Mijn
aflevering van deze week draagt de titel van een boek van wijlen Dr. Immanuel
Velikovsky (1895/1979). Een boek dat bij de publicatie in 1978 niet alleen van
de orthodoxe egyptologie heel wat tegenwind kreeg maar ook van revisionisten
van de geschiedenis van de oudheid. Op basis van oudheidgeschriften,
inscripties en monumenten kwam Velikovsky tot de conclusie dat de Egyptische
chronologie zoals die door de orthodoxe egyptologie uitgedokterd was, niet
correct was, maar dat er op de tijdsbalk verschillen zijn die oplopen tot
zeshonderd jaar wanneer men zijn revisie hanteert. Volgens Velikovsky is Ramses
II dezelfde farao als Necho II en was de Babyloniër Nebukadnezar een tijdgenoot
en zijn antagonist. Het Hettietische koninkrijk zou volgens Velikovsky hetzelfde
rijk zijn geweest als het Chaldeeuwse rijk van Nebukadnezar?

Zijn
eerder gepubliceerde boeken Werelden in
botsing (1951) en Aarde in
beroering (1952) waarin Velikovsky zijn catastrofistische theorieën
uiteenzette werden bij de publicatie door de academische wereld verworpen. De
catastrofetheorie leert dat bepaalde tijdperken in de geschiedenis van de aarde
abrupt werden afgesloten door rampen van kosmische oorsprong, zoals het langs
de aarde scheren van een komeet, die zich vervolgens in een permanente baan om
de zon heeft gevestigd en nu bekend is als de planeet Venus. Deze rampen zouden
in het collectieve geheugen van de mensheid zijn gegrift en de bron vormen van
diverse mythen over de hele wereld.
Verder
deed Velikovsky beweringen over eigenschappen van de planeten Venus en Jupiter.
Zo was hij van mening dat de planeet Jupiter radiosignalen uit zou moeten
zenden. Dit werd 1954 toevallig bevestigd door Bernard Burke en Kenneth
Franklin van het Carnegie Instituut in Washington D.C., afdeling
radioastronomie en aardmagnetisme. Op 6 april 1955, tijdens een bijeenkomst van
de American Astronomical Society, meldden ze hun bevindingen. Ook beweerde hij
dat de oppervlaktetemperatuur van Venus zeer hoog zou liggen, in de orde van
honderden graden Celsius boven nul. Dit stond haaks op de toen algemeen
geaccepteerde inzichten over Venus. In 1962 passeerde de ruimtesonde Mariner 2
de planeet Venus en stelde vast dat de oppervlaktetemperatuur ongeveer 400
graden Celsius bedraagt. Tevens nam de sonde waar dat Venus een retrograde,
tegengestelde, draairichting heeft ten opzichte van de andere planeten, behalve
Uranus, in ons zonnestelsel.
Hierna volgt
een korte samenvatting van Velikovsky s kosmologische bevindingen in relatie
tot de geschiedenis van het oude Egypte en Israël. Rond 1500 voor Christus was
de planeet Venus nog een komeet, die
ontstaan was uit Jupiter, en rond deze tijd de baan van de aarde verstoorde.
Beide hemellichamen geraakten in elkaars invloedssfeer en de aarde werd in zijn
omloop om de zon gestoord, met als een gevolg te lange en te
korte dagen en nachten wat door oudheidastronomen ook waargenomen werd. Een
ander resultaat waren aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en het vormen van
nieuwe gebergten als gevolg van een bewegende aardkorst. Uit de staart van de
komeet viel een rode stof, soms vermengd met vloeistof, meteorieten en
koolwaterstoffen op aarde neer. Met de interactie tussen Venus en planeet Aarde
nam men elektrische ontladingen waar tussen de kop en de staart van de komeet.
