynasty VI) should have been
regarded as the inaugurator of a new dynasty, but it is about this time that we
first become fully aware of the momentous change that had come about in the
character of the Egyptian realm. Past and gone was the extreme centralization
of the previous periods .
Sir
Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, The Old Kingdom, page 91
In
hetzelfde hoofdstuk vestigt Alan Gardiner de aandacht op het feit dat de
bekende en alom wat chronologie betreft, gerespecteerde faraolijst: de
Turijn-canon, farao Oenas als laatste op een lijst van de farao s vanaf de eerste
farao Menes, opgeeft. Wat er volgens hem op wijst dat een bepaalde belangrijke
periode in de geschiedenis van Egypte met Oenas afgesloten werd.
After Unis
the Turin Canon inserted a total of
all the years from the accession of Menes
down to that reign; the number is unfortunately lost, but the entry serves a
useful purpose by showing that a great
period was thought of as terminating here.
Sir
Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, The Old Kingdom, page 91
De
gegevens die van Manetho via zijn kopieerders bewaard bleven spreken elkaar
tegen wat aantal en regeerduur van de verschillende farao s van de vijfde
dynastie betreft. De kroniekschrijver Africanus, een van de kopieerders van
Manetho, vermeldt negen faraos voor de vijfde dynastie met een totaal van 248
jaar. De andere kopieerder van Manetho echter: Eusebius, vermeldt eenendertig
faraonamen, maar verward heel duidelijk de faraos van de vijfde dynastie met
die van de zesde dynastie. De bekende Abydos-koningslijst geeft in afwijking
van Manetho faraonamen voor de vijfde dynastie op, zij het zonder de regeerduur
te vermelden. De gefragmenteerde Turijnlijst heeft dan weer negen koningen
waarbij de derde naam in de lijst als gevolg van zware beschadigingen aan het
papyrusdocument verloren ging.
De
archeologie komt te hulp in het reconstrueren van de regeerperioden van de
respectievelijke farao s. In het British Museum is een grote kalkstenen
schijndeur uit het graf van de edelman Ptahsjepses te Sakkara, tentoongesteld.
Deze
edelman beschrijft in een inscriptie op de deur hoe hij tot zijn dood onder
zeven faraos leefde. Twee faraos van de lijst werden geïdentificeerd als
zijnde van de vierde dynastie van Manetho en vijf faraos zijn van de vijfde
dynastie. Er bestond aldus interactie tussen beide dynastieën die blijkbaar voor
een periode gezamenlijk over hun deel van Egypte heersten.
De
Britse egyptoloog Sir Alan Gardiner verwijst in zijn studie: Egypt of the
Pharaohs, 1961, hoofdstuk IV, naar graftempels van de vijfde en de zesde
dynastie en toont aan dat de weergegeven reliëfs soms identiek met elkaar zijn
en volgens hem van elkaar gekopieerd. Zo schrijft hij dat de tombe van Farao
Sahoe-ra van de vijfde dynastie een muurreliëf heeft met een scène van
krijgsgevangen Libische stamhoofden samen met buitgemaakt vee. Dit blijkt een
identieke scene te zijn met de gegevens gevonden in de dodentempel van Pepi II
van de zesde dynastie. Zelfs de opgegeven aantallen van krijgsgevangenen en vee
kloppen nauwkeurig. Voor de orthodoxe Egyptologie is dit een anomalie. Volgens
mijn reconstructie is er echter geen sprake van plagiaat maar waren de faraos
Sahoe-ra (1536/1529 v. Chr.) en Pepi II (1586/1487 v. Chr.) tijdgenoten van
elkaar, met Sahoe-ra ondergeschikt aan Pepi II.
Wat de
rangschikking van de farao s van de vijfde dynastie op de tijdsbalk betreft
heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, als ankerpunt het jaartal van de
exodus genomen: 1483 v. Chr. en van dit ankerjaar in de tijd teruggewerkt tot
aan de regeerperiode van farao Menkaura van de vierde dynastie, waar ik de
verbinding met de vijfde dynastie maakte. De regeerperiode van farao Oenas
loopt aldus van het ankerjaar 1483 v. Chr. tot 1513 v. Chr. met een
regeerperiode van dertig jaar, die de Turijnkoningslijst opgeeft. Zoals eerder
vermeld is er uit de tijd van de regeerperiode van farao Oenas is een
vermelding bewaard gebleven over een hongersnood die Egypte toen getroffen
heeft.
De tien
plagen betekenden voor Egypte een economische ramp zonder weerga en de
vernietiging van het leger van farao in de Rode Zee daaropvolgend betekende dat
het land openlag voor de invasie van de Amoe /Hyksos /Amalekieten.
Een tot
dan toe ononderbroken lijn van farao s vanaf Menes tot op Oenas was aan haar
einde gekomen. Vreemde heersers zouden daarop voor een lange periode de
heerschappij over Egypte overnemen. Zie ook mijn boek: EXODUS, 2016, blz. 107-124
De
enige intentie van de Egyptische oudheidhistoricus Manetho in de derde eeuw
voor Christus ten tijde van het Griekse bewind over Egypte, was om zijn
tijdgenoten en collega-historici aan te tonen dat de Egyptische geschiedenis de
oudste van heel de wereld was. Hierbij manipuleerde hij zijn faraolijsten waaruit
moest blijken dat zij in opeenvolging geregeerd hadden en elkaar niet
overlapten wat in werkelijkheid dikwijls het geval was.
Wanneer
men op het internet naar de oorsprong van het inmiddels ook in België bekende
Halloweenfeest onderzoek doet dan blijkt de oorsprong bij de Kelten te liggen
en moeten we enkele duizenden jaren terug de geschiedenis in tot voor de tijd
dat het christendom zich in onze lage landen bij de zee kon vestigen. Over de
Kelten is niet veel geweten, zij waren de inwoners van onze gewesten voor de
Germaanse volksverhuizingen van de vierde eeuw na Christus. Vlamingen,
Brabanders en Limburgers stammen af van de Germaanse Salische Franken die zich
vanaf 370 na Christus in Laag-België vestigden. In Groot Brittannië en Ierland
waar zich vooral de Germaanse stammen Angelen en Saksen vestigden is het
Keltische element wat ras en gebruiken betreft niet volledig verdwenen.
Halloween is dan ook een feest dat vooral in deze landen bewaard bleef en
vandaar met de immigratie van grote groepen mensen uit de Britse eilanden ook
in Noord-Amerika terecht kwam. Het lijkt dan ook een protestants feest te zijn
maar is het niet echt. De oorsprong zou volgens sommige bronnen een oogstfeest
van de Kelten geweest zijn dat gevierd werd rond 31 oktober en 1 november.
Toen de
door het Romeinse Rijk tot staatsgodsdienst gepromoveerde Roomse Kerk ook
Noordwest Europa inpalmde en alle heidendom verbood nam zij het Keltische
oogstfeest over en maakte er een algemene dodenherdenking van: het bekende
allerheiligen en allerzielen.
Op de
Britse eilanden bleef het oorspronkelijke gebruik van Halloween beter bewaard.
De Kelten geloofden dat op die dag de geesten van de overledenen van het voorbije
jaar terugkwamen ter inbezitneming van de levenden. Ter afwering van deze
zogenaamde boze geesten droegen de Kelten maskers.
Tot
hier in het kort wat men algemeen over de oorsprong van het Halloweenfeest op
het internet vindt.
De vermoedelijke
oorsprong van Halloween met in het bijzonder de dodenherdenking gaat terug tot de
achtste eeuw v. Chr. en eerder toen planeet aarde met intervallen van 54 jaar
en zes maanden door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong getroffen werd.
In
vorige afleveringen op dit blog bracht ik de cyclus van meganatuurcatastrofes
van de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and
Six Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is met de cyclus van deze
rampen die afwisselend in de maanden maart en oktober planeet aarde teisterden
dat Halloween en de dodenherdenking met het massaal begraven van de
slachtoffers in de maand november zijn oorsprong heeft. Ook de afbeeldingen van
heksen op bezemstelen die door de lucht vliegen vinden hier vermoedelijk hun
oorsprong. Wanneer planeet aarde in haar baan om de zon door een interactie met
andere planeten en hemellichamen geschud werd en als een gevolg ruimteafval de
dampkring binnendrong zal dit door de Kelten verklaard zijn door middel van
geesten en heksen op bezemstelen.
Wat als
een paal boven water staat is dat de achtste eeuw v. Chr. en het begin van de
zevende eeuw v. Chr. een periode van een planeet aarde in beroering was. Voor
de oude Kelten en andere volken van die tijd betekende het iedere keer een
ondergang van hun wereld met ontelbaar veel slachtoffers en het daarna massaal
verwijderen van de stoffelijke resten van de slachtoffers. Volgens de
catastrofetheorie kwam het zonnestelsel rond 668 v. Chr. tot rust en namen de
legendes hun aanvang.
Het laatste boek (Mankind in
Amnesia, 1982) dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979)
schreef was gewijd aan het verdringen van de historische
meganatuurcatastrofes dat hij catologeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne mensheid. Velikovsky
omschreef het als het volgt: De herinnering
aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen,
maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, tezamen met hun
geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien,
terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen daarin heel duidelijk
stonden beschreven.
Het twaalfde historische jubeljaar van oktober 856/september 855 v. Chr.
We
vervolgen deze week onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 06.10.2017 met aandacht voor het elfde
historische jubeljaar van oktober 905/september 904 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van koning Josafat van Juda. Een jubeljaar dat
hoogstwaarschijnlijk ten tijde van de regeerperiode van Josafat nageleefd werd.
Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3026048
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V., die we al
behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28
AD, het jaar dat Jezus zich te Nazareth als Messias bekendmaakte en het ‘aangename jaar des HEREN’
uitriep.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
In het
vorige artikel over de jubeljaren hebben we gezien dat het jubeljaar dat gelijk
viel met het eerste regeringsjaar van Josafat, door de in de Bijbel beschreven godvruchtige
koning hoogstwaarschijnlijk gehouden werd.
Het Bijbelse
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende
het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze
veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden binnentrekken. Het doel van het
jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke individueel verlies van land en
rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te
herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke Leviticus
25:1-55. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Naomi in het Bijbelboek Ruth
dat we op dit blog met het artikel van 24.04.2017
behandelden. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1492984800&stopdatum=1493589600
Op het
bijgevoegde schema merken we dat Josafat vijfentwintig jaar regeerde waarna
zijn zoon Joram de alleenheerschappij overnam. Joram regeerde namelijk al een hele
tijd in co-regentschap met zijn vader. Hij was de eerste keer als co-regent
aangesteld in 889 v. Chr. voorafgaand aan de slag bij Ramoth-Gilead in 888 v.
Chr. Een conflict met Aram/Syrië dat Josafat in bondgenootschap met Achab van
Israël was aangegaan. Dit was een wijze beslissing van Josafat want zijn
bondgenoot Achab van Israël bijvoorbeeld sneuvelde in deze slag tegen de
Arameeërs.
De
complexe chronologie voor de tijdsperiode heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 237-241,
behandelt.
De
bijgevoegde tijdsschema ‘s zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens
veertien jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse
jaartelling gebaseerd onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden van
januari tot december. De Bijbelse sabbatjaren staan daaronder in een blauwe
balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot september.
Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de negenenveertigste
sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar
inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan. Op het
hierboven getoonde schema zien we de tweede, derde en vierde sabbatjaarcyclus
afgebeeld.
Op het
hierboven getoonde schema merken we ook een vermelding naar de slag bij Karkar.
Deze oorlog staat niet in de Bijbel vermeld maar kennen we vanuit een
Assyrische bron. Te Karkar streden de Assyriërs onder leiding van Salmaneser
III tegen een coalitie van Klein-Aziatische koningen, waaronder Achab van
Israël. In mijn nieuw boek: ‘Kronieken
der koningen van Israël’, dat in het najaar gepubliceerd zal worden, geef
ik heel wat aandacht aan deze periode in de geschiedenis van het
tienstammenrijk. Vooral de link met de Assyrische koningslijst wordt uitgediept
en gereviseerd aan de chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt. De
datering van de slag bij Karkar wordt hierbij gereviseerd naar het jaar 889 v.
Chr. in plaats van het orthodoxe jaartal 853 v. Chr.
Het
volgende schema toont de vijfde en zesde sabbatjaarcyclus tijdens een zeer
bewogen periode in de geschiedenis van het koninkrijk Juda. Joram, de zoon van
Josafat, stierf in 876 v. Chr. en werd opgevolgd door een van zijn jongere
zonen: Ahazia.
2
Kronieken 22:1 En de inwoners van Jeruzalem maakten
Ahazia, zijn kleinsten zoon, koning
in zijn plaats; want een bende, die met de Arabieren in het leger gekomen was,
had al de eersten gedood. Ahazia dan, de zoon van Joram, de koning van Juda,
regeerde. 2 Twee en veertig jaar was Ahazia oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Athalia, een dochter van Omri. 3 Hij
wandelde ook in de wegen van het huis van Achab; want zijn moeder was zijn
raadgeefster, om goddelooslijk te handelen.4 En hij deed dat kwaad was in de
ogen des HEEREN, gelijk het huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers, na
den dood zijns vaders, hem ten verderve. (Statenvertaling)
Ahazia
regeerde slechts een jaar en kwam aan zijn einde door de hand van Jehu van
Israël op dezelfde dag dat deze Joram, de zoon van Achab doodde in het voorjaar
van 875 v. Chr. Deze geschiedenis en chronologie heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 251-256, uiteengezet.
Bij de
dood van Ahazia door de hand van Jehu deed zijn moeder die een dochter van Omri
was, een poging tot uitroeiing van het nakomelingschap van David en hiermee de geslachtslijn
waaruit de Messisas, de beloofde Losser die alles herstellen zou, geboren zou
worden.
2
Koningen 11:1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo
maakte zij zich op, en bracht al het
koninklijke zaad om. 2 Maar Joseba,
de dochter van den koning Joram, de
zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon
van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood
werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem
voor Athalia, dat hij niet gedood werd. 3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en
Athalia regeerde over het land. (Statenvertaling)
Zes
jaar zou de koninginmoeder Athalia over het land Juda heersen terwijl de kleine
Joas samen met zijn tante verborgen zat in een vertrek in de Tempel van Salomo.
In het zevende jaar (2 Koningen 11:4-21) werd de jonge Joas door de priester
Jojada, ondersteund door de hoofdmannen van het leger, tevoorschijn gebracht en
Athalia gedood waarna Joas tot koning over Juda gezalfd werd.
2
Kronieken 23:1 Doch in het zevende jaar versterkte
zich Jojada, en nam de oversten der honderden, Azarja, den zoon van Jeroham en
Ismaël, den zoon van Johanan, en Azarja, den zoon van Obed, en Maaseja, den
zoon van Adaja, en Elisafat, den zoon van Zichri, met zich in een verbond. 2
Die togen om in Juda, en vergaderden de Levieten uit alle steden van Juda, en
de hoofden der vaderen van Israël, en zij kwamen naar Jeruzalem. 3 En die ganse
gemeente maakte een verbond in het huis Gods, met den koning; en hij zeide tot
hen: Ziet, de zoon des konings zal
koning zijn, gelijk als de HEERE van de zonen van David gesproken heeft. (Statenvertaling)
De
geslachtslijn van de koningen Juda vinden we ook in het evangelie naar Matteüs
terug waar deze de geslachtslijn van Maria, de moeder van Jezus Christus. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 1: het
geslachtsregister van Jezus Christus.
Met de
actie van Athalia tot uitroeiing van de geslachtslijn van David zien we de tegenstander
aan het werk die sinds Genesis er alles aan doet om Gods heilsplan te
dwarsbomen. Dit heilsplan begon met de belofte in Genesis (3:15) over het zaad van de vrouw, de losser die de
schepping van de dood zou verlossen, de kop van de slang vermorzelen en alles
herstellen. Het zijn de jubeljaren die ons naar de toekomst toe naar dit
beloofde herstel zullen leiden.
In het
laatste boek van de Bijbel Openbaring hoofdstuk 12 zien we het einde van de
tegenstander beschreven worden met een opsomming van alle namen waaronder hij sinds
Genesis berucht was (12:9): de grote draak, de oude slang, duivel en/of Satan.
Op onze
bijgevoegde tijdsbalk merken we dat het twaalfde jubeljaar van oktober 856 v.
Chr. tot september 855 v. Chr. gelijk liep met het vijftiende regeringsjaar van
Joas. De Bijbel zwijgt over een eventueel naleven van het sabbat- en jubeljaar gebod? We mogen echter terecht
twijfelen of het jubeljaar in het vijftiende regeringsjaar van Joas gehouden
werd? Er staat namelijk geschreven dat Joas na de dood van de profeet Jojada de
wet des HEEREN verliet.
2
Kronieken 24:15 En Jojada werd oud en zat van
dagen, en stierf; hij was honderd en dertig jaren oud, toen hij stierf. 16 En
zij begroeven hem in de stad Davids, bij de koningen; want hij had goed gedaan
in Israël, beide aan God en zijn huize. 17 Maar
na den dood van Jojada kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neder voor
den koning; toen hoorde de koning naar hen. 18 Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een grote
toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld. 19 Doch Hij zond
profeten onder hen, om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die betuigden
tegen hen, maar zij neigden de oren niet. 20 En de Geest Gods toog Zacharia
aan, den zoon van Jojada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide
tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult
gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u
verlaten. 21 En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met
stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis des HEEREN. 22 Zo gedacht de koning Joas niet der
weldadigheid, die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn
zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken! (Statenvertaling)
We
weten niet wanneer chronologisch gezien de dood van Jojada plaatsvond en als
een gevolg is het invullen van het jaar van de afval van Joas op de tijdsbalk
onmogelijk. Met het twaalfde jubeljaar bereikte Joas de volwassen leeftijd van
eenentwintig jaar en was verantwoordelijk voor zijn daden.
Op het
bijgevoegde schema zien we in het najaar van 860 v. Chr. een verticale rode
lijn afgebeeld met de vermelding van de stichting van Carthago dat jaar. In
mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
257-263, schreef ik een hoofdstuk over de
datering van de stichting van Carthago op basis van de Bijbelse sabbat- en
jubeljaartelling.
Het is de
oudheidhistoricus Flavius Josephus,
Against Apion, Book I. 17-18, die in zijn geschiedschrijving de sleutel
aanreikt ter berekening van de stichting van Carthago. Josephus wijst op de chronologische
link die er bestaat tussen de bouw van de Tempel te Jeruzalem en de stichting
uiteindelijk van Carthago. Er zaten namelijk exact honderddrieënveertig jaar en
acht maanden tussen het twaalfde regeringsjaar van de Fenicische koning Hiram en
het begin van de bouw van de Tempel te Jeruzalem tot aan het zevende
regeringsjaar van Pygmalion.
De
regeerperiode van Salomo is verankerd met de jaren 1007/967 v. Chr. en dit op
basis van de sabbat- en jubeljaartelling volgens William Whiston. Mijn jaartal
voor de dood van Salomo in 967 v. Chr. wijkt met zesendertig jaar af van het
tegenwoordig gangbare jaartal 931 v. Chr. De Tempelbouw te Jeruzalem ving aan
in het vierde regeringsjaar van Salomo in april 1003 v. Chr. en in oktober van
het jaar 996 v. Chr., zeven jaar later, was de Tempel afgewerkt.
Het
twaalfde regeringsjaar van Hiram op de tijdsbalk verankerd met het vierde
regeringsjaar van Salomo, is gelijk aan april 1003/maart 1002 v. Chr. Vanaf dit
jaartal gerekend arriveren we in het jaar 860 v. Chr. voor het zevende
regeringsjaar van de Fenicische koning Pygmalion. Het is in dat jaar dat de
zuster van Pygmalion: Dido, uit Tyrus moest vluchtten en datzelfde jaar nog
Carthago stichtte. In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, toon ik aan dat het jaar 860 v. Chr. getuige van een
meganatuurcatastrofe was, wat de revisie van de geschiedenis van de oudheid zo
boeiend maakt. Het zijn iedere keer puzzelstukjes die men kan samenvoegen zodat
het plaatje duidelijker wordt². Zo een belangrijk puzzelstukje is het
samenkomen van schijnbare toevalligheden zoals bijvoorbeeld de meganatuurcatastrofe
van kosmische oorsprong in het jaar 860 v. Chr. Dat jaar met de catastrofe werd
de oorzaak dat sommige Tyriërs naar nieuwe vestigingsplaatsen op zoek gingen. Wanneer
men de aangepaste chronologie van Edwin R. Thiele in verband met de
regeerperiode van Salomo hanteert mist men dit verband.
Het twaalfde jubeljaar van
oktober 856/september 855 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
openbaar worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn
thuisstad zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht, en vervolgens terug
de tijd in vanaf oktober 27/september 28 AD tot het eerste jubeljaar van
oktober 1395/september 1394 v. Chr., vijftig jaar na de intocht in het Beloofde
Land onder leiding van Jozua.
Uiteindelijk
zal onze reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Dunkirk is een oorlogsfilm van
de producer en regisseur Christopher Nolan (°1970-) die dit jaar in de
bioscopen getoond werd. De film verhaalt operatie Dynamo, de reddingsactie
van de Britse marine en luchtmacht voor hun door de Duitsers ingesloten troepen
in Noord-Frankrijk.
Ik heb
de film deze maand gezien en maak van mijn historische (oudheid) blog gebruik
om enkele van mijn indrukken in de vorm van een film-beoordeling aan mijn
lezers door te geven.
Duinkerken in
1940 is weliswaar geen oudheidgeschiedenis maar ligt toch al zevenenzeventig
jaar achter ons en de generatie van achttienjarigen toen, zijn door de dood
ingehaald. De geschiedenis van de uitredding van het grootste deel van het
Britse expeditieleger in 1940 was bepalend voor de uitkomst van de Tweede
Wereldoorlog die in september 1939 als een Europese oorlog tussen Groot
Brittannië geallieerd met Frankrijk tegen Nazi-Duitsland begonnen was. De
aanleiding was de onoplosbaarheid van het Pools-Duitse geschil omtrent de
vrijhaven Danzig en de Poolse corridor door voormalig Duits gebied naar de
Baltische Zee geweest. Hitler-Duitsland eiste in de zomer van 1939 de terugkeer
van de vrijstad Danzig naar het Reich en de toelating van Polen tot het
aanleggen van een extra autobaan en spoorlijn vanuit het Reich naar het sinds
1919 via het opgelegde vredesverdrag van Versailles, afgescheurde Oost-Pruisen.
Een jaar eerder in de zomer van 1938 was er de crisis rond Tsjecho-Slowakije
geweest dat aanvankelijk weigerde zijn Duitstalige gebieden aan het Reich af te
staan. In de lente van 1938 was Oostenrijk bij Duitsland ingelijfd, de zogenaamde
anschluss en het was voor Hitler-Duitsland de logica zelve dat ook de overige
Duitstalige gebieden in de sinds 1919 geschapen randstaten (na de ontmanteling
van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie) zoals Tsjecho-Slowakije, deze
gebieden zouden afstaan. Door bemiddeling van vooral Chamberlain, de premier
van Groot-Brittannië toen, was een conflict afgewend en werden de Tsjechen
aangemaand tot het opgeven van alle verzet en ging het zogenaamde Sudetenland met
zijn Duits-Oostenrijkse bevolking zonder strijd naar Groot-Duitsland. Toen de rest
van de meer-volkerenstaat Tsjecho-Slowakije daarop binnen zes maanden
desintegreerde als een gevolg in de eerste plaats door de afscheuring van de
Slowaken van de Tsjechen-staat op 14 maart 1939, gevolgd door de Hongaren en de
Polen die ook hun deel van de Tsjechen-staat opeisten, hield Chamberlain-Engeland,
Hitler-Duitsland hiervoor verantwoordelijk. Een direct resultaat was een Britse
garantie aan Polen in het voorjaar van 1939. Dit land was namelijk het volgende
doel van Hitler-Duitsland tot rechtzetting van het in 1919 te Versailles
opgelegde vredesverdrag.
Kaart uit een Belgische schoolatlas van
april 1939. Men merkt dat de algemene verwachting was dat Duitsland het uiteindelijk
toegestaan zou worden alle verloren gebieden in het oosten ten gevolge van het
vredesverdrag van Versailles in 1919 opnieuw te verkrijgen.
Duitsland
werd in 1919 als enige schuldige voor het uitbreken van de Grote Oorlog in 1914
veroordeeld en verplicht tot herstelbetalingen aan de overwinnaars, daarnaast
werd aan de nieuw opgerichte staat Polen een transithaven aan de Baltische Zee
geschonken met een Poolse corridor door Duits land naar de zee. In het westen
ging het Duitstalige Elzas-Lotharingen terug naar Frankrijk en verkreeg België
het Duitstalige gebied van Eupen-Malmedy-Sankt Vith. Het was de tijd van het
landjepik. In het noorden ging een gedeelte van Sleeswijk-Holstein met haar Deense
inwoners terug naar Denemarken. Het Duitse koloniale rijk in Afrika en Azië
werd onder de overwinnaars verdeeld waarbij Engeland de vetste delen toegewezen
kreeg. Ook de Belgen kregen een stukje van Duits Oost-Afrika in de vorm van het
mandaatgebied Roeanda-Oeroendi. De Belgen hadden dan weliswaar tijdens de
eerste wereldoorlog Tabora, de hoofdstad van Duits Oost-Afrika veroverd, maar
ook zij werden door de Engelsen en Fransen te Versailles in 1919 gedicteerd
betreffende wat kon en niet kon. De Britten pikten Duits Oost-Afrika: Tanganyika,
in en de Belgen kregen slechts twee kruimeltjes van de grote taart.
Ik
schrijf deze inleiding ter aantoning van de schuld die de overwinnaars van
november 1918 dragen in verband met het uitbreken van een tweede wereldoorlog
slechts twintig jaar later. Engeland dat zich in mei 1940 in Vlaanderen
militair verpletterd zag droeg in wezen medeschuld aan het tweede conflict met
Duitsland als een gevolg van hun behandeling van een verslagen vijand in
1918/1919.
In
november 1918 was er in het oorlog moede Keizerrijk Duitsland revolutie uitgebroken
en werd er om een wapenstilstand met de geallieerden verzocht op basis van een
te onderhandelen vredesverdrag. Dat vredesverdrag is er in juni 1919 gekomen echter
niet op basis van onderhandelingen maar als een dictaat van de overwinnaars. De
Engelse blokkade van de Duitse zeehavens werd in november 1918 ook niet
opgegeven maar doorgezet tot de zomer van 1919 met als resultaat
honderdduizenden hongerdoden in het algemeen verzwakte Duitsland. De Duitse
delegatie in Versailles in 1919 mocht niets onderhandelen maar kreeg integendeel
een ultimatum voorgeschoteld waarbij zij het vredesdictaat konden tekenen of de
volledige bezetting van Duitsland door de geallieerden verkiezen. Zij tekenden
het document waarbij belangrijke delen van hun territorium met bevolking naar
vreemde overheersing ging en hun koloniaal rijk voor hen volledig verloren
ging. Bovendien aanvaarden zij de schuldige voor het uitbreken van de grote
oorlog geweest te zijn met de verantwoordelijkheid tot het betalen van buitenproportionele
herstelbetalingen aan de overwinnaars die zichzelf tot slachtoffer
declareerden. De jonge Duitse republiek die na het vertrek van de keizer
uitgeroepen was had geen schijn van kans zich als volwaardige democratie te ontwikkelen
noch te handhaven. De straten werden in de jaren twintig van de twintigste eeuw
beheerst door de met elkaar rivaliserende communisten en nationaalsocialisten,
twee extreme antidemocratische bewegingen die elkaar naar het leven stonden. De
Duitse communisten werden gedirigeerd vanuit Moskou-Rusland.
Het
tsaristische Rusland was in 1917 met de novemberrevolutie (oktober volgens de
juliaanse kalender) door de communisten onder leiding van Lenin neergeslagen en
deze hadden daarop een vredesverdrag met het Keizerrijk Duitsland gesloten.
Nadat de communisten via een bloedige burgeroorlog orde op zaken in Rusland
gebracht hadden maakten dezen zich op om daarna de rest van de wereld met hun
communistische boodschap te veroveren. De Komintern of communistische
internationale was door Lenin in maart 1919 te Moskou opgericht met het doel van
het oprichten van communistische partijen in de landen van het westen. Hun doel
was over de gehele wereld een internationale proletarische revolutie te
bewerken ter vestiging van de dictatuur van het proletariaat. De leiding van
dit alles geschiedde sinds 1922 vanuit Moskou met de nieuwe dictator Stalin aan
het hoofd. Het geïndustrialiseerde Duitsland was voor hen een belangrijk doel
van waaruit zij hoopten de rest van Europa te kunnen onderwerpen.
Voor de
westerse grootmachten van 1919 was Sovjet-Rusland sindsdien een bedreiging en
werd het land als een paria behandeld. Zij waren niet uitgenodigd in
Versailles.
Het Tsaristische
Rusland was een van de medeschuldigen voor het uitbreken van de eerste
wereldoorlog in de zomer van 1914. Het was de mobilisatie van het Russische
leger geweest dat de dominostenen in beweging bracht. De grote oorlog die in
1914 uitbrak kwam ook zo maar niet uit de lucht vallen maar was al jaren
daarvoor gepland en voorbereid. Er waren vier hoofdschuldigen voor het
conflict: Frankrijk, Rusland, Engeland en Duitsland. In deze volgorde
maar alle vier gelijk wat hun verantwoordelijkheid betreft. Vooreerst Frankrijk
dat sinds de oorlog van 1870 aan de terugwinning van Elzas Lotharingen werkte
door middel van nieuwe bondgenootschappen aangezien het te zwak was om
Duitsland alleen aan te pakken. Hun eerste bondgenoot was Rusland waar de tsaar
droomde van een Groot-Slavisch Rijk met Rusland als leider. Rusland s doel was
hier de neerwerping en ontmanteling van de Oostenrijks-Hongaarse
Dubbelmonarchie met vele Slavische volken binnen haar grenzen zoals Tsjechen,
Slowaken, Polen, Oekraiëners, Roethenen, Kroaten, Slovenen en Serviërs. Oostenrijk-Hongarije
was echter een bondgenoot van het Keizerrijk Duitsland en kon aldus niet
aangepakt worden zonder met Duitsland in conflict te geraken. Hier raakten de
belangen van Rusland en Frankrijk elkaar met Duitsland als een
gemeenschappelijke hinderpaal die verwijderd moest worden. Voor Frankrijk was
dit de voorwaarde tot het verkrijgen van Elzas Lotharingen en voor Rusland de
voorwaarde tot aanhechting van de Oostenrijks-Slavische gebieden bij hun Rijk.
Deze
coalitievorming tegen Duitsland werd echt gevaarlijk toen Engeland aan het
begin van de twintigste eeuw besloot om een verbond met Frankrijk te sluiten,
gericht tegen Duitsland. Zij hadden hun zinnen op het koloniaal rijk van de
jonge Duitse staat gezet en begeerden de wereldwijde Duitse export van goederen
te vervangen door Britse producten. Made in Germany was een van de redenen
voor het uitbreken van de grote oorlog in 1914. Het was sinds 1904 wachten op
de juiste gelegenheid om de militaire machinerie in beweging te zetten. Deze
gelegenheid deed zich voor toen de Oostenrijkse kroonprins en diens echtgenote
in juni 1914 door een Servische terrorist in Sarajevo in de Oostenrijkse (Slavische)
provincie Bosnië-Herzegovina vermoord werden. Oostenrijk legde de schuld voor
het moordcomplot bij het naburig Servië dat echter door Rusland gesteund werd.
De opgestelde dominostenen begonnen te wankelen en de eerste dominosteen viel
toen Rusland besloot te mobiliseren tegen Duitsland, de beschermer van Oostenrijk-Hongarije.
Binnen de maand stond Europa in brand. Duitsland was de vierde medeschuldige
voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Uiteraard wist Duitsland via
zijn kanalen van de geheime diplomatie tussen Frankrijk en Rusland tegen hen
gericht en hadden zij zich militair voorbereid tot het neutraliseren van de
dreiging. Een oorlog op twee fronten tegelijkertijd werd terecht als zeer
moeilijk betracht en daarom was het plan voorzien om vooreerst in het Westen
Frankrijk te verslaan door middel van een oprukken door het neutrale België
heen in een omsingelingsslag voor het Franse leger dat tegenover Elzas en
Lotharingen ontplooid was. Na het verslaan van het Franse leger zou het
Russische leger aan de oostelijke grens aangepakt worden en verslagen. De
bedoeling was om een vergroot Duits bastion tegen het oosten op te richten.