Op aarde gaf deze waarneming aanleiding tot het ontstaan van heel wat mythologische
verhalen. De plaats van de polen op aarde veranderde. De door de grote hitte
verdampte hoeveelheid water viel als sneeuw neer op plaatsen, waar vroeger geen
koud klimaat heerste, met resultaat ingevroren mammoets in Siberië. Dit ganse
kosmologische scenario gebeurde tegelijk met de Exodus van de Israëlieten uit
Egypte in 1483 v. Chr. en verklaart de Bijbelse plagen en het uiteengaan van de
Rode Zee. Daarna vond nog een cyclus van bijna-botsingen plaats alvorens de
planeten van ons zonnestelsel tot rust kwamen en hun huidige baan om de zon
innamen.

Velikovsky
herschikte de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk met ditmaal de historische
Bijbelboeken als leidraad. Het Egyptische Oude en het Midden-rijk waren volgens
hem contemporain en gingen als een gevolg van de tien plagen en de Exodus ten
onder. Nog hetzelfde jaar werd Egypte door de Hyksos overrompeld. Velikovsky identificeerde
de Hyksos of Amoe uit Egyptische bron met de Bijbelse Amalekieten en voegt de
periode van de Hyksos als tussenperiode in de Egyptische geschiedenis in, van
de vijftiende tot de tiende eeuw v. Chr. Zo verhuist het Nieuwe Rijk met het
begin van de achttiende Egyptische dynastie op de tijdsbalk naar de periode van
de koningen van Israël: Saul, David en Salomo rond 1000 v. Chr. De revisie door
Velikovsky van de geschiedenis van de Oudheid werd zoals eerder opgemerkt door
de academische wereld verworpen. Tot enkele decennia terug wekte de naam
Velikovsky in het wetenschappelijke establishment afkeer op. Tegenwoordig vind
men de boeken van Velikovsky alleen nog in gespecialiseerde antiquariaten en
dikwijls worden ze geklasseerd onder het vak: esoterie, wat spijtig is. Men kan
namelijk op onderdelen van Velikovsky s baanbrekend werk van mening
verschillen en/of afwijzen, maar niet heel zijn werk. Wat mij persoonlijk
betreft in mijn studie van de chronologie van de oudheid, passen de bevindingen
van Velikovsky sluitend in mijn chronologische reconstructie met de Bijbel als
leidraad. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2016 volg ik de grote lijnen van Velikovsky s reconstructie met hier en daar enkele
afwijkingen waar ik meen een verbetering te kunnen aanbrengen. Een voorbeeld is
de bekende Amarna-tijd in Egypte dat ik op de tijdsbalk in de achtste eeuw v. Chr.
onderbracht met de koningen Pekah en Hosea van het tienstammenrijk als
correspondenten met farao Achnaton.
Wat het
boek Ramses II en zijn tijd betreft
wijk ik van Velikovsky af in die zin dat ik Ramses II van de negentiende
dynastie niet zoals Velikovsky als een alter ego van farao Necho II van de
zesentwintigste dynastie zie maar als contemporain met elkaar. Ramses II is in
mijn reconstructie ondergeschikt aan Necho II. Zo zijn ook Nebukadnezar en
Hattoesilis tijdgenoten van elkaar en niet één en dezelfde persoon. Het was het
boek van C. Verburg, Farao nagerekend,
1977, hoofdstuk II, 43-45, dat me op deze denkpiste zette.
Ramses II ook wel Ramses de
Grote genoemd, nam als onderdeel van het leger van Necho met zijn legereenheid
deel aan de slag bij Karkemis in 605 v. Chr. Velikovsky (Ramses II en zijn tijd,
hoofdstuk 1) toonde in zijn werk aan dat de slag tussen Ramses II en de
Hettieten wel degelijk bij Karkemis aan de rivier de Eufraat werd uitgevochten
en niet aan de rivier de Orontes. Zijn bewijslast voor de herkenning van het
Egyptische Kadesj dat heilige betekent, met Karkemis is overtuigend. Karkemis
betekent de stad (Kar) van Kemis of Kemosj. Als naar een god genoemde of
aan een god gewijde stad was het een heilige plaats: Kadesj. Op Assyrische muurreliëfs van
Salmaneser met afbeeldingen van de stad Karkemis herkennen we dezelfde stad
zoals afgebeeld op Egyptische muurreliëfs. Dr. Immanuël Velikovsky put
zijn gegevens uit een grondig onderzoek van oudheidteksten en oude
topografische kaarten en plannen van veldslagen en van stratigrafische methoden
van de archeologie. Zo een voorbeeld is de tombe en de sarcofaag van koning
Ahiram te Byblos in Fenicië, of Jebeil in het moderne Libanon.