Toen men vernam dat Engeland de Frans-Russische as vervoegd had zag Duitsland
als enige tegenmaatregel de uitbreiding van haar zeevloot in de Noordzee. Een
actie die Engeland nog meer reden gaf ter uitschakeling van de Duitse militaire
macht. Hun bedoeling was om de Duitse eenheidstaat door de legendarische Bismarck
opgericht te herleiden tot de oorspronkelijke staat van de verschillende
vorstendommen.
De
Belgische koning Albert I werd door de Duitse Keizer benaderd voor toelating
van het doortrekken van het Duitse leger op weg naar Frankrijk met als beloning
voor België de terugkeer van de verloren provinciën aan Frankrijk:
Frans-Vlaanderen, Artesië en Picardië. De Belgische koning, de Saksen-Coburger
Albert I, mocht dan wel van Duitse afstamming zijn grondwettelijk was hij op
dit domein ondergeschikt aan de regering. België was in 1914 een Franstalige
unitaire staat met een Nederlandstalige meerderheid die monddood was en haar
rechten miste. Moest er in 1914 een federale staat België bestaan hebben zoals
we die vandaag kennen dan had er vermoedelijk in de kamer een fiks debat
plaatsgevonden over het voorstel van de Duitse keizer. De mogelijke uitkomst van
zulk een hypothetisch debat vandaag voorspellen is onmogelijk.
De
kanonnen van Augustus deden in 1914 hun werk en de verschillende nationale
legers kwamen in beweging voor een frisse vrolijke oorlog waar iedereen van
dacht dat het met Kerstfeest 1914 allemaal voorbij zou zijn. Het resultaat was
uiteindelijk een bloedbad dat meer dan vier jaar zou aanhouden en zou
resulteren in een verscheurd Europa met fascisten en communisten in vele landen
als nieuwe realiteit.
Hoewel
het historisch vandaag geduid kan worden dat er vier schuldigen waren en niet
alleen Duitsland werd dit laatste land in 1919 als de enige schuldige
gebrandmerkt en gestraft. Engeland en Frankrijk kwamen uiteindelijk verzwakt
uit dit conflict en waren in 1938 niet in staat het nieuwe
nationaalsocialistische Duitsland aan te kunnen. Daar komt bij dat de Britse
regeringen voor dat Chamberlain het roer overnam in Sovjet-Rusland een groter
gevaar zagen dan in Nazi-Duitsland. De invoering van de dienstplicht en
uitbreiding van het Duitse leger in 1935 werd aanvaard, alsook de
militarisering van het Rijnland door Duitsland in 1936. Het vlootverdrag tussen
Baldwin-Engeland en Hitler-Duitsland waarbij Duitsland toegestaan werd zijn
vloot tot de sterkte van een derde van de Britse vloot uit te breiden was
getekend met in het achterhoofd de dreiging van Stalin-Rusland dat zijn leger
en marine alsmaar uitbreidde tot een niveau dat gelijk was aan de sterkte van alle
legers wereldwijd samen. Het is geweten dat Baldwin-Engeland die zich in
Spaanse burgeroorlog van 1936-1939 neutraal opstelde, de fascist Franco verkoos
boven een mogelijke Bolsjewistische overwinning in Spanje. Te laat besefte men
dat in Duitsland sinds 1933 een psychopathische dictator aan de macht was die
zijn eigen programma zoals uiteengezet in zijn boek Mein Kampf aan het
uitvoeren was. Men had in de jaren twintig de jonge Duitse republiek als
volwaardig moeten behandelen en het vredesverdrag van 1919 herzien. In 1933 was
het voor dit mogelijk scenario te laat.
De
Britten begonnen pas echt aan hun herbewapening na de München-akkoorden van
1938 en vertrouwden op het Franse leger toen zij op 3 september 1939, drie
dagen na de Duitse invasie van Polen, Duitsland de oorlog verklaarden. Buiten
het doorvoeren van een maritieme blokkade en het trachten te betrekken van
zoveel mogelijk neutrale landen bij het conflict, hadden zij geen plan voor het
voeren van hun oorlog. Daarbij komt dat Nazi-Duitsland een pakt gesloten had met
Stalin-Rusland, een land dat hun van alle grondstoffen nodig voor het voeren
van een oorlog voorzag. De zeeblokkade mocht dan weliswaar werken maar was een
lachertje als een gevolg van de Russische leveringen aan Duitsland. Als een
gevolg van dit bijzondere pakt tussen Russen en Duitsers was Duitsland
bovendien in staat om in de lente van 1940 al zijn divisies, zijn gehele leger
in het westen te ontplooien. Het restant-Polen en Tsjechië werden door
politie-eenheden en gewapende arbeidsmannen (O. T.) in bedwang gehouden.
Ik
schrijf deze inleiding tot het beter begrijpen van de toestand op 10 mei 1940
toen de Duitse legers hun offensief tegen het westen begonnen.
De film Dunkirk brengt
zulk een inleiding niet en plaatst de kijker ineens voor de omsingelde
geallieerde legers in Noord-Frankrijk en Vlaanderen. Er wordt een aantal van
400.000 soldaten vermeldt die dienen geëvacueerd te worden, wat onmiddellijk
vragen oproept. Het Britse expeditieleger in Frankrijk bestond uit slechts tien
divisies met in totaal iets meer dan 200.000 man, de helft van het getal dat de
filmmaker opgeeft. De overige zijn dan Fransen en Belgen hoewel dat niet
vermeld wordt en het vermoeden laat dat Britten bedoeld zijn. Als de sfeerfilm
van Nolan begint zien we een kleine groep Britse soldaten Duinkerken
binnentrekken waar zij echter onmiddellijk door zowel Franse als Duitse soldaten
onder vuur worden genomen.
Tegelijkertijd
dwarrelen flyers uit de lucht op de soldaten neer. De flyer toont een kaart met
de frontlijn van 24 mei 1940 en de boodschap dat de geallieerde legers
omsingeld zijn en beter hun wapens kunnen neerleggen. De film is nog geen tien
minuten bezig of de eerste schoonheidsfouten doen zich al voor. Op 24 mei
stonden de Duitsers namelijk nog niet in de straten van Duinkerken maar ruim
daarbuiten zoals de kaart overigens laat zien. Op 24 mei was ook het Belgische
leger nog niet uitgeschakeld maar woedde de slag aan de Leie met een
betreurenswaardige hoge tol aan mensenlevens aan Belgische zijde. De Belgen
komen nochtans in de film niet aan bod. Het kleine neutrale België had op 10
mei 1940 een leger van 600.000 man gemobiliseerd dit in contrast met de Britten
die sinds hun oorlogsverklaring van 3 september 1939 slechts iets meer dan 200.000
man in Frankrijk gestationeerd hadden. Maar zoals eerder opgemerkt vertrouwden
zij op het Franse leger. Tot hier even mijn eerste indruk van de film die
vooral sinds ik de trailer bekeken had wel wilde zien. De trailer toont al iets
van de audiovisuele kracht van de film met speciale effecten die alleen met de
huidige computertechnologie mogelijk zijn.
Nolan
toont het Duinkerkenepos van 1940 vanuit drie invalshoeken: land, zee en lucht.
De verschillende personages in de film worden niet geïntroduceerd maar men zit
meteen middenin de gefilmde chaos van Duinkerken zonder enige verhaalstructuur.
Dat hij
slechts een patrouille van drie Spitfires toont die over het kanaal opereren
ter bescherming van de geallieerde schepen ervaarde ik teleurstellend als historisch
niet correct. De RAF Royal Air Force had namelijk zestien eskaders jagers over
het kanaal ingezet of ongeveer 250 vliegtuigen waarvan er een honderdtal
verloren gingen. De Duitsers verloren ruim honderddertig vliegtuigen gedurende
de geallieerde evacuatie. Hoewel de film Dunkirk prachtige animatiebeelden
van drie ingezette Spitfires weergeeft geeft dit niet een correct beeld weer
van de armada van vliegtuigen die dagelijks over het kanaal en boven de
stranden strijd voerden. Ook aan Duitse zijde toont Nolan in de film een
eenzame Heinkel-111 bommenwerper die een schip in het vizier neemt en daarop
door de Spitfires onderschept wordt. Het is een prachtige historisch correcte
animatie van Heinkel s en Stuka s maar ik had meer vliegtuigen in de lucht
afgebeeld.
Hierboven
ziet u een situatiekaart van het frontverloop op 24 mei 1940. Rechtsboven op de
kaart ziet men de opstelling van het Belgische leger aan de Leie. Op de
rechtervleugel van het Belgische leger zitten de Britten opnieuw in hun
stellingen aan de Frans-Belgische grens, vanwaar ze op 10 mei 1940 naar de
Dijle-stelling in België waren vertrokken. Na de Duitse doorbraak bij
Sedan op 14 mei 1940 waar een geheel Frans leger op de loop ging, trokken de
Britten zich volgens plan samen met het Belgische leger terug op de Schelde en
daarna als een gevolg van de gelukte Duitse doorbraak naar het kanaal, trokken zij
zich verder terug op hun oorspronkelijke stellingen aan de grens. Buiten
achterhoedegevechten heeft het Britse leger in mei 1940 nooit een echte
veldslag dienen uit te vechten. Op de kaart ziet men ook duidelijk dat indien
de Duitsers een wig tussen de Britten en het Belgische leger hadden kunnen drijven,
de Britten gelegerd aan de Frans-Belgische grens, Duinkerken nooit hadden
kunnen bereiken. Het is de slag aan de Leie en het volhouden van de Belgen tot
de avond van 27 mei dat de Britten redde. Dit heeft nooit in de
geschiedschrijving over de tweede wereldoorlog die overigens door
Anglo-Amerikanen gedomineerd wordt, veel aandacht gekregen. In de film van
Nolan ook al helemaal niet.
Een
volgende vaststelling die ik in de loop van de film deed is dat nooit of
nergens iemand van hoog tot laag de naam God in de mond neemt. Vandaag in de
derde generatie van de ontkerkelijking in Europa heel normaal maar niet in
1940. Een tijd terug las ik in de krant dat de Belgen vandaag de koelste
godsdienstminnaars in Europa zijn. Ik neem aan dat de situatie in Engeland
vandaag iets beter is.
Wanneer
men echter een historische film maakt zoals die van Nolan over Dunkirk 1940,
dient het historische kader te kloppen. En dat correcte historische kader was
dat God en religie een onlosmakelijk deel van de Britse cultuur was.
Het land was samen met zijn Dominions en Commonwealth het grootste protestantse
land ter wereld met bovendien koning Georges VI als hoofd van de Engelse kerk,
de C.O.E. Church of Engeland.
Op
zondag 26 mei 1940 riep koning Georges VI de Britten tot een National Day of Prayer op dat door
miljoenen Britten over heel het eiland werd opgevolgd. Zie link: https://www.youtube.com/watch?v=1zbUqeYnyxw
Men
besefte op 26 mei dat het noodlot toesloeg en dat menselijk gezien de kans
groot was dat het Britse expeditieleger zou ondergaan met alle gevolgen van
dien. Het wonderlijke is dat het zeewater in het kanaal daarop extreem kalm
werd, iets dat in geen dertig jaar was voorgekomen en dan nog gedurende tien
dagen, de periode van de inscheping vanaf de stranden bij Duinkerken. De
inscheping vanaf de stranden met kleine boten was alleen mogelijk omdat de zee zo
vlak als een spiegel was met haast geen deining. De dag na de inschepingen
beukten de golven opnieuw tegen de stranden aan.
De film
van Nolan laat hier niets van zien. Integendeel de opnamen tonen de
moeilijkheid van het inschepen in sloepen bij gewone deining toen de film
gedraaid werd. Ik nodig mijn lezers uit om op het internet enkele documentaires
over het Dunkirk-epos op te zoeken en in het bijzonder op de wonderlijke kalme
zee te letten. Zie o.a. de link: https://www.youtube.com/watch?v=PGjGdksK37Y
De
inscheping vanaf de stranden maakte het mogelijk uiteindelijk ruim 335.000
soldaten (geen 400.000) in te schepen waarvan ongeveer 200.000 Britten en
135.000 Fransen.
Toen
alles voorbij was werd op zondag 9 juni 1940 in alle kerken in Groot-Brittannië
een Day of National Thanksgiving gehouden. Dit laatste nogmaals ter
illustratie dat God en religie geen dode letter in het Engeland van 1940 waren.
Ik heb
in 2007 een boek over de tweede wereldoorlog gepubliceerd waar ik in het
bijzonder metahistorische accenten trachtte te leggen. Hierna een citaat uit
mijn boek dat betrekking op het wonder van Duinkerken heeft:
Citaat:
HET WONDER VAN DUINKERKEN.
De manier waarop de Britten 338.000
geallieerde soldaten vanuit Duinkerken konden redden kan als een wonder
omschreven worden. Menselijk kunnen speelde zeker een rol en de prestaties van
de Royal Navy en de RAF die boven de stranden een ware luchtslag uitvochten
waren mee bepalend. Maar het feit dat het Kanaal zelf opmerkelijk rustig was en
dat Hitler op 24 mei zijn 'Panzers' tot staan had gebracht, waren feiten waarop
het Britse opperbevel geen invloed had. Voor wie geestelijke ogen en oren heeft
is de hand Gods in dit gebeuren zichtbaar. Een armada van schepen aller aard
bracht met achterlating van hun materieel, het leger veilig naar Engeland. Deze
geslaagde terugtocht gaf Engeland gelegenheid om de strijd verder te zetten en
was een garantie op hoop voor bezet Europa. We moeten bedenken dat indien het
Britse expeditieleger zou zijn vernietigd Engeland evenals Frankrijk om een
wapenstilstand had moeten verzoeken. Bij de aanvang van mijn werk heb ik
kritiek geleverd op Engeland, vanwege het feit dat het met Frankrijk een
bepaalde politiek tegen het Duitsland van 1918 heeft gevoerd dat het zaad van
de Tweede Wereldbrand in zich droeg. Door de uithongering en vernedering van
het Duitse volk na 1918 hebben Engeland en Frankrijk een pad gelegd voor de
duistere machten die bezit hebben genomen van de Duitse ziel. Wanneer nu echter
in 1940 het nationaalsocialistische Duitsland zijn 'Nieuwe Orde' opdringt aan
Europa zodat Engeland alleen overblijft om weerstand te bieden tegen dit
goddeloze systeem dan dwingt deze realiteit ons tot sympathie voor Engeland. In
Engeland is nu een regering van nationale eenheid aan de macht met Winston
Churchill als eerste minister en bezield om de strijd verder te zetten.
De nationaalsocialistische leer is een
ideologie die bezit wilde nemen van de hele mens ook van zijn denken. Het facet
dat na de Tweede Wereldoorlog vooral belicht werd is de rassenleer. Dominerend
in de nationaalsocialistische leer is het antisemitisme en de superioriteit van
de Germaanse mens. De rassenleer was niet exclusief nationaalsocialistisch maar
vindt men al terug bij Nietsche en andere denkers uit de negentiende eeuw. Door
de slechte leefomstandigheden in Duitsland na 1918 en in de jaren twintig
vinden de nazi's in het Duitse volk een voedingsbodem om hun waanideeën aan de
man te brengen. Duitsland diende machtiger te worden. Het diende als
'Herrenvolk' Europa te regeren. Het nationaalsocialisme legde de nadruk op 'het
volk', het eiste een onvoorwaardelijk opgaan van het individu in de gemeenschap
en de gehoorzaamheid aan één leider: " Führer befehl, wir folgen"!
Een andere slagzin was: Du bist nichts, Dein Volk ist alles. De Joden werden
aangewezen als de schuldigen voor alle tegenslag van het Duitse volk en daarom
vervolgd. Uiteindelijk was een 'Endlösung' voorzien, waarbij door genocide
4.851.200 Europese Joden enkel en alleen al in de vernietigingskampen
Auschwitz, Chelmno, Belzec, Sobibor, Maidanek en Treblinka, vergast en
gecremeerd zijn geworden. Daarbij komen nog de ontelbare honderdduizenden die
in westelijk Rusland in 1941 al bij het oprukken van de Wehrmacht ter plaatse
van kant werden gemaakt. Het totaal moet ongeveer liggen bij zes miljoen Joden,
allen slachtoffer van deze rassenleer. Dat deze leer demonisch geïnspireerd was
is duidelijk en het is opmerkelijk dat het 'protestantse' Engeland, als volk de
geestelijke kracht heeft om de 'Nieuwe Orde' te weerstaan. Zo werd het zelfs de
enig resterende macht in Europa om het joods-christelijke cultuurgoed te
bewaren.
DE ROL VAN ENGELAND IN HET LOT VAN EUROPA
God zond de wind, luidde de historische
uitspraak over het wonder van de vernietiging van de Spaanse armada in 1588.
God verbood de wind te waaien, zou de uitspraak kunnen zijn over het wonder
van de redding uit Duinkerken in 1940... Het hierna volgende citaat gaat over
dit wonder: Want als gedurende deze dagen de wind was opgestoken zou een
complete zeeramp het gevolg zijn geweest. Het inladen van de soldaten op de
stranden zou trouwens praktisch ondoenlijk zijn geweest. Maar de zee was en
bleef kalm en spiegelglad, een week lang. Dat was ongewoon in het Kanaal. Een
dag na afloop van de operatie stak de wind op en beukten hoge golven de
verlaten stranden.
De laatste vierhonderd jaar is het handelen
van Groot-Brittannië als protestantse natie dikwijls bepalend geweest voor het
verdere bestaan van een vrij Europa. De eerste bedreiging was die van Philips
II van Spanje die Europa wilde verenigen en de contrareformatie met haar
absolutisme grondvesten. De enige gevaarlijke tegenstander was Engeland. In de
zestiende eeuw was alleen Noordwest-Europa namelijk redelijk veilig
overgebleven doch verdeeld. Duitsland bijvoorbeeld bestond als eenheidsstaat
nog niet maar was samengesteld uit tientallen vorstendommen. Noord-Nederland
had zich weliswaar boven de grote rivieren tegen de opdringende Spanjaarden
kunnen handhaven maar dit alles zou voor Philips II gevallen zijn bij een
geslaagde landing in Engeland. Daarom geloof ik ook dat God verantwoordelijk is
voor de vernietiging van de Spaanse Armada op weg naar Engeland in 1588. Een
volgende antichrist die zich aandiende was Napoleon die in de achttiende eeuw
Europa wilde verenigen en zijn nieuwe orde vestigen. Ook toen was het alleen
Engeland dat deze dictator weerstond en garant stond voor een nieuw en vrij
Europa. De Conventie van Wenen volgend op de slag bij Waterloo in 1815 zag de
langst durende vrede die West-Europa ooit kende. Tijdens de Eerste Wereldoorlog
1914/1918 was het Engeland s alliantie met Frankrijk en Rusland dat het tij
voor Frankrijk deed keren. Het verloop van de geschiedenis kennen we. In 1940
stond Engeland weer alleen tegen de zoveelste dictator die zich op het
continent aandiende. Ditmaal echter was het een tot de tanden toe bewapende
despoot die erop uit was zijn duizendjarig rijk te vestigen. Engeland had
militair onvoorbereid, deze man de oorlog verklaard en zag zich nu haast totaal
verpletterd. Het kleine Britse expeditieleger van slechts 200.000 man was na
amper tien dagen strijd omsingeld in Vlaanderen en Noord-Frankrijk met slechts
één uitweg: de zee. Het is hier dat ik meen dat de HERE God weer heeft
ingegrepen. Net zoals bij de vernietiging van de Spaanse Armada gebruikte Hij
de natuurelementen. Alleen met dit verschil dat de zee nu kalm bleef wat de
inscheping vanaf de stranden bij Duinkerken mogelijk maakte. Wanneer men enkele
degelijke werken over de Tweede Wereldoorlog naslaat, dan blijkt dat er
inderdaad iets ongewoons met de zee gaande was tussen 21 en 31 mei 1940. Mijn
eerste citaat was dat van L. J. Hartog
uit zijn boek en morgen de hele wereld.
Deze onderzoeker stelt dat de zee een week lang kalm en spiegelglad was en dat
één dag na afloop van de evacuatie van het Britse leger de wind opstak en hoge
golven op de verlaten stranden beukten. Dat er iets met de zee aan de hand was
vinden we in verschillende studies terug. Het hierna volgende citaat spreekt
boekdelen: De zee is wonderbaarlijk kalm; bij de minste achter-vloed zou het
gebruik van de stranden onmogelijk zijn, wat tot gevolg zou hebben dat het
effect van de evacuatie tot de helft zou worden teruggebracht"
Een ander wonder waren de 'toevalligheden'
van het weer dat dikwijls in het nadeel van de Luftwaffe werkte. Vermoedelijk
had Göring de evacuatie niet kunnen verhinderen maar hij had veel meer schade
kunnen toebrengen. Telkens waren er wolken, regen en mist, op voor de
Luftwaffe ongelukkige momenten. Er vonden zware luchtaanvallen plaats op 27
en 28 mei, en op 1 juni. Telkens was er de volgende dag een mistlaag die de
Duitsers verhinderde om de resultaten van hun bombardementen te evalueren.
Positief voor de Duitse Luftwaffe was het feit dat zij zelden de dichtbevolkte
stranden met mitrailleurvuur bestookte. Ook werden er nooit fragmentatiebommen
gebruikt die een verschrikkelijke tol aan levens op de stranden geëist zouden
hebben. Vreemd is dat de Luftwaffe tijdens deze periode, Dover en andere
ontschepinghavens niet aanviel. Duizenden geallieerde soldaten meer zouden
gesneuveld zijn. We moeten bedenken dat indien het Britse Expeditieleger zou
zijn vernietigd Engeland vermoedelijk net zoals Frankrijk, een wapenstilstand
met Nazi-Duitsland had moeten sluiten. Zeker met betere voorwaarden dan deze
die Frankrijk accepteerde, maar het had in ieder geval geresulteerd in een
Nazi-Duitse heerschappij van het Europese continent. Dit is een variant dat
zich in deze tijdsperiode had kunnen voordoen. Italië was aldus ook buiten de
oorlog gebleven. Er zou geen oorlog in de Balkan of de Middellandse Zee hebben
plaatsgevonden en Duitsland zou er vermoedelijk in 1941 in geslaagd zijn het
Rode Leger te vernietigen. Het resultaat zou vermoedelijk een nazificering van
het hele continent geweest zijn met alle gevolgen van dien. Dit alles werd
vermeden door de redding van het Britse leger van de stranden bij Duinkerken.
Dit is een hypothese en moet als een variant beschouwd worden. Ik besef dat we
in een postchristelijk tijdperk leven en dat mijn betoog over een Goddelijke
tussenkomst over het slagveld rondom Duinkerken en vooral over de zee voor vele
van mijn lezers als wereldvreemd moet overkomen. Dit ongeloof neemt echter de
realiteit niet weg van die andere dimensie en van de geestelijke machten die
hun strijd om planeet aarde voeren. De strijd van duisternis tegen Licht is
naar mijn mening voor wie wil zien waar te nemen. Einde
citaat.
Het laatste schip dat Duinkerken verliet
was de Belgische trawler A5 van het Marinekorps in de nacht van 2 op 3 juni
1940 met 240 Franse soldaten en hun officieren aan boord.
De evacuatievloot bestond volgens Churchill
uit 693 Britse en 168 geallieerde vaartuigen aller aard, hoewel deze cijfers
tussen de verschillende auteurs afwijken. De vermelde geallieerde vaartuigen
waren vooral Nederlandse en Belgische schuiten.
Hierna
een boekbeoordeling van de hand van Jan van Barneveld:
De
Vlaamse auteur Robert de Telder heeft een bijzondere belangstelling voor
geschiedenis. Bijbelse geschiedenis in zijn boeken Van Noach tot Christus en
Kroniek van het oude Israël. Wereldgeschiedenis van de oudheid in Kronos,
waarin hij de chronologie van de oudheid aan een kritisch onderzoek onderwerpt.
Zijn vlijtig verzamelen en onderzoeken van feiten en gegevens, gebeurtenissen
en ontwikkelingen heeft hij in bovengenoemde boeken voor ons ten nutte willen
maken. De Tweede Wereldoorlog door het oog van een Belg is een interessant
historisch document. Drie zaken spelen door het hele boek heen. De persoonlijke
ervaringen van zijn vader, die een deel van de oorlog als dwangarbeider in
Duitsland doorbracht. Wat de Holocaust en de demonie van Hitler en ook Stalin
betreft probeert de schrijver metahistorische accenten te leggen. Hij legt ook
een vinger bij de zegen en de vloek (Gen. 12:3) over Europese landen die
samenhangt met hun behandeling van het Joodse volk. In zijn uitvoerige
literatuurlijst treffen we dan ook het beroemde boek aan van Normann Grubb: Op
de bres, het leven van Rees Howells. De hoofdmoot van dit boek is de
geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. De ontwikkelingen van de oorlog in
landen als Frankrijk, Denemarken, Noorwegen, Nederland, Oost Europese landen en
vooral België komen ter sprake. De Duitse opmars, het doorzettingsvermogen van
Churchill (zijn boek De Tweede Wereldoorlog is een belangrijke bron voor De
Telders boek), het 'halt!' van Stalingrad, de opmars van de geallieerden, alles
komt uitvoerig toegelicht met kaarten en foto's ter sprake. Door een
gedetailleerde inhoudsopgave is het goed mogelijk om het boek ook als
naslagwerk te gebruiken. Een paar gevoelige onderwerpen die ter sprake komen en
waarbij de 'neutrale Belg' zijn menig niet verdoezelt, zijn de rol van de Rooms
katholieke kerk, van paus Pius XII en het onbarmhartige en onnodige plat
bombarderen van Duitsland door de geallieerden (terwijl de spoorlijnen naar
Auschwitz Birkenau intact bleven, JvB). Ik werd tijdens het lezen wel wat
overweldigd door de grote hoeveelheid feiten die in een enorm tempo op me
afkwamen. Maar ja, zo ging het in Tweede Wereldoorlog.
Jan van
Barneveld
Hierna
een opgave van boeken die ik raadpleegde tot het schrijven van mijn
filmbeoordeling:
Winston
Churchill, DE TWEEDE WERELDOORLOG, 1948
Hans-Adolf
Jacobsen, Dünkirchen, 1958
De
Fabribeckers, de veldtocht van het Belgische Leger in 1940, 1966
Raymond
Cartier, DE TWEEDE WERELDOORLOG, 1968
STANDAARD,
GESCHIEDENIS VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG, 1977
Norman
Grubb, OP DE BRES, HET LEVEN VAN REES HOWELLS, 1980
L. J. Hartog,
EN MORGEN DE HELE WERELD, 1985
J.
Cleeremans, LEOPOLD III IN HET JAAR 40, 1986
Roger
Keyes, LEOPOLD III deel 1 & 2, 1986
John
Lukacs, DE KRACHTMETING, 1992
Guido Knopp, Hitler Eine Bilanz, 1995
Edward
Radzinsky, STALIN, 1996
J. H.
J. Andriessen, DE ANDERE WAARHEID, 1998
John
Lukacs, HITLER EN DE GESCHIEDENIS, 1999
Gerd
Schultze-Rhonhof, Der Krieg, der viele Väter hatte, 2003
John
Lukacs, Vijf dagen in Londen, 2005
Viktor
Suworow, Dmitrij Chmelnizki, Ueberfall auf Europa, 2009
Wie was de Bijbelse farao met de Hebreeuwse naam âSoâ ten tijde van de val van Samaria in 717 v. Chr.?
2
Koningen 17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, den
koning van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaria, en
regeerde negen jaren. 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN;
evenwel niet, als de koningen van Israël, die voor hem geweest waren. 3 Tegen
hem toog op Salmaneser, koning van Assyrië; en Hosea werd zijn knecht, dat hij
hem een geschenk gaf. 4 Maar de koning van Assyrië bevond een verbintenis in
Hosea, dat hij tot So, den koning van
Egypte, boden gezonden had, en het geschenk aan den koning van Assyrië niet
als te voren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrië,
en bond hem in het gevangenhuis. 5 Want de koning van Assyrië toog op in het
ganse land; ja, hij kwam op naar Samaria, en hij belegerde haar drie jaren. 6
In het negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrië Samaria in, en voerde
Israël weg in Assyrië, en deed ze wonen in Halah, en in Habor, aan de rivier
Gozan, en in de steden der Meden. (Statenvertaling)
De
Hebreeuwse naam So komt niet in de gekende Egyptische koningslijsten voor en
dus bestaat de taak er in deze Bijbelse koning over Egypte met een Egyptische
naam te identificeren. Farao So heerste volgens de Bijbel over Egypte tijdens
de belegering van Samaria door de Assyriërs van 720 tot 717 v. Chr.
De
Statenbijbel en de Engelstalige King James Bijbel hebben beide de naam So
onvertaald gehandhaafd. Zo ook de NBG en NBV vertalingen. Ook de Joodse
historicus Flavius Josephus (Joodse Oudheden, Bk IX, xiv) uit de eerste eeuw
van de westerse tijdrekening, vermeld de naam So als koning van Egypte ten
tijde van de val van Samaria.
De Septuagintbijbel
LXX echter, de Griekse vertaling van
het Oude Testament daterend uit de derde eeuw voor Christus en tot stand
gekomen in Alexandrië in Egypte, heeft het Hebreeuwse So als Segor neergezet. Maar ook deze naam
vinden we niet terug in de ons bekende Egyptische koningslijsten. De betekenis
van de naam Segor is standvastigheid of sterkte wat misschien een hint
inhoudt naar een mogelijke identificatie.
SEPTUAGINT, IV Kings, Chapter 17
1 In the twelfth year of Achaz king of Juda began Osee
the son of Ela to reign in Samaria over Israel nine years. 2 And he did evil in
the eyes of the Lord, only not as the kings of Israel that were before him. 3
Against him came up Salamanassar king of the Assyrians; and Osee became his
servant, and rendered him tribute. 4 And the king of the Assyrians found
iniquity in Osee, in that he sent messengers to Segor king of Egypt, and brought not a tribute to the king of
the Assyrians in that year: and the king of the Assyrians besieged him, and
bound him in the prison-house. 5 And the king of the Assyrians went up against
all the land, and went up to Samaria, and besieged it for three years. (LXX)
Maar
laat ons eerst de tijdsconstructie schilderen waar de hiervoor beschreven
geschiedenis in moet passen. De val van Samaria dateer ik in 717 v. Chr. en dit
in afwijking van het gangbare jaartal 722 v. Chr. Dit laatste jaartal is foutief
gebaseerd op de verankering van de Bijbelse koningslijst met de van Assyrische
koningslijst door de geleerde Edwin R. Thiele. Zie mijn boek De Assyriologie herzien, 2012. De
gevestigde Assyriologie gaat er bovendien van uit dat Sargon II de veroveraar van Samaria was en verantwoordelijk voor de
wegvoering van de tien stammen in ballingschap. De Bijbel stelt echter duidelijk
dat het de Assyrische koning Salmaneser
V was die Samaria innam. Salmaneser was de zoon en opvolger van Tiglath
Pileser III, Assyrische koningen die tijdens hun regeerperiode expansionistisch
buiten hun gebied traden en een gesel voor de buurlanden werden. Het zijn ook namen
van koningen die voor deze periode bij name in de Bijbel terug te vinden zijn.
Egypte
was tijdens deze periode geen grootmacht meer en bovendien was de Nijldelta verdeeld
over verschillende huizen of dynastieën. De profeet Jesaja bijvoorbeeld die
optrad tijdens deze epoque beschrijft Egypte aldus:
Jesaja 30:1 Wee den kinderen, die afvallen, spreekt de HEERE, om een
raadslag te maken, maar niet uit Mij, en om zich met een bedekking te bedekken,
maar niet uit Mijn Geest, om zonde tot zonde te doen; 2 Die gaan, om af te
trekken in Egypte, en vragen Mijn mond niet; om zich te sterken met de macht
van Farao, en om hun toevlucht te nemen onder de schaduw van Egypte. 3 Want de
sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte zijn, en die toevlucht onder de
schaduw van Egypte tot schande. 4 Wanneer zijn vorsten zullen geweest zijn tot Zoan, en zijn gezanten zullen gekomen zijn tot nabij Chanes; 5 Hij zal hen allen beschaamd
maken door een volk, dat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot
voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal. 6 De last der
beesten, van het zuiden, naar het land des angstes, en der benauwdheid, van
waar de sterke leeuw en de oude leeuw is, de basilisk en de vurige vliegende
draak; hun goederen zullen zij voeren op den rug der veulens, en hun schatten
op de bulten der kemelen, tot het volk, dat hun geen nut zal doen. 7 Want
Egypte zal ijdellijk en te vergeefs helpen; daarom heb Ik hierover geroepen;
Stilzitten zal hun sterkte zijn. (Statenvertaling)
Het
Bijbelboek Jesaja 30:4 spreekt over de vorsten (in het meervoud) van Egypte die
te Zoan verblijven en er wordt
verwezen naar de residentie Chanes waar
gezanten arriveren. Beide Egyptische hoofdplaatsen heb ik eerder geïdentificeerd
met het Egyptische Tanis dat voor het Hebreeuwse Zoan staat en de plaats Chanes is identiek met het Egyptische Te-haphne-hes wat residentie van de
Nubiër betekende. De Nijldelta was ten tijde van de profeet Jesaja als een
lappendeken met verschillende huizen of dynastieën die ieder over hun gebied
van Egypte als vazallen heersten. Hun leenheer was Amonhotep IV die volgens
mijn revisie in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort. Zie mijn
boek: De zonaanbidder, Achnaton de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016.
De tweeëntwintigste Libische dynastie had haar
hoofdplaats in Tanis, het Bijbelse Zoan, samen met een afsplitsing van de drieëntwintigste
dynastie. In Memfis, het Bijbelse Nof, zat de vierentwintigste dynastie tezamen
met vertegenwoordigers van de achttiende dynastie. Deze laatsten hadden naast
Thebe ook in Memfis een residentie. En te Chanes was de vijfentwintigste
dynastie vertegenwoordigd met een Ethiopiër of Nubiër op de troon. De Libiërs
en de Ethiopiërs heb ik mijn studie beschreven als een soort politiehonden die
door Amonhotep III en Achnaton gebruikt werden ter handhaving van hun macht,
zowel binnen als buiten de grenzen van Egypte. Dit is het ook het plaatje dat
de profeet Jesaja in zijn negentiende hoofdstuk over Egypte neerzette. Egypte
zou na een opstand van stad tegen en stad en koninkrijk tegen koninkrijk
overgegeven worden in de macht van een hardvochtig en gestreng heer. Deze
dwingeland identificeerde ik met de godsdienstige fanaticus Amonhotep IV of
Achnaton. Deze farao verplaatste zijn hoofdstad van Thebe naar een nieuw
gebouwde stad met de naam Achet-Aton. Voor zijn gebieden in Klein-Azië had hij
minder interesse die dan ook een voor een verloren gingen.
Het is uit de rij van de hiervoor opgegeven dynastieën
dat farao So geselecteerd dient te worden. Voorwaar geen eenvoudige opdracht.
Wie was farao
So? Een Ethiopiër? Een Libiër? Een autochtone Egyptenaar?
Herodotus (Boek 2, 137) heeft het meerdere malen over een
Ethiopische koning met de naam Sabakoos,
die het zowel Psammetichos als zijn voorganger Anysis moeilijk maakte gedurende
een periode van vijftig jaar. Diodorus van Sicilië, een historicus uit de
eerste eeuw voor Christus, schrijft in zijn historisch werk dat in totaal vier
Ethiopische faraos over Egypte geheerst hebben en dit gedurende een periode
van 36 jaar, hoewel hij schrijft dat dit heersen met intervallen gebeurde.
In 709 v. Chr. vond tijdens de belegering van
Jeruzalem door het Assyrische leger, de slag van Elteke plaats tussen het leger
van Egypte en dat van Assyrië aan de grens met Egypte. De Bijbel noemt Tirhaka
bij naam als de koning van Ethiopië die in bondgenootschap met Hizkia tegen de
Assyriërs optrok maar geen uitredding bracht. Tirhaka is zodoende als farao van
Ethiopië met het veertiende regeringsjaar van Hizkia verbonden. Tirhaka regeerde
in co-regentschap met de Ethiopiërs Sjabaka en Sjebitkoe. De Kawa-stele maakt
dit duidelijk. Deze inscriptie leert dat het zesde jaar van Tirhaka gelijk was
aan het vijftiende jaar van Sjabaka en het derde jaar van Sjebitkoe. De
voorganger van Sjabaka was Pianchi die in zijn eenentwintigste regeringsjaar
een invasie vanuit Nubië naar de Nijldelta leidde. Op de tijdsbalk plaatsen we
farao Sjabaka ten tijde van de val van Samaria. Was hij de Bijbelse So? Of was
het Pianchi zijn voorganger?
Volgens het werk van Dr. Immanuël Velikovsky was de Bijbelse So een Sosenk of een
Osorkon van de Libische tweeëntwintigste dynastie de meest geschikte
kandidaat. Velikovsky plaatste de tweeëntwintigste dynastie in de achtste en
zevende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk en brak terecht met de orthodoxe
identificatie van Sheshonk of Sjosjenq I met de Bijbelse farao Sisak die in het
vijfde regeringsjaar van Rehabeam Juda binnenviel en de Tempel te Jeruzalem plunderde.
De bekende wetenschapper Isaac Newton die een
revisionist van de geschiedenis van de oudheid was, schreef ook zijn mening
over farao So neer. Volgens Newton was de Ethiopiër Sabakoos of Sabacon die Herodotos beschreef de Bijbelse farao So. En mogelijk schrijft Newton, was
Sabacon identiek met Sethon of Sethoos.
Hierna het betreffende gedeelte dat ik van het internet plukte:
In the Dynasties of Manetho;
Sevechus is made the successor of Sabacon,
being his son; and perhaps he is the Sethon
of Herodotus, who became Priest of Vulcan, and neglected military discipline: for Sabacon is
that So or Sua with whom Hoshea King of Israel conspired against the Assyrians,
in the fourth year of Hezekiah, Anno Nabonass. 24. Herodotus tells
us twice or thrice, that Sabacon after a long Reign of fifty years relinquished
Egypt voluntarily, and that Anysis who fled from him, returned and Reigned
again in the lower Egypt after him, or rather with him: and that Sethon Reigned
after Sabacon, and went to Pelusium against the army of Sennacherib, and was
relieved with a great multitude of mice, which eat the bow-strings of the
Assyrians; in memory of which the statue of Sethon, seen by Herodotus, [339]
was made with a Mouse in its hand. A Mouse was the Egyptian symbol of
destruction, and the Mouse in the hand of Sethon signifies only that he
overcame the Assyrians with a great destruction. The Scriptures inform us, that
when Sennacherib invaded Judæa and besieged Lachish and Libnah, which was in
the 14th year of Hezekiah, Anno Nabonass. 34. the King of Judah trusted upon
Pharaoh King of Egypt, that is upon Sethon, and that Tirhakah King of Ethiopia
came out also to fight against Sennacherib, 2 King. xviii. 21. & xix. 9. which makes it probable, that when Sennacherib
heard of the Kings of Egypt and Ethiopia coming against him, he went from
Libnah towards Pelusium to oppose them, and was there surprised and set upon in
the night by them both, and routed with as great a slaughter as if the
bow-strings of the Assyrians had been eaten by mice. Some think that the
Assyrians were smitten by lightning, or by a fiery wind which sometimes comes
from the southern parts of Chaldæa. After this victory Tirhakah succeeding
Sethon, carried his arms westward through Libya and Afric to the mouth of the
Straits: but Herodotus tells us, that
the Priests of Egypt reckoned Sethon the last King of Egypt, who Reigned before
the division of Egypt into twelve contemporary Kingdoms, and by consequence
before the invasion of Egypt by the Assyrians.
(THE CHRONOLOGY OF ANCIENT
KINGDOMS AMENDED. A SHORT CHRONICLE from the First Memory of Things in Europe,
to the Conquest of Persia by Alexander the Great, by Sir ISAAC NEWTON, London,
MDCCXXVIII, 1728 AD)
Het boeiende aan de studie van Newton is dat deze
onderzoeker in de achttiende eeuw uitsluitend werkte met het historische
materiaal dat toen voorhanden was via de Bijbel, Flavius Josephus, Herodotos,
Diodorus en vele andere historici. Het archeologische terrein in Egypte lag
toen nog braak en zou pas voor het Westen toegankelijk worden na de campagne
van Napoleon in Egypte in de negentiende eeuw. Maar de eerder vermelde oudheidhistorici
had Newton door en door in de grondtekst bestudeerd en toen al had hij een
revisie van de Egyptische geschiedenis neergepend waar heden heel wat bruikbare
puzzelstukjes in gevonden kunnen worden.
Met dit artikel wil ik echter verder aandacht geven
aan farao Sethoos van de historicus Herodotos. De naam Sethoos is een Griekse
naamversie van een Egyptische farao. Herodotos schrijft dat farao Sethoos een
tijdgenoot van de Assyriër Sanherib was. En van Sanherib weten we dat deze de
zoon en troonopvolger van Sargon II, de usurpator was. Sanherib staat ook in de
Bijbel vermeld met zijn belegering van Jeruzalem in het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia van Juda zijnde 709 v. Chr. Dit jaartal is
slechts acht jaar verwijderd van de val van Samaria in 717 v. Chr.
Herodotos Boek 2,
141. After him there came to the throne the priest of
Hephaistos, whose name was Sethos.
This man, they said, neglected and held in no regard the warrior class of the
Egyptians, considering that he would have no need of them; and besides other
slights which he put upon them, he also took from them the yokes of corn-land
which had been given to them as a special gift in the reigns of the former
kings, twelve yokes to each man. After
this, Sanacharib king of the Arabians and of the Assyrians marched a great host
against Egypt. Then the warriors of the Egyptians refused to come to the
rescue, and the priest, being driven into a strait, entered into the sanctuary
of the temple and bewailed to the image of the god the danger which was
impending over him; and as he was thus lamenting, sleep came upon him, and it
seemed to him in his vision that the god came and stood by him and encouraged
him, saying that he should suffer no evil if he went forth to meet the army of
the Arabians; for he himself would send him helpers. Trusting in these things
seen in sleep, he took with him, they said, those of the Egyptians who were
willing to follow him, and encamped in Pelusion,
for by this way the invasion came: and not one of the warrior class followed
him, but shop-keepers and artisans and men of the market. Then after they came,
there swarmed by night upon their enemies mice of the fields, and ate up their
quivers and their bows, and moreover the handles of their shields, so that on
the next day they fled, and being without defence of arms great numbers fell. And
at the present time this king stands in the temple of Hephaistos in stone,
holding upon his hand a mouse, and by letters inscribed he says these words:
"Let him who looks upon me learn to fear the gods."
Herodotos beschrijft Sethoos als
de opperpriester van Hefaistos en maakt hem een tijdgenoot van Sanherib van
Assyrië, tegen wie hij ook moest strijden. De strijd vond plaats bij Peloesion,
de gangbare toegang tot Egypte in het noorden langs de kustroute, en Herodotus
verhaalt hoe de Assyriërs moesten vluchten vanwege een muizenplaag die het
Assyrische leger teisterde.
De conclusie is dat meerdere Egyptische legers en
legerbevelhebbers aan de beschreven strijd deelgenomen te hebben. We hebben
Tirhaka met een legertroep en we hebben Sethoos met een legertroep die
geallieerd een Assyrische invasie een halt toeroepen. Twee aanvoerders; wat
verwijst naar de vorsten van
Zoan van de profeet Jesaja in de Bijbel.
Maar wie was Sethos? Met welke farao moet hij geïdentificeerd
worden?
In mijn studie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 307-311, identificeerde ik hem met farao Zet van de drieëntwintigste
dynastie. Volgens het studiewerk van Donovan A. Courville (The Exodus Problem
and its Ramifications, Chapter XVIII) was de laatste farao van dynastie XXIII
met de naam Zet gelijk aan de Sethnakht de grondvester van de twintigste
dynastie. Sethnakht was volgens Courville een overgangsfiguur tussen de twee
dynastieën. De orthodoxe Egyptologie heeft niet veel informatie over deze
koning en veel over zijn afkomst en leven wordt gespeculeerd.
De Sethoos van Herodotos wordt opgevolgd door twaalf
koningen die ieder voor een tijd over een gebied van Egypte heersten. Later zou
één van hen: farao Psammetichos, de alleenheerschappij overnemen.
Herodotos Boek 2:
147. but I will now recount that which other nations
also tell, and the Egyptians in agreement with the others, of that which
happened in this land: and there will be added to this also something of that
which I have myself seen.
Being set free after
the reign of the priest of Hephaistos, the Egyptians, since they could not
live any time without a king, set up
over them twelve kings, having divided all Egypt into twelve parts. These
made intermarriages with one another and reigned, making agreement that they
would not put down one another by force, nor seek to get an advantage over one
another, but would live in perfect friendship: and the reason why they made
these agreements, guarding them very strongly from violation, was this, namely
that an oracle had been given to them at first when they began to exercise
their rule, that he of them who should pour a libation with a bronze cup in the
temple of Hephaistos, should be king of all Egypt (for they used to assemble
together in all the temples).
151. Now the
twelve kings continued to rule justly, but in course of time it happened
thus:--After sacrifice in the temple of Hephaistos they were about to make
libation on the last day of the feast, and the chief-priest, in bringing out
for them the golden cups with which they had been wont to pour libations,
missed his reckoning and brought eleven only for the twelve kings. Then that
one of them who was standing last in order, namely Psammetichos, since he had no cup took off from his head his
helmet, which was of bronze, and having held it out to receive the wine he
proceeded to make libation: likewise all the other kings were wont to wear
helmets and they happened to have them then. Now Psammetichos held out his
helmet with no treacherous meaning; but they taking note of that which had been
done by Psammetichos and of the oracle, namely how it had been declared to them
that whosoever of them should make libation with a bronze cup should be sole king of Egypt,
recollecting, I say, the saying of the Oracle, they did not indeed deem it
right to slay Psammetichos, since
they found by examination that he had not done it with any forethought, but
they determined to strip him of almost all his power and to drive him away into
the fen-country, and that from the fen- country he should not hold any dealings
with the rest of Egypt.
152. This Psammetichos
had formerly been a fugitive from the
Ethiopian Sabacos who had killed his father Necos, from him, I say, he had then been a fugitive in Syria; and
when the Ethiopian had departed in consequence of the vision of the dream, the
Egyptians who were of the district of Saïs brought him back to his own country.
De
identificatie van de Sethoos van Herodotos met Sethnakht de grondvester van de
twintigste dynastie ligt voor de hand wanneer we in de twaalf koningen van
Herodotos als opvolgers van Sethos, de Ramessieden willen herkennen. De tien
Ramessieden die samen met Necho en Psammetichos de twaalf koningen van
Herodotos maken. Het is een passend puzzelstuk dat men via deze identificatie
kan invoegen.
De
vraag naar wie exact farao So van de Bijbel was blijft nog onbeantwoord, maar
farao Sethnakht alias Sethoos is naar mijn mening de meest logische kandidaat. We
moeten ook bedenken dat de Egyptische faraos meerdere namen hadden met buiten
Egypte dikwijls andere namen. De faraos Amonhotep III en Amonhotep IV
bijvoorbeeld werden in Klein-Azië in het Akkadisch aangesproken als Nimmoeria
en Nafoeria. Het is alzo niet ongewoon dat in Israël een farao met de naam So bekend
was.
Het elfde historische jubeljaar van oktober 905/september 904 v. Chr.
We
vervolgen deze week onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 15.09.2017 met aandacht voor het tiende
historische jubeljaar van oktober 954/september 953 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van koning Rehabeam van Juda. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3019971
We
zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken
verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien
jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse
jaartelling gebaseerd met de geboorte van Jezus Christus, onderverdeeld in vier
vakken van elk drie maanden van januari tot december. De sabbatjaren staan
daaronder in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van
oktober tot september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de
negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het
volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was
gegaan. Dit volgens de manier van tellen door William Whiston.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V., die we al
behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28
AD, het jaar dat Jezus zich te Nazareth als Messias bekendmaakte en het aangename jaar des HEREN
uitriep.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
In het
vorige artikel over de jubeljaren hebben we gezien dat ten tijde van Rehabeam,
de zoon van Salomo bij de Ammonietische Naäma, het tiende jubeljaar
hoogstwaarschijnlijk niet gehouden werd (1 Koningen 14:21-22). Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 211-215. Het begin van de ongerechtigheid van Israël nam in
983 v. Chr. een aanvang bij de huwelijksvoltrekking van Salomo met Naäma. Tien
van de twaalf stammen van Israël zouden zich kort na de troonsbestijging van
Rehabeam afscheuren. Zij volgden Jerobeam die op een woord des HEEREN van de
profeet de leiding over tien stammen opnam.
Het Bijbelse
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende
het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze
veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden binnentrekken. Het doel van het
jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke individueel verlies van land en
rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te
herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke Leviticus
25:1-55. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Naomi in het Bijbelboek
Ruth. Het sabbat-en het jubeljaargebod van Leviticus hoofdstuk 25 leert ook duidelijk
dat de sabbatjaar- en jubeljaartelling een aanvang nam bij de inbezitneming van
het land Kanaän door de Israëlieten.
Leviticus
25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2
Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer
gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat
voor de HERE.
Israël
heeft in zijn lange geschiedenis zelden het jubeljaargebod gehouden. Volgens
mij zonder twijfel als reden van winstbejag door de machthebbers. De wortel van
alle kwaad is de geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het
eerste sabbatjaar van apr1437/mrt1436 v. Chr. gerekend, tot en met het
sabbatjaar van apr604/mrt603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen
vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het
sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die exact
zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het (ontvolkte) land dat toen zijn
sabbatrust kreeg.
Bij de
dood van Rehabeam in 949 v. Chr. werd deze opgevolgd door zijn zoon Abiam die
voor een korte tijd regeerde. Daarna zie we op het bijgevoegde schema dat Asa,
de zoon van Abiam, de scepter van Juda overnam. Hetzelfde schema toont in het
voorjaar van 941 v. Chr. een verticale lijn dat een meganatuurcatastrofe
weergeeft die dat jaar vooral Egypte trof. Het was de zogenaamde zondvloed van Deucalion die ik meen te
kunnen dateren. Zie het artikel van 13.03.2017
op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400
In
vorige afleveringen gaf ik aandacht aan de cyclus van meganatuurcatastrofes van
de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six
Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is in de cyclus van deze
rampen, dat de beschreven zondvloed van Deucalion geplaatst moet worden. In een
cyclus van 54 jaar en zes maanden werd planeet aarde in de oudheid vanaf de
vierentwintigste eeuw tot aan de achtste eeuw v. Chr. getroffen. Daarna kwam
volgens de theorie ons zonnestelsel tot rust.
Het
volgende schema toont de lange regeerperiode van Asa via de derde, vierde en
vijfde sabbatjaarcyclus. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 225-228 heb ik de chronologie van de koningen van
Israël en Juda voor deze periode uitgewerkt. Chronologie is de ruggengraat van alle
geschiedschrijving. De definitie van chronologie is de volgende: volgorde van
tijdstippen waarop gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
Het Nederlandse woord
chronologie komt uit het Griekse: K R O N O L O G I A. Kronos betekent tijd
en legein betekent zeggen of vertellen. Kronos
en Kronologie nemen in de Bijbel een belangrijke plaats in wat logisch is
aangezien de Bijbel ook een historisch boek is.
Het
vijftiende regeringsjaar van Asa was getuige van een Ethiopisch-Nubische
invasie van Juda die Asa kon afslagen. Het gevolg van de Nubische invasie was
een breuk in de Egyptische achttiende dynastie vanaf Amonhotep II tot
Thothmosis IV. Het Nubische miljoenenleger van Zera was namelijk doorheen
Egypte naar Klein-Azië opgerukt. Zie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 229-232. Dat er een Nubische tussenperiode in de
achttiende dynastie zat, heb ik in mijn boek De Zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens
de profeet Jesaja, aangetoond.
Aan de
lange regeerperiode van Asa kwam een einde in 906 v. Chr., waarna hij opgevolgd
werd door zijn zoon Josafat. De blauwe balk toont de vijfde, zesde en zevende
sabbatjaarcyclus die ons via het volgende schema naar het elfde jubeljaar
leidt.
Op het
bijgevoegde schema merken we verder in het tienstammenrijk de regeerperiode van
Omri en de bouw van Samaria door hem in 914 v. Chr. In mijn nieuw boek: Kronieken der koningen van
Israël, dat in het najaar gepubliceerd zal worden, geef ik heel wat
aandacht aan deze periode in de geschiedenis van het tienstammenrijk. Vooral de
link met de Assyrische koningslijst wordt uitgediept en gereviseerd aan de
chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt. De Assyriërs verwijzen in hun
annalen naar de dynastie van Omri en Achab.
Het
bijgevoegde schema toont via een blauwe verticale balk het historische elfde
jubeljaar sinds de instelling ervan door Mozes. Het is niet toevallig dat het
eerste regeringsjaar van Josafat gelijk valt met het elfde jubeljaar. Over
Josafat vinden we veel positiefs geschreven in de Bijbel.
1
Koningen 22:41 Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda, in het
vierde jaar van Achab, den koning van Israël. 42 Josafat was vijf en dertig
jaren oud, als hij koning werd, en regeerde vijf en twintig jaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was Azuba, de dochter van Silchi. 43 En hij wandelde
in al den weg van zijn vader Asa; hij week niet daarvan, doende dat recht was in de ogen des HEEREN. 44 Evenwel werden de
hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten. 45 En
Josafat maakte vrede met den koning van Israël. 46 Het overige nu der
geschiedenissen van Josafat, en zijn macht, die hij bewezen heeft, en hoe hij
geoorloogd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der
koningen van Juda? 47 Ook deed hij uit het land weg de overige schandjongens,
die in de dagen van zijn vader Asa overgebleven waren. 48 Toen was er geen
koning in Edom, maar een stadhouder des konings. 49 En Josafat maakte schepen
van Tharsis, om naar Ofir te gaan om goud; maar zij gingen niet, want de
schepen werden gebroken te Ezeon-geber. 50 Toen zeide Ahazia, de zoon van
Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten met uw knechten op de schepen varen;
maar Josafat wilde niet. 51 En Josafat ontsliep met zijn vaderen, en werd bij
zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Joram werd
koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
Er
staat in vers 43 van het hiervoor vermelde Bijbelcitaat dat Josafat wandelde
in al den weg van zijn vader Asa; hij week niet daarvan, doende dat recht was in de ogen des HEEREN. We kunnen aannemen dat
alhoewel de Bijbel niet specifiek naar het houden van het jubeljaar verwijst,
dit bijzonder jaar door Josafat toch gehouden werd. Het hierna volgende citaat
uit het Bijbelboek 2 Kronieken leert dat Josafat leraren naar de steden van
Juda uitzond die het volk onderrichten in de Wet des HEEREN.
2
Kronieken 17:1 En zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats, en hij sterkte zich tegen
Israël. 2 En hij leide krijgsvolk in alle vaste steden van Juda, en leide
bezettingen in het land van Juda, en in de steden van Efraïm, die zijn vader
Asa ingenomen had. 3 En de HEERE was met Josafat; want hij wandelde in de vorige wegen zijns vaders Davids, en zocht
de Baäls niet. 4 Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde in Zijn geboden, en niet naar het doen van Israël.
5 En de HEERE bevestigde het koninkrijk in zijn hand, en gans Juda gaf Josafat
geschenken; en hij had rijkdom en eer in menigte. 6 En zijn hart verhief zich in de wegen des HEEREN; en hij nam verder
de hoogten en de bossen uit Juda weg. 7 In het derde jaar nu zijner regering
zond hij tot zijn vorsten, tot Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja, en
tot Nathaneel, en tot Michaja, opdat men
zou leren in de steden van Juda. 8 En met hen de Levieten, Semaja en
Nethanja, en Zebadja, en Asaël, en Semiramoth, en Jonathan, en Adonia, en
Tobia, en Tob-adonia, de Levieten, en met hen de priesters Elisama en Joram. 9
En zij leerden in Juda, en het wetboek
des HEEREN was bij hen; en zij gingen rondom in alle steden van Juda, en
leerden onder het volk. 10 En een verschrikking des HEEREN werd over alle
koninkrijken der landen, die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden tegen
Josafat. 11 En van de Filistijnen brachten zij Josafat geschenken met het
opgelegde geld; ook brachten hem de Arabieren klein vee, zeven duizend en
zevenhonderd rammen, en zeven duizend en zevenhonderd bokken. 12 Alzo nam
Josafat toe, en werd ten hoogste groot; daartoe bouwde hij in Juda burchten en
schatsteden. 13 En hij had veel werks in de steden van Juda, en krijgslieden,
kloeke helden in Jeruzalem. 14 Dit nu is hun telling, naar de huizen hunner
vaderen. In Juda waren oversten der duizenden: Adna de overste, en met hem
waren driehonderd duizend kloeke helden. 15 Naast hem nu was de overste
Johanan; en met hem waren tweehonderd en tachtig duizend; 16 Naast hem was
Amasia, de zoon van Zichri, die zich vrijwillig den HEERE overgegeven had; en
met hem waren tweehonderd duizend kloeke helden. 17 En uit Benjamin was Eljada,
een kloek held; en met hem tweehonderd duizend, die met boog en schild gewapend
waren. 18 En naast hem was Jozabad; en met hem waren honderd en tachtig
duizend, ten krijge toegerust. 19 Dezen waren in den dienst des konings;
behalve degenen, die de koning in de vaste steden door gans Juda gezet had.
(Statenvertaling)
Vers vier van het hierboven
vermelde Bijbelcitaat verwijst naar het tienstammenrijk: Israël, dat
halsstarrig zijn weg los van de HEERE God verder volgde.
De chronologie van de
regeerperiode van Josafat en zijn tijdgenoten in het tienstammenrijk heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: kroniek van koning Josafat van Juda, blz. 237-241, uiteengezet.
Het elfde jubeljaar van oktober
905/september 904 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de dertig
jubeljaren die er waren vanaf het openbaar worden van Jezus van Nazareth als de
Messias in de synagoge van zijn thuisstad zoals door de evangelist Lucas (4:19)
gebracht, en vervolgens terug de tijd in vanaf oktober 27/september 28 AD tot
het eerste jubeljaar van oktober 1395/september 1394 v. Chr. Het historisch
verifieerbare vijftiende jubeljaar van 709/708 v. Chr. met het veertiende
regeringsjaar van Hizkia (Jesaja 37:30) en het achttiende jubeljaar van 562/561
v. Chr. (2 Koningen 25-27) met de vrijlating van Jojachin in dien
zevenendertigste ballingsjaar, zijn de belangrijkste navigatiepunten op de
tijdsbalk, die onze reis in de tijd terug als correct zijnde bevestigen. Hierna
een opgave van de jubeljaren volgend op het elfde jubeljaar:
Het
jaar oktober 27/september 28 AD was heilshistorisch gezien het jaar van het
openbaar worden van Messias Jezus aan Israël. Paulus noemt het in zijn brief
aan de Galaten: de volheid des tijds.
Galaten
4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden,
geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; 5 Opdat Hij degenen, die onder
de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen
zouden. 6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons
uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader! 7 Zo dan, gij zijt niet meer
een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook
een erfgenaam van God door Christus. (Statenvertaling)
De evangelist
Lucas brengt in zijn vierde hoofdstuk (4:16-21) de geschiedenis van de Heer
Jezus Christus die op de sabbatdag in de synagoge te Nazareth voor de daar
verzamelde Joden zich bekend maakt als de Gezalfde of de Christus. Hij deed dit
door in het Bijbelboek Jesaja dat Hem aangereikt werd, de plaats op te zoeken
waar geschreven staat:
Jesaja
61:1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de
HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen;
Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den
gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; 2
Om uit te roepen het jaar van het
welbehagen des HEEREN,
In het
midden van de zin van vers twee stopte hij echter met voorlezen, gaf de boekrol
terug aan de dienaar en verklaarde aan de gemeente dat dit Schriftwoord nu voor
hun oren vervuld was. Het resultaat was dat Hij door de aanwezige Joden
afgewezen werd en uit de synagoge geworpen (Lucas 4:28-30).
Het
blijft boeiend om het Schriftgedeelte van de profeet Jesaja in zijn geheel te
lezen. Vers twee vervolgd namelijk met de vermelding van een dag der wraak ter
troosting van alle treurigen Sions. Hierna het betreffende Schriftgedeelte dat
in wezen het toekomstige herstel van Israël in het land der vaderen leert bij
de wederkomst van de Messias:
Jesaja
2:2 en den dag der wraak onzes Gods; om alle
treurigen te troosten; 3 Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven
worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor
een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikebomen der gerechtigheid, een
planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde. 4 En zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, de vorige verstoringen
weder oprichten, en de verwoeste steden vernieuwen, die verstoord waren van
geslacht tot geslacht. 5 En uitlanders zullen staan, en uw kudden weiden;
en vreemden zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn. 6 Doch gijlieden
zult priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult
het vermogen der heidenen eten, en in hun heerlijkheid zult gij u roemen. 7
Voor uw dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel; daarom
zullen zij in hun land erfelijk het dubbele bezitten; zij zullen eeuwige
vreugde hebben. 8 Want Ik, de HEERE, heb het recht lief, Ik haat den roof in
het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun werk in der waarheid zal zijn; en Ik
zal een eeuwig verbond met hen
maken. 9 En hun zaad zal onder de heidenen bekend worden, en hun nakomelingen
in het midden der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, dat
zij zijn een zaad, dat de HEERE gezegend heeft. 10 Ik ben zeer vrolijk in den
HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de
klederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk
een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich
versiert met haar gereedschap. 11 Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt,
en gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten; alzo zal de
Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken.
(Statenvertaling)
Uiteindelijk
zal onze reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Het reisverslag van
Wenamon met de titel: ‘de zinloze
tochten van Wen-amon’ is een bewaard gebleven rapport van een Egyptische
handelsmissie in de oudheid waar de ambtenaar Wen-amon mee belast werd. Volgens
het verslag moest de heilige bark van Amon-Ra in Thebe hersteld worden. Omdat
Egypte geen degelijk hout bezat werd Wenamon eropuit gestuurd om in Byblos in
Klein-Azië cederhout te gaan halen.
Tijdens de reis werd Wen-amon
volgens het reisverslag bestolen door een van zijn bemanningsleden en als een
gevolg arriveerde hij zonder goud en geloofsbrieven in de haven Dor waar hij
niet hartelijk ontvangen werd door Tjeker-baäl, de lokale vorst. Na veel
onderhandelen en het toezenden van extra fondsen uit Egypte kreeg Wenamon toch
zijn lading hout, maar zijn problemen waren verre van voorbij. Na vervolgens een
reis via Tyrus en Sidon, belandde hij zelfs op Cyprus waar hij door een
koningin met de naam Hatiba, werd opgenomen. De beklagenswaardige indruk die
Wen-amon maakte is evenredig met de positie, die Egypte blijkbaar op dat
tijdstip in de oude wereld innam. Het einde van het relaas is verloren gegaan,
maar aangezien het papyrus in Thebe gevonden werd, kunnen we er zeker van zijn
dat de opdracht van Wenamon een goed einde kende.
Volgens de orthodoxe
Egyptologie wordt het reisverslag van Wen-Amon aan het einde van Manetho ’s twintigste
of het begin van de eenentwintigste dynastie in de elfde eeuw voor Christus gedateerd.
De meningen betreffende het plaatsen van Wenamon op de tijdsbalk lopen ook in
de orthodoxie uiteen. Sommige onderzoekers zoals de Egyptoloog J.H. Breasted
(1865-1935) menen het einde van de tijdsperiode van de regering van Ramses XI
te herkennen, en weer anderen verankeren het vermelde vijfde regeringsjaar in
het reisverslag aan de regering van farao Smendes I van Manetho ’s eenentwintigste
dynastie. Het was de Grieks-Egyptische historicus Manetho die de eenentwintigste
dynastie in de geschiedenis van Egypte inlaste. In werkelijkheid waren de
zogenaamde heersers van dit huis geen farao’s van Koninklijke afstamming, maar alleen
maar machtige priesters.
Het merkwaardige van het
reisverslag van Wenamon is dat de aanvang van de reis in het vijfde
regeringsjaar van een niet bij naam genoemde
farao gedateerd wordt. Het is als
een gevolg raden naar de identiteit van de niet bij naam genoemde farao en
ook is het vooral een raden naar het waarom van het niet vernoemen van de naam
van de dan regerende farao, wat ongebruikelijk was in het oude Egypte?
Een kaart uit de
voortreffelijke Bijbelatlas ‘The MacMillan Bible Atlas, 1968, no. 67. De
Assyrische provinciegrenzen van de achtste eeuw v. Chr. heb ik aangebracht. De
Tjeker hadden zich volgens de herziening sinds het einde van de achtste eeuw v.