De
tombe werd in de vorige eeuw in 1921 door archeologen blootgelegd en
onderzocht. De sarcofaag behoorde aan een Fenicische koning Ahiram of Hiram.
Het is een naam die meerdere Fenicische koningen over de eeuwen heen hadden. De
afbeelding hierboven toont koning Ahiram op een troon met gevleugelde sfinxen
en hovelingen tegenover hem. De andere zijde toont een processie van personen
die offeranden dragen. De uiteinden van de sarcofaag tonen vier rouwklagende
vrouwen. Aan de ingang van de tombe vond men een vervloekingstekst in
Hebreeuwse/Fenicische letters. Dicht bij de ingang werden verscheidene
fragmenten van een albasten vaas gevonden met de naam van Ramses II er op
vermeld. Daarnaast vond men in de tombe Cypriotisch aardewerk dat door
deskundigen als een product uit de zevende eeuw v. Chr. gedateerd werd. Dit was
overigens de start van een jarenlange discussie over hoe dit aardewerk in de
tombe van koning Hiram verzeild was geraakt, een koning die men aan de hand van
de cartouches van Ramses II in de dertiende eeuw v. Chr. gedateerd had. Voor
Velikovsky is de conclusie duidelijk: Het Cypriotische aardewerk is contemporain
met de tombe en farao Ramses II hoort aan het einde van de zevende eeuw, begin
zesde eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst. Zo ook het Hebreeuwse/Fenicische
schrift aan de ingang en op de sarcofaag, dat ook in de zevende eeuw v. Chr.
thuishoort. Velikovsky citeert in zijn boek een Israëlische geleerde M. Haran,
die in 1958 een artikel schreef over de afbeelding van de vier klaagvrouwen op
de sarcofaag. Twee van de vier vrouwen slaan zich op de heupen, terwijl de
andere twee het hoofd in de handen houden. De Israëlische historicus haalde
verscheidene voorbeelden aan van het slaan met de handen in het Oude Testament
als uiting van diepe smart, met name in het Bijbelboek Jeremia 31:19 en
Ezechiël 21:12. De andere vrouwen zetten de handen op hun hoofd eveneens een
bekend verschijnsel bij klagen, bij rouw en bij pijn. De profeten Jeremia en
Ezechiël waren tijdgenoten van Nebukadnezar in de zesde eeuw v. Chr. en zo was
Ramses II eveneens contemporain met hen.
Op het
hierna volgende citaat van Velikovsky zeg ik eveneens amen: Niets is zo
vermoeiend als een gedetailleerde chronologie. Maar indien deze wiskunde van de
geschiedenis nageplozen wordt niet ter wille van zichzelf maar om identiteiten
vast te stellen en als het dient om deze identiteiten te kunnen bewijzen, dan
kan er een boeiende studie uit voortvloeien.

Zoals bij de aanvang van mijn
artikel vermeldt bestaat er geen overeenstemming onder de vele revisionisten
van de geschiedenis van de oudheid over de exacte plaatsing van Ramses II op de
tijdsbalk. De onderzoeker Donovan
A. Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, 1971) bijvoorbeeld
laat de negentiende dynastie van Manetho de achttiende dynastie opvolgen en plaatst
Ramses II op de tijdsbalk in 805/739 v. Chr. en maakt hem een tijdgenoot van de
koningen Uzzia van Juda en van Jerobeam II van Israël. Deze koningen van Juda
en Israël evenaarden echter de macht van David en beheersten het gebied vanaf
de beek van Egypte tot aan de Eufraat. Ramses II laat zich tijdens deze epoque niet
eenvoudig op de tijdsbalk plaatsen.