Chr. aan de kust van het oude Israël gevestigd.
Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid en
vooral het herschikken van de Egyptische koningslijsten, zoals in ‘TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 27-46, gebracht,
behoort Wenamon gereviseerd op de tijdsbalk in de zevende eeuw voor Christus.
De twintigste dynastie met als toonaangevende farao Ramses
III verhuist volgens mijn revisie op de tijdsbalk naar de achtste en zevende
eeuw v. Chr. De invasie van de zeevolken heb ik zelfs nauwkeurig in het jaar
712 v. Chr. gedateerd in het achtste regeringsjaar van Ramses III. Zie: De
Assyriologie herzien, 2012, Appendix 2. Zie
ook het artikel op dit blog van 29.11.2016: de chronologie van Ramses III en de zeevolken
gereviseerd, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1480287600&stopdatum=1480892400
Hoewel Ramses III de overwinning op de zeevolken claimde was
het toch mogelijk dat bepaalde zeevolken zoals de
Tjeker en nieuwe Filistijnen zich daarna langs
de kust van Klein-Aziëkonden vestigen. Het was in de havenstad Dor bij de Tjeker
dat Wenamon’s nachtmerrie begon. De seculiere Egyptologie heeft geen moeite met
een onafhankelijk Tjeker-land in de elfde en tiende eeuw v.Chr. aan dezelfde
kust waar de koningen van Israël toen zeggenschap hadden. Het gebied viel
nochtans volgens de Bijbel tijdens de orthodoxe tijdsperiode onder de controle
van de koningen van Israël en de Bijbel zwijgt over de Tjeker. Een sterk
verenigd Israël dat onder de koningen David en Salomo toen heerste van de beek
van Egypte af tot aan de Eufraat en waar het plaatje van de orthodoxie niet in past.
Het plaatsen van de eenentwingtigste dynastie tijdens deze tijdsperiode is het
gevolg van het hanteren van de foutieve Sothiskalender gelanceerd door de
Egyptoloog Eduard Meyer (1855/1930). Zie het artikel op dit blog van 18.08.2017: de Dendera tempel.
Binnen het raamwerk van de herziene chronologie komen nu heel
wat puzzelstukjes passend samen. De eenentwintigste dynastie hoort op de
tijdsbalk namelijk thuis in de periode volgend op de verwijdering van de
Aton-vereerders, de lange periode (739/671 v. Chr.) dat de eredienst aan de god
Amon in Egypte verboden was en al de tempels gesloten. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 345-360.
Het is logisch aan te nemen dat de zogenaamde heilige
houten bark van Amon-Ra daarna aan restauratie toe was, het enige doel trouwens
van de reis van Wenamon in het vijfde regeringsjaar van de dan regerende farao.
Maar
waarom geen naamvermelding van de dan heersende farao? De eenentwintigste dynastie van Manetho was een zogenaamde
priesterdynastie die regeerde rond de heiligdommen van de god Amon te Thebe,
maar ook een residentie te Tanis in de Nijldelta had. Een Nijldelta die in deze
tijdsperiode een lappendeken was van dynastieën of huizen die allen vazallen
van de Assyriërs waren, Assyriërs die Egypte ten tijde van Essarhaddon in 671 v.Chr.
onder de voet hadden gelopen. De belangrijkste aangestelde vazal van de Assyriërs was Horemheb.
Velikovsky maakte duidelijk dat Horemheb in deze tijdspanne als farao te
plaatsen is. Waar ik bij Velikovsky van afwijk is dat ik meen dat de Amarna-farao’s,
de zogenaamde Aton-vereerders, onmiddellijk aan Horemheb voorafgingen.
Farao Achnaton was een tijdgenoot
van Achaz in Juda en van Pekah en Hosea in Israël. De zogenaamde Amarna
briefwisseling werd met deze koningen gevoerd. In mijn boek ‘De Zonaanbidder, Achnaton, de strenge en
hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, blz. 89-125, toon ik aan dat
de rebel Labaja van de Amarnabriefwisseling met Pekah van Israël
geïdentificeerd kan worden en Rib Addi met Hosea.
Farao Horemheb
die door de buitenlandse Assyriërs tot farao aangesteld werd was een gehaat
heerser en het ligt voor de hand dat dit de reden voor Wen-amon was om deze
gehate naam in zijn reisverslag niet te vermelden.
De
Assyriërs hadden het veroverde gebied in Klein-Azië in nieuwe provincies
ingedeeld. Dor was op deze manier een schatplichtig land aan Assyrië met een
redelijk onafhankelijk koning aan het hoofd. In Juda zat de eveneens aan
Assyrië schatplichtige Manasse op de troon. In Egypte werden tijdens deze
periode massaal graven van achttiende dynastie-heersers geschonden en geplunderd.
Het waren de priester-heersers van de eenentwintigste dynastie die een en ander
trachten te herstellen. De Egyptoloog Breasted vermeldt ook dat ten tijde van
Ramses IX een aantal Egyptische afgezanten gedurende zeventien jaar in Dor door
lokale stadvorsten gegijzeld werden en daarna de dood vonden. Een periode van
chaos en anarchie was het voor heel de regio en het is binnen het raamwerk van
de herziening van de geschiedenis van de oudheid dat een en ander beter
verklaarbaar wordt.
Dat
Wenamon met de nodige fondsen naar Dor reisde toont aan dat deze regio niet
langer schatplichtig aan Egypte was. Een toestand die ten tijde van de
Assyriërs onder Sanherib, Essarhaddon en Assurbanipal het geval was. Het gebied
van de Levant stond van dan af onder de Assyriërs en onder Essarhaddon werd
Egypte zelfs onder de voet gelopen.
De
vorst van de Tjeker te Dor stelt zich dan ook aanmatigend en onafhankelijk
tegenover Wenamon op met absolute onverschilligheid naar de Egyptische god Amon
toe.
De tocht van de profeet Elia naar de berg Gods Horeb in Arabië
De
bijzondere geschiedenis van het optreden van de profeet Elia ten tijde van
koning Achab en zijn beruchte Fenicische vrouw Izebel is onder Bijbelkenners
heel bekend.
1 Koningen 16:29 Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël in het
achtendertigste jaar van Asa, de koning van Juda. En Achab, de zoon van
Omri, regeerde te Samaria tweeëntwintig
jaar over Israël. 30 Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen
des HEREN, meer dan allen die vóór hem geweest waren. 31 Het minst erge was,
dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning
der Sidoniërs, en ging de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen. 32
Vervolgens richtte hij voor de Baäl een altaar op in het huis van de Baäl, dat hij te Samaria gebouwd had. 33 Verder maakte Achab de gewijde paal; en
Achab ging voort met zó te handelen, dat hij de HERE, de God van Israël, meer
krenkte dan alle koningen van Israël die vóór hem geweest waren. (NBG
Vertaling 1951)
Achab
plaatsen we op de tijdsbalk van het jaar909 tot 888 v. Chr. en dit op basis
van de nieuwe chronologie volgens de sabbat- en jubeljaren. De plaatsing van de
regeerperiode van Achab op de tijdsbalk in relatie tot de koningen van Juda heb
ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
225-228 uitgewerkt. De gangbare jaartallen voor Achab zijn: 874/853 v. Chr. Deze regeerperiode werd
door de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew
Kings,1951) uitgedokterd op basis van een verankering van de
Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Israël en Juda met die van
Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, appendix 4, heb ik Thiele s wijze van
(mis)rekenen uitgelegd.
Tegen
de afgoderij van Achab trad de profeet Elia op en ging de confrontatie met de
priesters van Baäl aan. Wat volgde was een hongersnood van drie jaar en zes
maanden die het land Israël zou teisteren
1 Koningen 17:1 Toen zeide
de Tisbiet Elia, uit Tisbe in
Gilead, tot Achab: Zo waar de HERE, de God van Israël, leeft, in wiens dienst
ik sta, er zal deze jaren geen dauw
of regen zijn, tenzij dan op mijn woord.
Gedurende een periode van drie-plus jaren (1 Koningen
18:1) zou de hongersnood Israël en de buurlanden teisteren. In het Nieuwe
Testament verwijst de Heer Jezus Christus naar dezelfde hongersnood en vermeldt
de duur van de hongersnood voor een periode van exact drie jaar en zes maanden.
Lucas 4:25 Doch Ik zeg u
naar waarheid, er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de
hemel drie jaren en zes maanden lang
gesloten bleef en er grote hongersnood
was over het gehele land, 26 en tot geen van haar werd Elia gezonden, doch
wel naar Sarepta, bij Sidon, tot een vrouw, die weduwe was. (NBG Vertaling
1951)
De Joodse overlevering Seder Olam plaatst het begin
van de grote hongersnood in het dertiende regeringsjaar van koning Achab. Op
mijn tijdsbalk heb ik met deze gegevens gewerkt en de hongersnoodperiode laten
aanvangen vanaf het najaar van 897 v. Chr. tot het voorjaar van 893 v. Chr.
Bij de aanvang van de hongersnoodperiode vertoeft de
profeet Elia volgens 1 Koningen 17:2-24, in de woestijn nabij een beek die in
de Jordaan uitmondt, met raven die hem van Godswege s morgens en s avonds van
voedsel voorzien. Maar na een tijd droogt als een gevolg van het ophouden van
de vroege en late regen ook de beek op en wordt Elia daarop naar Fenicië geleid
(1 Koningen 17:8) naar het huis van een weduwe die voor hem zorgt.
In het derde jaar van de hongersnood krijgt de profeet
Elia daar het Woord des HEREN met de opdracht naar Achab te gaan.
1 Koningen 18:1 Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des HEREN
tot Elia: Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem
geven. 2 En Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen. De honger nu was
sterk in Samaria.
Wat volgt in het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18,
is de confrontatie van de profeet Elia met de priesters van de god Baäl op de
berg Carmel. Deze geschiedenis heb ik op de tijdsbalk verankerd met het
voorjaar van 893 v. Chr.
1 Koningen 18:36 Op de
tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en
zeide: HERE, God van Abraham, Isaak en
Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw
knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe. 37 Antwoord mij, HERE, antwoord
mij, opdat dit volk wete, dat Gij, HERE, God zijt, en dat Gij hun hart weer
terugneigt. 38 Toen schoot het vuur des
HEREN neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en
lekte het water in de groeve op. 39 Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij
zich op hun aangezicht en zeiden: De
HERE, die is God! De HERE, die is God! 40 Daarop zeide Elia tot hen: Grijpt
de profeten van de Baäl, laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia
voerde hen naar de beek Kison en liet hen daar slachten.
Nadat Izebel, de Fenicische
vrouw van Achab, het bericht van de dood van de priesters van de Baäl vernam, zweert zij Elia te laten doden. Deze
geschiedenis vinden we in het negentiende hoofdstuk van het Bijbelboek 1
Koningen, beschreven. De profeet Elia vlucht voor zijn leven naar Berseba in
Juda en vervolgens naar de berg Gods, een tocht voor hem van veertig dagen.
De gebeurtenissen op de Carmel laat ik in het voorjaar
van 893 v. Chr. tijdens de Pesach-week geschiedden. Dit maakt dat Elia rond Sjavoeot
aan de berg Gods arriveerde.
Vijfhonderdnegentig
jaar na de Exodus met Pesach vluchtte de profeet Elia in het jaar 893 v. Chr. voor
zijn leven, naar de berg Gods Horeb. Deze vluchtroute kunnen we op een
landkaart uittekenen.
1
Koningen 19:1 En Achab zeide Izebel aan al wat Elia
gedaan had, en allen, die hij gedood had, te weten al de profeten, met het
zwaard. 2 Toen zond Izebel een bode tot Elia,
om te zeggen: Zo doen mij de goden, en doen zo daartoe, voorzeker, ik zal
morgen omtrent dezen tijd uw ziel stellen, als de ziel van een hunner. 3 Toen hij dat zag, maakte hij zich op, en ging
heen, om zijns levens wil, en kwam
te Ber-seba, dat in Juda is, en liet zijn jongen aldaar. 4 Maar hij zelf
ging henen in de woestijn een dagreis,
en kwam, en zat onder een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve, en zeide:
Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn
vaderen.5 En hij leide zich neder, en sliep onder een jeneverboom; en ziet,
toen roerde hem een engel aan, en zeide tot hem: Sta op, eet; 6 En hij zag om,
en ziet, aan zijn hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken, en een fles met
water; alzo at hij, en dronk, en leide zich wederom neder.7 En de engel des
HEEREN kwam ten anderen male weder, en roerde hem aan, en zeide: Sta op, eet, want de weg zou te veel voor u
zijn. 8 Zo stond hij op, en at, en dronk; en hij ging, door de kracht
derzelver spijs, veertig dagen en
veertig nachten, tot aan den berg Gods,
Horeb.
9 En hij kwam aldaar in een spelonk, en vernachtte aldaar; en
ziet, het woord des HEEREN geschiedde tot hem, en zeide tot hem: Wat maakt gij
hier, Elia? 10 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der
heirscharen; want de kinderen Israëls
hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het
zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die
weg te nemen. 11 En Hij zeide: Ga uit, en
sta op dezen berg, voor het aangezicht des HEEREN. En ziet, de HEERE ging
voorbij, en een grote en sterke wind,
scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen, voor den HEERE henen; doch de
HEERE was in den wind niet; en na dezen
wind een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet; 12 En na de aardbeving een vuur; de HEERE
was ook in het vuur niet; en na het vuur het suizen van een zachte stilte. 13
En het geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met zijn
mantel, en uitging, en stond in den ingang der spelonk. En ziet, een stem kwam
tot hem, die zeide: Wat maakt gij hier, Elia? 14 En hij zeide: Ik heb zeer
geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; want de kinderen Israëls
hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard
gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te
nemen. 15 En de HEERE zeide tot hem: Ga, keer weder op uwe weg, naar de
woestijn van Damaskus; en ga daar in, en zalf Hazaël ten koning over Syrië. 16
Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven ten koning over Israël; en
Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in uw
plaats. 17 En het zal geschieden, dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazaël
ontkomt, doden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa
doden. 18 Ook heb Ik in Israël doen overblijven
zeven duizend, alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baäl, en
allen mond, die hem niet gekust heeft. 19 Zo ging hij van daar,
De
afstand heden van Beër-Sjeva tot de Jabal al-Lawz in Arabië de berg ik in mijn
boek EXODUS, 2017, als de berg Gods aanwees, bedraagt ongeveer vierhonderd
kilometer. Dit betekent dat de profeet Elia gedurende veertig dagen en nachten
zo een tien kilometer per schijf van vierentwintig uur afgelegd heeft, alvorens
bij de berg Gods te arriveren. Vanuit vers zeven maken we op dat de profeet
Elia erg verzwakt was en dat zonder de bijzondere aangereikte voeding de af te
leggen weg voor hem te veel geweest zou zijn.
Bij de berg Gods gearriveerd krijgt Elia opnieuw een
Woord des HEREN met de opdracht naar Israël terug te keren via de woestijn van
Damascus, en daar Hazaël tot koning over Aram te zalven, vervolgens Jehu in
Israël tot koning te zalven en als derde opdracht, Elisa, de zoon van Safat,
uit Abel-Mechola, tot profeet in zijn plaats te zalven:
1 Koningen 19:15 Daarop
zeide de HERE tot hem: Keer op uw schreden terug, naar de woestijn van
Damascus, en als gij daar gekomen zijt, dan zult gij Hazaël zalven tot koning
over Aram. 16 Voorts zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning
over Israël; en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, zult gij zalven tot
profeet in uw plaats. 17 Wie dan aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal
Jehu doden; en wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden. 18
Doch Ik zal in Israël zevenduizend
overlaten, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke mond
die hem niet gekust heeft.
Het uitvoeren van deze drie opdrachten plaatsen we in
het najaar van 893 v. Chr.
Met
mijn in 2016 gepubliceerde boek EXODUS
gaf ik ook aandacht aan de juiste locatie van de berg Gods in Arabië. Het is de
christelijke traditie dat sinds de regeerperiode van Keizer Constantijn in de
vierde eeuw na Christus, de berg Gods foutief in het zuiden van de hedendaagse
Sinaïwoestijn geplaatst wordt. Constantijn liet op die plaats een klooster
bouwen en tot in de twintigste eeuw zou men zonder meer aannemen dat op deze
plaats Mozes de Wet van God in ontvangst kreeg?
Een
beetje Bijbelstudie maakt echter al snel duidelijk dat men voorbarig voor deze
locatie gekozen heeft. De apostel Paulus bijvoorbeeld plaatst namelijk gezaghebbend
de berg Gods in Arabië.
Galaten
4:21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan,
luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee
zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was
naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets,
waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is
Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent
de berg Sinaï in Arabië. Het staat
op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in
slavernij.(NBG Vertaling
1951)
De apostel
Paulus plaatst de berg Sinaï in Arabië en wijst zelfs de locatie van de berg
aan, namelijk Hagar. Een naam die Sinaï betekent. Hij doet dit bij het
doorgeven van een geestelijke les via het wijzen op twee bedelingen in de
Heilsgeschiedenis: de bedeling van de Wet namelijk, die voorafging aan de
huidige bedeling van de genade (Gal. 5:5).
Het
Arabië van Paulus tijd was het koninkrijk der Nabateeërs. Een koninkrijk dat
zich uitstrekte over de huidige landen: Jordanië en het noordwesten van
Saoedi-Arabië. De huidige plaats Hegra zou zelfs met het Bijbelse Hagar verband
kunnen hebben. Het Arabische Hegra is dan hetzelfde als het Griekse Hagar, de
taal waarin Paulus zijn brieven schreef.
De berg
Gods lag nabij het gebied van het Bijbelse Midian. Het was te Midian dat Mozes
gedurende veertig jaar asiel verkreeg na zijn vlucht voor zijn leven uit
Egypte. Het was te Midian oostelijk van de Schelfzee aan de huidige golf van
Akaba, dat Mozes als herder in dienst van zijn schoonvader Jethro door de HERE
God geroepen werd, ter uitredding van de Israëlieten in Egypte.
Flavius
Josephus maakte in zijn historisch werk (Joodse Oudheden, Boek 2, xi.1)
duidelijk dat Midian aan de Rode Zee ligt en hij noemt de plaats waar Mozes na
een tocht door de woestijn terecht kwam: Madiane. Deze plaats kan men heden op
een landkaart van het Arabische schiereiland nog altijd terugvinden onder de
naam Modiana.
De
ligging van de berg Jabal al Lawz als eindpunt van de exodustrek past in het
Bijbelse relaas:
1. Mozes
die vanuit Midian op weg naar Egypte trekt komt onderweg zijn broer Aaron tegen
die hem op een woord van God tegemoet ging. De ontmoeting vond plaats nabij de
berg Horeb. (Exodus 4: 27 En de HERE
zeide tot Aäron: Ga Mozes in de woestijn tegemoet. Hij ging en ontmoette hem
bij de berg Gods en kuste hem.) Dit Schriftgedeelte plaatst de berg Gods
noordelijk van Al Bad (Midian) de woonplaats van de schoonvader van Mozes.
2. Volgens
het Bijbelboek Deuteronomium 1:2 zijn het elf dagreizen vanaf Horeb tot Kades-Barnea
wat alleen zin heeft indien de berg Gods de Jabal al Lawz is.
In mijn boek EXODUS,
2016, blz. 107-124, verwijs ik naar de studie van Howard Blum (The Gold of Exodus, The Discovery of The Most Sacred
Place on Earth, 1998). Deze onderzoeker identificeert overtuigend de
berg Jabal al Lawz in Saoedi Arabië met de Bijbelse Sinaï en hij doet dit op
basis van archeologisch onderzoek ter plaatse.
Het
jaar 893 v. Chr. zag in het voorjaar een
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong. Volgens het onderzoek van
Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met hun boek The
long day of Joshua and six other catastrophes, 1973, wijzen de verzen elf en
twaalf van 1 Koningen 19 naar een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.
Het was
Dr. Immanuël Velikovsky met zijn boek: Worlds in Collision, 1950 en naar het
Nederlands vertaald in 1973: Werelden in botsing, dat voor sommige
vak-wetenschappers de aanzet is geworden voor een kosmologische studie van
Velikovsky s catastrofetheorie. Zulk een werk dat ik kan aanbevelen is de
studie van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer met The long day of Joshua and six other
catastrophes, 1973.
Het is
volgens deze theorie de planeet Mars die in de negende en achtste eeuw voor
Christus verantwoordelijk was dat planeet aarde in haar loop rond de zon
periodiek verstoord werd met iedere keer de daarmee gepaard gaande meganatuurcatastrofes.
Deze boosdoener werd door de volkeren van de oudheid vergoddelijkt en werd een
oorzaak van afgoderij ook in Israël. De planeet Mars kreeg van hen diverse
namen zoals: Ares bij de Grieken, Tyr bij de Germanen, Horus in Egypte, Baal
en/of Bel in Klein-Azië, Indra in India en MARS bij de Romeinen.
Wie
dacht dat de meganatuurcatastrofes van de negende en achtste eeuw v. Chr. het
einde van een aarde in beroering betekende, komt bedrogen uit. Wanneer we het
laatste Bijbelboek Openbaring los van de orthodoxe uitlegkunde bestuderen en de
beschreven aangekondigde rampen als nog in de toekomst te geschiedden willen
zien, blijkt dat planeet aarde eens wederom danig geschud zal worden. Of zoals
de Heer Jezus Christus in zijn rede over de laatste dingen Zijn
wederkomst aankondigde:
Lucas
21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan
en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het
bulderen van zee en branding, 26 terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst
voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen
wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met
grote macht en heerlijkheid.
En aan
deze gebeurtenissen gaat de (weder)komst van de profeet Elia vooraf
Maleachi
4:4 Gedenk der wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik
hem bevolen heb op Horeb aan gans Israël, der inzettingen en rechten. 5 Ziet, Ik zende ulieden den profeet Elia,
eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal. 6 En hij zal
het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot
hun vaderen; opdat Ik niet kome, en de aarde met den ban sla.
Tijdens
die grote en vreselijke dag des HEEREN die we eindtijd noemen, een toekomstige
periode van zeven jaar, is er opnieuw sprake van vuur uit de hemel dat het
slachtoffer van de nieuw ingestelde offerdienst in Jeruzalem verteerd, zij het
in negatieve vorm.
Openbaring
13:11 En ik zag een ander beest opkomen uit
de aarde en het had twee horens als
die van het Lam, en het sprak als de draak. 12 En het oefent al de macht
van het eerste beest voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij,
die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond
genezen was. 13 En het doet grote
tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten
aanschouwen van de mensen.
Het is
een nieuw ingestelde offerdienst in een nieuw opgerichte tent der samenkomst op
de Tempelberg te Jeruzalem. Het is tegen deze nieuw ingestelde offerdienst dat
de twee getuigen van de HEERE God, waaronder Elia, zullen getuigen.
In die
alsnog toekomstige tijd in de tweede helft van de zevenjarige eindtijdperiode komt
volgens het profetische woord van de Bijbel ook de berg Gods Horeb opnieuw in
het vizier.
Jesaja
16:1 Heersers des lands, zendt de lammeren van
de rotsen (Petra) de woestijn in naar de
berg der dochter van Sion. 2 En het zal geschieden, dat de dochters
van Moab als vluchtende vogels, een opgejaagd nest, aan de voorden van de Arnon
zullen zijn. 3 Schaf raad, geef een beslissing, maak op de volle middag uw
schaduw als nacht, verberg de verdrevenen, verraad de vluchtelingen niet.
Openbaring
14:1 En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem 144.000, op
wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. 2 En ik
hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van
zware donder
Jeremia
31:2 Zo zegt de HERE: Het volk der ontkomenen aan
het zwaard vond genade in de woestijn, Israël, op weg naar zijn rust.
Hosea
2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar
leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar
haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal
zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit
Egypte.
De
beschreven woestijn in de hierboven geciteerde Bijbelgedeelten is het gebied
oostelijk van de Jordaan en de Wadi el Arab. Het is een gebied waar een
overblijfsel van Israël voor de koning van het noorden tijdens de tweede helft
van de zevenjarige eindtijdperiode, veilig zal zijn. Zie het artikel van 28.06.2017 op dit blog: Chronologie van
de Apocalyps (vervolg), link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1498428000&stopdatum=1499032800
De berg
Jabal al Lawz zit op de landkaart als de berg Horeb duidelijk op zijn juiste
plaats en past in het kader dat de profetische gedeelten van de Bijbel voor
deze periode schildert.
Het tiende historische jubeljaar van oktober 954/september 953 v. Chr.
We
vervolgen deze week onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 11.08.2017 met aandacht voor het
negende historische jubeljaar van 1003/1002 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van Salomo. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1502056800&stopdatum=1502661600
We
zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken
verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien
jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse
jaartelling gebaseerd met de geboorte van Jezus Christus, onderverdeeld in vier
vakken van elk drie maanden van januari tot december. De sabbatjaren staan
daaronder in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van
oktober tot september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de
negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het
volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was
gegaan. Dit volgens de manier van tellen volgens William Whiston.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V. Er zijn
dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het
‘aangename jaar des HEREN’ uitriep en zich te Nazareth als Messias
bekendmaakte.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
In het
vorige artikel over de jubeljaren hebben we gezien dat David in het najaar van
1007 v. Chr. stierf en dat zijn zoon Salomo bij Bathseba na heel wat
verwikkelingen de troonopvolger werd. Deze geschiedenis wordt in het Bijbelboek
1 Koningen in de eerste twee hoofdstukken gebracht. Twaalf jaar jong (1
Koningen 3:7) nam Salomo de kroon van David over. In zijn vierde regeringsjaar
zou Salomo zestien jaar zijnde aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem beginnen.
Toen
het negende historische jubeljaar in oktober 1003 v. Chr. aanving was men sinds
het voorjaar van dat jaar aan de werkzaamheden met de bouw van de Tempel te
Jeruzalem begonnen. Hoewel dit voor Salomo volgens de Bijbel jaren van geestelijke
en materiele voorspoed waren tekenden zich al donkere wolken aan zijn
geestelijk firmament af. Hij ging namelijk een verbond aan met de farao van
Egypte door diens dochter tot vrouw te nemen. In vergelijking met de bouw van
de Tempel zou Salomo daarna bijna de helft meer in tijd en energie aan zijn
eigen bouwwerken besteden. Het toont iets van de geestelijke metamorfose die plaatsvond
bij zijn groei van jongeling tot man. Met zijn zestien jaar was hij nog vol
geestelijke ijver aan de Tempel begonnen die met zijn drieëntwintigste jaar
afgewerkt was. In de tussentijd had hij echter de dochter van farao van Egypte getrouwd
en deze in de Stad David ’s ondergebracht. Het verbond met Egypte zou nefast
uitdraaien en uiteindelijk Israël zijn onafhankelijkheid kosten.
Op de bijgevoegde schema ’s zijn
via groene tijdsbalken de tijdgenoten van Salomo in Egypte ingevoegd. In het
vorige artikel zagen we dat de farao met wie Salomo zich verzwagerde Thothmosis
I van de Egyptische achttiende dynastie was. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 197-203, heb ik deze identificatie uitgewerkt. Bij de dood van Thothmosis
I in 986 v. Chr. nam zijn dochter Hatsjepsoet na een co-regentschap van twee
jaar met haar halfbroer Thothmosis III het bewind over Egypte over en werd zo
de eerste vrouwelijke farao. Zij bezocht Salomo als de koningin van Scheba in
haar negende regeringsjaar. Op de tijdsbalk zitten we in het dertigste
regeringsjaar van Salomo in het jaar 977 v. Chr. en ik postuleer dat Salomo dat
jaar volgens Egyptische traditie zijn dertigjarig bewind vierde. De koningin
van Scheba heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 208-209 behandelt.
Hierna een belangrijk citaat:
“Het is de logica zelve dat Egypte als
grootste buurland van Israël op de roep van Salomo afkwam. De Joodse historicus
Flavius Josephus uit de eerste eeuw van de christelijke tijdrekening, schreef
dat het de koningin van Egypte en Ethiopië was die Salomo bezocht (Joodse
Oudheden Boek. VIII,vi.5). Bijbelvorsers die de conventionele
(chronologisch-foutieve) Egyptologie volgen zien het verband met Egypte niet en
zoeken de Bijbelse koningin van Scheba elders op de kaart. De Egyptische
dynastieën zoals ze door de orthodoxe Egyptologie op de tijdsbalk verankerd werden
kenden geen vrouwelijke farao of koningin ten tijde van Salomo rond ca. 1000 v.
Chr. Vandaar de reden om aan het Arabische schiereiland de voorkeur te geven
als de plaats vanwaar de koningen van Scheba kwam. Zij zien een lange stoet met
kamelen vanuit Jemen naar Jeruzalem trekken voor een tocht die ook vandaag met
dezelfde transportmiddelen van toen heel moeilijk blijft. Deze theorie herleidt
Salomo samen met het dateren van Salomo in het IJzertijdperk, in feite tot een
bedoeïenenstamhoofd wat te betreuren is en geen recht aan de Bijbel doet. Het
Israël van David en Salomo was naast Egypte een grootmacht in de regio toen.
Het is de orthodoxe Egyptologie en haar foute dateringsmethode dat maakt dat
Salomo en zijn in de Bijbel beschreven bouwwerken in de verkeerde strata in
Israël geplaatst en aldus tot mythe verklaard worden. Deze strata of lagen
worden namelijk gedateerd aan de hand van de orthodoxe Egyptologie. De tijd van
Salomo wordt op het einde van IJzer I geplaatst dat orthodox gedateerd werd van
1200 tot 930 v. Chr. In deze strata of lagen is echter weinig terug te vinden
dat getuigt van de vele bouwwerken van Salomo zoals de Bijbel deze uitvoerig
beschrijft en daarom wordt het Rijk van Salomo door vele historici tot mythe
verklaart. Het is pas wanneer men de orthodoxe Egyptologie en haar
dateringsmethode volledig afwijst dat men een nieuwe tijdsdatering van Laat
Brons en IJzer kan invoeren en dit op basis van de historische boeken van de
Bijbel. Of hoe belangrijk het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid
is.”
Einde
citaat.
In het
najaar van 967 v. Chr. stierf Salomo en werd opgevolgd door zijn zoon Rehabeam
wiens moeder de Ammonietische Naäma was. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
211-215. Het begin van de ongerechtigheid van Israël nam in 983 v. Chr. een
aanvang bij de huwelijksvoltrekking van Salomo met Naäma. Tien van de twaalf
stammen van Israël zouden zich kort na de troonsbestijging van Rehabeam
afscheuren. Zij volgden Jerobeam die op een woord des HEEREN van de profeet de
leiding over tien stammen opnam.
Ik werk
momenteel aan de afronding van mijn nieuw boek: ‘Kronieken der koningen van Israël’, dat in het najaar gepubliceerd
zal worden. Jerobeam I krijgt hier als eerste koning van Israël heel wat aandacht.
Ik houd mijn lezers van de verschijningsdatum op de hoogte. Het boek brengt
specifiek de chronologie van de koningen van het tienstammenrijk vanaf Jerobeam
I tot Hosea en hun historische verankering op de tijdsbalk op basis van de
sabbat- en jubeljaren. Vooral veel aandacht besteed ik aan de revisie van de
koningen van Assyrië op de tijdsbalk in relatie tot de historische gegevens
over de koningen van Israël.
Het is
met het derde schema van deze aflevering dat we bij het tiende jubeljaar van oktober 954/september 953 v. Chr. arriveren.
Op de tijdsbalk bevinden we ons in het dertiende regeringsjaar van Rehabeam. In
de Bijbel vinden we geen verwijzing naar het houden van het sabbatjaar- en
jubeljaargebod ten tijde van de regeerperiode van Rehabeam. Integendeel:
1
Koningen 14:21 Rehabeam nu, de zoon van Salomo, regeerde in Juda; een en veertig
jaren was Rehabeam oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien jaren te
Jeruzalem, in de stad, die de HEERE verkoren had uit al de stammen van Israël,
om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Naäma, de Ammonietische. 22 En
Juda deed, wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij verwekten Hem tot
ijver, meer dan al hun vaderen gedaan hadden, met hun zonden, die zij
zondigden. 23 Want ook zij bouwden zich hoogten, en opgerichte beelden, en
bossen, op allen hogen heuvel, en onder allen groenen boom. 24 Er waren ook
schandjongens in het land; zij deden naar al de gruwelen der heidenen, die de
HEERE van het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had.
25 Het geschiedde nu in het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, optoog
tegen Jeruzalem. 26 En hij nam de schatten van het huis des HEEREN, en de
schatten van het huis des konings weg, ja, hij nam alles weg; hij nam ook al de
gouden schilden weg, die Salomo gemaakt had. (Statenvertaling)
Onder
het bewind van Rehabeam ging het er wat de afgoderij betreft nog erger aan toe
dan tijdens de regeerperiode van Salomo. Meer dan al hun vaderen gedaan hadden,
staat er in 1 Koningen 14:22.
In het
vijfde regeringsjaar van Rehabeam in 961 v. Chr. rukte farao Sisak alias
Thothmosis III Juda binnen en plunderde de tempel te Jeruzalem.
2 Kronieken 12:1 Het geschiedde nu, als Rehabeam het koninkrijk bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en
gans Israël met hem. 2 Daarom geschiedde het, in het vijfde jaar van den koning
Rehabeam, dat Sisak, de koning van
Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den
HEERE), 3 Met duizend en tweehonderd wagenen, en met zestig duizend ruiteren;
en des volks was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libyers, Suchieten en
Moren; 4 En hij nam de vaste steden in, die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem
toe. 5 Toen kwam Semaja, de profeet,
tot Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit
oorzaak van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook
verlaten in de hand van Sisak. 6 Toen verootmoedigden zich de oversten van
Israël en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig. 7 Als nu de HEERE
zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja,
zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal
hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten
worden. 8 Doch zij zullen hem tot
knechten zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van de
koninkrijken der landen. 9 Zo toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen
Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van
het huis des konings weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden
weg, die Salomo gemaakt had. (Statenvertaling)
In het tienstammenrijk onder
leiding van hun eerste koning Jerobeam I zou er geen enkele verwijzing meer
voorkomen naar het houden van sabbatjaar- en/of jubeljaren. Jerobeam voerde in
het gebied van Israël een tegen-godsdienst in ter voorkoming dat mensen uit
zijn rijk naar de jaarlijkse feesten des HEEREN in Jeruzalem zouden optrekken
(1 Koningen 12:26:33).
Het tiende jubeljaar van 954/953
v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de dertig jubeljaren die er
waren vanaf het openbaar worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de
synagoge van zijn thuisstad zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht, en
vervolgens terug de tijd in vanaf oktober 27/september 28 AD tot het eerste
jubeljaar van oktober 1395/september 1394 v. Chr. Het historisch verifieerbare
vijftiende jubeljaar van 709/708 v. Chr. met het veertiende regeringsjaar van
Hizkia (Jesaja 37:30) en het achttiende jubeljaar van 562/561 v. Chr. (2
Koningen 25-27) met de vrijlating van Jojachin in dien zevenendertigste
ballingsjaar, zijn de navigatiepunten op de tijdsbalk, die onze reis in de tijd
terug als correct bevestigen. Twee tot drie navigatiepunten en een kruispeiling
zijn ook vereist en voldoende ter navigatie waar dan ook.
Op het
bijgevoegde schema heb ik een verticale lijn getrokken van het vijfentwintigste
regeringsjaar van Thothmosis III naar het vijfde regeringsjaar van Rehabeam.
Voor Thothmosis III was dit zijn derde veldtocht naar Klein-Azië sinds de dood
van Hatsjepsoet zijn halfzuster en rivale voor de troon van Egypte. In mijn
reconstructie van de geschiedenis van de oudheid is 961 v. Chr. een ankerjaar
op tijdsbalk, een navigatiepunt waar we de koningen van Egypte mee in lijn met
die van Israël brengen. Dat het negende jaar van Hatsjepsoet bijvoorbeeld met
haar reis naar het land Poent/Israël gelijk viel met het dertigste
regeringsjaar van Salomo is het resultaat van het verankeren van Thothmosis III
met Rehabeam. Zo ook worden de vorige farao’s Thothmosis I en Ahmose aan de
chronologie van Israël gelinkt. Farao Ahmose had samen met Saul van Israël de
Hyksos of Amalekieten in Klein-Azië verslagen. Zie een eerdere studie op dit
blog over de Bijbelse farao Sisak van
20.03.2017, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en scrol naar beneden.
De plaatsing van het Egyptische Nieuwe Rijk op de
tijdsbalk heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203, uitgewerkt.
De verschillende historische bronnen wat de faraolijst en hun regeertijd
betreft worden in dit hoofdstuk naast elkaar gezet en op basis van Bijbelse
navigatiepunten op de tijdsbalk in lijn met de koningen van Israël gebracht.
Was het Tetragrammaton in het oude Egypte in hiërogliefenschrift bekend?
Het was
het herlezen van het boek: “The Splendour that was Egypt, A general survey of
Egyptian culture and civilization, 1949, by Margaret A. Murray, dat me op de
piste voor een nieuw artikel op dit blog zette. De vraag is namelijk of het
Hebreeuwse Tetragrammaton in het oude Egypte bekend was? Volgens sommige
egyptologen wel, wat ik echter meen te kunnen weerleggen. De Egyptologe Margaret
A. Murray (1863/1963) laat de naam van God al in de tweede helft van het vierde
millennium v. Chr. (orthodoxe chronologie) in Egypte bekend worden.
De naam
van de HEERE God, het Tetragrammaton dat niemand vandaag door het ontbreken van
de juiste klinkers nog correct kan uitspreken, werd door Mozes voor de eerste
maal in de geschiedenis van Egypte aan het hof van farao uitgesproken. We
schrijven dan 1484 v. Chr. één jaar voor de Exodus, wanneer Mozes en Aaron voor
farao stonden met de opdracht van God: Laat Mijn volk trekken. Of de wereldbekende
Engelse woorden uit de KJB: Let My People go.
Exodus
3:13 Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom
tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot
ulieden gezonden; en zij mij zeggen: Hoe
is Zijn naam? wat zal ik tot hen zeggen? 14 En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL! Ook zeide
Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot
ulieden gezonden! 15 Toen zeide God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de
kinderen Israëls zeggen: De HEERE (Tetragrammaton: JHWH), de God uwer vaderen,
de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob, heeft mij tot ulieden
gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht
tot geslacht. (Statenvertaling)
De
exacte uitspraak weten we dan niet meer met absolute zekerheid, de betekenis is
bewaard gebleven: IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL.
Het
Bijbelboek Exodus maakt ook duidelijk dat deze naam voor farao een nieuwe naam
was van een God die hij voordien niet kende.
Exodus
5:1 En daarna gingen Mozes en Aäron heen, en zeiden
tot Farao: Alzo zegt de HEERE, de God van Israël: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij een feest houde in de woestijn!
2 Maar Farao zeide: Wie is de HEERE, Wiens
stem ik gehoorzamen zou, om Israël te laten trekken? Ik ken den HEERE niet, en ik zal ook Israël niet laten trekken. 3
Zij dan zeiden: De God der Hebreën is ons ontmoet; zo laat ons toch
heentrekken, den weg van drie dagen in
de woestijn, en den HEERE, onzen God, offeren, dat Hij ons niet overkome
met pestilentie, of met het zwaard. (Statenvertaling)
Rechts: hiërogliefen-afbeelding van een
buitenlandse berg-god uitgebeeld met het teken van drie heuvels gevolgd door de
afbeelding van een god. Daarnaast links, de tijdens de zesentwintigste dynastie
toegevoegde hiërogliefen. Deze zouden bij transliteratie de letters JHW hebben
weergegeven.
De
Egyptologe Margaret A. Murray werd geboren in 1863 in Calcutta als kind van een
uit Engeland afkomstig gezin en kwam in 1894 naar het UCL voor het bestuderen
van hiërogliefen. Murray leidde ook een van het eerste mummieonderzoeken in
1906 en deed belangrijke archeologische ontdekkingen in Egypte en Syrië. Een
aantal van honderdvijftig publicaties waren uiteindelijk het resultaat van al haar
onderzoeken. Een van haar boeken ‘The
Splendour that was Egypt, A general survey of Egyptian culture and
civilization’, kon ik bij toeval op 17 maart 2001 in een antiquariaat in
Canterbury op de kop tikken. Dat ik zo nauwkeurig de dag, de maand en het jaar
kan vermelden volgt voort vanuit mijn gewoonte in elk van mijn verkregen boeken
mijn naam met plaats en datum van aankoop te vermelden. Het boek blijft naar
mijn mening een aanrader als inleiding tot de studie van de Egyptologie. Het is
in het eerste hoofdstuk dat Murray de voorgeschiedenis van Egypte brengt met
vooral aandacht voor de Gerza-tijd die vooraf ging aan de eerste dynastie met
als eerste farao: Menes.
Een afbeelding uit de zogenaamde Gerza-tijd
daterend van de ‘Pre-dynastische periode’ voor Egypte. Het stelt buitenlandse
schepen voor die Egypte aandoen. Het zijn enorme roeiboten met aan de
achtersteven grote roeren bevestigd. In het midden hebben de schepen twee
cabines met een grote mast met embleem in de top bevestigd aan een van de
cabines. De bergen in de vorm van een punt staan volgens het
hiërogliefenschrift voor vreemde landen. Ook het embleem op de mast met drie
tot vijf bergen afgebeeld staat voor de berg-god die zijn oorsprong in het land
van herkomst had.
Op de getoonde
afbeelding daterend uit de Gerza-tijd meent de Egyptologe Margaret A. Murray
het hiëroglief van de berg-god te herkennen. Een hiëroglief dat ten tijde van
de zesentwintigste dynastie na transliteratie als J-H-W gelezen kon worden. Ook
hier ontbreken de klinkers echter en blijft de correcte uitspraak een vraagteken.
Bovendien zijn het slechts drie letters en geen vier zoals in het Hebreeuwse
Tetragrammaton. De farao ’s van de zesentwintigste dynastie dateren we van 675
tot 525 v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: de zesentwintigste dynastie van Manetho, blz. 375-384. Een bekende
farao van deze dynastie was Necho II die in de Bijbel bij naam vermeld staat.
Het is deze farao die in de slag bij Megiddo in 609 v. Chr. koning Josia van
Juda doodde en op het slagveld hierbij een woord van de God van Israël aan
Josia meedeelde.
2 Kronieken
35:20 Na dit alles, toen Josia het huis toebereid
had, toog Necho, de koning van Egypte,
op, om te krijgen tegen Karchemis, aan den (Eu)Frath; en Josia toog uit hem
tegemoet. 21 Toen zond hij boden tot hem, zeggende: Wat heb ik met u te doen,
gij, koning van Juda? Wat u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar tegen een
huis, dat oorlog voert tegen mij; en God
heeft gezegd, dat ik mij haasten zou; houd u af van God, Die met mij is, opdat
Hij u niet verderve. 22 Doch Josia keerde zijn aangezicht niet van hem;
maar hij verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde niet naar de woorden van Necho uit den mond van God;
maar hij kwam om te strijden in het dal Megiddo. (Statenvertaling)
%
Deel van een granieten deurstijl van Ramses
II: waarschijnlijk een afbeelding van koning Josia van Juda, sneuvelend te
Megiddo. Zie het artikel op dit blog van 01.09.2017:
Farao Ramses II en zijn tijd.
Ondanks
de betoonde genade op genade liet Josia het leven op het slagveld te Megiddo.
Volgens de Joodse overlevering was Josia namelijk door de profeet Jeremia
gewaarschuwd om niet tegen Necho te strijden maar farao met zijn leger naar de
Eufraat te laten oprukken. Een eigenzinnige Josia trok niettemin met zijn leger
richting Megiddo om te strijden tegen farao Necho, en werd op het slagveld een
tweede maal door de God van Israël ditmaal door monde van Necho zelf,
gewaarschuwd de strijd alsnog af te breken en huiswaarts te keren. Het
resultaat kennen we vanuit de Bijbelse geschiedschrijving:
2
Kronieken 35:23 En de schutters schoten den koning Josia. Toen zeide de koning tot
zijn knechten: Voert mij weg, want ik
ben zeer gewond. 24 En zijn knechten namen hem weg van den wagen, en
voerden hem op den tweeden wagen, dien hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf, en werd begraven in de
graven zijner vaderen; en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia. 25
En Jeremia maakte een klaaglied over Josia; desgelijks alle zangers en
zangeressen spraken in hun klaagliederen van Josia, tot op dezen dag; want zij
gaven ze tot een inzetting in Israël; en ziet, zij zijn geschreven in de
klaagliederen. 26 Het overige nu der geschiedenissen van Josia, en zijn
goeddadigheden, naar dat geschreven is in de wet des HEEREN; 27 Zijn
geschiedenissen dan, de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in het
boek der koningen van Israël en van Juda. (Statenvertaling)
In
verband met ons onderwerp over het wel of niet gekende Hebreeuwse
Tetragrammaton in het oude Egypte is het belangrijk op te merken dat farao
Necho op het slagveld te Megiddo niet de Naam van God het Tetragrammaton in de
mond neemt, maar het Hebreeuwse ‘El’ wat naar het Nederlands vertaald wordt met
het Germaanse ‘God’.
De
Egyptologe Margaret A. Murray vermoedde dat de plaats van afkomst van de schepen
die Egypte aandeden met de berg-god in het vaandel, Kreta was. Maar dit is
gissen. De Gerza-tijd die aan de eerste Egyptische dynastie voorafging wordt
door de orthodoxe egyptologie rond 3500 v. Chr. gedateerd en de eerste farao daaropvolgend
rond 3150 v. Chr. In het licht van de chronologie die het Bijbelboek Genesis
levert valt de Gerza-tijd na de spraakverwarring en de verspreiding van de
volken vanuit de vlakte van Sinear over de oude wereld. De nakomelingen van de
Cham, een van de zonen van Noach, trokken daarop naar Egypte en andere landen. In
een artikel op dit blog van 04.07.2016
bracht ik deze geschiedenis: chronologie van Nimrod tot Abram/Abraham, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1467583200&stopdatum=1468188000
De
moderne wetenschap Egyptologie negeert het Bijbelboek Genesis met zijn
oorsprongsgeschiedenis en brengt een pre-dynastieke geschiedenis van Egypte op
basis van de evolutietheorie. De tijd die aan de eerste farao’s voorafging wordt
over verschillende tijdperken uitgesmeerd en de aanvang bij gebrek aan
schriftelijke bronnen in een ver niet meer verifieerbaar verleden geplaatst. Het
Paleo-lithicum-tijdperk plaatst men bijvoorbeeld rond 500.000 à 300.000 tot
10.000 v.Chr. op de tijdsbalk. Deze constructie is volledig op de evolutie-gedachte
gebaseerd, en blijft een theorie. Of zoals wijlen Huib Verweij (De boom der
kennis, 1973, blz. 18) het ooit opmerkte: de evolutietheorie is uitgevonden om
te bewijzen wat nog bewezen moet worden. Men kan nochtans via het Bijbelboek
Genesis een exacte (jonge) geschiedenis van de oudheid brengen.
Te
Naqada in Egypte werd een site door archeologen blootgelegd met een
nederzetting die voor de Archaïsche tijd gedateerd werd, de zogenaamde
Naqada-cultuur, verwijzend naar de mensen die tijdens de Kopertijd van circa
4400 tot 3150 v. Chr. het land daar bewerkten. De Naqada-cultuur werd
onderverdeeld in drie fases van bewoning. De oudste veronderstelde fase is die
van ‘Naqada I’ die bestond uit een lokale dorpscultuur. Maar ook voor de
Naqada-cultuur laat men Egypte al bevolkt worden. Vanaf circa 10.000 tot 5000
v. Chr. rangschikken deskundigen het tijdperk van het Epipa-leolithicum op de
tijdsbalk. Tijdens deze periode laat men volgens de theorie, bevolkingsgroepen
vanuit Zuidwest-Azië (!), de Sahara en de Boven-Nijl Egypte binnenkomen.
Vanuit
het Genesismodel gezien zijn dit de eerste kolonisten van de grote trek die in het
jaar 2239 v. Chr. vanuit het Tweestromenland op gang kwam. De feiten op het
terrein kloppen met elkaar, met uitzondering van de orthodoxe dateringsmethode.
De
Gerza-tijdperk-schepen die Egypte aandeden zie ik vanuit het oosten en/of het zuidwesten
het gebied van Egypte aandoen en niet vanuit Kreta waar Murray de oorsprong van
de schepen zag. De berg-god die de
zeevaarders als embleem in hun masten toonden is nu een van de vele goden uit het pantheon van Nimrod, de kleinzoon van
Cham.
Een
andere egyptoloog die meent dat de naam van God in het oude Egypte bekend was,
is Donald B. Redford (1934-). In
zijn boek Egypt, Canaan, and Israel in Ancient Times, 1992, geeft de auteur minstens
vijftien verwijzingen naar de naam Yahweh, samen met de toegevoegde klinkers
die sommige Anglo-Amerikanen menen te kunnen aanbrengen. De naam wordt ook beginnend
met een Ypsilon geschreven in plaats met de letter J of Jod maar dat heeft met
de Engelse uitspraak te maken.
De
egyptoloog Donald B. Redford beschouwt de Bijbel als een verzameling van
verhalen en legenden zonder historische waarde en in wezen gelijk aan de vele
mythologieën. De aartsvader Jozef bijvoorbeeld ziet hij als een fictief persoon
die geen enkele historische waarde heeft. Hij gaat er van uit dat de
Hyksos-periode in Egypte de oorzaak van het ontstaan van mythes in Kanaän werd
wat leidde tot het verhaal rond Mozes. De auteur van het Bijbelboek Exodus had
volgens Redford geen kennis van het oude Egypte van voor de zevende eeuw v.
Chr.
Wanneer
Redford in zijn boek ‘Egypt, Canaan, and Israel in Ancient Times’ over het
historische Israël schrijft doet hij dat aan de hand van de enkele schaarse
bewaard gebleven berichten uit het oude Egypte. Een voorbeeld is de Merneptah-stele waarop naar het volk
Israël verwezen wordt. Er bestond volgens Redford pas een Israëlitische
entiteit in Kanaän aan het einde van de dertiende eeuw v. Chr. Meer wil hij echter
niet invullen. De oorsprongsgeschiedenis van Israël zoals gebracht in de
Bijbelboeken Genesis en Exodus wijst hij af. Wat de dateringsmethode van de
Egyptische dynastieën op de tijdsbalk betreft volgt Redford de sinds meer dan
honderd jaar geldende Sothis-kalender die de Egyptoloog Eduard Meyer aan het
begin van de twintigste eeuw lanceerde. Farao Merneptah zit aldus foutief in
1212/1202 v. Chr. op de tijdsbalk. Over de gereviseerde plaats van Merneptah op
de tijdsbalk schreef ik eerder op dit blog op 02.08.2016 een artikel: een verwijzing naar Israël op de Merneptah-stele, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1470002400&stopdatum=1470607200
In lijn
met de orthodoxe egyptologie laat Redford de Tempel te Jeruzalem in het volgens
de Bijbel vijfde regeringsjaar van Rehabeam door farao Sjosjenq I van de
Libische tweeëntwintigste dynastie plunderen. Hier meent hij (Chapter 12) dat
de Bijbel voor de eerste maal pas een verifieerbare link met Egypte maakt? In
zijn hoofdstuk 12 verwijst Redford zelfs naar ‘het Huis van Yahweh’ te
Jeruzalem. Het is hier dat de wetenschapper Professor Donald Bruce Redford B.A.,
M.A. and Ph.D zich naar mijn mening laat meeslepen door de algemeen door de
orthodoxie aanvaarde maar fout bevonden schikking van de Libische dynastie op
de tijdsbalk. Geen enkele Egyptisch-Libische oudheidbron verwijst namelijk ten tijde
van Sjosjenq naar het Huis van Yahweh te Jeruzalem. Niettemin verbindt Redford
het ‘Huis van Yahweh’ met Sjosjenq I.
Het is
de verdienste van de revisionist van de geschiedenis van de oudheid de egyptoloog David M. Rohl de
plaatsing van de Libische dynastie in de tiende eeuw v. Chr. weerlegd te
hebben. In zijn boek A TEST OF TIME, The Bible – From Myth to History, 1995, Chapter
Five, toont Rohl op wetenschappelijke wijze aan dat farao Sjosjenq I nooit in
Jeruzalem geweest is en dat zijn veldtocht naar Klein-Azië noordelijk van Judea
plaatsvond. Rohl haalt hier op grandioze wijze een van de pilaren van de
orthodoxe egyptologie neer.
Redford
echter blijft trouw aan de dateringsmethode van de egyptologie waarmee de
dynastieën van Manetho op de tijdsbalk gerangschikt werden. Als een gevolg
daarvan ziet hij de Amarna-tijd in de veertiende eeuw v. Chr. met de vermelding
van Jeruzalem in de kleitabletten-briefwisseling van een veronderstelde
Kanaänietische koning Abdi Hiba met residentie in Jeruzalem met de farao ’s
Amonhotep III en IV van de achttiende dynastie Chapter 10). De algemene
briefwisseling beschrijft volgens de orthodoxie de toestand in Kanaän voor de
intocht van de Israëlieten. De orthodoxie ziet in de vermelde Habiroe in de Amarna-correspondentie
een verwijzing naar de Hebreeën van
Jozua.
De
draad met het Tetragrammaton en het Egyptische hiëroglief Y-H-W neemt Redford
op wanneer hij de Sjasoe in Kanaän beschrijft. Hij vereenzelvigd zonder bewijs
de Egyptische naam Y-H-W met het Tetragrammaton als stammend uit Edom en de
Sjasoe.
“For half a
century it has been generally admitted that we have here the tetragrammaton,
the name of the Israelite god, “Yahweh”, and
if this be the case, as it undoubtedly
is, the passage constitutes a most precious indication of the whereabouts
during the late fifteenth century BC of an enclave revering this god. And while
it would be wrong to jump to the conclusion that “Israel” as known from the
period of the Judges or the early monarchy was already in existence in Edom at
this time, one cannot help but
recall the numerous passages in later Biblical tradition that depict Yahweh
“coming forth from Seir” and originating in Edom. The only reasonable conclusion is that one major component in the later amalgam that constituted
Israel, and the one with whom the worship of Yahweh originated , must be looked for among the Shasu of
Edom already at the end of the fifteenth century BC.
Op
basis dat al gedurende een halve eeuw het toegegeven wordt dat het Egyptische Y-H-W
het Hebreeuwse Tetragrammaton voorstelt moet volgens Redford de conclusie zijn dat
het Tetragrammaton met Edom verbonden kan worden? Ter ondersteuning van zijn
postulaat dat het Tetragrammaton uit Edom stamt, haalt hij zonder
bronverwijzing veronderstelde zogenaamde talrijke passages uit de Bijbel en de
overleveringen aan waar vermeldt wordt dat de HEERE God uit Seïr optrekt. Ik
ben vanuit mijn studie vertrouwd met deze Bijbelgedeelten zoals dit van de
profeet Habakuk. Dit zijn Bijbelgedeelten die hun vervulling ten tijde van de
Exodus kenden en ook nog een eindvervulling zullen zien bij de alsnog
toekomstige Apocalyps. In die beschreven zogenaamde Apocalyptische tijd zal overigens
ook Edom opnieuw zijn rol spelen.
Het
laatste hoofdstuk van de profeet Zacharia sluit af met een apocalyptisch
gedeelte. Daarin wordt geprofeteerd over een wereldoorlog, over een oprukken
van alle natiën tegen het herstelde Jeruzalem (14:2). Op het hoogtepunt van de
beschreven eindstrijd grijpt de HEERE God in (14:3-4) en ziet de profeet Zacharia
Hem staan op de Olijfberg die als een gevolg splijten zal, waarna een
apocalyptisch beeld zonder weerga geschetst wordt. Het is de gevreesde en lang
verwachte Dag des HEEREN die beschreven wordt (14:5-8). En dan vervolgd de
profeet met een bijzondere voorspelling wat betreft de Naam van God:
Zacharia
14:9 En de HEERE zal tot Koning over de ganse aarde
zijn; te dien dage zal de HEERE een
zijn, en Zijn Naam een. (Statenvertaling)
Jesaja
42:8 Ik ben
de HEERE (JHWH), dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik geen anderen geven, noch
Mijn lof den gesneden beelden. (Statenvertaling)
IK ZAL
ZIJN, Die IK ZIJN ZAL, de betekenis van het Tetragrammaton, zal dan voor ieder
duidelijk zijn. Het jaar 70 AD met de vernietiging van de Tempel door de
Romeinen en de wegvoering van de Joodse bevolking in ballingschap betekende
niet het definitieve einde van Israël maar zal volgens het Profetische woord
van de Bijbel een vervolg kennen.
De
conclusie van de egyptoloog Donald B. Redford dat de enige redelijke verklaring
voor de vraag waar het Tetragrammaton ontstond de Sjasoe in Edom was, is niet
aangetoond. Hij maakt zich zelfs hierbij naar mijn mening, schuldig aan een cirkelredenering
die in wezen niets bewijst. Alleen het revisionisme van de geschiedenis van de
oudheid geeft uitkomst. De achttiende en negentiende dynastie horen op de
tijdsbalk niet thuis in de veertiende en dertiende eeuw v. Chr. waar de
orthodoxie ze plaatste maar komen volgens de revisie op de tijdsbalk zo een
zeshonderd jaar dichterbij. Wie de Sjasoe in werkelijkheid waren wordt pas in
de zevende eeuw v. Chr. volledig duidelijk. Zie het artikel op dit blog van 11.08.2016: Farao Seti I van de
Egyptische negentiende dynastie, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1470607200&stopdatum=1471212000
Mijn
conclusie is dat het Egyptische hiëroglief van de berg-god niets anders is dan
de voorstelling van een vreemde berg-god. De oorsprong was het land van Nimrod:
Sinear, van waaruit Egypte aangedaan werd, en dit lang voor er sprake van
Edomieten en/of Sjasoe was. Ik merk ook op dat Redford nergens naar de
Egyptologe Margaret A. Murray en haar studie: “The Splendour that was Egypt, A
general survey of Egyptian culture and civilization, 1949, verwijst. Murray
maakt nochtans duidelijk dat de berg-god Y-H-W al tijdens de Gerza-periode zijn
intrede in Egypte deed en diens oorsprong dus niet in Edom ligt.
Let op:
het is een onderdeel van het werk van de egyptoloog Donald B. Redford dat ik
afwijs en niet zijn gehele studie. In mijn boek ‘De Zonaanbidder’ uit 2016
verwijs ik in mijn bibliografie naar het werk van Redford met vooral aandacht
voor zijn studie ‘Akhenaten-The Heretic King, 1987. In dit boek toont Redford zich
een genie die egyptologie en archeologie meesterlijk verbindt en hiermee een
nooit eerder getoond profiel van Achnaton weergeeft. Wat ik afwijs is de
orthodoxe dateringsmethode waarmee zij de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk
geplaatst hebben.
Mijn
aflevering van deze week draagt de titel van een boek van wijlen Dr. Immanuel
Velikovsky (1895/1979). Een boek dat bij de publicatie in 1978 niet alleen van
de orthodoxe egyptologie heel wat tegenwind kreeg maar ook van revisionisten
van de geschiedenis van de oudheid. Op basis van oudheidgeschriften,
inscripties en monumenten kwam Velikovsky tot de conclusie dat de Egyptische
chronologie zoals die door de orthodoxe egyptologie uitgedokterd was, niet
correct was, maar dat er op de tijdsbalk verschillen zijn die oplopen tot
zeshonderd jaar wanneer men zijn revisie hanteert. Volgens Velikovsky is Ramses
II dezelfde farao als Necho II en was de Babyloniër Nebukadnezar een tijdgenoot
en zijn antagonist. Het Hettietische koninkrijk zou volgens Velikovsky hetzelfde
rijk zijn geweest als het Chaldeeuwse rijk van Nebukadnezar?
Zijn
eerder gepubliceerde boeken Werelden in
botsing (1951) en Aarde in
beroering (1952) waarin Velikovsky zijn catastrofistische theorieën
uiteenzette werden bij de publicatie door de academische wereld verworpen. De
catastrofetheorie leert dat bepaalde tijdperken in de geschiedenis van de aarde
abrupt werden afgesloten door rampen van kosmische oorsprong, zoals het langs
de aarde scheren van een komeet, die zich vervolgens in een permanente baan om
de zon heeft gevestigd en nu bekend is als de planeet Venus. Deze rampen zouden
in het collectieve geheugen van de mensheid zijn gegrift en de bron vormen van
diverse mythen over de hele wereld.
Verder
deed Velikovsky beweringen over eigenschappen van de planeten Venus en Jupiter.
Zo was hij van mening dat de planeet Jupiter radiosignalen uit zou moeten
zenden. Dit werd 1954 toevallig bevestigd door Bernard Burke en Kenneth
Franklin van het Carnegie Instituut in Washington D.C., afdeling
radioastronomie en aardmagnetisme. Op 6 april 1955, tijdens een bijeenkomst van
de American Astronomical Society, meldden ze hun bevindingen. Ook beweerde hij
dat de oppervlaktetemperatuur van Venus zeer hoog zou liggen, in de orde van
honderden graden Celsius boven nul. Dit stond haaks op de toen algemeen
geaccepteerde inzichten over Venus. In 1962 passeerde de ruimtesonde Mariner 2
de planeet Venus en stelde vast dat de oppervlaktetemperatuur ongeveer 400
graden Celsius bedraagt. Tevens nam de sonde waar dat Venus een retrograde,
tegengestelde, draairichting heeft ten opzichte van de andere planeten, behalve
Uranus, in ons zonnestelsel.
Hierna volgt
een korte samenvatting van Velikovsky s kosmologische bevindingen in relatie
tot de geschiedenis van het oude Egypte en Israël. Rond 1500 voor Christus was
de planeet Venus nog een komeet, die
ontstaan was uit Jupiter, en rond deze tijd de baan van de aarde verstoorde.
Beide hemellichamen geraakten in elkaars invloedssfeer en de aarde werd in zijn
omloop om de zon gestoord, met als een gevolg te lange en te
korte dagen en nachten wat door oudheidastronomen ook waargenomen werd. Een
ander resultaat waren aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en het vormen van
nieuwe gebergten als gevolg van een bewegende aardkorst. Uit de staart van de
komeet viel een rode stof, soms vermengd met vloeistof, meteorieten en
koolwaterstoffen op aarde neer. Met de interactie tussen Venus en planeet Aarde
nam men elektrische ontladingen waar tussen de kop en de staart van de komeet.
Op aarde gaf deze waarneming aanleiding tot het ontstaan van heel wat mythologische
verhalen. De plaats van de polen op aarde veranderde. De door de grote hitte
verdampte hoeveelheid water viel als sneeuw neer op plaatsen, waar vroeger geen
koud klimaat heerste, met resultaat ingevroren mammoets in Siberië. Dit ganse
kosmologische scenario gebeurde tegelijk met de Exodus van de Israëlieten uit
Egypte in 1483 v. Chr. en verklaart de Bijbelse plagen en het uiteengaan van de
Rode Zee. Daarna vond nog een cyclus van bijna-botsingen plaats alvorens de
planeten van ons zonnestelsel tot rust kwamen en hun huidige baan om de zon
innamen.
Velikovsky
herschikte de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk met ditmaal de historische
Bijbelboeken als leidraad. Het Egyptische Oude en het Midden-rijk waren volgens
hem contemporain en gingen als een gevolg van de tien plagen en de Exodus ten
onder. Nog hetzelfde jaar werd Egypte door de Hyksos overrompeld. Velikovsky identificeerde
de Hyksos of Amoe uit Egyptische bron met de Bijbelse Amalekieten en voegt de
periode van de Hyksos als tussenperiode in de Egyptische geschiedenis in, van
de vijftiende tot de tiende eeuw v. Chr. Zo verhuist het Nieuwe Rijk met het
begin van de achttiende Egyptische dynastie op de tijdsbalk naar de periode van
de koningen van Israël: Saul, David en Salomo rond 1000 v. Chr. De revisie door
Velikovsky van de geschiedenis van de Oudheid werd zoals eerder opgemerkt door
de academische wereld verworpen. Tot enkele decennia terug wekte de naam
Velikovsky in het wetenschappelijke establishment afkeer op. Tegenwoordig vind
men de boeken van Velikovsky alleen nog in gespecialiseerde antiquariaten en
dikwijls worden ze geklasseerd onder het vak: esoterie, wat spijtig is. Men kan
namelijk op onderdelen van Velikovsky s baanbrekend werk van mening
verschillen en/of afwijzen, maar niet heel zijn werk. Wat mij persoonlijk
betreft in mijn studie van de chronologie van de oudheid, passen de bevindingen
van Velikovsky sluitend in mijn chronologische reconstructie met de Bijbel als
leidraad. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2016 volg ik de grote lijnen van Velikovsky s reconstructie met hier en daar enkele
afwijkingen waar ik meen een verbetering te kunnen aanbrengen. Een voorbeeld is
de bekende Amarna-tijd in Egypte dat ik op de tijdsbalk in de achtste eeuw v. Chr.
onderbracht met de koningen Pekah en Hosea van het tienstammenrijk als
correspondenten met farao Achnaton.