De
egyptoloog David Rohl (A Test of
Time, 1995) heeft in zijn reconstructie Ramses II dan weer als tijdgenoot van
Salomo en Rehabeam in de tiende eeuw v. Chr. en meent Ramses II met de Bijbelse
Sisak te kunnen identificeren. Rohl laat de negentiende dynastie van Manetho de
achttiende opvolgen, en linkt zijn constructie aan een vermeende
zonsverduistering over Oegarit in 1012 v. Chr. Ik vermeldde eerder in mijn boek
De Assyriologie herzien, 2012 dat men geen exacte zonsverduisteringen meer
kan berekenen voorbij de achtste eeuw v. Chr., de tijd in. In die eeuw werden
er in de oudheid als een gevolg van een verstoring van de aarde in haar baan om
de zon, kalenderwijzigingen noodzakelijk en doorgevoerd.
Maar
mijn grootste bezwaar tegen de constructie van Rohl is dat als een gevolg van
zijn plaatsing van de Amarna-faraos op de tijdsbalk, de Bijbelse koningen Saul
en David nu tot correspondenten en vazallen van de faraos Amonhotep III en
Achnaton gemaakt worden. Wanneer men de betreffende Amarna-brieven online op
het internet leest dan valt onmiddellijk op dat de Amarna-correspondenten allen
afgodendienaars waren. De persoon van David staat uitvoerig in de Bijbel
beschreven waar vooral de Bijbelboeken 1 en 2 Samuël, 1 Koningen en 1 Kronieken
zijn levensloop beschrijven. Zo ook zijn er meerdere psalmen in de Bijbel die
door David geschreven zijn. Een man naar mijn hart noemt de HERE God hem.
Wanneer men al deze informatie tot zich neemt is het onmogelijk koning
David van Israël als een afgodendienaar te herkennen. Daarenboven leert de
Bijbel dat het knechtschap van Israël/Juda aan Egypte, eerst ten tijde van
Rehabeam aanving (2 Kronieken 12:8) en niet eerder. Men kan op basis van dit
Schriftgedeelte onmogelijk koning David als een knecht of vazal van farao van
Egypte herkennen. Zie ook het artikel op dit blog van 20.03.2017: De Bijbelse
farao Sisak, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en
scrol naar beneden.
De
orthodoxe Egyptologie heeft Ramses II op de tijdsbalk geplaatst van het jaar 1279
tot 1212 v. Chr. en dit op basis van een veronderstelde Sothis-kalender.
Volgens de historische boeken van de Bijbel bevinden we ons voor deze periode
op de tijdsbalk ten tijde van de Richteren. Richteren die na de dood van Jozua
en de oudsten, het Israëlitische volk leidden. Heel opmerkelijk: het Bijbelboek
Richteren zwijgt over Egypte als grootmacht gedurende deze tijd. Zie het
artikel van 18.08.2017 op dit blog
voor de Sothis-kalender.

In
mijn onderzoek van de geschiedenis van de oudheid meen ik dat Velikovsky gelijk
heeft met zijn plaatsing van Ramses II aan het einde van de zevende eeuw begin zesde
eeuw v. Chr. Wat ik afwijs is zijn stelling dat de zesentwintigste dynastie een
fabricatie van Manetho was en dat deze farao s in wezen alter-egos van de
farao s van de negentiende dynastie waren. Zoals eerder opgemerkt meen ik dat Ramses
II als een ondergeschikte co-regent met één divisie van het Egyptische leger,
aan de slag bij Kadesj/Karkemis deelnam. Het leger van Necho II/Ramses II
tijdens de slag bij Karkemis bestond uit vier divisies. Ramses II commandeerde slechts
één van de divisies van het leger van farao Necho, namelijk de divisie van Amon
die aan de Eufraat in moeilijkheden geraakte en gered werd door het tijdig op
het strijdtoneel verschijnen van de andere legergroep. Een andere divisie van
het legen van Necho was samengesteld met de Sardan of Lidiërs. Deze soldaten
worden ook beschreven door de profeet Jeremia. De oudheidhistoricus Herodotos
(Boek 2:154) leert ons dat ten tijde van de regering van Psammetichos van
Manetho s zesentwintigste dynastie het aan Griekse huurlingen toegestaan werd
zich in noordoostelijk Egypte te vestigen. De Lidiërs of Loedim in het
Hebreeuws, die de profeet Jeremia vermeldt zijn de Griekssprekende huurlingen
die in het leger van Necho dienden en mee aan de Eufraat in de slag bij
Karkemis tegen Nebukadnezar vochten.