Wat het
boek Ramses II en zijn tijd betreft
wijk ik van Velikovsky af in die zin dat ik Ramses II van de negentiende
dynastie niet zoals Velikovsky als een alter ego van farao Necho II van de
zesentwintigste dynastie zie maar als contemporain met elkaar. Ramses II is in
mijn reconstructie ondergeschikt aan Necho II. Zo zijn ook Nebukadnezar en
Hattoesilis tijdgenoten van elkaar en niet één en dezelfde persoon. Het was het
boek van C. Verburg, Farao nagerekend,
1977, hoofdstuk II, 43-45, dat me op deze denkpiste zette.
Ramses II ook wel Ramses de
Grote genoemd, nam als onderdeel van het leger van Necho met zijn legereenheid
deel aan de slag bij Karkemis in 605 v. Chr. Velikovsky (Ramses II en zijn tijd,
hoofdstuk 1) toonde in zijn werk aan dat de slag tussen Ramses II en de
Hettieten wel degelijk bij Karkemis aan de rivier de Eufraat werd uitgevochten
en niet aan de rivier de Orontes. Zijn bewijslast voor de herkenning van het
Egyptische Kadesj dat heilige betekent, met Karkemis is overtuigend. Karkemis
betekent de stad (Kar) van Kemis of Kemosj. Als naar een god genoemde of
aan een god gewijde stad was het een heilige plaats: Kadesj. Op Assyrische muurreliëfs van
Salmaneser met afbeeldingen van de stad Karkemis herkennen we dezelfde stad
zoals afgebeeld op Egyptische muurreliëfs. Dr. Immanuël Velikovsky put
zijn gegevens uit een grondig onderzoek van oudheidteksten en oude
topografische kaarten en plannen van veldslagen en van stratigrafische methoden
van de archeologie. Zo een voorbeeld is de tombe en de sarcofaag van koning
Ahiram te Byblos in Fenicië, of Jebeil in het moderne Libanon.
De
tombe werd in de vorige eeuw in 1921 door archeologen blootgelegd en
onderzocht. De sarcofaag behoorde aan een Fenicische koning Ahiram of Hiram.
Het is een naam die meerdere Fenicische koningen over de eeuwen heen hadden. De
afbeelding hierboven toont koning Ahiram op een troon met gevleugelde sfinxen
en hovelingen tegenover hem. De andere zijde toont een processie van personen
die offeranden dragen. De uiteinden van de sarcofaag tonen vier rouwklagende
vrouwen. Aan de ingang van de tombe vond men een vervloekingstekst in
Hebreeuwse/Fenicische letters. Dicht bij de ingang werden verscheidene
fragmenten van een albasten vaas gevonden met de naam van Ramses II er op
vermeld. Daarnaast vond men in de tombe Cypriotisch aardewerk dat door
deskundigen als een product uit de zevende eeuw v. Chr. gedateerd werd. Dit was
overigens de start van een jarenlange discussie over hoe dit aardewerk in de
tombe van koning Hiram verzeild was geraakt, een koning die men aan de hand van
de cartouches van Ramses II in de dertiende eeuw v. Chr. gedateerd had. Voor
Velikovsky is de conclusie duidelijk: Het Cypriotische aardewerk is contemporain
met de tombe en farao Ramses II hoort aan het einde van de zevende eeuw, begin
zesde eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst. Zo ook het Hebreeuwse/Fenicische
schrift aan de ingang en op de sarcofaag, dat ook in de zevende eeuw v. Chr.
thuishoort. Velikovsky citeert in zijn boek een Israëlische geleerde M. Haran,
die in 1958 een artikel schreef over de afbeelding van de vier klaagvrouwen op
de sarcofaag. Twee van de vier vrouwen slaan zich op de heupen, terwijl de
andere twee het hoofd in de handen houden. De Israëlische historicus haalde
verscheidene voorbeelden aan van het slaan met de handen in het Oude Testament
als uiting van diepe smart, met name in het Bijbelboek Jeremia 31:19 en
Ezechiël 21:12. De andere vrouwen zetten de handen op hun hoofd eveneens een
bekend verschijnsel bij klagen, bij rouw en bij pijn. De profeten Jeremia en
Ezechiël waren tijdgenoten van Nebukadnezar in de zesde eeuw v. Chr. en zo was
Ramses II eveneens contemporain met hen.
Op het
hierna volgende citaat van Velikovsky zeg ik eveneens amen: Niets is zo
vermoeiend als een gedetailleerde chronologie. Maar indien deze wiskunde van de
geschiedenis nageplozen wordt niet ter wille van zichzelf maar om identiteiten
vast te stellen en als het dient om deze identiteiten te kunnen bewijzen, dan
kan er een boeiende studie uit voortvloeien.
Zoals bij de aanvang van mijn
artikel vermeldt bestaat er geen overeenstemming onder de vele revisionisten
van de geschiedenis van de oudheid over de exacte plaatsing van Ramses II op de
tijdsbalk. De onderzoeker Donovan
A. Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, 1971) bijvoorbeeld
laat de negentiende dynastie van Manetho de achttiende dynastie opvolgen en plaatst
Ramses II op de tijdsbalk in 805/739 v. Chr. en maakt hem een tijdgenoot van de
koningen Uzzia van Juda en van Jerobeam II van Israël. Deze koningen van Juda
en Israël evenaarden echter de macht van David en beheersten het gebied vanaf
de beek van Egypte tot aan de Eufraat. Ramses II laat zich tijdens deze epoque niet
eenvoudig op de tijdsbalk plaatsen.
De
egyptoloog David Rohl (A Test of
Time, 1995) heeft in zijn reconstructie Ramses II dan weer als tijdgenoot van
Salomo en Rehabeam in de tiende eeuw v. Chr. en meent Ramses II met de Bijbelse
Sisak te kunnen identificeren. Rohl laat de negentiende dynastie van Manetho de
achttiende opvolgen, en linkt zijn constructie aan een vermeende
zonsverduistering over Oegarit in 1012 v. Chr. Ik vermeldde eerder in mijn boek
De Assyriologie herzien, 2012 dat men geen exacte zonsverduisteringen meer
kan berekenen voorbij de achtste eeuw v. Chr., de tijd in. In die eeuw werden
er in de oudheid als een gevolg van een verstoring van de aarde in haar baan om
de zon, kalenderwijzigingen noodzakelijk en doorgevoerd.
Maar
mijn grootste bezwaar tegen de constructie van Rohl is dat als een gevolg van
zijn plaatsing van de Amarna-faraos op de tijdsbalk, de Bijbelse koningen Saul
en David nu tot correspondenten en vazallen van de faraos Amonhotep III en
Achnaton gemaakt worden. Wanneer men de betreffende Amarna-brieven online op
het internet leest dan valt onmiddellijk op dat de Amarna-correspondenten allen
afgodendienaars waren. De persoon van David staat uitvoerig in de Bijbel
beschreven waar vooral de Bijbelboeken 1 en 2 Samuël, 1 Koningen en 1 Kronieken
zijn levensloop beschrijven. Zo ook zijn er meerdere psalmen in de Bijbel die
door David geschreven zijn. Een man naar mijn hart noemt de HERE God hem.
Wanneer men al deze informatie tot zich neemt is het onmogelijk koning
David van Israël als een afgodendienaar te herkennen. Daarenboven leert de
Bijbel dat het knechtschap van Israël/Juda aan Egypte, eerst ten tijde van
Rehabeam aanving (2 Kronieken 12:8) en niet eerder. Men kan op basis van dit
Schriftgedeelte onmogelijk koning David als een knecht of vazal van farao van
Egypte herkennen. Zie ook het artikel op dit blog van 20.03.2017: De Bijbelse
farao Sisak, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en
scrol naar beneden.
De
orthodoxe Egyptologie heeft Ramses II op de tijdsbalk geplaatst van het jaar 1279
tot 1212 v. Chr. en dit op basis van een veronderstelde Sothis-kalender.
Volgens de historische boeken van de Bijbel bevinden we ons voor deze periode
op de tijdsbalk ten tijde van de Richteren. Richteren die na de dood van Jozua
en de oudsten, het Israëlitische volk leidden. Heel opmerkelijk: het Bijbelboek
Richteren zwijgt over Egypte als grootmacht gedurende deze tijd. Zie het
artikel van 18.08.2017 op dit blog
voor de Sothis-kalender.
In
mijn onderzoek van de geschiedenis van de oudheid meen ik dat Velikovsky gelijk
heeft met zijn plaatsing van Ramses II aan het einde van de zevende eeuw begin zesde
eeuw v. Chr. Wat ik afwijs is zijn stelling dat de zesentwintigste dynastie een
fabricatie van Manetho was en dat deze farao s in wezen alter-egos van de
farao s van de negentiende dynastie waren. Zoals eerder opgemerkt meen ik dat Ramses
II als een ondergeschikte co-regent met één divisie van het Egyptische leger,
aan de slag bij Kadesj/Karkemis deelnam. Het leger van Necho II/Ramses II
tijdens de slag bij Karkemis bestond uit vier divisies. Ramses II commandeerde slechts
één van de divisies van het leger van farao Necho, namelijk de divisie van Amon
die aan de Eufraat in moeilijkheden geraakte en gered werd door het tijdig op
het strijdtoneel verschijnen van de andere legergroep. Een andere divisie van
het legen van Necho was samengesteld met de Sardan of Lidiërs. Deze soldaten
worden ook beschreven door de profeet Jeremia. De oudheidhistoricus Herodotos
(Boek 2:154) leert ons dat ten tijde van de regering van Psammetichos van
Manetho s zesentwintigste dynastie het aan Griekse huurlingen toegestaan werd
zich in noordoostelijk Egypte te vestigen. De Lidiërs of Loedim in het
Hebreeuws, die de profeet Jeremia vermeldt zijn de Griekssprekende huurlingen
die in het leger van Necho dienden en mee aan de Eufraat in de slag bij
Karkemis tegen Nebukadnezar vochten.
In mijn variant op de reconstructie van Velikovsky
meen ik dat farao Necho II tijdens de slag bij Karkemis in 605 v. Chr. het
leven liet en Ramses II ongedeerd met het leger naar Egypte terugkeerde. Dat
Necho sneuvelde in de slag bij Karkemis kan men afleiden uit Jeremia 46:17 waar
farao een rumoermaker genoemd wordt die zijn tijd liet voorbijgaan. De
regeringsjaren der faraos van de zesentwintigste dynastie zijn dus ook aan een
revisie toe en hiermee komt dan misschien het laatste heilig huisje van de
Egyptologie neer. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384, bied ik een
chronologische reconstructie van de zesentwintigste dynastie van Manetho aan.
Bij zijn behouden thuiskomst trok Ramses II alle macht
naar zich toe en voerde een damnatio memoriae naar de persoon van Necho II uit.
Het kanaal van de Nijl naar de
Rode Zee bijvoorbeeld een werk dat door Necho begonnen (Herodotos Boek 2:158),
kwam aldus op naam van Ramses II. Ook op vele bouwwerken van Necho werd de naam
van Ramses II toegevoegd (Kroniek van de faraos - Peter A.Clayton - hoofdstuk negentiede
dynastie Ramses II - Ramses de bouwer ). Ook de gevestigde Egyptologie spreekt
over een voor hen alsnog onverklaarde damnatio memoriae. De beelden van
Necho II werden het offer van de razernij waarmede zijn nagedachtenis werd
vervolgd. Momenteel werden slechts een klein aantal steles, enkele reliëfs en
twee bronsjes gevonden die voor vernieling bewaard gebleven zijn.
Tot aan de era van Ramses II
maakten Egyptische kunstenaars hun afbeeldingen op zogenaamde bas-reliëfs. Tijdens
de regering van Ramses II ging men over naar het zogenaamde verzonken reliëf.
De reden hiertoe was dat Ramses II zich heel wat gebouwen in Egypte tijdens
zijn bewind toe-eigende en er zijn naam in liet beitelen. Met andere woorden:
door toepassing van het verzonken reliëf werd de naam van Ramses voorganger
weggebeiteld, met zijn naam in de plaats eroverheen. Op deze manier werden al
bestaande bouwwerken die Ramses' bevielen van zijn naam voorzien en usurpeerde
hij ze.
Wanneer men de plaatsing van Ramses II op tijdsbalk
door de verschillende onderzoekers zowel uit orthodoxe hoek als van
revisionistische zijde onderzoekt en aan de Bijbel toets blijkt dat hun revisie
niet in overeenstemming met de historische boeken van de Bijbel is. Alleen in
de zevende en zesde eeuw v. Chr. waar Velikovsky en anderen Ramses II op de
tijdsbalk plaatsen blijkt dat Ramses II daar op zijn plaats zit en er geen
contradictie bestaat.
Tot slot wil ik aandacht geven
aan de tot nu toe niet opgegraven hoofdplaats Saïs van de zesentwintigste
dynastie. De Griekse naam Saïs komt in de Bijbel niet voor, alhoewel farao Necho
II en zijn tijd wel vermeld werden. De naam van de hoofdplaats van Necho II in
Egypte had in de Bijbel een andere naam.
Het Bijbelboek Jeremia geeft heel
wat informatie over het Egypte van dezevende eeuw voor Christus. Tijdens de periode van de slag bij
Kadesj/Karkemis leert Jeremia dat Egypte meerdere koningen had met ieder een
hoofdstad:
Jeremia 46:13 Het woord, dat de HEERE tot den profeet Jeremia sprak,
van de aankomst van Nebukadrezar, den koning van Babel, om Egypteland te slaan.
14 Verkondigt in Egypte, en doet het
horen te Migdol; doet het ook horen
te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en maakt u gereed, want het
zwaard heeft verteerd, wat rondom u is. 15 Waarom zijn uw sterken weggeveegd?
Zij stonden niet, omdat hen de HEERE voortdreef. 16 Hij maakte der
struikelenden veel; ja, de een viel op den ander; zodat zij zeiden: Staat op en
laat ons wederkeren tot ons volk, en tot het land onzer geboorte, vanwege het
verdrukkende zwaard. 17 Daar riepen zij: Farao,
de koning van Egypte, is maar een gedruis; hij heeft den gezetten tijd
laten voorbijgaan. (Statenvertaling)
Tachpanhes lijkt de belangrijkste plaats
in Egypte geweest te zijn omdat Jeremia (hfst.43:9) daar het paleis van de
farao situeert. De stad Nof was Memfis, maar van Tachpanhes en Migdol weten we
tot op heden niet waar deze plaatsen zich bevonden. Migdol betekent wachttoren
en lag vermoedelijk aan de grens van Egypte met Klein-Azië.
De orthodoxe Egyptologie heeft
de hoofdstad Saïs van de zesentwintigste dynastie in de noordwestelijke
Nijl-Delta op de kaart geplaatst. Nu blijkt vanuit het werk van Velikovsky dat
deze keuze heel lichtvaardig gemaakt is en in wezen zonder archeologische
basis. Tot op heden werden in feite geen ruïnes van deze toch belangrijke stad
gevonden. De ondergrond van het huidige Sa al-Hagar (waar men vermoedt dat Saïs
begraven ligt) is van water verzadigd en daarom nooit grondig onderzocht (Peter
A. Clayton, Kroniek van de faraos - 26ste dynastie). Wat gevonden werd zijn slechts
enkele oesjabtis met de naam van Psammetichos, de vader van Necho er op
vermeld. Velikovsky stelt dat men te snel tot voorbarige conclusies is gekomen
wat de plaatsing van Saïs betreft op de kaart van Egypte.
Velikovsky leert dat Tanis, (het
Bijbelse Zoan), en Saïs één en dezelfde stad zijn. Hier ook volg ik een eigen
variant los Velikovsky. Ik meen namelijk op grond van Jeremia s opgave van
Egyptische steden dat niet Tanis, maar het Bijbelse Tachpanhes het Saïs van de oudheid is. Saïs en het Bijbelse
Tachpanhes met het paleis van farao
zijn dan één en dezelfde stad. En er zijn in de Bijbel aanwijzingen waar
Tachpanhes te vinden is. De Joodse vluchtelingen, door Jeremia (43:5-7)
beschreven, doen als eerste stad in Egypte Tachpanhes aan. Dit gegeven plaatst
deze stad zondermeer in het noordoosten van Egypte. Een en ander wordt door de Griekse
Septuagint Bijbelvertaling bevestigd; dat Tachpanhes als Taphnas weergeeft. En dit zou de belangrijke versterkte stad Daphnai in noordoostelijk Egypte
geweest kunnen zijn. Het ontdekken van het werkelijke Sais zou wel de
archeologische vondst van het derde millennium kunnen zijn. Herodotos(Boek
2:169) beschrijft het paleis en de begraafplaats van farao Amasis en zijn
voorgangers. Op basis van wat de Bijbel over farao Necho en zijn hoofdplaats
Tachpanhes leert, had men beter voor het Griekstalige Saïs op zoek gegaan in
de noordoostelijke Nijldelta en heel wat tijd, energie en geld bespaart. Ook de
oudheidhistoricus Herodotos wijst naar de noordoostelijke Nijldelta voor de
plaatsing van Saïs op de kaart, langs de door hem beschreven Saïtische
Nijlmonding stroomafwaarts.
Een vingerafdruk van koning Achaz van Juda uit de achtste eeuw v. Chr.?
Koning
Achaz regeerde over het tweestammenrijk Juda van 739 tot het voorjaar van 722
v. Chr. De afbeelding is van een kleizegeltje van slechts een paar centimeter
groot dat in het moderne Israël gevonden werd. De Hebreeuwse tekst er op
vermeld luidt: behorend aan Achaz (zoon
van) Jotham koning van Juda.
Het
werd gebruikt om een perkamentrol te verzegelen. Over de oorsprong van het
zegel bestaat er onder specialisten weinig discussie. Indien Achaz het zegel
zelf heeft aangebracht hebben we hier een (gedeeltelijke) vingerafdruk van de
koning.
De
chronologische verankering van de regeerperiode van koning Achaz op de
tijdsbalk heb ik uitvoerig behandeld in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 289-294.
Achaz
was ook buiten de grenzen van Juda/Israël bekend. De Assyriërs bijvoorbeeld verwijzen
in hun annalen naar Achaz bij name. De Assyrische koning Tiglath Pileser III
vermeldt Achaz in een van zijn bewaarde muur reliëfs: Nimrud, Zuid oostelijk
paleis, Slab inscriptie ( 6-16). Zie het artikel op dit blog van 14.04.2016, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1460325600&stopdatum=1460930400
Volgens
mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid was de Bijbelse Achaz een
tijdgenoot en correspondent met de farao s Amonhotep III en Achnaton van de
achttiende dynastie. Met hen correspondeerde hij in de Akkadische taal onder de
naam Abdi Hiba. Ook de Assyriër Tiglath Pileser III vinden we in dezelfde
briefwisseling met farao terug.
Hierna
een extract uit mijn boek De
Zonaanbidder, 2016 dat een en ander van mijn revisie van de geschiedenis
van de oudheid verklaart.
Citaat:
De Amarna-briefwisseling van Abdi-Hiba
alias Ebed Tov (de goede dienstknecht) met farao Amonhotep III en farao
Amonhotep IV
De Amarna-briefwisseling is een verzameling
kleitabletten die de briefwisseling van de (Klein-Aziatische) vazallen met de
faraos Amonhotep III en IV in Klein-Azië, bevat. De orthodoxe egyptologie
dateert ze via hun foutieve Sothis-kalender in de vijftiende en veertiende eeuw
voor Christus. Velikovsky beweerde dat ze in de negende eeuw voor Christus
thuishoren. Er werden meer dan honderd bladzijden in zijn boek Eeuwen in
chaos aan de Amarna-kleitabletten gewijd. Volgens Dr. Velikovsky waren de
Bijbelse koningen Achab en Josafat tijdgenoten en correspondenten van Achnaton.
Velikovsky wees er terecht op dat de vertaling van het Akkadisch spijkerschrift
meerdere vertalingen, wat betreft namen van personen en plaatsen, mogelijk
maakt. Enkele alternatieve voorbeelden die Velikovsky voor Abdi Hiba aanhaalt
zijn bijvoorbeeld: Abdi-Kheba, Abdi-Hepat, Abdi-Hebat of Ebed-Nob. Een betere
vertaling van Abdi Hiba volgens Velikovsky is het Hebreeuwse Ebed Tov dat de goede dienstknecht betekent.
In mijn studie Genesis versus Egyptologie
identificeerde ik koning Achaz van Juda en koning Hosea van Israël, als Abdi
Hiba en Rib Addi uit de Amarna-briefwisseling. De rebel Labaja in de
Amarna-brieven is Pekah van het tienstammenrijk. Deze genoemde koningen van
Israël en Juda waren volgens de Bijbel, alle afgodendienaars en passen dus
beter in het plaatje wat de inhoud van de briefwisseling betreft. Ik heb moeite
met de identificatie van Abdi Hiba met bijvoorbeeld koning Josafat van Juda,
die volgens de Bijbel op de HERE God vertrouwde, maar in zijn vermeende
briefwisseling met Farao andere goden gediend zou hebben. Dit is al voldoende
basis om de identificatie van Josafat als een Amarna-briefschrijver af te
wijzen. Deze opmerkingen nemen uiteraard het opzoekwerk dat vooral Velikovsky
geleverd heeft, niet weg. Opzoekingen die het fundament voor het revisionisme
van de geschiedenis van de oudheid legden.
De taal van de Amarna-briefwisseling was
het Akkadisch, een oudheidtaal waarvan het gebruik er van tegenwoordig te
vergelijken is met het Engels als internationale communicatietaal. De faraos
Amonhotep III en IV worden in de briefwisseling aangeduid als Nimoeria en
Nafoeria. De identificatie van de briefontvangers Nimoeria en Nafoeria staat
buiten twijfel. De identificatie van de verzenders is niet eenvoudig. Geen van
de brieven is gedateerd, wat het chronologisch schikken moeilijk maakt. De
meeste brieven zijn van Faraos vazallen in Klein-Azië. Sommige brieven zijn
van onafhankelijke vorsten zoals koning Suppiluliuma van het Hethietenrijk en
Boernaboeriasj van Babylon.
Zoals eerder opgemerkt heb ik vanaf het
eerste regeringsjaar van Horemheb in 671 v. Chr. op de tijdsbalk teruggewerkt
en de farao s Eje, Toetanchamon, Smenkhkare en Achnaton chronologisch
gerangschikt.
Horemheb is in Velikovsky s reconstructie
een vazal van de Assyriërs. In mijn model past dit volkomen en ik laat
logischerwijze de Amarna-farao s aan de regeerperiode van Horemheb,
voorafgaan. Enkele belangrijke puzzelstukjes worden op deze manier ingevoegd.
Farao Achnaton bijvoorbeeld regeert nu ten tijde van de val van Samaria in 717
v. Chr. De verovering van Samaria of Soemoer is in de Amarna-briefwisseling
terug te vinden. We moeten bedenken dat de hoofdstad Samaria van het
tienstammenrijk in zijn geschiedenis vanaf koning Omri, de bouwer van de stad,
slechts eenmaal ingenomen werd.
In totaal zijn er vijf brieven
(kleitabletten) van Abdi Hiba uit Jeruzalem te Amarna, het Achetaton uit de
oudheid, gevonden. Deze brieven werden door de wetenschappers gecatalogeerd
onder de nummers: EA 285 tot 290 en zijn inmiddels alle online op het
internet-vertaald naar het Engels te lezen. Hierna volgen de brieven die ik heb
gedownload:
EA 285, EA 286, EA 287, EA288, 290 .
EA289
To
the king, my lord, hath spoken thus, Abdi-hiba, thy servant. At the feet of the
king, my lord, seven times and seven times I fall. . . . Behold, hath not
Milki-lim revolted to Labaya's sons
and to Arzaya's, so as to claim the land of the king for them. A prince who has
done this deed why does not the king call him to account ? Behold Milki-lim and
Tagi, the deed which they have done is this : After having taken the city Rubuda (Rabbath), they are now
seeking to take Jerusalem. If this
land belongs to the king, why (delay till) the IJazati are at the king's
disposal. Behold the land of Grinti-kirmil belongs to Tagi, and the people of
Ginti form a garrison in Betsani (Bethsjean) ; and the same will befall us now
that Labaya and the land of Shakmi
have given everything to the Habiru.
Milki-lim has written to Tagi and his sons : " As two are . . ., give to
the people of
De briefschrijver Abdi Hiba in Jeruzalem is
herkenbaar als een zelfstandige vazal van farao te Jeruzalem. Dat Abdi Hiba
koning te Jeruzalem was, wordt door de orthodoxie niet betwist. De orthodoxie
ziet hem echter in hun tijdsbestek als een Kanaänietisch koning die ten tijde
van de intocht van de Israëlieten (of Hebreeën) te Jeruzalem resideerde en naar
farao vijf brieven schreef, vragend om hulp tegen de Habiroe die naar zijn land
en stad oprukten. De Habiroe worden door de orthodoxie met de Hebreeërs van de
veertiende eeuw v. Chr. geïdentificeerd. Er zijn echter onderzoekers die de
identificatie van de Habiroe als etnische groep van de hand wijzen. De Habiroe
worden in alle Amarna-brieven namelijk als soldaten of knechten gezien. Ook kan
men ze vanuit de brieven herkennen als een onafhankelijke bende huurlingen. Hun
leider was Labaja naar wie ook in andere brieven van vazallen van farao,
verwezen wordt. In mijn variant is Labaja de usurpator en koning van het
tienstammenrijk: Pekah. En de briefschrijver uit Jeruzalem Abdi Hiba is koning
Achaz.
In Juda was aan de lange regeertijd van
koning Uzzia in 750 v. Chr. een einde gekomen en nam zijn zoon Jotham in dat
jaar de alleenheerschappij over. Koning Jotham was voor een hele tijd co-regent
met zijn vader geweest, als een gevolg van de opgelopen melaatsheid door Uzzia,
toen deze meende zowel het ambt van koning als van hogepriester te mogen
uitoefenen (TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: kroniek van koning Uzzia van Juda,
blz. 279-284). Ik postuleer dat de jonge Amonhotep IV tijdens zijn ballingschap
in Jeruzalem Uzzia en Jotham gekend heeft. Vanaf het rampjaar 776 v. Chr. nam
Jotham de staatszaken waar en leefde de melaatse Uzzia in quarantaine. In 739
v. Chr. nam de zoon van Jotham, Achaz, de scepter van Juda over (TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 289-294). Hij is de Amarna-briefschrijver onder de naam Abdi
Hiba.
In mijn reconstructie pas ik dezelfde
werkmethode als Velikovsky toe. Hierna een citaat uit Eeuwen in Chaos, 1952,
blz.255:
in
de zaal van de historie, waar mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar verdringen,
wijs ik rechtstreeks bepaalde figuren aan, die geheel andere namen dragen dan de door ons gezochte personen, men zegt
zelfs, dat ze thuishoren in een eeuw, die wel zes eeuwen gescheiden is van de
tijd van de personen die wij zoeken. Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op
deze wijze schijnbaar zonder recht van spreken uitgekozen personen, verklaar ik
de identificatie als juist. Het kompas in mijn hand is het kompas van de
tijdmeting; ik bekort met zes eeuwen de tijd van Thebe en el-Amarna en tref
koning Josafat te Jeruzalem, Achab te Samaria en Benhadad te Damascus aan.
Indien mijn kompas van de tijdmeting me niet bedriegt, zijn zij de koningen,
die in de el-Amarna periode regeerden in Jeruzalem, Samaria en Damascus.
Ik schuif ditmaal meer dan zeven eeuwen op
de tijdsbalk, met als resultaat Achaz in Jeruzalem, Pekah in Samaria en Rezin
in Damascus. Laat ons nu zien of het historische kader van de briefschrijver
Abdi Hiba past in het Juda van de achtste eeuw v. Chr.
Het is vooral de EA-brief 289 die vanwege
de inhoud eerst mijn aandacht trok. Abdi Hiba vraagt namelijk om hulp aan farao
tegen Labaja en diens zonen. Daarnaast verwijst Abdi Hiba naar de val van de
stad Rubuda en de bedreiging die er nu voor Jeruzalem is. Over de identificatie
van Rubuda wordt door de orthodoxie getwist, maar een opmerkelijke
identificatie is die met Rabbath, de hoofdstad van Ammon in Trans-Jordanië. Het
is deze identificatie die in mijn variant past. De Amarna-brief met nummer 289
verwijst volgens mij duidelijk naar het conflict dat in het Bijbelboek Jesaja
hoofdstuk 7 en 2 koningen hoofdstuk 16 beschreven staat.
De (geciteerde) Bijbelcitaten spelen zich
af in de dagen van Achaz, de koning van Juda, toen Resin, de koning van Aram in
bondgenootschap met Pekah, de zoon van Remaljahu, de koning van Israël, tegen
Jeruzalem ten strijde trok. Achaz meende het niet tegen dit bondgenootschap te
kunnen halen. De beschreven oorlog kan vanuit de Bijbel nauwkeurig gedateerd
worden. Koning Achaz werd koning over Juda in het zeventiende regeringsjaar van
Pekah van Israël het jaar okt739/sep738 v. Chr. Aangezien Pekah twintig jaar
regeerde, komen slechts de drie laatste jaren van diens regering in aanmerking voor
het plaatsen van de beschreven invasie op de tijdsbalk. Deze jaartallen gaan
van april 738 tot maart 735 v. Chr. Dus een van deze jaren 738/737, 737/736 en
736/735 v. Chr. was getuige van de oorlog van Damascus en Samaria tegen
Jeruzalem. Het is chronologisch mogelijk om vanuit de Bijbel het jaar 736 v.
Chr. als het jaar van de invasie aan te geven. De kinderen van de profeet
Jesaja en hun bijzondere naamgeving waren namelijk als een teken voor het Juda
van zijn tijd gegeven.
Jesaja 8:3 En ik was tot de profetes
genaderd, en zij was zwanger geworden en baarde een zoon. En de HERE zeide tot
mij: Noem hem: Maher-Salal Chas-Baz, 4 want
voordat de jongen zal kunnen roepen: Mijn vader en mijn moeder, zal men de
rijkdom van Damascus en de buit van
Samaria vóór de koning van Assur dragen.
Volgens dit Schriftwoord zou Damascus door
de Assyriërs ingenomen worden voordat het zoontje van Jesaja in staat zou zijn
om mama en papa te kunnen zeggen. Koning Achaz wilde echter niet vertrouwen op
het Woord des HEREN van de profeet Jesaja, maar verkoos in de plaats daarvan
zelf zijn plan te trekken. Vermoedelijk schreef hij eerst een brief aan de
farao van Egypte om hulp, maar van die kant kwam er geen hulp. We weten vanuit
de Bijbel dat hij daarop de koningen van Assur benaderde om een bondgenootschap
(tegen betaling) tegen Damascus en Samaria.
2 Kronieken 28:16 In die tijd zond koning
Achaz het verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen
2 Koningen 16:9 En de koning van Assur gaf
hem gehoor; de koning van Assur trok op tegen Damascus, nam het in en voerde de
bevolking in ballingschap weg naar Kir; en Rezin bracht hij ter dood. Daarop
ging Achaz Tiglath-Pileser, de koning van Assur, tegemoet naar Damascus
Volgens de gereviseerde chronologie van de
oudheid zit de campagne van Tiglath Pileser III tegen Damascus in het jaar 735
v. Chr.
Het bestuderen van (de bijgevoegde kaart)
maakt het inpassen van EA289 in het Bijbelrelaas eenvoudiger. We merken op de
kaart een geallieerd leger van Damascus en Samaria dat tegen het Jeruzalem van
Abdi Hiba, alias Achaz, oprukt. Hun bedoeling is het doden of afzetten van
Achaz en het op de troon van Juda plaatsen van de zoon van Tabeal.
Tegelijkertijd zien we op de kaart een Aramees leger dat oostelijk van de
Jordaan naar Rabbath oprukt, deze hoofdplaats van Ammon inneemt en daarna
verder oprukt naar Edom. Westelijk van Juda toont de kaart aanvalsrichtingen
vanuit het gebied van de Filistijnen en in het bijzonder Ashkelon. Over dit
algemeen conflict handelen de vijf brieven van Abdi Hiba uit Jeruzalem over
handelen. Er zijn al voldoende namen van steden met Akkadische briefnamennamen
geïdentificeerd om deze conclusie te kunnen trekken. In EA-brief 288 verwijst
Abdi Hiba ook naar Nahrima. Het Egyptische Naharim is een verbastering van het
Bijbelse Aram-Naharaïm, het Aram van de twee rivieren of Mesopotamië. In mijn
werk Genesis versus Egyptologie toonde ik al aan, dat het Mitanni uit
Egyptische bron, in feite het Assyrische Rijk was, en dat beide rijken één
waren. De Egyptoloog Alan Gardiner verwijst in zijn opus magnum (EGYPT OF THE
PHARAOHS, Egypt under foreign rule, pagina 341.) naar het merkwaardige feit dat
Egyptische bronnen nooit naar het Assyrische Rijk verwijzen. Nochtans merkt
Alan Gardiner op, zou zelfs Thebe helemaal in het zuiden van Egypte,
uiteindelijk ook door de Assyriërs ingenomen worden.
Wanneer we de Amarna-periode transponeren
naar de negende en de achtste eeuw v. Chr. blijkt dat de EA-schrijver uit
Mitanni met de naam Tushratta niemand minder is dan Tiglath Pileser III van
Assyrië. Hij is de derde hond, bij wijze van spreken, die het been waarover
Samaria en Damascus vochten, wegkaapte.
Einde
citaat
Voor
wie het boek eventueel wil aanschaffen volgt er hierna een internetlink.
In een
Egyptische tempel te Dendera die ten tijde van de Ptolemeeërs in de eerste eeuw
v. Chr. gebouwd werd en gewijd aan Hathor de godin van wijsheid en liefde,
staat in het plafond de Astrologische waterman-opstelling
afgebeeld. Kenners dateren de afbeelding voor de periode 4300 tot 2200 v. Chr.
In de eerste eeuw voor Christus ten tijde van de Ptolemeeërs was het watermantijdperk echter al oude
geschiedenis en normaal zou men voor die tijd het vissentijdperk als afbeelding verwacht hebben. Waarom werd het
Watermantijdperk afgebeeld? Vermoedelijk werd de afbeelding van de Waterman
door de Egyptische priesters in verband gebracht met de zogenaamde voortijd. Volgens
mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid zoals in mijn boek TIJD en TIJDEN van 2015 gebracht, stelt
de waterman-opstelling het begin van de geschiedenis van Egypte voor: slechts
ongeveer vierduizend jaar geleden. Het begin van het neolithische tijdperk voor
Egypte is hiermee astrologisch (voor zover dat waarde mag hebben) op de
tijdbalk vastgesteld.
De
orthodoxe Egyptologie dateert het begin van de Egyptische beschaving veel
eerder en dit op basis van hun veronderstelling van het gebruik van een dubbele
kalender in het oude Egypte: de zogenaamde Sothis-kalender met tijdperken van telkens
1460 jaar .
Het was de Egyptoloog Eduard Meyer die in 1904 de
Sothis-kalender introduceerde: kalender en Sothis-periode. Hij ging er
van uit dat er in het oude Egypte twee kalenders naast elkaar bestaan hadden.
Een burgerlijke en een godsdienstige gebaseerd op het opkomen van de Hondsster
of Sothis en/of Sirius zoals de ster in het Grieks en het Latijns genoemd
wordt. De Egyptenaren noemden de ster Sopdet. Meyer ging er van uit dat een
Egyptisch jaar 365 dagen telde en als een gevolg elk vierde jaar op de kalender
een schrikkeljaardag verloren ging. Hij veronderstelde (postuleerde) als een gevolg
dat er twee kalenders in het oude Egypte gehanteerd werden: een officiële
kalender die met de maand Thoth begon en geen rekening met schrikkeljaren hield
en een zonnekalender die gebaseerd was op het opkomen van de Hondsster en
astronomisch correct.
De twee kalenders begonnen bij
een nieuwe Sothisperiode officieel gelijktijdig op de eerste dag van de maand
Thoth maar na vier jaar al liep de officiële kalender één dag op de
astronomische kalender achter. Op deze wijze verloor de kalender op
achtentwintig jaar tijd één week en op
een periode van honderdtwintig jaar ging er één maand verloren. Na een tijdspanne van 1460 jaar liepen de twee
kalenders weer gelijk en hier werd verondersteld dat er een nieuwe
Sothisperiode begon.
In het jaar 239 AD vermeldde
de Romeinse grammaticus Censorinus
dat in 139 AD de eerste dag van het
Egyptische kalenderjaar daadwerkelijk samenviel met de heliakische verschijning
van Sirius wat het einde van een Sothis-cyclus veronderstelde. Terugrekenend
concludeerde Meyer dat er zich 1460 jaar eerder een vergelijkbare situatie had
voorgedaan.
Eduard Meyer meende het bewijs
van zijn veronderstelling gevonden te hebben in het Ebers-papyrus. Op dit bewaard gebleven papyrus zou er een
vermelding staan naar de opkomst van Sopdet ten tijde van het negende
regeringsjaar van farao Amonhotep I. Veel blijft echter een raadsel. Zo staat
er niet Amonhotep I maar de naam Zeserkere, waarschijnlijk de voornaam van
Amonhotep I.
Zijn
tweede bewijs was een kalenderfragment op een steen gevonden in Elephantine waar een
verwijzing te vinden is naar het vermeende opkomen van Sothis in de dagen van
Thothmosis III. Het regeringsjaar van Thothmosis III wordt echter niet vermeld
en ook is niet duidelijk of de verschijning van Sothis betrekking had op het
zonnejaar, noch of een eerste verschijning bedoeld werd. Daarbij merkt de
Egyptoloog Cecil Torr op dat het gebouw weliswaar van Thothmosis III was, de
inscriptie echter van een opvolger geweest kan zijn.
De
derde aanduiding
voor Meyer was de vermelding van de verschijning van de ster Sothis op 16
Pharmuti in het papyrus van Illahun. Het papyrus Illahun dateert de
verschijning van Sothis op de zestiende van de Egyptische maand Pharmuti in het
zevende jaar van een farao waar men van aanneemt dat het Senwosret III van de
twaalfde dynastie is. De naam zelf van de farao is niet bewaard gebleven, maar
wordt uit allerlei verspreide gegevens afgeleid.
De bekende revisionist van de
geschiedenis van de oudheid de Egyptoloog
David Rohl (A Test of Time, appendix D) merkt echter op dat het
papyrusfragment een voorspelling bevat en geen vaststelling van een gebeurd
feit is. De tekst luidt: u moet weten dat het opkomen van SOPDET zal
gebeuren in de vierde maand Pharmuti, op dag 16.
Het
is aldus vrij eenvoudig de theorie van Eduard Meyer op losse schroeven te
zetten. Een tijdgenoot en tegenstander van Eduard Meyer was de Egyptoloog Cecil Torr die in zijn werk vermelde dat de Sothis-cyclus een uitvinding van de
Grieken was van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij, dat
de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in hun
inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het opkomen
van de Hondsster.
Daarenboven
bestaat er onduidelijkheid over het afsluiten van een veronderstelde
Sothisperiode in 139 AD? Er bestaat namelijk een toegevoegde notitie in het
middeleeuwse manuscript van Theon,
een vierde eeuwse astronoom, over een zekere Menophres. Op het manuscript van
Theon staat er een notitie in het Grieks dat er vanaf Menophres en tot aan het
eind van het tijdperk van Augustus 1605 jaar waren. Terugrekenend geeft dit 1321 v. Chr. als jaartal van de nieuwe
veronderstelde Sothis-periode. In ditzelfde manuscript van Theon van Alexandrië
wordt echter vermeld dat de Sothis periode eindigde in het vijfde jaar van
Augustus zijnde het jaar 26 v. Chr.
Censorinus zoals eerder gezien, plaatste het begin van een nieuwe
Sothis-periode in 139 AD. Een verschil
van zo maar even 165 jaar, wat vragen zou moeten oproepen. Het verschil van
165 jaar tussen de gegevens van het manuscript van Theon en dat van Censorinus
is nooit opgehelderd.
Met
recht verklaart ook Velikovsky het werk van Eduard Meyer als overgewaardeerd en
een grote oefening in futiliteit (Ramses II en zijn tijd Epiloog vraag 8 en
De Zeevolken hoofdstuk 2 Sirius). Eveneens is er het studiewerk van de eerder
geciteerde Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and Mycenae, 1896), van de
onderzoeker F.J. Kerkhof (BW Bijbel en Archeologie 1 ISBN 9070145049) en van
Dr. Donovan Courville (The Exodus Problem and its Ramifications volume 2
chapter IV) dat het chronologische fundament van de Egyptologie onderuit haalt.
Dat de conventionele Egyptologie hardnekkig vasthoudt
aan de Sothis-kalender die Eduard Meyer in 1904 wereldkundig maakte heeft te
maken met het feit dat zij geen ijkpunten op de tijdsbalk ter beschikking
hebben ter exacte plaatsing van de Egyptische dynastieën van Manetho. De Bijbel
zien zij louter als een godsdienstig boek zonder historische waarde en wordt
door hen niet gehanteerd. Wanneer men nochtans de historische boeken van de
Bijbel en de bijgevoegde chronologie als historisch correct hanteert zijn er een
aantal belangrijke ijkpunten waarmee verschillende Egyptische farao s op de
tijdsbalk verankerd kunnen worden.
Ook de oudheidhistoricus Herodotos die in de vijfde
eeuw v. Chr. Egypte bezocht en een faraolijst doorgaf wordt door de gevestigde
Egyptologie niet naar waarheid aanvaard. Herodotos was nochtans de eerste classicus die
een gedetailleerd verslag over Egypte neerschreef. In de vijfde eeuw voor Christus
wanneer Herodotos Egypte bezocht was de geschiedenis van dit land nog steeds
een levende geschiedenis. De piramiden in beneden-Egypte hadden bijvoorbeeld
nog steeds hun glanzende buitenbedekking. Herodotos reisde het gehele land door
tot aan de grens met Nubië en sprak met de Egyptische priesters over hun
geschiedenis. Hoewel hij als de vader der historie aanvaard is en zijn
geschiedschrijving van Klein-Azië niet in twijfel getrokken, wordt hij wat
Egypte betreft met zijn lijn en opvolging van Egyptische farao s door de
gevestigde Egyptologie niet gevolgd. De hoofdreden is de veronderstelde
Sothis-kalender die maakt dat bijvoorbeeld de piramiden op het Gizeh-plateau in
het derde millennium v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst worden, waar de
piramiden met de gegevens die Herodotos verstrekt in de negende en achtste eeuw
v. Chr. geplaatst kunnen worden. En dit is slechts één voorbeeld. Zie het
artikel op dit blog van 07.06.2017:
door wie werd de Grote Piramide op het Gizeh plateau gebouwd en wanneer? Zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1496613600&stopdatum=1497218400
Tot slot een veelzeggende opmerking van een Egyptoloog uit de oude school:
Ik ben bang dat onze kennis
van de Egyptische historie niet veel verder gaat dan wanneer iemand zich op
grond van enkele data en namen het volgende beeld van de Nieuwere Geschiedenis
zou maken: een oude dynastie behelst de koningen van Lodewijk XVI tot Louis
Philippe. De eerste was een tijdgenoot van Frederik de Grote. Daarnaast
regeerden drie tegenkoningen, die al door hun naam, Napoleon, bewijzen, dat zij
tot een andere familie behoren en ook een andere titel dragen. De eerste
schijnt in Duitsland oorlog te hebben gevoerd; de derde moet wel een
belangrijke heerser geweest zijn, want hij heeft vele bouwwerken nagelaten.
Salomo en het negende historische jubeljaar van 1003/1002 v. Chr.
We
vervolgen de geschiedenis van de jubeljaren met het negende jubeljaar van
oktober1003/september1002 v. Chr. sinds we op 19.04.2017 op dit blog met het overzicht van de historische
jubeljaren begonnen. Het laatste artikel met als onderwerp het achtste
jubeljaar dateert alweer van 14.06.2017,
zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2997811
Het Bijbelse
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel in de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende
het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land Kanaän dat de
Israëlieten veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden binnentrekken. Het doel
van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te
herstellen en aan de rechtmatige eigenaar terug te bezorgen. De toepassing van
de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke,
denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Naomi. De bijzondere wet wordt in het
derde boek van Mozes in de Bijbel Leviticus hoofdstuk 25:1-55 in detail
beschreven.
De
sabbatjaar- en jubeljaartelling nam een aanvang bij de intrede van het land
Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua. De historische sabbat- en
jubeljaren zijn vanaf het jaar 1443 v. Chr. te rekenen.
Leviticus
25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2
Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer
gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat
voor de HERE.
Zeven
jaar na het betreden van het land Kanaän in 1443 v. Chr. was het beloofde land
veroverd en werd het onder de twaalf stammen verdeeld. Het eerste historische
jubeljaar viel in oktober1395/september1394 v. Chr. zeven maal zeven jaar of
negenenveertig jaar na de aankomst in het land Kanaän. Alhoewel de Israëlieten
zelden het jubeljaargebod gehouden hebben zijn er toch enkele belangrijke
aanwijzingen in de Bijbel die er op wijzen dat de HEERE God in Zijn handelen met
Zijn verbondsvolk met jubeljaren rekende.
We
zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken
verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien
jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse
jaartelling gebaseerd met de geboorte van Jezus Christus, onderverdeeld in vier
vakken van elk drie maanden van januari tot december. De sabbatjaren staan daaronder
in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot
september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de negenenveertigste
sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar
inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan. Dit
volgens de manier van tellen volgens William Whiston.
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V. Er zijn
dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het
aangename jaar des HEREN uitriep en zich te Nazareth als Messias
bekendmaakte.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
Zoals
in het artikel over het achtste jubeljaar vermeld viel de veertigjarige
regeertijd van David tussen twee jubeljaren in. Zijn regeertijd nam een aanvang
in het najaar van 1047 v. Chr. en liep tot het najaar van 1007 v. Chr. De
regeertijd van David is op de tijdsbalk verankerd met het vierde regeringsjaar
van Salomo in oktober 1004/september 1003 v. Chr. op basis van de sabbatjaar en
jubeljaartelling. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 185-195. Het vierde regeringsjaar van Salomo is een ijkpunt op de
tijdsbalk dat men bereikt door vanaf het verkregen exodusjaar in april 1483 v.
Chr. via de jubeljaren, 480 jaar terug te rekenen tot het vierde jaar van
Salomo en het begin van de bouw van Tempel te Jeruzalem.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
regeerperioden van de koningen van Israël en Juda tussen het negende jubeljaar met
Salomo en het achttiende jubeljaar met het zevenendertigste jaar van de
ballingschap van koning Jojachin van Juda, op de tijdsbalk gerangschikt. Zie
ook het artikel van 21.06.2017 op
dit blog.
Ik werk
momenteel aan de afronding van mijn nieuw boek: Kronieken der koningen van Israël, dat in het najaar gepubliceerd
zal worden. Ik hou mijn lezers van de verschijningsdatum op de hoogte. Het boek
brengt specifiek de chronologie van de koningen van het tienstammenrijk vanaf
Jerobeam I tot Hosea en hun historische verankering en plaats op de tijdsbalk
op basis van de sabbat- en jubeljaren. Vooral veel aandacht besteed ik aan de revisie van de koningen van Assyrië
op de tijdsbalk in relatie tot de historische gegevens over de koningen van
Israël.
Met de
regeerperiode van David stevig op de tijdsbalk verankerd kunnen we de
historische gegevens van de Bijbel aangaande David invullen. De eerste zeven jaar
van zijn regeerperiode had David zijn hoofdplaats in Hebron. Daarna in zijn
achtste regeringsjaar in het voorjaar van 1039 v. Chr. veroverde hij Jeruzalem
op de Kanaänietische Jebusieten en vestigde zich daarop in Jeruzalem dat zijn hoofdstad
werd (2 Samuel 5:6-10). David s volgende daad zou het weghalen van de ark van
het verbond te Gibeon zijn en het vervoer ervan naar Jeruzalem, naar een tent
die David had laten klaarmaken. De Seder Olam plaatst deze geschiedenis chronologisch
drieënveertig jaar voordat de ark van het Verbond haar plaats vond in de tempel
te Jeruzalem, toen de tempel klaar was in het elfde regeringsjaar van Salomo: oktober
van het jaar 996 v. Chr. Wanneer we vanaf oktober van het jaar 996 v. Chr.
drieënveertig jaar op de tijdsbalk terugrekenen arriveren we op de tijdsbalk in
oktober 1039 v. Chr. voor het plaatsen van de Ark van het Verbond in Jeruzalem.
Dit toont aan dat chronologisch gezien de verovering van Jeruzalem in het
voorjaar van 1039 v. Chr. plaatsvond en de beschreven oorlog met de Filistijnen
(2 Samuël 5:1-25) volgde in de daaropvolgende maanden tot in het najaar. Na het
verslaan van de Filistijnen begon David aan een reeks militaire veldtochten die
maakten dat hij zijn heerschappij tot aan de Eufraat in het noorden, vestigde (2
Samuel 8:1-14).
Op de
tijdsbalk plaatsen we de in de Bijbel beschreven veldtochten van David vanaf
het jaar dat hij Jeruzalem innam en de Filistijnen versloeg in het jaar 1039 v.
Chr. tot aan het jaar 1022 v. Chr. Een periode van ongeveer zeventien jaar. Het
is de Joodse Seder Olam die jaartallen aanreikt. Deze Joodse overlevering leert
dat Salomo bij zijn troonsbestijging twaalf jaar oud was. Dit plaatst de
geschiedenis van de moeder van Salomo: Bathseba, ongeveer veertien jaar voor de
dood van David op de tijdsbalk. Het tiende hoofdstuk van het Bijbelboek 2
Samuël sluit af met de onbesliste strijd tegen Ammon. En hoofdstuk 11 vervolgd
aldus:
2
Samuel 11:1 In het daaropvolgende jaar, ten tijde,
dat de koningen plegen ten strijde te trekken, zond David Joab uit en zijn
knechten met hem, benevens geheel Israël, en zij vernietigden de Ammonieten en
sloegen het beleg voor Rabba, maar David
bleef in Jeruzalem. 2 Op zekere avond stond David van zijn rustbed op en
wandelde op het dak van het paleis, en hij zag van het dak af een vrouw, bezig
zich te baden; en die vrouw was zeer schoon van uiterlijk.
Terwijl
zijn leger het beleg van Rabba doorvoert blijft David te Jeruzalem en vindt de
relatie met Bathseba de vrouw van Uria, een van zijn generaals, plaats. Het
eerste kind dat uit deze relatie verwekt wordt sterft heel jong. Deze
gebeurtenissen staan uitvoerig beschreven in de hoofdstukken 11 en 12 van het
Bijbelboek 2 Samuël. Na het verlies van de eerstgeborene van Bathseba wordt
Salomo verwekt.
2
Samuël 12:24 Daarna troostte David zijn vrouw
Batseba; hij kwam tot haar en had gemeenschap met haar, zij baarde een zoon en
hij noemde hem Salomo. De HERE nu had hem lief: 25 Hij zond een boodschap door
de profeet Natan en noemde hem Jedidja,
om des HEREN wil.
Voor
deze geschiedenis reken ik met ongeveer twee jaar op tijdsbalk en plaats deze
geschiedenis in het jaar 1022 v. Chr. Volgens een Joodse overlevering was
Salomo twaalf jaar oud toen hij koning over het Verenigd Koninkrijk van Israël
werd. Dat laat hem geboren worden in 1020 v. Chr. en plaatst de verhouding van
David met Bathseba op de tijdsbalk tot twee jaar eerder. De Seder Olam leert ook
dat er een periode van twaalf jaar gaat vanaf de verkrachting van Tamar, de
zuster van Absalom, door zijn halfbroer Amnon tot aan het laatste jaar van de
regeerperiode van David en dat deze misdaad in hetzelfde jaar geschiedde als de
geboorte van Salomo.
2
Samuel 13:1 Daarna
gebeurde het volgende. Absalom, de zoon
van David, had een bekoorlijke zuster, Tamar geheten; en Amnon, de zoon van
David, kreeg haar lief. Enzoverder
Daarna
betekent volgens de Seder Olam dat in hetzelfde jaar dat Salomo geboren werd en
van de HERE God door de profeet Nathan de naam Jedidja kreeg, de verkrachting
van Tamar door Amnon geschiedde. Vanaf het jaartal 1020 v. Chr. laat de Bijbel
toe deze geschiedenis chronologisch jaar na jaar op de tijdsbalk te plaatsen.
In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 191-195, ga ik in detail door de
verschillende Bijbelgedeelten.
Het
Bijbelboek 2 Samuël 21:1 vermeldt ook een hongersnood van drie jaar in het
land:
2
Samuël 21:1 Er was in de dagen van David een
hongersnood gedurende drie jaren achtereen; en David zocht het aangezicht des
HEREN.
Hier
staat echter niet het chronologische daarna maar alleen de vermelding: in de
dagen van David. Toch kunnen we aannemen omdat deze geschiedenis praktisch aan
het einde van het Bijbelboek 2 Samuël gebracht wordt, dat de hongersnood tegen
het einde van de regeerperiode van David plaatsvond. Het was een straf van God
naar aanleiding van de volkstelling die op bevel van David werd uitgevoerd en
uitvoerig in de Bijbelboeken 2 Samuël 24 en 1 Kronieken 21:1-30 beschreven.
2
Samuël 24:16 Toen de engel zijn hand naar Jeruzalem
uitstrekte om het te verdelgen, berouwde het onheil de HERE, en Hij zeide tot de engel die verderf bracht onder het
volk: Genoeg! Laat nu uw hand zinken. De engel stond toen bij de dorsvloer van
de Jebusiet Arauna. 17 En David sprak tot de HERE, toen hij de engel zag, die
onder het volk verderf bracht: Zie, ik heb gezondigd, en ik heb ongerechtigheid
bedreven, maar deze schapen wat hebben zij gedaan? Laat toch uw hand zijn
tegen mij en mijn familie.
1
Kronieken 21:16 Toen sloeg David zijn ogen op en
zag de engel des HEREN staan tussen
hemel en aarde, met in zijn hand het getrokken zwaard, uitgestrekt over
Jeruzalem; en David en de oudsten, in rouwgewaad gehuld, wierpen zich op hun
aangezicht. 17 Hierna zeide David tot God: Was ik het niet, die bevel gaf het
volk te tellen?
De
beschreven verderfengel met een getrokken zwaard boven Jeruzalem is volgens Dr.
I. Velikovsky in zijn werk Werelden in botsing waarschijnlijk een
beschrijving van een fenomeen van een kosmische oorsprong. De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer hebben in hun werk: (The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973, Chapter VI Catastrophes of the Davidic Era, The Greater
Davidic Catastrophe 972 BC page 159), de bevindingen van Velikovsky verder
uitgewerkt en wetenschappelijk vanuit de kosmologie verklaart.
De ramp
die in 1 Kronieken 21:16 beschreven wordt kunnen we aan de hand van de studie
van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in het laatste
regeringsjaar van David dateren. Er was namelijk een cyclus van rampen van
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong aan de hand met intervallen van
54 jaar en zes maanden. Gerekend vanaf oktober 1443 v. Chr. met het fenomeen
rond de zon en de vallende stenen tijdens de slag bij Gibeon tussen de Israëlieten
onder leiding van Jozua en de coalitie van Kanaänietische koningen kom ik uit
in 1007 v. Chr., (niet toevallig) het
laatste regeringsjaar van Koning David. Hierna een citaat uit het aangehaalde
werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, dat de
horror van de meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong beschrijft:
In the
closing days of Davids reign, a tense international situation developed .
Baal/Mars was again expected to closely approach the earth. According to the Patten/Hatch
model of orbital movement, Mars approached the earth every two years, coming
successively closer each time. At 1000 BC the planets may have been within
8.000.000 miles of each other. By 972 BC (Thiele s jaartal)
the distance was probably reduced to 150.000 miles. Under these circumstances,
no government could exercise real authority. Destruction from the close
encounter of the planets could destroy cities, and armies, navies, perhaps even
decimate whole coastlines. Who would escape the destruction? Nations began to
arm themselves for the looting and pillaging that they knew must certainly come
from marauding bands of warriors on the land and on the sea. Civil authority
would break down in many places. In this context the Philistines began a revolt
(1 Chronicles 21).
Het is
na de beschreven meganatuurcatastrofe dat David de berg Moria van de Jebusiet
Ornan kocht voor de som van zeshonderd gouden sikkelen (1 Kronieken 21:18-30).
Deze
geschiedenis heb ik in mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 193, chronologisch in het jaar 1007 v. Chr. op de
tijdsbalk geplaatst. De berg Moria had al eerder mijn bijzondere aandacht in
het artikel op dit blog 16.08.2016:
Unieke archeologische vondst te Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1471212000&stopdatum=1471816800
In het
najaar van 1007 v. Chr. stierf David en werd zijn zoon Salomo bij Bathseba na
heel wat verwikkelingen de troonopvolger. Deze geschiedenis wordt in het
Bijbelboek 1 Koningen in de eerste twee hoofdstukken gebracht. Twaalf jaar jong
(1 Koningen 3:7) nam Salomo de kroon van David over. In zijn vierde
regeringsjaar zou Salomo met zijn zestien jaar aan de bouw van de Tempel te
Jeruzalem beginnen. Voor Salomo waren dit volgens de Bijbel jaren van
geestelijke en materiele voorspoed. Hoewel er al zich donkere wolken aan zijn
geestelijk firmament aftekenden. Hij ging namelijk een verbond aan met de farao
van Egypte door diens dochter tot vrouw te nemen. Het derde hoofdstuk van het
Bijbelboek 1 Koningen verhaalt onder andere deze geschiedenis.
1
Koningen 3:1 En
Salomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte; en nam de dochter van
Farao, en bracht ze in de stad Davids totdat
hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN, en den muur van Jeruzalem rondom. 2 Alleenlijk
offerde het volk op de hoogten, want geen huis was den Naam des HEEREN gebouwd,
tot die dagen toe. 3 En Salomo had den
HEERE lief, wandelende in de inzettingen van zijn vader David; alleenlijk
offerde hij en rookte op de hoogten. 4 En de koning ging naar Gibeon, om aldaar
te offeren, omdat die hoogte groot was; duizend brandofferen offerde Salomo op
dat altaar. 5 Te Gibeon verscheen de HEERE aan Salomo in een droom des nachts
en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. 6 En Salomo zeide: Gij hebt aan Uw
knecht David, mijn vader, grote weldadigheid gedaan, gelijk als hij voor Uw
aangezicht gewandeld heeft, in waarheid, en in gerechtigheid, en in oprechtheid
des harten met U; en Gij hebt hem deze grote weldadigheid gehouden, dat Gij hem
gegeven hebt een zoon, zittende op zijn troon, als te dezen dage. 7 Nu dan,
HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van mijn vader
David; en ik ben een klein jongeling,
ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. 8 En Uw knecht is in het midden van
Uw volk, dat Gij verkoren hebt, een groot volk, hetwelk niet kan geteld noch
gerekend worden, vanwege de menigte. 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart,
om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want
wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 10 Die zaak nu was goed in de ogen
des HEEREN, dat Salomo deze zaak begeerd had. 11 En God zeide tot hem: Daarom
dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt, voor u vele dagen, noch
voor u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer vijanden; maar hebt
begeerd verstand voor u, om gerichtszaken te horen; 12 Zie, Ik heb gedaan naar
uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke voor
u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. 13 Zelfs ook wat gij
niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke
niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. 14 En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn
inzettingen en Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo zal
Ik ook uw dagen verlengen. 15 En Salomo waakte op, en ziet, het was een droom.
En hij kwam te Jeruzalem, en stond voor de ark des verbonds des HEEREN, en
offerde brandofferen, en bereidde dankofferen, en maakte een maaltijd voor al
zijn knechten.
Het
zesde hoofdstuk van 1 Koningen geeft ons jaartallen waarmee we deze
gebeurtenissen op de tijdsbalk kunnen plaatsen. De tempelbouw begon in het
vierde jaar van Salomo in de tweede maand van de Israëlitische kalender,
vierhonderdtachtig jaar na de Exodus uit Egypte:
1
Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na
den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede
maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde.
Op onze
tijdsbalk uitgetekend merken we dat het vierde regeringsjaar van Salomo van
oktober 1004 tot september 1003 v. Chr. liep. In oktober van 1004 v. Chr. zat
men in het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus, een jaar van dubbele zegening
over het land. De oogst van dat jaar was voldoende voor het overbruggen van het
zevende sabbatjaar gevolgd ditmaal door het jubeljaar, jaren dat er niet
gezaaid werd maar dat men leefde van wat het land vanzelf opbracht. In het
voorjaar van 1003 v. Chr. begon het zevende en laatste sabbatjaar van de zeven
maal zeven sabbatjaarcyclus, gevolgd in oktober 1003 v. Chr. met het begin van het negende jubeljaar. In
de praktijk betekende dit dat een groot aantal landbouwarbeiders nu ter
beschikking waren voor de bouw van de tempel. Een verwijzing naar het specifiek
houden van het jubeljaar vinden we in de Bijbel niet terug. We mogen er echter
van uit gaan dat de jonge devote Salomo zich hier aan de Wet des HEEREN
gehouden heeft.
Zeven
jaar lang zou men aan de Tempel te Jeruzalem bouwen. In het elfde jaar van de
regeerperiode van Salomo was het gebouw klaar.
1 Koningen 6:37 In het vierde jaar
werd de grond van het huis des HEEREN gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het
elfde jaar, in de maand Bul, welke is de
achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn
behoren; alzo heeft hij zeven jaren
daaraan gebouwd. (Statenvertaling)
De achtste maand van de
Hebreeuwse kalender staat voor oktober/november van de westerse kalender.
Volgens de westerse jaartelling zijn we hier in het najaar van 996 v. Chr.
Onmiddellijk na het afwerken van
de Tempel liet Salomo zijn paleis oprichten en nog een bijzondere woning met de
naam: het huis des wouds van Libanon, een bouwkunstwerk dat hij liet
versieren met driehonderd gouden schilden. Over Salomo s huis: woud van de
Libanon, schreef ik eerder op dit blog op 09.03.2015
een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400
1 Koningen 7:1 Maar
aan zijn huis bouwde Salomo dertien
jaren, en hij volmaakte zijn ganse huis. 2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte,
en vijftig ellen in zijn breedte, en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen
van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren.
In vergelijking met de Tempel zou
Salomo bijna de helft meer in tijd en energie aan zijn eigen bouwwerken laten
besteden. Het toont al iets van de geestelijke metamorfose die zich aan het
voltrekken was bij zijn groei van jongeling tot man. Met zijn zestien jaar was
hij vol geestelijke ijver aan de Tempel begonnen die met zijn drieëntwintigste
jaar afgewerkt was. In de tussentijd had hij de dochter van farao van Egypte
gehuwd en deze in de Stad David s ondergebracht. Daarna zou hij als een ware
oosterse potentaat een harem van 999 vrouwen verzamelen. Bij zijn dood in 967
v. Chr. scheurden zich vanwege het harde regeerbeleid van Salomo, tien van de
twaalf stammen van Israël van zijn zoon en troonopvolger Rehabeam af. Rehabeam
was de zoon van Salomo bij diens tot hoofdvrouw verkozen bruid: de
Ammonietische Naäma. Het begin van de ongerechtigheid van Israël nam hier in
983 v. Chr. een aanvang. Zie ook het recente artikel op dit blog van 21.06.2017: Dr. Floyd Nolen Jones: 'The
Chronology of the Old Testament' en de
390 jaar van de profeet Ezechiël s ongerechtigheid van het huis Israëls.
Na het afwerken van de Tempel te
Jeruzalem vulde de Heerlijkheid des HEEREN als een wolk het Heilige der
heiligen in de Tempel.
1 Koningen 8:10 En het geschiedde, als de priesters uit het heilige
uitgingen, dat een wolk het huis des
HEEREN vervulde. 11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de
wolk; want de heerlijkheid des HEEREN
had het huis des HEEREN vervuld. 12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd,
dat Hij in donkerheid zou wonen.
Volgens de Joodse overlevering
zou het wonen van de HEERE God in het Heilige der heiligen in de Tempel een
jaar op zich hebben laten wachten.
"The Temple was finished in the month of Bul, now called Marheshwan,
but the edifice stood closed for nearly
a whole year, because it was the will of God that the dedication take place
in the month of Abraham's birth. Meantime
the enemies of Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of
Bath-sheba," they said, "who built the Temple? How, then, could God
permit His Shekinah to rest upon
it?" When the consecration of the house took place, and "the fire came down from heaven,"
they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once,
for the torrential rains which annually since the deluge had fallen for forty
days beginning with the month of Marheshwan, for the first time failed to come,
and thenceforward appeared no more. "
Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, V, Volume 4.