In mijn variant op de reconstructie van Velikovsky
meen ik dat farao Necho II tijdens de slag bij Karkemis in 605 v. Chr. het
leven liet en Ramses II ongedeerd met het leger naar Egypte terugkeerde. Dat
Necho sneuvelde in de slag bij Karkemis kan men afleiden uit Jeremia 46:17 waar
farao een rumoermaker genoemd wordt die zijn tijd liet voorbijgaan. De
regeringsjaren der faraos van de zesentwintigste dynastie zijn dus ook aan een
revisie toe en hiermee komt dan misschien het laatste heilig huisje van de
Egyptologie neer. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384, bied ik een
chronologische reconstructie van de zesentwintigste dynastie van Manetho aan.
Bij zijn behouden thuiskomst trok Ramses II alle macht
naar zich toe en voerde een damnatio memoriae naar de persoon van Necho II uit.
Het kanaal van de Nijl naar de
Rode Zee bijvoorbeeld een werk dat door Necho begonnen (Herodotos Boek 2:158),
kwam aldus op naam van Ramses II. Ook op vele bouwwerken van Necho werd de naam
van Ramses II toegevoegd (Kroniek van de faraos - Peter A.Clayton - hoofdstuk negentiede
dynastie Ramses II - Ramses de bouwer ). Ook de gevestigde Egyptologie spreekt
over een voor hen alsnog onverklaarde damnatio memoriae. De beelden van
Necho II werden het offer van de razernij waarmede zijn nagedachtenis werd
vervolgd. Momenteel werden slechts een klein aantal steles, enkele reliëfs en
twee bronsjes gevonden die voor vernieling bewaard gebleven zijn.
Tot aan de era van Ramses II
maakten Egyptische kunstenaars hun afbeeldingen op zogenaamde bas-reliëfs. Tijdens
de regering van Ramses II ging men over naar het zogenaamde verzonken reliëf.
De reden hiertoe was dat Ramses II zich heel wat gebouwen in Egypte tijdens
zijn bewind toe-eigende en er zijn naam in liet beitelen. Met andere woorden:
door toepassing van het verzonken reliëf werd de naam van Ramses voorganger
weggebeiteld, met zijn naam in de plaats eroverheen. Op deze manier werden al
bestaande bouwwerken die Ramses' bevielen van zijn naam voorzien en usurpeerde
hij ze.
Wanneer men de plaatsing van Ramses II op tijdsbalk
door de verschillende onderzoekers zowel uit orthodoxe hoek als van
revisionistische zijde onderzoekt en aan de Bijbel toets blijkt dat hun revisie
niet in overeenstemming met de historische boeken van de Bijbel is. Alleen in
de zevende en zesde eeuw v. Chr. waar Velikovsky en anderen Ramses II op de
tijdsbalk plaatsen blijkt dat Ramses II daar op zijn plaats zit en er geen
contradictie bestaat.
Tot slot wil ik aandacht geven
aan de tot nu toe niet opgegraven hoofdplaats Saïs van de zesentwintigste
dynastie. De Griekse naam Saïs komt in de Bijbel niet voor, alhoewel farao Necho
II en zijn tijd wel vermeld werden. De naam van de hoofdplaats van Necho II in
Egypte had in de Bijbel een andere naam.
Het Bijbelboek Jeremia geeft heel
wat informatie over het Egypte van de zevende eeuw voor Christus. Tijdens de periode van de slag bij
Kadesj/Karkemis leert Jeremia dat Egypte meerdere koningen had met ieder een
hoofdstad:
Jeremia 46:13 Het woord, dat de HEERE tot den profeet Jeremia sprak,
van de aankomst van Nebukadrezar, den koning van Babel, om Egypteland te slaan.