Dat het
met Salomo spoedig fout liep merken we in de Bijbel. Zo leert het hierna
volgende Bijbelcitaat dat er jaarlijks bij Salomo 666 talenten goud werden
binnengebracht. Dit getal is in het laatste Bijbelboek Apocalyps verbonden met
de naam van het Beest, de pseudo-Messias van de eindtijd. Dit betekent
historisch gezien dat Salomo zich van een oorspronkelijke vredevorst ontpopte
tot een pseudo-vredevorst die zijn volk en zijn rijk uiteindelijk onheil
bracht.
1
Koningen 10:14 Het gewicht nu van het goud, dat
voor Salomo op een jaar inkwam was zeshonderd
zes en zestig talenten gouds; 15 Behalve dat van de kramers was, en van den
handel der kruideniers, en van alle koningen van Arabië, en van de geweldigen
van dat land. 16 Ook maakte de koning Salomo tweehonderd rondassen van geslagen
goud; zeshonderd sikkelen gouds liet hij opwegen tot elke rondas. 17 Insgelijks
driehonderd schilden van geslagen
goud; drie pond gouds liet hij opwegen tot elk schild; en de koning leide ze in
het huis des wouds van Libanon. 18
Nog maakte de koning een groten
elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. 19 Deze troon
had zes trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond, en aan beide
zijden waren leuningen tot de zitplaats toe, en twee leeuwen stonden bij die
leuningen. 20 En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide
zijden, desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest.
De
Joodse overlevering voegt nog een geloofwaardig detail aan de afvallige Salomo
toe. Zo leert de legende dat het huwelijksfeest van Salomo met zijn Egyptische
bruid op dezelfde dag geschiedde als de inhuldiging van de Tempel. Zijn vreugde
was volgens de legende groter over zijn huwelijk dan als over het afgewerkt
zijn van de Tempel. In de huwelijksnacht zou de dochter van farao op talloze
verschillende muziekinstrumenten voor Salomo laten spelen hebben.
Muziekinstrumenten die zij uit Egypte had meegebracht en waarvan elk instrument
aan een Egyptische god opgedragen was. En telkens wanneer een muziekinstrument
gebruikt werd, werd de naam van de Egyptische god luid op aangeroepen (The
Legends of the Jews, Volume IV, Chapter V, The Marriage of Solomon).
2
Kronieken 9:17 Nog maakte de koning een groten
elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. 18 En de troon had
zes trappen en een voetbank van
goud, aan den troon vast zijnde, en leuningen aan beide zijden, tot de
zitplaats toe; en twee leeuwen stonden bij de leuningen. 19 En twaalf leeuwen
stonden daar aan beide zijden, op de zes trappen; desgelijks is in geen koninkrijk
gemaakt geweest.
Wie de
farao van Egypte was met wie Salomo zich verzwagerde heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203,
geïdentificeerd. Op het bijgevoegde schema staat de naam Thothmosis I van de
Egyptische achttiende dynastie vermeld. Volgens mijn revisie van de
geschiedenis van de oudheid begon deze farao aan zijn regeerperiode in 1000/999
v. Chr. In zijn vijfde regeringsjaar in 996/995 v. Chr. leidde farao Thothmosis
I een veldtocht naar Klein-Azië waarbij hij de stad Gezer innam. Deze stad
schonk hij als bruidsschat aan Salomo voor het huwen met zijn dochter.
1
Koningen 9:16 Want Farao, de koning van Egypte, was
opgekomen, en had Gezer ingenomen, en haar met vuur verbrand, en de
Kanaänieten, die in de stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de
huisvrouw van Salomo, tot een geschenk gegeven. (Statenvertaling)
Farao
Thothmosis I was aanvankelijk een generaal van het Egyptische leger die door
zijn huwelijk met prinses Ahmose de dochter van Ahmose I en koningin Nefertari, in de
Koninklijke familie werd opgenomen. Op deze manier legitimeerde hij zijn
farao-schap. Met de naam Thothmosis werd eer gebracht aan de god Thoth die
vereerd werd i.v.m. de uitdrijving van de Hyksos. Thothmosis I maakte van Nubië
een Egyptische provincie en voerde veldtochten tot aan de Eufraat. De
noordelijke campagne van Thothmosis I naar Naharin aan de Eufraat wordt in zijn
vijfde regeringsjaar gedateerd. Het is dezelfde veldtocht waarbij de stad Gezer
door farao veroverd werd en aan Salomo als bruidsschat geschonken.
De studie van het revisionisme
van de geschiedenis van de oudheid kan soms heel boeiend zijn. Zo is er bijvoorbeeld
het voortreffelijk werk van Peter H. Schulze met zijn boek: Herrin beider
Länder Hatschepsut. In hoofdstuk 4 vermeldt hij het ontbreken van
campagnedetails over de tocht doorheen Retenoe, wat voor het gebied van Israël
staat, naar Naharin in het noorden aan de Eufraat, wat hem vreemd overkwam. In
het revisionistische model bestaan er geen vraagtekens. Thothmosis I marcheerde
door het bevriende Rijk van Salomo naar de Eufraat. Israël en Egypte waren
sinds de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten geallieerde naties. Door zijn
huwelijk met de dochter van farao maakte Salomo er een ware bond van.
Joshua (fit) fought the
battle of Jericho and the walls came tumbling down
Dit zijn de bekende woorden van het Amerikaanse
gospellied geïnspireerd door het Bijbelverhaal van de verovering van Jericho
door de Israëlieten onder leiding van Jozua. Een verhaal dat wereldwijd bekend
is. Eerst zond Jozua twee verkenners naar Jericho om inlichtingen te vergaren
over de verdedigingswerken en het moreel van de stadsbevolking. De twee mannen
kregen onderdak in het huis van Rachab een prostitué, die bij de uiteindelijke
verovering en vernietiging van Jericho door de Israëlieten samen met haar
familie behouden bleef. De verovering van Jericho wordt op wonderlijke wijze in
de Bijbel beschreven. Dag na dag zes dagen lang trok het leger van de
Israëlieten in stilte omheen de stadsmuur. Op de zevende dag echter sloegen de
Israëlieten toe. Die dag hieven zij na zes maal om de muur te zijn getrokken,
een luid krijgsgehuil aan en werd er op de ramshorens geblazen en prompt kwam
de muur naar beneden. Elke soldaat liep daarop recht voor zich uit, staat er
geschreven, de ingestorte muur over en sloeg heel de stad in de ban. Daarna
werd Jericho tot de grond toe afgebrand. Dit is een weergaloos verhaal en was
een uitdaging voor de archeologen wanneer deze wetenschap van start ging, om te
onderzoeken. In de tweede helft van de negentiende eeuw begon het werk.
Verschillende expedities werkten over de jaren heen na elkaar in het gebied. De
meest bekende namen zijn deze van de Bijbelgeleerde Ernst Sellin, professor
John Garstang en Kathleen Kenyon.
Een Duits-Oostenrijks team onder leiding van de
theoloog Ernst Sellin werkte enkele
jaren te Jericho van 1907 tot 1909. Zij hadden toelating tot graven gekregen
van de toenmalige heersers over het gebied van het oude Israël: de Ottomanen.
Sellin was een pionier op het gebied van Bijbelse archeologie. In zijn werk
werd hij geassisteerd door de archeoloog Carl
Watzinger. Hij bevond dat de noordelijke muur van Jericho niet volledig was
neergekomen en concludeerde (terecht) dat deze zijde het huis van Rachab, die
gespaard werd, moest gehuisvest hebben. Een gedeelte van de muur met een hoogte
van ongeveer 2,40 meter stond in 1907 namelijk nog recht. Met de rapportering van zijn bevindingen
betreffende de opgravingen te Jericho werd hij nog niet geplaagd door het
gebruik van foutieve dateringsmethoden door latere archeologen.
De Brit John
Garstang werkte te Jericho in de dertiger jaren van de twintigste eeuw. De
Britten hadden toen het zeggenschap over het gebied. Het huidige gebied van
Israël en Jordanië werd na de Eerste Wereldoorlog een Brits mandaatgebied.
Garstang bestudeerde de versterkingen en herkende vier achtereenvolgende
bouwfasen, waarvan de laatste gewelddadig verwoest en verbrand was. Hij schreef
die vernietiging toe aan de periode van de Israëlitische intocht, die hij
dateerde rond 1400 voor Christus, dit in afwijking van het meer algemeen
aangenomen jaartal 1250 v. Chr., de zogenaamde late en vroege datering. Wanneer
Garstang de vloeren van de Midden-brons stad blootlegde vond hij kruiken tot de
rand toe gevuld met verkoold graan wat het Bijbelse relaas bevestigde dat de
Israëlieten Kanaän binnenkwamen met Pesach op het moment dat er geoogst was.
Ook vermeldt de Bijbel dat alles met vuur verbrand werd.
Deze bevindingen van Garstang werden echter in de
vijftiger jaren door de archeologe Kenyon
volledig onderuit gehaald. Zij bevond dat er een grote stad uit de vroege
bronstijd in Jericho was geweest gedurende heel het derde millennium tussen
3000 en 2300 v. Chr., waarvan de muren niet minder dan zeventien maal gevallen
en weer opgetrokken waren, toen de stad als een gevolg van een ramp vernietigd
werd. De laatste drie fasen van deze versterkingen waren zeven meter voorbij de
lijn van de oorspronkelijke muren gebouwd, lager langs de helling van de heuvel
of Tell. Dit waren dan de muren geïdentificeerd door Garstang en gedateerd ten
tijde van Jozua maar nu door Kenyon gereviseerd naar zo een duizend jaar eerder
dan de intocht van de Israëlieten. Gedurende vele eeuwen na de vernietiging van
Jericho in 2300 v. Chr. werd Jericho volgens Kenyon, alleen bezet door nomaden
tot wanneer in ongeveer 1900 v. Chr. een nieuwe stad ontstond: het Jericho van
de Midden-bronstijd. Deze stad kwam volgens haar, aan haar einde ten tijde van
de laatste Hyksos-faraos in Egypte rond 1550 v. Chr. op basis van de orthodoxe
tijdsdatering. De verwoesting door vuur werd verklaard vanuit de theorie van de
verdrijving van de Hyksos uit Egypte en een achtervolging door het leger van
farao tot aan Jericho. Na deze vermeende vernietiging door het leger van farao,
(waar geen enkel Egyptisch historisch verslag van bestaat), werd de plaats van
Jericho volgens Kenyon verlaten en begon het puin van de verwoeste stad langs
de hellingen van de Tell weg te spoelen. De plaats werd volgens Kenyon opnieuw
bezet rond 1400 v. Chr. maar op een veel kleiner schaal. Er werden geen nieuwe
muren gebouwd, maar vermoedelijk lapten de nieuwe bewoners de resten van de
midden-brons muren op. Deze tweedehands muren zouden dan de muren geweest zijn
die Jozua deed vallen. Kathleen Kenyon bleef er echter bij dat de herbezetting
van Jericho minder dan een eeuw duurde totdat de stad opnieuw verlaten werd,
niet later dan 1300 v Chr. Haar conclusie is dat Jericho al een ruïne was ten
tijde van de Israëlitische intocht wanneer die orthodox gedateerd wordt in
1250/1225 v. Chr.
Sindsdien heeft de Bijbel voor de wetenschap van de
archeologie als historisch boek alle krediet verloren en wordt niet langer meer
als een accuraat historisch boek beschouwd. Verlegenheid op verlegenheid was
troef bij menig Bijbelgetrouw student vanaf de tweede helft van de twintigste
eeuw. Chronologische constructies werden opgezet en aangeboden om toch een en
ander te kunnen verzoenen. Hierbij werd altijd uitgegaan van de juistheid van
het aangeboden raamwerk door de orthodoxe Egyptologie?
Het diabolische is dat de hiervoor vermeldde
archeologen die overigens prachtig werk op het terrein geleverd hebben, een
foute dateringsmethode hanteerden en als een gevolg daarvan tot hun boude
verklaringen kwamen. Alle aardlagen en strata in Israël werden en worden namelijk
aan de hand van de foutieve jaartallen van de orthodoxe
Egyptologie, gedateerd. Wanneer bijvoorbeeld een scarabee van een zekere farao
in een bepaalde laag aangetroffen wordt, wordt dit stratum op basis van het
gevonden Egyptische object gedateerd. En aangezien het chronologische raamwerk
van de Egyptologie fout is geeft dit foute dateringen weer in het gebied van
het oude Israël. Zie ter illustratie het artikel van 16.08.2016 op dit blog: Unieke archeologische vondst te Jeruzalem,
zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1471212000&stopdatum=1471816800
Alleen het revisionisme van de Egyptologie geeft
uitkomst. Vooral Dr. Immanuël Velikovsky was in de tweede helft van de
twintigste eeuw met zijn publicaties de aanzet tot een wereldwijde studie. De
Bijbel had toch gelijk. In de tussentijd houdt de orthodoxie hardnekkig vast
aan de juistheid van haar vermeende Egyptische Sothis-datering. Zie mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de
geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27-41.
Betreffende de exodus uit Egypte en veertig jaar
later de intocht in Kanaän door de Israëlieten leren de meeste boeken (en ook
Hollywoodfilms) dat farao Ramses II de farao van de Exodus was. Deze farao
wordt door de orthodoxie in het Laatbrons tijdperk geplaatst en dus zocht men
naar sporen van een Israëlitische invasie in Kanaän op het einde van het
Laatbrons tijdperk, meer nauwkeurig bij de overgang van Laatbrons LBIIb naar
het IJzertijdperk IA. Farao Ramses II was een farao van de negentiende
dynastie. De onderzochte strata van het Laatbrons te Jericho geven echter geen
beeld weer van een vernietiging zoals de Bijbel die leert. Volgens het
Bijbelrelaas kwam de vestingmuur van Jericho volledig naar beneden en werd de
stad met alle voorraden erin verbrand.
Een bekend revisionist van de geschiedenis van de
oudheid is Dr. Donovan Courville. De
onderzoeker B. Th., B.A., M.A., Ph. Dr. Donovan Courville laat de Exodus op het
einde van de Egyptische zesde dynastie en het Oude Rijk plaatsvinden en
verplaatst Vroeg Brons IV naar de tweede helft van de vijftiende eeuw voor
Christus. Het Oude en het Midden-rijk waren volgens Courville contemporain met
slechts één tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus met de
vernietiging van het leger van farao, Egypte overrompelden. De Israëlieten
vervolgden hun weg naar Kanaän dat zij veertig jaar later in bezit namen. Zij
waren nieuwkomers met logischerwijze een nieuwe soort potten en pannen. Zij
namen, gepaard gaande met natuurlijke catastrofes, op gewelddadige wijze het
land in bezit. In het model van Courville volgt de Midden-brons periode
onmiddellijk op het Vroeg-brons tijdperk. Het archeologische beeld in de streek
van Jericho is duidelijk een noodlottige catastrofe, gevolgd door bezetting
door nieuwkomers. Het is in feite een eenvoudige oefening die Courville
toepast. Hij toont aan dat de Egyptologie er zeshonderd jaar naast zit. Wanneer
we de datering van het begin van Midden-brons aan de Bijbelse gegevens
aanpassen valt veel op zijn plaats. Niemand twijfelt er aan dat de Israëlieten
later het machtigste volk van Israël werden; dus veroverden ze op deze wijze
het land. Dat is uitgangspunt, het fundamentele feit. Een citaat van de
Bijbelvorser en Wetenschapper Courville:
...It must not be forgotten that the task of historians is not to create
history. The
events of history have occurred, and there is nothing that can be done to
change the time relationships between these events by a single minute. The task
is rather that of unraveling the confused records which have come down to us,
and when this task has been done correctly, it is axiomatic that it should not
be necessary to apologize for inconsistencies and anomalies at every turn of
events.1971, Donovan A. Courville, B.Th., B.A., M.A., Ph.D.
Conclusie: het is alleen de volledige herziening
van de chronologie van de orthodoxe Egyptologie dat echt uitkomst biedt. Er
zijn onderzoekers die niettemin het Bijbelverhaal alsnog trachten recht te doen
door het zoeken naar alternatieve oplossingen. Er worden constructies
aangeboden waarbij men de moeilijke Bijbelse jaartallen loslaat en naar een
zogenaamde late datering van de exodus gaat om een en ander te kunnen
verklaren. De Griekse LXX Septuagint Bijbelvertaling met haar afwijkende
jaartallen wordt ook gehanteerd wat alleen maar aan de verwarring toevoegt. Men
zit namelijk in het keurslijf van de orthodoxe Egyptologie dat men als een
historische bron beschouwd en zoekt naar aanvaardbare faraokandidaten voor de
exodus in de achttiende en negentiende dynastie van Manetho. Een moeilijke
opdracht aangezien de Bijbel leert dat farao samen met zijn leger (Psalm
136:15) in de Rode Zee verzoop wanneer hij de Israëlieten meende te kunnen
achtervolgen. Zie mijn boek EXODUS,
2016, hoofdstuk; farao met zijn heir in de Schelfzee gestort, blz. 93-106.
Men kan dan eventueel in een naïef geloof blijven
zoals dat zondagsschoolventje dat nadat hij de onderwijzer had horen uitleggen
dat de Rode Zee zich helemaal niet geopend had zoals het in de Bijbelfilm Exodus
te zien is, maar dat de Israëlieten door een riet-zee trokken met water slechts
tot aan de knieën. Het zondagsschoolmannetje merkte toen op: maar meester, dan
is er toch een groter wonder geschied, want dan zijn al die Egyptenaren in een
halve meter hoog water verzopen. Men kan hier om glimlachen, intussen blijft
het onze verantwoordelijkheid om de geschiedenis te ontrafelen. Al diegenen die
oprecht, naïef of moedwillig, in de strata van het Laatbrons tijdperk te
Jericho op zoek gaan naar bewijzen van een vernietiging van Jericho zoals de
Bijbel leert, zijn in feite bezig zoals de illustratie van dat dappere ventje
in de zondag klas die de riet-zee-route maar op de koop toe neemt, maar verder
geen onderzoek doet naar de correcte weg van de exodusroute.
Het resultaat van het plaatsen van de vernietiging
van Jericho in het Laatbrons tijdperk is dat dan ook het grote rijk van Salomo
zoals beschreven in de Bijbel, in het IJzertijdperk valt en van de uitgebreide
bouwactiviteiten van Salomo zijn in de strata van het IJzertijdperk geen echte
sporen terug te vinden. De diabolische consequentie hiervan is dat heel de
Bijbel dan mythe wordt. Of hoe belangrijk het werk van het revisionisme van de
oudheid is. Tot slot nog even opmerken dat de benaming: brons en ijzertijd niet
veel met het gebruik van deze metalen te maken heeft maar alles met het gebruik
van de verschillende soorten aardewerk zoals potten en pannen die in de
verschillende strata gevonden worden en die op basis van de orthodoxe Egyptologie
gedateerd worden.
Over de archeologie in het licht van het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid publiceerde ik eerder op
11.08.2015 op dit blog het artikel van een specialist ter zake: Dr. John J. Bimson, Exodus and Conquest
-- Myth or Reality? Can
Archaeology Provide the Answer? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1439157600&stopdatum=1439762400
want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkerenâ¦
Het
feit dat we stoffelijk zijn en uiteindelijk over een leeftijdsspan heen tot
stof wederkeren maakt dat we ook een mensenleven van de geboorte tot het
sterven chronologisch op een tijdsbalk
kunnen uittekenen. De Bijbel geeft de mens in Psalm 90 een leeftijdsspan van
zeventig tot tachtig jaar, afhankelijk of een mens sterk is of niet. We weten
allen dat hierop uitzonderingen mogelijk zijn. Boeiend is het te bedenken dat
Mozes de auteur van Psalm 90 is en deze psalm al ongeveer 3500 jaar oud. Vooral
boeiend vanwege de opgegeven leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, een
levensspan die in het Westen pas in de twintigste eeuw als een gemiddelde
bereikt werd. De voedings- en reinigings-wetten van Mozes zullen in het oude
Israël hun rol gespeeld hebben.
Psalm
90:1 Een gebed van Mozes, den man Gods. HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van
geslacht tot geslacht. 2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de
wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. 3 Gij doet den mens wederkeren tot
verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen! 4 Want duizend
jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als
een nachtwaak. 5 Gij overstroomt hen; zij zijn gelijk een slaap; in den
morgenstond zijn zij gelijk het gras, dat verandert; 6 In den morgenstond
bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort.
7 Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.
8 Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht
Uws aanschijns. 9 Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; wij
brengen onze jaren door als een gedachte.
10 Aangaande de dagen
onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig
jaren; en het uitnemendste van die is moeite
en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen.
11 Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat
Gij te vrezen zijt? 12 Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart
bekomen. 13 Keer weder, HEERE! tot
hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten. 14 Verzadig ons in den
morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in
al onze dagen. 15 Verblijd ons naar de dagen, in dewelke Gij ons gedrukt hebt,
naar de jaren, in dewelke wij het kwaad gezien hebben. 16 Laat Uw werk aan Uw
knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen. 17 En de
liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons; en bevestig Gij het werk
onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat. (Statenvertaling)
De
vermelde zeventig tot tachtig jaar als leeftijdsspan kan ook volgens de Bijbel
verder in belangrijke ontwikkelingsfasen ingedeeld worden. Ook op geestelijk
gebied:
1
Johannes 2:12 Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. 13
Ik schrijf u, vaders! want gij hebt
Hem gekend, Die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader
gekend. (Statenvertaling)
We
beginnen (zowel geestelijk als lichamelijk) als kinderkens, vervolgens groeien
we naar kinderen toe, daarna tot jongelingen en daarna het ouderschap. Het
getal zeven valt in deze fase van ontwikkeling op. Zeven jaar oud, veertien
jaar oud en vervolgens eenentwintig jaar oud toont een ontwikkeling in stappen.
In het Oude Testament werd men voor zijn daden verantwoordelijk gesteld vanaf
het eenentwintigste levensjaar (20plus). Dat merken we in de Exodusgeschiedenis
waar alle van het Israëlitische geslacht, van ouder dan twintig jaar, die weigerden
het Beloofde Land binnen te trekken, veroordeeld werden tot veertig jaar in de
wildernis en daar ook aan hun einde kwamen.
De
beschreven leeftijdsspan van de mens, die overigens getekend is door moeite en
verdriet, eindigt volgens Psalm 90:3 in de verbrijzeling van het lichaam.
De dood
is over de mens en de schepping gaan heersen vanaf Genesis 3:17 zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de
dagen uws levens. 18 Ook zal het u doornen
en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. 19 In het zweet uws aanschijns zult gij
brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen
zijt; want gij zijt stof, en gij zult
tot stof wederkeren.
Dit
alles als een gevolg van het oordeel over de rebellie van de eerste mensen. Een
oordeel dat van generatie op generatie aanhoudt (Romeinen 5:12), ook voor
diegenen die niet op gelijke wijze zoals Adam hun doel gemist hebben.
Doornen
en distels brengt de vervloekte aarde sindsdien voort (Genesis 3:17:19), en het
sterven heerst over alles. De Schepping is dienstbaar aan de vergankelijkheid
geworden, en kreunt zoals in een barensnood in al haar delen (Romeinen 8:20-23).
Het
Bijbelboek Prediker hoofdstuk twaalf beschrijft in detail het aftakelingsproces
dat zich al heel vroeg in een mensenleven inzet met uiteindelijk in vers zeven:
de beschreven dood. Wat de mens onderscheidt van de dieren en de rest van de
schepping is dat bij zijn of haar dood, zijn/haar levensadem wederkeert tot
God, die hem geschonken heeft.
Prediker
12:7 en het stof wederkeert tot de aarde, zoals
het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.
Prediker
3:19 Want het lot der mensenkinderen is gelijk het
lot der dieren, ja, eenzelfde lot treft hen: gelijk dezen sterven, zo sterven
genen, en allen hebben enerlei adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de
dieren; want alles is ijdelheid, 20
alles gaat naar één plaats, alles is
geworden uit stof, en alles keert weder tot stof. 21 Wie bemerkt, dat de
adem der mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt
naar beneden in de aarde? (NBG Vertaling 1951)
Hierna
het Bijbelgedeelte uit het boek Prediker dat in detail het aftakelingsproces beschrijft.
Ik heb tussen haakjes de Bijbelse beeldspraak verduidelijkt.
Prediker
12:1 Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren
naderen, waarvan gij zegt: Ik heb daarin geen
behagen; 2 voordat de zon verduisterd wordt evenals het licht en de
maan en de sterren en de wolken na de regen wederkeren; 3 op de dag, dat de
wachters (de armen) van het huis (het lichaam) beven en de sterke mannen
(de benen) zich krommen, en de maalsters (de tanden) ophouden, omdat
haar aantal gering geworden is, en zij, die uit de vensters (de ogen)
zien, hun glans verliezen (staar), 4 en de deuren (de oren) naar de
straat gesloten worden; als het geluid van de molen verzwakt, en de stem hoog
wordt als die van een vogel en alle tonen gedempt worden; 5 op de dag, dat
men ook vreest voor de hoogte, en er verschrikkingen op de weg zijn (insomnia),
de amandelboom (witte haren) bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de
kapperbes niet meer helpt (seks) want de mens gaat naar zijn eeuwig huis
en de rouwklagers gaan rond op de straat ; 6 voordat het zilveren
koord (ruggengraat) losgemaakt en de gouden lamp (de schedel)
verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het
scheprad in de put verbroken wordt (falen van het hart), 7 en het stof wederkeert tot de aarde,
zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem
geschonken heeft.
Dit
beschreven dienstbaar zijn aan de vergankelijkheid is voor alle mensen van alle
generaties van zowel verleden als heden gelijk. Dit zowel voor gelovigen als
voor niet-gelovigen, andersgelovigen, binnen het verbond, buiten het verbond
enzoverder, allen worden getroffen en er is geen uitzondering.
De
aarde is sinds de eerste rebellie van de mens door de Schepper aan de
vruchteloosheid onderworpen (Romeinen 8:20), leert Paulus in het Nieuwe
Testament.
Paulus
ondervond in zijn eigen lichaam de eerdere beschrijving van het verval van de
mens. In zijn brief aan de Galaten lezen we in hoofdstuk 4 vers twaalf, dat hij
ziek geworden was. Het was vermoedelijk een oogkwaal, zoals we kunnen opmaken
uit Galaten 4:15 en Galaten 6:11:
Galaten 4:12 Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat
ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt.
13 Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb,
14 en toch hebt gij de verzoeking,
die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets
verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een
bode Gods, (ja), als Christus Jezus. 15 Gij hebt u toen gelukkig geprezen;
wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk
geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij
gegeven zoudt hebben.
Aan de Korintiërs schreef Paulus
(2 Korintiërs 12:7-10) dat hem een doorn in het vlees gegeven was, een angel
die hem lichamelijk zwak maakte,waar hij onder gebukt ging.
Driemaal had hij God gebeden die angel weg te nemen, maar vergeefs. Mijn
genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid,
was het antwoord van God op Paulus gebed om genezing.
Ook anderen kon Paulus niet altijd helpen. Aan Timoteüs
zijn vriend en mede-evangelist, die aan gedurige maagongesteldheden leed
schreef Paulus (1 Timoteüs 5:23) als recept voor zijn maag, dat hij niet alleen
water zou drinken maar ook een beetje wijn.
In de tweede brief aan Timoteüs (2 Tim. 4:20) schrijft
Paulus dat hij een medewerker met de naam Trofimus te Milete, ziek zijnde had
moeten achterlaten.
Aan de
Filippenzen schrijft Paulus in zijn brief aan hen over Epafroditus, een
medestrijder en afgevaardigde van Paulus, dat deze doodziek was geweest, maar
dat God Zich over hem ontfermd had.
Filippenzen
2:25 Maar ik achtte het noodzakelijk, Epafroditus tot u te zenden, mijn
broeder en medearbeider en medestrijder, die uw afgevaardigde was om mij te
helpen in hetgeen ik nodig had. 26 Immers, hij was vol verlangen naar u allen
en ook in zorg, omdat gij gehoord hadt, dat
hij ziek was. 27 Hij is ook ziek
geweest, de dood nabij, maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet
alleen over hem, maar ook over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou
hebben. 28 Ik zend hem dan met te meer spoed, opdat gij, als gij hem ziet, u
weer verblijden moogt en ik minder zorg moge hebben.
Vers 27
geeft vandaag hoop aangezien we mogen weten dat God in deze tijd de huidige
bedeling van de genade, Zich wil ontfermen. Alhoewel er toch een groot
onderscheid is met de toestand tijdens de bedeling onder de Wet. Aan het oude
Israël dat als natie met de Exodus in 1483 v. Chr. uit
Egypte getrokken was, was de belofte gegeven dat zij vrij van ziekten
zouden zijn, indien zij de Wet zouden onderhouden.
Exodus
15:26 En (Mozes) zeide: Is het, dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult,
en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt
al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van
de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de
HEERE, uw Heelmeester!
De
troost die Paulus, de apostel der heidenen, aan de Romeinen onder de huidige
bedeling doorgeeft is de volgende:
Romeinen
8:18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd
niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 19
Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.
Het
openbaar worden van de zonen Gods, gebeurt bij de (tweede) komst van Jezus
Christus. Het is de in de Bijbel beloofde opstanding. Een opstanding die in
chronologische etappes gebeuren zal. Eerst de Christus, vervolgens de Ekklesia (1
Korintiërs 15:20-28), vervolgens Israël en de volken (Daniël 12:2, 3 en 13). Het
is de vertroosting van de tweede
komst van Christus en de daarmee gepaard gaande opstanding van de Ekklesia die
Paulus aan de Thessalonicenzen doorgaf, wanneer zij geliefden aan de dood, aan
de verbrijzeling moesten afgeven.
(de hierboven getoonde afbeelding is niet naar
waarheid getekend maar is alleen maar een poging tot visuele uitbeelding van de
opstanding. De auteur is mij onbekend en ik zal de afbeelding bij eerste
verwittiging dan ook verwijderen. De beeldspraak is wel zeer treffend. Het laat
een kerkgebouw met kerkhof in verval zien alsof het christendom in die toekomende
tijd van weinig tel meer is. Wat ook opvalt is de eerder beschreven opstanding
in etappes. De tijdens hun leven wedergeboren christenen krijgen op de
afbeelding hun opstanding terwijl de overige doden in hun graven (voorlopig)
onberoerd blijven.)
1
Thessalonicenzen 4:14 Want indien wij geloven, dat
Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. 15
Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend
overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen,
die ontslapen zijn. 16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels,
en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; 17 Daarna wij, die levend overgebleven
zijn, zullen te zamen met hen opgenomen
worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij
altijd met den Heere wezen. 18 Zo dan, vertroost elkander met deze woorden. (NBG
Vertaling 1951)
Het
begrijpen van de Romeinenbrief hoofdstuk 8 kan ook vandaag als een troost en
berusting werken wanneer men zelf (of geliefden) getroffen wordt door de eerder
in Psalm 90 beschreven moeite en verdriet eindigend in de verbrijzeling van het
lichaam. De Romeinenbrief heeft het over het lijden van de tegenwoordige tijd.
Dit lijden is gelijk voor gelovigen en niet-gelovigen. Alle zijn aan de
dienstbaarheid van de vergankelijkheid onderworpen. De schepping zucht en is
als in barensnood.
Romeinen
8:20 Want de
schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om
(de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat
ook de schepping zelf van de
dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid
van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot nu toe de
ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 23 En niet alleen
zij, maar ook wij zelf, [wij,] die
de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten
bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons
lichaam.
De
enige hoop voor de van ouds rebellerende mens is het aannemen van Jezus
Christus als zijn Heer en Heiland, en de verwachting van Zijn (weder)komst als
de Losser die alles hersteld.
Filippenzen
3:20 Want wíj zijn burgers van een rijk in de
hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, 21
die ons vernederd lichaam veranderen
zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de
kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen
Romeinen
8:24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop,
die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25
Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met
volharding. 26 En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten
niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met
onuitsprekelijke verzuchtingen. 27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de
bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen
pleit. 28 Wij weten nu, dat [God] alle
dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn
voornemen geroepenen zijn. 29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij
ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid
aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder
vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook
geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en
die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. 31 Wat zullen
wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32
Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen
overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? 33 Wie zal uitverkorenen
Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; 34 wie zal veroordelen?
Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit.
35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid,
of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? 36 Gelijk
geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend
als slachtschapen.
37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem,
die ons heeft liefgehad. 38 Want ik ben
verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden
noch toekomst, noch krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander
schepsel ons zal kunnen scheiden van de
liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here. (NBG
Vertaling 1951)