14 Verkondigt in Egypte, en doet het
horen te Migdol; doet het ook horen
te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en maakt u gereed, want het
zwaard heeft verteerd, wat rondom u is. 15 Waarom zijn uw sterken weggeveegd?
Zij stonden niet, omdat hen de HEERE voortdreef. 16 Hij maakte der
struikelenden veel; ja, de een viel op den ander; zodat zij zeiden: Staat op en
laat ons wederkeren tot ons volk, en tot het land onzer geboorte, vanwege het
verdrukkende zwaard. 17 Daar riepen zij: Farao,
de koning van Egypte, is maar een gedruis; hij heeft den gezetten tijd
laten voorbijgaan. (Statenvertaling)
Tachpanhes lijkt de belangrijkste plaats
in Egypte geweest te zijn omdat Jeremia (hfst.43:9) daar het paleis van de
farao situeert. De stad Nof was Memfis, maar van Tachpanhes en Migdol weten we
tot op heden niet waar deze plaatsen zich bevonden. Migdol betekent wachttoren
en lag vermoedelijk aan de grens van Egypte met Klein-Azië.
De orthodoxe Egyptologie heeft
de hoofdstad Saïs van de zesentwintigste dynastie in de noordwestelijke
Nijl-Delta op de kaart geplaatst. Nu blijkt vanuit het werk van Velikovsky dat
deze keuze heel lichtvaardig gemaakt is en in wezen zonder archeologische
basis. Tot op heden werden in feite geen ruïnes van deze toch belangrijke stad
gevonden. De ondergrond van het huidige Sa al-Hagar (waar men vermoedt dat Saïs
begraven ligt) is van water verzadigd en daarom nooit grondig onderzocht (Peter
A. Clayton, Kroniek van de faraos - 26ste dynastie). Wat gevonden werd zijn slechts
enkele oesjabtis met de naam van Psammetichos, de vader van Necho er op
vermeld. Velikovsky stelt dat men te snel tot voorbarige conclusies is gekomen
wat de plaatsing van Saïs betreft op de kaart van Egypte.
Velikovsky leert dat Tanis, (het
Bijbelse Zoan), en Saïs één en dezelfde stad zijn. Hier ook volg ik een eigen
variant los Velikovsky. Ik meen namelijk op grond van Jeremia s opgave van
Egyptische steden dat niet Tanis, maar het Bijbelse Tachpanhes het Saïs van de oudheid is. Saïs en het Bijbelse
Tachpanhes met het paleis van farao
zijn dan één en dezelfde stad. En er zijn in de Bijbel aanwijzingen waar
Tachpanhes te vinden is. De Joodse vluchtelingen, door Jeremia (43:5-7)
beschreven, doen als eerste stad in Egypte Tachpanhes aan. Dit gegeven plaatst
deze stad zondermeer in het noordoosten van Egypte. Een en ander wordt door de Griekse
Septuagint Bijbelvertaling bevestigd; dat Tachpanhes als Taphnas weergeeft. En dit zou de belangrijke versterkte stad Daphnai in noordoostelijk Egypte
geweest kunnen zijn. Het ontdekken van het werkelijke Sais zou wel de
archeologische vondst van het derde millennium kunnen zijn. Herodotos(Boek
2:169) beschrijft het paleis en de begraafplaats van farao Amasis en zijn
voorgangers. Op basis van wat de Bijbel over farao Necho en zijn hoofdplaats
Tachpanhes leert, had men beter voor het Griekstalige Saïs op zoek gegaan in
de noordoostelijke Nijldelta en heel wat tijd, energie en geld bespaart. Ook de
oudheidhistoricus Herodotos wijst naar de noordoostelijke Nijldelta voor de
plaatsing van Saïs op de kaart, langs de door hem beschreven Saïtische
Nijlmonding stroomafwaarts.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie
herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede
Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343
Apocalyps, 2009,
(dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis
op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).